
14 minute read
Ongetemde nieuwsgierigheid; een gesprek met Stijn Willems
from NVMT Magazine 2021
by NVMT
Een gesprek met praktijkeigenaar, docent en promovendus Stijn Willems Ongetemde nieuwsgierigheid
FOTO’S: NADIA TEN WOLDE
Advertisement
Op de benedenverdieping van een nieuwbouwcomplex aan de rand van Eindhoven, naast de reusachtige dierenartsenpraktijk ‘DierenDokters’, openden Stijn Willems en Ruben van den Bosch bijna vier jaar geleden hun eigen praktijk: De Fysiovrienden. Twee banners wapperen rustig in de najaarswind, het informatiebord voor de deur nodigt mensen met klachten uit vooral langs te gaan bij de vrienden. Verfrissend, net als de up-to-date website inclusief een actieve blog, en accounts op onder andere Instagram en Facebook. Je zou bijna denken dat de invloed van het reclamebureau dat hiervoor in de ruimte was gevestigd z’n sporen heeft nagelaten.
‘Ik denk dat we hier, in onze eigen praktijk, het vak ook iets anders benaderen. Iets minder conventioneel,’ legt Stijn Willems (35 jaar) uit, terwijl we bij het koffiezetapparaat in de ruime wachtkamer staan. Even daarvoor liet hij me de praktijk zien: een grote open ruimte, met een goed geoutilleerde oefenruimte, drie afgesloten behandelcabines en een ruimte waar een oefentherapeut bezig is met een patiënt en waar in de avonden yogalessen worden gegeven. Geen steriele witte ruimtes aan het Kalmoesplein, maar een inrichting volgens de laatste interieurtrends, met grote ramen, heel veel planten met opvallend grote bladeren, een tafel met bruin leren stoelen eromheen en oude anatomische posters aan de muur. Maar de grote blikvanger is de lange wand aan de achterzijde van de ruimte, met tussen de planten tal van apparaten voor fysische therapie. Relikwieën uit vervlogen tijden, die me doen denken aan de collectie schrijfmachines van W.F. Hermans in boekhandel Limerick in Gent. Of misschien wel meer aan de bewegende objecten van Jean Tinguely: het is mooi design, met metertjes, knoppen, snoertjes, kabeltjes en electroden die nu leiden tot niets. Stijn schiet in de lach als ik ernaar vraag: ‘Dat is een leuk verhaal. We wilden graag enkele apparaten hier in de praktijk, deels voor de sfeer, maar ook om te laten zien waar ons vak vandaan komt. Dus belden we met de mensen van de Stichting Geschiedenis Fysiotherapie, die ons zeer hartelijk ontvingen in hun loods in Urk. Daar mochten we naar hartenlust grasduinen in hun collectie. Sindsdien hebben we hier een aantal mooie apparaten staan. We hebben daar toen ook een symposium meegemaakt, waar onder andere emeritus-hoogleraar Paul Helders sprak. Dat zijn erg belangrijke
29
30
bijeenkomsten. Het is goed om te weten waar het vak vandaan komt, om beter op de toekomst in te kunnen spelen. Kijk, dat is onze laatste aanwinst!’ Stijn wijst naar een robotachtig apparaat met armen, waar ik zelf, als beginnend fysiotherapeut mee heb gewerkt, slechts twee decennia geleden. Het vak verandert razendsnel. ‘De apparaten hebben een aanzuigende werking. Sinds we ze hier hebben staan, hebben we al meerdere apparaten van collega’s gekregen, zoals dat Ukg apparaat. Een andere collega was zo enthousiast over onze verzameling, dat hij er korte beschrijvingen bij heeft geschreven. Die liggen nu bij de betreffende apparaten.’
Stijn, een kruising tussen absurdist Ronald Snijders en turner Epke Zonderland, ruimt snel zijn lunchspullen op, zet koffie en neemt me mee naar zijn behandelruimte. Stijn is vooral druk, zonder dat hij dat uitstraalt. Hij is naast mede-eigenaar van de praktijk, waar inmiddels twee fysiotherapeuten bij zijn gekomen, ook docent aan de somt en doet promotieonderzoek aan de faculteit gedrags- en bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam.
‘En dan te bedenken dat het zeker niet voor de hand lag dat ik fysiotherapie en daarna manuele therapie zou gaan studeren hoor,’ zegt Stijn lachend en neemt een slok van zijn thee. ‘Ik kom uit een echt “alfa-gezin”, dus het was logischer dat ik ook iets in die richting zou gaan doen. Ik had mijn vakkenpakket op de middelbare school er zelfs op afgestemd. Het kwam niet eens in me op dat ik ook iets anders zou kunnen gaan doen. Na de middelbare school schreef ik me in aan de sportacademie, maar ik kwam er in het eerste jaar al achter dat me dat helemaal niet lag. Behalve vakken als anatomie en fysiologie, dus juist de meer bètavakken. Dat had ik niet verwacht, maar die gingen me heel erg makkelijk af én ik vond ze heel erg leuk. Toen ik moest stoppen met de alo attendeerde mijn zus me op de opleiding fysiotherapie. Een vriendin van haar was net afgestudeerd en het leek haar ook wel iets voor mij. Dat had ik zelf nog niet bedacht, maar toen viel wel het kwartje!’
Stijn kijkt er stralend bij. Hij schreef zich in bij Thim van der Laan, in Nieuwegein, een opleiding zonder loting én zonder pakketeisen, waardoor hij zelfs met zijn alfapakket aan de studie kon beginnen. Hier ontwikkelde hij zich tot een nieuwsgierige student: ‘Als we vakliteratuur moesten bestuderen, las ik niet alleen die artikelen, maar ik ploos ook meteen de referentielijsten uit, op zoek naar nog meer invalshoeken, nog meer onderbouwing. Ja, achteraf denk ik wel dat ik een beetje een stuudje was, al was ik nooit echt betweterig. Ik ben gewoon oprecht nieuwsgierig naar het vak, naar de behandelingen die we geven en de bewijslast die beschikbaar is.’
Direct na zijn afstuderen, schreef Stijn zich in voor de masteropleiding manuele therapie aan de somt University in Amersfoort. ‘Meestal wordt er gezegd dat je beter eerst een paar jaar ervaring op kunt doen, voordat je manuele therapie gaat studeren, maar ik wilde zo graag door. Samen met mijn huidige vrouw, die ik op de fysiotherapie-opleiding heb leren kennen, reed ik drie jaar lang in de weekenden naar Amersfoort voor de opleiding. En ik vond het geweldig. Toen we na drie jaar afstudeerden, dacht ik dat het wel even genoeg was. Het was tijd om in de praktijk te gaan werken. Ik volgde in die tijd wel cursussen, maar daar was ik, mede door de opleiding aan de somt, kritisch op. In sommige gevallen misschien zelfs te kritisch. Ik miste vaak wetenschappelijke onderbouwing en kritische beschouwing.
31
32 Het gevolg hiervan was dat ik onrustig bleef. Ik miste mijn eigen verdieping van het vak. Dus kort daarna ben ik toch verder gaan studeren, in een zogenaamd “master na master” traject aan de Vrije Universiteit in Brussel, waar de somt University een samenwerkingsverband mee heeft. Na de somt heb je twee richtingen, een klinisch epidemiologische en een meer functioneel anatomische richting, die je dus verder kunt uitwerken in Brussel. Maar je begrijpt, ik wilde het iets anders dan normaal. Tijdens de opleiding manuele therapie kreeg ik les van Wendy Scholten-Peeters, die mij erg inspireerde. Ze heeft samen met hoogleraar Michel Coppieters een onderzoekslijn aan de faculteit gedrags- en bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. In een van haar onderzoeken, een cohortstudie rond patiënten die worden geopereerd aan een hernia, kon ik participeren. Ik zag in de praktijk veel patiënten met radiculaire syndromen of klachten na een herniaoperatie. Ik had affiniteit met de groep en dit was voor mij een mooie kans om te participeren in wetenschappelijk onderzoek en mij verder te verdiepen in deze problematiek. Daar heb ik toen, in overleg met de universiteit in Brussel, mijn afstudeeropdracht van gemaakt. Bij mijn eindpresentatie zat ook Emiel van Trijffel, toen hoofd van het masteronderwijs aan de somt, in de zaal. Hij zei toen dat er een vacature was en dat ik mogelijk een geschikte kandidaat zou kunnen zijn, dus dat ik maar moest solliciteren. Graag! Ik had al als docent gesolliciteerd bij de Fontys Hogelschool, hier in Eindhoven, en bij de opleiding in Utrecht, zonder positief resultaat. Bij de somt werd ik aangenomen en geef ik nu les als vaardigheidsdocent, voornamelijk over de lage rug en de extremiteiten.’
Het klinkt gedreven! Gretig zelfs, want in dezelfde periode ben je ook begonnen met jouw promotietraject. ‘Ja, dat klopt. Toen ik eenmaal was afgestudeerd aan de vUB zeiden Wendy en Michel dat er ook mogelijkheden waren om op het onderwerp te promoveren. De basis was gelegd met de data die ik reeds had verzameld voor mijn afstudeeronderzoek. Toen ik dat hoorde, heb ik vrijwel meteen ja gezegd!’
Volgens mij is het toch nog steeds niet heel erg vanzelfsprekend dat je als fysiotherapeut of manueel therapeut gaat promoveren. Zeker niet als therapeut in een particuliere praktijk. ‘Het is inderdaad een iets minder gebruikelijke weg dan die artsen bijvoorbeeld afleggen. Als je geneeskunde hebt gestudeerd en je wilt je specialiseren, ontkom je in de meeste gevallen niet aan een promotietraject. Je zou kunnen zeggen dat het een
soort corvee is. De hoogleraren hebben een onderzoekslijn, waarin je jouw deelonderzoek doet, voordat je doorstroomt naar de opleiding tot specialist. Meestal ben je dan ook een radertje in een groot geheel, je doet een deelonderzoek van een veel grotere onderzoekslijn. Uitzonderingen daargelaten, wordt echt meedenken of eigen initiatief niet echt op prijs gesteld. Laat staan zelf een onderzoek vanuit een oprechte vraag initieren. Binnen de fysiotherapie en manuele therapie is die vanzelfsprekendheid er niet, of in ieder geval veel minder. Het gevolg hiervan is dat je vooral heel gedreven promovendi hebt, die zich vanuit een oprechte interesse willen verdiepen in een onderwerp. Je zou kunnen zeggen dat dat vooral de vakidioten zijn.’
Maar ik kan me voorstellen dat het gevolg hiervan is dat er relatief weinig gepromoveerde fysio- en manueel therapeuten zijn. En diegenen die zijn gepromoveerd, zijn dat niet in de fysiotherapie of manuele therapie, maar bijvoorbeeld in de geneeskunde. Klopt dat beeld? Stijn lacht: ‘Dat was ooit wel zo, maar ik denk dat het de laatste jaren erg is veranderd. En dat begint uiteraard al op de opleiding fysiotherapie. Studenten worden steeds kritischer op het vak en weten steeds beter hoe ze wetenschappelijke informatie moeten implementeren in de dagelijkse praktijk. En ze doen dat ook zeer bewust. Ik merk het zelf. Sinds een aantal jaar werk ik als docent op de somt. Ieder jaar vragen we aan de eerstejaars studenten waarom ze manuele therapie willen studeren. Tot een aantal jaar geleden antwoordden de studenten vooral heel praktisch: leren manipuleren, meer skills, beter leren onderzoeken en meer vaardigheden leren. Dat is echt veranderd. Tegenwoordig zeggen veel studenten dat ze vooral een kritischere therapeut willen worden. Dat is echt een omslag in de benadering van het vak. Je ziet het dus in de breedte, maar ook in de specialisatie. Het aantal gepromoveerde therapeuten groeit exponentieel. Ik dacht dat het er inmiddels al ruim zeshonderd zijn.’
33

34
En nu ben je zelf bezig met jouw promotieonderzoek. In hoeverre draagt jouw onderzoek bij aan de verwetenschappelijking van manuele therapie? ‘Dat vind ik ingewikkeld. In hoeverre is het onderzoek dat je uitvoert toepasbaar in de praktijk... Zowel qua onderwerp als qua kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Dat blijven zeer complexe vragen. Maar dat terzijde. Ik ben een van de tien promovendi van Wendy Scholten-Peeters (copromotor, aR) en Michel Coppieters (promotor, aR). Zij hebben een breed scala aan domeinen waarop ze onderzoek doen, van klinisch epidemiologische studies, zoals een onderzoek naar prognostische modellen voor multidisciplinaire behandelingen, en een studie naar de effectiviteit van “blended care” gericht op psychosociale factoren tot meer anatomisch en fysiologisch onderzoek, zoals bijvoorbeeld een studie naar de onderliggende werkingsmechanismen van manuele therapie en een studie naar de veiligheid ervan. Mijn onderzoek is meer klinisch epidemiologisch van aard. Het is ook niet direct bruikbaar voor manueel therapeuten. Eerder voor neurochirurgen en voor fysiotherapie in het algemeen. Alle patiënten werden door de fysiotherapeut behandeld na hun operatie. Maar mijn eerste artikel dat ik heb gepubliceerd staat dan ook in een neurochirurgische tijdschrift, net als het komende artikel. (Een “search” op PubMed laat zien dat Stijn inmiddels twee artikelen heeft gepubliceerd, zijn eerste artikel in juli 2020 in Spine, en het tweede in februari 2021 in JMIR Human Factor. aR) Verder heb ik op internationale congressen over “lage rugpijn” gesproken. Dus mijn onderzoek draagt misschien niet direct bij aan de onderbouwing van manuele therapie, maar het beïnvloedt wel mijn denken en wellicht daarmee ook mijn visie op het vak. Ik lees veel vakliteratuur en heb meer contact met de specialisten binnen de werkgroep. Promoveren is het leren doen van onderzoek, maar ook dit proces beïnvloedt mij als manueel therapeut.’

Het is ook een leerschool, promoveren, al kan ik me voorstellen dat de afgelopen anderhalf jaar in dat opzicht lastig zijn geweest. Ik denk dat je weinig op de faculteit aanwezig bent geweest en dat je weinig andere promovendi hebt gesproken. ‘Ik ben inderdaad helaas weinig in Amsterdam geweest,’ zegt Stijn. ‘Normaal kwam ik ongeveer eens per twee weken naar de faculteit, om te overleggen met Wendy en om met andere promovendi te praten. Door covId was dat de afgelopen periode niet mogelijk en hebben we vooral via zoom overlegd. Daarnaast heb ik al mijn data inmiddels verzameld en hoef ik dus ook niet meer naar de ViaSana kliniek. Het gevolg hiervan is dat ik vooral thuis aan mijn onderzoek werk. Wel worden er vanuit de afdeling, ook in samenwerking met andere facilteiten, veel digitale bijeenkomsten voor promovendi georganiseerd. Erg inspirerend om ook hun verhalen en worstelingen te horen. Daar leer ik echt veel van. Dat zijn belangrijke onderdelen van zo’n promotietraject.’
Stijn heeft nu twee artikelen gepubliceerd, zijn derde artikel is nagenoeg klaar en de data voor de overige artikelen zijn verzameld. ‘Maar het gaat nog wel even duren hoor,’ zegt Stijn lachend. ‘Ik heb als praktijkeigenaar en als docent aan de somt beperkte tijd om aan mijn onderzoek te besteden. Wel krijg ik een kleine beurs van de Vrije Universiteit die wordt betaald door de Kliniek ViaSana, waar ik ook mijn onderzoek uitvoer. Daar ben ik ze uiteraard erg dankbaar voor! Dit zorgt ervoor dat ik er toch gemiddeld zo’n 15–20 uur in de week aan kan besteden.’ Stijn lacht: ‘...en dat mijn promotie ongeveer anderhalf tot twee keer langer dan gepland zal duren.’
Welke rol zie jij voor de nvmt weggelegd? Vind jij dat ze een actieve rol moeten spelen binnen

35
de verwetenschappelijking van de manuele therapie? En vind jij dat ze het onderzoek ook — financieel — moeten faciliteren? Stijn zucht en gaat achterover zitten: ‘Dat zijn goede, maar ook moeilijke vragen. Ik denk dat het in de toekomst steeds belangrijker wordt om ons handelen nog meer wetenschappelijk te onderbouwen. We zullen steeds meer afgerekend worden op wat we doen en waarom we dat doen. Ik denk dat het belangrijk is dat de nvmt daar de leiding in neemt en faciliteert waar ze dat kunnen. Dat doen ze voor een deel al door onderzoek te initiëren en ook (financieel) te participeren in onderzoek. Daarnaast maken ze via nieuwsupdates onderzoeksresultaten wereldkundig. Maar ik weet niet of ze overzicht hebben over al het lopende onderzoek in Nederland en of ze bijvoorbeeld onderzoekers ook voeden met onderzoeksvragen. Ik kan me voorstellen dat coördinatie op dat gebied het vak enorm vooruit kan helpen. Daarnaast vind ik het geweldig dat ze voor het aankomende jubileumcongres de
36 Nieuw-Zeelandse professor kritische fysiotherapie, Dave Nicholls, gevraagd hebben om een keynote lezing te geven. We hebben een kritisch filosofische blik nodig.’
Zijn lezing staat elders in dit jubileum magazine. Maar hoe denk jij dat het vak zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen? ‘Hm, ik probeer het historisch filosofisch te benaderen. Ik heb The End of Phsyiotherapy van Dave Nicholls gelezen en dat vond ik zeer verhelderend en interessant. Volgens mij moeten we terug naar de basis. Heel evolutionair. Waar komen we vandaan? Hoe zijn onze klachten te relateren aan de manier waarop we bewegen en hoe we als mens in het leven staan? Kijk, of we nu tape, Tens of manipulaties toepassen, in de meeste gevallen is het doel om pijn te moduleren. Iedere therapeut heeft een toolbox waar hij of zij gebruik van kan maken. Die toolbox is gevuld met opleidingen: manuele therapie, dry needling, et cetera. Er is recent onderzoek gedaan onder manueel therapeuten. Ze kregen allemaal een serie patiënten te onderzoeken en moesten een indicatie en behandelplan opstellen. Twee dingen vielen daarbij op. Ten eerste waren de therapeuten het erg met elkaar eens qua indicatiestelling. Maar punt twee is misschien wel interessanter, namelijk dat ze bij 95% van de patiënten een indicatie voor manuele therapie vonden. Nou dat is gek, toch? Zo zie je, wij als therapeuten willen altijd “iets” doen. En bij voorkeur iets dat in onze toolbox voorhanden is. Daar ligt volgens mij een belangrijk punt. We moeten durven van het oude en het veilige af te stappen en ook vaker moeten concluderen dat we iemand niet kunnen helpen. Ik heb daar ook al eens over geschreven in een van mijn blogs!’
Tot slot van dit gesprek ben ik benieuwd naar hoe je jouw eigen toekomst ziet. ‘Voorlopig wil ik in ieder geval met patiënten blijven werken. Daar haal ik echt veel voldoening uit. Daarnaast geef ik les op de somt en ben ik nog druk bezig om mijn promotie af te ronden. Kortom, voorlopig heb ik het druk genoeg. Al zou ik in de toekomst wel graag op landelijk niveau actief zijn als beleidsmedewerker. We zien het wel. Weet je, voordat ik fysiotherapie ging studeren, dacht ik dat ik dat nooit zou kunnen, dat het te hoog gegrepen was. Toen ik eenmaal fysiotherapeut was, had ik een vergelijkbare gedachte over manuele therapie. Toen ik manueel therapeut was, keek ik op tegen de docenten manuele therapie et cetera. Alles wat ik niet haalbaar achtte bleek achteraf toch haalbaar. Kortom, ik durf steeds meer te dromen.’