uveraruK uit ae « vLtK v ALl'-» 43E
JAAR
-
1953
-
AFLEVERING II-lll - blz. 143
-
153
TOT DE STUDIE VAN DE VOGELS VAN DE DIJLEVALLEI EN VAN ENKELE PLAATSEN ROND LEUVEN
BUDRAGE
(Slot) door p. CYGNUS CYGNUS (L.J.
-
HERROELEN
lloelzwaan.
Sommige j a ren overwinteren er veel d e zer soort in de vallei, op het open water der Dijle zelf en der mo era ss en in de omge vi ng ; soms zijn ze in vluchten van meer dan vijftig stuks, di e er dan gewoonlijk enige dagen vertoeven
(WORTELAERS, 1946). Gedurende de strenge winter 1941-1942, noteerde WOR TELAERS van 22 M aar t tot 3 April onderscheidenlijk 20, 1, 4, 6 en een veer ti g t al stuks. CYGNUS OLOR (Gm.).
-
Knobbelzwaan.
Drie waarnemingen z ijn gekend: in 1942, op 27 Maart d rie ex., op 2 en 4 April twee stuk s (WORTELAERS). ANSER ANSER
CL.).
-
Grauwe Gans.
Telken jare op de najaars- zowel als op de voorjaarstrek (WoRTELAERS, 1946). Twee waarnemingen: op 24-lII-45 en l 1-V-4 1, telken s een 30-tal. ANSER ALDIFRONS
(Scop.). - Kolgans.
G roep en van een 10- tot een 40-tal stuks werden waar genomen tijdens het voorjaar van 1942, 1943 en 1 944 , in de tweede helft van de maand Maart (WoRTELAERS). ANSER FABALIS BRACilYRHYNCIIUS
Baillon. -Kleine Rietgans.
Soms in grote vluchten tot een 50-tal s t uks (WoR TELAERS, 1946); drie waarnemingen: op 17-II-47, 8-9 en
16-III-47.
2A!\"AS PLATYRIIYNCIIOS L.
-
Blokeend.
T a lrijk in de ganse vallei; vóór 1938 << assez nombreux n, in 1944 minstens een 40-tal broedvogels (WoRTELAERS); volgens BEQUAERT ( 1951) ruim 50 paartjes tussen Wilsele en Neerwaver, ongeveer 20 in de Warande te Tervuren. Te Loonbeek een jaarlijkse broedvogel op de heide van het lvfargijsbos en aan de rand van de bijna dichtgegroeide
vijver.
Ook worden er nesten aangetroffen midden in Jv\eer daelwoud, minstens op drie kilometer van de vallei (WoR TELAERS, 1946). DE LAVELEYE ( 1947) schrijft d at he� aantal Wilde Een den in de vallei zeer gevoelig daal t vanaf einde Juni tot in September. In v er b and hiermede, merkt BEQUAERT ( 1951) op, dar de opening van de jacht de verspreiding van die
vogels in de hand werkt en dat buitendien hun rangen juist tijdens deze weken op gevoelige wijze gedund worden. Onze tellingen in 1949, wijzen er op dat gevoelige schom melingen in h et aantal Eenden kunnen optreden, dat de opening van de jacht niet alleen de verspreiding van de vo ge ls als voornaamste gevolg heeft, maar dat er plaatse l ijk concentratie kan on tst aan . De gezelschappen groeperen meer dan waarschijnlijk vogels uit de verre omgeving van de vallei. Van 9 Juli af rot 24 September werden respectie velijk 51, 13, 55, 139, 48, 75, 45, 6, 13 en 28 s t uks geteld. Omstreeks midden Oktober verschijnen grote troepen van 100 tot 200 vogels in de vallei van de Dijle; men ziet ze
nog in November. Voorts zijn er nog vaa k grote gezel schappen aa nw e zig in December en Januari. In de Warande te Tervuren worden troepen vogels reeds geobserveerd vanaf de tweede helft van A ug ustus tot in het begin van Oktober (BEQUAERT, 1951). De cijfers van onze per soonlijk e tellinge n in de vallei van de Dijle (tussen Pécrot en Leuven) wijzen er op dat er
reeds verplaatsingen optraden in Juli en A...tg ustus, met een korre stilstand in de loop van September en Oktober ; tij-
-3-
\ l
\
l
1
dens de derde decade van Oktober werden die verplaatsin gen voortgezet. Nadien was er een bijna regelma tig aantal Eenden in de vallei aa nwezig , schommelend tussen 42 en 58 stuks. Niettemin werden op bepaalde data hogere aantal len waargenomen, nl. 108, 91, 85 en 74 st u ks respectieve lijk op 11 No ve m b er, 3 De cember , 8 en 14 januari. De vol tallige legsel s bevatten 8 t ot 12 eieren en wor den g e vo n d e n van a f beg i n Maart (WoRTELAERS); in de vallei zou de e ileg gedaan zijn einde Ma art, te Tervuren ruim 14 dagen later (BEQUAERT, 1951). Maa r wijfjes met dons kuikens worden nog gezien in j un i (op 11-VI-50; WoR TELAERS) en tot begin Juli (BEQUAERT, 1951). Voorts is er een 8-legsel aanwe zig in de ver z am eling WoRTELAERS (7 -V- 1944 , uit Rode). Broedduur 25 tot 28 dage n (WoRTELAERS, 1946). ANAS STHEPEltA <L.l.
-
J\.rakccnd.
Veertien waarnemingen
zijn
gekend, waarvan elf uit het
de eerste op 27 - II-43 en de laatste op 11-V-50 (GROOTAERS). In het najaar van 1950 werden de vogels waargenomen op de v ijv ers van R ode en Neer ijse op 31 O kt o be r, 2 en 27 November, door GROOTAERS eveneens. voorjaar,
UAFILA ACUTA (L.).
Re ge lm a t ige echter niet
-
Pijlstaarteend.
door t rekke r
tij dens
het
1951); op 27-lll-1942 nam
vo orjaa r;
werd
(BEQUAERT, WoRTELAERS er v i er stu ks
waargenomen in 1941 en
1942
waa r. Voorjaar: eerste waarnemingen op 7-II-50, 23-II-49, 24-11-44, 24-11-45, 8-IIl-47, 10-IIl-43 en 14-III-48. Laatste
waarnemingen op
1-V-43, 23-IV-49 en 2 1- IV-44
(WoR
TELAERS).
Wij
zelf za gen de
soort
vier maal op de vijver te Rode:
op 14 en 19 Maart, op 11 en 16 Ap ri l.
In de overstromingsjaren zijn zij even talrijk als de Blok
eend e n ; gezelschappen van 100 s tuks en meer zijn dan niet zeldzaam op de onder water staande weiden (BEQUAERT,
-- 4 1 95 1 );
±
100
stuks
op 15-111-47.
De herfst brengt zeer wein i g voge ls:
nemingen te Rode, tel kens één ex. 2 - X I- 50 er: 29-Xl-47 (GROOTAERS). l\IARECA PENELOPE (L.).
-
slechts twee waar respectievelijk op
Smient.
In het najaar doortrek vanaf einde Oktober tot e i n de November. Eerste wa a r n em i nge n op 31-X-50 (GROOTAERS)
en
31-X-49; laatste waarneming op 29-XI-45
(WoRTE
LAERS).
Twee winterwaarnemingen op 3-XIl-42 en 6-1-46 (WoR TELAERS). Voorjaarstrek: eerste w a a rnem in gen op 10-II-50, 14-II-
41, 15-II-48 en 24-11-45 (WoRTELAERS); l aat ste waarne mingen op 1-Y-48, zeven koppels (WoRTELAERS), op 7-Y-50, 23-IV-49 en 21-IV-42. Eén
zomerwaarneming:
te Oud-Heverlee,
een
cf
op
10-V!-48 (BEQUAERT, 1951).
Deze Eend
verschijnt ge woonli jk in groepjes van 12 toe
15 vog els , soms een 20-tal, zelden meer (op 25-III-44, ongeveer 50 stuks : BEQUAERT, 1 951).
Wij lJ
en
zelf zagen de Smient zesmaal: op 14 en 19 Maart,
16 April, t enslo t t e op 31 Oktober en 1 November.
NETTION CRECCA (L.).
-
Wintertaling.
Z eldzam e b ro ed vogel . Af en to e e en broedpaa r in de hei destruiken op de hel lin g ; nest met 10 eieren ge von d en op
30-IV-48 d oor WORTELAERS. Vreemde Wintertalingen worden op d oor trek v as t g esteld
ti j de ns het
voorjaar, vanaf Februari tot einde
April
(Wor.
TELAERS); zelden vroeger op 11, 12 en 16 j a nuari .
Ze komen het t alr ijkst voor op de lentetrek. In het n ajaar zagen we groepjes van 5, 7 en 12 stuks . W ORTELAERS n ot ee rd e een 50-tal stuks op 29-XI-45. Waarnemingen in November en December zijn spora
disch
(BEQUAERT, 1951).
Deze soort werd te Tervuren, voor een periode van
jaar, slechts
d ri emaal v a st gest el d
30-!II-43 (BEQUAERT, 1951).
:
tien
op 18-II-50, 2- III-44 en
-5(L.). - Zomertaling. I< egel matige br oedvoge l. Enige broedparen vlak bij de grote vijvers; in 1944 werden « z es- zev en » nesten geno teerd door WoRTELAERS. Volgens de laatste sc hat tin g zijn er e en 10-tal br o edp aren (BEQUAERT, 1951 ) . In her najaar worden de laatste exemplaren tot half Se ptem ber vastgesteld: op 16-IX-48 en 15-IX-49; zelden later: op 3-XII-42, te Neerijse enkele exemplaren, waar ond er één bemachtigd (WoRTELAERS). Voorjnarstrek v an af einde Februari; eerste op 28-II-43 (WoRTELAERS), meestal in d e loop van de eerste he l f t van Manrt. Eerste waarnemingen: op 6-III-48, 8-III-47, 1 1-III50, l 3-III-42 en 19-IIl-49 ( 1 ) . Twee legsels: 8 verse eieren op 3-V-45 en 10 lic h t be brocde eieren op 9-V-47 (W ORTELAERS) ( 2 ) . 1 n de warande te Tervuren is deze Eend een zeldzame QUERQUEDULA QUERQUEDULA
verschijning; slechts twee lentewaarnemingen van een
telkens, liggen voor ( BEQUAERT, 1951 ) .
cf
(L.). - Slobeend. Zeldzame b ro e d vogel, vermoedelijk ook in 1945 (WoR TELAERS, 1946) en in 1946 (BEQUAERT, 1951 ) . Een legsel dat op 8-V-49, acht zwakbebroede eieren be va t te , werd te Neerijse door W oRTELAERS ont dekt ; het berust in zijn v erza melin g ( 3 ) . Twee herfstwaarnemingen: op 3-X-50 (GROOTAERS) en 29-XI-45 (WORTELAERS). Winterwaarneminben z ijn niet zeldzaam: op 3-XII-42 en 3-1-46 (WORTELAERS), op 8-XII-50, 11-1-48 en 12-1-50. Eerste voorjaarstrek: op 24-II-1945, 28-II-1943 en 13-III-1942. De voorjaarstrek houdt aan tot in de laatste week van Apri l ; laatste waarnemingen: op 26-IV -48, 22-IV-50, 2 1IV-42 en '43. SPATULA CLYPEATA
(1) BEQUAERT (1951) noteert 17 Maart 1949; op deze datum werd echter een ó Zomertaling te Kerkom (Tienen) bemachtigd. (2) BEQUAERT geeft 18 Me! 1947 op als datum; het dagboek van WonTELAERS vermeldt echter 9 Mei. (3) BEQUAD!T (1951> schr!J!t verkeerdelijk c met hal!-Mel >.
-6-
De Slobeenden w orde n tijdens de lentetrek vastgesteld in wel af gez onderd e troepjes, zelden talrijker dan 20 stuks, ge woonlijk minder, meestal in paartjes (BEQUAERT, 1951 ) , vooral gedurende de maanden Maart en Apr i l . In de warande te Tervuren wordt de Slobeend af en toe gezien ; het zijn meestal cJ cJ ; soms een k oppel. De waar n em in g en g ebe u rden in de lente van 1942 , 1945, 1 94 6 en l 950, tussen 19 Maar t en 22 April (BEQUAERT, 19 51 ) . AYTHYA f'ERINA (L.).
-
Tafeleend.
In de herfst is deze Eend een onregelmatige verschijning: op 29 November (BEQUAERT, 1951 ) ; op 9-X-47, 11-Xl-48 en 15-XI-49. Decemberwaarnemingen liggen voor: op 3-XII-42, 14XII--44 (WoRTELAERS) ; van 1 tot 19-XII-42 enkele winter gasten in de warande te Tervuren (BEQUAERT, 1951 ) . In de maand Maart worden de eerste doortrekkers vast gesteld, soms wel in Februari . Eerste waarnemingen: op 12-II-44 en 24-II-45 (WoRTELAERS); op 2-III-47, 3-III-49. 1 O-III-43, 11-II I - 48 en '50 en op 13-III-42. De lentetrek duurt tot begin April: laatste waarnemingen op 3-IV-42, 2-IV-48 en '49 en 29-III-50. De Tafeleenden worden vooral gezien in Maart ; de gezel schappen bestaan uit een zes- tot tiental individuën, nie, zelden va n 15 tot 25 stuks. In overstromingsjaren zijn ze b e paal d el i j k talrijk : op 15-III-47 ongeveer 100 stuks, op 17- III-44 van tweehonderd tot driehonderd stuks (BE QUAERT, 1951). Tot nog toe zijn de twee zomerwaarnemingen, op 4-VII-42 en 21-VII-47, van BEQUAERT (1951) nog door geen andere waarnemers uit de Dij levalle i, bevestigd. AYTHYA NYROCA (Güld.l.
-
Witoogeend.
Van deze soort observeerde WoRTELAERS één ex., op 31 Maar t 1940 te Oud-Heverle�, toen gans de Dijlevallei blank stond (Dijlestelling der Meidagen 1940). AYTIIYA FULIGULA (L.).
-
Kuifeend.
Herfst- en winterwaarnemingen: te Neerijse , een <.;? van 25 Oktober tot 4 Dece m ber 1950; te Korbeek-Dijle op
-723-XII-50 ( h et z el f de ?) 9 en twee 9 9 (GROOTAERS).
te K essel- L o
op 2 6-X-50 ,
De soort wordt in de Dijlevallei voornamelijk vast ges teld op de lentetrek; eerste waarnemingen: op 18-II-50, 3-III49, 8-III-47, 10-III-43 en 16-III-42. L aat s te waarnemingen: op
25-IV-44, 2-IV-49, 1-IV-42 en 23-III-47. In 1947
obser
v e erd e WoRTELAERS tot op 6 Mei een gekwetst 9. Verder werd deze soort nog op 16-V-38 in de warande te Tervuren
f '
waargenomen (BEQUAERT, 1951).
Deze E end trekt door in paartjes of in zeer kleine groe pen van hoogstens een tiental ex. Sommige jaren (in 1946 en 1948) on tb reken ze. De meeste waarnemingen plaatsen zich tussen 10 en 25 Maart (BEQUAERT, 1951). AYTHYA l\JAR I LA (L.).
<./
-
Toppereend.
V i e r waarnemingen: op 14-XIl-44, 16 en 27-IlI-42 (WORTELAERS). Bl'CEPIIJ\LJ\ C LJ\ N G ULJ\ CL.).
-
23-Ill-47
en
op
Brileend.
Slechts enkele w aarnem inge n liggen voor: te Rode op 12-1-48 een 9 (BEQUAERT, 1951) j op 13 en 23-III-42 een 9, op 27 Maart en 3 April 1942 (WoRTELAERS) en op 19-IV-42 een pa ri rt je te R ode ; tenslotte te Tervuren een cf in April 1942 (BEQUAERT, 1951). V CJ.J\NGULA IIYEMAUS (L.).
-
,
\
-
IJseend.
Op 24 I X -28 kon WoRTELAERS, gedurende meer dan een uur een cf l j seen d waarnemen op één van de vijvers van de Zoete Waters te Oud-Heverlee; 's anderendaags en de volgende dagen was de vogel verdwenen (Le Gerfaut, 1929,
blz.
73).
l\fF.RGUS J\1ERGANSER L.
-
-
� ·Grote Zaagbek.
dagen later een mannetje, konden ' 47 be macht igd worden te Oud· H e verlee op de Dijle; de stukken zijn bewaard. T ij dens de winter 1938-39 werden drie 9 9 geschoten uit een groepje van zes, eveneens te Oud-Heverlee; geen der drie is bewaard. Een wijfje, en enkele tijdens de wi nt e r 19 46
-8Voorts zijn er drie veldwaarnemingen ge kend : te Neerijse op 22-XI-41 en 8-XII-50 en te Tervuren van 5 tot 12-XII-41 ( BEQUAERT, 1951). 'IERGUS SERRATOR L.
-
Middelste Zaagbek.
Een wijfje geschoten op de Dijle te
rle
wi nter
Oud- He ver lee tijden s
1938-39 is eveneens bewaard.
(L.). - Aalscholver.
1'HALACROCORAX CARBO
Drie waarnemingen zijn ge ken d ; be gin Maart 1948 één ex. in het Groo t Broek te Rode; van 9 tot 14-III-50 w aa r r.enomen te Tervuren en op
25-III-50 één ex.
te Rode en
(hetzelfde ?) te Nee rijse . PODICEPS CRISTATUS
CL.).
-
Fuut.
Op de grote vijvers der l a atste drie jaren een vijftal broed (WoRTELAERS, 1946) ; tegen woo rdi g één paar te Oud-Heverlee en twee te Ne er ijs e . Na de b ro edt ij d kun n en er ook Futen verschijnen o p andere vijvers, waar ze niet broeden: a lzo te Rode in Juli en September, te Tervu paren
ren in Augustus. In de herfst worden er Futen w aar ge n o men tot in November. Wint er gast en zijn zeldzaam.
Voorjaarstrek: eerste w a arnemin gen (in winterkleed) o p
17-II-50; (in p aar kl eed) op 12-III-43, 25-III-50, 28-IIT-42,
30-III-49 e n 12-IV-48; doortrek tot begin Mei .
Vijf
legsels: drie van
5
en twee van 4 eieren. De broed
tijd va lt in Mei en Juni; de eerste
reeds vo lt all ig
zijn (WoRTELAERS).
PODICEPS GRISEIGENA
Eén
(Bodd.). -
legsels kunnen half Mei
Roodhalsfuut.
waarneming is gekend: op 10-1 -4 2 , twee ex.
terkleed, op de vijver te Ne erijse PODICEI'S
AURITUS
(L.).
-
( BEQU AE RT ,
in win
1950).
Geoorde Fuut.
w a a rne m i ngen en é én bewijsstuk zijn gekend: te o p 7-VIII-47; te T e rv u re n op 21-II-47; te Oud
Twee Rode
H ever le e op 8-V -46
(zeven s tuks: WoRTELAERS, 1946).
PODICEPS RUFICOLLIS
(Pall.). - Dodaars.
Vr ij t a lr ij ke br oe d vogel
op alle vi jv er s van de vallei en
rond Leuven ; in l 948 voor het eerst als broedvogel vastge steld te Tervuren ( BEQUAERT, l 950) ; vele overwinteren op
de Dijl e (WORTELAERS, 1946).
-9Negen legsels: vijf van 5 en vier van 6 eieren; de eerste legsels zijn hal f Ap ril reeds vol:allig (WoRTELAERS). COLYMBUS STELLATUS Pontopp.
-
Roodkeelduiker.
Op 14-III-4G werd aan Je M olen vij ve r in de Warande te c� in winte rklee d bemachtigd Tervuren een adult (BEQUAERT, 1950). COLUMBA PAl,UMBUS L. -
Bosduif.
In de ganse vallei nestelend, zelfs in het struikgewas der moerassen (WoRTELAERS, 1946). In de herfst, trek ·vanaf begin Oktober to t half Novem ber; het is niet onwaarschijnlijk dat de teru gtre k aanhoud1 tot half April, vermits wc op 18-IV-49 no g een groepje van 17 stuks aantroffen. S om mige winters is de Bosduif zeer ta lr i j k aanwezig: in Feb ruari en begin Maart 1948 een duizendtal stuks; tijd e ns de winter 1948-49 ongeveer twee duizend stuks en op 8-1-49 ± 10.000 stuks trekken d van N. - W . naar Z.-0. te Sint-Joris-Weert. In December 1948 werden te Tervuren gedurende drie weken 12 tot 15 groepen geteld van ieder ongeveer 1.500 s tuks , in de voormiddag overvliegend rond 10 h, richting Leuven en 's namiddags terug k eren d rond 16 h, richting Hoeilaart-Overijse. Deze groepen werden te Loonbeek eveneens opgemerkt. COLUMBA
<ENAS
L.
-
Holduif.
de Dijlevallci zijn ons drie broedplaatsen bekend· Neerijse, de Zoete Waters en de Linderonde in Hever leebos. Is voorts broedvogel in Meerdaclwou d (WoRTELAERS, 1946). Uit
te
STREPTOPELIA TURTUR
(L.l. - Tortelduif.
Komt in de ganse vallei voor; nestelt soms zeer laag , alzo eens op 60 cm boven de waterspiegel op de takken van een waterwilg in een stuk klein riet (WORTELAERS, 1946). La ats te waarneming op 24-VIII-47.
- 10 l'ERDIX PERDIX (L.). - Patrijs.
Hier en daar in de vallei waar een graan- of klaverveld aanwezig is (WoRTELAERS, 1946). We hebben de soort slechts tweemaal waargenomen: op 23-X-49 zeven stuks op een braakliggend stuk akkerland en op 11-XI-49 n egen stuks in een weide. COTURNIX COTURNIX (L.). - Kwartel.
Hier en daar waar een graan- of klaverveld aanwezig is
(WORTELAERS, 1946); voorzeker een weinig talrijke broed
vogel: alzo te Heverlee en 12 eieren.
te
Loon beek. Eén legsel van
PflASIANUS COLCIIICUS L. - Bosfazant.
Af en roe wordt een nest gevonden in de droogst gelegen stukken struikgewas van de moerassen, ook wel eens in het korte riet op droge bodem (WoRTELAERS, 1946): tij dens de winter 1949-50 kwamen geregeld een 15-tal stuks voedsel zoeken op de afgelaten vijver te Rode.
GERAADPLEEGDE WERKEN. BEQUAERT M., De A pp el v in k (De Wielewaal, 1943, p. 136); Futen Dui kers te Tervuren en bij Leuven (Ibid., 1950, p. 214). BEQUAERT, M. en GROOTAERS, Fr .. D e Eendvogels In de val l ei van de Dij l e en van de Voer (Ibid., 1951, p. 114). - DE LAVELEYE, R., Mre urs sexuelles et soclaies des canards coiverts et de quelques autres Ana· tidés (Le Gerfaut, 1947, p. 116). - DuPOND, Ch., Explorat!on orni thol oglque de la B elg i qu e. Les Corbeautières en 1928 (Le Gerfaut, 1929, p. 8l; N ouv ea u relevé des Corbeautières de la Belg i que (Ibid., 1947, p. 93); (Le Gerfaut, 1911, p. 19; 1920, p. 106; 1926, p. 28; 1927, p. 31; 1929, p 58; 1936, p. 174; 1938, p. 151; 19 3 9, p. 81; 1946, en
pp. 234 et 240; 1948, pp. 73, 179; 1949, p. 225; 1950, pp. 160, 162, 240 et 241; 1951, pp. 22, 27, 32, 35, 62, 67-68, 164). - GROOTAERS, Fr. : Over het voorkomen v an de Sprinkhaanrietzanger (De Wielewaal, 1949, p. 233); Voorkomen en trek in het Leuvense van de Blauwe Rei ger, de Kiev it en de Ruiters (Ibid., 1951, p. 129); Broedvogels In een Zegge-Landschap (Ibid., 1951, p. 209): Ornls Leuven. Gegevens verzameld tijdens de Eendente!llngen 1950 (]bid., 1952, pp. 9-17); De Vogels van het Nethenbroek bulten de broedtijd (Ibid. 1952, pp. 101-107). - HOSTIE, P. : Observat! ons faites à Tervuren en 1948 (Le Gerfaut, 1948, p. 166). - MEULEMANS, F.: Observat!ons à Hé rent, près de Louvain (Le Gerfaut, 1948, p. 61). - VAN DEN PLAS : De Tor enva l k (De Wielewaal, 1947, p. 275). - VAN HAVRE, G.-C.-M.: Les O!seaux de la Faune beige, 1928; La rn lgrat ! on des Casse-noix en Belg ! que durant l'autornne de 1911 (Le Gerfaut, 1912, p. 4). VERHEYEN, R.: De Zangvogels van België, D. I. 1944; D. II. 1948;
- 11 De Steltlopers van België, 1948; <De Wielewaal, 1941, p. 216; 1942, pp. 29, 172, 202, 203, 205; 1943, pp. 16, 50 et 129 ; 1945, pp. 64 et 126; 1946, pp. 51-52, 193 en 219; 1947, pp. 23, 122, 148, 154-155, 220, 241 et 244; 1948, pp. 7, 195, 22 1, 223 et 267; 1949, pp. 16-17, 70, 94, 132, 134-135, 166, 193-196 et 262 ; 1950, pp. 27-28, 84-85, 253-254, 286, 310-311; 1951, pp. 157, 246, 319-320). - WINDMOLDERS, J.: De Appel vink (Ibid., 1939, p. 2 16). - WORTELAERS, Fl.: Vogelseizoen 1941 (lbtd" 1942, p. 29); Water- en Moerasvogels (lbtd" 1942, pp. 185187); Uit mijn dagboek van 1943 (Ibid., 1944, pp. 18- 19 en 38 ) ; Uit mijn dagboek van 1945 (lbfd., 1946, p. 1 61) ; De Vogels van het Meerdaelwoud en van de D!Jlevallel, De Brug, Antwerpen, 1946; Reigers in de D!Jlevallei (De Wtelewaal, 1947, p. 2 13 ) ; De Visarend op trek (Ibid" 1947, p. 253); De Waterral (lbtd., 1948, p. 1); Spechten ( l b td., 1948, p. 153); M!Jn uit.stap op een eerste Mei dag Ubtd. 1948, p. 211); Observations dans la vallée de la Dyle au printcmps 1942 (Le Gerfaut, 1942); Quelques visites à la vallée de la Dyle; Quelques dates du printemps précoce 1943, en comparaison du printemps tardif 1944, concernant les ol.seaux dans la réglon de Louvain, forêt de Meerdael (Le Gerfaut, 1944); Com ment un changement de milieu amène une modiflcation de la faune de ce milieu (Le Gerfaut, 1945).
DE
CONTRIBUTION A L'ETUDE DES OISEAUX LA VALLEE DE LA DYLE ET DE QUELQUES LOCALITES A UX ENVIRONS DE LOUVAIN.
L'auteur a dressé l'inventalre de toutes les espèces d'oiseaux qui ont été observées dans Ja région dont il est question. Pour ce il a compuL�é la bibliographle enttère, les collections particullères réglonalrs ont P.té examlnées, il a fait de nombreuses vl.slte.s au site. Cette mL�e au point, est d'une grimde ut!l!té; elle sert très avantageusemPnt de base aux -echerches ultérleures. R. V.