7 minute read

‘Iedereen een eigen timbre’

‘IEDEREEN EEN EIGEN TIMBRE’

JULIEN LÉONARD ZOEKT DE DIVERSITEIT

Advertisement

Foto: Foppe Schut

TEKST /

Jan Van den Bossche s inds 2005 exploreert Julien Léonard met zijn ensem-

ble Musicall Humors het historische repertoire voor verschillende gambaformaties. Eind april bezoekt het gezelschap ons land voor een viertal concerten in het

Seizoen Oude Muziek. We spreken Léonard over zijn liefde voor de gamba en de consortmuziek.

Het videogesprek begint in deze tijd een beetje obligaat, maar daarom niet minder oprecht met de vraag: hoe gaat het? ‘Vooral het samenspelen met mijn collega’s van het consort heb ik gemist,’ zegt Léonard. ‘Ik zit hier in de buurt van Angoulême, de anderen zitten verspreid over Lille, Besançon en Utrecht. Het was onmogelijk om bij elkaar te komen. Verder heb ik het grote geluk op het platteland te wonen. Ik kan hier met mijn twee kleine kinderen makkelijker naar buiten dan mijn collega’s die op een klein appartementje in Parijs zitten. Bovendien bouw ik ook instrumenten. Onlangs heb ik een sopraangambaatje gemaakt voor mijn dochtertje van tweeënhalf jaar. Voor mijn zoon had ik er al een gebouwd toen hij pas 21 maanden oud was. Les geef ik hun nog niet hoor, ik laat ze spelenderwijs het instrument ontdekken. We hebben ook een piano in huis.’

‘Als mijn lerares trompet had gespeeld, was ik nu trompettist’

Gamba spelende kleuters, dat is hoopgevend voor de wereld van de oude muziek. Ook Léonard zelf kwam op zeer jonge leeftijd in aanraking met het instrument. ‘Vijf was ik. Mijn moeder was administrateur van het conservatorium van Angoulême. Wanneer de kleuterschool uit was, zat ik vaak op haar te wachten in haar kantoor. Dat was de gamba-lerares Danièle Alpers opgevallen. Ze zei: “In plaats van je hier te zitten vervelen, kun je net zo goed bij mij gamba komen spelen, dat is veel leuker.” Zo is mijn liefde voor het instrument begonnen. Danièle had uitzonderlijke pedagogische vaardigheden. Als zij trompet had gespeeld, was ik nu trompettist. De gamba is trouwens zeer geschikt voor kinderen. De

BEELD /

Flore Tricotelle

Jacques Offenbach (1819-1880) was een Franse componist en cellist van Duitse afkomst. Hij speelde een grote rol in de populaire muziek van de negentiende eeuw. Hoewel zijn opera Les contes d’Hoffmann nog steeds tot het vaste operarepertoire behoort, liggen zijn belangrijkste prestaties op het gebied van de operette. Dankzij het internationale succes van zijn stukken werd de operette een gevestigd genre.

MARIANNE MULLER

CHRISTOPHE COIN

Foto: Roscoe Rutter frets helpen bij het vinden van de tonen, en je kunt van de kleine sopraangamba later moeiteloos overstappen op de grotere basgamba, want de stemming is dezelfde, alleen een octaaf lager. Zelfs Jacques Offenbach schijnt de gamba aanbevolen te hebben voor kinderen.’

UITGEBREIDE FAMILIE

Maar het werd dus geen trompet, ook al leerde hij later wel hoorn spelen om met zijn vrienden in een orkest te kunnen musiceren. Na veertien jaar les bij Danièle Alpers schreef hij zich in aan het conservatorium van Lyon in de klas van Marianne Muller. ‘Van die twee vrouwen heb ik mijn liefde voor diversiteit gekregen. Muller wilde absoluut geen goeroe worden; geen van haar leerlingen speelt op dezelfde manier. Ik vind dat prachtig. Daarna heb ik me verder bekwaamd bij Christophe Coin in Parijs. In 2005 was ik finalist in de wedstrijd van Brugge en kreeg ik zin om mijn eigen ensemble op te richten. Daar ben ik trouwens snel van genezen. Je ziet de naam van Musicall Humors niet al te vaak, want ik ga niet de hele tijd achter subsidies aan. We werken van project tot project. Als er een onderwerp is dat ons genoeg interesseert, maken we er een project van. Ik heb geen zin meer om iedereen ter wille te zijn om iets te bereiken. Zoals Cyrano de Bergerac zei: “Ne pas monter bien haut, peut-être, mais tout seul!”’ (‘Misschien niet zo hoog klimmen, maar wel alleen!’) Léonards liefde voor de gambafamilie hangt ook samen met het enorme repertoire. ‘Het is een onuitputtelijke bron. Bovendien is de gambafamilie zeer uitgebreid: van de sopraangamba tot de violone: en dan heb je nog de lirone, de tromba marina, de baryton. De lyra viol is een grote fascinatie. Die notatie in tabulatuur waardoor je op allerlei verschillend gestemde instrumenten kunt spelen, dat past goed bij mij. Ik vind het moeilijk om opgesloten te zijn in één systeem. En als je ziet hoe de Engelsen hun gamba’s op zesendertig verschillende manieren stemmen, dat ze werkelijk alle mogelijkheden van het instrument benutten: dat heb ik altijd fascinerend gevonden.’

LANGE NEUS

De tournee in het Seizoen Oude Muziek is aan de Lachrimae or Seven Teares uit 1604 van John Dowland gewijd. ‘Dowland had waarschijnlijk een nogal lastig karakter. Hij bleef nooit lang op dezelfde plek. Hij was naar Denemarken vertrokken nadat hij in Engeland naast een baan aan het hof had gegrepen. Hij beweerde zelf dat het te maken had met zijn katholicisme, maar dat klopt niet want er waren ook veel katholieken die carrière maakten in Engeland. Ik denk dat hij vanuit het buitenland zijn muziek in Londen bleef publiceren om een lange neus te maken naar het hof, om te zeggen: “Ik heb de baan niet, maar kijk eens naar mijn muziek!” Later kreeg hij onder James I trouwens wel een aanstelling. Na de publicatie van de prachtige Lachrimae moesten ze hem wel officieel erkennen.’ Een bundel die begint met zeven langzame stukken op hetzelfde thema, hoe pak je dat aan? ‘We hebben ervoor gekozen om danssuites samen te stellen. We combineren elke pavane met enkele andere dansen uit de bundel. Bovendien bespeel ik niet altijd de sopraangamba. Ik hou niet van die piramidale structuur van het symfonieorkest waarbij de leider altijd de bovenste stem heeft. Wij

MADAME HENRIETTE SPEELT OP DE VIOLA DA GAMBA (1754), door Jean-Marc Nattier. Paleis van Versailles

SEIZOEN OUDE MUZIEK

DOWLANDS TRANEN Musicall Humors / Julien Leónard

27-30 april 2021

oudemuziek.nl/ musicallhumors

wisselen voortdurend van instrumenten, waardoor je vijf verschillende gambaconsorts krijgt. Wanneer iemand anders de bovenste stem speelt, beïnvloedt dat de klank van het hele ensemble. En daarnaast hebben we natuurlijk Thomas Dunford die op zijn luit de oorspronkelijke diminuties van Dowland speelt, hij kan dat als geen ander. Die diminuties zijn ongelofelijk virtuoos; dat dwingt ons om de gaillardes in een rustig tempo te spelen, waardoor de aansluiting met de Lachrimae niet al te abrupt is.’

‘Je moet vooral vertrouwen hebben in je musici’

CIRKEL

Het brengt ons bij de vraag of consortmuziek niet eerder muziek is om te spelen dan om naar te luisteren. ‘Veel consortmuziek is overgeleverd in tafelpartituren; die werden op een tafel gelegd met de spelers eromheen. Wij gaan bij concerten altijd in een cirkel zitten. Ik zie dat als een manier om de luisteraar naar ons toe te halen. Verder is er de zoektocht naar de klank die het best bij het desbetreffende stuk past. Een gamba biedt ontzettend veel mogelijkheden om het timbre te variëren. Als het publiek bij een consort voortdurend dezelfde kleur hoort, dan doe je iets niet goed. Bij ons helpt het natuurlijk dat we onderling steeds van instrument wisselen. Ik neem graag een voorbeeld aan het Ensemble Clément Janequin van Dominique Visse. Alle stemmen hebben een eigen timbre. Soms is het interessant om elkaar te imiteren in een muzikale frase, maar het kan ook boeiend zijn om juist het verschil op te zoeken. Je moet vooral vertrouwen hebben in je musici. De zoektocht naar een homogene klank komt misschien voort uit een angst om de controle te verliezen. Je moet de verschillen accepteren, of zelfs aanmoedigen. Dat verheldert het discours.’

KAMERMUZIEK

Léonard raakt enorm op dreef wanneer hij over het gambaconsort en zijn repertoire spreekt. Maar hij maakt zich ook zorgen. ‘Ik ben niet voor niks naar het platteland getrokken om me tevens aan de instrumentenbouw te wijden. De opera domineert nog steeds het landschap en dat bedroeft me een beetje. Het gaat ten koste van de kamermuziek. Ik vind het jammer dat het merendeel van de oudemuziekensembles zich in die richting ontwikkelt. Ik hoop zeer dat de kamermuziek uiteindelijk niet verdwijnt. Je ziet hoeveel geld er in Frankijk in de huidige crisis naar de Parijse opera gaat. Maar gelukkig is er een zeer goede generatie van jonge gambisten: Salomé Gasselin, Robin Pharo, Agnès Boissonnot-Guilbault… Zij spelen soms met ons mee. Ze zijn ook allemaal erg verschillend, ze zoeken hun eigen weg en dat is hoopgevend.’ ■●

This article is from: