Sociaal-economische situatieschets editie 2014

Page 1

2014

Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen

Provinciehuis Gouvernementstraat 1, 9000 Gent tel. 09 267 82 15 | fax 09 267 82 97


Colofon

Inhoudsopgave

De Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (editie 2014) is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie.

Voorwoord

1

Deel 1 : Oost-Vlaanderen in de kijker

3

De conjunctuurindicatoren in 2013

5

Huis van de economie Seminariestraat 2 9000 Gent

Provinciale Dienst Economie, Europese en Internationale samenwerking tel. +32 9 267 86 86 economie@oost-vlaanderen.be www.oost-vlaanderen.be

Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij tel. +32 9 267 86 00 info@pomov.be www.pomov.be

Economische Raad voor Oost-Vlaanderen tel. +32 9 267 86 10 erov@oost-vlaanderen.be www.erov.be

Redactie + dataverzameling en -verwerking

Land- en tuinbouw in Oost-Vlaanderen 17 Het economisch belang van de zorgsector

23

Deel 2 : Oost-Vlaanderen doorgelicht

33

Overzichtskaart gemeenten Overzichtstabel gemeenten per arrondissement Bevolking Inkomen Werkgelegenheid Ondernemingsweefsel Werkloosheid Onderwijs Toegevoegde waarde Zeehavens Bedrijventerreinen

34 35 36 40 42 46 49 52 55 57 63

Pascal de Meyer Karin Dossche Kathy Gillis Jos Saerens

Secretariaat Sabina De Roeck

Ontwerp Karakters, Gent

Verantwoordelijke uitgever Geert Versnick, gedeputeerde p/a Gouvernementstraat 1 9000 Gent Wettelijk depotnummer D/2014/5139/5 Gedrukt op gerecycleerd papier (1 500 ex.)

Overname van cijfergegevens is toegelaten mits bronvermelding.


Voorwoord “All around the rich world, things are looking better”. Zo vatte The Economist begin dit jaar de toestand van de westerse economieën samen. De Verenigde Staten van Amerika fungeren als groeimotor. De schulden van gezinnen en bedrijven zijn gedaald, en goedkope energie, volge­houden loonrestricties en een zwakke dollar bezorgen de VS een concurrentiële scherpte. De verwachte groei van het Amerikaanse bruto binnenlands product in 2014 ligt dan ook rond de 3%. Zo goed doen we het nog niet in Europa. Voor de EU-28 blijft de groeiprognose gelimiteerd tot 1,5%. Voor België wordt 1,4% verwacht. Deze verwachtingen mogen dan wel laag liggen, voor 2013 worden naar alle waarschijnlijkheid – de definitieve cijfers zijn nog niet bekend – groeiwaarden opgetekend die rond de nul schommelen (0,1% voor de EU-28, 0,2% voor België). In 2012 was de groei zelfs nog negatief. Op de arbeidsmarkt blijven de gevolgen van de crisis van de voorbije jaren bij ons al bij al beperkt. In Vlaanderen noteert de werkloosheidsgraad zowat een vijfde lager dan in de EU-28. Onze provincie scoort zelfs nog iets beter. De verwachting is dan ook dat het probleem van de knelpuntberoepen snel weer acuut zal worden wanneer de economische groei echt aantrekt. Een meer uitgediepte studie van de conjunctuur en de arbeidsmarkt vindt u in de bladzijden die volgen.

In deze editie van de Sociaal-economische situatie­ schets van Oost-Vlaanderen wordt ook bijzondere aandacht besteed aan het economisch belang van de zorgsector. Nu al is het de tweede belangrijkste werkgever in onze provincie, na de handel. Evoluties zoals de vergrijzing zullen de vraag naar zorgpersoneel ongetwijfeld nog doen toe­ nemen. De productiviteit, uitgedrukt in toegevoegde waarde per werknemer, ligt laag in de zorgsector. Dit heeft alles te maken met het belang van de menselijke factor in deze branche en hoeft niet per se een probleem te zijn. Het betaalbaar houden van ons zorgmodel wordt echter een maatschappelijke uitdaging voor de zeer nabije toekomst. De Sociaal-economische situatieschets van OostVlaanderen biedt ook een kijk op de land- en tuinbouwsector in onze provincie. Hoewel de tewerkstelling in de primaire sector an sich nog slechts tienduizend actieven telt, is de land- en tuinbouw wel goed voor ruim de helft van het bodemgebruik. Ook zijn in totaal 45.000 personen tewerkgesteld in zowat 10.000 ondernemingen die direct of indirect verbonden zijn met de agrarische sector.

Geert Versnick

gedeputeerde bevoegd voor economie

Jozef Dauwe

gedeputeerde bevoegd voor middenstand

1



deel 1

Oost-Vlaanderen in de kijker



De conjunctuur­ indicatoren in 2013 In tijden van vertragende economische conjunctuur, van stijgende werkloosheid en van bedrijfssluitingen krijgen conjunctuurindicatoren heel wat aandacht. Overheden, bedrijven en parti­ culieren wensen zich een beeld te vormen over hoe de ‘conjunctuur’ straks zal evolueren om hierop (adequaat) te kunnen anticiperen. Gegevens zoals bijvoorbeeld de conjunctuurbarometer van de Nationale Bank, het consumentenvertrouwen, het producentenvertrouwen, het aantal falingen, openstaande werkaanbiedingen, werkzoekenden, tijdelijke werkloosheid, uitzendarbeid, enzovoort, kunnen een aanwijzing geven over de actuele ‘stand’ en toekomstige ‘loop der conjunctuur’.

Langs de vraagzijde wordt de economie gemeten via het consumentenvertrouwen. Sinds april 2013 nam het consumentenvertrouwen elke maand lichtjes toe. Maar vooral na de zomer sprong het vertrouwen van -16 in juli 2013 naar -6 in oktober 2013. Daar blijft hij nu ongeveer status quo met -4 in februari 2014, dus nog steeds een negatieve waarde wat betekent dat het aantal pessimisten nog steeds groter is dan het aantal optimisten. Evolutie van de samenstellende indicatoren van het consumentenvertrouwen (België januari 2013 – februari 2014): figuren A.2a tot en met A.2d.

Figuur A.1: consumentenvertrouwen -30

-25

-20

-15

-10

-5

0

‚ jan 13

‚ feb 13

‚ mrt 13

‚ apr 13

‚ mei 13

‚ jun 13

‚ jul 13

‚ aug 13

‚ sep 13

‚ okt 13

‚ nov 13

‚ dec 13

‚ jan 14

Bron: Nationale Bank van België (NBB)

5


Figuur A.2.a vooruitzichten economische situatie in België

Figuur A.2.b vooruitzichten werkloosheid in België

Bron: NBB

Bron: NBB

Figuur A.2.c vooruitzichten financiële situatie gezinnen

Figuur A.2.d vooruitzichten spaarvermogen gezinnen

Bron: NBB

Figuur A.2.a en A.2.b geven de verwachtingen omtrent de macro-economische ontwikkelingen door de gezinnen. Vooral een toegenomen optimisme aangaande de economische situatie – van -23 in januari 2013 naar +12 in januari 2014 – draagt de verbetering van het consumentenvertrouwen. De verwachtingen omtrent de werkloosheid blijven sinds de zomer stagnerend. Wat de werkloosheidsvooruitzichten betreft, wijst een daling van de curve op een gunstige ontwikkeling. Figuur A.2.c en A.2.d geven de micro-economische vooruitzichten van de huishoudens, waarbij vooral de eigen toekomstige financiële situatie rooskleuriger wordt ingeschat.

6

Bron: NBB

Naar analogie met het consumentenvertrouwen stelt de Nationale Bank van België (NBB) ook een vertrouwensindicator voor de producenten ter beschikking. Het is vrij algemeen aanvaard dat het vertrouwen en de verwachtingen van ondernemingen een belangrijke rol spelen in het uiteindelijke economische gedrag van die ondernemingen. In België kunnen we deze informatie opvolgen aan de hand van de conjunctuurbarometer van de NBB. De conjunctuurbarometer is een algemene synthetische bruto-indicator van het ondernemersvertrouwen die tot stand komt via een enquête bij ondernemers.


Synthetisch, omdat het gaat om een samenstelling van een aantal componenten. Bruto, omdat de indicator berekend wordt als het saldo van het aantal positieve en het aantal negatieve beoordelingen. Algemeen, omdat het een beeld moet geven van het klimaat in de globale economie. De algemene indicator is een gewogen gemiddelde van de synthetische bruto-indicatoren van de sectoren verwerkende nijverheid, bouw, handel en diensten.

De synthetische conjunctuurindicator in figuur A.3 geeft voor Oost-Vlaanderen de toestand en de verwachte evolutie weer van de productie, bestellingen, werkgelegenheid, voorraden en prijzen van de hele economie. Daarnaast berekent de NBB ook een afgevlakte indicator die de fundamentele economische tendens weergeeft. Voorts berekent de NBB ook deelindicatoren voor de verwerkende nijverheid, handel, bouwnijverheid en dienstverlening aan bedrijven.

Doorheen de jaren heeft de conjunctuurindicator zichzelf een zeer betrouwbaar imago aangemeten.

De gezamenlijke conjunctuurcurve is een synthese van de vier genoemde deelindicatoren.

Zowel voor conjunctuuranalisten als voor beleids­ makers is het een vaak gebruikt instrument. De tijdreeks van het ondernemersvertrouwen vertoont hetzelfde patroon als de tijdreeks van de economische groei. Het feit dat het onder­ nemersvertrouwen enkele periodes vooruitloopt op de economische groei verleent deze indicator een excellent voorspellend karakter.

De bruto waarde van de synthetische conjunctuur­ curve voor Oost-Vlaanderen, die sinds begin 2008 geen positieve waarde meer heeft vertoond, evolueerde in 2013 van -13,3 in januari naar -7,5 in december. Ondanks het nog resterende pessimistisch overwicht is deze positieve evolutie vooral te danken aan de bouwsector – evolutie van -17,5 in januari 2013 naar -3,1 in december 2013.

Uit een working paper van de NBB blijkt trouwens dat het Belgische ondernemersvertrouwen tevens als voorspellende indicator fungeert voor de totale economische activiteit in het euro-gebied. Als verklaring wordt teruggegrepen naar drie typische kenmerken van de Belgische economie: de specialisatie in halfafgewerkte producten, het open karakter van onze economie en de sterke aanwezigheid van KMO’s.

Die evolutie is er ook, maar veel minder uitgesproken in de industrie – van -13,2 naar -9,6 – en in de handel – van -26,6 naar -18,6.

Figuur A.3: gezamenlijke synthetische conjunctuurcurve Oost-Vlaanderen

Bron: Nationale Bank van België (NBB)

7


Tabel A.1: evolutie en samenstellende delen van de economische groei in 2013. Voornaamste aggregaten (veranderingspercentage in volume t.o.v. de voorgaande periode, voor seizoeninvloeden en kalendereffecten gezuiverde gegevens)

2012 II

2013

III

IV

jaar

I

II

III

IV

jaar

1. Toegevoegde waarde Nijverheid

-1,4

0,0

-0,3

-2,4

-1,2

0,5

0,3

0,6

-1,2

Bouwnijverheid

0,0

-0,3

-1,4

1,0

-0,6

-0,4

0,8

0,7

-1,6

Diensten

-0,2

0,1

0,0

0,1

0,3

0,2

0,2

0,5

0,6

Consumptieve particuliere bestedingen (1)

-0,4

-0,1

-0,2

-0,3

0,4

0,3

0,5

0,6

0,7

Consumptieve bestedingen van de overheid

0,4

0,4

0,5

1,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,7

2. Bestedingen

-1,3

-0,1

-1,1

-2,0

-1,6

0,0

0,5

0,8

-2,5

-1,4

0,0

-1,5

-2,1

0,0

0,7

0,1

0,9

-0,6

woongebouwen

-1,0

-0,7

-1,4

-3,2

-1,9

-0,8

0,5

0,3

-3,8

overheid

-1,3

1,2

1,8

2,4

-12,6

-3,6

3,4

1,2

-11,9

Binnenlandse vraag (exclusief voorraden)

-0,4

0,0

-0,2

-0,2

-0,1

0,1

0,4

0,5

0,1

Voorraadwijziging (2)

-0,4

-0,2

-0,1

-0,4

0,2

-0,3

-0,4

-0,1

-0,5

Uitvoer van goederen en diensten

0,1

0,7

-1,1

1,8

-0,8

3,1

1,4

-0,4

1,8

Invoer van goederen en diensten

-0,4

0,6

-1,3

1,3

-0,7

2,8

1,0

-0,6

1,0

Netto-uitvoer van goederen en diensten (2)

0,4

0,1

0,2

0,5

-0,1

0,4

0,3

0,1

0,7

Bruto-investeringen in vaste activa ondernemingen

3. Arbeidsmarkt Totaal aantal personen

0,0

0,0

0,0

0,2

-0,2

-0,2

0,1

0,1

-0,2

Arbeidsvolume van de loontrekkenden

-0,1

-0,1

0,0

0,0

-0,3

-0,2

0,1

nb

nb

(1) Inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.  (2) Bijdrage tot de verandering van het bbp. Bron : INR

Het verloop van de economische groei in België verduidelijkt in figuur A.4 het belang en het voor­ spellende karakter van de synthetische conjunctuurcurve.

Figuur A.4: bbp en conjunctuurverloop

Bron : INR

8


Na een lichte achteruitgang met 0,1% in 2012 werd het verloop van het voor kalenderinvloeden gezuiverde bbp naar volume opnieuw positief, met een stijging van 0,2% over het jaar 2013 als geheel. De toegevoegde waarde nam in de diensten met 0,6% toe, een groei die hoger uitviel dan in 2012 (0,1%). In de industrie liep de toegevoegde waarde met 1,2% terug, wat een minder sterke daling is dan in 2012 (-2,4%). Daarentegen is een omgekeerde dynamiek merkbaar in de bouw足 nijverheid, waar de stijging met 1,0% in 2012 van de toegevoegde waarde omsloeg in een afname met -1,6% in 2013. De situatie in die bedrijfstak verbeterde echter aanzienlijk in het derde en vierde kwartaal van 2013, met stijgingen ten belope van 0,8% en 0,7%. Voor de binnenlandse bestedingen werd 2013 gekenmerkt door een daling van de bruto-investeringen in vaste activa met 2,5%. Terwijl de bedrijfsinvesteringen slechts 0,6% lager uitvielen, daalden de investeringen van de huishoudens in woongebouwen en de overheidsinvesteringen met respectievelijk 3,8% en 11,9%. Die resultaten zijn voornamelijk een afspiegeling van het eerste kwartaal van het jaar, waarin de daling van de investeringen in woon足gebouwen 1,9% bedroeg, terwijl die van de overheidsinvesteringen uitkwam op 12,6%. De consumptieve bestedingen van de huishoudens hadden daarentegen een positieve invloed op de economische bedrijvigheid in 2013, aangezien ze met 0,7%

toenamen, wat contrasteert met de daling ervan met 0,3% in 2012. De overheids足consumptie vertoonde in 2013 dan weer een stijging met 0,7%. Al bij al steeg de binnenlandse vraag (zonder voorraden) met 0,1%. De bijdrage van de netto-uitvoer van goederen en diensten tot de economische groei nam vanaf het tweede kwartaal geleidelijk af. Over het hele jaar 2013 was de stijging van het uitvoervolume (1,8%) groter dan die van de invoer (1,0%). Bijgevolg leverde de netto-uitvoer van goederen en diensten een positieve bijdrage van 0,7 procentpunt, of iets meer dan de bijdrage van 0,5 procentpunt een jaar eerder. De bijdrage van de voorraadwijziging tot de verandering van het bbp beliep -0,5 procentpunt in 2013, tegen -0,4 procentpunt in 2012. De arbeidsmarkt als belangrijke conjunctuur足 indicator vertaalt zich in cijfers over werkloosheid enerzijds en over tewerkstelling anderzijds. De werkloosheid in Oost-Vlaanderen steeg gemiddeld over 2013 met 9,3% wat op Limburg na (+9,4%) het hoogst in Vlaanderen is (Vlaams Gewest +8,5%). Specifiek voor Oost-Vlaanderen geeft onderstaande tabel A.2 de kengetallen van de werkloosheid 2011-2013, met het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) als kernindicator.

9


Tabel A.2: kengetallen van de Oost-Vlaamse werkloosheid 2011-2013

NWWZ

2013

%

2012

verschil

2011

verschil

49.963

100,0

45.709

+9,3%

43.980

+13,6%

+0,81

Werkloosheidsgraad Totaal

7,20%

6,59%

+0,61

6,39%

Mannen

7,21%

6,46%

+0,75

6,08%

+1,13

Vrouwen

7,18%

6,75%

+0,45

6,75%

+0,43

Kenmerken van de niet-werkende werkzoekenden Categorie

Geslacht

Leeftijd

Studieniveau

36.924

73,9%

33.881

+9,0%

33.138

+11,4%

BIT

WZUA

4.198

8,4%

3.845

+9,2%

3.352

+25,2%

Vrij ingeschreven

4.653

9,3%

3.923

+18,6%

3.514

+32,4%

Andere

4.189

8,4%

4.060

+3,2%

3.976

+5,4%

Mannen

26.934

53,9%

24.202

+11,3%

22.702

+18,6%

Vrouwen

23.029

46,1%

21.507

+7,1%

21.278

+8,2%

< 25 jaar

11.289

22,6%

10.286

+9,8%

9.441

+19,6%

25 tot 50 jaar

27.375

54,8%

24.655

+11,0%

23.334

+17,3%

>= 50 jaar

11.299

22,6%

10.768

+4,9%

11.205

+0,8%

Laaggeschoold

24.143

48,3%

22.989

+5,0%

22.757

+6,1%

Middengeschoold

16.958

33,9%

15.027

+12,8%

14.028

+20,9% +23,2%

Hooggeschoold Werkloosheidsduur

< 1 jaar 1 tot 2 jaar >= 2 jaar

Nationaliteit

Niet-EU

Origine

Allochtonen

17,7%

7.693

+15,2%

7.195

57,6%

26.168

+10,0%

24.104

+19,4%

8.796

17,6%

7.467

+17,8%

7.232

+21,6%

12.383

24,8%

12.074

+2,6%

12.644

-2,1%

4.515

9,0%

4.221

+7,0%

3.761

+20,1%

12.041

24,1%

10.873

+10,7%

9.926

+21,3%

Arbeidsgehandicapten

6.740

13,5%

6.155

+9,5%

6.919

-2,6%

WZ in een kansengroep

35.500

71,1%

33.157

+7,1%

32.432

+9,5%

Bron : Arvastat

10

8.862 28.785


De financieel-economische crisis trof de voorbije jaren vooral de mannelijke werkgelegenheid, maar in 2013 ligt zowel voor de vrouwen als voor de mannen de werkloosheidsgraad (het % werklozen in de beroepsbevolking [werkenden + werklozen] van 15 tot 65 jaar) op ongeveer 72%. Ook het aantal NWWZ die langer dan 2 jaar in werkloosheid zijn, bedraagt nog steeds 1 op 4 of 12.380 van de 49.960 NWWZ. Verontrustend is evenwel de stijging van de werkloosheid bij jongeren met 14,3% in de leeftijdscategorie 20 tot en met 24 jaar en +15,7% voor 25 tot en met 30 jaar over 2012-2013.

Het aantal niet-werkende werkzoekenden in Vlaanderen piekte een eerste maal in 2010, (208.242 NWWZ) en daalde vervolgens tot december 2011. Sinds begin 2012 kent het aantal werkzoekenden in Vlaanderen echter opnieuw een stijging die hardnekkig blijft aanhouden. De werkloosheid staat nu op een recordhoogte sinds de start van de economische crisis in 2008, namelijk 221.900 NWWZ gemiddeld in 2013.

jan/14

okt/13

jul/13

apr/13

jan/13

okt/12

jul/12

apr/12

jan/12

okt/11

jul/11

apr/11

jan/11

okt/10

jul/10

apr/10

jan/10

okt/09

jul/09

jan/09

30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% -5% -10% -15%

apr/09

Figuur A.5: evolutie NWWZ Vlaams Gewest 2009 - 2013

Bron : Arvastat

De groeipercentages van de Vlaamse werk­ loosheid blijven evenwel ver onder het groei­ percentage dat men op het hoogtepunt van de crisis kende met meer dan 20% stijging tussen mei 2009 en december 2009 (zie figuur A.5 ). Een einde aan de toenemende werkloosheid wordt niet verwacht op korte termijn. Het Federaal Planbureau voorziet op nationaal vlak een toename van de werkloosheid in 2014 van 12,4% tot 12,6%. De voorziene toename in de werkgelegenheid blijkt onvoldoende te zijn om de verdere stijging van de beroepsbevolking volledig op te vangen. Net als de economische activiteit wordt de Vlaamse arbeidsmarkt gekenmerkt door een evolutie met double dip: een herstelperiode voor de indicatoren van de Vlaamse arbeidsmarkt in 2010-2011, die een daling kenden in 2008-2009

en allemaal opnieuw een inkrimping kenden in 2012-2013 ten gevolge van de nieuwe achteruitgang van de economische activiteit. Figuur A.6 toont aan dat de Vlaamse arbeidsmarkt sinds 2011 de gevolgen ondergaat van de verzwakking van de economische activiteit. Na een stijging van de loontrekkende tewerkstelling in 2010 en 2011, is het aantal Vlaamse werknemers gekrompen in het jaar 2012. De inkrimping zette zich echter voort in de eerste twee kwartalen van 2013, om dan min of meer te stabiliseren in het derde kwartaal van 2013. Gezien de positieve resultaten van de conjunctuurindicatoren – zoals het consumenten- en ondernemersvertrouwen en de uitzendactiviteit – is het weinig waarschijnlijk dat de situatie op de arbeidsmarkt zal blijven achteruitgaan. Op nationaal niveau verwacht het Federaal Planbureau 13.000 nieuwe banen in 2014.

11


Figuur A.6: evolutie van het aantal werknemers per kwartaal t.o.v. het kwartaal in het voorgaande jaar (Vlaams Gewest)

1,5% 1,0% 0,5% 0,0% -0,5% -1,0%

13 /3

13 /2

20

13 /1

20

12 /4

20

12 /3

20

12 /2

20

20

12 /1

20

11 /4

20

11 /3

20

11 /2

20

11 /1

10 /4

20

10 /3

20

10 /2

20

10 /1

20

09 /4

20

20

09 /3

20

09 /2

20

20

09 /1

-1,5%

Bron : RSZ DMFA, situatie op eind van kwartaal (bewerking Departement WSE)

Een bijkomende conjunctuurindicator is de uitzendactiviteit. De evolutie van de uitzendactiviteit volgt sterk de conjunctuurbewegingen en geeft ons, net zoals de evolutie van de tijdelijke werkloosheid, een goed idee over de toekomstige evolutie van de werkgelegenheid. Beiden fungeren immers als buffer bij vraagschommelingen. Wanneer de vraag naar goederen en diensten stijgt, zullen ondernemingen in de eerste plaats uitzend足 krachten inzetten en de tijdelijke werkloosheid afbouwen. Als de vraagstijging blijft duren, kan dit bijkomende vaste aanwervingen tot gevolg hebben. Omgekeerd geldt, in geval van een dalende vraag naar goederen en diensten, dat bedrijven eerst minder beroep zullen doen op uitzendkrachten, alvorens ook, bij een aanhoudende daling van de vraag, minder geneigd te zijn om werknemers vast in dienst te nemen/houden. De conjuncturele heropleving weerspiegelde zich in de stijgende uitzendactviteit vanaf oktober 2009. Vanaf midden 2011 daalde het aantal gepresteerde uren uitzendarbeid echter opnieuw op enkele uitzonderingen na. Vanaf augustus 2013 merken we echter weer een opwaartse trend.

12

In de maand januari 2014 steeg het aantal gepresteerde uren uitzendarbeid met 0,49% t.o.v. de maand december 2013 (op basis van voor seizoens- en kalenderinvloeden gecorrigeerde cijfers). Deze evolutie is toe te schrijven aan een ongelijke evolutie van de segmenten: het aantal gepresteerde uren uitzendarbeid nam toe met 1,78% in het arbeiderssegment, in het bediendesegment was er een afname in gepresteerde uren van -1,29%. De Federgon-index bereikte 210,5 punten in januari 2014. De Federgon-index geeft het seizoensgezuiverde activiteitenniveau, op basis van het aantal gepresteerde uren uitzendarbeid, weer van de betreffende maand ten opzichte van de activiteit in de maand januari 1995 (januari 1995 = 100).


Figuur A.7: evolutie uitzendactiviteit 2008-2013

Bron : Federgon

In onderstaande tabel A.3 wordt een evolutieve analyse van de Oost-Vlaamse arbeidsmarkt 2006-2012 gegeven op basis van de sectorale tewerkstelling van het aantal “werkzame personen�, dit zijn loontrekkenden en zelfstandigen samen.

Tabel A.3: evolutie arbeidsmarkt Oost-Vlaanderen 2006-2012 2012

2011

2010

2009

2008

2007

2006

1457.830

1450.274

1439.079

1426.371

1414.450

1403.369

1393.852

Arbeidsmarkt Oost-Vlaanderen totale gemiddelde bevolking 1.a Bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jr)

951.266

921.961

1.b Bevolking op arbeidsleeftijd (18-64 jr)

903.441

873.792

2 Beroepsbevolking = 3 + 6

615.287

612.229

606.515

602.350

595.238

586.166

584.965

3 Werkgelegenheid = 4 + 5

569.578

568.249

559.003

555.375

555.167

544.213

535.280

4 Zelfstandigen

105.390

104.947

103.936

103.176

102.451

101.571

101.419

5 Loontrekkenden

464.188

463.302

455.067

452.199

452.716

442.642

433.861

9.061

9.503

10.042

10.653

11.082

11.306

11.882

88.769

89.492

89.198

91.456

95.446

95.497

96.520

Landbouw. bosbouw en visserij Industrie en energie Bouwnijverheid

44.497

44.483

43.315

42.677

42.250

41.377

39.766

Diensten

427.251

424.771

416.448

410.589

406.389

396.033

387.112

Handel. vervoer en horeca

114.485

114.749

114.100

144.276

115.002

114.319

113.522

8.125

7.955

8.043

7.874

7.752

7.409

7.014

11.504

11.227

11.009

10.906

10.798

10.687

10.556

Informatie en communicatie FinanciĂŤle dienstverlening

2.604

2.574

2.456

2.322

2.337

2.201

2.153

Zakelijke dienstverlening

Verhuur en handel van onroerend goed

102.731

101.302

95.752

91.597

91.239

85.894

80.898

Overheid en onderwijs. gezondheids- en welzijnszorg

165.797

164.723

162.933

161.286

156.804

152.950

149.952

22.005

22.241

22.155

22.328

22.457

22.573

23.017

45.709

43.980

47.512

46.975

40.071

41.953

49.685

Cultuur. recreatie. overige diensten 6 Werkloosheid

Bron : NBB, berekeningen studiedienst Huis van de economie

13


Verschil tussen bevolking op arbeidsleeftijd en beroepsbevolking: scholieren, studenten, huisvrouwen (en -mannen), arbeidsongeschikt verklaarden en vervroegd gepensioneerden. Waar de bevolking op arbeidsleeftijd over de periode 2006-2012 slechts met 3,4% toenam, steeg de beroepsbevolking met 5,1%. Dit laatste is vooral het gevolg van een stijging van de werkgelegenheid met 34.298 eenheden (+6,4%) en een daling van de werkloosheid met 3.976 een­ heden (-8%) over deze periode. Die werkgelegenheid bleef jaar op jaar stijgen, de werkloosheid daarentegen varieerde met een piek van 47.512 in 2010. De werkgelegenheid steeg nagenoeg in alle deelsectoren, behalve in de industrie (-7.751 werkzame personen) en in de landbouwsector (-2.821 werkzame personen). Dit laatste is het gevolg van het aantal zelfstandigen dat er mee stopte. De bezoldigde tewerkstelling bleef daarentegen stijgen in de landbouwsector. Het verlies aan “werkzame personen” in de industrie is vooral te wijten aan bezoldigde tewerkstelling. Toch blijft deze sector belangrijk. Met 88.769 werkzame personen betekent dit nog steeds 15,6% van de Oost-Vlaamse tewerkstelling. De belangrijkste tewerkstelling – zowel zelf­ standigen als loontrekkenden – vinden we in de sector overheid, onderwijs, gezondheidszorg die voor 29% van de Oost-Vlaamse tewerkstelling tekent. De sterke vertegenwoordiging in OostVlaanderen van universiteit, hogescholen en ziekenhuizen blijkt dan ook uit de aanwezigheids­ coëfficiënt van 109 tegenover het Vlaams Gewest. Nog sterker vertegenwoordigt is de bouwsector in Oost-Vlaanderen met een aanwezigheidscoëfficiënt van 118,8 tegenover Vlaanderen in 2012. De arbeidsmarktsituatie in 2012 voor de OostVlaamse arrondissementen wordt in onderstaande tabel A.4 gegeven.

Hierbij valt het grote verschil op dat de beroepsbevolking vertegenwoordigt tegenover de bevolking op arbeidsleeftijd – 18 tot 64 jaar – in de verschillende arrondissementen. In het arrondissement Gent bedraagt dit 84%, tegenover 68% voor de totale provincie. Dit significante verschil is niet abnormaal, aangezien met de pendelarbeid moet rekening gehouden worden. Zo heeft bijvoorbeeld de stad Gent in 2011 een activiteitsgraad van bijna 120%, te wijten aan de inkomende pendel naar de hogescholen, universiteit, ziekenhuizen en “grote” bedrijven. De werkgelegenheid – zelfstandigen en loon­trekkenden – beloopt in het arrondissement Gent dan ook 78% van de bevolking op arbeidsleeftijd (18 tot 64 jaar) tegenover slechts 47% in het arrondissement Aalst en 63% in de provincie. De evolutie van het ondernemingslandschap werd in 2013 gekenmerkt door een hausse van het aantal faillissementen. In 2012 situeerde de stijging van het aantal faillissementen zich vooral binnen het Vlaams Gewest, terwijl de andere gewesten slechts lichte overschrijdingen kenden van de volumes. In 2013 was er ter zake een duidelijke kentering: daar waar de hausse van het aantal faillissementen binnen het Vlaams Gewest temperde (dus: er is nog altijd een stijging maar minder uitgesproken) beukte de faillissementsgolf volop op het Waals en Brussels Gewest in. Toch worden in elk van de drie gewesten nieuwe records geregistreerd. Met betrekking tot de faillissementsevolutie concentreerde de hausse ervan zich in 2012 volledig in Vlaanderen terwijl in de andere regio’s de faillissementscijfers eerder neigden naar status quo. Dit was een normaal en verwacht patroon doordat de conjuncturele evoluties zich, gezien

Tabel A.4: evolutie arbeidsmarkt Oost-Vlaanderen arrondissementeel 2012 2012

O-Vl

Aalst

D’monde

Eeklo

Gent

Oudenaarde St.-Niklaas

Arrondissementen 1457.830

279.546

195.678

82.844

536.900

121.447

241.417

1.a Bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jr)

951.266

182.833

128.173

53.168

353.376

77.826

147.597

1.b Bevolking op arbeidsleeftijd (18-64 jr)

903.441

173.806

121.658

50.479

336.191

73.710

147.597

2 Beroepsbevolking = 3 + 6

615.287

91.404

67.092

29.549

282.319

45.770

99.153

3 Werkgelegenheid = 4 + 5

569.578

83.215

61.943

27.196

263.230

42.385

91.611

4 Zelfstandigen

105.390

18.181

13.550

6.528

42.082

9.449

15.600

5 Loontrekkenden

464.188

65.032

48.393

20.668

221.148

32.936

79.011

45.709

8.191

5.149

2.353

19.089

3.385

7.542

totale gemiddelde bevolking

6 Werkloosheid

Bron : NBB, berekeningen studiedienst Huis van de economie

14


de grotere import-export gerichtheid van de ondernemingen traditiegetrouw eerst in de Vlaamse regio, en het brede havengebied in het bijzonder, laat gevoelen. Naderhand verspreidt de invloed zich ook over de rest van het land.

beperkter in omvang wordt) van de faillissementen­ hausse binnen het Vlaams Gewest. Uitgaande van verder economisch herstel zal ook deze tendens zich (pas) vanaf midden volgend jaar over de andere landsgedeeltes verspreiden.”

“Nu stellen we”, aldus handelsinformatie­ verstrekker Graydon, “het omgekeerde vast: het afgelopen halfjaar meten we een gevoelige tempering (nog geen daling maar een stijging die

Onderstaande tabel geeft de evolutie van de falingen over de periode 2005-2013 voor de OostVlaamse gerechtelijke arrondissementen.

Tabel A.5: evolutie falingen Oost-Vlaanderen gerechtelijke arrondissementen 2005-2013 2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Arrondissementen Aalst

94

103

114

114

156

145

137

204

172

Dendermonde

126

96

118

117

136

153

183

192

194

-15,69% 1,04%

Gent

398

374

367

432

407

480

418

482

557

15,56% 14,53%

Oudenaarde

80

81

94

93

90

108

105

117

134

Sint-Niklaas

148

135

158

184

208

208

228

262

281

7,25%

Totaal

846

789

851

940

997

1.094

1.071

1.257

1.338

6,44%

Bron: Graydon

Dit jaar verdwenen 27.912 arbeidsplaatsen in België als gevolg van een faillissement. 13855 hiervan situeren zich in het Vlaams Gewest en 3.067 in Oost-Vlaanderen. De globale en directe impact van de faillissementen op het sociaal passief stijgt hierdoor opnieuw met +5,6% op vrij fundamentele wijze en is het grootste cijfer ooit. Let wel: niet elke arbeidsplaats is definitief verloren. Sommige faillissementen kennen al dan niet onder curatele een doorstart waardoor minstens een deel van de arbeidsplaatsen wordt gerecu­pereerd.

Het leeuwendeel van het mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen als gevolg van een faillissement gaat verloren in de KMO’s, die overigens ruim 99% van de faillissementsstatistieken vullen. Over het gehele jaar 2013 werden 13 bedrijven, meestal NV’s, failliet verklaard die méér dan 100 mensen tewerkstelden. In 2012 waren dat er 15 waarvan 3 hun maatschappelijke zetel in OostVlaanderen hadden. Het grootste faillissement van 2013 viel op 30 augustus te betreuren: de diepvriesketen O’Cool uit Drongen stelde 260 mensen tewerk.

15


Figuur A.8: banenverlies in België evolutie 2000 - 2013 30.000 28.000 26.000 24.000 22.000 20.000 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 TOTAAL -TOTAL 16.834 23.196 20.497 21.157 18.713 18.259 14.241 15.073 20.259 23.784 24.076 23.215 26.425 27.912

Bron : Graydon

Nog volgens Graydon zijn de voornaamste oor­ zaken van het hoge aantal falingen het directe gevolg van: • een steeds aanwezige structurele onderlaag van faillissementen; • een hausse sinds midden 2007 als gevolg van de oprichting van vele onder­nemingen van belabberde kwaliteit; • een hausse binnen de consumentgerichte sectoren als gevolg van de koopkracht- en grondstofprijsproblematiek die opdook in september 2007; • een hausse bij de toeleveranciers aan consumentgerichte sectoren vanaf juni 2008; • de subprime-crisis die bedrijven met wel­ bepaalde kenmerken, in het bijzonder een zwakke solvabiliteit gekoppeld aan een hoog volume aan kortetermijnleningen, in moeilijkheden bracht; • een hoger aantal bedrijven dat gebruikmaakte van de Wet betreffende de Continuïteit van Ondernemingen en na verloop van tijd toch failliet gaat. Bovendien stellen we nu al twee volle jaren vast dat meer en meer bedrijven die in WCO gaan kettingreacties veroorzaken, waarbij ze – door de verkregen opschorting van betaling en door soms extreme schuldherschikkingen – leveranciers op hun beurt in moeilijkheden brengen; • een nieuwe hausse binnen de consumentgerichte sectoren als gevolg van de koopkrachten grondstofprijsproblematiek die zich vanaf begin 2011 opnieuw manifesteerde. Deze

16


hausse zorgt voor de blijvend hoge faillissementsaantallen die we nu kennen in het bijzonder binnen de kleinere bouwnijverheid; het groeiende wantrouwen binnen het ondernemingslandschap, onder meer merkbaar aan een sterke achteruitgang van de B2B betalingskwaliteit; de sneeuwbaleffecten die we nu ten volle waarnemen waarbij eerst de toeleveranciers van de conjunctuurgevoelige sectoren en vervolgens een aantal bedrijven uit de meer industriële sectoren in moeilijkheden komen.

In 2012 werden in Oost-Vlaanderen 9.299 nieuwe economische entiteiten opgericht, 4,6% minder dan het jaar 2011. Na een dieptepunt in 2009 met slechts 8.979 starters nam het aantal startende entiteiten opnieuw duidelijk toe in 2010 en 2011. Die opwaartse beweging werd niet verder gezet in 2012 met opnieuw een knik naar beneden. In de loop van 2013 is deze neerwaartse trend enkel maar versterkt, met terug een knik van 5% naar 8.838 oprichtingen.

Bovendien zetten heel wat andere ondernemingen – vrijwillig of verplicht – de activiteiten stop. Hoewel in absolute getallen de balans positief overhelt (meer oprichtingen dan stopzettingen), zien we dat verhoudingsgewijs het aantal stopzettingen sneller stijgt: het verschil tussen oprichtingen en stopzettingen slinkt, dermate – zie figuur A.9 – dat het surplus tussen beide in 2013 nog slechts 234 meer starters dan stopzettingen bedraagt, tegenover een surplus van 3.651 in 2006. Faillissementen (en zelfs gerechtelijke reorganisaties) vormen slechts de extremere uitingen van een ruimer fenomeen. Heel wat bedrijven stoppen hun activiteiten zonder debacle. De bedrijfsleiders gaan ‘met pensioen’ of overlijden, zonder dat de zaak wordt verder gezet. Anderen geloven niet meer in de continuïteit van de activiteiten, maar slagen erin de zaak ‘proper’ te vereffenen. Alhoewel dus de falingen slechts een deel van de stopzettingen uitmaken – 15,6% in 2013 in Oost-Vlaanderen – is dit toch een stijging van 2,2 procentpunt tegenover 2006.

Figuur A.9: demografie Oost-Vlaamse ondernemingen 2006-2013 12.000

10.000

8.000

6.000

4.000

2.000 oprichtingen stopzettingen falingen

0 2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Bron : Graydon

17



Land- en tuinbouw in Oost-Vlaanderen Grondgebruik

Land- en tuinbouwbedrijven Aantal

De provincie Oost-Vlaanderen heeft een oppervlakte van 298.224 hectare in totaal. Volgens de landbouwenquête 2012 is er 150.575 ha cultuurgrond in Oost-Vlaanderen. In vergelijking met andere provincies heeft OostVlaanderen een relatief hoog aandeel landbouwgrond. In West-Vlaanderen is dit aandeel nog hoger (65%), maar in bijvoorbeeld Antwerpen (32%) of Limburg (35%) is het aandeel landbouwgrond een stuk lager. Ruim de helft (50 %) van de Oost-Vlaamse oppervlakte wordt voor land- en tuinbouw gebruikt.

Volgens de landbouwenquête van 2012 waren er 25.217 bedrijven met landbouwproductie in Vlaanderen. Ongeveer 26% hiervan of 6.641 bedrijven zijn gelegen in Oost-Vlaanderen. Hiermee staat onze provincie op de 2de plaats na West-Vlaanderen (34%) en vóór Antwerpen (15%). Oost-Vlaanderen telt 6.641 land- en tuinbouwbedrijven in 2012, dit is ruim een kwart van het aantal Vlaamse bedrijven. 72% van de Oost-Vlaamse bedrijven zijn voltijds actief, wat betekent dat er minstens één volwaardige arbeidskracht is tewerkgesteld. De overige 28% zijn dus deeltijdse landbouwbedrijven. Oost-Vlaanderen telt relatief gezien iets meer deeltijdse landbouwbedrijven dan Vlaanderen en België.

Kaart B.1: spreiding van de 6.641 Oost-Vlaamse landbouwbedrijven

0 – 50 51 – 100 101 – 200 201 – 300 301 – 350 Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie

19


Grootte Runderen

Het aantal Oost-Vlaamse landbouwbedrijven daalt, maar de bedrijven worden groter. Het aantal landbouwbedrijven daalt voortdurend: in 1990 werden in Oost-Vlaanderen nog 15.163 landbouwbedrijven geteld, in 2012 waren dit nog 6.641 bedrijven, of een daling met 56%. Alleen al gedurende de voorbije 10 jaar is er gemiddelde per jaar een daling van het aantal Oost-Vlaamse landbouwbedrijven met 3 %. Zoals in andere economische sectoren zet de schaalvergroting zich ook verder in de land- en tuinbouwsector. Een Oost-Vlaams landbouwbedrijf is gemiddeld 22,7 hectare groot. Sinds 1990 is dit een toename van 13 hectare gecultiveerde grond per bedrijf. Toch zijn Oost-Vlaamse landbouwbedrijven gemiddeld kleiner qua oppervlakte dan de Vlaamse (24,5 ha) en Belgische bedrijven (33,7 ha).

Veehouderij De veehouderij is zowel economisch als naar ruimtegebruik een belangrijke sector in OostVlaanderen. Oost-Vlaanderen herbergt 316.584 runderen, 1.099.463 varkens, 5.285.647 stuks pluimvee en 6.996 paardachtigen.

In 2003 telde een bedrijf met rundvee gemiddelde van 60 runderen. In 2012 steeg het gemiddelde naar 79 stuks. Met andere woorden is er gemiddeld ieder jaar een stijging van 3 % procent aan runderen op een rundveebedrijf. Bij melkkoeien is dit een gemiddelde groei van 4 % per jaar in 10 jaar tijd. Het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf steeg van 31 in 2003 tot 44 in 2012. Het gemiddelde aantal zoogkoeien per bedrijf steeg van 15 naar 19 stuks over de periode 2003-2012.

Varkens Meer dan de helft van de Vlaamse varkensstapel is te vinden in West-Vlaanderen (52%). OostVlaanderen komt op de 2de plaats met 18% van de dieren op 981 bedrijven. Het aantal bedrijven met varkens vermindert. Het aantal varkens blijft sinds 2007 ongeveer constant in Oost-Vlaanderen. Zoals elders in Vlaanderen neemt het aantal varkensbedrijven af en worden de overblijvende bedrijven groter. De introductie van de mest­ wetgeving MAP-III in 2007 zorgde voor nieuwe expansiemogelijkheden, want varkensbedrijven kunnen sindsdien terug groeien als ze mest

Figuur B.1: de veestapel, vergelijking in Vlaanderen, 2012 Antwerpen

paarden

22%

runderen

Oost-Vlaanderen

12%

16%

12%

8%

25%

Vlaams-Brabant

18%

10%

18%

West-Vlaanderen

13%

29%

30%

pluimvee

varkens

Limburg

37%

3%

3%

56%

25%

8%

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

20

24%

32%



verwerken.1 Het gemiddeld aantal varkens per bedrijf steeg met 57 % van 761 (in 2003) naar 1.195 (2012) in Oost-Vlaanderen.

Pluimvee Met pluimvee bedoelen we vleeskippen, fokhanen, leghennen (consumptie-eieren en broedeieren) en ander pluimvee. Oost-Vlaanderen herbergt 18% van de Vlaamse pluimveestapel. In de provincies West-Vlaanderen en Antwerpen is dat 37% en 30%. In 2012 telt Oost-Vlaanderen 5.285.647 stuks pluimvee op 405 bedrijven met een gemiddelde van 13.051 stuks pluimvee per bedrijf. Het aantal pluimveehouderijen daalde over de laatste 10 jaar terwijl het aantal stuks pluimvee per bedrijf steeg, sinds 2007 in een versneld tempo, vooral dan bij de vleeskippenhouderij. De toename van de pluimveestapel is voornamelijk toe te schrijven aan de mogelijkheid om uit te breiden na bewezen mestverwerking vanaf 2007.2

Paarden Voor wat betreft de paardenhouderij in OostVlaanderen is deze in stijgende lijn. De paarden sector is goed vertegenwoordigd 29 % van de Vlaamse paardachtigen staan in Oost-Vlaanderen gestald. Sinds 1990 groeit het aantal paarden. In 2012 zijn naast 6.050 paarden en pony’s ook 637 landbouwpaarden en 309 ezels, muilezels of muildieren aangegeven bij de landbouwtelling. Die bevinden zich op 898 bedrijven in Oost-Vlaanderen. Alle paarden, pony’s en ezels op Belgisch grondgebied moeten correct geïdentificeerd zijn. De registratie van alle paardachtigen gebeurt door de Belgische Confederatie van het Paard. In september 2013 waren er voor de provincie Oost-Vlaanderen 41.719 identificatiedossiers van paardachtigen definitief in de databank ingegeven.3 Dit betekent dat er naast de aan­ gegeven paarden via de landbouwtelling er in Oost-Vlaanderen ook heel wat paarden in hobby-verband gehouden worden.

1

Platteau J., Van Gijseghem D., Van Bogaert T. & Mertens E (reds) (2012), Landbouwrapport 2012 Departement Landbouw en Visserij, Brussel

2 Ibidem 3

22

Bron: Belgische Confederatie van het Paard

Schaalvergroting Zoals in Vlaanderen zit de Oost-Vlaamse in een voortdurend proces van schaalvergroting. Ieder jaar daalt het aantal Oost-Vlaamse landbouw­ bedrijven met gemiddelde van 3 procent, terwijl de overblijvende bedrijven groeien in areaal en dieraantallen, niet los te maken van specialisering en intensivering. In de veeteeltsector worden grote inspanningen geleverd op vlak van sanitaire maatregelen, milieu­ maatregelen en dierenwelzijn. De investeringen worden gekoppeld aan een toename van het aantal dieren om deze investeringen rendabel te maken. Technologie wordt steeds belangrijker. Voorbeelden zijn melkrobots, nauwkeurige mengvoederwagens, voederwegingen, klimaatregeling in stallen, gebruik van ammoniakemissiearme stalsystemen, wassystemen voor stallucht, e.d. Er wordt steeds meer geautomatiseerd. Bedrijven worden veel kapitaalintensiever. De veeteelt­ bedrijven specialiseren zich en worden groter. De schaalvergroting in de landbouw is een zeer complex proces van drijvende krachten en beperkingen zoals beschikbaar kapitaal, arbeid, grond, managementcapaciteiten van de bedrijfsleider en de maatschappelijke druk, die hun impact hebben. Naast schaalvergroting als toekomststrategie kan de land- en tuinbouwer ook verbreding van hun activiteit hanteren. Om van verbreding te kunnen spreken moet er een link zijn met de landbouwproductie. Onder verbreding wordt algemeen begrepen: een inkomen halen uit (nieuwe) activiteiten naast de klassieke kerntaken op het landbouwbedrijf. Voorbeelden zijn thuisverwerking en -verkoop van hoeveproducten, hoevetoerisme, zorgboerderijen, aanbieden van landbouweducatie, agrarisch natuurbeheer,… Algemeen kan gesteld worden dat bedrijven die aan een of ander vorm van verbreding doen tot de middencategorie of categorie van grote bedrijven behoren. Het opleidingsniveau van de verbreders is gemiddeld hoger dan dat van niet-verbreders. Zowel uit de jongere (onder de 35) als oudere (ouder dan 55 jaar) leeftijdsklasse. 4

4

Beleidsrapport ‘Schaalvergroting in land- en tuinbouw 2012’, Bo Zenner, masterproef communicatiewetenschappen, UGent, Faculteit Politieke en sociale wetenschappen, 2012-2013


Ondernemerschap en opvolging in de land- en tuinbouw

In 86% van de gevallen is het bedrijfshoofd een man. Bijna 60% van de bedrijfsleiders is ouder dan 50 jaar. Slechts 13% van de bedrijven zegt een opvolger te hebben. Meer dan de helft van hen verklaart geen opvolging te hebben. Steeds kapitaal­ intensievere productiesystemen, in combinatie met de huidige crisissituatie in de landbouw, zorgen voor onzekerheid. De opvolging stelt vooral problemen bij de bedrijven met een kleinere oppervlakte. Hoe groter de bedrijven, hoe groter het aandeel dat beschikt over een vermoedelijke opvolger.

Oost-Vlaanderen telt ruim 6.641 land- en tuinbouwbedrijven. Slechts 10% daarvan wordt uitgebaat onder vennootschapsvorm. Dit wil zeggen dat bij 90% van de bedrijven, de landbouwer zijn activiteit uitoefent als natuurlijk persoon: de landbouwer staat met zijn ganse vermogen, inclusief zijn persoonlijk vermogen, garant voor het bedrijf en draagt alle financiële risico’s.

Figuur B.2: Opvolging binnen de Oost-Vlaamse land – tuinbouwbedrijven: voor bedrijfshoofden ouder dan 50 jaar, 2012 12.9% 35.8%

wel opvolger geen opvolger opvolger nog niet gekend

51.3%

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie

Teelten in de akkerbouw en tuinbouw Figuur B.3: bestemming van gecultiveerde grond in 2012 0.1% 4.5%

33.1%

weide, grasland en voedergewassen

62.3%

akkerbouw tuinbouw braakland

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie

23


komt de provincie Oost-Vlaanderen op de tweede plaats na West-Vlaanderen.

Van de totale oppervlakte cultuurgrond in OostVlaanderen wordt 62% ingenomen door weide, grasland en voedergewassen. In de oppervlakte weide en grasland zit 84% of 51.312 hectare blijvend grasland, dit is grond die tenminste vijf jaar na elkaar zonder onderbreking of tussenteelt, grasland is geweest.

Akkerbouw Granen (71%), aardappelen (18%) en nijverheidsgewassen (11%) zijn de belangrijkste akkerbouwgewassen in Oost-Vlaanderen. Korrelmaïs en tarwe zijn de meest verbouwde graansoorten in Oost-Vlaanderen. Bij korrelmaïs wordt enkel de kolf geoogst en gebruikt als krachtvoeder voor vee. Het grootste deel van de maïs in OostVlaanderen wordt geoogst en verhakseld als kuilmaïs of voedermaïs (64%) en de rest 35% als rijpe korrelmaïs.

De akkerbouw neemt iets meer dan een derde (33%) van de cultuurgrondoppervlakte in met granen, aardappelen en suikerbieten als belangrijkste teelten. De tuinbouwsector gebruikt 4,5% van het areaal. Daarvan wordt 40% gebruikt voor groenten, 21% door fruit en 10% voor sierteelt. Braakland en tuinen voor eigen gebruik zijn relatief gezien weinig belangrijk.

Nijverheidsgewassen zijn bestemd voor de verwerking tot andere producten: denk aan suikerbieten, vlas en oliehoudendegewassen. Vlas wordt verwerkt tot lange en korte vezels die gebruikt worden voor de productie van linnen, papier, isolatie en als versterking in com­po­siet­materialen.

In vergelijking met de andere Vlaamse provincie valt Oost-Vlaanderen op met een groot aandeel in de oppervlakte boomkwekerijen en sierteelt, zowel in serres als in openlucht. Oost-Vlaanderen is international bekend voor zijn sierteelt.

Het aardappelareaal in Oost-Vlaanderen schommelt rond de 9.000 ha, dat is bijna een kwart van het Vlaamse aardappelareaal.

Voor voedergewassen, aardappelen en granen voor de korrel ligt een vierde van het Vlaams areaal in Oost-Vlaanderen. Voor deze teelten

Figuur B.4: bestemming cultuurgrond in percentage areaal in Vlaanderen – vergelijking Vlaamse provincies, 2012 Oost-Vlaanderen Fruitteelt in serres

Antwerpen

Vlaams-Brabant

27%

44%

Sierteelt in serres

Tuinbouwplanten en -zaden in serres Oppervlakte steeds bedekt met blijvend grasland Boomgaarden Boomkwekerijen in openlucht

Groenten in openlucht (niet-doorlevende fruitteelt) Tuinbouwzaden en tuinbouwplanten in openlucht

8% 6% 0%

Voedergewassen

26%

Peulvruchten droog geoogst Aardappelen Nijverheidsgewassen Granen voor de korrel

23%

5%

1%

7%

16%

47% 23%

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

24

5%

49%

12%

18%

14%

47%

15%

9% 9%

27%

8%

25%

24% 17%

4%

81%

19%

11%

10%

11%

64%

7%

8%

14% 30%

4%

14%

47% 11%

11%

5%

34%

38%

Sierteelt in openlucht

1%

59%

3%

27%

9% 3%

0%

26%

32%

11%

18%

28%

1%

16%

5%

41%

3%

36%

8%

19%

1%

2%

61%

19%

28%

12%

66% 10%

Limburg

15%

6%

40%

10%

Boomkwekerijen in serres

Verse groenten in serres

West-Vlaanderen

34%

13%


Tuinbouw De totale oppervlakte voor Oost-Vlaamse tuinbouw bedraagt 6.743 ha in 2012. Dit is 4,5% van de totale land- en tuinbouwoppervlakte. De tuinbouwoppervlakte wordt verdeeld over 93% openluchtteelt en 7% teelt onder glas. Ongeveer 2.500 ha (37%) van de tuinbouwoppervlakte wordt gebruikt wordt voor niet-eetbare teelten (boomkwekerij, sierteelt, zaden plantgoed). Eetbare teelten, fruit en groenten, vind je terug op 4.257 ha of 63% van de tuinbouwoppervlakte. Het kweken van bomen en het telen van groenten en fruit gebeurt bijna uitsluitend in openlucht.

Deze drie sectoren nemen ook het leeuwen­ aandeel van de totale tuinbouwoppervlakte in. De groenteteelt neemt 41% van de oppervlakte tuinbouw in, gevolgd door de boomkwekerijen met 26% en de fruitteelt met 21%. Op kaart B.2 is duidelijk dat de groententeelt in open lucht zich het meest situeert in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen. De sierteelt is vooral rond het Gentse en ten oosten van Gent van belang, de boomkwekerijen in de omgeving van Wetteren en in het Meetjesland. Boomgaarden kan je het makkelijkst vinden in het noordoosten van de provincie, het Waasland.

Kaart B.2: spreiding van de tuinbouwteelten in open lucht, 2012

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

Kaart B.3: spreiding sierteelt en groententeelt in serres, 2012

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

25


De glastuinbouw is een belangrijke sector in Oost-Vlaanderen die op een beperkt areaal zorgt voor een grote toegevoegde waarde en heel wat rechtstreekse en onrechtstreekse tewerkstelling. In Vlaanderen bedraagt de totale oppervlakte glastuinbouw 2.140 ha. Ruim één vierde (26%) daarvan bevindt zich in Oost-Vlaanderen ofwel 550 ha. Kaart 3 geeft de spreiding van serres voor sierteelt en groenteteelt in Oost-Vlaanderen weer. De provincie Oost-Vlaanderen voert een actief ruimtelijke beleid en zoekt ondermeer naar locaties om nieuwe glastuinbouwbedrijven rechtszekerheid te bieden. Het clusteren van een aantal bedrijven op één locatie biedt daarbij bedrijfseconomische voordelen maar ook winst op vlak van milieu en ruimtegebruik. Dit is belangrijk omdat de oppervlakte glastuinbouw al enkele jaren stagneert en de serres onvoldoende vernieuwd worden. Economische redenen (bv. hoge energieprijzen) maar ook de moeilijkheid om nieuwe bedrijven in te planten liggen aan de basis van deze evolutie. Hierdoor veroudert de glasopstand en verzwakt de concurrentiepositie in vergelijking met het buitenland Daarnaast is er ook een belangrijke schaal­-

26

vergroting aan de gang, zowel in de sierteelt als in de groenteteelt. Bedrijven van 5 en meer hectare glas zijn geen uitzonderingen meer. Deze bedrijven zijn niet eenvoudig in te planten in landbouwgebied.

Sierteelt Oost-Vlaanderen munt sterk uit in de sierteelt en de boomkwekerij. De Oost-Vlaamse sierteelt (excl. boomkwekerij) neemt 53 % van de Vlaamse sierteeltoppervlakte voor zijn rekening. De glastuinbouw is onlosmakelijk verbonden met de sierteelt; 39 % van de sierteeltoppervlakte in OostVlaanderen of 272 ha is gesitueerd in serres. 268 ha van de Oost-Vlaamse sierteeltoppervlakte wordt ingenomen door azalea’s waarvan 104 ha in open lucht en 164 ha in serres. De azaleateelt beslaat hiermee 39% van het Oost-Vlaams sierteeltareaal excl. boomkwekerij. De azaleateelt is bijna exclusief voor Oost-Vlaanderen, 98% van de Belgische azalea komt uit de regio rond Gent. De Gentse azalea is in 2010 erkend als BGA (Beschermd Geografische Aanduiding). Om een azalea als Gentse azalea te mogen aanbieden, moeten zowel de plant als de teelttechniek aan strenge kwaliteitseisen beantwoorden.


Tabel B.1: verdeling van de oppervlakte tuinbouw (openlucht en serres) per provincie, 2012 (ha). Provincie Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen

Sierteelt

%

Boomkwekerijen

%

175

14%

1 567

39%

948

6%

2 320

42

3%

440

11%

9 577

57%

2 425

9%

691

53%

1 772

44%

1 440

9%

2 817

11%

(excl. boomkwekerijen)

Fruitteelt

%

Groenteteelt

% 9%

Vlaams-Brabant

54

4%

207

5%

4 177

25%

1 757

7%

West-Vlaanderen

335

26%

1

0%

674

4%

17 008

65%

1 297

100%

3 987

100%

16 816

100%

26 327

100%

Vlaams Gewest

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

Een tweede belangrijke teeltgroep is de knol­ begonia en andere bollen en knollen met 153 ha (of 22 % van het Oost-Vlaamse sierteeltareaal excl boomkwekerij) waarvan 143 ha in open lucht en 10 ha in serres. Ook deze sector is een nagenoeg exclusieve Oost-Vlaamse aangelegenheid met een aandeel van 95 % van de Vlaamse teeltoppervlakte knolbegonia en andere bloembollen en -knollen.

Boomkwekerij Oost-Vlaanderen heeft in vergelijking met de andere provincies ook het grootste areaal boomkwekerij, in totaal 1.772 ha of 44% van de Vlaamse oppervlakte. De provincie Antwerpen komt hier op de 2de plaats met 39% van het Vlaamse areaal. In Oost-Vlaanderen worden hoofdzakelijk sierplanten gekweekt (77% van de oppervlakte), in mindere mate bosplanten (16%) en fruitplanten (6%). Groententeelt In Oost-Vlaanderen is 11 % van de Vlaamse groententeelt terug te vinden. De Oost-Vlaamse groenteteelt neem een areaal in van 2817 ha of 42 % van de Oost-Vlaamse oppervlakte aan tuinbouw. 97% van de Oost-Vlaamse groentenareaal ligt in open lucht, 3 % wordt onder glas geteeld. Op Vlaams niveau is West-Vlaanderen koploper (65%) voor de teelten in openlucht. De provincie Antwerpen is koploper (61 %) voor het telen van groenten in serres. De belangrijkste Oost-Vlaamse teelten in openlucht zijn erwten, uien, witloof en wortelen. Onder glas zijn dit tomaten en sla.

Fruitteelt Provincie Oost-Vlaanderen heeft 1.346 ha boomgaarden waarvan 72% perenteelt en 24% appelteelt en 4% andere boomgaarden (oa kerselaars en pruimelaars). Limburg heeft het grootste perenareaal, gevolgd door Vlaams-Brabant (29%). OostVlaanderen staat op de 3e plaats met 13% van het totale areaal. De Conférence is de meest geteelde perensoort op 88% van de perenoppervlakte in Oost-Vlaanderen. Het areaal aan peren stijgt. In 2003 waren er 835 ha perelaars in Oost-Vlaanderen. In 2012 is het areaal perenteelt 16% gestegen.

Agrarisch onderwijs Een landbouwbedrijf leiden is een complexe onderneming, zowel op technisch, financieel en administratief vlak. Boeren en tuinders zijn door de jaren heen geëvolueerd van arbeider tot duizendpoot. Zonder achtergrond of landbouw­ opleiding starten in de landbouw is in de huidige economische context ondenkbaar. Door de toe­ nemende grootte van landbouwbedrijven is de landbouwer ook van mening dat steeds meer nood is aan echte managementvaardigheden.5 In Oost-Vlaanderen is het secundair, het hoger agrarisch en het universitair onderwijs in de landen tuinbouw goed vertegenwoordigd. Naast de dagopleidingen kan men in Oost-Vlaanderen ook een naschoolse startersopleiding in de land- en tuinbouw volgen waarbij de meest essentiële wetgeving en bedrijfsbeheerprincipes aan bod komen. Na deze startersopleiding kan men een installatieattest bekomen, dat onder andere nodig is voor het verkrijgen van investeringssteun bij het opstarten of bij overname van een land- en tuinbouwbedrijf.

5

Beleidsrapport ‘Schaalvergroting in land- en tuinbouw 2012’, Bo Zenner, masterproef communicatiewetenschappen, UGent, Faculteit Politieke en sociale wetenschappen, 2012-2013

27



Agrovoedingsketen

werknemers, vormen een belangrijke schakel in de agrovoedingsketen.

De landbouwsector is niet de enige economische speler die gericht is op het aanbieden van voedsel, maar vormt een belangrijke schakel in een hele reeks van schakels of sectoren. De structuur en de dynamiek van de landbouw wordt steeds meer bepaald door de relatie met die rest van de keten. Productie raakt meer en meer geïntegreerd in de keten.

Het Oost-Vlaams agribusinesscomplex kan ook rekenen op het goed uitgebouwd landbouwonderwijs en een groot draagvlak binnen de provincie Oost-Vlaanderen om de land- en tuinbouw te ondersteunen. Het economisch belang van de agro­ voedingscluster kan nog verder toe­nemen door het grijpen van kansen zoals schaalvergroting en specialisatie, verbreding, teelt- en productdifferentiatie, het benutten van nieuwe afzetmarkten zoals bio-energie en groene grondstoffen, …

Oost-Vlaanderen is een belangrijke provincie op het vlak van landbouw, er is dan ook veel bedrijvig­ heid rondom de sector van de land- en tuinbouw. In de provincie zijn 45.000 personen in 9.730 ondernemingen tewerkgesteld die direct of indirect in verband staan met de landbouwsector. Dit komt neer op ongeveer 10% van de totale werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen. Binnen deze cluster levert de voedingssector, met 900 bedrijven en 14.800 werknemers, de grootste bijdrage inzake tewerkstelling. Brood en banket, verwerking en productie van vleeswaren, chocolade en suiker en de zuivelnijverheid zijn de belangrijkste subsectoren. Ook de 715 groothandelsondernemingen in landbouw- en voedingsproducten, goed voor 6.400

Land- en tuinbouw in de economische context Vergelijking gemiddeld inkomen met andere bedrijfstakken In 2012 bedraagt het netto-inkomen van een landbouwbedrijf 8.866 euro. Ten opzichte van 2003 is dat een stijging van bijna 16 % maar nog steeds laag tegenover andere bedrijfstakken.6

6

Tertiarisering van de zelfstandige tewerstelling? Een casestudie voor Oost- Vlaanderen, Gent, 2013.

Figuur B.5: gemiddeld netto-inkomen (euro) per zelfstandige volgen bedrijfstak in oost-Vlaanderen. 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000

2003

10.000

2012

5.000 0

Bron: RSVZ, bewerking studiedienst Huis van de economie

29


Tewerkstelling In 2012 zijn 9.457 voltijdse arbeidskrachten tewerkgesteld in de Oost-Vlaamse land- en tuinbouwsector. Dit is 23% van het Vlaamse aantal. Het familiaal karakter van de sector blijft belangrijk, 73% van de arbeidskrachten of 6.877 personen zijn familiale arbeidskrachten. Het aandeel niet-familiale arbeidskrachten neemt wel toe. In 2012 zijn 23 % van de werknemers

30

niet-familiale werknemers: 2.144 van hen zijn op regelmatige basis actief. De 436 onregel足 matige, niet-familiale werknemers worden als seizoen足arbeiders op Oost-Vlaamse landbouw足 bedrijven ingezet. Sinds 1990 is het aantal regelmatig tewerk足 gestelde arbeidskrachten in de Oost-Vlaamse land- en tuinbouw bijna gehalveerd (-46,9%).


Tabel B.2: Aantal arbeidskrachten op de landbouwbedrijven, mei 2012. Oost-Vlaanderen aantal

Vlaams Gewest

prov. aandeel

aantal

totale arbeidskrachten

9 457

100%

41 249

familiale arbeidskrachten

6 877

73%

27 094

bedrijfshoofd – mannen

4 125

44%

15 555

bedrijfshoofd – vrouwen

618

7%

2 148

1 419

15%

6 306

716

8%

3 085

2 144

23%

9 799

436

5%

4 365

436

5%

4 365

echtgeno(o)t(e) andere regelmatige tewerkgestelde niet-familiale arbeidskrachten onregelmatige tewerkgestelde niet-familiale arbeidskrachten seizoens- of gelegenheidswerkers

Bron: FOD Economie – ADSEI (Landbouwenquête 2012), berekeningen studiedienst Huis van de economie.

Tot slot De provincie Oost-Vlaanderen mag zich een belangrijke landbouwprovincie noemen. De helft van de Oost-Vlaamse oppervlakte wordt voor land- en tuinbouw gebruikt. In vergelijking met ander provincies heeft Oost-Vlaanderen een relatief hoog aandeel landbouwgrond. In de provincie zijn er 6.641 Oost-Vlaamse landbouwbedrijven of 26 % van Vlaamse land- en tuinbouw bedrijven aanwezig. Op 20 jaar tijd (1990-2011) is het aantal bedrijven gedaald met meer dan de helft. De bedrijven die blijven, worden gemiddeld groter. Zowel de gemiddelde oppervlakte cultuurgrond en het aantal dieren per Oost-Vlaams bedrijf stijgt. De Oost-Vlaamse landbouw zit in een voortdurend proces van schaalvergroting. In de sector zien we naast schaalvergroting ook dat bedrijven zich verbreden met activiteiten die een link hebben met de landbouwproductie zoals zorgboerderijen, hoevetoerisme, … Het familiaal karakter van de sector in OostVlaanderen blijft belangrijk en slechts 10% van de landbouwbedrijven wordt uitgebaat onder vennootschapsvorm. In de provincie is 25% van de Vlaamse rundveestapel, 18% van Vlaamse varkensstapel, 18 % van de Vlaamse pluimveestapel en 29% van de Vlaamse paardachtigen gestald. De paarden­ sector groeit en is naar aantal paarden, het meest vertegenwoordigt in Oost-Vlaanderen.

Het Oost-Vlaamse ruimtegebruik bestaat uit 62% weide, grasland en voedergewassen, 33% akkerbouw en 4,5% tuinbouw. De tuinbouwoppervlakte wordt verdeeld over 93% openluchtteelt en 7% teelt onder glas. 37% van de tuinbouwoppervlakte wordt gebruikt wordt voor niet-eetbare teelten (boomkwekerij, sierteelt, zaden plantgoed). Eetbare teelten, fruit en groenten vind je terug op 63% van de tuinbouwoppervlakte. Voor wat betreft de tuinbouwsector munt OostVlaanderen sterk uit in de sierteelt en de boomkwekerij. De Oost-Vlaamse sierteelt neemt 53% van de Vlaamse sierteeltoppervlakte voor zijn rekening. De azaleateelt is bijna exclusief voor Oost-Vlaanderen, 98% van de Belgische azalea wordt in Oost-Vlaanderen geteeld en staat bekend als de Gentse azalea. De Oost-Vlaamse land- en tuinbouwsector is verbonden zich met tal van andere industrieën. In Oost-Vlaanderen zijn er 9.730 ondernemingen of 45.000 werknemers tewerkgesteld die direct of indirect in verband staan met de landbouw­ sector. Dit Oost-Vlaams agrobusinesscomplex kan zich baseren op een goed uitgebouwd landbouwonderwijs en een groot draagvlak binnen de provincie om de sector land-en tuinbouw te ondersteunen.

31



Het economisch belang van de zorgsector in Oost-Vlaanderen De dienst Economie, Europese en Internationale samenwerking is al een aantal jaren partner in Europese projecten waarin de vergrijzing centraal staat. Uit cijfers gepubliceerd in de editie 2011 van de Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen blijkt dat alle 65 Oost-Vlaamse gemeenten het aantal tachtigplussers – de ‘oudste ouderen’ – zien stijgen naar 2018 toe, met percentages die uiteenlopen van 8 tot 70%. Tegelijkertijd neemt ook het aantal kinderen toe in het merendeel van gemeenten.1 De vergrijzing heeft allerlei maatschappelijke consequenties. Je kan daarbij denken aan onder meer deze gevolgen:2 • de toenemende vraag naar zorg, en de implicaties hiervan op de openbare financiën, het onderwijsaanbod en de arbeidsmarkt; • een afname van de beroepsbevolking met een gelijktijdige verhoging van de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking; • een wijziging in consumptiepatronen; • een verschuiving van de politieke focus door de groeiende invloed van het stijgend aantal ouderen.

zich toespitsen op de strikte verlening van zorg. Toeleveranciers van de zorgsector op het vlak van zaken zoals voeding, verzorgingsartikelen, ICT, onderhoud… komen niet aan bod. Voor de afbakening van de strikte zorgsector kijken we naar de NACE-Bel indeling versie 2008. Dit is de basisindeling voor statistisch onderzoek naar werkgelegenheid in de Europese Unie. De zorgsector omvat volgende NACE-Bel 2-digit klassen. Tabel C.1: onderzoeksdefinitie zorgsector NACE-Bel 2-digit klassen

Omschrijving

86

Menselijke gezondheidszorg

87

Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting

88

Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting

Bron: FOD Economie – ADSEI

Dit artikel probeert het economisch belang van de zorgsector te schetsen op basis van drie reeksen statistische data: 1. tewerkstelling (bron: RSZ); 2. toegevoegde waarde (bron: NBB-INR); 3. financiële indicatoren (bron: Bel-First).

De verwachte toename van het aantal kinderen (in Gent bijvoorbeeld met 8.400 naar 2018 toe) zal implicaties hebben op de vraag naar kinderopvang en naar onderwijs.

Het gaat om een momentopname. Historische evoluties worden niet in beeld gebracht. Telkens worden de meest recent beschikbare gegevens gehanteerd.

In dit artikel onderzoeken we het economisch belang van de zorgsector. De gehanteerde definitie ervan is vrij ruim maar omvat alvast niet de volledige zorgeconomie. In fine zal het onderzoek

Voor het grootste deel werken we met louter provinciale data. Enkel omtrent de tewerkstelling wordt de arrondissementele dimensie onderzocht.

1

Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen 2011, Gent, 2011, p.31-37.

2

Zie bijvoorbeeld: De Béthune, Emmanuel, “Vergrijzing op de arbeidsmarkt. Nood aan een globale aanpak”, SociaalEconomische Nieuwsbrief CRB, nr. 200, 31/3/2014, p. 4-10. The Economist, Special report pensions, 9/4/2011.

33


De tewerkstelling in de zorgsector

Geografische verdeling binnen Oost-Vlaanderen De verdeling over de arrondissementen ziet er als volgt uit.

In dit hoofdstuk onderzoeken we hoofdzakelijk de gesalarieerde tewerkstelling, op basis van de RSZ-data. Gegevens omtrent de zelfstandige werkzaamheid (RSVZ) worden enkel voor de volledigheid vermeld en niet verder diepgaand onderzocht.

Zelfstandige activiteiten in de zorgsector (2012) Uit ons onderzoek naar de tertiarisering van de tewerkstelling die we eind vorig jaar hebben gepubliceerd, blijkt dat ongeveer een derde van de vrije beroepen in de zorgsector genoteerd wordt (10.755 op 33.708).3 Meer details vind je in tabel C.2. Qua aandeel in de totale zelfstandige werk­ gelegenheid in Oost-Vlaanderen komt dit neer op zowat 8%. Tabel C.2: vrije beroepen in de Oost-Vlaamse zorgsector Vrij beroep Artsen, chirurgen

Aantal zelfstandigen 3.311

Tandartsen

938

Apothekers

546

Para-medici TOTAAL Bron: RSVZ

5.960 10.755

Weddetrekkenden in de zorgsector (2011) Verspreid over 2.200 vestigingen zijn er 77.342 personen tewerkgesteld in de Oost-Vlaamse zorgsector. Dat komt er op neer dat zowat een op zes jobs in Oost-Vlaanderen door de zorgsector aangeboden wordt.

Opgelet: hier worden louter het aantal inge­ schreven werknemers geteld. Het gaat dus niet om voltijds equivalenten.

3

34

Tertiarisering van de zelfstandige tewerkstelling? Een casestudie voor Oost-Vlaanderen, Gent, 2013, p. 7 en 24.

Tabel C.3: aantal werknemers en vestigingen naar arrondissement Arrondissement

Aantal werknemers

Aantal vestigingen

Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas

12.252 7.399 3.799 37.844 5.690 10.358

339 253 144 964 168 332

TOTAAL

77.372

2.200

Bron: RSZ en berekeningen studiedienst Huis van de economie

De zorgsector vestigt zich duidelijk waar de klanten wonen, wat logisch is. Zorgbedrijven leveren ‘proximity-based services’, geen ‘location-based services’.


Tabel C.4: verdeling naar geslacht en subsector in Oost-Vlaanderen NACE code

Subsector

Tewerkstelling mannen

Vestigingen

Gemiddelde

vrouwen

totaal

4.588

20.307

24.895

57

Huisartspraktijken

139

511

650

141

5

Praktijken van specialisten

226

1.845

2.071

508

4

8610

Ziekenhuizen

8621 8622

tewerkstelling 437

8623

Tandartspraktijken

9

307

316

192

2

8690

Overige menselijke gezondheidszorg

449

3.119

3.568

178

20

8710

Verpleeginstellingen met huisvesting

682

6.341

7.023

85

83

8720

Instellingen met huisvesting voor personen met mentale handicap of psychiatrische problemen en voor verslaafden

1.144

4.009

5.153

100

52

858

7.007

7.865

141

56

493

1.340

1.833

97

19

373

9.747

10.120

93

109

141

3.789

3.930

291

14

3.826

6.092

9.918

317

31

12.928

64.414

77.342

2.200

35

8730 8790 8810 8891 8899

Instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met lichamelijke handicap Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten Kinderopvang Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting, n.e.g. TOTAAL ZORGSECTOR

Bron: RSZ, berekeningen studiedienst Huis van de economie

De concentratie in de arrondissementen Aalst, Gent en Sint-Niklaas is in min of meerdere mate te herleiden tot een locatie in de drie grootsteden. Deze tellen respectievelijk 6.520, 27.501 en 5.009 jobs in de zorgsector. Dit heeft een historische verklaring, door de populatievolgende tendens van de zorg. In de periode dat de meeste grote zorg­instellingen werden gebouwd of tot bloei kwamen, was de mobiliteit van de bevolking veel beperkter. Grote ziekenhuizen zoals het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (Aalst), Sint-Lucas (Gent) en AZ Nikolaas (Sint-Niklaas) zijn of waren ingeplant in of nabij de historische stedelijke kern.

Man/vrouw en subsectorale verdeling van de tewerkstelling In tabel C.4 zie je de verdeling van de tewerk­ stelling in de zorgsector naar geslacht en naar subsector. Het verbaast ons niet dat de tewerkstelling in de zorgsector zeer sterk vrouwelijk georiënteerd is. Meer dan acht op de tien jobs worden uitgeoefend door vrouwen. In sommige subsectoren, zoals de woonzorgcentra en de kinderopvang, ligt hun aandeel nog hoger. De belangrijkste subsector is met voorsprong die van de ziekenhuizen. Het is ook de subsector met de grootste gemiddelde tewerkstelling per vestiging. De noodzaak aan schaalvergroting via fusies, onder meer ingegeven door het

financieringsmodel van de ziekenhuiszorg, heeft die gemiddelde tewerkstelling de laatste twee decennia sterk doen toenemen. Als bijlage achteraan dit artikel vind je een precieze omschrijving van elk van de deelsectoren.

De specialisatie in Oost-Vlaanderen Aan de hand van de concentratiecoëfficiënten bekijken we in tabel C.5 hoe de verdeling van de subsectoren in Oost-Vlaanderen zich verhoudt tegenover die in het Vlaams Gewest. Locatie- of concentratiecoëfficiënten geven weer in hoeverre een sector over- of ondervertegenwoordigd is in een bepaalde regio in vergelijking met een andere (meestal grotere) geografische omschrijving. In dit geval wordt de werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen vergeleken met die in Vlaanderen. De berekening ziet er uit als volgt: concentratiecoëfficiënt van wgl(s)p wgl(s)g subsector s = wgl(t)p / wgl(t)g waarbij wgl(s)p = werkgelegenheid van subsector s in Oost-Vlaanderen wgl(t)p = totale werkgelegenheid in de zorg in Oost-Vlaanderen wgl(s)g = werkgelegenheid van subsector s in het Vlaams Gewest wgl(t)g = totale werkgelegenheid in de zorg in het Vlaams Gewest

35


Tabel C.5: specialisatie binnen de zorgsector in Oost-Vlaanderen NACE code

Subsector

CC (*)

8610

Ziekenhuizen

1,02

8621

Huisartspraktijken

1,26 1,28

8622

Praktijken van specialisten

8623

Tandartspraktijken

0,85

8690

Overige menselijke gezondheidszorg

1,22 1,00

8710

Verpleeginstellingen met huisvesting

8720

Instellingen met huisvesting voor personen met mentale handicap of psychiatrische problemen en voor verslaafden

0,85

8730

Instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met lichamelijke handicap

1,08

8790

Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting

0,78

8810

Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten

1,22

8891

Kinderopvang

0,85

8899

Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting, n.e.g.

0,83

TOTAAL ZORGSECTOR (in vergelijking met totale tewerkstelling)

1,12

(*) CC = concentratiecoëfficiënt - zie tekst hiervoor voor meer uitleg Bron: RSZ, berekeningen studiedienst Huis van de economie

De toegevoegde waarde van de zorgsector (2012)

Een concentratiecoëfficiënt gelijk aan 1 betekent dat de onderzochte subsector in Oost-Vlaanderen precies even belangrijk is als de subsector in het Vlaams Gewest. Wanneer de concentratie­ coëfficiënt groter is dan 1, wordt de subsector als oververtegenwoordigd beschouwd; kleiner dan 1 is de subsector ondervertegenwoordigd. De totale zorgsector is belangrijker qua tewerkstelling in Oost-Vlaanderen dan in Vlaanderen als geheel. Wanneer we kijken naar de subsectoren zien we dat vooral de kleinere een hoge concentratiecoëfficiënt hebben (huisartsen- en specialistenpraktijken). Bij de grotere subsectoren valt de hoge concentratiecoëfficiënt op van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten.

In dit hoofdstuk bekijken we de creatie van toe­ gevoegde waarde in de zorgsector. Daarbij wordt gebruik gemaakt van data van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (NBB-INR). Helaas zijn voor ons onderzoek enkel cijfers op provinciaal niveau beschikbaar, en dan nog geglobaliseerd op het niveau van twee hoofdsectoren. Als meeteenheid wordt de bruto toegevoegde waarde gehanteerd, tegen basisprijs, in lopende prijzen. Als vergelijkingsbasis berekenen we ook de bruto toegevoegde waarde per werknemer. Uit de tabel blijkt dat de zorgsector zowat 9% van de totale toegevoegde waarde in Oost-Vlaanderen voortbrengt. Dat is weinig in vergelijking met het werkgelegenheidsaandeel van 16%. Dit vertaalt zich dan ook in de toegevoegde waarde per werknemer. Terwijl die globaal voor Oost-Vlaanderen op bijna 87.000 EUR ligt, scoort de zorgsector slechts 47.000 EUR.

De subsectoren met een concentratiecoëfficiënt lager dan 1 zijn veelal klein of hooguit middelgroot qua tewerkstelling. Uitzondering is de overige maatschappelijke dienstverlening, met ongeveer 10.000 werknemers en een concen­ tratiecoëfficiënt van slechts 0,83.

Tabel C.6: toegevoegde waarde van de zorgsector totale TW sector

Oost-Vlaanderen

Vlaams Gewest

(x miljoen EUR)

(EUR)

(EUR)

Menselijke gezondheidszorg (NACE 86)

2.391

62.064

78.741

Maatschappelijke dienstverlening (NACE 87 en 88)

1.209

31.155

26.416

Totaal zorgsector Totaal regionale economie

3.600

46.550

46.593

40.435

86.562

88.395

Bron: NBB-INR, RSZ, berekeningen studiedienst Huis van de economie

36

TW per werknemer

Oost-Vlaanderen


Voor de totale zorgsector is het Oost-Vlaams gemiddelde per werknemer vergelijkbaar met het Vlaamse cijfer. De gezondheidszorg levert in vergelijking met het Vlaams Gewest een opvallend zwakkere prestatie, terwijl de maatschappelijke dienstverlening duidelijk betere cijfers laat optekenen. De zwakkere toegevoegde waarde per werknemer van de zorgsector heeft onder meer te maken met het zogenaamde ‘Baumol effect’ (ook ‘Baumol’s cost disease’ genaamd). 4 De mogelijkheid tot productiviteitsstijging in activiteiten waarin de menselijke interactie of de menselijke component een cruciale rol speelt, is beperkt. Een blindedarmoperatie vereist bijvoorbeeld nog steeds een chirurg, een anesthesist en een aantal verpleegsters, net als pakweg honderd jaar geleden. Ook voor de verzorging van inwoners van woonzorgcentra kan men niet ad infinitum het aantal medewerkers per klant verkleinen. De industrie en de meeste diensten aan bedrijven hebben daarentegen een enorme productiviteitsverhoging gekend dankzij mechanisering, automatisering en informatisering.

Financiële indicatoren van de zorgsector (2012) Dit laatste hoofdstuk biedt een blik op de financiële toestand van de zorgondernemingen in OostVlaanderen. Databron is de Bel-First dvd van Bureau van Dijk (editie november 2013), die uitgebreide gegevens bevat omtrent de jaarrekeningsplichtige ondernemingen in België. Het onderzocht staal voor Oost-Vlaan­de­ren bestaat uit 319 ondernemingen, jaarrekening neergelegd in 2012, met maatschappelijke zetel in OostVlaanderen, en minimum 20 werk­nemers. De trapsgewijze opdeling ziet er als volgt uit:  67.627 actieve ondernemingen in Oost-Vlaan­ deren met jaarrekening neergelegd in 2012  1.503 daarvan hebben NACE-Bel code 86, 87 of 88  319 daarvan hebben minimum 20 werknemers.

van Liefde (bijna 6.000 werknemers), die niet alleen een vijftiental psychiatrische zorginstellingen in Vlaanderen beheert maar ook een aantal woonzorgcentra, kinderdagverblijven en jongerenzorgcentra. Het Provincialaat heeft zijn maatschappelijke zetel in Gent, terwijl de instellingen zelf verspreid zijn over alle Vlaamse provincies. Er zijn ook omissies door het werken met jaar­ rekeningsdata. Het UZ Gent, het grootste ziekenhuis van Oost-Vlaanderen (meer dan 6.000 medewerkers), zit niet in deze databank. Dit ziekenhuis maakt deel uit van de onderwijsinrichting Universiteit Gent en is niet jaarrekeningplichtig. Ook het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis van Aalst vinden we niet in deze databank. Dit valt als autonome verzorgingsinstelling wellicht onder het stads­bestuur van Aalst. Tot slot zullen de resultaten enigszins positief vertekend zijn omdat gewerkt wordt met een staal van grotere ondernemingen. De kleinste onder­ nemingen, die vaak jonger zijn dan de grotere, vertonen over het algemeen zwakkere financiële resultaten. Deze beperkingen niet te na gesproken, biedt deze beknopte analyse een inzicht in de financiële gezondheid van de zorgsector, een sector met toch wel bijzondere financierings- en inkomsten­ modellen.

Een dergelijk onderzoek kent vertekeningen, vooral omwille van de locatie van de maatschappelijke zetel. Zo is de grootste werkgever volgens deze opzoeking het Provincialaat der Broeders

4

Baumol, William , The cost disease: Why computers get cheaper and health care doesn’t, Yale University Press, New Haven, 2012.

37


Tabel C.7: beknopte financiële analyse van de zorgsector indicator

Waarde 2012 zorg

totaal

current ratio

1,83

1,42

acid test

1,86

1,15

liquiditeit

solvabiliteit (%) algemene schuldgraad

43,06

59,02

dekking vreemd vermogen door cash flow

13,99

14,37

rendabiliteit (%) netto rendabiliteit eigen vermogen

3,15

6,08

bruto rendabiliteit eigen vermogen

10,47

19,09

Bron: Bel-First dvd (editie 2013)

Tabel C.7 geeft de cijfers weer voor de zorgsector in Oost-Vlaanderen, met als vergelijkingsbasis de resultaten voor de 2.500 grootste Oost-Vlaamse jaarrekeningsplichtige ondernemingen. Voor de financiële analyse wordt gebruikt gemaakt van een aantal kengetallen van Hubert Ooghe en Charles Van Wymeersch.5 De weergegeven cijfers zijn de mediaanwaarden, waardoor vertekeningen door de scores van de grootste ondernemingen uitgezuiverd worden. Uit deze beknopte analyse blijkt dat de grotere ondernemingen in de zorgsector het behoorlijk goed doen op financieel vlak. Qua liquiditeit, de mate waarin een onderneming in staat is haar betalingsverplichtingen op korte termijn na te komen, scoren de zorgondernemingen licht beter dan de totale populatie. De solvabilteit geeft aan in hoeverre een onder­ neming een buffer van eigen vermogen heeft om haar schulden terug te betalen. De algemene schuldgraad ligt lager in de zorgsector, wat positief is. Dit duidt op een hogere financiële onafhankelijkheid. Voor de dekking van het vreemd vermogen door de cash flow, een indicatie van de schuldaflossingscapaciteit, laat de totale populatie een iets beter cijfer optekenen. Tot slot liggen de cijfers qua rendabiliteit in de zorgsector beduidend beneden de waarden van de totale populatie, maar toch nog voldoende hoog om als absoluut niet problematisch te kunnen omschreven worden. De rendabiliteit geeft aan in welke mate de verstrekker van het eigen

5

38

Ooghe, Hubert et. al, Handboek financiële analyse van de onderneming, Intersentia, Mortsel, 2012.

vermogen (de eigenaar, de aandeelhouders,…) vergoed worden voor het ter beschikking stellen van hun kapitaal. De rente op de OLO (Obligation Linéaire/Lineaire Obligatie) met looptijd 10 jaar uitgegeven door de Belgische staat, geldt vaak als vergelijkingspunt voor de netto rendabiliteit. In 2012 bedroeg die gemiddeld 3,00%.

Conclusies De zorgsector is een belangrijke werkgever in Oost-Vlaanderen: een op de zes loontrekkenden werkt bij een zorgverstrekker. De ziekenhuizen vormen de grootste subsector, met bijna een derde van de totale tewerkstelling. De toegevoegde waarde voortgebracht door de zorgsector bedraagt zowat 9% van de totale OostVlaamse toegevoegde waarde. Het verbaast dan ook niet dat de gemiddelde toegevoegde waarde per werknemer in de zorgondernemingen slechts iets meer dan de helft bedraagt van het cijfer voor de economie als geheel. Dit heeft alles te maken met de cruciale rol van de menselijke interactie of de menselijke component in de zorgsector waardoor de ruimte voor voortdurende productiviteitsstijgingen uiteindelijk beperkt is. Een beknopte financiële analyse toont aan dat de financiële toestand van de zorgsector globaal gesproken bevredigend is. Enkel de rendabiliteit ligt lager in de zorgsector. Dit hoeft niet te ver­ bazen, aangezien het hier toch vaak gaat over verenigingen zonder winstgevend doel.


Bijlage – de subsectoren van de zorgsectoren nader verklaard Tussen haakjes wordt telkens de NACE-Bel 2008 4-digits code vermeld.

Menselijke gezondheidszorg

Ziekenhuizen (8610) Deze rubriek hoeft niet veel uitleg. Het gaat hier om alle soorten ziekenhuizen: algemeen, gespecialiseerd, psychiatrisch, geriatrisch. Huisartsen-, specialisten-, tandartsen­ praktijken (8621, 8622, 8623) Onder deze subsector vind je de praktijken van huisartsen, specialisten en tandartsen waar de dokters ingeschreven zijn als personeel. Meestal (niet altijd) gaat het om associaties tussen meerdere dokters. Overige menselijke gezondheidszorg (8690) Deze ‘rest’rubriek omvat een waaier aan activi­ teiten: medische laboratoria, centra voor bloedtransfusie, organenbanken, ziekenvervoer, vroedvrouwen, thuisverpleging, geestelijke gezondheidszorg en revalidatie.

Maatschappelijke dienstverlening

Verpleeginstellingen met huisvesting (8710) Hier gaat het in hoofdzaak over woonzorgcentra, die permanente opvang en verzorging bieden aan ouderen.

Instellingen met huisvesting voor personen met mentale handicap of psychiatrische problemen en voor verslaafden (8720) Deze omschrijving is duidelijk. Naast de ‘pure’ verzorgingsinstellingen valt ook beschut wonen voor de doelgroepen hier onder. Instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met lichamelijke handicap (8730) Hieronder vind je de serviceflats voor bejaarden en alle instellingen die intramurale zorg met huisvesting bieden aan fysiek gehandicapten. Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting (8790) Onder deze ‘rest’rubriek worden hoofdzakelijk volgende activiteiten gecategoriseerd: integrale jeugdhulp en algemeen welzijnswerk, met huisvesting. Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten (8810) Deze ruime rubriek omvat onder meer dagen dienstencentra voor ouderen, gezins- en bejaarden­zorg, dagcentra voor lichamelijk gehandicapten,… Kinderopvang (8891) Hieronder vind je de kinderdagverblijven en de onthaalmoeders. Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting, n.e.g. (8899) Onder deze subsector tenslotte vind je onder meer volgende activiteiten: dagcentra voor mentaal gehandicapten, ambulante hulp aan verslaafden, extramurale jeugdzorg maar ook beschutte en sociale werkplaatsen.

39



deel 2

Oost-Vlaanderen doorgelicht


Overzichtskaart Overzichtskaart van Oost-Vlaanderen (gemeenten en arrondissementen)

WAARSCHOOT

WAASMUNSTER

SINTMARTENSLATEM

BUGGENHOUT WICHELEN

MELLE

SINTLIEVENSHOUTEM ZINGEM

HOREBEKE

42


Overzichtstabel: gemeenten per arrondissement Arrondissement Gent

Arrondissement Aalst

Aalter

Aalst

Deinze

Denderleeuw

De Pinte

Erpe-Mere

Destelbergen

Geraardsbergen

Evergem

Haaltert

Gavere

Herzele

Gent

Lede

Knesselare

Ninove

Lochristi

Sint-Lievens-Houtem

Lovendegem

Zottegem

Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Oosterzele Sint-Martens-Latem Waarschoot Wachtebeke Zomergem Zulte

Arrondissement Dendermonde Berlare Buggenhout Dendermonde Hamme Laarne Lebbeke Waasmunster Wetteren Wichelen Zele

Arrondissement Oudenaarde

Arrondissement Eeklo

Brakel Horebeke Kluisbergen Kruishoutem Lierde Maarkedal Oudenaarde

Assenede Eeklo Kaprijke Maldegem Sint-Laureins Zelzate

Ronse Wortegem-Petegem Zingem Zwalm

Arrondissement Sint-Niklaas Beveren Kruibeke Lokeren Sint-Gillis-Waas Sint-Niklaas Stekene Temse

43


Bevolking

44

Verouderingscoëfficiënt = bevolking +65 jaar / bevolking -20 jaar

Vervangingscoëfficiënt = bevolking 20-39 jaar / bevolking 40-59 jaar

De verouderingscoëfficiënt is een demografische indicator die de verhouding weergeeft van het aantal ouderen (65+) ten opzichte van het aantal jongeren (-20) en is een aanduiding van de bevolkingsvergrijzing. Het aantal jongeren zal een weerslag hebben op onder meer de behoefte aan kinderopvang en schoolinfrastructuur. Ouderen vormen dan weer de groep van gepensioneerden, en dit aandeel heeft onder meer gevolgen voor de behoefte aan woon- en gezondheidsinfra­structuur. Een verouderingsgraad van meer dan 100 betekent dat het aandeel van de bevolking boven de 65 groter is dan de groep onder de 20 jaar. Omgekeerd betekent een waarde kleiner dan 100 dat de groep 65-plussers kleiner is dan de groep onder de 20 jaar. Bij een indicator 100 zijn beide groepen even groot.

De vervangingscoëfficiënt is een indicator van de arbeidsmarkt en meet de verhouding tussen de groep van jong actieven (20-39) tegenover de groep van ouder actieven (40-59). Dit cijfer duidt aan in welke mate vervanging plaatsvindt binnen de actieve bevolking: de jong volwassenen bepalen de instroom op de arbeidsmarkt, terwijl de ouder actieven de groep uitmaken van diegenen die hun pensioen naderen.


Tabel 1: bevolkingsaantal en -dichtheid, bevolkingsvergrijzing (01.01.2013) aantal inwoners

dichtheid inwoners/km2

oppervlakte km2

verouderingscoëff. 65+ jaar / -20 jaar

verouderingscoëff. 20-39 jaar / 40-59 jaar

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm

82.873 19.982 13.951 14.785 47.008 14.445 14.345 10.238 29.907 19.247 44.555 17.831 20.545 19.481 34.026 12.608 249.352 32.967 17.799 24.529 17.420 2.077 6.382 6.478 8.294 16.224 8.145 12.330 18.484 18.085 6.537 21.932 40.191 9.656 6.359 23.315 11.038 23.687 6.258 11.400 12.002 37.484 13.457 30.491 25.614 18.990 6.652 10.043 8.445 73.842 17.562 29.101 7.980 10.639 7.311 24.447 11.463 6.331 20.764 12.513 7.391 8.253 25.606 15.409 8.073

1.061 244 160 391 313 256 568 569 396 1.397 800 671 684 572 453 402 1.597 414 587 610 368 186 189 213 223 485 174 385 687 609 250 363 595 496 139 246 726 646 166 324 231 516 312 448 743 345 89 377 589 881 392 729 364 333 212 667 501 151 628 913 309 213 452 474 239

78,1 81,9 87,2 37,8 150,2 56,5 25,3 18,0 75,5 13,8 55,7 26,6 30,0 34,0 75,0 31,3 156,2 79,7 30,3 40,2 47,4 11,2 33,7 30,4 37,3 33,4 46,8 32,1 26,9 29,7 26,1 60,3 67,5 19,5 45,6 94,6 15,2 36,6 37,8 35,2 51,9 72,6 43,1 68,1 34,5 55,0 74,5 26,7 14,3 83,8 44,8 39,9 21,9 31,9 34,5 36,7 22,9 42,0 33,1 13,7 23,9 38,8 56,7 32,5 33,8

0,91 0,84 0,97 0,81 0,86 0,99 0,84 0,95 0,88 0,73 0,92 0,95 1,02 0,99 0,88 0,82 0,79 0,88 0,93 0,80 0,84 1,13 0,94 0,82 0,91 0,80 0,79 0,92 0,84 0,90 0,87 0,74 0,69 1,06 1,02 0,92 0,85 0,84 0,78 0,92 0,79 0,87 0,79 0,93 0,69 0,76 1,07 0,88 1,13 0,86 0,85 0,71 1,02 0,86 0,93 0,91 0,86 0,77 0,73 0,98 0,76 1,01 1,07 0,75 0,81

0,84 0,81 0,76 0,78 0,79 0,76 0,75 0,70 0,86 0,83 0,81 0,78 0,87 0,73 0,79 0,75 1,27 0,77 0,78 0,94 0,82 0,65 0,80 0,92 0,84 0,83 0,77 0,79 0,84 0,82 0,80 0,78 0,93 0,72 0,69 0,82 0,85 0,81 0,86 0,77 0,81 0,80 0,76 0,87 0,94 0,81 0,77 0,84 0,65 0,93 0,78 0,85 0,77 0,74 0,80 0,85 0,80 0,79 0,91 0,84 0,88 0,76 0,80 0,86 0,71

Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas

281.005 196.341 83.358 539.066 121.941 242.918

599 573 250 571 291 512

468,9 342,5 333,8 943,6 418,8 474,6

0,90 0,85 0,98 0,83 0,84 0,80

0,81 0,83 0,82 0,99 0,83 0,87

Oost-Vlaanderen

1.464.629

491

2.982,2

0,85

0,89

Vlaams Gewest

6.381.859

472

13.522,3

0,87

0,86

11.099.554

364

30.527,9

0,78

0,91

België

Bron: FOD Economie – Directie Statistiek, Rijksregister – bevolkingskubus, berekeningen studiedienst Huis van de economie

45


Tabel 2: bevolkingsevolutie tussen 2000 en 2013 (2000 = 100) 2000 aantal Arr. Aalst

262.294

Arr. Dendermonde

2006 index

2007 index

2008 index

2009 index

2010 index

2011 index

2012 index

2013 index

101,3

101,9

102,7

103,5

104,3

105,4

106,2

107,1

186.484

101,3

101,7

102,1

102,7

103,2

104,0

104,7

105,3

Arr. Eeklo

79.484

100,9

101,3

101,7

102,4

103,0

103,7

104,1

104,9

Arr. Gent

495.368

102,8

103,5

104,4

105,4

106,4

107,7

108,2

108,8

Arr. Oudenaarde

114.345

101,5

102,4

103,3

104,2

104,9

105,4

106,0

106,6

Arr. Sint-Niklaas

223.648

102,6

103,4

104,1

105,0

106,0

106,9

107,6

108,6

Oost-Vlaanderen

1.361.623

102,1

102,7

103,5

104,4

105,2

106,2

106,8

107,6

Vlaams Gewest

5.940.251

102,3

102,9

103,7

104,4

105,2

106,1

106,9

107,4

10.239.085

102,7

103,4

104,2

104,9

105,8

106,9

107,8

108,4

België

Bron: FOD Economie – Directie Statistiek, Rijksregister – bevolkingskubus, berekeningen studiedienst Huis van de economie

Figuur 1: leeftijdspiramide voor Oost-Vlaanderen (01.01.2012)

Bron: Rijksregister – bevolkingskubus, Dexia Bank, bewerking studiedienst Huis van de economie

46


Kaart 1 bevolkingsdichtheid 01.01.2013 (inw./km2) 89 – 339 340 – 589 590 – 839 840 – 1.089 1.090 – 1.339 1.340 – 1.597

47


Inkomen Interkwartiele coëfficiënt = (Q3-Q1) / mediaan Een belangrijk gegeven is de spreiding van de inkomens over de bevolking, met andere woorden hoe groot is het verschil tussen het hoogste en laagste inkomen. Om de inkomensspreiding weer te geven, worden een aantal indicatoren berekend waarbij de inkomens eerst worden gerangschikt van laag naar hoog: • laagste inkomen • Q1 = inkomen dat centrale plaats inneemt tussen het laagste inkomen en het mediaaninkomen • mediaan = middelste inkomen in de reeks • Q3 = inkomen dat centrale plaats inneemt tussen het mediaaninkomen en het hoogste inkomen • hoogste inkomen

Het verschil tussen Q3 en Q1, ook wel het interkwartiel verschil genoemd, geeft een idee van de inkomensspreiding rond de mediaan. Hoe kleiner het interkwartiel verschil, hoe dichter de inkomens rond de mediaan liggen; hoe groter het verschil, hoe groter de spreiding tussen de inkomens. Door het interkwartiel verschil te delen door de mediaan, wordt de spreidingsmaat niet beïnvloed door de hoogte van het mediaan­inkomen. Dit is van belang wil men opeenvolgende jaren (i.e. evolutie van het inkomen) met elkaar ver­ gelijken. Deze verhouding noemt men de inter­ kwartiele coëfficiënt. Hoe hoger deze coëfficiënt, hoe groter de inkomens­ongelijkheid.

Kaart 2 Gemiddeld inkomen 2011 (EUR) 13.000 – 16.000 16.001 – 17.000 17.001 – 18.000 18.001 – 19.000 19.001 – 20.000 20.001 – 25.000

48


Tabel 3: inkomen (2011) Gemiddeld inkomen per inwoner 2011 (aanslagjaar 2012) In EUR

Peil (Vlaanderen = 100)

Interkwartiele coëfficiënt (*) Per aangifte

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm

17.592 18.001 17.088 17.396 18.194 17.434 18.354 23.066 17.720 17.395 17.446 19.815 16.287 18.845 17.883 18.769 16.462 16.779 18.594 16.008 18.077 17.942 17.397 16.467 15.976 17.522 17.242 18.617 17.344 18.101 17.657 18.639 16.503 19.329 18.058 16.298 19.089 19.740 17.542 18.874 17.853 17.206 19.172 17.592 13.925 17.312 16.265 17.782 24.278 16.246 16.875 16.830 16.680 19.069 17.249 17.392 17.933 18.240 15.583 16.430 17.320 17.237 18.746 16.753 18.442

102,6 105,0 99,7 101,5 106,1 101,7 107,0 134,5 103,3 101,5 101,7 115,6 95,0 109,9 104,3 109,5 96,0 97,9 108,4 93,4 105,4 104,6 101,5 96,0 93,2 102,2 100,6 108,6 101,2 105,6 103,0 108,7 96,2 112,7 105,3 95,1 111,3 115,1 102,3 110,1 104,1 100,3 111,8 102,6 81,2 101,0 94,9 103,7 141,6 94,8 98,4 98,2 97,3 111,2 100,6 101,4 104,6 106,4 90,9 95,8 101,0 100,5 109,3 97,7 107,6

98 108 102 100 103 97 104 133 106 96 96 107 93 100 101 106 98 98 98 99 101 120 105 101 96 100 113 104 99 102 105 114 97 109 108 97 107 115 109 115 118 98 114 100 86 106 102 101 140 101 97 98 95 111 104 95 99 119 92 94 100 101 103 99 106

Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas

17.758 17.304 16.530 17.617 16.829 16.951

103,6 100,9 96,4 102,7 98,2 98,9

99 97 97 104 100 98

Oost-Vlaanderen

17.364

101,3

100

Vlaams Gewest

17.146

100,0

100

België

16.106

93,9

102

(*) Interkwartiele coëfficiënt = (Q3-Q1) / mediaaninkomen Bron: FOD Economie – Directie Statistiek, berekeningen studiedienst Huis van de economie

49


Werkgelegenheid Concentratiecoëfficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak De concentratiecoëfficiënt geeft aan of een bedrijfstak over- dan wel ondervertegenwoordigd is, en in welke mate. De globale Vlaamse situatie geldt als referentiebasis. Voor Oost-Vlaanderen wordt de concentratiecoëfficiënt dus berekend door het Oost-Vlaamse procentuele tewerkstellingsaandeel van een bedrijfstak te delen door het Vlaamse aandeel van diezelfde bedrijfstak. Een concentratiecoëfficiënt groter dan 1 betekent dat de sector in Oost-Vlaanderen meer vertegenwoordigd is dan in Vlaanderen; een concentratiecoëfficiënt kleiner dan 1 betekent dat de sector in Oost-Vlaanderen ondervertegenwoordigd is ten opzichte van Vlaanderen.

Activiteitsgraad = (werkenden + werkzoekenden) / bevolking 20-64 jaar De activiteitsgraad is de verhouding tussen de actieve beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) en de bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar). De ratio is een weergave van de mate waarin de bevolking bereid is te werken, dus een baan heeft of zoekt.

50

Werkgelegenheidsgraad = werkenden / bevolking 20-64 jaar De werkgelegenheidsgraad (jobratio) is het totaal aantal arbeidsplaatsen (loon- en weddetrekkenden plus zelfstandigen) in een bepaalde regio gedeeld door het aantal inwoners van 20 tot en met 64 jaar in die regio. Deze indicator verwijst naar de tewerkstelling volgens de plaats van creatie en is dus een indicator in hoeverre een gemeente, arrondissement, provincie of gewest erin slaagt werk te verschaffen. Deze indicator wordt veelal als streefcijfer gebruikt in het werkgelegenheidsbeleid, bij de vooropstelling om meer mensen aan het werk te krijgen.

Werkzaamheidsgraad = werkenden / totale bevolking De werkzaamheidsgraad is het percentage werkenden ten opzichte van de totale bevolking.


Tabel 4: Aantal beschikbare arbeidsplaatsen (werknemers en zelfstandigen) per gemeente (31.12.2011) (inclusief zelfstandigen en helpers actief op pensioenleeftijd, exclusief bijberoepen) De werkgelegenheid in de Oost-Vlaamse gemeenten Gemeente / regio

Sectorale werkgelegenheid

Werknemers Zelfstandigen(*) Totaal Absoluut % Prov. Absoluut % Prov. Absoluut % Prov.

Primaire sector

Secundaire sector

Tertiaire Quartaire sector sector

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm

29.591 6.311 2.604 1.770 17.030 1.904 3.125 1.265 11.537 2.417 14.996 4.473 8.405 3.446 7.239 2.454 151.103 6.274 1.844 4.762 1.998 214 1.016 1.582 1.107 2.845 2.640 1.704 3.484 2.333 589 4.323 14.130 1.666 732 5.266 4.208 7.889 593 5.990 1.978 8.548 1.858 14.198 7.418 2.814 702 1.787 2.330 29.339 2.275 8.318 1.236 1.497 908 9.053 1.654 1.488 6.321 3.355 1.288 1.179 6.209 3.529 975

6,3 1,4 0,6 0,4 3,6 0,4 0,7 0,3 2,5 0,5 3,2 1,0 1,8 0,7 1,5 0,5 32,3 1,3 0,4 1,0 0,4 0,0 0,2 0,3 0,2 0,6 0,6 0,4 0,7 0,5 0,1 0,9 3,0 0,4 0,2 1,1 0,9 1,7 0,1 1,3 0,4 1,8 0,4 3,0 1,6 0,6 0,2 0,4 0,5 6,3 0,5 1,8 0,3 0,3 0,2 1,9 0,4 0,3 1,4 0,7 0,3 0,3 1,3 0,8 0,2

4.946 1.883 1.141 1.228 3.294 1.009 933 890 2.565 834 2.730 1.589 1.256 1.337 2.169 954 15.827 2.072 1.111 1.693 1.192 203 713 539 826 1.041 1.053 1.092 1.222 1.190 477 2.068 2.602 806 737 2.249 765 1.716 450 1.012 1.228 2.596 1.139 2.214 1.371 1.449 748 750 1.445 4.524 1.198 2.003 563 1.254 432 1.737 794 716 1.488 499 594 818 1.666 1.326 673

4,7 1,8 1,1 1,2 3,1 1,0 0,9 0,9 2,5 0,8 2,6 1,5 1,2 1,3 2,1 0,9 15,1 2,0 1,1 1,6 1,1 0,2 0,7 0,5 0,8 1,0 1,0 1,0 1,2 1,1 0,5 2,0 2,5 0,8 0,7 2,1 0,7 1,6 0,4 1,0 1,2 2,5 1,1 2,1 1,3 1,4 0,7 0,7 1,4 4,3 1,1 1,9 0,5 1,2 0,4 1,7 0,8 0,7 1,4 0,5 0,6 0,8 1,6 1,3 0,6

34.537 8.194 3.745 2.998 20.324 2.913 4.058 2.155 14.102 3.251 17.726 6.062 9.661 4.783 9.408 3.408 166.930 8.346 2.955 6.455 3.190 417 1.729 2.121 1.933 3.886 3.693 2.796 4.706 3.523 1.066 6.391 16.732 2.472 1.469 7.515 4.973 9.605 1.043 7.002 3.206 11.144 2.997 16.412 8.789 4.263 1.450 2.537 3.775 33.863 3.473 10.321 1.799 2.751 1.340 10.790 2.448 2.204 7.809 3.854 1.882 1.997 7.875 4.855 1.648

6,0 1,4 0,7 0,5 3,6 0,5 0,7 0,4 2,5 0,6 3,1 1,1 1,7 0,8 1,6 0,6 29,2 1,5 0,5 1,1 0,6 0,1 0,3 0,4 0,3 0,7 0,6 0,5 0,8 0,6 0,2 1,1 2,9 0,4 0,3 1,3 0,9 1,7 0,2 1,2 0,6 1,9 0,5 2,9 1,5 0,7 0,3 0,4 0,7 5,9 0,6 1,8 0,3 0,5 0,2 1,9 0,4 0,4 1,4 0,7 0,3 0,3 1,4 0,8 0,3

0,7% 4,5% 10,1% 3,7% 3,0% 5,5% 2,5% 2,8% 2,6% 0,9% 1,0% 2,9% 1,5% 2,7% 5,3% 3,2% 0,3% 1,8% 3,0% 3,0% 4,7% 11,0% 11,8% 3,9% 8,5% 3,7% 5,7% 7,4% 2,6% 2,9% 6,3% 16,9% 2,0% 4,2% 10,5% 5,9% 1,4% 2,0% 16,0% 2,2% 10,9% 1,7% 10,2% 1,4% 0,8% 7,0% 20,1% 3,9% 1,4% 0,9% 4,1% 1,6% 7,1% 3,3% 7,6% 2,7% 6,2% 5,6% 2,3% 0,9% 3,0% 9,6% 1,9% 3,5% 5,6%

20,2% 41,9% 38,3% 29,4% 36,3% 16,6% 35,4% 7,8% 21,3% 19,8% 24,0% 18,8% 24,3% 31,1% 26,1% 23,9% 20,1% 15,2% 23,3% 28,7% 16,9% 11,5% 33,5% 43,1% 29,3% 33,5% 42,3% 26,8% 34,7% 12,3% 22,7% 16,7% 28,1% 18,9% 17,6% 31,4% 28,4% 24,2% 13,4% 25,9% 25,7% 24,0% 20,2% 29,8% 31,7% 23,5% 19,0% 33,5% 13,3% 17,8% 17,9% 30,5% 26,6% 19,3% 7,2% 29,6% 34,2% 36,1% 49,0% 13,7% 36,1% 19,3% 16,9% 35,6% 13,0%

38,8% 35,6% 29,2% 41,9% 40,5% 36,8% 32,1% 56,1% 39,3% 42,7% 35,2% 59,3% 30,6% 40,1% 35,7% 36,6% 39,3% 39,7% 46,8% 35,2% 43,3% 45,6% 33,2% 29,3% 41,8% 39,3% 36,8% 43,1% 41,3% 46,2% 42,0% 43,2% 36,3% 38,6% 36,7% 38,9% 39,6% 45,9% 40,5% 50,3% 31,9% 50,5% 38,9% 35,2% 30,8% 42,4% 36,6% 43,5% 67,9% 44,2% 49,2% 45,9% 40,0% 49,7% 40,4% 36,0% 38,3% 42,5% 27,4% 43,8% 37,5% 36,6% 36,6% 44,3% 42,6%

40,2% 18,0% 22,5% 25,0% 20,3% 41,1% 30,0% 33,2% 36,8% 36,6% 39,7% 19,0% 43,5% 26,0% 32,8% 36,4% 40,2% 43,3% 26,9% 33,1% 35,2% 31,9% 21,5% 23,7% 20,4% 23,5% 15,3% 22,7% 21,4% 38,6% 29,0% 23,3% 33,7% 38,2% 35,3% 23,8% 30,6% 27,9% 30,1% 21,5% 31,5% 23,8% 30,6% 33,7% 36,7% 27,1% 24,4% 19,1% 17,4% 37,0% 28,8% 21,9% 26,4% 27,8% 44,7% 31,7% 21,3% 15,8% 21,4% 41,6% 23,4% 34,6% 44,5% 16,6% 38,7%

Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas

64.447 48.366 21.348 223.176 33.028 76.751

13,8 10,4 4,6 47,8 7,1 16,4

17.694 14.171 6.606 40.471 9.586 16.111

16,9 13,5 6,3 38,7 9,2 15,4

82.141 62.537 27.954 263.647 42.614 92.862

14,4 10,9 4,9 46,1 7,5 16,2

1,6% 2,6% 5,3% 2,0% 3,0% 2,1%

20,6% 30,7% 26,9% 21,6% 30,2% 26,0%

41,4% 36,1% 34,9% 40,7% 35,3% 42,1%

36,4% 30,6% 32,8% 35,7% 31,4% 29,7%

Oost-Vlaanderen

467.116

100,0

104.639

100,0

571.755

100,0

2,3%

24,1%

39,8%

33,8%

Vlaams Gewest

2.183.163

-

454.082

-

2.637.245

-

2,1%

22,3%

44,2%

31,5%

BelgiĂŤ

3.835.669

-

737.048

-

4.572.717

-

1,7%

19,6%

43,5%

35,1%

(*) z elfstandigen van wie niet gekend is tot welke sector zij behoren, zijn niet in deze statistieken opgenomen. Voor Oost-Vlaanderen gaat het om 2 038 zelfstandigen en helpers Bron: RSZ, RSVZ, berekeningen studiedienst Huis van de economie

51


Tabel 5: d e totale werkgelegenheid naar bedrijfstakken (31.12.2011) (inclusief zelfstandigen en helpers actief op pensioenleeftijd, exclusief bijberoepen) Aantal Aantal werknemers zelfstandigen Primaire sector Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen

Totale werk­ Provinciaal Concentratiegelegenheid aandeel coëfficiënt (*)

2.268

10.841

13.109

2,3%

1,12

120.493

16.958

137.451

24,0%

1,08

7.796

227

8.023

1,4%

1,39

19

7

26

0,0%

0,28 1,01

77.270

5.244

82.514

14,4%

Basismetaal en metaalverwerking

13.274

283

13.557

2,4%

1,05

Chemie en kunststoffen, overig niet-metaal

14.715

600

15.315

2,7%

0,87

Voeding, drank en tabak

Industrie

14.392

1.724

16.116

2,8%

1,07

Textiel, leer en kleding

7.954

585

8.539

1,5%

1,58

Hout en meubelen, papier en drukkerij

6.345

1.219

7.564

1,3%

1,12 0,89

20.590

833

21.423

3,7%

Bouw

35.408

11.480

46.888

8,2%

1,18

Tertiaire sector

166.856

61.669

228.525

40,0%

0,90

Handel en reparatie

58.884

29.213

88.097

15,4%

0,93

Horeca

10.242

9.774

20.016

3,5%

0,85

Transport, verkeer en communicatie

26.102

4.045

30.147

5,3%

0,80

Diverse

Financiële instellingen

10.150

430

10.580

1,9%

0,98

Diensten en huur

61.478

18.207

79.685

13,9%

0,92

177.499

15.171

192.670

33,7%

1,07

Overheid

33.406

34

33.440

5,8%

0,98

Onderwijs

53.471

520

53.991

9,4%

1,13

Gezondheid en sociale diensten

77.342

6.483

83.825

14,7%

1,11

Overige

13.280

8.134

21.414

3,7%

0,96

467.116

104.639

571.755

100,0%

1,00

Quartaire sector

Totaal

(*) Concentratiecoëfficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak

Bron: RSZ, RSVZ, berekeningen studiedienst Huis van de economie

Figuur 2: de grootste bedrijfstakken inzake werkgelegenheid (31.12.2011)

Bron: RSZ, RSVZ, bewerking studiedienst Huis van de economie

52


Tabel 6: activiteits- , werkgelegenheids- en werkzaamheidsgraad (31.12.2011) Activiteitsgraad (1)

Werkgelegenheidsgraad (2)

Werkzaamheidsgraad (3)

totaal

totaal

mannen

vrouwen

totaal

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm

0,76 0,73 0,49 0,37 0,77 0,38 0,51 0,39 0,83 0,33 0,70 0,62 0,88 0,44 0,51 0,47 1,17 0,48 0,31 0,49 0,34 0,40 0,50 0,61 0,44 0,46 0,80 0,41 0,47 0,36 0,31 0,52 0,76 0,48 0,44 0,59 0,80 0,72 0,31 1,07 0,49 0,54 0,41 0,95 0,71 0,42 0,41 0,46 0,82 0,86 0,37 0,65 0,42 0,47 0,36 0,79 0,38 0,61 0,69 0,58 0,47 0,45 0,55 0,56 0,38

0,70 0,70 0,45 0,33 0,73 0,35 0,48 0,36 0,80 0,28 0,66 0,58 0,82 0,41 0,47 0,45 1,09 0,43 0,27 0,45 0,30 0,38 0,46 0,57 0,40 0,42 0,77 0,38 0,43 0,33 0,28 0,49 0,70 0,45 0,41 0,55 0,77 0,69 0,28 1,04 0,46 0,50 0,38 0,91 0,62 0,39 0,37 0,43 0,80 0,80 0,33 0,60 0,38 0,43 0,32 0,74 0,35 0,59 0,63 0,52 0,44 0,42 0,52 0,52 0,34

0,42 0,51 0,28 0,24 0,56 0,20 0,33 0,24 0,50 0,19 0,41 0,33 0,48 0,28 0,30 0,33 0,72 0,25 0,19 0,32 0,21 0,21 0,29 0,42 0,28 0,30 0,61 0,27 0,30 0,19 0,16 0,45 0,45 0,25 0,24 0,37 0,46 0,47 0,17 0,68 0,31 0,34 0,25 0,58 0,37 0,25 0,24 0,35 0,53 0,46 0,21 0,44 0,23 0,29 0,17 0,50 0,18 0,50 0,49 0,29 0,30 0,26 0,29 0,39 0,18

0,42 0,31 0,26 0,17 0,31 0,20 0,24 0,18 0,45 0,15 0,38 0,36 0,47 0,22 0,26 0,22 0,63 0,26 0,15 0,21 0,16 0,19 0,25 0,24 0,19 0,19 0,30 0,19 0,21 0,21 0,16 0,14 0,39 0,28 0,22 0,28 0,44 0,35 0,17 0,55 0,23 0,26 0,20 0,51 0,33 0,20 0,19 0,16 0,38 0,47 0,18 0,28 0,23 0,23 0,19 0,40 0,25 0,21 0,26 0,33 0,22 0,23 0,33 0,25 0,23

0,42 0,41 0,27 0,20 0,43 0,20 0,29 0,21 0,47 0,17 0,40 0,34 0,48 0,25 0,28 0,27 0,67 0,26 0,17 0,26 0,19 0,20 0,27 0,33 0,24 0,24 0,45 0,23 0,26 0,20 0,16 0,29 0,42 0,26 0,23 0,32 0,45 0,41 0,17 0,62 0,27 0,30 0,22 0,54 0,35 0,23 0,22 0,25 0,45 0,46 0,20 0,36 0,23 0,26 0,18 0,45 0,22 0,35 0,38 0,31 0,26 0,24 0,31 0,32 0,20

Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas

0,54 0,58 0,62 0,87 0,65 0,70

0,49 0,53 0,58 0,81 0,60 0,65

0,30 0,35 0,35 0,51 0,39 0,50

0,29 0,29 0,32 0,48 0,31 0,27

0,29 0,32 0,34 0,49 0,35 0,39

Oost-Vlaanderen

0,71

0,66

0,43

0,36

0,39

Vlaams Gewest

0,75

0,70

0,49

0,34

0,42

BelgiĂŤ

0,76

0,69

0,48

0,35

0,41

(1) Activiteitsgraad = (werkenden + werkzoekenden) / bevolking 20-64 jaar (2) Werkgelegenheidsgraad (jobratio) = aantal werkenden (= loon- en weddetrekkenden + zelfstandigen) / bevolking 20-64 jaar (3) Werkzaamheidsgraad = aantal werkenden (= loon- en weddetrekkenden + zelfstandigen) / totale bevolking Bron: FOD Economie - Directie Statistiek, RSZ, RSVZ, VDAB, ACTIRIS, FOREM, berekeningen studiedienst Huis van de economie

53


Ondernemingsweefsel

Figuur 3: ondernemingen (exclusief eenpersoonszaken) opgedeeld naar dimensieklassen (31.12.2011) > 99 wkn

2,2 % 20–99 wkn

10,8 %

87,0 % < 20 wkn

Bron: RSZ, bewerking studiedienst Huis van de economie

Figuur 4: werknemers opgedeeld naar dimensieklassen (31.12.2011)

25,8 % 41 %

< 20 wkn

> 99 wkn

33,2 % 20–99 wkn

Bron: RSZ, bewerking studiedienst Huis van de economie

54


Tabel 7: aantal ondernemingen en werknemers naar dimensieklassen (31.12.2011) (exclusief eenpersoonszaken) Van 1 tot 19 werknemers Onder­ nemingen Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas Oost-Vlaanderen

Werknemers

Van 20 tot 99 werknemers Onder­ nemingen

Werknemers

Meer dan 99 werknemers Onder­ nemingen

Werknemers

Totaal Onder­ nemingen

Werknemers

1.704 455 234 282 917 220 260 176 776 194 942 343 462 336 556 226 6.058 534 259 442 252 33 113 135 168 258 248 223 290 243 102 502 868 159 101 579 251 496 108 314 242 711 245 780 462 378 137 178 343 1.727 319 646 141 224 113 535 180 110 455 232 127 149 488 351 129

6.881 1.636 715 985 3.631 764 1.141 590 2.977 726 3.940 1.290 1.834 1.197 2.148 822 25.414 2.110 956 1.700 893 129 367 576 546 981 1.075 781 1.097 807 336 2.038 3.758 599 305 2.254 1.114 2.029 382 1.511 768 3.022 919 3.418 1.871 1.266 420 611 1.180 7.487 1.202 2.955 441 872 454 2.127 618 446 1.872 934 427 571 1.857 1.404 445

190 63 14 13 151 24 34 11 95 27 117 32 86 40 74 23 888 70 24 50 23 1 8 16 15 30 28 21 32 22 5 47 149 15 9 56 36 62 5 58 21 75 23 123 66 36 7 15 26 211 24 95 15 17 11 76 11 16 56 36 16 16 64 40 8

7.818 2.457 600 572 6.155 983 1.384 431 4.018 1.170 4.545 1.026 3.750 1.562 3.251 719 37.902 3.049 888 2.278 988 85 331 600 561 969 1.072 797 1.281 944 253 1.693 6.228 430 305 2.132 1.790 2.415 211 2.545 786 3.205 939 5.454 2.864 1.358 282 542 1.012 8.343 947 3.751 556 625 454 3.180 458 652 2.428 1.504 557 442 2.484 1.642 344

58 10 5 2 32 1 2 2 19 4 29 7 14 5 11 5 265 6 0 6 1 0 1 3 0 7 2 1 3 2 0 5 24 2 1 5 3 17 0 7 2 12 0 25 12 1 0 2 1 61 1 7 2 0 0 18 2 2 15 5 2 1 7 3 1

14.892 2.218 1.289 213 7.244 157 600 244 4.542 521 6.511 2.157 2.821 687 1.840 913 87.787 1.115 0 784 117 0 318 406 0 895 493 126 1.106 582 0 592 4.144 637 122 880 1.304 3.445 0 1.934 424 2.321 0 5.326 2.683 190 0 634 138 13.509 126 1.612 239 0 0 3.746 578 390 2.021 917 304 166 1.868 483 186

1.952 528 253 297 1.100 245 296 189 890 225 1.088 382 562 381 641 254 7.211 610 283 498 276 34 122 154 183 295 278 245 325 267 107 554 1.041 176 111 640 290 575 113 379 265 798 268 928 540 415 144 195 370 1.999 344 748 158 241 124 629 193 128 526 273 145 166 559 394 138

29.591 6.311 2.604 1.770 17.030 1.904 3.125 1.265 11.537 2.417 14.996 4.473 8.405 3.446 7.239 2.454 151.103 6.274 1.844 4.762 1.998 214 1.016 1.582 1.107 2.845 2.640 1.704 3.484 2.333 589 4.323 14.130 1.666 732 5.266 4.208 7.889 593 5.990 1.978 8.548 1.858 14.198 7.418 2.814 702 1.787 2.330 29.339 2.275 8.318 1.236 1.497 908 9.053 1.654 1.488 6.321 3.355 1.288 1.179 6.209 3.529 975

4.899 3.833 1.757 12.172 2.447 5.113

19.060 15.133 6.524 48.833 9.792 21.280

550 427 207 1.576 312 696

22.650 17.548 8.599 65.280 13.169 27.751

97 78 30 362 49 133

22.737 15.685 6.225 109.063 10.067 27.720

5.546 4.338 1.994 14.110 2.808 5.942

64.447 48.366 21.348 223.176 33.028 76.751

30.221

120.622

3.768

154.997

749

191.497

34.738

467.116

Vlaams Gewest

137.836

549.302

19.354

709.984

3.503

923.877

160.693

2.183.163

België

239.365

947.107

28.989

1.188.123

6.045

1.700.439

274.399

3.835.669

Bron: RSZ

55



Werkloosheid Werkloosheidsgraad = niet-werkende werkzoekenden (18-65 jaar) / beroepsbevolking (18-65 jaar) De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) definieert een werkloze als iemand die niet werkt, onmiddellijk beschikbaar is voor een passende betrekking en er actief naar zoekt. In Vlaanderen wordt het dossier van de werkzoekende, ingeschreven bij de VDAB, als basis genomen. De niet-werkende werk­ zoekenden (NWWZ) bestaan uit: werkzoekenden met recht op werkloosheidsuitkering, school­ verlaters, vrij ingeschrevenen (hebben geen recht op een uitkering, zoals bijvoorbeeld werknemers in vooropzeg) en andere verplicht ingeschrevenen

(werkzoekenden ten laste van het OCMW, werkzoekenden geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, werkzoekenden in deeltijds onderwijs, van het recht op uitkering uitgesloten werkzoekenden).

Spanningsindicator = werkzoekenden / beschikbare vacatures Deze ratio meet de spanning op de arbeidsmarkt door het aantal werkzoekenden per vacature (zonder interim) weer te geven. Afhankelijk van de hoogte van deze ratio is er sprake van arbeidsreserve, dan wel arbeidskrapte.

Kaart 3 Werkloosheidscoëfficiënt 31.01.2014 3,2 – 4,6 4,6 – 5,3 5,4 – 5,8 5,9 – 7,2 7,3 – 13,2

57


Tabel 8: Werkloosheid en vacatures (31.01.2014)

Niet-werkende werkzoekenden Gemeente/regio

Mannen

Vrouwen

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm Arr. Aalst Arr. Dendermonde Arr. Eeklo Arr. Gent Arr. Oudenaarde Arr. Sint-Niklaas

1.982 217 181 228 705 211 166 91 366 361 807 250 513 300 432 137 9.082 645 273 408 251 19 73 89 118 277 77 147 275 290 83 241 874 124 67 338 167 327 85 126 116 693 172 566 814 257 90 132 66 1.812 258 589 123 131 97 534 175 45 352 271 95 92 367 150 91 5.294 3.223 1.466 12.579 2.157 4.772

1.571 172 219 201 666 173 155 91 348 340 631 223 423 252 390 137 6.659 512 229 368 237 15 62 76 93 263 71 135 242 236 70 218 733 107 75 306 153 296 75 114 122 620 127 414 583 252 69 94 83 1.441 280 528 102 150 102 410 145 52 342 244 84 99 299 172 96 4.390 2.779 1.323 9.883 1.709 4.163

Oost-Vlaanderen

Werkloosheidsgraad (1)

Totaal

Mannen

Vrouwen

Totaal

3.553 389 400 429 1.371 384 321 182 714 701 1.438 473 936 552 822 274 15.741 1.157 502 776 488 34 135 165 211 540 148 282 517 526 153 459 1.607 231 142 644 320 623 160 240 238 1.313 299 980 1.397 509 159 226 149 3.253 538 1.117 225 281 199 944 320 97 694 515 179 191 666 322 187 9.684 6.002 2.789 22.462 3.866 8.935

9,5 4,2 5,0 5,9 5,9 5,9 4,5 3,7 4,8 7,4 7,2 5,8 10,4 6,0 5,0 4,3 14,0 7,9 5,9 6,6 5,5 4,1 4,5 5,4 5,5 6,9 3,6 4,7 5,9 6,4 4,9 4,2 8,6 5,3 4,3 5,6 6,2 5,5 5,5 4,4 3,9 7,4 5,0 7,2 13,7 5,3 5,1 5,0 3,5 10,2 5,8 7,9 6,1 5,0 5,6 8,7 5,9 2,8 6,5 9,0 5,0 4,5 5,7 3,6 4,3 7,4 6,5 7,0 9,1 7,1 7,9

8,6 3,8 7,2 6,0 6,7 5,4 4,9 4,0 5,2 7,6 6,3 5,7 9,6 5,7 5,1 4,6 12,2 7,1 5,4 7,1 5,9 3,5 4,4 5,4 5,0 7,7 3,9 4,7 5,9 5,8 4,8 4,3 8,5 5,1 5,5 6,0 6,1 5,5 5,6 4,4 4,5 7,4 4,1 6,1 12,2 6,1 4,9 4,2 4,9 9,5 7,4 8,5 5,7 6,6 6,9 7,4 5,4 3,7 8,1 9,8 5,0 5,4 5,1 4,9 5,2 6,9 6,4 7,4 8,3 6,5 8,1

9,0 4,0 6,0 6,0 6,3 5,7 4,7 3,9 5,0 7,5 6,8 5,8 10,0 5,8 5,1 4,4 13,2 7,5 5,7 6,8 5,7 3,8 4,5 5,4 5,3 7,3 3,8 4,7 5,9 6,2 4,9 4,3 8,6 5,2 4,9 5,8 6,2 5,5 5,6 4,4 4,2 7,4 4,6 6,7 13,0 5,7 5,0 4,6 4,1 9,9 6,5 8,2 5,9 5,7 6,2 8,1 5,7 3,2 7,2 9,4 5,0 5,0 5,4 4,2 4,8 7,2 6,4 7,2 8,7 6,8 8,0

Openstaande vacatures Totaal

Spanningsindicator (2) Totaal

325 160 24 20 158 16 21 17 657 11 359 37 250 62 65 35 2.177 59 80 261 18 1 9 13 20 32 27 9 33 35 4 147 160 20 9 49 132 263 10 64 27 137 41 197 102 36 12 16 153 561 17 229 6 14 15 76 14 48 58 37 16 9 97 12 16 840 865 381 4.067 449 1.193

10,9 2,4 16,7 21,5 8,7 24,0 15,3 10,7 1,1 63,7 4,0 12,8 3,7 8,9 12,6 7,8 7,2 19,6 6,3 3,0 27,1 34,0 15,0 12,7 10,6 16,9 5,5 31,3 15,7 15,0 38,3 3,1 10,0 11,6 15,8 13,1 2,4 2,4 16,0 3,8 8,8 9,6 7,3 5,0 13,7 14,1 13,3 14,1 1,0 5,8 31,6 4,9 37,5 20,1 13,3 12,4 22,9 2,0 12,0 13,9 11,2 21,2 6,9 26,8 11,7 11,5 6,9 7,3 5,5 8,6 7,5 6,9

29.491

24.247

53.738

7,9

7,5

7,8

7.795

Vlaams Gewest

130.549

109.424

239.973

8,2

8,0

8,1

36.780

6,5

België

326.174

286.012

612.186

8,8

8,2

8,5

n.b.

n.b.

(1)   Werkloosheidsgraad = aantal niet-werkende werkzoekenden (18-65 jaar) tegenover beroepsbevolking (18-65 jaar), in procent. Opgelet: deze indicator verschilt van de werkloosheidscoëfficiënt die in de vorige edities van de Sociaal-economische situatieschets werd gebruikt. Voor België als geheel zijn de cijfers afkomstig uit de LFS-data van Eurostat (‘geharmoniseerde werkloosheidsgraad’). (2) Spanningsindicator = aantal werkzoekenden tegenover aantal beschikbare vacatures Bron: VDAB, RVA, Euorstat, berekeningen studiedienst Huis van de economie

58


Tabel 9: Kwalitatieve beschrijving van de niet-werkende werkzoekenden (31.01.2014) 1. Naar studieniveau Aantal provincie

Aandeel provincie

Aandeel Vlaams Gewest

Lager onderwijs + 1ste graad secundair 2de graad secundair 3de en 4de graad secundair Hoger beroepsonderwijs Professionele bachelor Academische bachelor Master Leertijd (Syntra) Deeltijds beroepssecundair

12.141 11.133 18.313 426 4.349 538 4.421 1.174 1.243

22,6 20,7 34,1 0,8 8,1 1,0 8,2 2,2 2,3

21,7 20,8 36,1 1,0 8,2 1,0 7,2 2,1 2,0

Totaal

53.738

100

100

2. Naar leeftijd Aantal provincie

Aandeel provincie

Aandeel Vlaams Gewest

Jonger dan 25 jaar 25 - 50 jaar Ouder dan 50 jaar

11.437 29.849 12.452

21,3 55,5 23,2

20,7 54,9 24,3

Totaal

53.738

100

100

Aantal provincie

Aandeel provincie

Aandeel Vlaams Gewest

30.615 9.790 8.313 5.020

57,0 18,2 15,5 9,3

57,8 17,8 15,6 8,8

53.738

100

100

3. Naar werkloosheidsduur Minder dan 1 jaar 1 - 2 jaren 2 - 5 jaren Meer dan 5 jaren Totaal Bron: VDAB, berekeningen studiedienst Huis van de economie

59


Onderwijs

Tabel 10: s choolbevolking (2012-2013) Schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau, schooljaar/academiejaar 2012-2013 arr. Aalst

arr. Dendermonde

arr. Eeklo

arr. arr. Oudenaarde Sint-Niklaas

arr. Gent

prov. Oost-­ Vlaanderen Vlaanderen

Totaal basisonderwijs (1)+(2)

28.805

19.848

8.149

58.997

13.024

27.683

156.506

660.525

Kleuteronderwijs (1) Gewoon Buitengewoon Lager onderwijs (2) Gewoon Buitengewoon

11.104 11.052 52 17.701 16.662 1.039

7.580 7.533 47 12.268 11.467 801

3.189 3.189 0 4.960 4.683 277

23.010 22.780 230 35.987 33.492 2.495

5.115 5.086 29 7.909 7.407 502

10.792 10.719 73 16.891 15.688 1.203

60.790 60.359 431 95.716 89.399 6.317

255.752 253.853 1.899 404.773 376.923 27.850

Secundair onderwijs Gewoon Buitengewoon

21.304 20.485 819

11.160 10.783 377

6.383 6.383 0

35.165 32.931 2.234

7.283 7.034 249

18.073 17.085 988

99.368 94.701 4.667

425.065 405.555 19.510

-

-

-

-

-

-

62.457

254.540

Hogescholenonderwijs (3) (*)

-

-

-

-

-

-

35.856

138.455

Arteveldehogeschool (Gent)

-

-

-

-

-

-

11.244

-

Hogeschool Gent (Gent)

-

-

-

-

-

-

17.310

-

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven (Gent, Aalst, Sint-Niklaas)

-

-

-

-

-

-

7.302

-

Universitair onderwijs (4) Universiteit Gent

-

-

-

-

-

-

26.601 26.601

116.085 -

Hoger onderwijs – BAMA en basisopleidingen (3) + (4) (exclusief gezamenlijke opleidingen)

(*) De Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (Wenk) is niet opgenomen in de cijfers voor Oost-Vlaanderen, gezien de school naast een campus in Gent, ook campussen heeft in Brussel, Leuven en Sint-Katelijne-Waver. Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

Tabel 11: a antal leerlingen in het gewoon secundair onderwijs, schooljaar 2012-2013 onderwijsvorm onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers

Vlaams Gewest

582

2.536

30.202

127.856

2de en 3de graad ASO

27.698

109.896

2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair)

15.359

72.258

1ste graad secundair onderwijs

2de en 3de graad KSO

1.544

5.799

2de en 3de graad TSO

19.316

87.210

totaal

94.701

405.555

Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

60

Oost-Vlaanderen


Tabel 12: aantal studenten ingeschreven in het hoger onderwijs naar Oost-Vlaamse inrichting, academiejaar 2012-2013 Professioneel gerichte opleidingen Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

Academisch gerichte opleidingen

Totaal

5.744

1.558

7.302

Associatie KU Leuven (*)

48.090

42.763

90.853 11.244

Arteveldehogeschool

11.244

0

Hogeschool Gent

11.178

6.132

17.310

Universiteit Gent

0

26.601

26.601

27.468

33.267

60.735

Associatie Universiteit Gent (*) (*) Inclusief instellingen buiten Oost-Vlaanderen Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

Tabel 13: aantal studenten ingeschreven in de Associatie Universiteit Gent per studiegebied, academiejaar 2012-2013 (inclusief Hogerschool West-Vlaanderen) Mannen

Vrouwen

Totaal

Archeologie en kunstwetenschappen

203

462

Architectuur

496

415

665 911

Audiovisuele en beeldende kunst

340

488

828

Bewegings- en revalidatiewetenschappen

288

136

424

Biomedische wetenschappen

118

382

500

Biotechniek

471

523

994

Diergeneeskunde

371

1.150

1.521 2.760

1.712

1.048

Farmaceutische wetenschappen

Economische en toegepaste economische wetenschappen

200

721

921

Geneeskunde

675

983

1.658

Geschiedenis

542

275

817

Geschiedenis; Taal- en letterkunde

171

324

495

Gezondheidszorg

728

3.553

4.281

Gezondheidszorg; Onderwijs

166

49

215

11

219

230

Handelswetenschappen en bedrijfskunde

6.042

4.882

10.924

IndustriĂŤle wetenschappen en technologie

4.706

1.041

5.747

282

177

459

1.565

3.303

4.868

Gezondheidszorg; Onderwijs; Sociaal-agogisch werk

Muziek en podiumkunsten Onderwijs Politieke en sociale wetenschappen

864

1.013

1.877

Psychologische en pedagogische wetenschappen

552

2.954

3.506

1.448

2.044

3.492

852

2.872

3.724

Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociaal-agogisch werk Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische wetenschappen Toegepaste taalkunde

59

480

539

392

974

1.366

79

138

217

786

635

1.421

238

715

953

Toegepaste wetenschappen

1.754

461

2.215

Wetenschappen

1.166

724

1.890

204

113

317

27.481

33.254

60.735

Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Totaal (BAMA en basisopleidingen) Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

61


Tabel 14: aantal studenten ingeschreven in de Universiteit Gent per studiegebied, academiejaar 2012-2013

Totaal academische basisopleidingen (1)

Vrouwen

Totaal

11.584

15.017

26.601

Archeologie en kunstwetenschappen

203

462

665

Bewegings- en revalidatiewetenschappen

288

136

424

Biomedische wetenschappen

118

382

500

Diergeneeskunde Economische en toegepaste economische wetenschappen

371

1.150

1.521

1.712

1.048

2.760

Farmaceutische wetenschappen

200

721

921

Geneeskunde

675

983

1.658

Geschiedenis

542

275

817

Geschiedenis; Taal- en letterkunde

171

324

495

Politieke en sociale wetenschappen

864

1.013

1.877

Psychologische en pedagogische wetenschappen

552

2.954

3.506

1.448

2.044

3.492

59

480

539

392

974

1.366

79

138

217

786

635

1.421

Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen Sociale gezondheidswetenschappen Taal- en letterkunde Tandheelkunde Toegepaste biologische wetenschappen Toegepaste wetenschappen

1.754

461

2.215

Wetenschappen

1.166

724

1.890

204

113

317

Wijsbegeerte en moraalwetenschappen Bijkomende opleidingen (2)

5.768

6.296

12.064

Master na master

463

724

1.187

Specifieke lerarenopleiding na master

153

320

473

Academische graad van doctor

2.288

2.062

4.350

Doctoraatsopleiding

4.194

2.196

1.998

Voorbereidingsprogramma

298

221

519

Schakelprogramma

370

971

1.341

17.352

21.313

38.665

Totaal Universiteit Gent (1) + (2) Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

62

Mannen


Toegevoegde waarde Tabel 15: e conomische structuur op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijs, in lopende prijzen (2012) – aandeel per bedrijfstak

Landbouw, jacht, bosbouw en visserij Energetische en industrie­producten, m.i.v. bouw winning van delfstoffen industrie voeding, drank en tabak textiel en kleding, schoenen en leer hout en artikelen van hout, papier en karton, uitgeverijen en drukkerijen cokes en aardolieproducten chemie en synthetische producten farmaceutische grondstoffen en producten rubber en kunststof, overig niet-metaal metallurgie en producten van metaal informaticaproducten, elektronische en optische instrumenten elektrische apparatuur machines, apparaten en werktuigen transportmiddelen overige industrie productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht distributie van water, afvalen afvalwaterbeheer/sanering bouwnijverheid

Vlaams Gewest

OostVlaanderen

Concentratie­ coëfficiënt (*)

0,9

0,8

0,91

25,5

29,8

1,17

0,0 16,0 2,5 0,7

0,0 16,6 2,6 1,2

1,04 1,04 1,82

1,1

1,4

1,27

0,3 2,9 0,6 1,3 2,2

0,0 2,2 0,1 1,7 2,3

0,00 0,75 0,18 1,31 1,05

0,5

0,4

0,74

0,5 1,3 1,2 0,9

0,4 0,7 1,7 0,6

0,76 0,54 1,38 0,67

1,8

3,7

2,04

0,8

0,9

1,13

6,8

8,5

1,25

Diensten

73,8

70,5

0,96

groothandel en kleinhandel hotels en restaurants vervoer en communicatie uitgeverijen en audiovisuele diensten informaticadiensten financiële instellingen

14,0 1,7 7,2

12,7 1,4 6,0

0,91 0,82 0,83

0,7

0,2

0,28

1,7 3,7

1,3 3,5

0,78 0,95

exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening

9,0

9,3

1,03

rechts- en boekhoudkundige dienstverlening, architecten en ingenieurs, technische testen

8,3

7,8

0,94

wetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk

0,2

0,1

0,49

reclame en onderzoek; overige wetenschappelijke en technische activiteiten

0,7

0,5

0,74

5,2

4,3

0,83

5,3 6,6 5,1 2,7 0,6

5,3 7,6 5,9 3,0 0,5

1,00 1,15 1,16 1,11 0,83

overige gemeenschaps­ voorzieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten

1,0

1,0

1,04

particuliere huishoudens met werknemers

0,1

0,1

0,74

100,0

100,0

administratieve en ondersteunende diensten openbaar bestuur en defensie onderwijs gezondheidszorg maatschappelijke dienst ­verlening kunst, amusement en recreatie

Totaal

(*) Concentratieofficiënt = Oost-Vlaams aandeel bedrijfstak tegenover Vlaams aandeel bedrijfstak Bron: INR, berekeningen studiedienst Huis van de economie

63


Tabel 16: bruto toegevoegde waarde tegen basisprijs – in lopende prijzen (2012) Arrondissementen

Absolute cijfers in miljoen EUR

Provinciaal aandeel %

Aalst

5.646

14,0

20.198

Dendermonde

4.106

10,2

20.985 21.746

Eeklo

1.802

4,5

Gent

18.877

46,7

35.159

Oudenaarde

3.251

8,0

26.771

Sint-Niklaas

6.752

16,7

27.968

Oost-Vlaanderen

40.435

100

27.736

Absolute cijfers in miljoen EUR

Aandeel in Vlaams Gewest %

Bruto toegevoegde waarde per inwoner in EUR

Antwerpen

61.961

32,1

34.660

Limburg

21.247

11,0

24.958

Oost-Vlaanderen

40.435

21,0

27.736

Vlaams-Brabant

35.383

18,3

32.225

West-Vlaanderen

33.956

17,6

28.985

Vlaams Gewest

192.982

100

30.313

Provincies

Bron: INR

64

Bruto toegevoegde waarde per inwoner in EUR



Zeehavens Tabel 17: toegevoegde waarde haven van Gent (2011) 2011

2011/2010

2011

Ă— 1 000 000 EUR

Procentuele evolutie

Aandeel

Maritieme cluster Directe effecten Scheepsagenten en expediteurs Goederenbehandeling Rederijen Scheepsbouw en herstelling Havenaanleg en baggerwerken

48,0

-6,8

1,4

175,6

6,6

5,2

12,8

-10,9

0,4

4,5

-13,0

0,1

-0,3

-

0,0 0,0

Visserij

0,0

-

Maritieme handel

3,3

7,7

0,1

24,7

-3,1

0,7

Havenbedrijf

18,8

1,2

0,6

Totaal directe effecten

Openbare sector

287,5

1,8

8,4

Totaal indirecte effecten

379,5

8,6

Totaal maritieme cluster

667,0

5,6

Niet-maritieme cluster Directe effecten Handel

844,9

7,0

24,8

Energiebedrijven

125,5

6,3

3,7

38,9

-25,5

1,1

Chemische bedrijven

377,2

12,3

11,1

Automobielnijverheid

653,1

-3,7

19,2

64,4

-9,1

1,9

510,2

-22,3

15,0

Brandstofproductie

Elektronica Metaalverwerkende nijverheid Bouw

96,3

-5,2

2,8

Voedingsnijverheid

82,3

-6,7

2,4

Andere industrieĂŤn

169,5

34,1

5,0

2.117,5

-5,0

62,2

Totaal industrie Wegtransport

51,3

12,1

1,5

Ander vervoer

14,4

-19,2

0,4

Totaal transport

65,7

3,3

1,9

Andere logistieke diensten

87,3

20,6

2,6

3.115,4

-1,2

91,5

Totaal indirecte effecten

3.647,5

10,0

Totaal niet-maritieme cluster

6.762,9

4,5

Directe effecten

3.402,9

-1,0

Indirecte effecten

4.027,0

9,8

Totaal toegevoegde waarde

7.429,9

4,6

Totaal directe effecten

Bron: NBB Er worden twee clusters onderscheiden: een maritieme en niet-maritieme cluster. De maritieme cluster omvat alle havengebonden bedrijfstakken die van essentieel belang zijn voor de haven (beheer en onderhoud, scheepvaart, overslag, bevrachting, loodsdienst, sluizen, goederenopslag, baggerwerken, visserij, maritieme diensten, enz.). De segmenten uit de niet-maritieme cluster hebben geen directe economische band met de havenactiviteiten, maar zijn er nauw en wederzijds van afhankelijk. Het gaat om industrie, groothandel, transport en logistiek.

66


Tabel 18: maritiem goederenverkeer haven van Gent (2013) Goederencategorie

Aanvoer (in ton)

Afvoer (in ton)

Totaal (in ton)

2013/2012

Landbouwproducten

1.371.198

284.365

1.655.563

Voedingsproducten en veevoeder

3.360.265

659.002

4.019.267

-34,8% -6,5%

Vaste minerale brandstoffen

2.657.335

86.693

2.744.028

-4,8% 0,9%

Petroleumproducten

1.913.191

736.615

2.649.806

Ertsen en metaalresiduen

3.930.393

1.391.851

5.322.244

8,1%

Producten van de metaalindustrie

1.667.356

1.361.267

3.028.623

-0,8%

Ruwe mineralen en bouwmaterialen

1.974.454

140.762

2.115.216

22,1%

781.454

750.935

1.532.389

20,7% -40,3%

Meststoffen Chemische producten Overige goederen Totaal maritiem goederenverkeer

198.994

74.970

273.964

1.232.305

1.382.409

2.614.714

3,7%

19.086.945

6.868.869

25.955.814

-1,3%

Bron: Havenbedrijf Gent agh

Tabel 19: binnenvaart haven van Gent (2013) Goederencategorie Landbouwproducten

Aanvoer (in ton)

Afvoer (in ton)

Totaal (in ton)

2013/2012

615.210

562.177

1.177.387

Voedingsproducten en veevoeder

1.172.478

1.987.711

3.160.189

17,0%

Vaste minerale brandstoffen

1.634.837

745.448

2.380.285

-22,3%

Petroleumproducten

2.197.908

1.367.114

3.565.022

-12,7%

Ertsen en metaalresiduen

4.067.850

623.492

4.691.342

1,9%

163.057

913.613

1.076.670

0,1%

Ruwe mineralen en bouwmaterialen

2.740.778

1.124.743

3.865.521

0,4%

Meststoffen

1.006.339

460.883

1.467.222

4,7%

489.771

175.304

665.075

-7,9%

Producten van de metaalindustrie

Chemische producten Overige goederen Totaal maritiem goederenverkeer

-18,3%

112.705

66.972

179.677

-13,3%

14.200.933

8.027.457

22.228.390

-4,0%

Bron: Havenbedrijf Gent agh

67


Tabel 20: werkgelegenheid haven van Gent (2011) 2011

2011/2010

2011

Absolute cijfers

Procentuele evolutie

Aandeel

Maritieme cluster Directe werkgelegenheid Scheepsagenten en expediteurs

577

3,4

2,2

1.772

5,8

6,7

Rederijen

67

-21,4

0,3

Scheepsbouw en herstelling

70

-11,8

0,3

Havenaanleg en baggerwerken

0

-

0,0

Visserij

0

-

0,0

28

-9,8

0,1

156

-2,2

0,6

Goederenbehandeling

Maritieme handel Havenbedrijf

252

2,9

0,9

Totaal directe werkgelegenheid

Openbare sector

2.922

3,1

11,1

Totaal indirecte werkgelegenheid

3.819

3,5

Totaal maritieme cluster

6.741

0,1

Niet-maritieme cluster Directe werkgelegenheid Handel Energiebedrijven Brandstofproductie

1,0

274

-3,7

8,5 1,0

92

2,0

0,3

Chemische bedrijven

1.997

2,2

7,5

Automobielnijverheid

8.283

6,8

31,1

613

-0,1

Elektronica Metaalverwerkende nijverheid

5.578

Bouw

2,3 20,9

1.154

-9,1

Voedingsnijverheid

581

-3,2

2,2

Andere industrieĂŤn

1.002

0,9

3,8 73,5

Totaal industrie

4,3

19.574

2,0

Wegtransport

623

1,1

2,3

Ander vervoer

232

-21,2

0,9

Totaal transport

855

-6,1

3,2

1.034

24,7

3,9

Totaal directe werkgelegenheid

23.716

2,4

Totaal indirecte werkgelegenheid

34.897

1,9

Totaal niet-maritieme cluster

58.613

2,1 2,5

Andere logistieke diensten

Directe werkgelegenheid

26.638

Indirecte werkgelegenheid

38.716

2,1

Totale werkgelegenheid

65.354

2,2

Bron: NBB

68

2.253


Tabel 21: investeringen haven van Gent (2011) 2011

2011/2010

2011

Ă— 1 000 000 EUR

Procentuele evolutie

Aandeel

Maritieme cluster Scheepsagenten en expediteurs Goederenbehandeling

6,0

-41,9

1,4

23,8

-20,0

5,4

Rederijen

5,8

-35,1

1,3

Scheepsbouw en herstelling

0,8

-76,1

0,2

Havenaanleg en baggerwerken

0,5

-

0,1

Visserij

0,0

-

0,0

Maritieme handel

0,0

-

0,0

Havenbedrijf

9,9

-35,0

2,3

Openbare sector

9,6

-14,5

2,2

56,4

-28,5

12,9

Handel

36,3

-12,6

8,3

Energiebedrijven

37,3

-67,7

8,5

4,2

7,3

1,0

Chemische bedrijven

52,6

50,0

12,0

Automobielnijverheid

86,7

61,3

19,8

4,2

-19,0

0,9

Metaalverwerkende nijverheid

63,6

7,7

14,5

Bouw

32,2

70,0

7,3

Voedingsnijverheid

15,0

25,0

3,4

14,5

-73,6

3,3

310,3

-13,4

70,7

Totaal maritieme cluster Niet-maritieme cluster

Brandstofproductie

Elektronica

Andere industrieĂŤn Totaal industrie Wegtransport

4,6

5,8

1,1

Ander vervoer

11,4

99,2

2,6

Totaal transport

16,0

70,5

3,7

Andere logistieke diensten

20,0

15,5

4,6

Totaal niet-maritieme cluster

382,6

-10,3

87,3

Totale investeringen

439,0

-13,1

100,0

Bron: NBB

69


Tabel 22: maritiem goederenverkeer en scheepvaartbewegingen Waaslandhaven (2012) Goederencategorie

Aanvoer (in ton)

ChemicaliĂŤn en gassen

2.858.663

1.142.539

4.001.202

-3%

915.572

55.321

970.893

-6%

1.122.632

823.040

1.945.672

-24%

158.645

3.804

162.449

16%

98.604

0

98.604

-22%

Ertsen, zand en grind Metaalproducten Hout Houtcellulose

Afvoer (in ton)

Totaal (in ton)

2012/2011

Papier

706.741

942

707.683

20%

Rollend materieel

878.356

2.230.838

3.109.194

5%

8.998.880

15.178.825

24.177.705

4%

495.458

1.337.778

1.833.236

-2%

16.233.551

20.773.087

37.006.638

1%

Containers Diverse goederen Totaal maritiem goederenverkeer

Scheepvaartbewegingen

Totaal (in ton)

2012/2011

Vrasenedok

-

-

6.609.766

Verrebroekdok

-

-

4.897.139

-7% 2%

Scheldesteigers

-

-

486.544

-34%

Zuidelijk Insteekdok

-

-

2.490.479

-3%

Deurganckdok

-

-

21.186.604

5%

Andere dokken

-

-

1.336.106

18%

Totaal scheepvaartbewegingen

-

-

37.006.638

1%

Bron: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen

Tabel 23: evolutie van de werkgelegenheid in de Waaslandhaven (2000-2012) 2000

2012

Grondgebied Beveren

5.685

7.995

9.412

Grondgebied Zwijndrecht

3.282

3.895

5.465

Totaal

8.967

11.890

14.877

Bron: Maatschappij Linkerscheldeoever

70

2005


Bedrijventerreinen per gemeente Tabel 24: invulling van de bedrijventerreinen buiten de havengebieden (01.01.2014) (ha) Gemeente

Infrastructuur

Bebouwd Bezet Econo足 mische functie

Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zwalm TOTAAL

Leeg足stand

Afwijkende functie

Onbebouwd In (her) ontwik足 keling

Totaal

Actief aanbod

Totaal

Andere (*)

Totaal

48,2 35,9 5,1 0,4 67,9 1,5 2,6 0,4 39,3 9,7 35,3 6,4 25,9 9,5 71,0 7,9 194,4 17,5 0,6 6,5 1,1 0,1 0,3 19,9 0,2 8,2 13,2 5,5 3,6 1,0 1,7 3,3 90,0 0,0 0,2 17,4 13,2 9,2 0,8 18,9 1,7 20,8 1,5 37,0 20,4 2,6 0,0 0,1 0,3 83,1 3,8 46,3 1,8 3,1 0,7 26,8 2,0 3,5 21,7 3,8 1,3 3,2 7,7 6,3 0,1

267,8 147,8 27,1 10,8 134,6 24,8 55,6 0,7 121,5 18,1 244,6 24,6 135,8 64,9 123,7 40,8 529,4 106,4 17,2 93,3 13,7 3,1 8,8 36,7 18,1 60,4 166,8 29,8 50,7 13,4 4,6 64,5 259,2 16,6 2,3 115,6 32,8 36,3 0,5 149,6 19,0 122,5 11,1 228,4 137,1 45,5 9,3 25,3 9,0 378,6 35,9 220,9 25,6 19,5 10,7 150,4 19,2 28,7 128,1 26,0 19,0 17,6 67,4 35,9 2,5

29,6 12,5 1,4 2,0 10,4 2,1 3,7 0,9 29,0 2,5 26,0 2,3 16,5 5,4 7,6 8,3 122,8 7,6 3,0 6,7 1,2 0,5 0,2 46,2 0,3 7,5 17,2 1,9 9,0 3,4 2,0 7,4 16,3 1,3 1,2 12,4 9,4 10,2 5,9 4,0 0,3 12,5 1,0 17,5 8,9 5,0 1,0 0,5 0,3 27,4 0,9 15,3 3,1 3,2 0,0 12,7 2,4 0,8 11,2 1,8 0,1 5,4 13,3 5,4 0,4

29,3 6,6 0,9 1,4 7,7 0,2 4,6 0,9 4,9 1,5 14,4 6,4 10,9 1,1 9,9 3,1 37,4 6,6 2,5 9,1 0,6 0,5 0,0 2,1 0,1 6,2 4,6 0,3 2,9 1,0 0,6 2,9 17,6 1,3 0,0 4,6 0,0 1,3 0,1 4,7 0,3 9,0 1,0 9,5 7,2 11,0 1,9 0,5 0,5 21,9 5,1 15,2 3,0 1,1 0,0 8,2 0,8 0,5 3,2 3,8 0,4 3,4 6,8 6,8 1,5

0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 9,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 1,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

326,6 166,9 29,4 14,2 152,7 27,1 64,0 2,6 155,4 22,1 285,0 33,3 163,2 71,4 141,2 52,2 699,1 120,6 22,7 109,2 15,4 4,0 9,0 85,0 18,5 74,1 188,7 31,9 62,7 17,8 7,1 74,7 293,1 19,2 3,5 132,7 42,2 47,8 6,5 158,3 19,6 144,0 13,1 255,5 153,2 61,5 12,2 26,3 9,9 427,9 41,9 251,7 32,9 23,7 10,7 171,4 22,4 29,9 142,6 31,6 19,4 26,5 87,5 48,0 4,3

13,9 23,8 3,7 0,0 5,8 1,2 1,9 0,0 0,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 59,3 1,1 15,9 1,6 0,0 0,6 1,0 0,0 0,0 3,1 0,0 0,0 0,0 4,2 0,0 0,9 0,0 0,0 3,8 0,1 0,0 0,0 0,0 2,0 0,0 1,4 0,0 7,5 0,0 4,7 2,6 0,0 0,0 0,0 0,0 1,6 1,0 4,3 0,0 0,0 0,0 4,3 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,6 2,9 1,7 0,0

137,8 14,0 4,1 8,3 48,9 10,1 11,2 9,3 32,5 6,5 62,7 5,4 29,5 9,9 53,0 16,3 223,2 26,2 9,8 9,3 7,7 0,6 5,2 50,2 8,0 61,5 44,0 1,1 10,4 11,0 4,5 12,6 26,5 2,8 0,4 65,1 8,3 8,8 13,1 13,0 0,6 11,9 1,2 45,7 11,0 23,3 5,8 8,9 0,4 123,4 12,6 29,9 7,4 5,6 0,4 16,2 1,7 5,1 43,3 2,0 3,1 3,8 31,1 8,0 0,7

151,6 37,8 7,8 8,3 54,7 11,3 13,1 9,3 33,1 6,5 62,7 5,4 29,5 10,2 112,3 17,3 239,1 27,9 9,8 9,9 8,6 0,6 5,2 53,2 8,0 61,5 44,0 5,4 10,4 11,9 4,5 12,6 30,3 2,9 0,4 65,1 8,3 10,8 13,1 14,4 0,6 19,4 1,2 50,4 13,6 23,3 5,8 8,9 0,4 125,0 13,6 34,2 7,4 5,6 0,4 20,5 1,7 5,1 43,3 2,0 3,1 4,4 33,9 9,6 0,7

526,4 240,5 42,3 22,9 275,3 39,9 79,7 12,2 227,7 38,3 382,9 45,1 218,5 91,2 324,4 77,5 1.132,7 166,0 33,1 125,6 25,2 4,7 14,5 158,1 26,7 143,7 245,8 42,8 76,7 30,7 13,3 90,7 413,4 22,2 4,2 215,1 63,6 67,8 20,4 191,6 22,0 184,2 15,8 343,0 187,1 87,4 18,0 35,3 10,6 636,0 59,3 332,3 42,1 32,4 11,9 218,7 26,1 38,6 207,6 37,4 23,8 34,1 129,1 64,0 5,2

1.093,7

5.066,0

607,8

333,7

11,1

6.018,6

177,5

1.485,4

1.662,8

8.775,2

(*) Andere = onder meer reservegrond bedrijf; in ontwikkeling; tijdelijk niet realiseerbaar Bron: Agentschap Ondernemen, bewerking Studiedienst Huis van de economie

71


2014

Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen

Provinciehuis Gouvernementstraat 1, 9000 Gent tel. 09 267 82 15 | fax 09 267 82 97


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.