BOOMKLEVER
de
Tijdschrift van de natuurstudiegroep Dijleland
Jaargang 43 - juni 2015
inhoud Edito
31
Tijdschrift van de natuurstudiegroep Dijleland Een nieuwe zomer, spannend seizoen
Ongewervelden
32 Op zoek naar lichtjes in het Dijleland 38 De mieren van het Dijleland
Natuurbeheer Brabantse heide in Zoniën, een nieuwe start Vogels De Big Day Waarnemingenoverzicht Activiteiten April-juni 2015 Colofon
40 49 51
Een nieuwe zomer komt eraan en daarmee weer een spannend seizoen voor de insectenliefhebbers onder ons: welke vlindersoorten zullen nu de Dijlevallei met een opmars of nieuwe waarneming vereren? De opmars van sommige zuidelijke soorten zoals Kaasjeskruiddikkopje is nu al schijnbaar niet meer te stuiten. Andere soorten vragen dan weer een doorgedreven inventarisatie zoals de Natuurstudiegroep nu ook deze zomer zal doen voor de Grote weerschijnvlinder in navolging van het nationale initiatief van de vlinderwerkgroep van Natuurpunt. Vrijwilligers die willen meewerken mogen zich steeds melden! (meer info bij de activiteiten achteraan in dit nummer) Maar ook voor de vogelaars wordt het spannend na een waarneming van Nachtzwaluw in Meerdaalwoud op het recent opengemaakte heideperceel. Hopelijk mogen we binnenkort van een stukje Midden-Frankrijk in de Dijlevallei
EDITO
Een nieuwe zomer spannend seizoen genieten! Want eigenlijk hoeft onze regio daar niet voor te onderdoen met haar vele groen, afwisselende perceeltjes en zelfs haar streekwijnen- en champagne… Alleen de croissants ontbreken nog. Er is weer veel om naar uit te kijken: de lange dagen, een lekkere hooigeur, stiekeme mussen onder de dakgoot, reeënkalfjes … Geniet van dit zomerse nummer en ontdek meer over de mieren, glimwormen én de Brabantse heide. Als dat geen vakantiegevoel in Frankrijk oproept! Gert Vanautgaerden Redacteur
59 60 ERRATA Een nieuwe lay-out zorgt voor extra drukte en helaas ook een momentje van onoplettendheid, deze foutjes in het vorige nummer wilde de redactie toch corrigeren: • Bij het vorige mierenartikel (Lommelen, 2015) zijn de onderschriften van figuren 3 en 5 per vergissing verwisseld. • De foto van Groene specht in het waarnemingenoverzicht was van de hand van Eddy Van Hoorebeke
Coverfoto DISTELBOKTOR Foto: Dirk Hennebel De boomklever I juni 2015 I edito
31
inhoud Edito
31
Tijdschrift van de natuurstudiegroep Dijleland Een nieuwe zomer, spannend seizoen
Ongewervelden
32 Op zoek naar lichtjes in het Dijleland 38 De mieren van het Dijleland
Natuurbeheer Brabantse heide in Zoniën, een nieuwe start Vogels De Big Day Waarnemingenoverzicht Activiteiten April-juni 2015 Colofon
40 49 51
Een nieuwe zomer komt eraan en daarmee weer een spannend seizoen voor de insectenliefhebbers onder ons: welke vlindersoorten zullen nu de Dijlevallei met een opmars of nieuwe waarneming vereren? De opmars van sommige zuidelijke soorten zoals Kaasjeskruiddikkopje is nu al schijnbaar niet meer te stuiten. Andere soorten vragen dan weer een doorgedreven inventarisatie zoals de Natuurstudiegroep nu ook deze zomer zal doen voor de Grote weerschijnvlinder in navolging van het nationale initiatief van de vlinderwerkgroep van Natuurpunt. Vrijwilligers die willen meewerken mogen zich steeds melden! (meer info bij de activiteiten achteraan in dit nummer) Maar ook voor de vogelaars wordt het spannend na een waarneming van Nachtzwaluw in Meerdaalwoud op het recent opengemaakte heideperceel. Hopelijk mogen we binnenkort van een stukje Midden-Frankrijk in de Dijlevallei
EDITO
Een nieuwe zomer spannend seizoen genieten! Want eigenlijk hoeft onze regio daar niet voor te onderdoen met haar vele groen, afwisselende perceeltjes en zelfs haar streekwijnen- en champagne… Alleen de croissants ontbreken nog. Er is weer veel om naar uit te kijken: de lange dagen, een lekkere hooigeur, stiekeme mussen onder de dakgoot, reeënkalfjes … Geniet van dit zomerse nummer en ontdek meer over de mieren, glimwormen én de Brabantse heide. Als dat geen vakantiegevoel in Frankrijk oproept! Gert Vanautgaerden Redacteur
59 60 ERRATA Een nieuwe lay-out zorgt voor extra drukte en helaas ook een momentje van onoplettendheid, deze foutjes in het vorige nummer wilde de redactie toch corrigeren: • Bij het vorige mierenartikel (Lommelen, 2015) zijn de onderschriften van figuren 3 en 5 per vergissing verwisseld. • De foto van Groene specht in het waarnemingenoverzicht was van de hand van Eddy Van Hoorebeke
Coverfoto DISTELBOKTOR Foto: Dirk Hennebel De boomklever I juni 2015 I edito
31
Naar aanleiding van het verschijnen van een Belgische mierenatlas (Dekoninck et al., 2012) verschijnt in de Boomklever een artikelreeks over de mieren van het Dijleland. Lommelen (2014a) geeft een inleiding op de reeks met een beschrijving van de gebruikte methodiek en een bespreking van de globale resultaten voor het Dijleland, en Lommelen (2014b), Lommelen (2014c) en Lommelen (2015) behandelen de genera Formica, Lasius en Myrmica. In dit vijfde en voorlaatste artikel worden 5 van de overblijvende soorten besproken die omschreven kunnen worden als strooiselmieren. Gegevens zijn afkomstig van Brosens et al. (2013, www.formicidae-atlas.be).
Figuur 1 De behaarde slankmier (Leptothorax acervorum) met larven. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
32
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
Deel 5: strooiselmieren HOE VER STAAN WE? De vorige artikels over de mieren van het Dijleland behandelden de drie soortenrijke genera Formica, Lasius en Myrmica (Lommelen, 2014b, 2014c en 2015). Hierdoor is de subfamilie Formicinae volledig besproken (Formica sp. en Lasius sp.) en de subfamilie Myrmicinae gedeeltelijk (Myrmica sp.). Er resten nog 8 soorten van 7 genera om het overzicht te vervolledigen, behorend tot de subfamilies Myrmicinae (7 soorten) en Ponerinae (1 soort). Dit artikel behandelt 5 soorten, de overige 3 soorten zullen in het afsluitend artikel van de reeks besproken worden. Om een min of meer logische opsplitsing te maken, worden de soorten opgedeeld volgens hun ecologie. In dit artikel behandel ik de strooiselmieren, mieren die over het algemeen in de strooisellaag onder bomen leven, soms in dood hout. De drie thermofiele soorten zal ik in het laatste artikel bespreken. MYRMICINAE Soorten van de subfamilie Myrmicinae of knoopmieren worden gekenmerkt door twee segmenten (knopen) tussen hun borststuk en achterlijf en de aanwezigheid van een angel. De hier besproken soorten zijn 2 tot 4 mm groot en hebben 2 doornen achteraan hun borststuk. De genera zijn onderling te onderscheiden aan de hand van het aantal sprietleden, het al dan niet gesteeld zijn van de eerste knoop en het hoekig of afgerond zijn van de ‘schouders’ (Wegnez et al., 2012). De hier besproken ‘strooiselmieren’ leven in strooisel, in dood hout of ondergronds en ze
LEPTOTHORAX ACERVORUM (behaarde slankmier) De behaarde slankmier is een 3,1 tot 4 mm grote tweekleurige mier met een zwartachtige kop en achterlijf en een bruinrood borststuk (Fig. 1, Wegnez et al., 2012). Ze komt voornamelijk voor in struweel- en bosrijke omgeving, waar ze foerageert op de grond of op bomen en struiken (Dekoninck et al., 2012). Ze nest in dode takken op de grond, onder boomschors, in stronken, in kevergangen in omgevallen bomen, onder mos, onder stenen of in de grond (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). Ze kan gevonden worden door strooisel te zeven, dode takken te breken, oude stronken te onderzoeken of onder mos te zoeken (Wegnez et al., 2012). De behaarde slankmier is een algemene soort in België (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze tweemaal waargenomen: één werkster liep in een bodemval tijdens het onderzoek in het Rodebos (De Bakker & Dekoninck, 2001) en een tweede werkster werd toevallig gezien op een picknicktafel in Meerdaalwoud (Fig. 2a). Dit komt wat betreft het aantal waarnemingen per oppervlakte overeen met de rest van de leemstreek (Brosens et al., 2013, zie www.formicidae-atlas.be) en is hoogst waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke aanwezigheid. Gerichte zoekinspanningen in dood hout zou het aantal waarnemingen van deze soort in het Dijleland kunnen verhogen.
TEMNOTHORAX NYLANDERI (bosslankmier) De bosslankmier is een 2 tot 3,5 mm grote heldergele tot –bruine mier met een donkerdere kop en een grote bruinzwarte band over het achterlijf (Fig. 3, Wegnez et al., 2012). Ze is een van de algemeenste soorten in bossen (Dekoninck et al., 2012) en ze bereikt haar grootste nestdichtheden langs bosranden en oude boomsingels met lage en/of schaarse ondergroei en een strooisellaag waarin takjes voorkomen (Boer, 2010). De nestjes worden gemaakt in holle eikels, beukennootjes of andere noten, holle takjes, dood hout, schors en strooisel (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De aanwezigheid van deze soort kan gemakkelijk aangetoond worden door strooisel te zeven of dode takken op de grond te breken (Wegnez et al., 2012). De bosslankmier is een zeer algemene soort in België, met uitzondering van het westen (Dekoninck et al., 2012). In de omgeving van Leuven heb ik gericht naar deze soort gezocht door strooisel te zeven in bossen. Hierbij viel op dat ze in zowat alle bostypen voorkomt, met uitzondering van donkere beukenbossen zoals Moorselbos. Ik vond ze zelfs in kleine ‘rommelbosjes’ zoals voormalige weekendverblijven en onder solitaire bomen in een eerder open landschap. Door deze zoekinspanning is ze in de meeste hokken van het Dijleland waargenomen (Fig. 2b). Uitzondering is de omgeving van Hoeilaart en Overijse, waar waarschijnlijk niet gericht gezocht is. Stenamma debile (gewone drentelmier) De gewone drentelmier is een 3,3 tot 3,8 mm grote bruine mier met een gesteelde eerste knoop. Net als voorgaande soorten is het een soort van allerlei bossen en struwelen (Dekoninck et al., 2012). Ze komt onder andere voor in oude bossen en is in donkere bossen dikwijls de enige mierensoort (Boer, 2010). Wegnez et al. (2012) vermelden dat ze op eerder vochtige plekken voorkomt, waar pseudoschorpioenen talrijk zijn. Ze nesten in de molm van dood hout, vaak in met mos begroeide stronken, maar ook tegen de voet van oude bomen die met mos bedekt zijn. De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
ONGEWERVELDEN
De mieren van het Dijleland
hebben vaak kleine nestjes met maximum een honderdtal werksters (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). Hun actieradius is gewoonlijk maximum enkele meters (Boer, 2010). Vanwege deze onopvallende levenswijze worden ze best gezocht door strooisel te zeven, takjes te breken of stenen om te draaien (Wegnez et al., 2012). Hierdoor worden ze waarschijnlijk ook vaak over het hoofd gezien en we kunnen aannemen dat de verspreidingskaarten van deze soorten een onderschatting zijn van de werkelijke aanwezigheid.
33
Naar aanleiding van het verschijnen van een Belgische mierenatlas (Dekoninck et al., 2012) verschijnt in de Boomklever een artikelreeks over de mieren van het Dijleland. Lommelen (2014a) geeft een inleiding op de reeks met een beschrijving van de gebruikte methodiek en een bespreking van de globale resultaten voor het Dijleland, en Lommelen (2014b), Lommelen (2014c) en Lommelen (2015) behandelen de genera Formica, Lasius en Myrmica. In dit vijfde en voorlaatste artikel worden 5 van de overblijvende soorten besproken die omschreven kunnen worden als strooiselmieren. Gegevens zijn afkomstig van Brosens et al. (2013, www.formicidae-atlas.be).
Figuur 1 De behaarde slankmier (Leptothorax acervorum) met larven. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
32
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
Deel 5: strooiselmieren HOE VER STAAN WE? De vorige artikels over de mieren van het Dijleland behandelden de drie soortenrijke genera Formica, Lasius en Myrmica (Lommelen, 2014b, 2014c en 2015). Hierdoor is de subfamilie Formicinae volledig besproken (Formica sp. en Lasius sp.) en de subfamilie Myrmicinae gedeeltelijk (Myrmica sp.). Er resten nog 8 soorten van 7 genera om het overzicht te vervolledigen, behorend tot de subfamilies Myrmicinae (7 soorten) en Ponerinae (1 soort). Dit artikel behandelt 5 soorten, de overige 3 soorten zullen in het afsluitend artikel van de reeks besproken worden. Om een min of meer logische opsplitsing te maken, worden de soorten opgedeeld volgens hun ecologie. In dit artikel behandel ik de strooiselmieren, mieren die over het algemeen in de strooisellaag onder bomen leven, soms in dood hout. De drie thermofiele soorten zal ik in het laatste artikel bespreken. MYRMICINAE Soorten van de subfamilie Myrmicinae of knoopmieren worden gekenmerkt door twee segmenten (knopen) tussen hun borststuk en achterlijf en de aanwezigheid van een angel. De hier besproken soorten zijn 2 tot 4 mm groot en hebben 2 doornen achteraan hun borststuk. De genera zijn onderling te onderscheiden aan de hand van het aantal sprietleden, het al dan niet gesteeld zijn van de eerste knoop en het hoekig of afgerond zijn van de ‘schouders’ (Wegnez et al., 2012). De hier besproken ‘strooiselmieren’ leven in strooisel, in dood hout of ondergronds en ze
LEPTOTHORAX ACERVORUM (behaarde slankmier) De behaarde slankmier is een 3,1 tot 4 mm grote tweekleurige mier met een zwartachtige kop en achterlijf en een bruinrood borststuk (Fig. 1, Wegnez et al., 2012). Ze komt voornamelijk voor in struweel- en bosrijke omgeving, waar ze foerageert op de grond of op bomen en struiken (Dekoninck et al., 2012). Ze nest in dode takken op de grond, onder boomschors, in stronken, in kevergangen in omgevallen bomen, onder mos, onder stenen of in de grond (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). Ze kan gevonden worden door strooisel te zeven, dode takken te breken, oude stronken te onderzoeken of onder mos te zoeken (Wegnez et al., 2012). De behaarde slankmier is een algemene soort in België (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze tweemaal waargenomen: één werkster liep in een bodemval tijdens het onderzoek in het Rodebos (De Bakker & Dekoninck, 2001) en een tweede werkster werd toevallig gezien op een picknicktafel in Meerdaalwoud (Fig. 2a). Dit komt wat betreft het aantal waarnemingen per oppervlakte overeen met de rest van de leemstreek (Brosens et al., 2013, zie www.formicidae-atlas.be) en is hoogst waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke aanwezigheid. Gerichte zoekinspanningen in dood hout zou het aantal waarnemingen van deze soort in het Dijleland kunnen verhogen.
TEMNOTHORAX NYLANDERI (bosslankmier) De bosslankmier is een 2 tot 3,5 mm grote heldergele tot –bruine mier met een donkerdere kop en een grote bruinzwarte band over het achterlijf (Fig. 3, Wegnez et al., 2012). Ze is een van de algemeenste soorten in bossen (Dekoninck et al., 2012) en ze bereikt haar grootste nestdichtheden langs bosranden en oude boomsingels met lage en/of schaarse ondergroei en een strooisellaag waarin takjes voorkomen (Boer, 2010). De nestjes worden gemaakt in holle eikels, beukennootjes of andere noten, holle takjes, dood hout, schors en strooisel (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De aanwezigheid van deze soort kan gemakkelijk aangetoond worden door strooisel te zeven of dode takken op de grond te breken (Wegnez et al., 2012). De bosslankmier is een zeer algemene soort in België, met uitzondering van het westen (Dekoninck et al., 2012). In de omgeving van Leuven heb ik gericht naar deze soort gezocht door strooisel te zeven in bossen. Hierbij viel op dat ze in zowat alle bostypen voorkomt, met uitzondering van donkere beukenbossen zoals Moorselbos. Ik vond ze zelfs in kleine ‘rommelbosjes’ zoals voormalige weekendverblijven en onder solitaire bomen in een eerder open landschap. Door deze zoekinspanning is ze in de meeste hokken van het Dijleland waargenomen (Fig. 2b). Uitzondering is de omgeving van Hoeilaart en Overijse, waar waarschijnlijk niet gericht gezocht is. Stenamma debile (gewone drentelmier) De gewone drentelmier is een 3,3 tot 3,8 mm grote bruine mier met een gesteelde eerste knoop. Net als voorgaande soorten is het een soort van allerlei bossen en struwelen (Dekoninck et al., 2012). Ze komt onder andere voor in oude bossen en is in donkere bossen dikwijls de enige mierensoort (Boer, 2010). Wegnez et al. (2012) vermelden dat ze op eerder vochtige plekken voorkomt, waar pseudoschorpioenen talrijk zijn. Ze nesten in de molm van dood hout, vaak in met mos begroeide stronken, maar ook tegen de voet van oude bomen die met mos bedekt zijn. De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
ONGEWERVELDEN
De mieren van het Dijleland
hebben vaak kleine nestjes met maximum een honderdtal werksters (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). Hun actieradius is gewoonlijk maximum enkele meters (Boer, 2010). Vanwege deze onopvallende levenswijze worden ze best gezocht door strooisel te zeven, takjes te breken of stenen om te draaien (Wegnez et al., 2012). Hierdoor worden ze waarschijnlijk ook vaak over het hoofd gezien en we kunnen aannemen dat de verspreidingskaarten van deze soorten een onderschatting zijn van de werkelijke aanwezigheid.
33
Figuur 2 Verspreiding van (a) behaarde slankmier, (b) bosslankmier, (c) gewone drentelmier, (d) oprolmier en (e) gewone compostmier in het werkingsgebied van NSGD met aanwezigheid per UTM 5x5 km-hok in lichtgrijs (databank FORMIDABEL, Brosens et al., 2013). In de randhokken zijn enkel de gegevens van binnen het werkingsgebied opgenomen (zie Lommelen, 2014a). In zwart de gemeenten en in donkergrijs de bossen ter oriëntatie.in donkergrijs de bossen ter oriëntatie.
Werksters zijn waarschijnlijk vooral ’s nachts bovengronds actief (Boer, 2010). Omdat ze klein zijn en vaak ondergronds actief zijn, moeten ze gezocht worden, bijvoorbeeld door strooisel te zeven (Dekoninck et al., 2012). Hierbij blijven ze vaak enkele seconden onbeweeglijk, dus de bak met de uitgezeefde fractie moet grondig nagekeken worden (Wegnez et al., 2012). De gewone drentelmier is een zeer algemene soort in België (Dekoninck et al., 2012), en ze komt ook overal in het Dijleland voor (Fig. 2c). 34
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
Hier is ze vooral door middel van bodemvalonderzoek gevonden in bossen: Meerdaalwoud, Rodebos, Bertembos, Zoniënwoud, Egenhovenbos, Kesselberg,… (Brosens et al., 2013; De Bakker & Dekoninck, 2001; Lambrechts et al., 2013). MYRMECINA GRAMINICOLA (oprolmier) De oprolmier is een zwarte mier van 2,4 tot 3,6 mm groot met roodachtige poten (Fig. 4, Wegnez et al., 2012). Bij verstoring rolt ze zich op en blijft ze enkele seconden onbeweeglijk liggen, vandaar
haar Nederlandse naam (Boer, 2010; Wegnez et al., 2012). Wat de beschrijving van het habitat betreft, variëren de geraadpleegde bronnen. Volgens Dekoninck et al. (2012) wordt ze vooral waargenomen in kalkgraslanden en open, droge vegetaties, en ook geregeld in kalkrijke nattere graslanden. Ze komt ook voor in tuinen, parken en op leembodems (Dekoninck et al., 2012). Ook Boer (2010) vermeldt dat ze een voorkeur lijkt te hebben voor kleiige of lemige bodem. Wegnez et al. (2012) beschrijft ze als een soort die enkel leeft in strooisel van bossen, parken en aan de voet van rotsformaties en steilwanden. Volgens Seifert (2007) komt ze voor in allerlei open of beboste habitats waar het voldoende warm is, met inbegrip van tuinen en groenvoorzieningen in stedelijke omgeving. Over de nesten bestaat meer eensgezindheid in de literatuur: die bevinden zich in de grond op een diepte van 10 tot 15 cm, vaak onder stenen (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Seifert, 2007; Wegnez et al., 2012). Afhankelijk van de bron nesten ze ook in strooisel (Dekoninck et al., 2012) of foerageren ze vaak hierin (Seifert, 2007). In elk geval is de soort moeilijk te vinden en kunnen de trage, onopvallende werksters best gezocht worden door strooisel te zeven, stenen om te draaien of op zoek te gaan na overvloedige regen, als de werksters naar boven komen (Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De oprolmier wordt in Vlaanderen beschreven als een lokale soort, in Wallonië is ze algemeen verspreid (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze zesmaal waargenomen: een gevleugeld wijfje in 1915 in Groenendaal, twee werksters
in bodemvallen in het Rodebos (2000) en ecoduct De Warande in Meerdaalwoud (2012), een mannetje in een woonzone in Heverlee (2009) en twee ongevleugelde vrouwtjes op de Kesselberg (2009) en in het Rodebos (2010)(Fig. 2d, Brosens et al., 2013; De Bakker & Dekoninck, 2001; Lambrechts et al., 2013). Het betreft hier dus voornamelijk waarnemingen van sexuelen (mannetjes en wijfjes) vlak voor of vlak na de bruidsvlucht, wat een gevolg is van het feit dat werksters een verborgen levenswijze hebben. Ponerinae De subfamilie Ponerinae of oermieren worden gekenmerkt door 1 brede knoop tussen het borststuk en het achterlijf en een duidelijke insnoering na het eerste achterlijfsegment. Ze hebben een angel en hun larven eten zelfstandig aangereikte prooidieren (Boer, 2010).
ONGEWERVELDEN
Figuur 3 De bosslankmier (Temnothorax nylanderi) met broed: eieren, larven en poppen. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
HYPOPONERA PUNCTATISSIMA (gewone compostmier) De gewone compostmier is een 2,4 tot 2,8 mm grote helderbruine tot zwarte mier van subtropische herkomst die waarschijnlijk 1500 jaar geleden naar West-Europa migreerde (Wegnez et al., 2012; Seifert, 2007). Ze leeft zowel in gebouwen als in de vrije natuur. Hier nest ze in hopen plantenmateriaal (houtsnippers, maaisel, compost), waar ze profiteert van de warmteontwikkeling, en op terrils (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De werksters foerageren ook tussen het substraat van de composthoop en kunnen gevonden worden door compost te zeven (Dekoninck et al., 2012). De gewone compostmier is een zeldzame soort De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
35
Figuur 2 Verspreiding van (a) behaarde slankmier, (b) bosslankmier, (c) gewone drentelmier, (d) oprolmier en (e) gewone compostmier in het werkingsgebied van NSGD met aanwezigheid per UTM 5x5 km-hok in lichtgrijs (databank FORMIDABEL, Brosens et al., 2013). In de randhokken zijn enkel de gegevens van binnen het werkingsgebied opgenomen (zie Lommelen, 2014a). In zwart de gemeenten en in donkergrijs de bossen ter oriëntatie.in donkergrijs de bossen ter oriëntatie.
Werksters zijn waarschijnlijk vooral ’s nachts bovengronds actief (Boer, 2010). Omdat ze klein zijn en vaak ondergronds actief zijn, moeten ze gezocht worden, bijvoorbeeld door strooisel te zeven (Dekoninck et al., 2012). Hierbij blijven ze vaak enkele seconden onbeweeglijk, dus de bak met de uitgezeefde fractie moet grondig nagekeken worden (Wegnez et al., 2012). De gewone drentelmier is een zeer algemene soort in België (Dekoninck et al., 2012), en ze komt ook overal in het Dijleland voor (Fig. 2c). 34
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
Hier is ze vooral door middel van bodemvalonderzoek gevonden in bossen: Meerdaalwoud, Rodebos, Bertembos, Zoniënwoud, Egenhovenbos, Kesselberg,… (Brosens et al., 2013; De Bakker & Dekoninck, 2001; Lambrechts et al., 2013). MYRMECINA GRAMINICOLA (oprolmier) De oprolmier is een zwarte mier van 2,4 tot 3,6 mm groot met roodachtige poten (Fig. 4, Wegnez et al., 2012). Bij verstoring rolt ze zich op en blijft ze enkele seconden onbeweeglijk liggen, vandaar
haar Nederlandse naam (Boer, 2010; Wegnez et al., 2012). Wat de beschrijving van het habitat betreft, variëren de geraadpleegde bronnen. Volgens Dekoninck et al. (2012) wordt ze vooral waargenomen in kalkgraslanden en open, droge vegetaties, en ook geregeld in kalkrijke nattere graslanden. Ze komt ook voor in tuinen, parken en op leembodems (Dekoninck et al., 2012). Ook Boer (2010) vermeldt dat ze een voorkeur lijkt te hebben voor kleiige of lemige bodem. Wegnez et al. (2012) beschrijft ze als een soort die enkel leeft in strooisel van bossen, parken en aan de voet van rotsformaties en steilwanden. Volgens Seifert (2007) komt ze voor in allerlei open of beboste habitats waar het voldoende warm is, met inbegrip van tuinen en groenvoorzieningen in stedelijke omgeving. Over de nesten bestaat meer eensgezindheid in de literatuur: die bevinden zich in de grond op een diepte van 10 tot 15 cm, vaak onder stenen (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Seifert, 2007; Wegnez et al., 2012). Afhankelijk van de bron nesten ze ook in strooisel (Dekoninck et al., 2012) of foerageren ze vaak hierin (Seifert, 2007). In elk geval is de soort moeilijk te vinden en kunnen de trage, onopvallende werksters best gezocht worden door strooisel te zeven, stenen om te draaien of op zoek te gaan na overvloedige regen, als de werksters naar boven komen (Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De oprolmier wordt in Vlaanderen beschreven als een lokale soort, in Wallonië is ze algemeen verspreid (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze zesmaal waargenomen: een gevleugeld wijfje in 1915 in Groenendaal, twee werksters
in bodemvallen in het Rodebos (2000) en ecoduct De Warande in Meerdaalwoud (2012), een mannetje in een woonzone in Heverlee (2009) en twee ongevleugelde vrouwtjes op de Kesselberg (2009) en in het Rodebos (2010)(Fig. 2d, Brosens et al., 2013; De Bakker & Dekoninck, 2001; Lambrechts et al., 2013). Het betreft hier dus voornamelijk waarnemingen van sexuelen (mannetjes en wijfjes) vlak voor of vlak na de bruidsvlucht, wat een gevolg is van het feit dat werksters een verborgen levenswijze hebben. Ponerinae De subfamilie Ponerinae of oermieren worden gekenmerkt door 1 brede knoop tussen het borststuk en het achterlijf en een duidelijke insnoering na het eerste achterlijfsegment. Ze hebben een angel en hun larven eten zelfstandig aangereikte prooidieren (Boer, 2010).
ONGEWERVELDEN
Figuur 3 De bosslankmier (Temnothorax nylanderi) met broed: eieren, larven en poppen. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
HYPOPONERA PUNCTATISSIMA (gewone compostmier) De gewone compostmier is een 2,4 tot 2,8 mm grote helderbruine tot zwarte mier van subtropische herkomst die waarschijnlijk 1500 jaar geleden naar West-Europa migreerde (Wegnez et al., 2012; Seifert, 2007). Ze leeft zowel in gebouwen als in de vrije natuur. Hier nest ze in hopen plantenmateriaal (houtsnippers, maaisel, compost), waar ze profiteert van de warmteontwikkeling, en op terrils (Boer, 2010; Dekoninck et al., 2012; Wegnez et al., 2012). De werksters foerageren ook tussen het substraat van de composthoop en kunnen gevonden worden door compost te zeven (Dekoninck et al., 2012). De gewone compostmier is een zeldzame soort De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
35
DANKWOORD Mijn dank gaat naar François Vankerkhoven en Wouter Dekoninck van mierenwerkgroep Polyergus voor het ter beschikking stellen van de gegevens, Jeroen Mentens en Vildaphoto voor de mooie foto’s en Roel Uyttenbroeck om de kaartjes te maken. WOORDENLIJST foerageren
waarvan er maar 10 tot 20 waarnemingen zijn in België (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze waargenomen op 2 plaatsen in het centrum van Leuven (Fig. 2e, Dekoninck & Vankerkhoven, 2008), waar ze waarschijnlijk in gebouwen verblijft. CONCLUSIES Strooiselmieren zijn over ’t algemeen moeilijk te vinden, waardoor het aantal waarnemingen sterk afhangt van de zoekinspanning en soms ook van toeval. In het Dijleland is de verspreiding van de meeste soorten gelijkaardig aan deze van vergelijkbare streken in België. De zeer algemene soorten bosslankmier en gewone drentelmier zijn relatief goed onderzocht en verspreid over het hele Dijleland gevonden, voornamelijk door bodemvalonderzoek en het zeven van strooisel. Ook voor de oprolmier zijn er relatief veel waarnemingen, en voor de gewone compostmier zijn waarnemingen op zich al vrij uitzonderlijk. De behaarde slankmier is slechts tweemaal waar36
Figuur 4 De oprolmier (Myrmecina graminicola) met pop. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
genomen in het Dijleland. Dit kan betekenen dat ze minder algemeen is, of dat de zoekinspanning of zoekmethode niet voldoende waren om deze soort te vinden. Ze kan in dood hout gevonden worden, en zit vaak op dezelfde plekken als de humusmier (Lasius platythorax, Wegnez et al., 2012). Ook van deze algemene soort is het aantal waarnemingen in het Dijleland eerder laag (Lommelen, 2014c). Zijn deze doodhoutsoorten hier ondervertegenwoordigd of worden ze over het hoofd gezien? Een extra zoekinspanning in dood hout zou hierin duidelijkheid kunnen brengen. Een strooiselmier die mogelijk in het Dijleland zou kunnen voorkomen maar nog niet waargenomen is, is de boomslankmier (Temnothorax affinis). Deze is in België waarschijnlijk nogal algemeen en kan gevonden worden op boom-
Voedsel zoeken
Interesse in mieren? VLAAMSE MIERENWERKGROEP POLYERGUS zie www.formicidae.be (info over mieren, contactgegevens voor controle van determinaties,…) WAALSE MIERENWERKGROEP FOURMISWALBRU zie www.fourmiswalbru.be (met forum waarop mierenexcursies en andere activiteiten aangekondigd worden)
Els Lommelen els.lommelen@gmail.com
Literatuur Brosens D., Vankerkhoven F., Ignace D., Wegnez P., Noé N., Heughebaert A., Bortels J. & Dekoninck W., 2013. FORMIDABEL: The Belgian ants database. ZooKeys 306: 59-70. (zie ook www.formicidae-atlas.be) Boer P., 2010. Mieren van de Benelux. Stichting Jeugdbondsuitgeverij, ’s Graveland, 183 p. De Bakker D. & Dekoninck W., 2001. Ongewervelden in het Rodebos: een opmerkelijke spinnen- (Araneae) en mierenfauna (Hymenoptera: Formicidae). Jaarboek Brakona 2001: 39-51. Dekoninck W., Ignace D., Vankerkhoven F. & Wegnez P., 2012. Verspreidingsatlas van de mieren van België/Atlas des fourmis de Belgique. Bulletin de la Société royale belge d’Entomologie/ Bulletin van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie, 148: 95-186. Dekoninck W. & Vankerkhoven F., 2008. Mieren in het Dijleland: op zoek naar enkele bijzondere soorten. De Boomklever 36: 52-59. Lambrechts J., Boers K., Keulemans G., Jacobs M., Moens L., Renders M. & Willems W., 2013. Monitoring ecoduct ‘De Warande’ over de N25 in het Meerdaalwoud (Bierbeek). Resultaten van het zevende jaar na aanleg (T7: 2012) en vergelijking met de T3 en T1. Rapport Natuurpunt Studie 2013/4, Mechelen, 91 p. Lommelen E., 2014a. De mieren van het Dijleland. Deel 1: methodiek en globale resultaten. De Boomklever 42: 8-13. Lommelen E., 2014b. De mieren van het Dijleland. Deel 2: Formica sp. De Boomklever 42: 38-45. Lommelen E., 2014c. De mieren van het Dijleland. Deel 3: Lasius sp. De Boomklever 42: 74-81. Lommelen E., 2015. De mieren van het Dijleland. Deel 4: Myrmica sp. De Boomklever 43: 5-9. Seifert B., 2007. Die Ameisen Mittel- und Nordeuropas. Lutra Verlags- und Vertriebgesellschaft, Görlitz/Tauer, 368 p. Wegnez P., Ignace D., Fichefet V., Hardy M., Plume T. & Timmermann M., 2012. Fourmis de Wallonie (2003 – 2011). Publication de Département de l’Étude de Milieu Naturel et Agricole (SPW-DGARNE), Série “Faune – Flore – Habitat” n° 8, Gembloux, 272 p.
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
ONGEWERVELDEN
stammen of op/in takken. Ze is tot nu toe wel enkel waargenomen in het oosten van België (Dekoninck et al., 2012). Andere strooiselmieren die niet waargenomen zijn in het Dijleland, zijn in België nogal zeldzaam (1 soort) of zeer zeldzaam (2 soorten) (Dekoninck et al., 2012), dus de kans om deze aan te treffen is klein.
37
DANKWOORD Mijn dank gaat naar François Vankerkhoven en Wouter Dekoninck van mierenwerkgroep Polyergus voor het ter beschikking stellen van de gegevens, Jeroen Mentens en Vildaphoto voor de mooie foto’s en Roel Uyttenbroeck om de kaartjes te maken. WOORDENLIJST foerageren
waarvan er maar 10 tot 20 waarnemingen zijn in België (Dekoninck et al., 2012). In het Dijleland is ze waargenomen op 2 plaatsen in het centrum van Leuven (Fig. 2e, Dekoninck & Vankerkhoven, 2008), waar ze waarschijnlijk in gebouwen verblijft. CONCLUSIES Strooiselmieren zijn over ’t algemeen moeilijk te vinden, waardoor het aantal waarnemingen sterk afhangt van de zoekinspanning en soms ook van toeval. In het Dijleland is de verspreiding van de meeste soorten gelijkaardig aan deze van vergelijkbare streken in België. De zeer algemene soorten bosslankmier en gewone drentelmier zijn relatief goed onderzocht en verspreid over het hele Dijleland gevonden, voornamelijk door bodemvalonderzoek en het zeven van strooisel. Ook voor de oprolmier zijn er relatief veel waarnemingen, en voor de gewone compostmier zijn waarnemingen op zich al vrij uitzonderlijk. De behaarde slankmier is slechts tweemaal waar36
Figuur 4 De oprolmier (Myrmecina graminicola) met pop. Foto: Jeroen Mentens - Vilda
genomen in het Dijleland. Dit kan betekenen dat ze minder algemeen is, of dat de zoekinspanning of zoekmethode niet voldoende waren om deze soort te vinden. Ze kan in dood hout gevonden worden, en zit vaak op dezelfde plekken als de humusmier (Lasius platythorax, Wegnez et al., 2012). Ook van deze algemene soort is het aantal waarnemingen in het Dijleland eerder laag (Lommelen, 2014c). Zijn deze doodhoutsoorten hier ondervertegenwoordigd of worden ze over het hoofd gezien? Een extra zoekinspanning in dood hout zou hierin duidelijkheid kunnen brengen. Een strooiselmier die mogelijk in het Dijleland zou kunnen voorkomen maar nog niet waargenomen is, is de boomslankmier (Temnothorax affinis). Deze is in België waarschijnlijk nogal algemeen en kan gevonden worden op boom-
Voedsel zoeken
Interesse in mieren? VLAAMSE MIERENWERKGROEP POLYERGUS zie www.formicidae.be (info over mieren, contactgegevens voor controle van determinaties,…) WAALSE MIERENWERKGROEP FOURMISWALBRU zie www.fourmiswalbru.be (met forum waarop mierenexcursies en andere activiteiten aangekondigd worden)
Els Lommelen els.lommelen@gmail.com
Literatuur Brosens D., Vankerkhoven F., Ignace D., Wegnez P., Noé N., Heughebaert A., Bortels J. & Dekoninck W., 2013. FORMIDABEL: The Belgian ants database. ZooKeys 306: 59-70. (zie ook www.formicidae-atlas.be) Boer P., 2010. Mieren van de Benelux. Stichting Jeugdbondsuitgeverij, ’s Graveland, 183 p. De Bakker D. & Dekoninck W., 2001. Ongewervelden in het Rodebos: een opmerkelijke spinnen- (Araneae) en mierenfauna (Hymenoptera: Formicidae). Jaarboek Brakona 2001: 39-51. Dekoninck W., Ignace D., Vankerkhoven F. & Wegnez P., 2012. Verspreidingsatlas van de mieren van België/Atlas des fourmis de Belgique. Bulletin de la Société royale belge d’Entomologie/ Bulletin van de Koninklijke Belgische Vereniging voor Entomologie, 148: 95-186. Dekoninck W. & Vankerkhoven F., 2008. Mieren in het Dijleland: op zoek naar enkele bijzondere soorten. De Boomklever 36: 52-59. Lambrechts J., Boers K., Keulemans G., Jacobs M., Moens L., Renders M. & Willems W., 2013. Monitoring ecoduct ‘De Warande’ over de N25 in het Meerdaalwoud (Bierbeek). Resultaten van het zevende jaar na aanleg (T7: 2012) en vergelijking met de T3 en T1. Rapport Natuurpunt Studie 2013/4, Mechelen, 91 p. Lommelen E., 2014a. De mieren van het Dijleland. Deel 1: methodiek en globale resultaten. De Boomklever 42: 8-13. Lommelen E., 2014b. De mieren van het Dijleland. Deel 2: Formica sp. De Boomklever 42: 38-45. Lommelen E., 2014c. De mieren van het Dijleland. Deel 3: Lasius sp. De Boomklever 42: 74-81. Lommelen E., 2015. De mieren van het Dijleland. Deel 4: Myrmica sp. De Boomklever 43: 5-9. Seifert B., 2007. Die Ameisen Mittel- und Nordeuropas. Lutra Verlags- und Vertriebgesellschaft, Görlitz/Tauer, 368 p. Wegnez P., Ignace D., Fichefet V., Hardy M., Plume T. & Timmermann M., 2012. Fourmis de Wallonie (2003 – 2011). Publication de Département de l’Étude de Milieu Naturel et Agricole (SPW-DGARNE), Série “Faune – Flore – Habitat” n° 8, Gembloux, 272 p.
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
ONGEWERVELDEN
stammen of op/in takken. Ze is tot nu toe wel enkel waargenomen in het oosten van België (Dekoninck et al., 2012). Andere strooiselmieren die niet waargenomen zijn in het Dijleland, zijn in België nogal zeldzaam (1 soort) of zeer zeldzaam (2 soorten) (Dekoninck et al., 2012), dus de kans om deze aan te treffen is klein.
37
In de zomermaanden kan je ’s nachts met wat geluk dwaallichtjes waarnemen in je tuin of in het bos. Glimwormen zijn verantwoordelijk voor dit tot de verbeelding sprekende schouwspel. Het zijn kleine kevertjes die in staat zijn om licht te produceren, met als voornaamste doel het lokken van partners. Het gaat echter niet goed met de glimworm. Onder andere lichtvervuiling en habitatvernieling zijn verantwoordelijk voor de achteruitgang van deze intrigerende groep van organismen. Kennis over de verspreiding en de toestand van de glimwormen in Vlaanderen is nodig om deze achteruitgang beter te begrijpen en tegen te gaan. Raphaël De Cock van de Glimwormenwerkgroep van Natuurpunt roept daarom iedereen op om aandachtig te zijn voor glimwormen in zijn tuin en omgeving, en waarnemingen zeker door te geven. In het Dijleland komen drie soorten glimwormen voor. De Grote of Gewone glimworm (Lampyris noctiluca) is de meest algemene soort. Hij komt voor in uiteenlopende habitats, zolang het er maar vochtig genoeg is. Structuurrijke habitats zoals wegbermen, tuinen, bosranden e.d. genieten de voorkeur. Bij de Grote glimworm lokt het wijfje mannetjes met lichtsignalen. Het wijfje meet 10 à 20 mm, is larveachtig van uitzicht (larviform), bruinzwart tot donkergrijs en vleugelloos. Op de achterste segmenten zijn op de buikzijde achtereenvolgens twee lichtbanden en twee lichtvlekjes gelegen, die ze aan mannetjes presenteert door haar achterlijf spiraalvormig naar boven te draaien. Het mannetje is maximaal 15 mm groot, gevleugeld en bruinzwart tot donkergrijs. Hij heeft dekschilden en vleugels, zeer grote ogen en een klein lichtorgaan in het voorlaatste segment dat bestaat uit twee naast 38
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
elkaar gelegen lichtpuntjes die hij enkel aansteekt wanneer hij wordt gestoord. De Kleine glimworm (Lamprohiza splendidula) staat ook wel bekend als het vuurvliegje. Het vrouwtje is 10 mm tot 15 mm groot. Ze heeft sterk verkorte dekschilden en vleugels, twee doorzichtige vlekken in het halsschild, is qua kleur ivoorgeel tot geelbruin en bezit meerdere lichtvlekken verspreid in het hele achterlijf waarvan een deel ook langs de rugzijde zichtbaar is. Het mannetje is kleiner en meet 8 tot 10 mm. Het is van de Grote glimworm te onderscheiden door zijn geringere afmetingen, de grote helder doorzichtige venstervlekken in het halsschild en het veel grotere lichtorgaan dat bestaat uit twee niervormige vlekken op de buikzijde van de laatste achterlijfssegmenten, dat aangestoken wordt tijdens het vliegen. Het zijn de mannetjes die voor een heus lichtschouwspel zorgen. Op de juiste plaats en het juiste moment (tussen 22u30 en 23u15) kan men ze in grote aantallen gloeiend zien rondvliegen. Deze soort stelt hogere eisen aan zijn leefomgeving dan de Grote glimworm en is te vinden in meer gesloten habitats. Vooral kleinschalige bosrijke mozaïeklandschappen met bosbeken, bosweiden, bosranden, open bosplekken en beboste holle wegen vormen zijn habitat. De aanwezigheid van een goed ontwikkelde strooisellaag is een belangrijke factor. De larve is meestal te vinden laag tussen de vegetatie of tussen bladstrooisel, mos en humus. Over de verspreiding van de Kleine glimworm in Vlaanderen is weinig gekend. Aan de rand van de Dijlevallei, in een aantal delen van het Zoniënwoud, komen deze glimwormen alleszins voor. Over de Kortschildglimworm (Phosphaenus hemipterus) is weinig geweten. Dit komt onder an-
Let ook op de larven van glimwormen, zoals de hier afgebeelde larve van de Grote glimworm. Foto: Maxime Fajgenblat
dere omdat deze soort dagactief is en ’s avonds niet gloeit zoals de andere soorten. De Kortschildglimworm is vrij algemeen in het Dijleland en is te vinden in tuinen, parken, bossen (open plekken en bosranden), holle wegen en hagen. De mannetjes kan men dikwijls overdag in grote aantallen zien rondrennen over verharde paadjes, voetpaden, langs en op muren, tussen plantsoenen of aan de rand van struikgewas - vooral bij warm, vochtig weer zoals na een zomerse onweersbui. Overdag verstoppen de vrouwtjes zich meestal onder stenen, hout en bladafval. Het vrouwtje lijkt op het eerste zicht qua kleur en vorm sterk op een Grote glimworm, maar is veel kleiner (tot 10 mm) en slanker, heeft een veel sterker afgerond halsschild, dikkere, afgeknotte en lichtjes naar binnen gebogen voelsprieten en een veel kleiner lichtorgaan, gevormd door twee naast elkaar liggende bolletjes in haar voorlaatste achterlijfsring, dat ze dikwijls aansteekt bij verstoring net zoals de mannetjes. Zoals de soortnaam suggereert, lijken de mannetjes sterk op een kortschildkever (Staphilinidae). Dat kan aanvankelijk misschien zorgen voor verwarring. Het mannetje is donkerbruin tot zwart van kleur met twee lichtere vlekken in het voorlaatste Wijfje van de Grote glimworm. Foto: Gunther Groenez
(soms ook in de twee voorlaatste) segment(en) waarin de lichtorganen zitten. Het borststuk is roze tussen de poten. De dekschilden en vleugels zijn sterk verkort en de voelsprieten zijn opvallend (tot ca. 2 x de lengte van het halsschild). OPROEP Bent u ’s nachts op pad, kijk dan zeker uit voor deze fascinerende beestjes en vergeet zeker uw waarnemingen niet in te voeren op www. waarnemingen.be! Een meer gedetailleerde soortenbeschrijving met foto’s is te vinden op: http://www.natuurpunt.be/sites/default/files/documents/publication/soortenfiche_glimwormen.pdf Let in juni en begin juli tussen 22u30 en 23u30 in het bijzonder op de Kleine glimworm, het fameuze “vuurvliegje”, en vraag eventueel aan je omgeving (ook oudere mensen) rond of ze ooit “lichtgevende vliegjes” hebben zien rondvliegen. Vraag zeker naar de hoeveelheid (één, enkele, tientallen of meer), waar (locatie, habitatbeschrijving) en wanneer (jaartal, maand of exacte datum) de waarneming gebeurde. Deze info kan zeer waardevol zijn en mag doorgestuurd worden naar Raphaël De Cock (rdecock@hotmail.com). Kijk in juni en juli ook in tuinen uit voor de Gewone glimworm en wees overdag in tuin, park of natuurgebied ook zeker aandachtig voor de dagactieve kortschildglimworm.
ONGEWERVELDEN
Op zoek naar lichtjes in het Dijleland
Maxime Fajgenblat & Raphaël De Cock rdecock@hotmail.com - 0477/99 39 46
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
39
In de zomermaanden kan je ’s nachts met wat geluk dwaallichtjes waarnemen in je tuin of in het bos. Glimwormen zijn verantwoordelijk voor dit tot de verbeelding sprekende schouwspel. Het zijn kleine kevertjes die in staat zijn om licht te produceren, met als voornaamste doel het lokken van partners. Het gaat echter niet goed met de glimworm. Onder andere lichtvervuiling en habitatvernieling zijn verantwoordelijk voor de achteruitgang van deze intrigerende groep van organismen. Kennis over de verspreiding en de toestand van de glimwormen in Vlaanderen is nodig om deze achteruitgang beter te begrijpen en tegen te gaan. Raphaël De Cock van de Glimwormenwerkgroep van Natuurpunt roept daarom iedereen op om aandachtig te zijn voor glimwormen in zijn tuin en omgeving, en waarnemingen zeker door te geven. In het Dijleland komen drie soorten glimwormen voor. De Grote of Gewone glimworm (Lampyris noctiluca) is de meest algemene soort. Hij komt voor in uiteenlopende habitats, zolang het er maar vochtig genoeg is. Structuurrijke habitats zoals wegbermen, tuinen, bosranden e.d. genieten de voorkeur. Bij de Grote glimworm lokt het wijfje mannetjes met lichtsignalen. Het wijfje meet 10 à 20 mm, is larveachtig van uitzicht (larviform), bruinzwart tot donkergrijs en vleugelloos. Op de achterste segmenten zijn op de buikzijde achtereenvolgens twee lichtbanden en twee lichtvlekjes gelegen, die ze aan mannetjes presenteert door haar achterlijf spiraalvormig naar boven te draaien. Het mannetje is maximaal 15 mm groot, gevleugeld en bruinzwart tot donkergrijs. Hij heeft dekschilden en vleugels, zeer grote ogen en een klein lichtorgaan in het voorlaatste segment dat bestaat uit twee naast 38
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
elkaar gelegen lichtpuntjes die hij enkel aansteekt wanneer hij wordt gestoord. De Kleine glimworm (Lamprohiza splendidula) staat ook wel bekend als het vuurvliegje. Het vrouwtje is 10 mm tot 15 mm groot. Ze heeft sterk verkorte dekschilden en vleugels, twee doorzichtige vlekken in het halsschild, is qua kleur ivoorgeel tot geelbruin en bezit meerdere lichtvlekken verspreid in het hele achterlijf waarvan een deel ook langs de rugzijde zichtbaar is. Het mannetje is kleiner en meet 8 tot 10 mm. Het is van de Grote glimworm te onderscheiden door zijn geringere afmetingen, de grote helder doorzichtige venstervlekken in het halsschild en het veel grotere lichtorgaan dat bestaat uit twee niervormige vlekken op de buikzijde van de laatste achterlijfssegmenten, dat aangestoken wordt tijdens het vliegen. Het zijn de mannetjes die voor een heus lichtschouwspel zorgen. Op de juiste plaats en het juiste moment (tussen 22u30 en 23u15) kan men ze in grote aantallen gloeiend zien rondvliegen. Deze soort stelt hogere eisen aan zijn leefomgeving dan de Grote glimworm en is te vinden in meer gesloten habitats. Vooral kleinschalige bosrijke mozaïeklandschappen met bosbeken, bosweiden, bosranden, open bosplekken en beboste holle wegen vormen zijn habitat. De aanwezigheid van een goed ontwikkelde strooisellaag is een belangrijke factor. De larve is meestal te vinden laag tussen de vegetatie of tussen bladstrooisel, mos en humus. Over de verspreiding van de Kleine glimworm in Vlaanderen is weinig gekend. Aan de rand van de Dijlevallei, in een aantal delen van het Zoniënwoud, komen deze glimwormen alleszins voor. Over de Kortschildglimworm (Phosphaenus hemipterus) is weinig geweten. Dit komt onder an-
Let ook op de larven van glimwormen, zoals de hier afgebeelde larve van de Grote glimworm. Foto: Maxime Fajgenblat
dere omdat deze soort dagactief is en ’s avonds niet gloeit zoals de andere soorten. De Kortschildglimworm is vrij algemeen in het Dijleland en is te vinden in tuinen, parken, bossen (open plekken en bosranden), holle wegen en hagen. De mannetjes kan men dikwijls overdag in grote aantallen zien rondrennen over verharde paadjes, voetpaden, langs en op muren, tussen plantsoenen of aan de rand van struikgewas - vooral bij warm, vochtig weer zoals na een zomerse onweersbui. Overdag verstoppen de vrouwtjes zich meestal onder stenen, hout en bladafval. Het vrouwtje lijkt op het eerste zicht qua kleur en vorm sterk op een Grote glimworm, maar is veel kleiner (tot 10 mm) en slanker, heeft een veel sterker afgerond halsschild, dikkere, afgeknotte en lichtjes naar binnen gebogen voelsprieten en een veel kleiner lichtorgaan, gevormd door twee naast elkaar liggende bolletjes in haar voorlaatste achterlijfsring, dat ze dikwijls aansteekt bij verstoring net zoals de mannetjes. Zoals de soortnaam suggereert, lijken de mannetjes sterk op een kortschildkever (Staphilinidae). Dat kan aanvankelijk misschien zorgen voor verwarring. Het mannetje is donkerbruin tot zwart van kleur met twee lichtere vlekken in het voorlaatste Wijfje van de Grote glimworm. Foto: Gunther Groenez
(soms ook in de twee voorlaatste) segment(en) waarin de lichtorganen zitten. Het borststuk is roze tussen de poten. De dekschilden en vleugels zijn sterk verkort en de voelsprieten zijn opvallend (tot ca. 2 x de lengte van het halsschild). OPROEP Bent u ’s nachts op pad, kijk dan zeker uit voor deze fascinerende beestjes en vergeet zeker uw waarnemingen niet in te voeren op www. waarnemingen.be! Een meer gedetailleerde soortenbeschrijving met foto’s is te vinden op: http://www.natuurpunt.be/sites/default/files/documents/publication/soortenfiche_glimwormen.pdf Let in juni en begin juli tussen 22u30 en 23u30 in het bijzonder op de Kleine glimworm, het fameuze “vuurvliegje”, en vraag eventueel aan je omgeving (ook oudere mensen) rond of ze ooit “lichtgevende vliegjes” hebben zien rondvliegen. Vraag zeker naar de hoeveelheid (één, enkele, tientallen of meer), waar (locatie, habitatbeschrijving) en wanneer (jaartal, maand of exacte datum) de waarneming gebeurde. Deze info kan zeer waardevol zijn en mag doorgestuurd worden naar Raphaël De Cock (rdecock@hotmail.com). Kijk in juni en juli ook in tuinen uit voor de Gewone glimworm en wees overdag in tuin, park of natuurgebied ook zeker aandachtig voor de dagactieve kortschildglimworm.
ONGEWERVELDEN
Op zoek naar lichtjes in het Dijleland
Maxime Fajgenblat & Raphaël De Cock rdecock@hotmail.com - 0477/99 39 46
De boomklever I juni 2015 I Ongewervelden
39
Inleiding Als wij denken aan het Zoniënwoud komen meestal eerst de ranke, monumentale beuken en eiken in beeld. Maar het boscomplex was en is ook bekend voor andere biotopen. In het kader van het nieuwe beheerplan voor het Vlaamse gedeelte van het Zoniënwoud (ANB, 2014) is ook plaatselijk de creatie of het herstel van het landschap van de “Brabantse heide” voorzien. Het Zoniënwoud vormt een habitatrichtlijngebied of speciale beschermingszone (SBZ-H) in het kader van het Europese Natura 2000 netwerk. Voor eflk van de speciale beschermingszones zijn Europese Natuurdoelstellingen of instandhoudingsdoelstellingen (IHD voor Europese habitats) opgesteld. Uiteraard zijn die doelstellingen in het Zoniënwoud vooral gericht op boshabitats. Maar één specifiek doel betreft dus de heidehabitat. Het oppervlaktedoel volgend uit de natuurdoelstellingen is omschreven als een complex van 9 ha van habitat 6230 (Heischraal grasland), 9 ha van habitat 4030 (Droge heide) en 9 ha van habitat 9120/9190 (“Dennen-eikenbos”, zie verder; Paelinckx et alii, 2009). De drie vernoemde habitats liggen in Zoniën op de meest voedselarme en minst vruchtbare bodems en deze oppervlaktes zullen gerealiseerd worden in twee zoekzones: Ketelheide-Keienberg (21ha) en aan de Kleine Flossendelle (10,8ha). De gewenste oppervlaktes zullen niet in één keer, maar in fases worden gerealiseerd. De eerste werken aan de Brabantse heide zijn eind 2014 van start gegaan in Overijse (zoekzone Ketelheide) en het zal nog meer dan 4 jaar 40
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
duren vooraleer op deze plaats het beheerdoel bereikt is. Aangezien dit plaatselijk een drastische ommekeer betekent in het gevoerde beheer zal het zeker vragen oproepen. Dit artikel wil alvast een basis leggen om op die vragen antwoord te bieden. De omvorming start op de meeste plaatsen met een ontbossing, gevolgd door het weghalen van het strooisel. Elders moeten de graszode of de varens geplagd. De zo gecreëerde open zones zijn nooit of amper bemest en ook niet onderhevig aan onbedoelde vermesting vanuit de omgeving. Alhoewel Zoniën zich in de voedselrijke leemstreek bevindt zijn de bodems van dit aloude boscomplex in de regel voedselarm en zuur; de open plekken vormen hier geen uitzondering op en dragen daarom meestal een vrij typische vegetatie met kenmerkende soorten. Dergelijke –al dan niet tijdelijke- open plekken zijn er overigens altijd in het Zoniënwoud geweest. Zo is het makkelijk te begrijpen dat ook de Brabantse heide in Zoniën nooit is weg geweest. Struikheide (Calluna vulgaris) komt op tal van plaatsen, verspreid in het boscomplex voor, vaak op een heel beperkte oppervlakte. Natuurliefhebbers die het gebied echt goed kennen weten ook plekjes te vinden met andere typische planten. In de literatuur vinden wij beschrijvingen die getuigen dat enkele decennia geleden ook vrij omvangrijke heides het landschap kleurden. De oorsprong van de naam Brabantse heide Paul Heinemann (1916-96) was misschien niet de eerste om de naam “Brabantse heide” te ge-
Arme grindbodem onder de Ketelheide (Overijse) Foto: Willy Verbeke
bruiken, maar in een monumentaal artikel in Vegetatio (Heinemann, 1956) gebruikt hij de term “landes picardo-brabançonnes” en geeft hij uitgebreide beschrijvingen. Het Franstalige artikel dat wij hier bespreken kunnen we als een jeugdwerk beschouwen: de waarnemingen strekken zich uit van 1941 (of eerder) tot 1952 en moeten gezien de oorlogstijd vaak in moeilijke omstandigheden gebeurd zijn. In zijn lange carrière aan de plantentuin van Meise heeft hij daarna vooral als mycoloog gewerkt op Afrikaanse zwammen en heeft hij zich internationaal bewezen als één van de beste biologen van zijn generatie (http:// en.wikipedia.org/wiki/Paul_Heinemann). In Heinemann (1956) vinden wij naast zeer gedetailleerde vegetatieopnames (inclusief alle mossen en lichenen) ook een heel hoofdstuk over de zwammen van de Brabantse heide, klimaatwaarnemingen, beschrijvingen van bodemprofielen, bodemanalyses en ecologische beschouwingen. Als wij dit zeer betrouwbare materiaal vergelijken met de huidige toestand zou dit heel wat stof opleveren voor bijkomende eindestudiewerken en wetenschappelijke artikels, maar hier willen we ons concentreren op de vegetatie en het beheer. Zijn waarnemingen strekken zich uit over Waals-Brabant, Brussel en Vlaams-Brabant in een zone ten oosten van de Zenne en tot op de flanken van de Dijlevallei, ten zuiden van Brussel en Leuven, op plaatsen waar meer zandige bodems aan de oppervlakte komen. Hij moet het Zoniënwoud en omgeving tot in detail gekend hebben. Elders in het Picardisch-Brabants plan-
Ontbossing voor de Brabantse heide (8 maart 2015, Ketelheide, Overijse) Foto: Willy Verbeke
tengeografisch district komen of kwamen zeker ook nog stukjes Brabantse heide voor, zoals in het Pajottenland of op de getuigenheuvels van de Vlaamse Ardennen. In 1956 blijkt de voornaamste plant in de Brabantse heide de Struikheide te zijn. In Heinemann (1956) is die slechts afwezig in 3 van de 66 opnames, maar verder maakt hij een onderscheid tussen enerzijds het Calluneto-Genistetum, een associatie met Struikheide en een bremsoort (Genista sp.) of de Droge heide (4030) en anderzijds het Calluneto-Sieglingietum, een associatie met Struikheide en Tandjesgras (Sieglingia of Danthonia decumbens) of het Heischrale grasland (6230). Het Dennen-eikenbos, de derde vegetatie in de Brabantse heide volgens het beheerplan van Zoniën, bespreekt hij niet in zijn artikel.
NATUURBEHEER
Brabantse heide in Zoniën, een nieuwe start
De Droge heide (habitat 4030) Stortelder (1996) beschrijft het Genisto anglicae-Callunetum, de Associatie van Struikhei en Stekelbrem, en geeft als diagnostische soorten Struikhei, Stekelbrem (Genista anglica) en Kruipbrem (Genista pilosa). Het Calluneto-Sieglingietum van Heinemann ziet hij als een rijke variant van deze associatie, die zonder twijfel ook het Calluneto-Genistetum van Heinemann omvat. De droge heide bestaat uit een altijdgroene dwergstruikformatie op een voedselarme, zure bodem. Struikhei groeit goed in Zoniën, het hoogste door ons gemeten struikje is 92 cm hoog. Maar Heinemann (1956) noteerde een hoogte van 130cm bij een bedekking van 100% over 100m² in Genval. Hij stelt dat Struikhei in de streek na De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
41
Inleiding Als wij denken aan het Zoniënwoud komen meestal eerst de ranke, monumentale beuken en eiken in beeld. Maar het boscomplex was en is ook bekend voor andere biotopen. In het kader van het nieuwe beheerplan voor het Vlaamse gedeelte van het Zoniënwoud (ANB, 2014) is ook plaatselijk de creatie of het herstel van het landschap van de “Brabantse heide” voorzien. Het Zoniënwoud vormt een habitatrichtlijngebied of speciale beschermingszone (SBZ-H) in het kader van het Europese Natura 2000 netwerk. Voor eflk van de speciale beschermingszones zijn Europese Natuurdoelstellingen of instandhoudingsdoelstellingen (IHD voor Europese habitats) opgesteld. Uiteraard zijn die doelstellingen in het Zoniënwoud vooral gericht op boshabitats. Maar één specifiek doel betreft dus de heidehabitat. Het oppervlaktedoel volgend uit de natuurdoelstellingen is omschreven als een complex van 9 ha van habitat 6230 (Heischraal grasland), 9 ha van habitat 4030 (Droge heide) en 9 ha van habitat 9120/9190 (“Dennen-eikenbos”, zie verder; Paelinckx et alii, 2009). De drie vernoemde habitats liggen in Zoniën op de meest voedselarme en minst vruchtbare bodems en deze oppervlaktes zullen gerealiseerd worden in twee zoekzones: Ketelheide-Keienberg (21ha) en aan de Kleine Flossendelle (10,8ha). De gewenste oppervlaktes zullen niet in één keer, maar in fases worden gerealiseerd. De eerste werken aan de Brabantse heide zijn eind 2014 van start gegaan in Overijse (zoekzone Ketelheide) en het zal nog meer dan 4 jaar 40
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
duren vooraleer op deze plaats het beheerdoel bereikt is. Aangezien dit plaatselijk een drastische ommekeer betekent in het gevoerde beheer zal het zeker vragen oproepen. Dit artikel wil alvast een basis leggen om op die vragen antwoord te bieden. De omvorming start op de meeste plaatsen met een ontbossing, gevolgd door het weghalen van het strooisel. Elders moeten de graszode of de varens geplagd. De zo gecreëerde open zones zijn nooit of amper bemest en ook niet onderhevig aan onbedoelde vermesting vanuit de omgeving. Alhoewel Zoniën zich in de voedselrijke leemstreek bevindt zijn de bodems van dit aloude boscomplex in de regel voedselarm en zuur; de open plekken vormen hier geen uitzondering op en dragen daarom meestal een vrij typische vegetatie met kenmerkende soorten. Dergelijke –al dan niet tijdelijke- open plekken zijn er overigens altijd in het Zoniënwoud geweest. Zo is het makkelijk te begrijpen dat ook de Brabantse heide in Zoniën nooit is weg geweest. Struikheide (Calluna vulgaris) komt op tal van plaatsen, verspreid in het boscomplex voor, vaak op een heel beperkte oppervlakte. Natuurliefhebbers die het gebied echt goed kennen weten ook plekjes te vinden met andere typische planten. In de literatuur vinden wij beschrijvingen die getuigen dat enkele decennia geleden ook vrij omvangrijke heides het landschap kleurden. De oorsprong van de naam Brabantse heide Paul Heinemann (1916-96) was misschien niet de eerste om de naam “Brabantse heide” te ge-
Arme grindbodem onder de Ketelheide (Overijse) Foto: Willy Verbeke
bruiken, maar in een monumentaal artikel in Vegetatio (Heinemann, 1956) gebruikt hij de term “landes picardo-brabançonnes” en geeft hij uitgebreide beschrijvingen. Het Franstalige artikel dat wij hier bespreken kunnen we als een jeugdwerk beschouwen: de waarnemingen strekken zich uit van 1941 (of eerder) tot 1952 en moeten gezien de oorlogstijd vaak in moeilijke omstandigheden gebeurd zijn. In zijn lange carrière aan de plantentuin van Meise heeft hij daarna vooral als mycoloog gewerkt op Afrikaanse zwammen en heeft hij zich internationaal bewezen als één van de beste biologen van zijn generatie (http:// en.wikipedia.org/wiki/Paul_Heinemann). In Heinemann (1956) vinden wij naast zeer gedetailleerde vegetatieopnames (inclusief alle mossen en lichenen) ook een heel hoofdstuk over de zwammen van de Brabantse heide, klimaatwaarnemingen, beschrijvingen van bodemprofielen, bodemanalyses en ecologische beschouwingen. Als wij dit zeer betrouwbare materiaal vergelijken met de huidige toestand zou dit heel wat stof opleveren voor bijkomende eindestudiewerken en wetenschappelijke artikels, maar hier willen we ons concentreren op de vegetatie en het beheer. Zijn waarnemingen strekken zich uit over Waals-Brabant, Brussel en Vlaams-Brabant in een zone ten oosten van de Zenne en tot op de flanken van de Dijlevallei, ten zuiden van Brussel en Leuven, op plaatsen waar meer zandige bodems aan de oppervlakte komen. Hij moet het Zoniënwoud en omgeving tot in detail gekend hebben. Elders in het Picardisch-Brabants plan-
Ontbossing voor de Brabantse heide (8 maart 2015, Ketelheide, Overijse) Foto: Willy Verbeke
tengeografisch district komen of kwamen zeker ook nog stukjes Brabantse heide voor, zoals in het Pajottenland of op de getuigenheuvels van de Vlaamse Ardennen. In 1956 blijkt de voornaamste plant in de Brabantse heide de Struikheide te zijn. In Heinemann (1956) is die slechts afwezig in 3 van de 66 opnames, maar verder maakt hij een onderscheid tussen enerzijds het Calluneto-Genistetum, een associatie met Struikheide en een bremsoort (Genista sp.) of de Droge heide (4030) en anderzijds het Calluneto-Sieglingietum, een associatie met Struikheide en Tandjesgras (Sieglingia of Danthonia decumbens) of het Heischrale grasland (6230). Het Dennen-eikenbos, de derde vegetatie in de Brabantse heide volgens het beheerplan van Zoniën, bespreekt hij niet in zijn artikel.
NATUURBEHEER
Brabantse heide in Zoniën, een nieuwe start
De Droge heide (habitat 4030) Stortelder (1996) beschrijft het Genisto anglicae-Callunetum, de Associatie van Struikhei en Stekelbrem, en geeft als diagnostische soorten Struikhei, Stekelbrem (Genista anglica) en Kruipbrem (Genista pilosa). Het Calluneto-Sieglingietum van Heinemann ziet hij als een rijke variant van deze associatie, die zonder twijfel ook het Calluneto-Genistetum van Heinemann omvat. De droge heide bestaat uit een altijdgroene dwergstruikformatie op een voedselarme, zure bodem. Struikhei groeit goed in Zoniën, het hoogste door ons gemeten struikje is 92 cm hoog. Maar Heinemann (1956) noteerde een hoogte van 130cm bij een bedekking van 100% over 100m² in Genval. Hij stelt dat Struikhei in de streek na De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
41
Maar het is interessant om ook te kijken naar wat Heinemann (1956) toen niet gevonden heeft in Zoniën. Stekelbrem werd door hem slechts in 7 opnames aangetroffen en Kruipbrem in 1 enkele (in Ottignies), maar geen enkele vondst gebeurde in Zoniën. Ook in de plantenatlas van Stuckens & Vercoutere (2002) zijn geen standplaatsen van deze twee bremsoorten weergegeven voor het Vlaamse deel van Zoniën noch voor het Dijleland. Gewone brem (Cytisus scoparius) is nu zoals 70 jaar geleden vrij algemeen in de streek en kan af en toe een soort heideformatie vormen, zoals bijvoorbeeld plaatselijk op de voormalige grote renbaan van Groenendaal na het wegfrezen van een stuk met Adelaarsvaren. Heinemann (1956) ziet de soort als een vrij constant element van de Brabantse heide, maar beschouwt ze vooral als karakteristiek voor kapvlaktes in het Eiken-Berkenbos (= Dennen-eikenbos). Dergelijke bremheides blijken echter niet lang stand te houden, omdat Gewone brem op open standplaatsen teveel last heeft van strenge winters. Gaspeldoorn (Ulex europaeus) blijkt nu evenals 70 jaar geleden een uitzonderlijke aanwezigheid: slechts in 1 opname van Heinemann (1956) en nu slechts heel lokaal zoals aan de brug van Groenendaal en talrijker aan de zuidrand van het massief, ter hoogte van de Brassinelaan in Sint-Genesius-Rode. Het is weliswaar een plant van de heide, maar in de Brabantse heide blijkt hij beperkt tot warme plaatsen, beschut tegen de noordenwind. 42
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) werd door Heinemann slechts 12 keer in zijn opnames van de Brabantse heide waargenomen en steeds met een verminderde vitaliteit. In Zoniën heeft Blauwe bosbes de bescherming van de bosvegetatie nodig en het is er zeker geen talrijke soort, waarop wij dus zuinig moeten zijn. Adelaarsvaren ziet Heinemann (1956) eerder als een soort van het open bos, die weliswaar lang standhoudt na het verdwijnen van de bossituatie: in de competitie met Struikhei wint in het algemeen deze laatste. Dit blijkt ook uit zijn opnames: slechts in 2 van de 66 is Adelaarsvaren aanwezig en slechts op één plaats (in Sint-Pieters Woluwé) omschrijft hij dat de Brabantse heide erdoor wordt ingenomen. Deze zeer betrouwbare waarnemingen van toen staan in contrast met onze huidige ervaring met Adelaarsvaren als een zeer invasieve, concurrentiekrachtige soort. Een hypothese is dan ook dat de omstandigheden dermate veranderd zijn dat het gedrag van deze varen zich ook gewijzigd heeft of het is ook mogelijk dat deze soort 70 jaar geleden of in de periode daarvoor bestreden is geweest. Bij herhaling vermeldt Heinemann (1956) een sterk ontwikkelde moslaag gedomineerd door Hypnaceae, karakteristiek voor het optimale stadium van de associatie. Toen, net als nu, is voornamelijk Heideklauwtjesmos (Hypnum jutlandicum) hiervoor verantwoordelijk en ook Stortelder (1996) noemt dit mos als belangrijke kensoort. Heinemann (1956) vermeldt een subassociatie met Pijpenstrootje (Molinia caerulea) die voorkomt op vochtigere plaatsen, maar merkt ook op dat dit gras bevoordeeld wordt door brand en betreding. Deze subassociatie vond hij maar op één plaats en hij geeft uitzonderlijk een weinig gedetailleerde vegetatieopname zonder exacte locatie. Het is ook de enige plaats waar hij Gewone dopheide (Erica tetralix) vond, terwijl veenmos (Sphagnum palustre) in twee opnames voorkomt. Het is dus duidelijk dat vochtige heide in Zoniën in het recente verleden hoogst uitzon-
derlijk geweest moet zijn. Pijpenstrootje komt er nu plaatselijk voor, zonder invasief te zijn en op de Keienberg is er één plek met veenmos (Sphagnum sp.) en Snavelzegge (Carex rostrata). Grote wolfsklauw komt slechts in twee opnames van Heinemann (1956) voor (Watermaal-Bosvoorde en Braine le Château) en was dus blijkbaar zeldzaam. Nu komt deze heideplant er niet meer voor, maar vroeger moet Zoniën voor deze soort belangrijk geweest zijn: zie Van Landuyt et alii (2006), die ook een mooie foto toont van een exemplaar verzameld in 1891 te Groenendaal.
Liggend walstro klimmend op Struikhei van 92cm hoog (Keienberg, 2 november 2014) Foto: Willy Verbeke
Het heischrale grasland (habitat 6230) Het Calluneto-Sieglingietum wordt door Heinemann (1956) omschreven als een grazige heide, die floristisch rijker was dan de eigenlijke (droge) heide zelf. Toch missen we heel wat soorten van de heischrale graslanden als we vergelijken met de literatuur en waarnemingen elders. Dit was dus blijkbaar 70 jaar geleden ook al zo, maar we gaan niet in op alle heischraalgraslandsoorten die in Zoniën ontbreken. Zwaenepoel en Stieperaere (2002) beschrijven de heischrale graslanden in Vlaanderen en spreken van het verbond Nardo-Galion met vermelding van de associatie van Heinemann (Calluneto-Sieglingietum (Jouanne) Heinemann in Lebrun et alii 1949). Heinemann (1956) vond de helft van zijn opnames van heischraal grasland op een lemige bodem en de andere helft op een zandige bodem, maar dit verschil in bodem was amper floristisch te zien. Bij de droge heide vond hij zeer weinig standplaatsen op een lemige bodem en in het algemeen waren de heideachtige vegetaties op een lemige bodem zeker meer geneigd tot spontane verbossing. Belangrijk om vermelden is dat er in Vlaanderen nog maar ongeveer 300ha heischraal grasland (habitat 6230) voorkomt en dat deze vegetatie dus sterker bedreigd is dan de droge heide (habitat 4030), waarvan we toch nog meer dan 4000ha hebben. Maar in Zoniën is het eerder andersom: het heischrale grasland is beter beDe boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
NATUURBEHEER
ongeveer 20 jaar zijn grootste hoogteontwikkeling haalt, weinig ouder wordt en vermeldt uitzonderlijke hoogtes van bijna 2m. Ongeveer 70 jaar geleden maakte hij in Sint-Genesius Rode 3 vegetatieopnames van telkens 100m² met een bedekking van Struikheide van meer dan 75%, een bedekking die ook in 31 andere vaak grotere opnames gehaald wordt. Zoveel Struikheide is er nu duidelijk niet meer, alhoewel de soort niet direct bedreigd is met verdwijnen in Zoniën, zelfs niet buiten de zoekzones voor Brabantse heide.
43
Maar het is interessant om ook te kijken naar wat Heinemann (1956) toen niet gevonden heeft in Zoniën. Stekelbrem werd door hem slechts in 7 opnames aangetroffen en Kruipbrem in 1 enkele (in Ottignies), maar geen enkele vondst gebeurde in Zoniën. Ook in de plantenatlas van Stuckens & Vercoutere (2002) zijn geen standplaatsen van deze twee bremsoorten weergegeven voor het Vlaamse deel van Zoniën noch voor het Dijleland. Gewone brem (Cytisus scoparius) is nu zoals 70 jaar geleden vrij algemeen in de streek en kan af en toe een soort heideformatie vormen, zoals bijvoorbeeld plaatselijk op de voormalige grote renbaan van Groenendaal na het wegfrezen van een stuk met Adelaarsvaren. Heinemann (1956) ziet de soort als een vrij constant element van de Brabantse heide, maar beschouwt ze vooral als karakteristiek voor kapvlaktes in het Eiken-Berkenbos (= Dennen-eikenbos). Dergelijke bremheides blijken echter niet lang stand te houden, omdat Gewone brem op open standplaatsen teveel last heeft van strenge winters. Gaspeldoorn (Ulex europaeus) blijkt nu evenals 70 jaar geleden een uitzonderlijke aanwezigheid: slechts in 1 opname van Heinemann (1956) en nu slechts heel lokaal zoals aan de brug van Groenendaal en talrijker aan de zuidrand van het massief, ter hoogte van de Brassinelaan in Sint-Genesius-Rode. Het is weliswaar een plant van de heide, maar in de Brabantse heide blijkt hij beperkt tot warme plaatsen, beschut tegen de noordenwind. 42
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) werd door Heinemann slechts 12 keer in zijn opnames van de Brabantse heide waargenomen en steeds met een verminderde vitaliteit. In Zoniën heeft Blauwe bosbes de bescherming van de bosvegetatie nodig en het is er zeker geen talrijke soort, waarop wij dus zuinig moeten zijn. Adelaarsvaren ziet Heinemann (1956) eerder als een soort van het open bos, die weliswaar lang standhoudt na het verdwijnen van de bossituatie: in de competitie met Struikhei wint in het algemeen deze laatste. Dit blijkt ook uit zijn opnames: slechts in 2 van de 66 is Adelaarsvaren aanwezig en slechts op één plaats (in Sint-Pieters Woluwé) omschrijft hij dat de Brabantse heide erdoor wordt ingenomen. Deze zeer betrouwbare waarnemingen van toen staan in contrast met onze huidige ervaring met Adelaarsvaren als een zeer invasieve, concurrentiekrachtige soort. Een hypothese is dan ook dat de omstandigheden dermate veranderd zijn dat het gedrag van deze varen zich ook gewijzigd heeft of het is ook mogelijk dat deze soort 70 jaar geleden of in de periode daarvoor bestreden is geweest. Bij herhaling vermeldt Heinemann (1956) een sterk ontwikkelde moslaag gedomineerd door Hypnaceae, karakteristiek voor het optimale stadium van de associatie. Toen, net als nu, is voornamelijk Heideklauwtjesmos (Hypnum jutlandicum) hiervoor verantwoordelijk en ook Stortelder (1996) noemt dit mos als belangrijke kensoort. Heinemann (1956) vermeldt een subassociatie met Pijpenstrootje (Molinia caerulea) die voorkomt op vochtigere plaatsen, maar merkt ook op dat dit gras bevoordeeld wordt door brand en betreding. Deze subassociatie vond hij maar op één plaats en hij geeft uitzonderlijk een weinig gedetailleerde vegetatieopname zonder exacte locatie. Het is ook de enige plaats waar hij Gewone dopheide (Erica tetralix) vond, terwijl veenmos (Sphagnum palustre) in twee opnames voorkomt. Het is dus duidelijk dat vochtige heide in Zoniën in het recente verleden hoogst uitzon-
derlijk geweest moet zijn. Pijpenstrootje komt er nu plaatselijk voor, zonder invasief te zijn en op de Keienberg is er één plek met veenmos (Sphagnum sp.) en Snavelzegge (Carex rostrata). Grote wolfsklauw komt slechts in twee opnames van Heinemann (1956) voor (Watermaal-Bosvoorde en Braine le Château) en was dus blijkbaar zeldzaam. Nu komt deze heideplant er niet meer voor, maar vroeger moet Zoniën voor deze soort belangrijk geweest zijn: zie Van Landuyt et alii (2006), die ook een mooie foto toont van een exemplaar verzameld in 1891 te Groenendaal.
Liggend walstro klimmend op Struikhei van 92cm hoog (Keienberg, 2 november 2014) Foto: Willy Verbeke
Het heischrale grasland (habitat 6230) Het Calluneto-Sieglingietum wordt door Heinemann (1956) omschreven als een grazige heide, die floristisch rijker was dan de eigenlijke (droge) heide zelf. Toch missen we heel wat soorten van de heischrale graslanden als we vergelijken met de literatuur en waarnemingen elders. Dit was dus blijkbaar 70 jaar geleden ook al zo, maar we gaan niet in op alle heischraalgraslandsoorten die in Zoniën ontbreken. Zwaenepoel en Stieperaere (2002) beschrijven de heischrale graslanden in Vlaanderen en spreken van het verbond Nardo-Galion met vermelding van de associatie van Heinemann (Calluneto-Sieglingietum (Jouanne) Heinemann in Lebrun et alii 1949). Heinemann (1956) vond de helft van zijn opnames van heischraal grasland op een lemige bodem en de andere helft op een zandige bodem, maar dit verschil in bodem was amper floristisch te zien. Bij de droge heide vond hij zeer weinig standplaatsen op een lemige bodem en in het algemeen waren de heideachtige vegetaties op een lemige bodem zeker meer geneigd tot spontane verbossing. Belangrijk om vermelden is dat er in Vlaanderen nog maar ongeveer 300ha heischraal grasland (habitat 6230) voorkomt en dat deze vegetatie dus sterker bedreigd is dan de droge heide (habitat 4030), waarvan we toch nog meer dan 4000ha hebben. Maar in Zoniën is het eerder andersom: het heischrale grasland is beter beDe boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
NATUURBEHEER
ongeveer 20 jaar zijn grootste hoogteontwikkeling haalt, weinig ouder wordt en vermeldt uitzonderlijke hoogtes van bijna 2m. Ongeveer 70 jaar geleden maakte hij in Sint-Genesius Rode 3 vegetatieopnames van telkens 100m² met een bedekking van Struikheide van meer dan 75%, een bedekking die ook in 31 andere vaak grotere opnames gehaald wordt. Zoveel Struikheide is er nu duidelijk niet meer, alhoewel de soort niet direct bedreigd is met verdwijnen in Zoniën, zelfs niet buiten de zoekzones voor Brabantse heide.
43
waard dan de heide, omdat de eerste plaatselijk goed standhield op gemaaide open plekken en bospaden. Heinemann (1956) vond dat zijn Calluneto-Genistetum meer voorkwam op de “Brabantse heide” dan het Calluneto-Sieglingietum, maar daaruit besluiten dat er toen weinig heischraal grasland voorkwam kan een verkeerde inschatting zijn, omdat hij bij het selecteren van zijn opnamelocaties blijkbaar in de eerste plaats keek naar Struikhei. Dit dwergstruikje kan immers in heischrale graslanden voorkomen, maar het hoeft niet. Hij vermeldt trouwens ook dat zijn Calluneto-Sieglingietum kan evolueren naar schrale graslanden als de Struikhei benadeeld wordt door oorzaken als betreding, begrazing en verbeteringen (in de landbouwkundige zin). Zijn waarnemingen gebeurden in een periode dat het landbouwkundig beheer van graslanden zich sterk ging intensiveren, wat de vegetaties drastisch heeft veranderd. Het is logisch dat hij toen nog onvoldoende kon inschatten in welke sterke mate het areaal aan heischraal grasland in West-Europa zou inkrimpen. Tandjesgras is de voornaamste karakteristieke soort en groeit ook nu nog op minstens een vijftal plaatsen in Zoniën, vooral in de zone Ketelheide-Keienberg. Als tweede lokaal karakteristieke soort noemt Heinemann (1956) Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia), maar hij vindt ze in slechts drie opnames, die niet in Zoniën liggen. Ook nu is deze soort er ons onbekend. Heinemann (1956) vermeldt soorten die in het heischrale grasland voorkomen, maar niet in de droge heide. Deze zogenaamde differentiërende 44
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Permanent kwadraat op de Keienberg met veel Tandjesgras (28 april 2013) Foto: Willy Verbeke
soorten komen er nu nog allemaal voor, bijvoorbeeld: Gewone veldbies (Luzula campestris), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Valse salie (Teucrium scorodonia) en Muizenoor (Hieracium pilosella). Naast een typische subassociatie vermeldt Heinemann (1956) een subassociatie met Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), die voorkomt bij een hogere grondwatertafel, in het algemeen aan de voet van hellingen. Hij heeft er slechts drie opnames van kunnen maken, die niet in Zoniën liggen, en neemt aan dat ze in de streek zeer zeldzaam is. Zonder twijfel is dit nu ook het geval; Gevlekte orchis wordt wel opgegeven door Stuckens en Vercoutere (2002) voor Tervuren. Als differentiërende soorten van de vochtige subassociatie vermeldt Heinemann (1956) in zijn opnametabel ook: Pijpenstrootje, Heidekartelblad (Pedicularis silvatica) en Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia). Deze laatste twee werden toen niet in Zoniën gevonden en komen er nu ook niet voor. Een vochtlievende soort in de tabel van Heinemann die er nog steeds aan de voet van hellingen voorkomt is Dubbelloof (Blechnum spicant): waarschijnlijk is dit voor het ogenblik de belangrijkste levende indicator van standplaatsen in Zoniën met een abiotiek geschikt voor het vochtigere heischrale grasland. Liggend walstro (Galium saxatile) blijkt volgens Stuckens en Vercoutere (2002) in hun onderzoeksgebied enkel in Zoniën voor te komen. Dit plantje groeit er op bospaden en andere open plekken die schraal genoeg zijn en wordt in de literatuur als zeer typerend aangegeven voor het heischrale grasland. Voor het heischrale grasland
Tormentil is een zeer goede kensoort van het heischrale grasland (Ketelheide, 2014) Foto: Willy Verbeke
van Zoniën is het allicht de meest kenmerkende soort, die ook in staat is om als een klimplantje vrij hoog in de Struikhei te kruipen. Bemerk ook dat het een naamgevende soort is van het verbond Nardo-Galion. Andere kenmerkende soorten van heischrale graslanden die Heinemann (1956) aantrof en het er ook nog steeds goed doen zijn: Tormentil (Potentilla erecta), Pilzegge (Carex pilulifera), Fraai hertshooi (Hypericum pulchrum), Liggend hertshooi (Hypericum humifusum) en Mannetjesereprijs (Veronica officinalis). Van Borstelgras (Nardus stricta) kennen we heden geen standplaatsen meer in Zoniën, terwijl het in de internationale vegetatiekundige literatuur wel de belangrijkste naamgevende soort is voor de heischrale graslanden. Heinemann (1956) beschouwt de soort als typisch voor een variant waarin door betreding de dwergstruikjes zijn achteruitgegaan. In zijn tabellen komt de soort 5 keer voor, waarvan 3 keer met een bedekking van meer dan 5%. Twee van deze opnames liggen in het arboretum van Tervuren, waar de omstandigheden niet dermate gewijzigd zijn dat een herontdekking hoeft uitgesloten te worden. In Van Landuyt et alii (2006) blijkt deze populatie echter geïsoleerd op één plaats voor te komen in Zoniën en omgeving. In de laatste 70 jaar heeft zich een zekere achteruitgang van de oppervlakte droge heide en het heischrale grasland in Zoniën doorgezet, maar in die periode zijn amper hogere planten van deze vegetaties uitgestorven. Een uitzondering hierop vormt de Grote wolfsklauw, maar in Rotselaar
Lichtrijk bos met veel Blauwe bosbes (Keienberg, 28 april 2013) Foto: Willy Verbeke
werd deze soort in 2014 na 25 jaar teruggevonden op een terrein in beheer door Natuurpunt (Feytons & Vervoort, 2015). Er is dus nog hoop voor dit levend fossiel in de streek. Het Dennen-Eikenbos In Cornelis et alii (2009) wordt de naam Dennen-Eikenbos gebruikt, terwijl in de literatuur meestal wordt gesproken van Eiken-Berkenbos (Querco-Betuletum). De voornaamste soorten van deze vegetatie zijn Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Pijpenstrootje, Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Smalle stekelvarken (Dryopteris carthusianorum), Gewone braam (Rubus fruticosus), Blauwe bosbes, Sporkehout (Rhamnus frangula) en Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia). Bij de bomen gaat het vooral om Grove den (Pinus sylvestris), Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula), waarbij alleen de laatste meestal niet uit aanplantingen voorkomt. Ook de waarschijnlijk spontane aanwezigheid van Wintereik (Quercus petraea) moet vermeld worden. Het Dennen-Eikenbos komt vooral overeen met de Europese habitat 9190 (Oude zuurminnende Eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) op zure, voedselarme, zandige bodems. Deze habitat valt echter te beschouwen als een successiestadium naar habitat 9120 (Atlantische, zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei). Enkel op de arme zandgronden van de Kempen gaat deze successie relatief langzaam en kan het habitattype 9190 behouden worden zonder dat verwijderen van strooisel noodzakelijk is (Paelinckx et alii, 2009). Zoniën is dan ook in het kader van het Europese De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
NATUURBEHEER
Permanent kwadraat met oprukkende Adelaarsvaren (Ketelheide, 15 mei 2014). Foto: Willy Verbeke
45
waard dan de heide, omdat de eerste plaatselijk goed standhield op gemaaide open plekken en bospaden. Heinemann (1956) vond dat zijn Calluneto-Genistetum meer voorkwam op de “Brabantse heide” dan het Calluneto-Sieglingietum, maar daaruit besluiten dat er toen weinig heischraal grasland voorkwam kan een verkeerde inschatting zijn, omdat hij bij het selecteren van zijn opnamelocaties blijkbaar in de eerste plaats keek naar Struikhei. Dit dwergstruikje kan immers in heischrale graslanden voorkomen, maar het hoeft niet. Hij vermeldt trouwens ook dat zijn Calluneto-Sieglingietum kan evolueren naar schrale graslanden als de Struikhei benadeeld wordt door oorzaken als betreding, begrazing en verbeteringen (in de landbouwkundige zin). Zijn waarnemingen gebeurden in een periode dat het landbouwkundig beheer van graslanden zich sterk ging intensiveren, wat de vegetaties drastisch heeft veranderd. Het is logisch dat hij toen nog onvoldoende kon inschatten in welke sterke mate het areaal aan heischraal grasland in West-Europa zou inkrimpen. Tandjesgras is de voornaamste karakteristieke soort en groeit ook nu nog op minstens een vijftal plaatsen in Zoniën, vooral in de zone Ketelheide-Keienberg. Als tweede lokaal karakteristieke soort noemt Heinemann (1956) Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia), maar hij vindt ze in slechts drie opnames, die niet in Zoniën liggen. Ook nu is deze soort er ons onbekend. Heinemann (1956) vermeldt soorten die in het heischrale grasland voorkomen, maar niet in de droge heide. Deze zogenaamde differentiërende 44
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Permanent kwadraat op de Keienberg met veel Tandjesgras (28 april 2013) Foto: Willy Verbeke
soorten komen er nu nog allemaal voor, bijvoorbeeld: Gewone veldbies (Luzula campestris), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Valse salie (Teucrium scorodonia) en Muizenoor (Hieracium pilosella). Naast een typische subassociatie vermeldt Heinemann (1956) een subassociatie met Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), die voorkomt bij een hogere grondwatertafel, in het algemeen aan de voet van hellingen. Hij heeft er slechts drie opnames van kunnen maken, die niet in Zoniën liggen, en neemt aan dat ze in de streek zeer zeldzaam is. Zonder twijfel is dit nu ook het geval; Gevlekte orchis wordt wel opgegeven door Stuckens en Vercoutere (2002) voor Tervuren. Als differentiërende soorten van de vochtige subassociatie vermeldt Heinemann (1956) in zijn opnametabel ook: Pijpenstrootje, Heidekartelblad (Pedicularis silvatica) en Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia). Deze laatste twee werden toen niet in Zoniën gevonden en komen er nu ook niet voor. Een vochtlievende soort in de tabel van Heinemann die er nog steeds aan de voet van hellingen voorkomt is Dubbelloof (Blechnum spicant): waarschijnlijk is dit voor het ogenblik de belangrijkste levende indicator van standplaatsen in Zoniën met een abiotiek geschikt voor het vochtigere heischrale grasland. Liggend walstro (Galium saxatile) blijkt volgens Stuckens en Vercoutere (2002) in hun onderzoeksgebied enkel in Zoniën voor te komen. Dit plantje groeit er op bospaden en andere open plekken die schraal genoeg zijn en wordt in de literatuur als zeer typerend aangegeven voor het heischrale grasland. Voor het heischrale grasland
Tormentil is een zeer goede kensoort van het heischrale grasland (Ketelheide, 2014) Foto: Willy Verbeke
van Zoniën is het allicht de meest kenmerkende soort, die ook in staat is om als een klimplantje vrij hoog in de Struikhei te kruipen. Bemerk ook dat het een naamgevende soort is van het verbond Nardo-Galion. Andere kenmerkende soorten van heischrale graslanden die Heinemann (1956) aantrof en het er ook nog steeds goed doen zijn: Tormentil (Potentilla erecta), Pilzegge (Carex pilulifera), Fraai hertshooi (Hypericum pulchrum), Liggend hertshooi (Hypericum humifusum) en Mannetjesereprijs (Veronica officinalis). Van Borstelgras (Nardus stricta) kennen we heden geen standplaatsen meer in Zoniën, terwijl het in de internationale vegetatiekundige literatuur wel de belangrijkste naamgevende soort is voor de heischrale graslanden. Heinemann (1956) beschouwt de soort als typisch voor een variant waarin door betreding de dwergstruikjes zijn achteruitgegaan. In zijn tabellen komt de soort 5 keer voor, waarvan 3 keer met een bedekking van meer dan 5%. Twee van deze opnames liggen in het arboretum van Tervuren, waar de omstandigheden niet dermate gewijzigd zijn dat een herontdekking hoeft uitgesloten te worden. In Van Landuyt et alii (2006) blijkt deze populatie echter geïsoleerd op één plaats voor te komen in Zoniën en omgeving. In de laatste 70 jaar heeft zich een zekere achteruitgang van de oppervlakte droge heide en het heischrale grasland in Zoniën doorgezet, maar in die periode zijn amper hogere planten van deze vegetaties uitgestorven. Een uitzondering hierop vormt de Grote wolfsklauw, maar in Rotselaar
Lichtrijk bos met veel Blauwe bosbes (Keienberg, 28 april 2013) Foto: Willy Verbeke
werd deze soort in 2014 na 25 jaar teruggevonden op een terrein in beheer door Natuurpunt (Feytons & Vervoort, 2015). Er is dus nog hoop voor dit levend fossiel in de streek. Het Dennen-Eikenbos In Cornelis et alii (2009) wordt de naam Dennen-Eikenbos gebruikt, terwijl in de literatuur meestal wordt gesproken van Eiken-Berkenbos (Querco-Betuletum). De voornaamste soorten van deze vegetatie zijn Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Pijpenstrootje, Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Smalle stekelvarken (Dryopteris carthusianorum), Gewone braam (Rubus fruticosus), Blauwe bosbes, Sporkehout (Rhamnus frangula) en Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia). Bij de bomen gaat het vooral om Grove den (Pinus sylvestris), Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula), waarbij alleen de laatste meestal niet uit aanplantingen voorkomt. Ook de waarschijnlijk spontane aanwezigheid van Wintereik (Quercus petraea) moet vermeld worden. Het Dennen-Eikenbos komt vooral overeen met de Europese habitat 9190 (Oude zuurminnende Eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) op zure, voedselarme, zandige bodems. Deze habitat valt echter te beschouwen als een successiestadium naar habitat 9120 (Atlantische, zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei). Enkel op de arme zandgronden van de Kempen gaat deze successie relatief langzaam en kan het habitattype 9190 behouden worden zonder dat verwijderen van strooisel noodzakelijk is (Paelinckx et alii, 2009). Zoniën is dan ook in het kader van het Europese De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
NATUURBEHEER
Permanent kwadraat met oprukkende Adelaarsvaren (Ketelheide, 15 mei 2014). Foto: Willy Verbeke
45
Soortenrijk permanent kwadraat langs een oud pad op Ketelheide (18 mei 2013) Foto: Willy Verbeke
Natura 2000 beleid aangemeld voor de 9120 en niet voor de 9190. In het kader van de Brabantse heide kan echter wel op een beperkte oppervlakte gestreefd worden naar een schralere, open bosvegetatie, waarin noch Beuk (Fagus sylvatica) noch Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) domineren omwille van het beheer dat de successie terugdraait en de voor Zoniën extreme abiotiek (arme, zure zand- of grindbodem). In de zoekzones zijn er trouwens plaatsen waar de Ruwe berk het goed doet en zelfs de Grove den zich natuurlijk verjongt. Deze bosvegetaties zijn trouwens een ideale buffer voor de droge heide en het heischrale grasland. Recente vegetatieopnames en permanente kwadraten In de loop van de voorbije 20 jaar werden in de schrale graslanden van Zoniën enkele tientallen vegetatieopnamen gemaakt door de eerste auteur, privé of in het kader van lessen ingericht door Inverde. Deze zijn nooit eerder gepubliceerd en hier wordt alleen ingegaan op de meest interessante gegevens in de context van dit artikel over de Brabantse heide zonder de tabellen integraal weer te geven. Deze bevinden zich wel in het archief van het regiokantoor van het Agentschap voor Natuur en Bos te Groenendaal. Op de Keienberg te Tervuren in het domein van de Koninklijke Schenking wordt sinds 2007 een permanent kwadraat (pq) van 3x3m opgevolgd op de kruising van de Wezeldreef en de Dennendreef. Op deze kleine open plek doen Struikheide, 46
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Proefperceeltje in Zoniën met Struikhei van één groeiseizoen oud opgekomen uit de zaadbank na het verwijderen van de strooisellaag (Ketelheide, 20 september 2014). Foto: Willy Verbeke
Pilzegge, Valse salie en Tandjesgras het goed; allicht is het voor deze laatste momenteel zelfs de beste standplaats in Zoniën. Hier is ook goed te zien hoe tredresistent deze soort is: ze staat gewoon op het (weinig betreden) pad. Fraai hertshooi, Liggend walstro en Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) komen met wisselend succes in het pq voor, maar zijn steeds terug te vinden in de onmiddellijke omgeving. Pitrus (Juncus effusus) is vanzelf verdwenen omdat de voedselarme en droge abiotiek hem elimineerde. In dit pq wordt telkenjare de adelaarsvaren actief bestreden door de bladeren te verwijderen, maar geplagd is er niet. Het soortenaantal schommelt tussen 20 en 28, maar eigenlijk blijft de vegetatiesamenstelling redelijk constant. Opvallend in de tabel is dat niet minder dan 16 soorten bomen en struiken al geprobeerd hebben er te groeien in de voorbije 8 jaar, wat wijst op een grote druk van spontane verbossing. Deze zaailingen werden verwijderd of kwijnen vanzelf weg. Drie andere pq’s werden in 2013 uitgelegd op de Ketelheide onder beheer van het ANB op het grondgebied van Overijse. Net als op de vorige locatie is deze omgeving gedurende een groot deel van de 19de eeuw bosvrij geweest/gehouden (ANB, 2014) en breed uitgegroeide eiken wijzen erop dat er ook recenter nog een meer open situatie is geweest. Ook hier werd uitgegaan van een oud bospad, waarop Struikhei, Pilzegge, Valse salie en Tandjesgras het goed doen en Adelaarsvaren verwijderd wordt. Maar hier staat ook Bochtige smele en diende tevens
Boven en onder dit middelste pq werden nog twee andere pq’s ingesteld, allen 5x2m en alleen Adelaarsvaren kwam in alle opnames voor. Bovenaan ligt het proefvlak in een jong bos van Amerikaanse eik (Quercus rubra), dat nu zeer soortenarm is maar in 2015 wordt verwijderd. Onderaan lag een gemengde loofhoutaanplanting van enkele jaren oud die in 2013 kort voor de eerste opname werd afgezet over een oppervlakte van een paar aren als experiment. In 2014 voor de tweede opname werd het strooisel over de hele oppervlakte in en rond het onderste pq oppervlakkig verwijderd. Struikheide, Valse salie en Pilzegge reageerden daar zeer goed op, de laatstgenoemde beduidend sneller en talrijker dan de twee andere. Na de opname werden de bladeren van Adelaarsvaren ook hier verwijderd. Struikheide heeft een langlevende zaadbank, maar het was opvallend dat de meeste zaailingen verschenen op de plaats waar begin 2013 nog een grote pas afgestorven Struikhei stond. Rond dit pq zijn ook Tormentil, Veelbloemige veldbies, Fraai en Liggend hertshooi uit de zaadbank opgekomen, maar in veel mindere mate. Beheer en dynamiek van de Brabantse heide in Zoniën Heinemann (1956) weet de relatieve floristische armoede van de Brabantse heide in vergelijking met West-Duitsland in de eerste plaats aan het tijdelijk karakter ervan, omdat ze vaak beplant werden met naaldhout of occasioneel ontgonnen voor een landbouwteelt. Hij spreekt weinig over begrazing, alhoewel dit historisch gezien een belangrijke, zoniet de belangrijkste factor in de heideontwikkeling is geweest. Wel vertelt hij dat de boomlaag vaak beperkt wordt gehouden door houtroof (rapine), vooral in oorlogstijd. Uitgebreid spreekt hij over frequente
branden, waarover hij overtuigd is dat ze in het algemeen moedwillig zijn aangestoken voor het simpele plezier om met vuur te spelen. In een natuurlijke brandoorzaak gelooft hij niet; hoogstens gaat het om een toevallig ongelukje. Elders vertelt hij over imkers die de heide in brand steken om ze te verjongen. De hypothese is dat 70 jaar geleden de begrazing van de heide al op zijn retour was, maar dat het branden dat ook onderdeel is van het heidebeheer nog steeds door de lokale bevolking werd uitgevoerd uit traditie, voor de bijen en voor het plezier. Elders in België werd een dergelijke evolutie ook later nog vastgesteld (Verbeke, 1990). Heinemann (1956) was er zeker van dat vanuit een praktisch oogpunt het vuur de beste methode is om de heide verjongen. 70 jaar geleden observeerde Heinemann vaak grote oppervlaktes heide zonder de minste bosverjonging, alhoewel er toch voldoende zaadbomen in de buurt stonden. Hij wijt dit aan de chemische en fysische kenmerken van de strooisellaag en aan de moslaag die de dikke zaden (vooral van eik) verhindert om in contact met de bodem te komen en een ondoordringbaar obstakel is voor de kleine zaailingen uit kleine zaden (vooral van berk). Iets dergelijks werd door ons niet meer waargenomen.
NATUURBEHEER
opslag van Tamme kastanje (Castanea sativa) weggenomen onder de overschermende Zomereiken. In 2013 werd ook bladstrooisel van Zomereik in beperkte mate verwijderd.
Het moge duidelijk zijn dat de landschappelijke situatie zich de voorbije eeuw sterk heeft gewijzigd en dat het herstel van Brabantse heide over meerdere hectaren een hele uitdaging betekent. Essentieel voor de doelhabitats is om de reeds arme standplaatsen nog te verschralen zodat de typische soorten geen concurrentie meer krijgen van wat nu de gewone soorten in ons landschap zijn. Hiervoor zal er heel wat geplagd worden in oppervlakte, maar niet zeer diep omdat de bodems nooit sterk bemest zijn. De ervaring heeft al geleerd dat het verwijderen van de strooisellaag tot op de minerale bodem volstaat: proefperceeltje met pq op de Ketelheide, maar ook elders in de streek zoals op Koeheide te Bertem, waar het plagwerk van Natuurpunt Struikhei en De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
47
Soortenrijk permanent kwadraat langs een oud pad op Ketelheide (18 mei 2013) Foto: Willy Verbeke
Natura 2000 beleid aangemeld voor de 9120 en niet voor de 9190. In het kader van de Brabantse heide kan echter wel op een beperkte oppervlakte gestreefd worden naar een schralere, open bosvegetatie, waarin noch Beuk (Fagus sylvatica) noch Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) domineren omwille van het beheer dat de successie terugdraait en de voor Zoniën extreme abiotiek (arme, zure zand- of grindbodem). In de zoekzones zijn er trouwens plaatsen waar de Ruwe berk het goed doet en zelfs de Grove den zich natuurlijk verjongt. Deze bosvegetaties zijn trouwens een ideale buffer voor de droge heide en het heischrale grasland. Recente vegetatieopnames en permanente kwadraten In de loop van de voorbije 20 jaar werden in de schrale graslanden van Zoniën enkele tientallen vegetatieopnamen gemaakt door de eerste auteur, privé of in het kader van lessen ingericht door Inverde. Deze zijn nooit eerder gepubliceerd en hier wordt alleen ingegaan op de meest interessante gegevens in de context van dit artikel over de Brabantse heide zonder de tabellen integraal weer te geven. Deze bevinden zich wel in het archief van het regiokantoor van het Agentschap voor Natuur en Bos te Groenendaal. Op de Keienberg te Tervuren in het domein van de Koninklijke Schenking wordt sinds 2007 een permanent kwadraat (pq) van 3x3m opgevolgd op de kruising van de Wezeldreef en de Dennendreef. Op deze kleine open plek doen Struikheide, 46
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Proefperceeltje in Zoniën met Struikhei van één groeiseizoen oud opgekomen uit de zaadbank na het verwijderen van de strooisellaag (Ketelheide, 20 september 2014). Foto: Willy Verbeke
Pilzegge, Valse salie en Tandjesgras het goed; allicht is het voor deze laatste momenteel zelfs de beste standplaats in Zoniën. Hier is ook goed te zien hoe tredresistent deze soort is: ze staat gewoon op het (weinig betreden) pad. Fraai hertshooi, Liggend walstro en Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) komen met wisselend succes in het pq voor, maar zijn steeds terug te vinden in de onmiddellijke omgeving. Pitrus (Juncus effusus) is vanzelf verdwenen omdat de voedselarme en droge abiotiek hem elimineerde. In dit pq wordt telkenjare de adelaarsvaren actief bestreden door de bladeren te verwijderen, maar geplagd is er niet. Het soortenaantal schommelt tussen 20 en 28, maar eigenlijk blijft de vegetatiesamenstelling redelijk constant. Opvallend in de tabel is dat niet minder dan 16 soorten bomen en struiken al geprobeerd hebben er te groeien in de voorbije 8 jaar, wat wijst op een grote druk van spontane verbossing. Deze zaailingen werden verwijderd of kwijnen vanzelf weg. Drie andere pq’s werden in 2013 uitgelegd op de Ketelheide onder beheer van het ANB op het grondgebied van Overijse. Net als op de vorige locatie is deze omgeving gedurende een groot deel van de 19de eeuw bosvrij geweest/gehouden (ANB, 2014) en breed uitgegroeide eiken wijzen erop dat er ook recenter nog een meer open situatie is geweest. Ook hier werd uitgegaan van een oud bospad, waarop Struikhei, Pilzegge, Valse salie en Tandjesgras het goed doen en Adelaarsvaren verwijderd wordt. Maar hier staat ook Bochtige smele en diende tevens
Boven en onder dit middelste pq werden nog twee andere pq’s ingesteld, allen 5x2m en alleen Adelaarsvaren kwam in alle opnames voor. Bovenaan ligt het proefvlak in een jong bos van Amerikaanse eik (Quercus rubra), dat nu zeer soortenarm is maar in 2015 wordt verwijderd. Onderaan lag een gemengde loofhoutaanplanting van enkele jaren oud die in 2013 kort voor de eerste opname werd afgezet over een oppervlakte van een paar aren als experiment. In 2014 voor de tweede opname werd het strooisel over de hele oppervlakte in en rond het onderste pq oppervlakkig verwijderd. Struikheide, Valse salie en Pilzegge reageerden daar zeer goed op, de laatstgenoemde beduidend sneller en talrijker dan de twee andere. Na de opname werden de bladeren van Adelaarsvaren ook hier verwijderd. Struikheide heeft een langlevende zaadbank, maar het was opvallend dat de meeste zaailingen verschenen op de plaats waar begin 2013 nog een grote pas afgestorven Struikhei stond. Rond dit pq zijn ook Tormentil, Veelbloemige veldbies, Fraai en Liggend hertshooi uit de zaadbank opgekomen, maar in veel mindere mate. Beheer en dynamiek van de Brabantse heide in Zoniën Heinemann (1956) weet de relatieve floristische armoede van de Brabantse heide in vergelijking met West-Duitsland in de eerste plaats aan het tijdelijk karakter ervan, omdat ze vaak beplant werden met naaldhout of occasioneel ontgonnen voor een landbouwteelt. Hij spreekt weinig over begrazing, alhoewel dit historisch gezien een belangrijke, zoniet de belangrijkste factor in de heideontwikkeling is geweest. Wel vertelt hij dat de boomlaag vaak beperkt wordt gehouden door houtroof (rapine), vooral in oorlogstijd. Uitgebreid spreekt hij over frequente
branden, waarover hij overtuigd is dat ze in het algemeen moedwillig zijn aangestoken voor het simpele plezier om met vuur te spelen. In een natuurlijke brandoorzaak gelooft hij niet; hoogstens gaat het om een toevallig ongelukje. Elders vertelt hij over imkers die de heide in brand steken om ze te verjongen. De hypothese is dat 70 jaar geleden de begrazing van de heide al op zijn retour was, maar dat het branden dat ook onderdeel is van het heidebeheer nog steeds door de lokale bevolking werd uitgevoerd uit traditie, voor de bijen en voor het plezier. Elders in België werd een dergelijke evolutie ook later nog vastgesteld (Verbeke, 1990). Heinemann (1956) was er zeker van dat vanuit een praktisch oogpunt het vuur de beste methode is om de heide verjongen. 70 jaar geleden observeerde Heinemann vaak grote oppervlaktes heide zonder de minste bosverjonging, alhoewel er toch voldoende zaadbomen in de buurt stonden. Hij wijt dit aan de chemische en fysische kenmerken van de strooisellaag en aan de moslaag die de dikke zaden (vooral van eik) verhindert om in contact met de bodem te komen en een ondoordringbaar obstakel is voor de kleine zaailingen uit kleine zaden (vooral van berk). Iets dergelijks werd door ons niet meer waargenomen.
NATUURBEHEER
opslag van Tamme kastanje (Castanea sativa) weggenomen onder de overschermende Zomereiken. In 2013 werd ook bladstrooisel van Zomereik in beperkte mate verwijderd.
Het moge duidelijk zijn dat de landschappelijke situatie zich de voorbije eeuw sterk heeft gewijzigd en dat het herstel van Brabantse heide over meerdere hectaren een hele uitdaging betekent. Essentieel voor de doelhabitats is om de reeds arme standplaatsen nog te verschralen zodat de typische soorten geen concurrentie meer krijgen van wat nu de gewone soorten in ons landschap zijn. Hiervoor zal er heel wat geplagd worden in oppervlakte, maar niet zeer diep omdat de bodems nooit sterk bemest zijn. De ervaring heeft al geleerd dat het verwijderen van de strooisellaag tot op de minerale bodem volstaat: proefperceeltje met pq op de Ketelheide, maar ook elders in de streek zoals op Koeheide te Bertem, waar het plagwerk van Natuurpunt Struikhei en De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
47
Literatuur ANB (2014). Uitgebreid beheerplan boscomplex Zoniënwoud. Agentschap voor Natuur en Bos, Beheer van de Koninklijke Schenking, Beheer van bosdomein familie de Marnix, 660 p. + kaarten. Cornelis, J. Hermy, M., Roelandt, B., De Keersmaeker, L. & Vandekerkhove, K. (2009). Bosplantengemeenschappen in Vlaanderen, een typologie gebaseerd op de kruidlaag. INBO.M.2009.5. ANB en INBO, 316 p. Feytons, K. & Vervoort, L. (2015). Grote wolfsklauw herontdekt op de Wijngaardberg. Natuur en Landschap, 2015/1, p. 18. Heinemann, P. (1956). Les landes à Callune du district picardo-brabançon de Belgique. Vegetatio 7, 99-147. Lebrun, J., Noirfalise, A., Heinemann, P. & Vanden Berghen, C. (1949). Les associations végétales de Belgique. Bull. Soc. Roy. Belgique, 82, 105-207. Paelinckx, D. et alii (red.) (2009). Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het INBO.M.2009.6. 669 p. Stortelder, A.H.F., de Smidt, J.T. & Swertz, C.A. (1996). In: Schaminée et alii. (red.)(1996). De vegetatie van Nederland, Opulus press, p. 287-316. Stuckens, J. & Vercoutere, B. (2002). Verspreidingsatlas van de Planten in het Dijleland, 1975-2002. Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud, Natuurstudiewerkgroep Dijleland en Flo. Wer, 341 p. Van Landuyt, W., Hoste, I., Vanhecke, L., Van den Bremt, P., Vercruysse, W. & De Beer, D. (2006). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. INBO, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer, 1007p. Verbeke, W. (1990). Expériences de gestion dans un milieu naturel. Les pelouses calcaires de la partie belge de la Montagne Saint-Pierre. In Actes du colloque « Gérer la nature ? », Région wallonne, Trav. Cons. De la Nat., 15/1, p. 113-126. Zwaenepoel, A. & Stieperaere, H. (2002). Heischraal grasland (Nardo-Galion). In: Zwaenepoel, A. et alii (red.)(2002). Systematiek van natuurtypen voor het biotoop grasland. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, p. 417-469.
48
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Verbeke Willy (Inverde) willy.verbeke@lne.vlaanderen.be co-auteurs: Huvenne Patrick (Agentschap voor Natuur en Bos) en Brichau Inge (Agentschap voor Natuur en Bos)
De Big Day VOLGENS… DE BAARDMANNEKES Ze moesten het eens weten, die slapende vogels, dat het vandaag de hele dag rond hen zal draaien, en dat ik voor hen op dit vroege uur per fiets richting Duisburg moet vertrekken. Zouden ze zich met een zweem van leedvermaak nog eens draaien in hun nest? De roepende Bosuil in Vossem tijdens mijn eenzame fietstocht (deze vogel doet dus niet mee voor de telling) heeft alvast geen medelijden. Om 6 uur tref ik mijn teamgenoten, Matthias Peetermans en Norbert Verbeke, voor de kerk van Duisburg. Beiden zijn nieuwe deelnemers van de Big Day, ikzelf heb er al een editie opzitten. We heten de Baardmannekes – toepasselijk, want tijd om ons te scheren hebben we vanochtend niet gehad. Stipt om 6 uur vertrekken we voor onze lange dag. Voor mezelf is het doel duidelijk: over mijn 86 soorten van vorig jaar gaan. Na een wirwar van holle wegen rijden we voorbij een onooglijk plasje vlakbij Tersaaitbos. “Toch maar even stoppen en kijken?”, spoed ik mijn teamgenoten aan. Alledrie zijn we verrast hier een eenzame Tureluur te zien, wat zowaar onze enige steltlopersoort van de dag zal blijken (op een vast koppeltje Kleine Plevier aan Egenhoven Zandvang en een paar Oeverlopers hier en daar na). Het is al half 8 wanneer we aankomen aan het Groot Broek in SAR, onderweg moesten we nog even een galopperend Ree teleurstellen – enkel vogels komen op ons lijstje vandaag. Begroet door een Koekoek en een Zwarte Specht bestijgen we de toren, en niet veel later volgt het eerste telefoontje van de immer goedgemutste Kris. “45 soorten? Niet slecht als eerste stand voor een fietsteam.” Ook tijdens de rest van de dag zullen we het, al zeg ik het zelf, niet slecht doen in de tussenstanden. Een passage aan het Meerdaalwoud levert ons een paar mezensoorten, Boompieper
en Holenduif op. De opvliegende Roerdomp die enkel Norbert ziet aan de Kliniekvijvers mag geen “domper” op deze heuglijke dag betekenen en het mannetje Zomertaling denkt er hetzelfde over. De eendensoort die ons vandaag uit het zicht blijft, is de Wintertaling. Met enige opluchting horen we later dat de andere groepen hetzelfde lot beschoren waren: gedeelde schaamsoort is halve schaamsoort… Zonder Matthias, die ons wegens andere activiteiten jammer genoeg niet verder kan vergezellen, fietsen we rond 15 uur Leefdaalplateau op. Hier volgt de eerste ontmoeting met de Buidelmezen, niet de vogels natuurlijk, wel Bruno & Roos. Ze wijzen ons met succes naar een naburig Paapje; eeuwige dank hiervoor! Samen met Gele Kwikstaart, Tapuit, Roek en Patrijs wordt het lijstje van verwachte “plateau-gasten” vervolledigd. Nieuwe omzwervingen via Leuven Centrum, Abdij van Park en Haasrode Industrie brengen Norbert en mezelf uiteindelijk ter hoogte van Haasrode Zandgroeve. Na een dag van kriskras het Dijleland doorkruisen, raakt het navigatievermogen al eens uitgeput, en zoekend naar Roodborsttapuit komen we op het verkeerde perceel terecht. Voor onze neus vliegen twee vogels op die allerminst Roodborsttapuit blijken te zijn: de kleine leeuweriken met spechtachtige vlucht laten ons als enige groep toe Boomleeuwerik aan te kruisen! Uiteindelijk kunnen we toch nog, net voor Kris’ laatste telefoontje, de gezochte soort vinden. Bij de vallende duisternis doen we een poging om Bosuil te horen aan de rand van Heverleebos. Uilen horen we niet, wel zien en horen we een koppel Boomvalk dat hier waarschijnlijk een nest bouwt. Kerkuilen blijken evenmin actief te zijn aan Abdij van Park, en uiteindelijk blijven we steken op… 86 soorten. Het nachtelijk gekwetter van Torenvalkkuikens kan ons enigszins wakker houden. De boomklever I juni 2015 I vogels
VOGELS
Liggend hertshooi opgekomen uit de zaadbank (Ketelheide, 20 september 2014) Foto: Willy Verbeke
Tandjesgras terugbracht. Op deze wijze wordt ook de zaadbank geactiveerd, een truc die men maar één keer kan uithalen, maar wel goed resultaat geeft. We zijn trouwens niet echt afhankelijk van de zaadbank omdat verschillende typische soorten er ook nu nog telkenjare voldoende zaden produceren. Het beheerplan (ANB, 2014) voorziet in 2 grote heidekernen (op de locaties Keienberg en Flossendelle) voor de ontwikkeling van Brabantse heide en overgang naar zuur Eiken-Berkenbos (habitats 4030, 6230 en 9120). Vooral voor fauna is het belangrijk voldoende grote heide-oppervlakte te voorzien. Daarnaast zullen verspreid in het bos kleinere heidevlekken tot ontwikkeling kunnen komen. De eindkappen en het plagbeheer zullen gefaseerd uitgevoerd worden: 4 à 5 ha/keer en over minstens 6 jaar, waarbij de meest potentievolle locaties (met de meeste relictvegetaties) het eerst worden aangevat. Daarna zal er moeten gemaaid worden tegen de Adelaarsvaren om uiteindelijk tot een begrazing te komen, waarbij zowel runderen, schapen als paarden in het beheerplan genoemd worden (ANB, 2014). Bij dit alles kan er terugkoppeling omtrent de beheeractiviteiten gebeuren op basis van de monitoring, waarbij ook de fauna zal in rekening gebracht worden.
uur Tijdstip: 4.45 n Plaats: Leuve ag 2 mei Datum: zaterd Y 2015 alias BIG DA
49
Literatuur ANB (2014). Uitgebreid beheerplan boscomplex Zoniënwoud. Agentschap voor Natuur en Bos, Beheer van de Koninklijke Schenking, Beheer van bosdomein familie de Marnix, 660 p. + kaarten. Cornelis, J. Hermy, M., Roelandt, B., De Keersmaeker, L. & Vandekerkhove, K. (2009). Bosplantengemeenschappen in Vlaanderen, een typologie gebaseerd op de kruidlaag. INBO.M.2009.5. ANB en INBO, 316 p. Feytons, K. & Vervoort, L. (2015). Grote wolfsklauw herontdekt op de Wijngaardberg. Natuur en Landschap, 2015/1, p. 18. Heinemann, P. (1956). Les landes à Callune du district picardo-brabançon de Belgique. Vegetatio 7, 99-147. Lebrun, J., Noirfalise, A., Heinemann, P. & Vanden Berghen, C. (1949). Les associations végétales de Belgique. Bull. Soc. Roy. Belgique, 82, 105-207. Paelinckx, D. et alii (red.) (2009). Gewestelijke doelstellingen voor de habitats en soorten van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn voor Vlaanderen. Mededelingen van het INBO.M.2009.6. 669 p. Stortelder, A.H.F., de Smidt, J.T. & Swertz, C.A. (1996). In: Schaminée et alii. (red.)(1996). De vegetatie van Nederland, Opulus press, p. 287-316. Stuckens, J. & Vercoutere, B. (2002). Verspreidingsatlas van de Planten in het Dijleland, 1975-2002. Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud, Natuurstudiewerkgroep Dijleland en Flo. Wer, 341 p. Van Landuyt, W., Hoste, I., Vanhecke, L., Van den Bremt, P., Vercruysse, W. & De Beer, D. (2006). Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. INBO, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer, 1007p. Verbeke, W. (1990). Expériences de gestion dans un milieu naturel. Les pelouses calcaires de la partie belge de la Montagne Saint-Pierre. In Actes du colloque « Gérer la nature ? », Région wallonne, Trav. Cons. De la Nat., 15/1, p. 113-126. Zwaenepoel, A. & Stieperaere, H. (2002). Heischraal grasland (Nardo-Galion). In: Zwaenepoel, A. et alii (red.)(2002). Systematiek van natuurtypen voor het biotoop grasland. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, p. 417-469.
48
De boomklever I juni 2015 I natuurbeheer
Verbeke Willy (Inverde) willy.verbeke@lne.vlaanderen.be co-auteurs: Huvenne Patrick (Agentschap voor Natuur en Bos) en Brichau Inge (Agentschap voor Natuur en Bos)
De Big Day VOLGENS… DE BAARDMANNEKES Ze moesten het eens weten, die slapende vogels, dat het vandaag de hele dag rond hen zal draaien, en dat ik voor hen op dit vroege uur per fiets richting Duisburg moet vertrekken. Zouden ze zich met een zweem van leedvermaak nog eens draaien in hun nest? De roepende Bosuil in Vossem tijdens mijn eenzame fietstocht (deze vogel doet dus niet mee voor de telling) heeft alvast geen medelijden. Om 6 uur tref ik mijn teamgenoten, Matthias Peetermans en Norbert Verbeke, voor de kerk van Duisburg. Beiden zijn nieuwe deelnemers van de Big Day, ikzelf heb er al een editie opzitten. We heten de Baardmannekes – toepasselijk, want tijd om ons te scheren hebben we vanochtend niet gehad. Stipt om 6 uur vertrekken we voor onze lange dag. Voor mezelf is het doel duidelijk: over mijn 86 soorten van vorig jaar gaan. Na een wirwar van holle wegen rijden we voorbij een onooglijk plasje vlakbij Tersaaitbos. “Toch maar even stoppen en kijken?”, spoed ik mijn teamgenoten aan. Alledrie zijn we verrast hier een eenzame Tureluur te zien, wat zowaar onze enige steltlopersoort van de dag zal blijken (op een vast koppeltje Kleine Plevier aan Egenhoven Zandvang en een paar Oeverlopers hier en daar na). Het is al half 8 wanneer we aankomen aan het Groot Broek in SAR, onderweg moesten we nog even een galopperend Ree teleurstellen – enkel vogels komen op ons lijstje vandaag. Begroet door een Koekoek en een Zwarte Specht bestijgen we de toren, en niet veel later volgt het eerste telefoontje van de immer goedgemutste Kris. “45 soorten? Niet slecht als eerste stand voor een fietsteam.” Ook tijdens de rest van de dag zullen we het, al zeg ik het zelf, niet slecht doen in de tussenstanden. Een passage aan het Meerdaalwoud levert ons een paar mezensoorten, Boompieper
en Holenduif op. De opvliegende Roerdomp die enkel Norbert ziet aan de Kliniekvijvers mag geen “domper” op deze heuglijke dag betekenen en het mannetje Zomertaling denkt er hetzelfde over. De eendensoort die ons vandaag uit het zicht blijft, is de Wintertaling. Met enige opluchting horen we later dat de andere groepen hetzelfde lot beschoren waren: gedeelde schaamsoort is halve schaamsoort… Zonder Matthias, die ons wegens andere activiteiten jammer genoeg niet verder kan vergezellen, fietsen we rond 15 uur Leefdaalplateau op. Hier volgt de eerste ontmoeting met de Buidelmezen, niet de vogels natuurlijk, wel Bruno & Roos. Ze wijzen ons met succes naar een naburig Paapje; eeuwige dank hiervoor! Samen met Gele Kwikstaart, Tapuit, Roek en Patrijs wordt het lijstje van verwachte “plateau-gasten” vervolledigd. Nieuwe omzwervingen via Leuven Centrum, Abdij van Park en Haasrode Industrie brengen Norbert en mezelf uiteindelijk ter hoogte van Haasrode Zandgroeve. Na een dag van kriskras het Dijleland doorkruisen, raakt het navigatievermogen al eens uitgeput, en zoekend naar Roodborsttapuit komen we op het verkeerde perceel terecht. Voor onze neus vliegen twee vogels op die allerminst Roodborsttapuit blijken te zijn: de kleine leeuweriken met spechtachtige vlucht laten ons als enige groep toe Boomleeuwerik aan te kruisen! Uiteindelijk kunnen we toch nog, net voor Kris’ laatste telefoontje, de gezochte soort vinden. Bij de vallende duisternis doen we een poging om Bosuil te horen aan de rand van Heverleebos. Uilen horen we niet, wel zien en horen we een koppel Boomvalk dat hier waarschijnlijk een nest bouwt. Kerkuilen blijken evenmin actief te zijn aan Abdij van Park, en uiteindelijk blijven we steken op… 86 soorten. Het nachtelijk gekwetter van Torenvalkkuikens kan ons enigszins wakker houden. De boomklever I juni 2015 I vogels
VOGELS
Liggend hertshooi opgekomen uit de zaadbank (Ketelheide, 20 september 2014) Foto: Willy Verbeke
Tandjesgras terugbracht. Op deze wijze wordt ook de zaadbank geactiveerd, een truc die men maar één keer kan uithalen, maar wel goed resultaat geeft. We zijn trouwens niet echt afhankelijk van de zaadbank omdat verschillende typische soorten er ook nu nog telkenjare voldoende zaden produceren. Het beheerplan (ANB, 2014) voorziet in 2 grote heidekernen (op de locaties Keienberg en Flossendelle) voor de ontwikkeling van Brabantse heide en overgang naar zuur Eiken-Berkenbos (habitats 4030, 6230 en 9120). Vooral voor fauna is het belangrijk voldoende grote heide-oppervlakte te voorzien. Daarnaast zullen verspreid in het bos kleinere heidevlekken tot ontwikkeling kunnen komen. De eindkappen en het plagbeheer zullen gefaseerd uitgevoerd worden: 4 à 5 ha/keer en over minstens 6 jaar, waarbij de meest potentievolle locaties (met de meeste relictvegetaties) het eerst worden aangevat. Daarna zal er moeten gemaaid worden tegen de Adelaarsvaren om uiteindelijk tot een begrazing te komen, waarbij zowel runderen, schapen als paarden in het beheerplan genoemd worden (ANB, 2014). Bij dit alles kan er terugkoppeling omtrent de beheeractiviteiten gebeuren op basis van de monitoring, waarbij ook de fauna zal in rekening gebracht worden.
uur Tijdstip: 4.45 n Plaats: Leuve ag 2 mei Datum: zaterd Y 2015 alias BIG DA
49
VOLGENS … DE PEDAALSCHOLVERS 02u15, een Blauwe reiger in de Voer. Jef, onze aspirant staat op scherp en kaapt zo de eerste soort van de dag weg. Al snel volgt er Bosuil, Blauwborst, Kievit en Kleine plevier. We rijden het plateau op richting Tersaert, dit levert al snel Rans- en Steenuil op, Kerkuil laat zich echter niet zien. Onderweg horen we een Vroedmeesterpad roepen, alles loopt gesmeerd. Daarbovenop een erg nuttige toevoeging aan onze lijst, een Tureluur in de poel aan hoeve Tersaert en het is nog maar 03u30... We vreesden een beetje dat de strategie om tijdens de doodse nachturen te vogelen nefast zou zijn, maar het blijkt een voltreffer te zijn! Vervolgens naar de Doode bemde waar een Cetti’s zanger en Sprinkhaanzanger ons begroeten, we spenderen hier veel tijd maar dit levert niet veel op, geen Porseleinhoen, geen Snor. Het licht is daar. We rushen naar Oud-Heverlee Noord. Dit was niet echt nodig, de plas levert geen speciallekes op, een slecht voorteken voor de rest van de dag. De aanwezige concurrentie lijkt dezelfde inschatting te maken. We tikken nagenoeg alle vijversoortjes o.a. ook Oeverloper en Grauwe gans. We vogelen nog wat doorheen de vallei maar bijzonder succesvol zijn we niet, we beslissen impulsief het plateau vroeger te doen. En wat een beslissing, op een goed uur tijd hebben we elke gewenste plateausoort beet, Patrijs, Gele kwikstaart, Veldleeuwerik, Tapuit, Paapje en als sterke extra een overvliegende Graspieper! We zijn goed bezig. Vervolgens door de Ruwaalvallei op zoek naar eender wat, een Grote zilverreiger vliegt over. Dan verder door naar SAR, de vijver 50
De boomklever I juni 2015 I vogels
lijkt echter leeg. Na lang niets bijzonder toe te kunnen voegen gaan we door. Bij het vertrekken lopen we echter terug naar binnen, we zien grote meeuwen vliegen, even checken denken we en bam! in de verte achter de Kleine mantelmeeuwen vliegt een Zwarte wouw, echt een toevalstreffer. Ondertussen is het dringend tijd om het bos in te gaan, Vuurgoudhaan, Boompieper, Fitis, Goudvink, Appelvink, Middelste bonte specht vervoegen onze lijst. Zwarte specht en Havik ontsnappen ons hoewel we deze de dag voordien meermaals hadden, spijtig, maar toch weer het bos goed opgekuist. Gekraagde roodstaart proberen we nagenoeg overal, maar blijkt nergens te vinden. Na wat omzwervingen en een Braamsluiper, Roodsborsttapuit en Scholekster rijker tikken we de Slechtvalk in Leuven en beslissen we redelijk vroeg al een frietje te eten. De nog op te kuisen soorten worden opgelijst en we zetten door richting de vallei, daar hebben we eindelijk Bruine kiekendief, Oeverzwaluw, Boomvalk, Zomertaling, Kokmeeuw en Bergeend. Matkop blijkt om één of andere reden overal afwezig en lijken we te gaan dippen, maar gericht zoeken levert er nog eentje op net voor zonsondergang. Het is al 20u, de laatste tussenstand wordt doorgegeven, we liggen in poleposition met 13 soorten voor. Welk team kan dat ´s avonds nog inhalen?? We proberen nog Kerkuil en Houtsnip maar deze tekenen afwezig en zorgen zo voor een domper en onzekerheid. De vermoeidheid slaat serieus toe en we gaan om 23u30 al richting ViaVia. Daar bleek er uiteindelijk een team wel in geslaagd te zijn om nog 10 soorten in te lopen, vreemd. Gelukkig schoot de inhaalbeweging net tekort en keerden we tevreden huiswaarts met de bronzen Bigday-uil. Heel veel respect voor onze aspirant Jef, hij was niet alleen een grote toegevoegde waarde voor het team, hij moest ook nog eens om 06u00 op om te gaan vogelen in Spanje. Ook een dikke proficiat aan alle deelnemers, uiteindelijk weinig soorten in totaal, maar wel weer een erg leuke editie! Tot volgend jaar. Jonathan Menu & Pieter Moysons
Opmerkelijke vogelwaarneminge in de Dijlevallei en omgeving sept. 2014 – febr. 2015 Dit overzicht van opmerkelijke en interessante vogelwaarnemingen in het Dijleland beslaat voornamelijk de periode september 2014 – februari 2015. De bestreken regio omvat de gemeenten Kortenberg, Herent, Bertem, Leuven, Oud-Heverlee, Huldenberg, Overijse, Tervuren en de aangrenzende gebieden. De volgende rubriek zal de periode maart – mei 2015 omvatten. Waarnemingen worden voor 5 juni 2015 ingevoerd op www.waarnemingen.be, of bezorgd aan Kelle Moreau, Meibloempjeslaan 2, bus 3, 8400 Oostende, 0486/12.58.77, kelle.moreau@ gmail.com. Waarnemingen van soorten die niet in dit verslag werden opgenomen (incl. alle exoten), maar wel werden ingevoerd in www.waarnemingen.be kunnen daar geraadpleegd worden. Waarnemingen die als onzeker werden gelabeld of waar niet tot exacte soortdeterminatie kon worden overgegaan, werden voor dit overzicht niet weerhouden. In vele soortteksten wordt verwezen naar het aantal waarnemingen, waarbij waarnemingen worden gedefinieerd als ‘records’ in de database. Omwille van de variatie in invoergedrag van verschillende waarnemers moet men wel oppassen met het interpreteren en vergelijken van deze cijfers. Meerdere waarnemingen dienen door het Belgisch Avifaunistisch Homologatiecomité (BAHC) beoordeeld te worden vooraleer ze definitief op de Dijlelandse lijst kunnen bijgeschreven worden, en worden dus onder voorbehoud gepubliceerd.
WLS = Wilsele/Vijvers Bellefroid, LP = Kessel-Lo/Leopoldspark, AVP = Heverlee/Abdij van Park, ZW = Oud-Heverlee/Zoete Waters, OHN = Oud-Heverlee/N, OHZ = Oud-Heverlee/Z, Oppem = weilanden tussen Bogaardenstraat (Oud-Heverlee – Korbeek-Dijle) en NGB, NGB = Neerijse/Grote Bron (deel Doode Bemde), NKV = Neerijse/Kliniekvijvers (deel Doode Bemde), SAR = Sint-Agatha-Rode/ Grootbroek en Tervuren/KMMA = Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.
Kwartel Coturnix coturnix Een late waarneming van een ex. op 4/10 te Leefdaal/ plateau (E. Etienne). Kleine Zwaan Cygnus bewickii 02/11 3 ad Z te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, R. Polfliet) en later te SAR (R. Polfliet, I. Nel, L. Hendrickx e.a.) 09/11 2 ex. te SAR (E. Zvar, R. Charlier) 11/01 4 ad + 2 1e win te SAR (L. Hendrickx, A. Smets, I. Nel e.a.) 12/01 1 ex. te SAR (R. Polfliet)
VOGELS
Het soortenaantal brengt ons uiteindelijk op de derde plaats. Moe, maar tevreden wisselen we onze ervaringen uit in de Via Via in Heverlee, en feliciteren we de Pedaalscholvers, die als enigen over de 100-soortengrens wisten te gaan! Thuisgekomen bemerk ik dat ik mijn 86 soorten van vorig jaar niet overschreden heb. Stiekem besluit ik om toch maar mijn eigen, hoogstpersoonlijke Bosuil van 5.30 uur in Vossem mee te tellen…
Kolgans Anser albifrons 02/11 10 ex. ZW te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, R. Polfliet) 22/12 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen) 26/12 9 ex. te OHN (P. De Meirsman) 04-31/01 1 ex. te OHN/OHZ/Ormendaal (L. Hendrickx, R. Uyttenbroeck, D. von Werne e.a.) Bergeend Tadorna tadorna We beperken ons tot het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand, die illustreren dat de winterpiek dit jaar eerder laat gevestigd werd: September 1 waarneming: 1 juv te AVP op 4/09 (R. Gysbertsen) Oktober 4 waarnemingen, max. 2 ex. (SAR) November 7 waarnemingen, max. 5 ex. (SAR) December 25 waarnemingen, max. 9 ex. (SAR) Januari 41 waarnemingen, max. 11 ex. (NGB) Februari 69 waarnemingen, max. 27 ex. (SAR) De boomklever I juni 2015 I vogels
51
VOLGENS … DE PEDAALSCHOLVERS 02u15, een Blauwe reiger in de Voer. Jef, onze aspirant staat op scherp en kaapt zo de eerste soort van de dag weg. Al snel volgt er Bosuil, Blauwborst, Kievit en Kleine plevier. We rijden het plateau op richting Tersaert, dit levert al snel Rans- en Steenuil op, Kerkuil laat zich echter niet zien. Onderweg horen we een Vroedmeesterpad roepen, alles loopt gesmeerd. Daarbovenop een erg nuttige toevoeging aan onze lijst, een Tureluur in de poel aan hoeve Tersaert en het is nog maar 03u30... We vreesden een beetje dat de strategie om tijdens de doodse nachturen te vogelen nefast zou zijn, maar het blijkt een voltreffer te zijn! Vervolgens naar de Doode bemde waar een Cetti’s zanger en Sprinkhaanzanger ons begroeten, we spenderen hier veel tijd maar dit levert niet veel op, geen Porseleinhoen, geen Snor. Het licht is daar. We rushen naar Oud-Heverlee Noord. Dit was niet echt nodig, de plas levert geen speciallekes op, een slecht voorteken voor de rest van de dag. De aanwezige concurrentie lijkt dezelfde inschatting te maken. We tikken nagenoeg alle vijversoortjes o.a. ook Oeverloper en Grauwe gans. We vogelen nog wat doorheen de vallei maar bijzonder succesvol zijn we niet, we beslissen impulsief het plateau vroeger te doen. En wat een beslissing, op een goed uur tijd hebben we elke gewenste plateausoort beet, Patrijs, Gele kwikstaart, Veldleeuwerik, Tapuit, Paapje en als sterke extra een overvliegende Graspieper! We zijn goed bezig. Vervolgens door de Ruwaalvallei op zoek naar eender wat, een Grote zilverreiger vliegt over. Dan verder door naar SAR, de vijver 50
De boomklever I juni 2015 I vogels
lijkt echter leeg. Na lang niets bijzonder toe te kunnen voegen gaan we door. Bij het vertrekken lopen we echter terug naar binnen, we zien grote meeuwen vliegen, even checken denken we en bam! in de verte achter de Kleine mantelmeeuwen vliegt een Zwarte wouw, echt een toevalstreffer. Ondertussen is het dringend tijd om het bos in te gaan, Vuurgoudhaan, Boompieper, Fitis, Goudvink, Appelvink, Middelste bonte specht vervoegen onze lijst. Zwarte specht en Havik ontsnappen ons hoewel we deze de dag voordien meermaals hadden, spijtig, maar toch weer het bos goed opgekuist. Gekraagde roodstaart proberen we nagenoeg overal, maar blijkt nergens te vinden. Na wat omzwervingen en een Braamsluiper, Roodsborsttapuit en Scholekster rijker tikken we de Slechtvalk in Leuven en beslissen we redelijk vroeg al een frietje te eten. De nog op te kuisen soorten worden opgelijst en we zetten door richting de vallei, daar hebben we eindelijk Bruine kiekendief, Oeverzwaluw, Boomvalk, Zomertaling, Kokmeeuw en Bergeend. Matkop blijkt om één of andere reden overal afwezig en lijken we te gaan dippen, maar gericht zoeken levert er nog eentje op net voor zonsondergang. Het is al 20u, de laatste tussenstand wordt doorgegeven, we liggen in poleposition met 13 soorten voor. Welk team kan dat ´s avonds nog inhalen?? We proberen nog Kerkuil en Houtsnip maar deze tekenen afwezig en zorgen zo voor een domper en onzekerheid. De vermoeidheid slaat serieus toe en we gaan om 23u30 al richting ViaVia. Daar bleek er uiteindelijk een team wel in geslaagd te zijn om nog 10 soorten in te lopen, vreemd. Gelukkig schoot de inhaalbeweging net tekort en keerden we tevreden huiswaarts met de bronzen Bigday-uil. Heel veel respect voor onze aspirant Jef, hij was niet alleen een grote toegevoegde waarde voor het team, hij moest ook nog eens om 06u00 op om te gaan vogelen in Spanje. Ook een dikke proficiat aan alle deelnemers, uiteindelijk weinig soorten in totaal, maar wel weer een erg leuke editie! Tot volgend jaar. Jonathan Menu & Pieter Moysons
Opmerkelijke vogelwaarneminge in de Dijlevallei en omgeving sept. 2014 – febr. 2015 Dit overzicht van opmerkelijke en interessante vogelwaarnemingen in het Dijleland beslaat voornamelijk de periode september 2014 – februari 2015. De bestreken regio omvat de gemeenten Kortenberg, Herent, Bertem, Leuven, Oud-Heverlee, Huldenberg, Overijse, Tervuren en de aangrenzende gebieden. De volgende rubriek zal de periode maart – mei 2015 omvatten. Waarnemingen worden voor 5 juni 2015 ingevoerd op www.waarnemingen.be, of bezorgd aan Kelle Moreau, Meibloempjeslaan 2, bus 3, 8400 Oostende, 0486/12.58.77, kelle.moreau@ gmail.com. Waarnemingen van soorten die niet in dit verslag werden opgenomen (incl. alle exoten), maar wel werden ingevoerd in www.waarnemingen.be kunnen daar geraadpleegd worden. Waarnemingen die als onzeker werden gelabeld of waar niet tot exacte soortdeterminatie kon worden overgegaan, werden voor dit overzicht niet weerhouden. In vele soortteksten wordt verwezen naar het aantal waarnemingen, waarbij waarnemingen worden gedefinieerd als ‘records’ in de database. Omwille van de variatie in invoergedrag van verschillende waarnemers moet men wel oppassen met het interpreteren en vergelijken van deze cijfers. Meerdere waarnemingen dienen door het Belgisch Avifaunistisch Homologatiecomité (BAHC) beoordeeld te worden vooraleer ze definitief op de Dijlelandse lijst kunnen bijgeschreven worden, en worden dus onder voorbehoud gepubliceerd.
WLS = Wilsele/Vijvers Bellefroid, LP = Kessel-Lo/Leopoldspark, AVP = Heverlee/Abdij van Park, ZW = Oud-Heverlee/Zoete Waters, OHN = Oud-Heverlee/N, OHZ = Oud-Heverlee/Z, Oppem = weilanden tussen Bogaardenstraat (Oud-Heverlee – Korbeek-Dijle) en NGB, NGB = Neerijse/Grote Bron (deel Doode Bemde), NKV = Neerijse/Kliniekvijvers (deel Doode Bemde), SAR = Sint-Agatha-Rode/ Grootbroek en Tervuren/KMMA = Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.
Kwartel Coturnix coturnix Een late waarneming van een ex. op 4/10 te Leefdaal/ plateau (E. Etienne). Kleine Zwaan Cygnus bewickii 02/11 3 ad Z te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, R. Polfliet) en later te SAR (R. Polfliet, I. Nel, L. Hendrickx e.a.) 09/11 2 ex. te SAR (E. Zvar, R. Charlier) 11/01 4 ad + 2 1e win te SAR (L. Hendrickx, A. Smets, I. Nel e.a.) 12/01 1 ex. te SAR (R. Polfliet)
VOGELS
Het soortenaantal brengt ons uiteindelijk op de derde plaats. Moe, maar tevreden wisselen we onze ervaringen uit in de Via Via in Heverlee, en feliciteren we de Pedaalscholvers, die als enigen over de 100-soortengrens wisten te gaan! Thuisgekomen bemerk ik dat ik mijn 86 soorten van vorig jaar niet overschreden heb. Stiekem besluit ik om toch maar mijn eigen, hoogstpersoonlijke Bosuil van 5.30 uur in Vossem mee te tellen…
Kolgans Anser albifrons 02/11 10 ex. ZW te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, R. Polfliet) 22/12 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen) 26/12 9 ex. te OHN (P. De Meirsman) 04-31/01 1 ex. te OHN/OHZ/Ormendaal (L. Hendrickx, R. Uyttenbroeck, D. von Werne e.a.) Bergeend Tadorna tadorna We beperken ons tot het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand, die illustreren dat de winterpiek dit jaar eerder laat gevestigd werd: September 1 waarneming: 1 juv te AVP op 4/09 (R. Gysbertsen) Oktober 4 waarnemingen, max. 2 ex. (SAR) November 7 waarnemingen, max. 5 ex. (SAR) December 25 waarnemingen, max. 9 ex. (SAR) Januari 41 waarnemingen, max. 11 ex. (NGB) Februari 69 waarnemingen, max. 27 ex. (SAR) De boomklever I juni 2015 I vogels
51
Grote Zaagbek Mergus merganser Grote Zaagbekken waren tijdens de winter 2014/2015 bijna uitsluitend voor SAR weggelegd, al bleef de soort ook daar erg onvoorspelbaar. Tussen 9/12 en 21/02 werden op 11 data waarnemingen genoteerd, waarbij maximaal 2m1v betrokken waren (versch. waarn.). Buiten SAR waren er enkel 1m1v te OHN op 14/02 (I. Nel, L. Hendrickx) en 1m1v Z te Pécrot/vijver op 28/02 (F. Van Hove).
Pijlstaart Anas acuta 13/09 1 ex. te OHZ (L. Hendrickx) 5, 11 & 25/10 2 ex. te Erps-Kwerps/vijvers (P. Moysons, M. Depauw) 07/12 1m te AVP (R. Gysbertsen) 23/01 2m te NGB (D. von Werne, S. Horemans, R. Polfliet) 17/02 1m1v te SAR (I. Nel) 21/02 1m1v te NGB (L. Hendrickx)
Roerdomp Botaurus stellaris 13 & 27/09 1 ex. te NKV (N. Verbeke) 23/09 & 8/10 1 ex. te OHZ (E. Van Hoorebeke, R. Gysbertsen) 1, 9/10, 6, 11, 24/11 & 8/12 1 ex. te SAR (versch. waarn.) 28, 30/12, 4 & 5/01 1 ex. te OHZ (versch. waarn.)
Zomertaling Anas querquedula 13/09 1 ex. te OHZ (M. Derycke) 18/10 1v te OHZ (I. Nel, J. Rutten) Krooneend Netta rufina 15/11 1 ad v te LP (J. Nysten) 6-8 & 13-14/02 1 ad m te Overijse/Meer van Genval (E. Verhegghen, J. Fléron, R. Pauwels e.a.) Kuifeend x Tafeleend Aythya fuligula x ferina 13-14/12 1 ad m te Leefdaal/Kasteelvijver (K. van Scharen, R. Ghijsen, L. Hendrickx, I. Nel) Witoogeend Aythya nyroca Op 5/11 werd een Witoogeend waargenomen te OHZ (J. Rutten), en te SAR liet het gekende mannetje (van tamme origine) zich weer zien op 16, 21, 24, 28/11 en 11/12, en vervolgens terug op 2, 5, 13 & 15/02 (versch. waarn.). Topper Aythya marila Een eerste winter vrouwtje Topper werd op 25/01 ontdekt te ZW (H. Paques), en kon daar tot en met 5/02 dagelijks worden waargenomen (versch. waarn.). Ook op 12/02 was dat nog een keer het geval (I. Nel). Brilduiker Bucephala clangula 13/02 1 ad m te SAR (M. Janssens) Nonnetje Mergellus albellus 28/01-1/02 & 4/02 resp. 1m1v & 1m te SAR (S. Horemans, I. Nel, P. Moysons e.a.)
52
De boomklever I juni 2015 I vogels
Geoorde Fuut Podiceps nigricollis 11 & 12-14/09 resp. 1 & 2 ad win te NGB (S. Horemans, L. Hendrickx, D. von Werne e.a.) 18/10-24/11 1 ad win te AVP (W. Goussey, C. & 17/12 Coeckelbergh, R. Gysbertsen e.a.) 29/01 1 ex. te NGB (S. Horemans)
Woudaap Ixobrychus minutus Tijdens de eerste helft van september werden Woudaapjes nog waargenomen te OHZ en SAR. Te OHZ ging het om resp. 1 juv, 1v, 1v en 1m op 1, 2, 6 en 13/09 (J. Vandeput, I. Nel, N. Verbeke, B. Bergmans), te SAR om resp. 1v, 1m1v, 1m en 1m op 2, 3, 4-5 en 11/09 (JM Penne, M. Henry, L. Kestemont e.a.). Grote Zilverreiger Casmerodius albus Enkele beknopte maandstatistiekjes: September 153 waarnemingen, max. 9 ex. te SAR op 2 & 23/09 (R. Gysbertsen, I. Nel, M. Permantier) Oktober 163 waarnemingen, max. 16 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau op 4/10 (L. Hendrickx, I. Nel), 17 ex. N te SAR op 5/10 en 11 ex. tpl te SAR op 20/10 (R. Gysbertsen) November 126 waarnemingen, max. 11 ex. te SAR op 7/11 (M. Janssens) December 116 waarnemingen, max. 6 ex. over Oppem & Kessel-Lo/Zuid op 28/12 (R. Uyttenbroeck, J. Menu) en 5 ex. te Leefdaal/plateau op 31/12 (P. Standaert) Januari 182 waarnemingen, max. 7 ex. te Leefdaal/plateau op 17/01 (I. Nel) Februari 172 waarnemingen, max. 7 ex. te Leefdaal/plateau op 17/02 (I. Nel)
27/09 11/10 15/02 24/02 26/02
E. Van Hoorebeke) 1 ex. over SAR (J. Lecomte) 1 ex. Z te Haasrode (T. Caers) 1 ex. N te OHZ (F. Dondeyne, L. Hendrickx, I. Nel) 1 ex. Z te NGB (I. Nel) 1 ex. te OHZ (J. Rutten)
Purperreiger Ardea purpurea 1-2, 4 1 juv te OHZ & 7/09 (J. Vandeput, I. Nel, R. Polfliet e.a.) 22/11 1 1e kj te Neerijse/Ganzeman (zeer laat) (L. Smets) Ooievaar Ciconia ciconia 08/09 6 ex. tpl te Everberg/Vrebos (K. Hansen) 11/09 4 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel) 13/09 1 ex. tpl te Overijse/Terlanenveld (Y. Quertenmont) 20/09 langs de E40 worden 3 rustende ex. gemeld ter hoogte van Everberg (M. Fajgenblat) en Bertem (D. Michiels), en 9 ex. thv Heverlee (B. Forget) 06-07/12 1 ex. eerst in de Doode Bemde (6/12; J. Nysten) en later te SAR/ Laanvallei (6-7/12; L. Hendrickx, S. & K. De Backer, I. Nel e.a.) 08/01 1 ex. in de Doode Bemde (R. Gysbertsen) 27/01 3 ex. tpl te Heverlee/Arenberg (K. Van Acker, M. de Beenhouwer) 06/02 1 ex. te Oppem (L. Hendrickx) 11/02 1 ex. W te Huldenberg/Ijsevallei (F. Vandersteen) 13/02 1 ex. NO te Kessel-Lo/Centraal (T. Vandezande) 18/02 13 ex. N te Leuven/centrum (H. Roosen) Steenuil - Plateau Sterrebeek Foto: Johan De Cock
21/02 28/02
12 ex. NO te SAR/Laanvallei (S. & K. De Backer) en OHN (J. Rutten) 15 ex. NO te Overijse/Terlanenveld (H. Roosen)
Zwarte Ooievaar Ciconia nigra 08/11 1 ex. W te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx) en over Blanden (M. Schurmans) Heilige Ibis Threskiornis aethiopicus Een exoot die we bij wijze van uitzondering wel opnemen in dit verslag: op 28-29/11 droeg een Heilige Ibis bij tot het Afrikaanse karakter van het park van Tervuren (K. Asselman, J. De Cock), en vanaf 1/01 tot het einde van de periode pleisterde er eentje te LP (F. Vanwezer, E. Toorman, P. Moysons e.v.a.). Lepelaar Platalea leucorodia 1-3, 6-13 telkens 1 juv te SAR, het ex. van 14/09 & 14/09 betrof zeker een ander individu (herkenbaar aan ring) (versch. waarn.) Wespendief Pernis apivorus Tijdens de eerste helft van september werden de laatste Wespendieven voor 2014 genoteerd: op 1, 2 & 3/09 telkens 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen, I. Nel), op 1/09 1 ex. te OHZ (I. Nel), op 3/09 1 ex. te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), op 7/09 1 ex. Z te Wijgmaal (L. Smets), op 8/09 1 ex. over Bertem/Dorp (F. Vanwezer) en op 13/09 1 ex. te SAR (L. Van Hellemont, L. Hendrickx, B. Augustijns). Rode Wouw Milvus milvus 19 & 22/09 resp. 1 ex. Z en 1 ex. over Putkapel/ Dorp (L. Smets, L. Jacobs) 04/10 2 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande, R. Uyttenbroeck) 06/10 1 ex. over Erps/Dorenveld (M. Mergaerts) 12/12 1 ex. Z te Overijse/Stad (I. Nel) 21/02 1 ex. Z te Heverlee/Terbank (S. & K. De Backer) 26/02 1 ex. over Heverlee/Zwanenberg (P. Standaert) 27/02 1 ex. te Overijse/Stad (P. Nuyts, K. De Greef)
VOGELS
Smient Anas penelope Ook voor deze soort geven we enkel het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: September 8 waarnemingen, max. 6 ex. (SAR) Oktober 17 waarnemingen, max. 16 ex. (OHZ) November 16 waarnemingen, max. 29 ex. (OHZ) December 17 waarnemingen, max. 26 ex. (OHZ) Januari 67 waarnemingen, max. 42 ex. (NGB) Februari 35 waarnemingen, max. 36 ex. (NGB)
Kleine Zilverreiger Egretta garzetta 6-7/09 1 ex. te OHZ (L. Hendrickx, Grote zilverreiger – SAR Foto: Eddy Van Hoorebeke
53
Grote Zaagbek Mergus merganser Grote Zaagbekken waren tijdens de winter 2014/2015 bijna uitsluitend voor SAR weggelegd, al bleef de soort ook daar erg onvoorspelbaar. Tussen 9/12 en 21/02 werden op 11 data waarnemingen genoteerd, waarbij maximaal 2m1v betrokken waren (versch. waarn.). Buiten SAR waren er enkel 1m1v te OHN op 14/02 (I. Nel, L. Hendrickx) en 1m1v Z te Pécrot/vijver op 28/02 (F. Van Hove).
Pijlstaart Anas acuta 13/09 1 ex. te OHZ (L. Hendrickx) 5, 11 & 25/10 2 ex. te Erps-Kwerps/vijvers (P. Moysons, M. Depauw) 07/12 1m te AVP (R. Gysbertsen) 23/01 2m te NGB (D. von Werne, S. Horemans, R. Polfliet) 17/02 1m1v te SAR (I. Nel) 21/02 1m1v te NGB (L. Hendrickx)
Roerdomp Botaurus stellaris 13 & 27/09 1 ex. te NKV (N. Verbeke) 23/09 & 8/10 1 ex. te OHZ (E. Van Hoorebeke, R. Gysbertsen) 1, 9/10, 6, 11, 24/11 & 8/12 1 ex. te SAR (versch. waarn.) 28, 30/12, 4 & 5/01 1 ex. te OHZ (versch. waarn.)
Zomertaling Anas querquedula 13/09 1 ex. te OHZ (M. Derycke) 18/10 1v te OHZ (I. Nel, J. Rutten) Krooneend Netta rufina 15/11 1 ad v te LP (J. Nysten) 6-8 & 13-14/02 1 ad m te Overijse/Meer van Genval (E. Verhegghen, J. Fléron, R. Pauwels e.a.) Kuifeend x Tafeleend Aythya fuligula x ferina 13-14/12 1 ad m te Leefdaal/Kasteelvijver (K. van Scharen, R. Ghijsen, L. Hendrickx, I. Nel) Witoogeend Aythya nyroca Op 5/11 werd een Witoogeend waargenomen te OHZ (J. Rutten), en te SAR liet het gekende mannetje (van tamme origine) zich weer zien op 16, 21, 24, 28/11 en 11/12, en vervolgens terug op 2, 5, 13 & 15/02 (versch. waarn.). Topper Aythya marila Een eerste winter vrouwtje Topper werd op 25/01 ontdekt te ZW (H. Paques), en kon daar tot en met 5/02 dagelijks worden waargenomen (versch. waarn.). Ook op 12/02 was dat nog een keer het geval (I. Nel). Brilduiker Bucephala clangula 13/02 1 ad m te SAR (M. Janssens) Nonnetje Mergellus albellus 28/01-1/02 & 4/02 resp. 1m1v & 1m te SAR (S. Horemans, I. Nel, P. Moysons e.a.)
52
De boomklever I juni 2015 I vogels
Geoorde Fuut Podiceps nigricollis 11 & 12-14/09 resp. 1 & 2 ad win te NGB (S. Horemans, L. Hendrickx, D. von Werne e.a.) 18/10-24/11 1 ad win te AVP (W. Goussey, C. & 17/12 Coeckelbergh, R. Gysbertsen e.a.) 29/01 1 ex. te NGB (S. Horemans)
Woudaap Ixobrychus minutus Tijdens de eerste helft van september werden Woudaapjes nog waargenomen te OHZ en SAR. Te OHZ ging het om resp. 1 juv, 1v, 1v en 1m op 1, 2, 6 en 13/09 (J. Vandeput, I. Nel, N. Verbeke, B. Bergmans), te SAR om resp. 1v, 1m1v, 1m en 1m op 2, 3, 4-5 en 11/09 (JM Penne, M. Henry, L. Kestemont e.a.). Grote Zilverreiger Casmerodius albus Enkele beknopte maandstatistiekjes: September 153 waarnemingen, max. 9 ex. te SAR op 2 & 23/09 (R. Gysbertsen, I. Nel, M. Permantier) Oktober 163 waarnemingen, max. 16 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau op 4/10 (L. Hendrickx, I. Nel), 17 ex. N te SAR op 5/10 en 11 ex. tpl te SAR op 20/10 (R. Gysbertsen) November 126 waarnemingen, max. 11 ex. te SAR op 7/11 (M. Janssens) December 116 waarnemingen, max. 6 ex. over Oppem & Kessel-Lo/Zuid op 28/12 (R. Uyttenbroeck, J. Menu) en 5 ex. te Leefdaal/plateau op 31/12 (P. Standaert) Januari 182 waarnemingen, max. 7 ex. te Leefdaal/plateau op 17/01 (I. Nel) Februari 172 waarnemingen, max. 7 ex. te Leefdaal/plateau op 17/02 (I. Nel)
27/09 11/10 15/02 24/02 26/02
E. Van Hoorebeke) 1 ex. over SAR (J. Lecomte) 1 ex. Z te Haasrode (T. Caers) 1 ex. N te OHZ (F. Dondeyne, L. Hendrickx, I. Nel) 1 ex. Z te NGB (I. Nel) 1 ex. te OHZ (J. Rutten)
Purperreiger Ardea purpurea 1-2, 4 1 juv te OHZ & 7/09 (J. Vandeput, I. Nel, R. Polfliet e.a.) 22/11 1 1e kj te Neerijse/Ganzeman (zeer laat) (L. Smets) Ooievaar Ciconia ciconia 08/09 6 ex. tpl te Everberg/Vrebos (K. Hansen) 11/09 4 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel) 13/09 1 ex. tpl te Overijse/Terlanenveld (Y. Quertenmont) 20/09 langs de E40 worden 3 rustende ex. gemeld ter hoogte van Everberg (M. Fajgenblat) en Bertem (D. Michiels), en 9 ex. thv Heverlee (B. Forget) 06-07/12 1 ex. eerst in de Doode Bemde (6/12; J. Nysten) en later te SAR/ Laanvallei (6-7/12; L. Hendrickx, S. & K. De Backer, I. Nel e.a.) 08/01 1 ex. in de Doode Bemde (R. Gysbertsen) 27/01 3 ex. tpl te Heverlee/Arenberg (K. Van Acker, M. de Beenhouwer) 06/02 1 ex. te Oppem (L. Hendrickx) 11/02 1 ex. W te Huldenberg/Ijsevallei (F. Vandersteen) 13/02 1 ex. NO te Kessel-Lo/Centraal (T. Vandezande) 18/02 13 ex. N te Leuven/centrum (H. Roosen) Steenuil - Plateau Sterrebeek Foto: Johan De Cock
21/02 28/02
12 ex. NO te SAR/Laanvallei (S. & K. De Backer) en OHN (J. Rutten) 15 ex. NO te Overijse/Terlanenveld (H. Roosen)
Zwarte Ooievaar Ciconia nigra 08/11 1 ex. W te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx) en over Blanden (M. Schurmans) Heilige Ibis Threskiornis aethiopicus Een exoot die we bij wijze van uitzondering wel opnemen in dit verslag: op 28-29/11 droeg een Heilige Ibis bij tot het Afrikaanse karakter van het park van Tervuren (K. Asselman, J. De Cock), en vanaf 1/01 tot het einde van de periode pleisterde er eentje te LP (F. Vanwezer, E. Toorman, P. Moysons e.v.a.). Lepelaar Platalea leucorodia 1-3, 6-13 telkens 1 juv te SAR, het ex. van 14/09 & 14/09 betrof zeker een ander individu (herkenbaar aan ring) (versch. waarn.) Wespendief Pernis apivorus Tijdens de eerste helft van september werden de laatste Wespendieven voor 2014 genoteerd: op 1, 2 & 3/09 telkens 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen, I. Nel), op 1/09 1 ex. te OHZ (I. Nel), op 3/09 1 ex. te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), op 7/09 1 ex. Z te Wijgmaal (L. Smets), op 8/09 1 ex. over Bertem/Dorp (F. Vanwezer) en op 13/09 1 ex. te SAR (L. Van Hellemont, L. Hendrickx, B. Augustijns). Rode Wouw Milvus milvus 19 & 22/09 resp. 1 ex. Z en 1 ex. over Putkapel/ Dorp (L. Smets, L. Jacobs) 04/10 2 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande, R. Uyttenbroeck) 06/10 1 ex. over Erps/Dorenveld (M. Mergaerts) 12/12 1 ex. Z te Overijse/Stad (I. Nel) 21/02 1 ex. Z te Heverlee/Terbank (S. & K. De Backer) 26/02 1 ex. over Heverlee/Zwanenberg (P. Standaert) 27/02 1 ex. te Overijse/Stad (P. Nuyts, K. De Greef)
VOGELS
Smient Anas penelope Ook voor deze soort geven we enkel het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: September 8 waarnemingen, max. 6 ex. (SAR) Oktober 17 waarnemingen, max. 16 ex. (OHZ) November 16 waarnemingen, max. 29 ex. (OHZ) December 17 waarnemingen, max. 26 ex. (OHZ) Januari 67 waarnemingen, max. 42 ex. (NGB) Februari 35 waarnemingen, max. 36 ex. (NGB)
Kleine Zilverreiger Egretta garzetta 6-7/09 1 ex. te OHZ (L. Hendrickx, Grote zilverreiger – SAR Foto: Eddy Van Hoorebeke
53
Blauwe Kiekendief Circus cyaneus Na een vroege waarneming van een ad v te Erps/Dorenveld op 02/09 (F. Wyns, R. De Boom) zag de maandverdeling van het aantal waarnemingen voor de rest van de periode er als volgt uit: oktober 8, november 18, december 27, januari 13, februari 6. Ruigpootbuizerd Buteo lagopus 05/10 1 juv te Korbeek-Dijle/plateau (L. Hendrickx, I. Nel) 11/12 1 ex. te Leefdaal/plateau (K. van Scharen) 18/01 1 ad v te Haasrode/zandgroeve (K. Moreau) 13/02 1 ex. te Bierbeek/Mollendaalplateau (G. Vanautgaerden) Visarend Pandion haliaetus 01 & 05/09 telkens 1 ex. ZW te SAR (E. Van Hoorebeke, JM Penne, L. Hendrickx e.a.) 06/09 1 juv over Sint-Joris-Weert (R. Stoks) en dan tpl te SAR (L. Hendrickx, I. Nel, D. Capart) 07/09 1 juv tpl te OHZ (Y. Verstraeten, I. Nel, L. Hendrickx) 17/09 1 ex. Z te OHZ (R. Gysbertsen) 18/09 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (T. Vandezande) 21/09 1 juv tpl te OHZ (L. Hendrickx) 30/09 1 ex. W te Heverlee/Terbank (I. Dumon) 04/10 1 ex. tpl, dan W, te SAR (O. Heneau, I. Nel) 18/10 1 ex. Z te Wilsele/Dorp (B. Delbaere), Boomkruiper - Leopoldspark, Kessel-Lo Foto: Fred Vanwezer
Paapje - Plateau Sterrebeek Foto: Johan De Cock
54
23/11
1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), 1 ex. Z te SAR (P. Wijckaert, A. Janssens, C. Fery) 1 ex. tpl te OHN (I. Nel)
Boomvalk Falco subbuteo Boomvalken werden nog tot op 9/10 in de Dijlevallei waargenomen (59 september- en 11 oktoberwaarnemingen), en de laatste vloog op 13/10 naar ZW over Bertem/Koeheide (G. Bleys). De enige waarnemingen van een juveniele vogel betrof een ex. op 28/09 te SAR (I. Nel, R. Charlier). Smelleken Falco columbarius Na een waarneming van 1 ex. naar ZW te Plateau Sterrebeek-Moorsel op 15/09 (O. Hendrick) volgden in oktober-november de volgende waarnemingen: op 01/10 1 ex. te Korbeek-Dijle/plateau (S. Horemans), op 03/10 1 ex. ZW te Meerbeek (A. Smets), op 11/10 1 ex. Z te Wijgmaal/ Dijlemeander (L. Smets), op 15/10 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (B. Forget), op 18/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), op 19/10 1 ex. ZW te Bertem/Koeheide (G. Bleys) en 1 ex. ZW te Meerbeek (O. Hendrick, A. Smets, P. Moysons), op 20/10 1 ex. te Bertem/Koeheide (G. Bleys), op 26/10 1 ex. Z te Leefdaal/ plateau (I. Nel), op 27 & 31/10 resp. 1 & 2 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) en op 1, 5, 10, 21 & 22/11 resp. 1 ex. Z, 1 ex. over, 1m tpl, 1 ex. tpl & 1v tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, B. Forget, P. Standaert, L. Smets). In december werden in de regio geen Smellekens gezien, maar in januari waren er terug wel: op 14 & 16/01 resp. 1 ex. & 1m tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, P. Standaert), op 23/01 1 ex. te Tervuren/Park KMMA (A. Reygel) en op 24/01 1m te Korbeek-Dijle/plateau (S. Horemans). Februari kende slechts één waarneming: 1 ex. over SAR op 14/02 (F. Hela). Slechtvalk Falco peregrinus Er werden voor de besproken periode van een half jaar 289 waarnemingen van Slechtvalken ingevoerd in de online databank, te veel voor een gedetailleerde bespreking. De waarnemingen waren als volgt over de maanden verdeeld: september 57, oktober 63, november 44, december 30, januari 64 en februari 31.
Veldleeuwerik - Plateau Leefdaal Foto: Johan De Cock
Kraanvogel Grus grus 26/10 min. 1 ex. aud ZW te Leuven/centrum (R. Gysbertsen) 01/11 3 ex. over SAR (AM Hick) en Pécrot/ Grand Pré (F. Hardy, C. Devos) 08/11 12 ex. Z te Leefdaal/plateau (I. Nel) 06/12 1 ex. W te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) 01/01 30 ex. over Erps-Kwerps/dorp (S. Loudeche) 11/02 eerst 1 ex. en dan 60 ex. NO over Leuven en Kessel-Lo (F. Vanlerberghe, A. Donders, F. Vandekeybus) 15/02 1 ex. over Erps-Kwerps/Dorp (E. L’Amiral) 21/02 35 ex. tpl te Erps-Kwerps/Silsombos (E. L’Amiral) Porseleinhoen Porzana porzana 23/09 1 ex. aud te Heverlee/Langestaart (E. Toorman) Scholekster Haematopus ostralegus 14/09 1 ex. aud te Heverlee/Oost (L. Van Hellemont) 21/10 1 ex. Z te Overijse/Stad (I. Nel) Bontbekplevier Charadrius hiaticula 12/10 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel) Goudplevier Pluvialis apricaria 08/09 min. 2 ex. over Oud-Heverlee/Dorp (J. Rutten) 11, 15, 18, 23, 24 resp. 1 ex. over, 1 ex. tpl, 1 ex. over, & 28/09 1 ex. tpl, 1 ex. ZW & 5 ex. ZW te Leefdaal/plateau (I. Nel, S. Horemans, T. Vandezande e.a.) 04, 05, 19, 24 resp. 5 ex. Z, 2 ex. N, 3 ex. Z, 1 ex. & 25/10 over & 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (L. Hendrickx, I. Nel, B. Forget) 05/10 1 ex. ZW te Neerijse/Zingende Wind (R. Polfliet) 13/10 1 ex. ZW te Plateau Sterrebeek-Moorsel (O. Hendrick) 30/10 12 ex. ZW te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) 01, 08, 11, 19, 26 resp. 1 ex. Z, 2 ex. ZO, 3 ex. Z, 1 ex. & 29/11 tpl, 2 ex. over & 1 ex. tpl + 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (L. Hendrickx, I. Nel, B. Forget, J. Nysten) 04 & 06/11 resp. 44 ex. ZW & 2 ex. W te Plateau Sterrebeek-Moorsel (A. Smets) 05/11 1 ex. ZW te Haasrode/zandgroeve (D. von Werne) 05 & 09/11 resp. 13 & 3 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
15/11 01, 02 & 03/12
08/12 14/12 18/02
1 ex. over Pécrot/Grand Pré (F. Van Hove) resp. ca 220 ex. Z, 6 ex. tpl & 5 ex. tpl te Overijse/Terlanenveld (versch. waarn.) 1 ex. te Erps/Dorenveld (H. Roosen) 1 ex. te Leefdaal/plateau (J. Nysten) 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (B. Forget)
Steppevorkstaartplevier Glareola nordmanni De grootste verrassing van deze periode, en misschien wel van het hele jaar 2014, was ongetwijfeld de eerste winter Steppevorkstaartplevier die in de namiddag van 29/11 ontdekt werd te Overijse/ Terlanenveld (J. Kiebooms). De vogel bleef ter plaatse jagen maar het nieuws sijpelde pas ’s avonds door, zodat de eerste kijklustigen pas op 30/11 hun kans konden wagen. Die dag leek het er echter lange tijd op dat de vogel intussen gevlogen was, tot hij na de middag toch gelokaliseerd kon worden en minstens 41 vogelaars de vogel nog konden bewonderen (# records in www.dijleland.waarnemingen.be). Ook op 1 en 2/12 bleek hij nog aanwezig, en bleef hij veel aandacht trekken (voor deze dagen resp. 54 & 58 records), maar de conditie van de vogel ging sterk achteruit. Op 3/12 werden enkel nog veren van de vogel aangetroffen (O. Dupont, R. & D. Gailly), die onze regio dus niet levend verlaten heeft (mogelijk slachtoffer Sperwer). Steppevorkstaartplevier betreft een nieuwe soort voor het Dijleland. Tot op heden was uit de regio enkel de waarneming van een vorkstaartplevier sp. Glareola paratincola/ nordmanni op 25/10/41 te Neerijse bekend. Bonte Strandloper Calidris alpina 07/09 1 ex. Z te NGB (I. Nel, L. Hendrickx)
VOGELS
Bruine Kiekendief Circus aeruginosus Na 65 september- en 22 oktoberwaarnemingen volgde een laat adult vrouwtje op 11 en 14/12 te OHZ (S. Horemans, L. Hendrickx). Er waren geen waarnemingen in november, januari en februari.
Wulp Numenius arquata 05/10 1 ex. O te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) 14/10 1 ex. Z te Leefdaal/plateau (I. Nel) Groenpootruiter Tringa nebularia 01-02/09 2 ex. te SAR (R. Gysbertsen, JM Penne, I. Nel) 01-02/09 2 ex. te OHZ (J. Vandeput, JM Penne, R. Polfliet) Witgat Tringa ochropus Een beknopt maandoverzicht: September 20 waarnemingen, max. 4 ex. (5 & 12/09, OHZ; L. Hendrickx) Oktober 12 waarnemingen, max. 5 ex. (18/10, OHN; L. Hendrickx, J. Rutten, I. Nel) November 1 waarneming: 1 ex. te OHN op 21/11 (D. von Werne) December 3 waarnemingen: 1 ex. te Oppem op De boomklever I juni 2015 I vogels
55
Blauwe Kiekendief Circus cyaneus Na een vroege waarneming van een ad v te Erps/Dorenveld op 02/09 (F. Wyns, R. De Boom) zag de maandverdeling van het aantal waarnemingen voor de rest van de periode er als volgt uit: oktober 8, november 18, december 27, januari 13, februari 6. Ruigpootbuizerd Buteo lagopus 05/10 1 juv te Korbeek-Dijle/plateau (L. Hendrickx, I. Nel) 11/12 1 ex. te Leefdaal/plateau (K. van Scharen) 18/01 1 ad v te Haasrode/zandgroeve (K. Moreau) 13/02 1 ex. te Bierbeek/Mollendaalplateau (G. Vanautgaerden) Visarend Pandion haliaetus 01 & 05/09 telkens 1 ex. ZW te SAR (E. Van Hoorebeke, JM Penne, L. Hendrickx e.a.) 06/09 1 juv over Sint-Joris-Weert (R. Stoks) en dan tpl te SAR (L. Hendrickx, I. Nel, D. Capart) 07/09 1 juv tpl te OHZ (Y. Verstraeten, I. Nel, L. Hendrickx) 17/09 1 ex. Z te OHZ (R. Gysbertsen) 18/09 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (T. Vandezande) 21/09 1 juv tpl te OHZ (L. Hendrickx) 30/09 1 ex. W te Heverlee/Terbank (I. Dumon) 04/10 1 ex. tpl, dan W, te SAR (O. Heneau, I. Nel) 18/10 1 ex. Z te Wilsele/Dorp (B. Delbaere), Boomkruiper - Leopoldspark, Kessel-Lo Foto: Fred Vanwezer
Paapje - Plateau Sterrebeek Foto: Johan De Cock
54
23/11
1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), 1 ex. Z te SAR (P. Wijckaert, A. Janssens, C. Fery) 1 ex. tpl te OHN (I. Nel)
Boomvalk Falco subbuteo Boomvalken werden nog tot op 9/10 in de Dijlevallei waargenomen (59 september- en 11 oktoberwaarnemingen), en de laatste vloog op 13/10 naar ZW over Bertem/Koeheide (G. Bleys). De enige waarnemingen van een juveniele vogel betrof een ex. op 28/09 te SAR (I. Nel, R. Charlier). Smelleken Falco columbarius Na een waarneming van 1 ex. naar ZW te Plateau Sterrebeek-Moorsel op 15/09 (O. Hendrick) volgden in oktober-november de volgende waarnemingen: op 01/10 1 ex. te Korbeek-Dijle/plateau (S. Horemans), op 03/10 1 ex. ZW te Meerbeek (A. Smets), op 11/10 1 ex. Z te Wijgmaal/ Dijlemeander (L. Smets), op 15/10 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (B. Forget), op 18/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande), op 19/10 1 ex. ZW te Bertem/Koeheide (G. Bleys) en 1 ex. ZW te Meerbeek (O. Hendrick, A. Smets, P. Moysons), op 20/10 1 ex. te Bertem/Koeheide (G. Bleys), op 26/10 1 ex. Z te Leefdaal/ plateau (I. Nel), op 27 & 31/10 resp. 1 & 2 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) en op 1, 5, 10, 21 & 22/11 resp. 1 ex. Z, 1 ex. over, 1m tpl, 1 ex. tpl & 1v tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, B. Forget, P. Standaert, L. Smets). In december werden in de regio geen Smellekens gezien, maar in januari waren er terug wel: op 14 & 16/01 resp. 1 ex. & 1m tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, P. Standaert), op 23/01 1 ex. te Tervuren/Park KMMA (A. Reygel) en op 24/01 1m te Korbeek-Dijle/plateau (S. Horemans). Februari kende slechts één waarneming: 1 ex. over SAR op 14/02 (F. Hela). Slechtvalk Falco peregrinus Er werden voor de besproken periode van een half jaar 289 waarnemingen van Slechtvalken ingevoerd in de online databank, te veel voor een gedetailleerde bespreking. De waarnemingen waren als volgt over de maanden verdeeld: september 57, oktober 63, november 44, december 30, januari 64 en februari 31.
Veldleeuwerik - Plateau Leefdaal Foto: Johan De Cock
Kraanvogel Grus grus 26/10 min. 1 ex. aud ZW te Leuven/centrum (R. Gysbertsen) 01/11 3 ex. over SAR (AM Hick) en Pécrot/ Grand Pré (F. Hardy, C. Devos) 08/11 12 ex. Z te Leefdaal/plateau (I. Nel) 06/12 1 ex. W te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) 01/01 30 ex. over Erps-Kwerps/dorp (S. Loudeche) 11/02 eerst 1 ex. en dan 60 ex. NO over Leuven en Kessel-Lo (F. Vanlerberghe, A. Donders, F. Vandekeybus) 15/02 1 ex. over Erps-Kwerps/Dorp (E. L’Amiral) 21/02 35 ex. tpl te Erps-Kwerps/Silsombos (E. L’Amiral) Porseleinhoen Porzana porzana 23/09 1 ex. aud te Heverlee/Langestaart (E. Toorman) Scholekster Haematopus ostralegus 14/09 1 ex. aud te Heverlee/Oost (L. Van Hellemont) 21/10 1 ex. Z te Overijse/Stad (I. Nel) Bontbekplevier Charadrius hiaticula 12/10 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel) Goudplevier Pluvialis apricaria 08/09 min. 2 ex. over Oud-Heverlee/Dorp (J. Rutten) 11, 15, 18, 23, 24 resp. 1 ex. over, 1 ex. tpl, 1 ex. over, & 28/09 1 ex. tpl, 1 ex. ZW & 5 ex. ZW te Leefdaal/plateau (I. Nel, S. Horemans, T. Vandezande e.a.) 04, 05, 19, 24 resp. 5 ex. Z, 2 ex. N, 3 ex. Z, 1 ex. & 25/10 over & 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (L. Hendrickx, I. Nel, B. Forget) 05/10 1 ex. ZW te Neerijse/Zingende Wind (R. Polfliet) 13/10 1 ex. ZW te Plateau Sterrebeek-Moorsel (O. Hendrick) 30/10 12 ex. ZW te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) 01, 08, 11, 19, 26 resp. 1 ex. Z, 2 ex. ZO, 3 ex. Z, 1 ex. & 29/11 tpl, 2 ex. over & 1 ex. tpl + 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (L. Hendrickx, I. Nel, B. Forget, J. Nysten) 04 & 06/11 resp. 44 ex. ZW & 2 ex. W te Plateau Sterrebeek-Moorsel (A. Smets) 05/11 1 ex. ZW te Haasrode/zandgroeve (D. von Werne) 05 & 09/11 resp. 13 & 3 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
15/11 01, 02 & 03/12
08/12 14/12 18/02
1 ex. over Pécrot/Grand Pré (F. Van Hove) resp. ca 220 ex. Z, 6 ex. tpl & 5 ex. tpl te Overijse/Terlanenveld (versch. waarn.) 1 ex. te Erps/Dorenveld (H. Roosen) 1 ex. te Leefdaal/plateau (J. Nysten) 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (B. Forget)
Steppevorkstaartplevier Glareola nordmanni De grootste verrassing van deze periode, en misschien wel van het hele jaar 2014, was ongetwijfeld de eerste winter Steppevorkstaartplevier die in de namiddag van 29/11 ontdekt werd te Overijse/ Terlanenveld (J. Kiebooms). De vogel bleef ter plaatse jagen maar het nieuws sijpelde pas ’s avonds door, zodat de eerste kijklustigen pas op 30/11 hun kans konden wagen. Die dag leek het er echter lange tijd op dat de vogel intussen gevlogen was, tot hij na de middag toch gelokaliseerd kon worden en minstens 41 vogelaars de vogel nog konden bewonderen (# records in www.dijleland.waarnemingen.be). Ook op 1 en 2/12 bleek hij nog aanwezig, en bleef hij veel aandacht trekken (voor deze dagen resp. 54 & 58 records), maar de conditie van de vogel ging sterk achteruit. Op 3/12 werden enkel nog veren van de vogel aangetroffen (O. Dupont, R. & D. Gailly), die onze regio dus niet levend verlaten heeft (mogelijk slachtoffer Sperwer). Steppevorkstaartplevier betreft een nieuwe soort voor het Dijleland. Tot op heden was uit de regio enkel de waarneming van een vorkstaartplevier sp. Glareola paratincola/ nordmanni op 25/10/41 te Neerijse bekend. Bonte Strandloper Calidris alpina 07/09 1 ex. Z te NGB (I. Nel, L. Hendrickx)
VOGELS
Bruine Kiekendief Circus aeruginosus Na 65 september- en 22 oktoberwaarnemingen volgde een laat adult vrouwtje op 11 en 14/12 te OHZ (S. Horemans, L. Hendrickx). Er waren geen waarnemingen in november, januari en februari.
Wulp Numenius arquata 05/10 1 ex. O te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) 14/10 1 ex. Z te Leefdaal/plateau (I. Nel) Groenpootruiter Tringa nebularia 01-02/09 2 ex. te SAR (R. Gysbertsen, JM Penne, I. Nel) 01-02/09 2 ex. te OHZ (J. Vandeput, JM Penne, R. Polfliet) Witgat Tringa ochropus Een beknopt maandoverzicht: September 20 waarnemingen, max. 4 ex. (5 & 12/09, OHZ; L. Hendrickx) Oktober 12 waarnemingen, max. 5 ex. (18/10, OHN; L. Hendrickx, J. Rutten, I. Nel) November 1 waarneming: 1 ex. te OHN op 21/11 (D. von Werne) December 3 waarnemingen: 1 ex. te Oppem op De boomklever I juni 2015 I vogels
55
Februari
Oeverloper Actitis hypoleucos 01 & 19/09 telkens 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen, I. Nel, L. Hendrickx) 04 & 10/09 telkens 1 ex. te Haasrode/Industrie (D. von Werne) 04/09 1 ex. te AVP (R. Gysbertsen) Watersnip Gallinago gallinago Het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: September 10 waarnemingen, max. 2 ex. (2/09, NW te Leefdaal/plateau; B. Forget) Oktober 27 waarnemingen, max. 5 ex. (11/10, Pécrot/vijver; J. Dandois) November 9 waarnemingen, max. 12 ex. (15/11, Oppem; I. Nel) December 9 waarnemingen, max. 12 ex. (2/12, Heverlee/Langestaart; E. Toorman) Januari 12 waarnemingen, max. 19 ex. (14/01; Heverlee/Langestaart; E. Toorman) Februari 6 waarnemingen, max. 2 ex. (12 & 15/02; Heverlee/Langestaart; E. Toorman, R. Polfliet) Drieteenmeeuw Rissa tridactyla Een adulte Drieteenmeeuw die op 15/01 kort pleisterde te SAR (I. Nel), en dat op 18/01 herhaalde te OHN (K. Moreau) betrof het 7e ex. voor het Dijleland. Zwartkopmeeuw Ichthyaetus melanocephalus 06/09 1 1e kj N te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) Geelpootmeeuw Larus michahellis 24, 30/01 & 1/02 telkens 1 ad win te SAR (A. Smets, L. Hendrickx, I. Nel, J. Nysten e.a.) 25/01 1 ex. te Oud-Heverlee (Formation Ornitho) Pontische Meeuw Larus cachinnans De eerste najaarswaarnemingen voor 2014 betroffen een ex. te AVP op 24/11 en een ex. te SAR op 24/12 (R. Gysbertsen). In januari en februari volgden resp. 11 en 15 waarnemingen uit de regio (versch. waarn.), waarbij het enkel op 15 en 22/02 te Erps-Kwerps/vijvers om 2 ex.
56
De boomklever I juni 2015 I vogels
ging (P. Moysons, M. Depauw, R. Ghijsen). Grote Mantelmeeuw Larus marinus 27/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) De 20e Grote Mantelmeeuw voor het Dijleland, en de 2e voor oktober. Visdief Sterna hirundo 05/10 5 ex. N te SAR (R. Gysbertsen) Zomertortel Streptopelia turtur 28/09 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (B. Forget) Velduil Asio flammeus 31/10-2/11 & 8/11 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, R. Polfliet, L. Hendrickx e.a.) Draaihals Jynx torquilla 09/09 1 ex. te Leuven/centrum (M. Verdonck) Boomleeuwerik Lullula arborea Van de laatste dagen van september tot en met de eerste decade van november werden in het najaar van 2014 op de volgende Dijlelandse locaties Boomleeuweriken genoteerd: Bertem/Koeheide (resp. 2 over, 1 over, 1 tpl, 1 W, 2 over & 3 W op 28/09, 4, 6, 12, 19/10 & 2/11; G. Bleys), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 5, 15, 1 & 11 Z op 28/09, 4, 10 & 12/10; T. Vandezande, I. Nel, G. Ryken, R. Polfliet), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 12, 1, 2, 4, 9, 7, 14, 11, 12 & 1 ex. Z op 29, 30/09, 6, 13, 14, 20, 22, 28/10, 2 & 6/11; O. Hendrickx, A. Smets), Meerbeek (resp. 28, 1 & 24 ZW op 3, 5 & 19/10; A. Smets, R. Ghijsen, P. Moysons, O. Hendrick), Leefdaal/plateau (resp. 11, 4, 1 & 1 Z op 4, 15, 26/10 & 1/11; B. Forget, I. Nel, L. Hendrickx), Kessel-Lo/Kesselberg (resp. 1, 6, 13, 13, 2, 9, 4, 14, 22, 34, 26, 6 & 3 ex. Z op 5, 7, 9, 11, 18, 19, 23, 26, 27, 28, 30, 31/10 & 9/11; T. Vandezande), Veltem-Beisem/ Molenbeekvallei (8 tpl op 5/10; B. Bergmans), Haasrode/ Industrie (4 ex. tpl op 6/10; D. von Werne), Bierbeek/ zandgroeve (resp. 12 ZW & 4 ZW op 7 & 9/10; D. von Werne), Wijgmaal (2 over op 11/10; L. Smets), Overijse/ Terlanenveld (18 ZW op 11/10; H. Roosen), Haasrode/ zandgroeve (resp. 2, 5 & 9 ZW op 12, 19 & 26/10; D. von Werne), Oud-Heverlee/Dorp (8 ZW op 12/10; J. Rutten), Leuven/centrum (2 ZW op 15/10; R. Stoks) en Heverlee/ Terbank (16 ex. ZW op 28/10; H. Roosen). Het eerste ex. voor het voorjaar zat op 25/02 te Leefdaal/plateau (P. Standaert). Rouwkwikstaart Motacilla alba yarrellii 08/10 1m te Haasrode/zandgroeve (D. von Werne) Grote Pieper Anthus richardi 11/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
De 12e Grote Pieper voor het Dijleland. Negen eerdere gevallen dateren uit de periode 2000-2013 en kenden 27/09 en 31/10 als extreme data, vier daarvan werden in 2013 genoteerd. Oudere gevallen betroffen een ex. te Neerijse op 25/03/46 en een ringvangst te Heverlee op 21/09/63. Duinpieper Anthus campestris 02/09 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (B. Forget) 04/09 1 ex. ZW te Korbeek-Dijle/plateau (T. Vandezande) 04 & 16/09 telkens 1 ex. ZW te Erps/Dorenveld (A. Smets) Boompieper Anthus trivialis Boompiepers werden tijdens de maanden September en oktober van de volgende locaties doorgegeven: Leefdaal/plateau (resp. 7, 4, 1 & 8 Z op 2, 8, 20/09 & 4/10; B. Forget, D. von Werne), Moorsel (1 ZW op 2/09; O. Hendrick), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 4, 1, 5, 3, 7, 3, 3, 1, 4, 2 & 1 Z op 2, 8, 9, 11, 15, 16, 17, 22, 29, 30/09 & 6/10; O. Hendrick), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 7, 2, 1, 5, 8, 8 & 1 Z op 4, 11, 17, 18, 28/09, 4 & 12/10; T. Vandezande, D. von Werne, P. Moysons, I.Nel), Everberg (3 tpl op 17/09; A. Smets), Kessel-Lo/Kesselberg (telkens 1 Z op 20/09, 4 & 11/10; T. Vandezande), Overijse/Stad (1 ZW op 20/09; I. Nel), Oud-Heverlee/Dorp (1 Z op 23/09; J. Rutten), Bierbeek/zandgroeve (resp. 2 & 1 Z op 23 & 24/09; D. von Werne), Bierbeek/Mollendaalplateau (2 over op 25/09; D. von Werne), Bertem/Koeheide (resp. 5 & 1 Z op 28/09 & 4/10; G. Bleys), Meerbeek (resp. 8 & 1 ZW op 3 & 5/10; A. Smets, P. Moysons), Kessel-Lo/ Centraal (1 over op 4/10; P. Moysons) en Erps/Dorenveld (1 ZW op 27/10; J. Lecomte). Roodkeelpieper Anthus cervinus 04/10 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (L. Hendrickx, I. Nel), 1 ex. Z te Wijgmaal (L. Smets) 15/10 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (S. Horemans) De 16e-18e Roodkeelpiepers voor het Dijleland sinds 2000. Waterpieper Anthus spinoletta We beperken ons tot het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: Oktober 14 waarnemingen, max. 33 ex. (25/10, SAR; I. Nel) November 24 waarnemingen, max. 131 ex. (10/11, SAR/Vette Weide; R. Stoks) December 24 waarnemingen, max. 64 ex. (13/12, SAR; I. Nel) Januari 27 waarnemingen, max. 61 ex.
Februari
(17/01, SAR; I. Nel) 20 waarnemingen, max. 24 ex. (11/02, SAR; I. Nel)
Klapekster Lanius excubitor 23/09 1 ex. te SAR (J. Vandeput) Beflijster Turdus torquatus Het najaar van 2014 bleek goed voor Beflijsters te zijn, met waarnemingen te Kessel-Lo/Kesselberg (resp. 5 ex., 2 ex., 1m, 1 ex. & 1 ex. – allen Z – op 4, 5, 16, 25 & 26/10; T. Vandezande), Wijgmaal/ Dijlemeander (1v op 11/10; L. Smets), Bertem Koeheide (resp. 1 ex. tpl, 2m2v tpl en dan ZW en wat later 3 nieuwe ex. tpl & 1 ex. ZW op 14, 15 & 18/10; G. Bleys), Bierbeek/zandgroeve (resp. 2 ex. ZO, 4 ex. ZO & 1 ex. tpl op 14, 16 & 17/10; D. von Werne), Leefdaal/plateau (telkens 1 ex. tpl op 15, 17, 18/10 & 2/11; P. Standaert, L. Hendrickx, I. Nel), Leuven/centrum (2 ex. tpl op 16/10: H. Roosen), Meerbeek (1 ex. ZW op 19/10; O. Hendrick, P. Moysons, A. Smets), OHZ (1m op 26/10; I. Nel, L. Hendrickx) en plateau Sterrebeek-Moorsel (1 ex. tpl op 6/11; A. Smets). Gekraagde Roodstaart Phoenicurus phoenicurus 17/09 1 ad m te Everberg (A. Smets) Paapje Saxicola rubetra Tot en met de tweede decade van oktober kon men voor Paapjes op de volgende plekken terecht: Erps/Dorenveld (resp. 1, 17, 1 & 1 ex. op 1, 2, 5 & 7/09; J. Lecomte, F. Wyns, R. De Boom e.a.), Haasrode/Industrie (telkens 1 ex. op 1 & 17/09; D. von Werne), Heverlee/Bremstraat (3 ex. op 2/09; G. Bleys), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 6, 7, 1, 3 & 1 ex. op 2, 7, 9, 12 & 15/09; O. Hendrick, J. De Cock), Leefdaal/plateau (resp. 1, 4, 1 & 1 ex. op 3-4, 8, 12 & 20/09; R. Stoks, R. Gysbertsen, B. Forget), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 1 ex. ZW & 7 ex. tpl op 4 & 6/09; T. Vandezande, N. Verbeke), SAR (1 ex. op 11/09; T. Vandezande), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 12/09; D. von Werne) en Kwerps/Zuurbeekvallei (resp. 4, 6, 2, 4 & 2 ex. op 4, 5, 11, 12 & 18-19/10; M. Depauw).
VOGELS
Januari
7/12 (I. Nel), 1 ex. te Pécrot/vijver op 13/12 (F. Van Hove) en 1 ex. te SAR op 21/12 (I. Nel) 2 waarnemingen: 1 ex. te ZW op 28/01 (E. Toorman) en 1 ex. over NGB op 31/01 (P. Moysons) 3 waarnemingen: 1 ex. te Kwerps/ vijvers op 22/02 (M. Depauw), 1 ex. te NGB op 24/02 (I. Nel) en 1 ex. te Heverlee/Langestaart op 28/02 (J. Rutten)
Roodborsttapuit Saxicola rubicola Roodborsttapuiten werden tijdens de periode van begin september tot de eerste decade van november waargenomen op de volgende plaatsen: Erps/Dorenveld (waarnemingen op 8 data tss 2/09 & 2/11, max. 7 ex. op 15/10; M. Mergaerts), Haasrode/Industrie (waarnemingen op 11 data tss 3/09 & 7/10, max. 4 ex. op 19/09; D. von Werne), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 3, 3, 1, 2 & 2 ex. op 7/09, 4, 5, 18/10 & 9/11; versch. waarn.), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 11, 2, 1 & 1 ex. op 10, 12/09, 22 & 28/10; F. Wyns, R. De Boom, J. De Cock, A. Smets), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 12/09; D. von Werne), Leefdaal/plateau (waarnemingen op 9 data tss 16/09 & 9/11, max. 5 ex. op 21/10; P. Standaert), Kwerps/Zuur-
57
Februari
Oeverloper Actitis hypoleucos 01 & 19/09 telkens 1 ex. te SAR (R. Gysbertsen, I. Nel, L. Hendrickx) 04 & 10/09 telkens 1 ex. te Haasrode/Industrie (D. von Werne) 04/09 1 ex. te AVP (R. Gysbertsen) Watersnip Gallinago gallinago Het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: September 10 waarnemingen, max. 2 ex. (2/09, NW te Leefdaal/plateau; B. Forget) Oktober 27 waarnemingen, max. 5 ex. (11/10, Pécrot/vijver; J. Dandois) November 9 waarnemingen, max. 12 ex. (15/11, Oppem; I. Nel) December 9 waarnemingen, max. 12 ex. (2/12, Heverlee/Langestaart; E. Toorman) Januari 12 waarnemingen, max. 19 ex. (14/01; Heverlee/Langestaart; E. Toorman) Februari 6 waarnemingen, max. 2 ex. (12 & 15/02; Heverlee/Langestaart; E. Toorman, R. Polfliet) Drieteenmeeuw Rissa tridactyla Een adulte Drieteenmeeuw die op 15/01 kort pleisterde te SAR (I. Nel), en dat op 18/01 herhaalde te OHN (K. Moreau) betrof het 7e ex. voor het Dijleland. Zwartkopmeeuw Ichthyaetus melanocephalus 06/09 1 1e kj N te SAR (L. Hendrickx, I. Nel) Geelpootmeeuw Larus michahellis 24, 30/01 & 1/02 telkens 1 ad win te SAR (A. Smets, L. Hendrickx, I. Nel, J. Nysten e.a.) 25/01 1 ex. te Oud-Heverlee (Formation Ornitho) Pontische Meeuw Larus cachinnans De eerste najaarswaarnemingen voor 2014 betroffen een ex. te AVP op 24/11 en een ex. te SAR op 24/12 (R. Gysbertsen). In januari en februari volgden resp. 11 en 15 waarnemingen uit de regio (versch. waarn.), waarbij het enkel op 15 en 22/02 te Erps-Kwerps/vijvers om 2 ex.
56
De boomklever I juni 2015 I vogels
ging (P. Moysons, M. Depauw, R. Ghijsen). Grote Mantelmeeuw Larus marinus 27/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) De 20e Grote Mantelmeeuw voor het Dijleland, en de 2e voor oktober. Visdief Sterna hirundo 05/10 5 ex. N te SAR (R. Gysbertsen) Zomertortel Streptopelia turtur 28/09 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (B. Forget) Velduil Asio flammeus 31/10-2/11 & 8/11 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (I. Nel, R. Polfliet, L. Hendrickx e.a.) Draaihals Jynx torquilla 09/09 1 ex. te Leuven/centrum (M. Verdonck) Boomleeuwerik Lullula arborea Van de laatste dagen van september tot en met de eerste decade van november werden in het najaar van 2014 op de volgende Dijlelandse locaties Boomleeuweriken genoteerd: Bertem/Koeheide (resp. 2 over, 1 over, 1 tpl, 1 W, 2 over & 3 W op 28/09, 4, 6, 12, 19/10 & 2/11; G. Bleys), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 5, 15, 1 & 11 Z op 28/09, 4, 10 & 12/10; T. Vandezande, I. Nel, G. Ryken, R. Polfliet), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 12, 1, 2, 4, 9, 7, 14, 11, 12 & 1 ex. Z op 29, 30/09, 6, 13, 14, 20, 22, 28/10, 2 & 6/11; O. Hendrickx, A. Smets), Meerbeek (resp. 28, 1 & 24 ZW op 3, 5 & 19/10; A. Smets, R. Ghijsen, P. Moysons, O. Hendrick), Leefdaal/plateau (resp. 11, 4, 1 & 1 Z op 4, 15, 26/10 & 1/11; B. Forget, I. Nel, L. Hendrickx), Kessel-Lo/Kesselberg (resp. 1, 6, 13, 13, 2, 9, 4, 14, 22, 34, 26, 6 & 3 ex. Z op 5, 7, 9, 11, 18, 19, 23, 26, 27, 28, 30, 31/10 & 9/11; T. Vandezande), Veltem-Beisem/ Molenbeekvallei (8 tpl op 5/10; B. Bergmans), Haasrode/ Industrie (4 ex. tpl op 6/10; D. von Werne), Bierbeek/ zandgroeve (resp. 12 ZW & 4 ZW op 7 & 9/10; D. von Werne), Wijgmaal (2 over op 11/10; L. Smets), Overijse/ Terlanenveld (18 ZW op 11/10; H. Roosen), Haasrode/ zandgroeve (resp. 2, 5 & 9 ZW op 12, 19 & 26/10; D. von Werne), Oud-Heverlee/Dorp (8 ZW op 12/10; J. Rutten), Leuven/centrum (2 ZW op 15/10; R. Stoks) en Heverlee/ Terbank (16 ex. ZW op 28/10; H. Roosen). Het eerste ex. voor het voorjaar zat op 25/02 te Leefdaal/plateau (P. Standaert). Rouwkwikstaart Motacilla alba yarrellii 08/10 1m te Haasrode/zandgroeve (D. von Werne) Grote Pieper Anthus richardi 11/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
De 12e Grote Pieper voor het Dijleland. Negen eerdere gevallen dateren uit de periode 2000-2013 en kenden 27/09 en 31/10 als extreme data, vier daarvan werden in 2013 genoteerd. Oudere gevallen betroffen een ex. te Neerijse op 25/03/46 en een ringvangst te Heverlee op 21/09/63. Duinpieper Anthus campestris 02/09 1 ex. tpl te Leefdaal/plateau (B. Forget) 04/09 1 ex. ZW te Korbeek-Dijle/plateau (T. Vandezande) 04 & 16/09 telkens 1 ex. ZW te Erps/Dorenveld (A. Smets) Boompieper Anthus trivialis Boompiepers werden tijdens de maanden September en oktober van de volgende locaties doorgegeven: Leefdaal/plateau (resp. 7, 4, 1 & 8 Z op 2, 8, 20/09 & 4/10; B. Forget, D. von Werne), Moorsel (1 ZW op 2/09; O. Hendrick), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 4, 1, 5, 3, 7, 3, 3, 1, 4, 2 & 1 Z op 2, 8, 9, 11, 15, 16, 17, 22, 29, 30/09 & 6/10; O. Hendrick), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 7, 2, 1, 5, 8, 8 & 1 Z op 4, 11, 17, 18, 28/09, 4 & 12/10; T. Vandezande, D. von Werne, P. Moysons, I.Nel), Everberg (3 tpl op 17/09; A. Smets), Kessel-Lo/Kesselberg (telkens 1 Z op 20/09, 4 & 11/10; T. Vandezande), Overijse/Stad (1 ZW op 20/09; I. Nel), Oud-Heverlee/Dorp (1 Z op 23/09; J. Rutten), Bierbeek/zandgroeve (resp. 2 & 1 Z op 23 & 24/09; D. von Werne), Bierbeek/Mollendaalplateau (2 over op 25/09; D. von Werne), Bertem/Koeheide (resp. 5 & 1 Z op 28/09 & 4/10; G. Bleys), Meerbeek (resp. 8 & 1 ZW op 3 & 5/10; A. Smets, P. Moysons), Kessel-Lo/ Centraal (1 over op 4/10; P. Moysons) en Erps/Dorenveld (1 ZW op 27/10; J. Lecomte). Roodkeelpieper Anthus cervinus 04/10 1 ex. Z te Korbeek-Dijle/plateau (L. Hendrickx, I. Nel), 1 ex. Z te Wijgmaal (L. Smets) 15/10 1 ex. ZW te Leefdaal/plateau (S. Horemans) De 16e-18e Roodkeelpiepers voor het Dijleland sinds 2000. Waterpieper Anthus spinoletta We beperken ons tot het aantal waarnemingen en de maximale groepsgroottes per maand: Oktober 14 waarnemingen, max. 33 ex. (25/10, SAR; I. Nel) November 24 waarnemingen, max. 131 ex. (10/11, SAR/Vette Weide; R. Stoks) December 24 waarnemingen, max. 64 ex. (13/12, SAR; I. Nel) Januari 27 waarnemingen, max. 61 ex.
Februari
(17/01, SAR; I. Nel) 20 waarnemingen, max. 24 ex. (11/02, SAR; I. Nel)
Klapekster Lanius excubitor 23/09 1 ex. te SAR (J. Vandeput) Beflijster Turdus torquatus Het najaar van 2014 bleek goed voor Beflijsters te zijn, met waarnemingen te Kessel-Lo/Kesselberg (resp. 5 ex., 2 ex., 1m, 1 ex. & 1 ex. – allen Z – op 4, 5, 16, 25 & 26/10; T. Vandezande), Wijgmaal/ Dijlemeander (1v op 11/10; L. Smets), Bertem Koeheide (resp. 1 ex. tpl, 2m2v tpl en dan ZW en wat later 3 nieuwe ex. tpl & 1 ex. ZW op 14, 15 & 18/10; G. Bleys), Bierbeek/zandgroeve (resp. 2 ex. ZO, 4 ex. ZO & 1 ex. tpl op 14, 16 & 17/10; D. von Werne), Leefdaal/plateau (telkens 1 ex. tpl op 15, 17, 18/10 & 2/11; P. Standaert, L. Hendrickx, I. Nel), Leuven/centrum (2 ex. tpl op 16/10: H. Roosen), Meerbeek (1 ex. ZW op 19/10; O. Hendrick, P. Moysons, A. Smets), OHZ (1m op 26/10; I. Nel, L. Hendrickx) en plateau Sterrebeek-Moorsel (1 ex. tpl op 6/11; A. Smets). Gekraagde Roodstaart Phoenicurus phoenicurus 17/09 1 ad m te Everberg (A. Smets) Paapje Saxicola rubetra Tot en met de tweede decade van oktober kon men voor Paapjes op de volgende plekken terecht: Erps/Dorenveld (resp. 1, 17, 1 & 1 ex. op 1, 2, 5 & 7/09; J. Lecomte, F. Wyns, R. De Boom e.a.), Haasrode/Industrie (telkens 1 ex. op 1 & 17/09; D. von Werne), Heverlee/Bremstraat (3 ex. op 2/09; G. Bleys), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 6, 7, 1, 3 & 1 ex. op 2, 7, 9, 12 & 15/09; O. Hendrick, J. De Cock), Leefdaal/plateau (resp. 1, 4, 1 & 1 ex. op 3-4, 8, 12 & 20/09; R. Stoks, R. Gysbertsen, B. Forget), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 1 ex. ZW & 7 ex. tpl op 4 & 6/09; T. Vandezande, N. Verbeke), SAR (1 ex. op 11/09; T. Vandezande), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 12/09; D. von Werne) en Kwerps/Zuurbeekvallei (resp. 4, 6, 2, 4 & 2 ex. op 4, 5, 11, 12 & 18-19/10; M. Depauw).
VOGELS
Januari
7/12 (I. Nel), 1 ex. te Pécrot/vijver op 13/12 (F. Van Hove) en 1 ex. te SAR op 21/12 (I. Nel) 2 waarnemingen: 1 ex. te ZW op 28/01 (E. Toorman) en 1 ex. over NGB op 31/01 (P. Moysons) 3 waarnemingen: 1 ex. te Kwerps/ vijvers op 22/02 (M. Depauw), 1 ex. te NGB op 24/02 (I. Nel) en 1 ex. te Heverlee/Langestaart op 28/02 (J. Rutten)
Roodborsttapuit Saxicola rubicola Roodborsttapuiten werden tijdens de periode van begin september tot de eerste decade van november waargenomen op de volgende plaatsen: Erps/Dorenveld (waarnemingen op 8 data tss 2/09 & 2/11, max. 7 ex. op 15/10; M. Mergaerts), Haasrode/Industrie (waarnemingen op 11 data tss 3/09 & 7/10, max. 4 ex. op 19/09; D. von Werne), Korbeek-Dijle/plateau (resp. 3, 3, 1, 2 & 2 ex. op 7/09, 4, 5, 18/10 & 9/11; versch. waarn.), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 11, 2, 1 & 1 ex. op 10, 12/09, 22 & 28/10; F. Wyns, R. De Boom, J. De Cock, A. Smets), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 12/09; D. von Werne), Leefdaal/plateau (waarnemingen op 9 data tss 16/09 & 9/11, max. 5 ex. op 21/10; P. Standaert), Kwerps/Zuur-
57
Tapuit Oenanthe oenanthe De periode september-oktober leverde op de volgende locaties Tapuiten op: Erps/Dorenveld (resp. 2, 8, 4, 2, 2 & 1 ex. op 1, 2, 5, 7, 28/09 & 22/10; versch. waarn.), Leefdaal/plateau (max. 9 ex. op 11 data tss 2/09 & 29/10; versch. waarn.), Bierbeek/Mollendaalplateau (telkens 1 ex. op 2 & 16/09; J. Buys, D. von Werne), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 1, 4, 1, 1 & 1 ex. op 2, 10/09, 6, 14 & 22/10; O. Hendrick, F. Wyns, R. De Boom, A. Smets), Heverlee/Terbank (1 ex. op 3/09; H. Roosen), Bertem/ dorp (1 ex. op 4/09; E. Malfait), Heverlee/Zwanenberg (3 ex. op 4/09; G. Bleys), Kwerps/ Zuurbeekvallei (resp. 2 & 1 ex. op 11/09 & 18/10; R. Ghijsen, M. Depauw), Haasrode/Industrie (telkens 1 ex. op 11/09 & 7/10; D. von Werne), Korbeek-Dijle/plateau (max. 2 ex. op 7 data tss 14/09 & 24/10; versch. waarn.), Bertem/Koeheide (1 ex. op 20/09; G. Bleys), Leefdaal/Duivendelle (4 ex. op 21/09; A. Smets), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 23/09; D. von Werne), Tervuren/Park KMMA (1v op 30/09; A. Reygel) en Meerbeek (4 ex. op 3/10; A. Smets). Fitis Phylloscopus trochilus Twee septemberwaarnemingen: 1 ex. te OHZ op 21/09 (G. Vanautgaerden) en 1 ex. te Erps/ Dorenveld op 28/09 (F. Wyns). Buidelmees Remiz pendulinus 23/09 & 12/10 telkens 1 ex. aud te OHZ (J. Rutten) 6, 7 & 8/10 resp. 4, 1, 3, 1 & 1 ex. te SAR (I. Nel, E. Van Hoorebeke, S. Horemans e.a.) 16/10 1m te Heverlee/Langestaart (R. Gysbertsen) Baardmannetje Panurus biarmicus 12/10 min. 2 ex. aud te OHZ (J. Menu) 15-16, 17/10 resp. 2 ex. aud, 1 ex. & 1m te SAR (I. Nel, & 3/11 D. von Werne, R. Gysbertsen) 16/10 1m1v te Heverlee/Langestaart (R. Gysbertsen) 28/10, 13 & 24/11 resp. 1 ex. aud, 4 ex. & 1 ex. aud te OHZ (J. Rutten) 25/12 & 1/01 telkens 1 ex. aud te OHZ (I. Nel, L. Hendrickx)
58
De boomklever I juni 2015 I vogels
Grauwe Vliegenvanger Muscicapa striata 01/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 02/09 1 ex. te OHZ (JM Penne) 05/09 1 ex. te Tervuren/Zoniënwoud (V. Daems) Bonte Vliegenvanger Ficedula hypoleuca 01/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 05/09 1 ex. te Tervuren/Zoniënwoud (V. Daems) 07-08/09 resp. 1 & 2 ex. te LP (B. Verstraete) 12/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (andere locatie dan 2/09) (A. Verboven) Wielewaal Oriolus oriolus 27/09 1 ex. aud te Neerijse/Langerodebos (N. Verbeke) Bonte Kraai Corvus cornix 28/12 1 ex. NW over het plateau Sterrebeek – Moorsel (O. Hendrick) Raaf Corvus corax Een melding van een in zuidelijke richting overvliegende raaf, die vergeleken kon worden met een Zwarte Kraai, kwam op 24/11 van Herent (J. Peeters). Europese Kanarie Serinus serinus 19/10 1 ex. ZW te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, J. Menu) 26 & 27/10 telkens 1 ex. ZW te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) Kleine Barmsijs Acanthis cabaret Kleine Barmsijzen werden tijdens het najaar van 2014 en de winter 2014-2015 op de volgende plaatsen waargenomen: Oud-Heverlee/Dorp (waarnemingen van 1-2 ex. op 9 data tss 2/10 & 6/12, en terug 1 ex. op 15/02; J. Rutten), OHZ (resp. 2, 2 & 1 ex. op 6/10, 12/11 & 27/01; S. Horemans, J. Rutten, P. Moysons), Bierbeek/zandgroeve (1 ex. ZW op 11/10; D. von Werne), Erps-Kwerps/vijvers (1 ex. over op 23/10; P. Moysons), SAR (resp. 3 ex. & 20 ex. op 1/11 & 3/12; AM Hick, J. Buys, E. Toorman), Pécrot/ vijver (5 ex. op 8/11; F. Van Hove), LP (1 ex. over op 16/11; T. Vandezande), Leefdaal/plateau (1 ex. op 30/11; R. De Boom), OHN (waarnemingen van 1-2 ex. op 5 data tss 11/01 & 1/02; R. Uyttenbroeck, I. Nel, L. Hendrickx e.a.) en Kessel-Lo/Kesselberg (4 ex. NW op 27/01; T. Vandezande). barmsijs sp. Acanthis cabaret/flammea 10/10 1 ex. te Bierbeek/Mollendaalwoud (G. Bleys) 15/10 1 ex. Z te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 01/11 3 ex. te Pécrot/vijver (C. Devos, F. Hardy), 4 ex. te Pécrot/Grand Pré (I.
20/11 21/11 29/11 01/01
Hermans) ca 30 ex. over Leuven/centrum (J. Lambrechts) 10 ex. te Heverlee/Egenhovenbos (B. Willaert) 1 ex. over Ottenburg (F. Vandeputte) 1 ex. te Bertem/Koeheide (G. Bleys)
Grauwe Gors Emberiza calandra Te Leefdaal/plateau werden op 18 data tussen 26/12 en 16/02 maximaal 8 Grauwe Gorzen waargenomen. De
enige andere waarnemingen betroffen 2 ex. te Overijse/ Terlanenveld op 1/12 (K. Moreau, D. van der Elst) en resp. 1 & 3 ex. te Erps/Dorenveld op 11/01 & 7/02 (L. Raty, P. Van Pamel). Ijsgors Calcarius lapponicus 19/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
Samenstelling Kelle Moreau kelle.moreau@gmail.com
Activiteiten juli 2015 ZONDAG 12 JULI Big Jump Heverlee Natuurpunt Leuven organiseert dit jaar voor de laatste keer een lokale Big Jump binnen het kader van het nationale gebeuren om proper water in onze rivieren te eisen. De deadline was 2015 maar waterkwaliteit is actueler dan ooit. Ook dit jaar zal er weer in Heverlee in de Dijle gesprongen worden! Naast het spetteren en het spatteren in een van de natuurrijkste rivieren van Vlaanderen worden er ook verschillende activiteiten voorzien zoals bijvoorbeeld een afvissing door biologen van de KU Leuven zodat iedereen kan kennis maken met wat er precies in de Dijle zwemt en drijft. Ook de Natuurstudiegroep Dijleland zal aanwezig zijn met een standje. Afspraak 15u aan de brug op de Celestijnenlaan, Heverlee
WEEKENDEN 4 & 5 JULI EN 12 & 13 JULI Zoektocht Grote weerschijnvlinder
DINSDAG 21 JULI Nachtvlinderinventarisatie Doode Bemde We zetten maandagavond 20 juli een aantal lichtvallen om nachtvlinders te lokken en we maken ze ’s morgens 21 juli leeg. We determineren alle vlinders en laten ze weer vrij. We beginnen om 5u00 en eindigen omstreeks 8u00. Vooraf inschrijven verplicht, zodat de activiteit kan afgelast worden bij slecht weer. Afspraak Parking Reigersstraat Doode Bemde, Oud-Heverlee Inschrijven Pieter Moysons pieter_moysons@hotmail.com of 0499/28 82 89)
VOGELS
beekvallei (waarnemingen op 10 data tss 21/09 & 8/11, max. 4m2v op 25/10; M. Depauw), NKV (1 ex. op 28/09; G. de Guchteneëre), OHZ (resp. 1m1v, 1 ex. & 1 ex. op 3, 12 & 17/10; L. Hendrickx, S. Horemans), Veltem-Beisem/ Molenbeekvallei (2 ex. op 5/10; B. Bergmans), Pécrot/ Grand Pré (2 ex. op 11/10; J. Dandois), Meerbeek (2 ex. op 16/10; J. Buys) en Blanden (1m1v op 19/10; K. Van Acker). Nadien volgden enkel nog waarnemingen van 2 ex. op 24/11 te Haasrode/Industrie (D. von Werne) en 1 ex. op 16/12 te Everberg (A. Smets).
VROEGE NAJAAR Trektellingen Ook in het vroege najaar zullen er trektellingen georganiseerd worden. Deze zullen vooraf aangekondigd worden op onze mailinglijst en facebookpagina.
NSGD gaat op zoek naar de zeldzame Grote weerschijnvlinder en organiseert inventarisaties in Meerdaalwoud en de Laanvallei. Vooraf inschrijven is verplicht zodat ook op weersomstandigheden kan ingespeeld worden. Afspraak: wordt meegedeeld via inschrijving meer info en inschrijven
Gert Vanautgaerden vanautgaerden.gert@gmail.com of 0477/42 68 68
59
Tapuit Oenanthe oenanthe De periode september-oktober leverde op de volgende locaties Tapuiten op: Erps/Dorenveld (resp. 2, 8, 4, 2, 2 & 1 ex. op 1, 2, 5, 7, 28/09 & 22/10; versch. waarn.), Leefdaal/plateau (max. 9 ex. op 11 data tss 2/09 & 29/10; versch. waarn.), Bierbeek/Mollendaalplateau (telkens 1 ex. op 2 & 16/09; J. Buys, D. von Werne), Plateau Sterrebeek-Moorsel (resp. 1, 4, 1, 1 & 1 ex. op 2, 10/09, 6, 14 & 22/10; O. Hendrick, F. Wyns, R. De Boom, A. Smets), Heverlee/Terbank (1 ex. op 3/09; H. Roosen), Bertem/ dorp (1 ex. op 4/09; E. Malfait), Heverlee/Zwanenberg (3 ex. op 4/09; G. Bleys), Kwerps/ Zuurbeekvallei (resp. 2 & 1 ex. op 11/09 & 18/10; R. Ghijsen, M. Depauw), Haasrode/Industrie (telkens 1 ex. op 11/09 & 7/10; D. von Werne), Korbeek-Dijle/plateau (max. 2 ex. op 7 data tss 14/09 & 24/10; versch. waarn.), Bertem/Koeheide (1 ex. op 20/09; G. Bleys), Leefdaal/Duivendelle (4 ex. op 21/09; A. Smets), Haasrode/zandgroeve (1 ex. op 23/09; D. von Werne), Tervuren/Park KMMA (1v op 30/09; A. Reygel) en Meerbeek (4 ex. op 3/10; A. Smets). Fitis Phylloscopus trochilus Twee septemberwaarnemingen: 1 ex. te OHZ op 21/09 (G. Vanautgaerden) en 1 ex. te Erps/ Dorenveld op 28/09 (F. Wyns). Buidelmees Remiz pendulinus 23/09 & 12/10 telkens 1 ex. aud te OHZ (J. Rutten) 6, 7 & 8/10 resp. 4, 1, 3, 1 & 1 ex. te SAR (I. Nel, E. Van Hoorebeke, S. Horemans e.a.) 16/10 1m te Heverlee/Langestaart (R. Gysbertsen) Baardmannetje Panurus biarmicus 12/10 min. 2 ex. aud te OHZ (J. Menu) 15-16, 17/10 resp. 2 ex. aud, 1 ex. & 1m te SAR (I. Nel, & 3/11 D. von Werne, R. Gysbertsen) 16/10 1m1v te Heverlee/Langestaart (R. Gysbertsen) 28/10, 13 & 24/11 resp. 1 ex. aud, 4 ex. & 1 ex. aud te OHZ (J. Rutten) 25/12 & 1/01 telkens 1 ex. aud te OHZ (I. Nel, L. Hendrickx)
58
De boomklever I juni 2015 I vogels
Grauwe Vliegenvanger Muscicapa striata 01/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 02/09 1 ex. te OHZ (JM Penne) 05/09 1 ex. te Tervuren/Zoniënwoud (V. Daems) Bonte Vliegenvanger Ficedula hypoleuca 01/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 05/09 1 ex. te Tervuren/Zoniënwoud (V. Daems) 07-08/09 resp. 1 & 2 ex. te LP (B. Verstraete) 12/09 1 ex. te Heverlee/Terbank (andere locatie dan 2/09) (A. Verboven) Wielewaal Oriolus oriolus 27/09 1 ex. aud te Neerijse/Langerodebos (N. Verbeke) Bonte Kraai Corvus cornix 28/12 1 ex. NW over het plateau Sterrebeek – Moorsel (O. Hendrick) Raaf Corvus corax Een melding van een in zuidelijke richting overvliegende raaf, die vergeleken kon worden met een Zwarte Kraai, kwam op 24/11 van Herent (J. Peeters). Europese Kanarie Serinus serinus 19/10 1 ex. ZW te Korbeek-Dijle/plateau (I. Nel, L. Hendrickx, J. Menu) 26 & 27/10 telkens 1 ex. ZW te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande) Kleine Barmsijs Acanthis cabaret Kleine Barmsijzen werden tijdens het najaar van 2014 en de winter 2014-2015 op de volgende plaatsen waargenomen: Oud-Heverlee/Dorp (waarnemingen van 1-2 ex. op 9 data tss 2/10 & 6/12, en terug 1 ex. op 15/02; J. Rutten), OHZ (resp. 2, 2 & 1 ex. op 6/10, 12/11 & 27/01; S. Horemans, J. Rutten, P. Moysons), Bierbeek/zandgroeve (1 ex. ZW op 11/10; D. von Werne), Erps-Kwerps/vijvers (1 ex. over op 23/10; P. Moysons), SAR (resp. 3 ex. & 20 ex. op 1/11 & 3/12; AM Hick, J. Buys, E. Toorman), Pécrot/ vijver (5 ex. op 8/11; F. Van Hove), LP (1 ex. over op 16/11; T. Vandezande), Leefdaal/plateau (1 ex. op 30/11; R. De Boom), OHN (waarnemingen van 1-2 ex. op 5 data tss 11/01 & 1/02; R. Uyttenbroeck, I. Nel, L. Hendrickx e.a.) en Kessel-Lo/Kesselberg (4 ex. NW op 27/01; T. Vandezande). barmsijs sp. Acanthis cabaret/flammea 10/10 1 ex. te Bierbeek/Mollendaalwoud (G. Bleys) 15/10 1 ex. Z te Heverlee/Terbank (H. Roosen) 01/11 3 ex. te Pécrot/vijver (C. Devos, F. Hardy), 4 ex. te Pécrot/Grand Pré (I.
20/11 21/11 29/11 01/01
Hermans) ca 30 ex. over Leuven/centrum (J. Lambrechts) 10 ex. te Heverlee/Egenhovenbos (B. Willaert) 1 ex. over Ottenburg (F. Vandeputte) 1 ex. te Bertem/Koeheide (G. Bleys)
Grauwe Gors Emberiza calandra Te Leefdaal/plateau werden op 18 data tussen 26/12 en 16/02 maximaal 8 Grauwe Gorzen waargenomen. De
enige andere waarnemingen betroffen 2 ex. te Overijse/ Terlanenveld op 1/12 (K. Moreau, D. van der Elst) en resp. 1 & 3 ex. te Erps/Dorenveld op 11/01 & 7/02 (L. Raty, P. Van Pamel). Ijsgors Calcarius lapponicus 19/10 1 ex. Z te Kessel-Lo/Kesselberg (T. Vandezande)
Samenstelling Kelle Moreau kelle.moreau@gmail.com
Activiteiten juli 2015 ZONDAG 12 JULI Big Jump Heverlee Natuurpunt Leuven organiseert dit jaar voor de laatste keer een lokale Big Jump binnen het kader van het nationale gebeuren om proper water in onze rivieren te eisen. De deadline was 2015 maar waterkwaliteit is actueler dan ooit. Ook dit jaar zal er weer in Heverlee in de Dijle gesprongen worden! Naast het spetteren en het spatteren in een van de natuurrijkste rivieren van Vlaanderen worden er ook verschillende activiteiten voorzien zoals bijvoorbeeld een afvissing door biologen van de KU Leuven zodat iedereen kan kennis maken met wat er precies in de Dijle zwemt en drijft. Ook de Natuurstudiegroep Dijleland zal aanwezig zijn met een standje. Afspraak 15u aan de brug op de Celestijnenlaan, Heverlee
WEEKENDEN 4 & 5 JULI EN 12 & 13 JULI Zoektocht Grote weerschijnvlinder
DINSDAG 21 JULI Nachtvlinderinventarisatie Doode Bemde We zetten maandagavond 20 juli een aantal lichtvallen om nachtvlinders te lokken en we maken ze ’s morgens 21 juli leeg. We determineren alle vlinders en laten ze weer vrij. We beginnen om 5u00 en eindigen omstreeks 8u00. Vooraf inschrijven verplicht, zodat de activiteit kan afgelast worden bij slecht weer. Afspraak Parking Reigersstraat Doode Bemde, Oud-Heverlee Inschrijven Pieter Moysons pieter_moysons@hotmail.com of 0499/28 82 89)
VOGELS
beekvallei (waarnemingen op 10 data tss 21/09 & 8/11, max. 4m2v op 25/10; M. Depauw), NKV (1 ex. op 28/09; G. de Guchteneëre), OHZ (resp. 1m1v, 1 ex. & 1 ex. op 3, 12 & 17/10; L. Hendrickx, S. Horemans), Veltem-Beisem/ Molenbeekvallei (2 ex. op 5/10; B. Bergmans), Pécrot/ Grand Pré (2 ex. op 11/10; J. Dandois), Meerbeek (2 ex. op 16/10; J. Buys) en Blanden (1m1v op 19/10; K. Van Acker). Nadien volgden enkel nog waarnemingen van 2 ex. op 24/11 te Haasrode/Industrie (D. von Werne) en 1 ex. op 16/12 te Everberg (A. Smets).
VROEGE NAJAAR Trektellingen Ook in het vroege najaar zullen er trektellingen georganiseerd worden. Deze zullen vooraf aangekondigd worden op onze mailinglijst en facebookpagina.
NSGD gaat op zoek naar de zeldzame Grote weerschijnvlinder en organiseert inventarisaties in Meerdaalwoud en de Laanvallei. Vooraf inschrijven is verplicht zodat ook op weersomstandigheden kan ingespeeld worden. Afspraak: wordt meegedeeld via inschrijving meer info en inschrijven
Gert Vanautgaerden vanautgaerden.gert@gmail.com of 0477/42 68 68
59
Studie
Regionale werkgroep van Natuurpunt Studie vzw
Bestuur Luc Hendrickx (voorzitter, Watervogeltellingen) Naamsestraat 142 bus 001, 3000 Leuven, 0477-19 28 35
Kris Van Scharen (penningmeester)
Korbeekstraat 27, 3061 Leefdaal, 02-7672638
Roel Uyttenbroeck (coördinatie, redactie) Ernest Solvaystraat, 3010 Kessel-Lo, 0495-628863
Gert Vanautgaerden (redactie, Hamster)
Vinkenbosstraat 26, 3053 Haasrode, 0477-426868
Maxime Fajgenblat (redactie)
Clos des Poplis 17, 1332 Genval, 0478-923660
Bruno Bergmans
Klaverstraat 44, 8000 Brugge, 0498-760722
Bart Creemers
Landingsveien 7, 0770 Oslo, Noorwegen, 0047-45462097
Kelle Moreau (archivaris)
Meibloempjeslaan 2 bus 3, 8400 Oostende
Pieter Moysons (Bijzondere broedvogels) Engerstraat 144, 3071 Erps-Kwerps, 0499-288289
Hans Roosen (Vleermuizen)
Abstraat 101, 3090 Overijse, 02-6879518
Koen Vandenberghe (bijenwerkgroep)
Blijde Inkomststraat 85/5, 3000 Leuven, 0485-162619
André Verboven
Groeneweg 60, 3001 Heverlee, 016-238184
Gert Vandezande (Trektelcoördinator) gert.vandezande@telenet.be
Archivaris Kelle Moreau
kelle.moreau@gmail.com
Webmaster Thomas Vandenberghe
thomas.vdberghe@gmail.com
Redactie Boomklever Gert Vanautgaerden vanautgaerden.gert@gmail.com
Roel Uyttenbroeck
roel_uyttenbroeck@hotmail.com
Maxime Fajgenblat
maxime.fajgenblat@gmail.com
Artikels, foto’s en korte bijdragen worden verwacht op het redactiesecretariaat bij een van bovenvermelde redactieleden.
Rondzendlijst Dijleland http://groups.yahoo.com/neo/groups/Dijlevallei/info maak een Yahoo ID aan en klik op ‘join group’. Bij aanmeldingsproblemen, contacteer roel_uyttenbroeck@hotmail.com
www.natuurstudiegroepdijleland.be
Regiopag.: dijleland.waarnemingen.be - facebook.com/natuurstudiegroepDijleland
Colofon De Boomklever Driemaandelijks tijdschrift van de Natuurstudiegroep Dijleland. De Boomklever brengt bijdragen over studie en beheer van de biodiversiteit in het Dijleland en verschijnt viermaal per jaar (maart, juni, september, december). Abonnement Geïnteresseerden kunnen de Boomklever ontvangen door overschrijving van 15 € op rek.nr. BE8600 115521 6850 van de Natuurstudiegroep Dijleland met opgave van naam en adres. Een steunabonnement kost 20 € of meer. Copyright Het copyright van de teksten, illustraties en foto’s blijft bij de respectievelijke auteurs, tekenaars en fotografen. Overname is enkel mogelijk mits hun uitdrukkelijke toestemming en bronvermelding. Natuurpunt vzw Natuurpunt is de grootste vereniging voor natuur en landschap in Vlaanderen. Ze telt meer dan 88 000 gezinsleden en beheert 19 000 hectare natuurgebied. Lid worden van Natuurpunt vzw kan door storting van 27 € op rekeningnummer BE17 2300 0442 3321. www.natuurpunt.be Lay-out Walda Verbaenen - walda@walda.be Druk Drukkerij Atlanta - Diest info@drukkerijatlanta.be www.drukkerijatlanta.be Oplage: 240ex. V.U.: Luc Hendrickx, Naamsestraat 142 bus 1 - 3000 Leuven