10 minute read

Uit de bron

Next Article
Vriendenhart

Vriendenhart

‘DIT SOET GESPEEL’

CARILLONS LATEN ZICH DOOR GEEN VIRUS VAN DE WIJS BRENGEN

Advertisement

Concertzalen met hooguit een handjevol bezoekers, festivals afgelast, musici zonder werk: het coronavirus houdt de podiumkunsten lelijk in zijn greep. Feitelijk is er maar één categorie musici die kan doorwerken alsof er niets aan de hand is. Het zijn de beiaardiers, hoog op de toren. Wie in historische bronnen duikt, beseft al snel dat hun vak door de eeuwen heen niet noemenswaardig is veranderd. In Utrecht is jaarlijks een heel beiaardfestival geïntegreerd in het Festival Oude Muziek. De klokkenafdeling gaat deze zomer door!

Anderhalvemeterregels? De beiaardpraktijk heeft ze niet nodig. Geen mens in de directe omgeving voor wie op de toren met handen en voeten het stokkenklavier en pedaal bewerkt. De beiaardier doet zijn of haar werk onzichtbaar. Het zal een van de oorzaken zijn dat uit het pre-fotografische tijdperk geen portretten bekend zijn van klokkenspelers aan het klavier. Toen Michiel Nouts, in Amsterdam beiaardier van het stadhuis op de Dam, zich in 1670 liet vereeuwigen door Lodewijk van der Helst, hield hij een zink in zijn hand. Het stadhuis is op de achtergrond zichtbaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat Nouts ook stadsmuzikant was, dus de zink zal hij wel degelijk hebben bespeeld. Ook op de begane grond zijn geen speciale maatregelen nodig. Het carillonpubliek bestaat uit al diegenen die het carillon maar willen horen, en uit degenen die het niet willen horen (maar daarover later). De reikwijdte van het instrument is verhoudingsgewijs gigantisch, de klokken strooien onontkoombaar hun geluid uit over de stad. Over de Hemony-beiaard in de Zuidertoren van Amsterdam dichtte Melchior Fockens in 1662:

Noyt was ons Amsterdam met sulck vermaeck geciert, Dit soet gespeel door straet en boom en burchwal zwiert.

Nadat jonkheer Jacob van Eyck, de beroemde stadsbeiaardier van Utrecht, in 1657 was overleden, memoreerde de predikant Lambertus Sanderus in een rouwklacht:

Hoe krielde straat en steeg wanneer g’in Mey en Lenten, Des avonts queelden op den toren van Sint Jan, Sa Juffers, kap en strik, en schoen en sluyer an, Vlieg na het Kerckhoff toe elk uyt sijn huys en tenten.

Sanderus bedoelde hier het Janskerkhof, destijds een stadspark, waar Van Eyck niet alleen op de klokken speel-

TEKST /

Thiemo Wind

BEELD /

Jan ten Compe, De Munttoren te Amsterdam, 1751 (detail). Amsterdams Historisch Museum

de maar ook virtuoos op de blokfluit. Het publieke karakter van het carillonspel maakte en maakt het carillon tot een echte stadsaangelegenheid, waarmee ook een zekere prestige is gemoeid. Zutphen was in 1646 met zijn carillon in de Wijnhuistoren de eerste Nederlandse stad die kon bogen op een exemplaar van de gebroeders Hemony, klokkengieters uit Lotharingen. In een getuigschrift stelde het stadsbestuur tevreden vast dat het instrument ‘oock anderer naebuirige steeden Speelwercken in toon ende resonantie te boven’ ging. Prompt meldde François Hemony zich bij het stadsbestuur van Deventer, met de boodschap dat het klokkenspel van die stad niet veel soeps was, ‘tot disreputatie van so eene fameuse plaetse’, en dat hij een nieuw exemplaar kon leveren zodanig ‘dat in dese Geunieerde Provincien geen beter sal worden gevonden’. In Utrecht moest de Domtoren nog lang op zijn Hemony wachten. Niettemin deed de genoemde Jacob van Eyck al in 1628 een voorstel het bestaande carillon met twaalf tot veertien klokken uit te breiden tot ‘een treffelijk accoort van dertich clocken, wiens gelijcken in de geünieerde provinciën nyet en zoude weesen […]’. De reputatie was ook een internationale aangelegenheid, te meer omdat het carillon typisch een fenomeen van de Lage Landen was, en in wezen nog is. Veel historische beschrijvingen danken we dan ook aan buitenlandse bezoekers. De Engelse musicograaf Charles Burney bijvoorbeeld liet zich in 1772 op het Amsterdamse stadhuis verbazen door het spel van Jacob Potholt en deed hiervan uitgebreid verslag. Hij schreef onder meer: ‘Met beide Vuisten haalde hy Passasiën ’er uit, die altoos nog ongemaklijk zouden weezen voor tien Vingers: Trillers, Mordanten, schielijke Loopen en zelfs Harpeggio’s had hy in zyne Magt […]’

De beiaardier

Om een kwaliteitscarillon volledig tot zijn recht te laten komen, is een geschikte beiaardier onontbeerlijk. Door de eeuwen heen zijn stadsoverheden doordrongen geweest van dit belang. Geknoei op de toren, iets ergers is bijna niet te bedenken. Een instructie voor de Utrechtse stadsbeiaardiers David van Slegtenhorst en Johan Carel Valbeek uit 1667 vermeldt als slotbepaling nadrukkelijk dat de heren de genoemde diensten ‘met alle vlijt persoonlijck hebben waer te nemen’. Géén vervangers dus. Vaak kregen beiaardiers de verplichting leerlingen op te leiden, om zo een functionaris paraat te hebben in geval van overlijden. Maar hoe leer je iemand carillon spelen zonder daar een hele stadsbevolking mee lastig te vallen? Tegen-

CHARLES BURNEY

geportretterd door Sir Joshua Reynolds in 1781.

MICHIEL NOUTS

geportretteerd door Lodewijk van der Helst in 1670. Op de achtergrond het Stadhuis op de Dam, waar Nouts beiaardier was.

woordig hebben beiaardiers een oefenklavier thuis, en dat was in vroeger eeuwen niet anders. In 1631 diende Jacob van Eyck een rekest in bij het stadsbestuur:

Op de requeste van Jor. Jacob van Eyck verhalende dat hem bij voorgaende resolutie van de vroetschap, ten eynde sijne kunst van te speelen op de clocken met hem niet en soude versterven, geïnjugeert was een persoon off twee daertoe bequaem in deselve sijne cunste te instrueren, ende dat hij eenige ten deele geïnstrueert hebbende dselve niet tot perfectie conde brengen sonder te hebben een accord cimbalen ofte cleyne klockgens omme sijne discipulen daerinne binnenshuys te oeffenen, die anders tot sijn ende der stadts schande op de publycque clocken souden brodden; versouckende oversulx, dat hem geconsenteert mochte worden tot costen deser stadt te doen gieten een accord van dartich cimbaeltgens […]. Interessant is de zinsnede ‘tot sijn ende der stadts schande’, en let ook op de volgorde. De Utrechters mochten eens denken dat het Van Eyck was die daar op de toren zat de broddelen! Steden als Den Haag en Vlissingen waren overigens minder strikt, daar mocht in de zeventiende eeuw wel op de toren geoefend en/ of lesgegeven worden. Een nieuwe beiaardier kon en kan vanzelfsprekend ook via advertenties worden geworven. Vroeger betrof het vaak een dubbelfunctie, omdat het vak van beiaardier veelal een nevenfunctie was van de organist. Voordat iemand werd aangenomen, diende een proefspel te worden afgelegd. In 1702 bijvoorbeeld moesten kandidaten in Alkmaar ’s morgens een halfuur improviseren op het orgel en ’s middags op de klokken, in het eerste geval op twee psalmmelodieën, in het tweede geval op psalm 61 en het Wilhelmus. Laatstgenoemde melodie zal door de eeuwen heen een veelgevraagde zijn geweest. Beiaardbespelingen vonden en vinden vaak plaats op de lokale marktdagen, en die weekindeling wil weleens hardnekkig standhouden. In Gouda waren de beiaardbespelingen in 1593 op donderdag en zaterdag, en dat zijn ze nu nog steeds. Ook in Delft zijn de speeldagen al vier eeuwen ongewijzigd.

Actualiteit

Met zijn enorme reikwijdte is een carillon hét instrument om in te spelen op de actualiteit. Een beetje beiaardier reageert onmiddellijk. Is een beroemde popzanger overleden, dan kun je er gerust op zijn dat de huidige Utrechtse stadsbeiaardier Malgosia Fiebig binnen enkele dagen een ode brengt. Ook in vroeger eeuwen was inspelen op actuele gebeurtenissen een vanzelfsprekendheid, en vaak een verplichting. Het was een van de redenen dat een beiaardier de stad niet ongevraagd mocht verlaten. Belangrijke stadsaangelegenhe-

DE SPEELTROMMEL VAN DE DOMTOREN IN UTRECHT DE ‘NIEUWE TOREN’ IN KAMPEN, MET HEMONY-BEIAARD

den, militaire overwinningen: als er iets te vieren viel, moest de beiaardier met toepasselijk repertoire present zijn. Nadat de Patriotten in 1787 een nederlaag hadden geleden en stadhouder Willem V was teruggekeerd in Den Haag, gaf de magistraat van die stad de klokkenist opdracht te variëren op het Wilhelmus. Tot de actualiteit behoorde en behoort uiteraard ook de tijd van het jaar. Een meilied speel je als de maand mei aanbreekt, niet midden in de winter.

Voorslag

Actualiteit, zij het van een iets minder snelle soort, is ook mogelijk bij het ‘versteken’ van de trommel, het automatisch speelwerk dat elk heel uur, halfuur en vaak op de kwartieren een melodietje laat horen. Dit heet de ‘voorslag’, een term die letterlijk op te vatten is: het wijsje klinkt vóór de klokslag die de tijd aangeeft. Het is dus ook een waarschuwingssignaal. Een aantal keren per jaar wordt het repertoire vernieuwd, in Leiden eind zestiende eeuw zelfs eens in de veertien dagen. Dan moest Cornelis Schuyt zowel de hele als de halve uren versteken, ‘daerop stellende een gemeen liedeken of psalm gelijc hij tzelve zo tot zijner eeren als ter eeren van de stadt ende ten opsichte des tijts bequaemste zal vinden’. Ook hier een programmering ‘ten opsichte des tijts’, seizoengebonden dus. Tegenwoordig gaat dit niet anders. Als eind augustus in Utrecht het Festival Oude Muziek aanbreekt, programmeert de Dombeiaardier steevast vier muziekfragmenten die aan het festivalthema gerelateerd zijn – voor het hele uur, het halve en de tussenliggende kwartieren. Zelfs de coronapandemie blijkt zo’n actualiteit te kunnen zijn. Op 21 mei jl., toen de eerste besmettingsgolf over haar hoogtepunt was, meldde de schrijver Philip Snijder op Twitter: ‘Het carillon van de Oude Kerk speelt sinds een paar dagen ieder kwartier een paar maten van ‘I’m beginning to see the light’ van Ella Fitzgerald. Daar moet over zijn nagedacht.’ Waarop de Amsterdamse beiaardier Gideon Bodden reageerde: ‘Nu je ’t zegt… [knipoog]’ Snijder: ‘Aha, jij bent de creatieve geest hierachter?’ De voorslag kan de gemoederen aardig bezighouden in een stad, zeker als de stadsbewoners maanden achtereen hetzelfde repertoire horen langskomen. Dan wil weleens iemand geïrriteerd raken. Toen de voormalige Utrechtse stadsbeiaardier Arie Abbenes een keer de jingle van Goede tijden, slechte tijden op de trommel zette, was de brievenrubriek van het Utrechts Nieuwsblad te klein. ■●

BEIAARDFESTIVAL in het geannuleerde Festival Oude Muziek Utrecht 2020: 28 aug t/m 6 sep (dagelijks een bespeling)

Literatuur

Dick van den Hul, Klokkenkunst te Utrecht tot 1700, Zutphen 1982 André Lehr, Beiaardkunst in de Lage Landen, Tielt 1991 Heleen van der Weel, Klokkenspel – Het carillon en zijn bespelers tot 1800, Hilversum 2008 Trouw, 28 mei 1991:

DOMLIEDJE

Gék worden ze ervan, de bewoners van de Utrechtse grachtengordel. Stadsbeiaardier Arie Abbenes heeft het vorige week in zijn hoofd gehaald het herkenningsdeuntje van de Nederlandse soap Goede tijden, slechte tijden op de automatische zeventiende-eeuwse speeltrommel in de Domtoren te zetten. En nu is dat liedje élk uur in de stad te horen, zelfs ’s nachts, tot eind augustus. Een klein aantal bewoners van de binnenstad is al niet blij met een carillon dat ’s nachts blijft doortingelen, maar sinds vorige week ergert de halve binnenstad zich aan het RTL 4-gepingel. ‘Ik doe het nooit goed,’ zegt Arie Abbenes. ‘Daarmee heb ik al leren leven. Laatst had ik een psalm op de trommel gezet, krijg ik een telefoontje van iemand die niet gelovig is. Vond ie vreselijk. Dit keer met Goede tijden, slechte tijden belde een lerares die zei de hele dag op school al alles over de serie te horen, en nu werd ze in haar vrije tijd nog eens ongevraagd getrakteerd op de beginmelodie. Of ik niks anders in voorraad had.’ Abbenes zegt dat hij met zijn carillon-repertoire graag aansluit bij wat er in de stad speelt. ‘Met Sinterklaas en kerst heb ik liedjes die bij die feesten aansluiten, tijdens het Festival Oude Muziek in september is er ook een aangepast wijsje, een enkele keer speel ik een oud-Hollands volksliedje en ditmaal eens een keer een nieuw-Hollands volksliedje, want dat is Goede tijden, slechte tijden natuurlijk.’ En, zegt Abbenes, dat slepende wijsje is uitermate geschikt voor die zeventiende-eeuwse speeltrommel. ‘Die blijft soms haperen, en dan moet je juist zo’n soort liedje hebben, dan merk je daar niet zoveel van. Trouwens, de wijs is precies lang genoeg voor de omvang van de trommel.’ Abbenes denkt er niet aan het wijsje tussentijds te vervangen.

This article is from: