8 minute read
Instrumentaliteit
EEN TROMBONE MET EEN DRAKENKOP
MUZIEKSCHATTEN IN HET RIJKSMUSEUM
Advertisement
AFB. 1
Het intimiderende zoemende geluid van een trombone met de kop van een draak, inclusief opengesperde kaken en een flapperende tong, maakte in vroeger tijden ongetwijfeld indruk op de bezoekers van muziekparades. Dit soort wonderlijke blaasinstrumenten kwam al in de zestiende eeuw voor, toen houten kornetten en serpenten met monsterkoppen werden bespeeld tijdens theatervoorstellingen, waarschijnlijk vooral in gruwelscènes, om het publiek zowel te vermaken als angst aan te jagen. Afschrikwekkende trombones, zogeheten buccins, werden aan het begin van de negentiende eeuw populair in militaire bands, vooral in Frankrijk en Italië. Ze pasten goed bij de opzichtige uniformen van de muzikanten en droegen bij aan het overbrengen van patriottische emoties.
Verschillende Nederlandse prenten en tekeningen uit het begin van de negentiende eeuw laten zien dat de buccin (niet te verwarren met de oude Romeinse buc(c)ina) ook in Nederland populair was. Zo zien we twee buccinspelers in een blaasorkest afgebeeld op een prent met de titel Harmonie, gedrukt door Genisson & Zonen in Turnhout. Een exemplaar van deze prent bevindt zich in het Rijksmuseum (afb. 1). Een buccin treffen we ook aan op een tekening van de Brusselse schrijnwerker Pierre Félix van Doren (afb.3). De afbeelding is onderdeel van een reeks van zo’n honderd tekeningen van verschillende muziekinstrumenten. Deze tekeningen dienden als ontwerp voor het inlegwerk van een set mahoniehouten stoelen die de Prins van Oranje (later koning Willem II van Nederland) in 1828 had besteld voor de Grande Galerie van het Koninklijk Paleis in Brussel.
De fascinerende buccin in het Rijksmuseum (afb. 6) komt ook uit de geschetste traditie. De naam van de maker is gegraveerd op de bekerhals: ‘Charles Kretzschmann a Strasbourg’. Als bouwer van koperinstrumenten stond Kretzschmann bekend om zijn verbeteringen aan het draaiventielmechanisme zoals toegepast in kornetten, bugels en aanverwante instrumenten, een concept waarop
TEKST /
Arianna Rigamonti
BEELD /
Rijksmuseum, Amsterdam
AFB. 2
AFB. 5
AFB. 3
AFB. 4
hij in 1850 patent kreeg. Een aantal van zijn instrumenten, waaronder enkele buccins, bevindt zich in openbare en privécollecties van historische muziekinstrumenten. Naast de Amsterdamse buccin zijn er nog minstens vier andere bekend: twee in het Muziekinstrumentenmuseum in Brussel, één in het Musée de la Musique in Parijs en één in het Musikmuseet in Kopenhagen. Elk van deze buccins heeft een andere monsterkop, die trouwens in geen van de gevallen origineel is. Zo is de kop van het exemplaar in het Rijksmuseum in 2019 geconstrueerd door Geert Jan van der Heide (afb. 5).
Deze buccin behoorde toe aan een zekere J. Willers, die tijdens de Belgische Revolutie van 1830-1831 lid was van het Regiment Grenadiers en Jagers van het Koninklijk Nederlands Leger. Het instrument maakt deel uit van een verzameling aan de opstand gerelateerde militaire objecten en souvenirs, zoals wapens, uniformen en muziekinstrumenten. Deze voorwerpen werden door zowel de Nederlandse als de Belgische troepen gebruikt en later verzameld door een dertienjarige Haarlemse jongen, Sietze Johannes Roosdorp. In de jaren 1860 stalde Roosdorp, inmiddels als stationschef werkzaam bij de Hollandsche
AFB. 6
IJzeren Spoorweg Maatschappij, zijn militaire trofeeën uit in de wachtkamers van ‘zijn’ station Amsterdam Willemspoort. De collectie van Roosdorp ging in september 1895 over naar het
Rijksmuseum (afb. 4).
Momenteel maakt de
Kretzschmann-buccin deel uit van de nieuwe tijdelijke tentoonstelling Muziekparade, die diverse fanfares uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw voor het voetlicht brengt (afb. 2). De expositie toont ongeveer honderd historische muziekinstrumenten alsook militaire objecten, prenten en tekeningen. ■●
Muziekparade is tot en met 14 december 2021 te zien in de Special Collections van het Rijksmuseum (zaal 0.9).
‘EERST DE MUSICI OVERTUIGEN, DAARNA HET PUBLIEK’
SEBASTIAN DAUCÉ CORRIGEERT DE MUZIEKGESCHIEDENIS
MARC-ANTOINE CHARPENTIER (1643 - 1704)
TEKST /
Stefan Grondelaers E nsemble Correspondances is er binnen een decennium in geslaagd te excelleren in de dichtbevolkte niche van
de Franse zeventiende eeuw. En dat zonder de uitgekauwde recepten van het moderne muziekleven: weinig sociale-media-exhibitionisme, geen knieval voor hippe kruisbestuivingen, nooit té voor de hand liggende programma’s. Sinds 2010 rehabiliteert Correspondances het immense oeuvre van troetelcomponist Marc-Antoine Charpentier, maar ook dat van vergeten genieën als Antoine Boësset of Michel-Richard Delalande. Het ensemble blijft nadrukkelijk en verrukkelijk exploreren. Dat was het deze zomer ook in Utrecht van plan geweest, als artist in residence van het Festival Oude Muziek. Maar helaas...
Van de drie geplande concerten gaat alleen nog het openingsconcert met Membra Jesu nostri van Buxtehude door, zij het als ‘los’ concert en onder heel andere omstandigheden dan gedacht.
Sébastien Daucé (1980) is naast de architect en aandrijver van Correspondances ook organist, muziekwetenschapper en schattenjager. Voor dit gesprek moet hij bijna worden ontvoerd uit de bibliotheek waar hij al twee weken op zoek is naar ‘nieuwe’ oude muziek. Waar komt die drang vandaan om vergeten componisten uit archieven en musea te redden? ‘De muziekgeschiedenis corrigeren is zowat de enige macht die je als uitvoerder hebt,’ vertelt Daucé. ‘Want postume faam hangt helaas niet alleen af van intrinsieke kwaliteit, maar ook van een heleboel contextfactoren. Waarom kennen we het oeuvre van Jean-Baptiste Lully, terwijl dat van Charpentier voor bijna twee eeuwen de vriezer inging? Dat heeft niks met kwaliteit te maken: na dertig jaar rehabilitatie ontdekken we dat Charpentier wellicht de grootste van de zeventiende eeuw was. Maar wat hij niet had, was Lully’s commerciële mazzel, resultaat van het operamonopolie dat Lodewijk XIV hem verleende. Dat heeft Lully van de vergetelheid gered, en Charpentier tot de vergeetput veroordeeld. Wij moeten terug naar de archieven, het oude repertoire met onbe-
BEELD /
Philippe Delval
DIETERICH BUXTEHUDE (ca. 1637 – 1707)
De uit de Provence afkomstige dirigent en componist André Campra (1660-1744) wordt wel gezien als de ontbrekende schakel tussen Lully en Rameau. Als componist laveerde hij behendig tussen de kerk en het theater – en met succes. Zijn Requiem dateert uit 1695 en was destijds in Frankrijk een van de eerste grote toonzettingen van de liturgie van de overledenen. vangen ogen herlezen en ons vervolgens afvragen wat het waard is. En dan zie je inderdaad dat Boësset niet vergeten had mogen worden. Maar dat geldt niet voor iedereen: het is zelfs een risico alleen maar onbekend repertoire op te nemen, want er zit een hoop euh… troep tussen.’
Op het moment dat u beseft hoe geniaal Charpentier en Boësset zijn, begint uw werk pas: u wilt ze niet als voetnoot in de muziekgeschiedenis, u wilt hen tot eenentwintigste-eeuwers laten spreken… ‘Het zeventiende-eeuwse getrouw reconstrueren heeft geen zin, en de eenentwintigste eeuw heeft logistieke beperkingen – de honderd muzikanten die je destijds in een hofcontext had krijg ik niet verkocht aan hedendaagse organisatoren. Geconfronteerd met die beperkingen moet ik ervoor zorgen dat de muziek die ik wil verdedigen niet oud klinkt, maar aanspreekt en overtuigt. Dat is voor mij de brede essentie van retorica, en dat is echt niet alleen een kwestie van intuïtie en aanvoelen, maar ook van voorbereiden en studeren, en een visie vormen die ik vervolgens moet overbrengen op de musici die deze interpretatie samen met mij verdedigen. Pas als ik hen kan overtuigen, kan ik u overtuigen.’
Tijdens uw concerten krijg ik telkens weer de indruk dat uw voornaamste insteek op de uitvoering van oudere muziek de manier is waarop een componist met taal omgaat… ‘We zullen nooit precies weten hoe het vroeger klonk, maar de manier waarop componisten met tekstbetekenis, tekstritme en prosodie omgaan biedt inderdaad een geprivilegieerde toegang tot hun muziek. Omgekeerd moet je allerlei muzikale variabelen goed in de gaten houden om ervoor te zorgen dat de tekst te voorschijn komt zoals de componist dat wilde. Gisteravond speelde ik de Messe de Requiem van André Campra met een studentenensemble. Ik koos voor een vast tempo: ik vertraagde nergens, maar versnelde ook niet op ‘Et lux perpetua’, gewoon omdat ik daar geen enkele aanwijzing voor vond in elk van de drie bronnen. De muziek klonk daardoor veel minder dreigend dan we van negentiende-eeuwse requiems gewend zijn. Door in dit geval het tempo te respecteren, merk je dat Campra een lichte en troostende dodenmis wilde, zonder de traditionele hellehorror. Het is echt essentieel dat je een beetje afstand houdt bij het begin, om te vermijden dat je voorgevormde schema’s aan de muziek opdringt.’
U blijft over het algemeen dicht bij huis in uw repertoirekeuze. Het verrast enigszins dat u uw actieradius deze zomer uitbreidt van het opulente katholicisme van de Fransen naar de protestantse strengheid van een Dieterich Buxtehude… Met een glimlach: ‘Dat snap ik. Ergens in mijn hoofd leeft het gekke idee dat mijn lievelingscomponisten Charpentier, Purcell en Buxtehude op de een of andere manier met elkaar verbonden zijn, door hun benadering van contrapunt, hun stembehandeling, de enorme subtiliteit waarmee ze met hun tekst omgaan, hun verinnerlijking, hun intense harmonische taal. Ze hebben elkaar natuurlijk nooit ontmoet, en ik wil daar ook niet zweverig of mystiek over doen. Het is eerder iets als geniale wetenschappers die onafhankelijk van elkaar hetzelfde idee krijgen.’
Tijdens het Buxtehudeconcert klinkt ook een solowerk voor viola da gamba, gespeeld door Mathilde Vialle en geschreven door de huidige Componist des Vaderlands, Calliope Tsoupaki. Dit werk is aan het programma toegevoegd in het kader van het project Festivals for Compassion waar de Organisatie Oude Muziek ook aan meedoet. Meer informatie daarover vindt u op festivalsforcompassion.com. Het concert wordt opgenomen door Concerto Media en via een livestream uitgezonden. Zie ook het openingsartikel in deze TOM.
ENSEMBLE CORRESPONDANCES / SÉBASTIEN DAUCÉ
za 16 jan, 20.15 Amsterdam, Muziekgebouw aan 't IJ Grootse motetten van Charpentier & Du Mont
zo 17 jan, 20.15 Utrecht, TivoliVredenburg Grootse motetten van Charpentier & Du Mont
oudemuziek.nl/ correspondances
ENSEMBLE CORRESPONDANCES Foto: JM Berns
Hoe gaat u Buxtehudes merkwaardige mengsel van reformatorische ernst, extatisch doodsverlangen en muzikale weelderigheid op uw musici overbrengen? ‘Buxtehude zit inderdaad in dat strakke Noord-Duitse reformatiekader verankerd, maar zijn idioom bezit daarnaast een apart soort sensualiteit. Er zit iets puurs en eenvoudigs in, iets ontzettend rechtlijnigs dat ons toelaat zijn wereld te betreden; maar tegelijkertijd heb je een duizelingwekkende rijkdom van koorbehandeling die het typische lutherse koraal ver overstijgt. Zoals alle genieën is Buxtehude voldoende onvatbaar om origineel te zijn. En bevat de Noord-Duitse orgelmuziek uit zijn tijd niet zowel die strengheid als de ontembare extravagantie van de stylus phantasticus? Muziek wisselt altijd spanning en ontspanning af.’ ■●