Roma Aeterna - Roma Aeterna I (2013)

Page 1

1

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Roma Aeterna Aflevering #1: De Eeuwige Stad als centrum van de wereld

Amsterdam/ Nijmegen 2013

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

2


Inhoudsopgave Inleiding

Joep Beijst & Raphael Hunsucker

4

Caput Mundi

12

Augustus - de architect van de Eeuwige Stad

16

Interview: Landschapsarcheologen en beeldentuurders op de Via Appia

23

Van de Egyptische zon tot de Romeinse hemelpoort

25

Mariël Poppe Raphael Hunsucker

Lize Noorda

Maurits de Leeuw Van ‘compromiskeizer’ tot ‘geboren in het purper’

28

Pauselijke machtsaanspraken en machtsverhoudingen 400-1300

33

Opvolgers van Petrus: de problemen van pausverkiezingen in de Hoge Middeleeuwen

38

De sterren van de San Sebastiano

44

Alle wegen leiden naar Rome

50

Livius’ stichtingsmythe en het ontstaan van rechtvaardigingsopvattingen

54

Romanità, Mussolini en de marmeren landkaarten aan de Via dei Fori Imperiali

63

Stijn Knuvers Joep Beijst

Tom van Boekholt Roald Dijkstra Wouter Slob

Sid Lukkassen Lotte Drouen

3

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Roma Aeterna, de Eeuwige Stad als centrum van de wereld Waarom ‘Roma Aeterna’?

R

oma Aeterna, Roma Caput Mundi: nog steeds prijken de traditionele epitheta van de Eeuwige Stad reclameteksten van reisorganisaties, veelbelovende boekomslagen en allerhande prullariasouvenirs in Rome. Maar hebben die kwalificaties van Rome als ‘eeuwig’ en ‘hoofdstad van de wereld’ ook nu nog enige reële betekenis, hun ‘marketingpotentiëel’ daargelaten? Wat is tegenwoordig nog het belang van de stad op de zeven heuvels? Is een bezoek aan Rome nog steeds een essentieel onderdeel van de opvoeding van toekomstige wereldburgers, of niet meer dan intellectueel tijdverdrijf van nostalgische Europeanen? Dat Rome het centrum van de wereld zou zijn kan in de 21e eeuw, inderdaad, als holle retoriek klinken. De uitdrukking is misschien nog een realiteit voor (toch meer dan 1 miljard) katholieken, en voor wie gefascineerd is door de op de troepen vooruitlopende politieke proeftuin van Berlusconi’s ‘videocratie’. Maar op machtspolitiek, economisch en militair gebied is de stad al lang geen centrum van de wereld meer. Het moderne verenigde Europa werd in Rome geboren (toen op 25 maart 1957 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd opgericht op het Capitool) en nog steeds is Rome de zetel van belangrijke internationale organisaties zoals de Heilige Stoel en de Wereld Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO). Toch heeft de stad aan de Tiber haar prominente plaats op het wereldtoneel al lang moeten afstaan aan nieuwkomers als Brussel, New York, Genève en Den Haag. Maar tot een eeuw geleden was de stad in de gedachten van veel West-Europeanen wel een belangrijk centrum van hun wereld, zoniet religieus en politiek, dan wel historisch en cultureel. Wat daar nu van overblijft is een zweem van de oude glorie, versterkt door een triomfantelijke evocatie van het grootse verleden. Het is vooral haar onovertroffen historische erfenis, die de stad nog steeds een centrum maakt dat uitstijgt boven haar directe politieke belang als hoofdstad Italië en zetel van het oudste continu functionerende staatshoofd ter wereld, de paus. Veel meer dan andere antieke of middeleeuwse steden is Rome in de Westerse traditie de archetypische ‘metropool’ geworden, de ‘moeder aller steden’. Wie op zoek gaat naar de wortels van de stedelijke samenleving

Ondertekening van het oprichtingsverdrag van de EEG in de Sala degli Orazi e Curiazi van het Palazzo dei Conservatori (thans onderdeel van de Capitolijnse Musea), met op de achtergrond de frescocyclus over de onstaansgeschiedenis van Rome door de Cavalier d’Arpino (1568-1640). Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

4


in Europa, komt vroeg of laat bij Rome uit. Daar waren (en zijn), in één van de gelukkigste huwelijken van de geschiedenis, zowel de wortels van het Romeinse Rijk als het centrum van de Christelijke traditie van het Westen terug te vinden. In die twee culturele constellaties heeft de stad, als zetel van koningen, consuls, keizers en pausen, altijd een prominente rol gespeeld – zo niet als fysieke zetel van de macht, dan wel als symbool ervan. Eén van de redenen dat Rome een plek is waar, in de woorden van de Nijmeegse hoogleraar Peter Raedts, West-Europa ‘nooit echt afscheid van heeft genomen’, is naar onze stellige overtuiging niet alleen haar reële belang, maar vooral de eeuwen-, zelfs millennialange beeldvorming waardoor haar imago als caput mundi werd gevestigd. De ‘reclame’ – laten we het met een modern woord ook maar zo noemen – die de Romeinen sinds de Oudheid voor de positie van hun eigen stad hebben gemaakt is al vroeg de Westerse canon binnengedrongen. Men denke bijvoorbeeld aan Vergilius’ profetische vereeuwiging van Romes imperium sine fine (“rijk zonder einde”, Aen. I.279) en Ovidius’ Romanae spatium est urbis et orbis idem (“De wereld en de stad Rome beslaan dezelfde ruimte”, Fasti II.684). 1 Het Romeinse Rijk ging ten onder, maar deze en andere literaire reclame heeft de wereldrijken waar ze uit is ontsproten ruimschoots overleefd. Dat maakte dat Rome haar symbolische positie, in weerwil van de reële situatie waarin de stad verkeerde, steeds kon behouden en opnieuw kon verstevigen. De culturele centraliteitsbeeldvorming is ook nu nog steeds levendig. Voor de kunsten en geesteswetenschappen is de stad, met enkele van de voornaamste archief- en museumcollecties op aarde en een ongeëvenaarde concentratie van buitenlandse wetenschappelijke instituten, ook nog steeds een mondiaal centrum. Als Rome dus een (om niet te zeggen ‘de’) culturele hoofdstad van het Westen is, doet dat voor haar huidige belang onherroepelijk meer diepgaande vragen rijzen. Is cultuur, bijvoorbeeld voor toekomstige burgers van Nederland die op de middelbare school een grote schoolreis maken, van doorslaggevend belang? Moet de traditionele Romereis niet vervangen worden door een grondig bezoek aan Peking, Mumbai, Singapore of Abu Dhabi, de ‘hoofdsteden’ van de Nieuwe Wereld? Toen we aan deze bundel begonnen ging de regering die over onze kenniseconomie waakte wetenschappelijk onderwijs en cultuur te lijf als ‘linkse hobby’s’. Deels daardoor raakten we er van doordrongen dat onze generatie er een taak bij heeft gekregen: duidelijk blijven maken dat wetenschap, scholen en musea net zo belangrijk zijn als televisievermaak, voetbalstadions, snelwegen en meubelboulevards. Naast dienstbaarheid aan onderwijs en wetenschap in engere zin beseffen we dat daar een taak voor ons ligt, dat de fundamenten van onze samenleving ook uitleg en ondersteuning behoeven omdat de waarde ervan in het publieke debat niet langer vanzelfsprekend is. Deze bundel is daarmee zeker geen revisionistisch pamflet of manifest geworden, maar een inhoudelijke bijdrage over de rol van Rome als caput mundi, met als doel kennis en informatie te ontsluiten die normaliter achter betaalmuren van wetenschappelijke uitgevers en taaie grondigheid verstopt is, maar voor iedereen die wat over de culturele erfenis van het Westen wil weten van groot belang is. Het idee van Rome als eeuwig centrum van de wereld komt in de hele Europese canon, van de klassieke oudheid tot de moderne tijd, naar voren, en staat daarom als thema centraal in deze bundel.

De gang naar Rome: een reis in het voetspoor van velen Gegeven het belang van Rome en haar zorgvuldig gecultiveerde aura is het niet verbazingwekkend, dat de stad altijd al reizigers van overal ter wereld heeft aangetrokken.2 Tot in het begin van de 20e eeuw vormde de Grand Tour een essentieel onderdeel van de opleiding die gegoede jongemannen in heel Europa genoten, en die Grand Tour culmineerde niet zelden in Rome. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de scholieren die nu nog in hun voetsporen treden en voor wie de Romereis, bijvoorbeeld, als de officieuze bekroning van hun gymnasiumopleiding geldt. Dat de Romereis nog steeds zo’n succes is heeft ongetwijfeld te maken met de aangename kanten van het Italiaanse leven, hoewel moderne reizigers, net als die van vroeger, nog wel eens over de soms erbarmelijke kwaliteit van de onderkomens en de overbelaste dienstverlening kunnen klagen. Maar op een meer fundamenteel niveau is dat succes ook te danken aan het feit, dat de geschiedenis van eeuwen, waarover jarenlang van alles geleerd is uit boeken en beeldmateriaal, in Rome eindelijk zichtbaar, tastbaar en aanvoelbaar wordt. Haast niemand komt zonder voorkennis in de stad aan: of het nu met de klassieke auteurs, de pelgrimsliteratuur of Gladiator en Angels & Demons als intellectuele bagage is, vaak gaat een literair of visueel beeld van Rome aan een bezoek in levende lijve vooraf. De werking die van zo’n beeld kan uitgaan, wordt wellicht nergens duidelijker dan bij Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Hij schreef aan het eind van de 18e eeuw in zijn reisverslag:3 ’Ja, ich bin endlich in dieser Hauptstadt der Welt angelangt! […]über das Tiroler Gebirg bin ich gleichsam weggezogen. Verona, Vicenz, Padua, Venedig habe ich gut, Ferrara, Cento, Bologna flüchtig und Florenz kaum gesehen. Die Begierde, nach Rom zu kommen, war so groß, wuchs so sehr mit jedem Augenblicke, daß kein Bleiben mehr war, und ich mich nur drei Stunden in Florenz aufhielt.’ Voor Goethe is Rome nog steeds caput mundi, ‘Hauptstadt der Welt’. Waarom? Bij de man die tijdens zijn bezoek aan Assisi niet op kon houden over de antieke tempel van Minerva, maar de basiliek van San Francesco geen enkele aandacht gunde, heeft dat er ongetwijfeld mee te maken dat Rome in zijn optiek boven alles de klassieke erfenis vertegenwoordigt. Dát is waar Goethe in zijn Romereis naar op zoek is, en het verklaart eveneens waarom het weinig Romeinse Florence er noodgedwongen met een schamele drie uur vanaf kon.

5

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Rome, in het midden van de Tabula Peutingeriana, een laat-antieke routekaart van het Romeinse wegennetwerk. Facsimile door Conrad Miller uit 1888 van de Codex Vindobonensis 324 uit ca. 250 n. Chr.

Beelden van Rome: verbeelding en werkelijkheid Nog meer dan de kwestie dat één specifiek Romebeeld hier de absolute boventoon voert, toont dit voorbeeld ons dat dergelijke beelden van Rome de stad bij voorbaat tot een uniek reisdoel kunnen maken waar de reiziger, nog voordat hij er een voet gezet heeft, allerlei emotionele reacties op heeft. Goethe’s begeerte was ongetwijfeld aangewakkerd door alles wat hij had gelezen, en het is die lectuur die Rome, meer dan andere buitengewoon fraaie steden zoals Bologna of Florence, voor hem zo bijzonder moet hebben gemaakt. Het lijkt erop dat het beeld van de stad, de ideeële aantrekkingskracht die Rome op de geest van de reiziger of beschouwer uitoefent, soms zelfs belangrijker is dan haar fysieke voorkomen of materiële overblijfselen. Dergelijke beelden van Rome zijn zeker geen exclusief product van de Romantiek of de Renaissance, maar van alle tijden. In de negende eeuw na Christus bezat Rome wellicht niet meer de imperiale luister uit de tijd van de augusteïsche dichters, die tot op de dag van vandaag gymnasiasten naar de stad trekt. Toch was de beeldvorming van de stad nog onverminderd gaande, voortbordurend op de (literaire) herinneringen aan de eeuwigheid en antieke grootsheid van de stad, die nooit verdwenen waren. Zo blijkt althans wel uit het gedicht met de suggestieve titel Roma Caput Mundi dat de Middeleeuwse priester en poëet Eugenius Vulgarius (887-928) rond 900 schreef ter ere van paus Sergius III: (vers 1-4)4 Roma caput mundi, rerum suprema potestas, Terrarum terror, fulmen quod fulminat orbem, Regnorum cultus, bellorum vivida virtus, Immortale decus solum, haec urbs super omnes. Rome, hoofdstad van de wereld, hoogste macht der dingen, Schrik van alle streken, bliksem die de wereld bliksemt, Luister van koninkrijken, levendige dapperheid van oorlogen, Uniek, onsterfelijk sieraad, deze stad <staat> boven alle anderen. Alle mogelijke evocaties van verval worden hier onderdrukt;5 nog steeds is de Urbs oppermachtig (suprema potestas) en, nog belangrijker onder een paus die zijn zetel met wurging van rivalen en belegering van Rome veroverde, onsterfelijk (immortale decus). In deze eerste vier regels wordt de macht van Rome bezongen op een manier die in onze ogen wellicht veel beter bij een keizer zou passen, dan bij een paus. Romes macht is angstaanjagend en gewelddadig, ze wordt geprezen in termen van oorlogsijver en ontzag. Alle typeringen doen denken aan de klassieke lofprijzingen op de almacht van de Urbs, tot de op de heidense oppergod Jupiter alluderende beelden van de bliksem aan toe. Paus Sergius III wordt dus Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

6


ondubbelzinnig in de traditie van de antieke keizerstad geplaatst. Ook in de Narratio de Mirabilibus Urbis Romae van Magister Gregorius uit het midden van de 12e eeuw (één van de belangrijkste exponenten van de laatmiddeleeuwse Mirabilia-literatuur, die ook in de volkstalen grote verspreiding zou kennen) wordt verwezen naar de (antieke) grootsheid van Rome. Ook al is die niet altijd meer in fysieke bouwwerken aanwezig, toch is de herinnering eraan nog zeer levendig – een duidelijke illustratie van het feit dat het geestelijke beeld van Rome net zozeer aan haar grootsheid bijdraagt als het materiële voorkomen van de stad. De proloog beschrijft de inhoudt van het werk als volgt: de mirabilibus quae Romae quondam fuerunt vel adhuc sunt et quorum vestigia vel praesens memoria hodieque manet (“... over de wonderen die er vroeger in Rome waren of die er nu nog zijn en waarvan de resten of de blijvende herinnering vandaag de dag nog bestaan”).6 Dat de weliswaar vervallen resten van de Urbs nog steeds voor haar grootsheid spreken blijkt verderop in de tekst: Nam licet tota Roma ruat, nil tamen integrum sibi potest aequiperari (“Want laat dan heel Rome instorten, toch kan niets, wat volledig gaaf is, met haar wedijveren”).7 Een vergelijkbaar sentiment weergalmt door het anonieme vers Quanta fuit Roma, ipsa ruina docet (“Hoe groot eens Rome was , tuigt heden nog haar puin”)8 en de beroemde openingsverzen van het gedicht De Roma van Hildebert van Lavardin (1097-1125), bisschop van Le Mans: Par tibi, Roma, nihil, cum sis prope tota ruina / Quam magna fueris integra, fracta doces (“Gelijk aan jou, Rome, is niets, ook al ben je bijna geheel een ruïne; hoe groot je toen je nog ongedeerd was bent geweest, toon je nu je bent verbrijzeld”).9 Lang voor Goethe en Piranesi inspireerden Rome`s ruïnes al oerlelijke lofzangen. Het zijn dus niet zozeer de bestaande bouwwerken die Rome groots maken, maar het idee van grootsheid dat zij, ook of zelfs in ruïneuze toestand, voor het geestesoog vertegenwoordigen. Het is daarom, dat Goethe Rome zonder probleem als caput mundi kon bejubelen. Ook de eeuwigheid van de stad brengt in zijn werk op empathische wijze onder woorden: ‘Ja, es ist alles beseelt in deinen heiligen Mauern, Ewige Roma; nur mir schweiget noch alles so still.’10 Dit soort ideeën werden niet alleen in literaire teksten verspreid, maar ook in beeld, zoals bijvoorbeeld door de immens populaire etsen van Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). Door zijn werk is het beeld van een Rome vol geromantiseerde ruïnes tot ons collectieve geheugen gaan behoren, ook nu de monumenten er na anderhalve eeuw archeologisch ingrijpen soms weer heel anders uitzien. Het moge duidelijk zijn dat de klassieke literaire traditie, waarin zo monumentaal ‘reclame’ werd gemaakt voor de rol van Rome op het wereldtoneel, instrumenteel was in het beïnvloeden van al deze latere beelden. Het is echter geen eenrichtingsverkeer: juist die latere reacties op de klassieke literatuur hebben op hun beurt weer het beeld bepaald, dat latere beschouwers van het klassieke Rome hadden. Zo gaat dat, in een continuë keten van dergelijke beelden, tot op de dag van vandaag. Ons Romebeeld is grotendeels een (weliswaar altijd selectieve) opeenstapeling van al die eerdere beelden. Het is daarom buitengewoon interessant, niet alleen de geschiedenis van Rome zoals ze feitelijk was, maar ook de geschiedenis zoals ze in later tijden werd gezien te bestuderen. Dat is uiteraard een enorm onderzoeksgebied. Omdat de oudheid en de middeleeuwen de basis hebben gevormd voor de beeldvorming van Rome als hoofdstad van de antieke en christelijke wereld, hebben we ons hoofdzakelijk op die twee tijdvakken gericht.

Roma caput mundi: Dichtung oder Wahrheit? De centrale positie van Rome bestaat wellicht vooral bij gratie van de beeldvorming over de stad, die vooral wordt aangevoerd door lofprijzingen. Zoals u inmiddels heeft kunnen merken, is deze inleiding geen uitzondering op een zekere trend van verheerlijkingen. De vraag is nu natuurlijk, hoe bezwaarlijk dat is, en of we de waarheid geweld aandoen (of misschien ‘de waarheid liegen’) als we onze kinderen wijsmaken dat een bezoek aan Rome het sluitstuk is van hun culturele opvoeding. Wat echter eerst en vooral van belang is, is dat we ons bewust zijn van onze per definitie gekleurde en geconditioneerde kijk op Rome als historisch fenomeen. De eeuwigheid en centraliteit van Rome zijn natuurlijk niet objectief ‘waar’ of ‘onwaar’, maar bestaan in de eerste plaats in het oog van de beschouwer. Waar het om gaat, is dat die beschouwers in het geval van Rome uit de grote geesten van de Westerse geschiedenis hebben bestaan, en dat er steeds weer op haar geschiedenis en haar eigentijdse claims to fame gereageerd is door beeldbepalende denkers, dichters, revolutionairen, keizers en koningen. De lijst van Romebezoekers door de eeuwen heen leest als een compendium bij de westerse geschiedenis, en wie níet naar Rome is geweest is soms juist daardoor van belang. Het is evenwel niet ons doel een eenzijdig beeld van de idee ‘Rome’ te schilderen. Natuurlijk zijn er ook talloze polemieken tegen Rome geschreven en stond haar primaat, ook bij Romeinen zelf en hun bondgenoten, niet altijd buiten kijf. De sacco di Roma van 1527 was bijvoorbeeld een reden om te wanhopen. Voor de tegenwoordig vergeten dichter Trifone Benci zijn de gruwelijkheden vooral een reden zijn rouwende collega Francesco Molsa te herinneren aan het rurale karakter van Rome voor de stichting:

7

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


EPIGRAMMA AD MOLSAM (1527) Quas pedibus passim premimus nunc, Molsa, ruinas, Romulidum quondam tecta fuere patrum. Quaeque deum eximios tunc testabantur honores Aurea templa, boum pascua facta vides. Ad sua cuncta hominum redeunt primordia: nostris Temporibus Roma est, quod fuit ante Remum. De dingen waar wij nu overal voet op zetten, Molza, deze ruïnes, waren ooit de huizen van uit Romulus ontsproten vaders/senatoren. En de dingen die toen de hoogste eer aan de goden betuigden, gouden tempels, je ziet dat daar graasweides voor koeien van zijn gemaakt. Naar zijn oorsprong keert alles terug, wat menselijk is: in onze tijd is Rome weer wat het vòòr Remus was . Wat Rome ons, los van een stellingname in het voortdurende debat over haar positie, te bieden heeft, is één van de best gedocumenteerde en meest belangwekkende gevalstudies in de Westerse ideeëngeschiedenis. Om het wederom in moderne termen uit te drukken: ‘Rome’ heeft zich altijd onderscheiden, zo niet door haar werkelijke belang, dan wel door wellicht de meest geslaagde marketingstrategie uit de Westerse geschiedenis. Dat rechtvaardigt in onze ogen, hoe groot de rol van de stad in werkelijkheid ook geweest is, haar centrale positie in onderwijscurricula tot op de dag van vandaag. Of Rome werkelijk ‘eeuwig’ en ‘hoofdstad van de wereld’ is, doet in dat licht minder ter zake, en het is aan iedereen, ook aan individuele leerlingen, om daar een oordeel over te vellen. Waar het ons om gaat, is dat we onszelf bevragen over onze kijk op Rome en de eerdere beeldvormingstradities waar die kijk uit voort is gekomen. Als deze bundel daar op haar beurt weer aan heeft weten bij te dragen, is ze wat ons betreft geslaagd.

Roma Aeterna: opzet en inhoud van de bundel Het spanningsveld tussen verbeelding en werkelijkheid vormt in zekere zin het schaduwthema van deze bundel, omdat het in de geschiedenis niet zelden juist de literaire en artistieke verbeelding is geweest, waaraan Rome haar positie als centrum van de wereld heeft ontleend. Al in de oudheid was het proces van idealisering en beeldvorming volop gaande. Livius vertelt in zijn Ab urbe condita hoe tijdens de bouw van de enorme Jupitertempel op het Capitool, in de zesde eeuw voor Christus, opeens een hoofd (caput) was verschenen, een voorteken dat de rol van Rome als caput mundi voorspelde. Zie hiervoor het artikel van Mariël Poppe. Een andere bekende prefiguratie van Romes grootsheid is het bezoek van Aeneas aan Euander’s Pallanteum, beschreven in boek VIII van Vergilius’ Aeneis. In beide gevallen gaat het vooral om de beeldvorming van het Romeinse verleden. Die staat echter niet los van het heden waarin de augusteïsche auteurs leefden en werkten; Augustus speelde ook een sleutelrol in de fysieke transformatie van het Romeinse stadlandschap, en beide ontwikkelingen versterken elkaar. Zie daarvoor het artikel van Raphael Hunsucker. Iets anders gebeurt in de postklassieke periode. Na een roerige derde en vierde eeuw begon er langzaam een eind te komen aan de overheersing van de antieke wereld vanuit Rome. Er verschenen geleidelijk andere actoren op het toneel, zoals de pausen, die in tegenstelling tot die keizers hun macht moesten delen. De nieuwe machthebbers van de stad Rome – op meer konden ze bijna geen aanspraak maken – werden geconfronteerd met een zeer complexe realiteit van constant verschuivende machtsverhoudingen, die nog verder gecompliceerd werd door dogmatische conflicten. De pausen hebben constant getracht middels theorieën op macht aanspraak te maken – vaak zonder succes. De ontwikkeling van deze theorieën staat centraal in het artikel van Joep Beijst. Diachrone aspecten van keizerlijke en pauselijke machtsaanspraken, van Sixtus V terugstrekkend tot Romeinse keizers en Egyptische farao’s, komen aan bod in het artikel van Maurits de Leeuw. Hij beschrijft de reis van de Egyptische obelisk voor de Sint Pieter en wijst op de overeenkomsten tussen de manier waarop de keizers en de pausen de obelisk als propagandamiddel inzetten om hun bewind te legitimeren. Beiden wilden met dit monument een overwinning laten zien, de keizers over Egypte, de pausen over de heidense keizers. Een dergelijke continuïteit is uiteraard ook te bespeuren in de propaganda van Benito Mussolini. Heel het antieke Rome werd onder zijn bewind een middel van machtslegitimering; één van de plekken waar dat nog het beste te zien is, is de Via dei Fori Imperiali. Lotte Drouen belicht in haar artikel de marmeren landkaarten langs die weg, waarbij ze ook de receptie van het Romeinse rijk in de eenwording van Italië vanaf 1861 (de Risorgimento) behandelt. Met Sixtus V en Mussolini zitten we weer op het spoor van Augustus. De onderbouwing van macht, maar dan meer gericht op haar theoretische grondslagen vormen een hoofdthema van het werk van Niccolò Machiavelli (1469 – 1527). Ook na de Oudheid bleef het klassieke Romeinse gedachtegoed in dit opzicht zijn invloed uitoefenen; daarover gaat het artikel van Sid Lukkassen. Hij stelt dat naast de Griekse filosofie van Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

8


Aristoteles ook het gedachtegoed van Livius een belangrijke basis vormde voor de rechtvaardigingsopvattingen van Dante Alighieri (1265 – 1321) en Machiavelli. Hieruit blijkt eens te meer, dat de Romeinse erfenis ook in het westerse politieke denken een centrale positie vervult, en Rome ook in die zin de rol van caput mundi kan vervullen. Als het over macht en machtsverhoudingen gaat, is het, zeker in een bundel over Rome als hoofdstad van de wereld, natuurlijk geen overbodige luxe om ook naar de historische aspecten van de reële machtsuitoefening te kijken. De antieke wereld werd vanuit Rome geregeerd – daardoor was de stad bij tijd en wijle het toneel van een strijd om het keizerschap. Er was niet altijd unanimiteit en duidelijkheid over de wijze waarop de keizer opgevolgd moest worden. Hoe een aantal van deze opvolgingen in hun werk gingen wordt beschreven in het artikel van Stijn Knuvers. Het artikel van Tom van Boekholt behandelt de vraag hoe de pausverkiezingen van Gregorius V, Alexander II en Nicolaas III in zijn werk gingen en wie hier allemaal invloed op uitoefende. Daarnaast wordt uit dit stuk duidelijk dat de pausen in Rome een sleutelpositie in gingen nemen binnen het Westerse christelijke geloof door zich te presenteren als opvolgers van Petrus en plaatsvervangers van Christus op aarde. De paus kreeg in de achtste eeuw de titel Papa, die toch sterk doet denken aan de titel die de Romeinse keizers droegen (Pater patriae). Het thema van de reizen naar Rome komt in twee bijdragen over pelgrimage aan bod. Hoewel men ook al in de oudheid Rome bezocht omwille van haar grootsheid en pracht, begon de stroom pelgrims vanaf de late middeleeuwen echt op gang te komen. Het werd steeds gebruikelijker om als gelovige één of meerdere heilige plaatsen te bezoeken. Rome kreeg geduchte concurrentie van plaatsen als Santiago de Compostela en Jeruzalem. Toch bleef, vooral na het uitroepen van het Jubeljaar, Rome een trekpleister voor velen. Wouter Slob gaat hier verder op in. In het artikel van Roald Dijkstra wordt dieper ingegaan op de betekenis van Petrus en Paulus voor de San Sebastiano. Deze oude kerk staat buiten de Romeinse stadsmuren aan de Via Appia en is door de eeuwen heen een trekpleister geweest voor menig pelgrim, ook uit onze eigen streken. Behalve een overzicht van de intreresse van pelgrims voor deze plek, biedt het artikel ook een ‘culturele biografie’ van deze boeiende kerk, door de eeuwen heen. De Via Appia staat ook nog op een andere manier in de kijker, en ook hier is er aandacht voor de realia. De Radboud Universiteit Nijmegen verricht archeologisch onderzoek bij de vijfde mijl van de Regina viarum, in samenwerking met het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome en de Soprintendenza Archeologica di Roma. Het project kreeg onlangs een subsidie van € 600.000 van het NWO. Stephan Mols, docent Klassieke Archeologie en een van de initiatiefnemers van het project, licht de centraliteit van Rome binnen hun onderzoek toe met een mooie variatie op de klassieke uitspraak: “Alle wegen gaan vanuit Rome”. Lize Noorda nam een interview af met Mols en zijn naaste collega, professor Eric Moormann. Alle bijdragen zijn, grofweg, chronologisch geordend. Ze verwijzen waar mogelijk naar andere artikelen in de bundel, zodat de continuïteit tussen de in verschillende stukken behandelde tijdvakken duidelijk wordt. Verder zijn het echter zelfstandige stukken, met eigen bibliografie en noten, waarvoor de eindverantwoordelijkheid ook bij de individuele auteurs ligt. We hopen zo niet alleen een rijke waaier van manifestaties van de idee van Rome als centrum van de wereld te kunnen presenteren, maar ook een afwisseling van stijlen en opinies, van accenten en invalshoeken. Die diversiteit is hopelijk, zeker in het geval van een zo veelzijdige stad als Rome met een zo rijk geschakeerd verleden, eerder een zegen dan een tekortkoming.

Tot besluit We richten ons ten slotte tot u, beste lezer, met het verzoek om deze bundel als niet meer dan een eerste vingeroefening te beschouwen.Uiteraard zal hiermee lang niet het laatste woord gezegd zijn over Rome als caput mundi; ook is deze uitgave niet meer dan een eerste uitvloeisel van een groter streven. Deze bundel is begonnen als een labour of love van studenten. Inmiddels zijn we geen studenten meer en hebben we ook zelf onze eerste schreden gezet in het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Het verband tussen die twee (onderwijs en onderzoek) is volgens ons essentieel, en we zouden graag, in het specifieke geval van Rome, blijven bijdragen aan een wederzijdse kruisbestuiving. Mocht er belangstelling voor bestaan, dan hopen we snel een nieuwe bundel uit te brengen, op zo’n manier dat een Roma Aeterna-publicatie voortaan (half)jaarlijks zou kunnen verschijnen. Het is ons doel om de Romereiziger of -reisleider met zo’n periodieke publicatie iets te bieden waar hij/zij in de praktijk iets mee kan: verdieping van bestaande kennis over Rome en nieuwe inzichten in de rijke geschiedenis van de Eeuwige Stad. Nog meer dan nu mogelijk was, zijn we voornemens inhoud en vorm af te stemmen op de noden van de Romereis, mogelijk zelfs door lesmateriaal bij te voegen (opdrachten voor in de klas, vooraf, of ter plekke, in Rome). Om een dergelijk aanpak te ondersteunen zullen in de volgende afleveringen tevens didactische handvaten worden aangereikt, op basis van recente vakliteratuur zoals het inspirende werk van Peter Lee en Sam Wineburg.11 Ook hopen we nog meer aan te kunnen sluiten bij de actualiteit, in zoverre dat we, bijvoorbeeld, aandacht besteden aan onderwerpen die door tentoonstellingen of recent wetenschappelijk onderzoek extra in de belangstelling staan. De grote tentoonstelling Lux in Arcana in de Capitolijnse musea, met talrijke manuscripten uit het Vaticaanse archief, zou zo’n gelegenheid kunnen zijn geweest: de bundel zou dan een introducerend artikel kunnen bevatten over paleografie, met een daaraan gekoppelde opdracht waarin leerlingen op bronniveau met dit

9

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


fascinerende materiaal in contact komen. Uiteraard verschijnen er al vele jaren, ook in het Nederlandse taalgebied, talrijke goede boeken en artikelen over Rome, onder meer in tijdschriften als Hermeneus, Tijdschrift voor Geschiedenis en Lampas. Ons doel is allerminst om die bestaande kanalen te beconcurreren. We hebben simpelweg de indruk dat een publicatie specifiek over Rome ook in Nederland in een behoefte voorziet die door bestaande publicaties nog niet ten volle wordt bevredigd. Ons doel is ook om materiaal over Rome en haar geschiedenis in de volle chronologische en interdisciplinaire breedte samen te brengen, inzichtelijk te maken en overzichtelijk te presenteren. Elke aflevering moet zowel ter plekke als bij de voorbereidende lectuur haar diensten kunnen bewijzen, en net zoals deze afwisseling tussen ‘verdieping vooraf’ en ‘bruikbaarheid in situ’ staat ook de afwisseling tussen verschillende tijdvakken en disciplinaire benaderingen voorop. De bestaande tijdschriften richten zich doorgaans op één discipline of één periode, terwijl de Romereis bij uitstek om een integrale (diachrone én interdisciplinaire) aanpak vraagt. Deze aflevering, geschreven door oudhistorici, classici en mediëvisten, is ook wat dat betreft nog slechts het voorspel van wat mogelijk komen gaat. Voor toekomstige jaargangen denken we bijvoorbeeld aan een bundel over recente ontmaskeringen van Romeinse historiografische mythes (de lupa Capitolina als Etruskisch beeld uit de 5e eeuw v.Chr, Romulus als historische bewoner van een casa Romuli op de Palatijn, het ‘zogenaamde Horologium Augusti’ op de Campus Martius, het vermeende paleis van de Heilige Roomse keizer Otto III op diezelfde Palatijn). Of aan een speciale editie over Rome in de Middeleeuwen, een tijdvak dat er op Romereizen soms wat bekaaid vanaf komt, tussen de antieke glorie en de barokke pracht en praal, maar wel buitengewoon fascinerend is en, zoals hopelijk reeds uit deze bundel blijkt, genoeg te bieden heeft om ook voor leerlingen interessant te zijn. Graag nodigen we u, als doorgewinterde ervaringsdeskundige, van harte uit om te reageren en ons uw suggesties te doen toekomen. We zijn zeer benieuwd wat u van een volgende bundel zou verwachten, welke onderwerpen u de revue zou willen zien passeren, welke aspecten van Rome die regelmatig onderbelicht blijven u verder uitgediept zou willen zien. Voor deze suggesties en alle andere zaken die u u ons ter ore zou willen doen komen, zijn we bereikbaar via info@romaaeterna.nl. Tot slot danken we iedereen, die aan de totstandkoming van deze bundel heeft bijgedragen. Naast de auteurs van de stukken zijn dat de studenten van de Radboud Universiteit die in een eerder stadium aan de redactie hebben bijgedragen (Tom van Boekholt, Lotte Drouen, Nicole Ector, Stijn Knuvers, Sid Lukkassen, Mariël Poppe en Wouter Slob), alsmede dr. Bert Roest, wiens kritische lezing van een eerdere versie van de artikelen buitengewoon waardevol is geweest. Onze speciale dank gaat uit naar Charles Hupperts en Eisma Edumedia, voor de mogelijkheid een eerste uitgave van deze bundel op hun jaarlijke nascholingsbijeenkomst aan te bieden. Maar we besluiten er uiteraard mee, dat we het laatste woord aan Rome richten, in dit geval met een anonieme, ietwat pathetische groet op rijm uit de 10e eeuw:12 O Roma nobilis, orbis et domina, Cunctarum urbium excellentissima, Roseo martyrum sanguine rubea, Albis et liliis virginum candida, Salutem dicimus, salve per saecula. O edel Rome, heerseres der wereld, van alle steden de alleruitnemendste, rood van het rosse bloed der martelaren, stralend van het lelieblank der maagden, wij groeten u, door alle eeuwen, wees gegroet! Veel leesplezier gewenst! Joep Beijst & Raphael Hunsucker.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

10


Alle vertalingen hier door R. Hunsucker. Zie ook C. Edwards, Writing Rome (Cambridge 1996), 72. Een fascinerend voorbeeld van dicht bij huis is de Fries-Groningse abt Emo, die begin 13e eeuw naar Rome reisde en wiens tocht nu, 800 jaar later, voorbeeldig gereconstrueerd is door Dick de Boer in Emo’s Reis (Leeuwarden 2011). De door Patrick Lateur verzorgde bloemlezing Alle schrijvers leiden naar Rome (Leuven 2000) biedt een prachtig overzicht uit de (vertaalde) wereldliteratuur van de oudheid tot nu, geïllustreerd met oogstrelende 19e eeuwse foto’s. J. Varriano, Rome. A Literary Companion (Londen 1991) biedt tien literaire wandelingen met citaten uit met name de moderne Engelstalige auteurs en ademt op haast elke bladzijde de sfeer van de Grand Tour. 1 2

Goethe, Italienische Reise (1816-1817), 1 november 1786. Eugenius Vulgarius, Sylloga, tekst in Monumenta Germaniae Historica, Poetae Latini IV, 440. 5 Zie bijvoorbeeld Alcuin, Carmen IX, v. 37-38 (ed. Ernst Dümmler, Monumenta Germaniae Historica, Poetae Latini I (1881), 230): Roma, caput mundi, mundi decus, aurea Roma, / Nunc remanet tantum saeva ruina tibi (“Rome, hoofdstad van de wereld, sierraad van de wereld, gouden Rome, nu blijft voor jou slechts een wrede verwoesting over”).6 Magister Gregorius, Narratio de Mirabilibus Urbis Romae, praefatio. 7 Magister Gregorius, Narratio de Mirabilibus Urbis Romae, 1. 3 4

De vertaling is van J.J.F Wap, die er zijn ‘beschouwing van het opmerkelijkste der Romeinsche Oudheid’ mee besluit (Mijne reis naar Rome in het voorjaar van 1837 II (Breda 1839) 152). 9 Hildebertus Cenomanensis, Carmina miscellanea LXIII, De Roma, ed. Migne, Patrologia Latina CLXXI (Parijs 1854), kolom 1409. Zie ook de nieuwe editie van A.B. Scott (Hildebertus Cenomanensis. Carmina Minora, München-Leipzig 2001). 10 Goethe, Römische elegien (1788-1790) 1. 8

Zie bijvoorbeeld Peter Lee, ‘Ideas we need to address‘ in: S. Donovan & J. Bransford (red.), How Students Learn: History, Mathematics and Science in the Classroom (Washington 2005), 41-61 en Sam Wineburg, Historical Thinking and Other Unnatural Acts ( Philadelphia 2001). 12 Anonymus, O Roma nobilis, gedateerd in de tiende eeuw (ed. C. Blume, Analecta Hymnica Medii Aevi LI (Leipzig 1908) 219; ook te vinden in A. Orbán, ‘De omgang met het verleden van Rome in de oudchristelijke en middeleeuwse Latijnse literatuur’, in: R. Ernst, V. Stuip en C. Vellekoop, ed., Omgang met het verleden (Hilversum 2001) 63-90, daarvan 75 en 87 n33). 11

Afbeelding Tabula Peutingeriana: Biblioteca Augustana. Afbeelding Verdrag van Rome: www.cvce.eu

11

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Caput Mundi Rome als hoofd van de wereld Mariël Poppe

R

ome, de Eeuwige Stad, het hoofd van de wereld. Het idee van Rome als centrum van de wereld leeft tegenwoordig niet meer zo sterk als vroeger, al zullen katholieken en Italianen dit wellicht tegenspreken. Voor veel mensen bestaat alles wat er over is van het Rome van tweeduizend jaar geleden uit vervallen ruïnes. Deze ruïnes zijn echter nog steeds in staat het eeuwige karakter van Rome te laten doorschemeren. De locatie die de herinnering aan de grootsheid van het antieke Rome wellicht het meest oproept, is de Capitolijnse heuvel. Verschillende klassieke auteurs zagen Rome en met name het Capitool met daarop de Tempel van Jupiter Optimus Maximus (‘Jupiter de beste en grootste’) als religieus centrum van de wereld. In deze uiteenzetting wordt het belang van het Capitool voor de klassieke geschiedschrijvers Livius en Tacitus nader bekeken, omdat hun bijdragen de meest uitgebreide beschrijvingen van het Capitool in de klassieke literatuur bevatten. Daarnaast is de invloed van beide auteurs op latere werken groot geweest. Allereerst wordt er kort ingegaan op Livius en Tacitus, om vervolgens het Capitool nader te bekijken. Daarna wordt kort uiteengezet wat volgens Livius en Tacitus het belang was van de Tempel van Jupiter Optimus Maximus. Het Capitool

Romeinse imperium werd door de klassieke auteurs aangehaald.7 Zo schrijft Vergilius in zijn Aeneis:

Het Capitool was niet alleen belangrijk voor klassieke auteurs, ook moderne auteurs hebben de historische significantie van deze heuvel in Rome opgemerkt. Het bekendste voorbeeld is wellicht Edward Gibbon, die naar eigen zeggen inspiratie op het Capitool kreeg voor het schrijven van zijn meesterwerk The Decline and Fall of the Roman Empire.1 Dat het Capitool Gibbon inspireerde was niet zo vreemd, ook al waren er in de achttiende eeuw op de heuvel weinig restanten van de Oudheid te zien waren. Het historisch belang van de heuvel bleef echter enorm.

... si quid mea carmina possunt / nulla dies umquam memori uos eximet aeuo, / dum domus Aeneas Capitoli immobile saxum / accolet imperiumque pater Romanus habebit.

Volgens de klassieke auteurs was het Capitool, naast het Forum Romanum, het hart van het rijk.2 Ook al stichtte Romulus, volgens de mythe, de stad op de Palatijn, het was op het Capitool waar hij volgens de overlevering het eerste heiligdom liet bouwen: de Tempel van Jupiter Feretrius. Deze werd gefinancierd met de buit die Romulus had verkregen door het verslaan van Rome`s eerste vijanden.3 Rome kon in de Oudheid gezien worden als het centrum van de wereld en het Capitool als het religieuze centrum van Rome.4 Daarnaast werd alle buit op deze heuvel aan de tempel gewijd en werd er een offer gebracht aan de goden. Hierdoor was het Capitool in de Romeinse perceptie vanaf de vroegste geschiedenis gekoppeld aan militair succes.5 Bovendien was de heuvel, zoals uit onderstaand citaat zal blijken, het symbool voor de eeuwigheid van de stad.6 De verbintenis tussen het Capitool en het

“Zo iets mijn gezangen vermogen, komt nooit de dag, waarop het nageslacht u zal vergeten, nooit, zolang Aeneas’ stam woont aan de onwrikbare rots van het Capitool en de Romeinse vader de heerschappij heeft.”8 In dit citaat wordt het Capitool direct in verband gebracht met het Romeinse imperium. Het Capitool wordt gepresenteerd als de garantie voor de toekomst van het rijk. Er was één gebouw op deze heuvel dat deze gedachte bij uitstek versterkte. Dit was de Tempel van Jupiter Optimus Maximus, ook bekend als die van Jupiter Capitolinus.

Livius en Tacitus Titus Livius werd volgens Hiëronymus geboren in 59 voor Christus te Padua en stierf daar in 17 na Christus.9 Hij kwam waarschijnlijk uit een familie die tot de lokale aristocratie van Padua behoorde en heeft in Rome geen politieke carrière gevolgd. Dit verklaart waarschijnlijk het gebrek aan politieke en militaire inzichten in zijn werk.10 Livius schrijft met een pattriotistische agenda en wil daarbij enerzijds het monumentale karakter van Rome naar voren laten komen, om zo de grootsheid van het Romeinse

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

12


Geïdealiseerde weervage van Rome tijdens de Republiek, met linksboven het Capitool. Ets naar pentekening van Friedrich Polack uit: Geschichtsbilder (1896). imperium te benadrukken. Anderzijds wil hij aantonen dat deze grootsheid al heel vroeg in de Romeinse geschiedenis besloten lag, ook al was Rome toen nog een klein en onbetekenend stadje. De Ab urbe condita van Livius is daarom als historische bron soms lastig te gebruiken. Daarnaast is er in Livius’ werk enigszins pro-Augusteïsch patriottisme te bespeuren. Als we daar rekening mee houden, kan Livius echter een belangrijke bron zijn, zowel voor de vroege tijden die hij beschrijft, als voor de denkbeelden daarover in de tijd waarin hij zijn werk heeft geschreven.11 Publius Cornelius Tacitus kwam uit Gallië en leefde ongeveer van 56 tot 117 na Christus. Hij is onder andere praetor, senator onder de Flavische keizers en proconsul in de provincie Azië geweest. Zijn twee bekendste werken zijn de Historiae en de Annales. Tacitus noemt zijn bronnen bijna nooit. Wel is bekend dat hij gebruik maakte van het Romeinse Senaatsarchief.12 Tacitus werd als historicus lange tijd niet altijd even serieus genomen. Dit heeft onder andere te maken met zijn gedetailleerde beschrijvingen van gebeurtenissen waarbij hij niet aanwezig is geweest, en zijn senatoriale vooringenomenheid. De laatste decennia neemt de wetenschappelijke interesse in Tacitus weer toe, omdat absolute objectiteit als een illusie wordt gezien.13 Tacitus wordt nu gezien als belangrijke bron van informatie over senatoriale denkbeelden over de vroege keizertijd en de Romeinse geschiedenis.

13

Zowel Livius als Tacitus gebruiken de associaties van de Capitolijnse heuvel voor hun eigen literaire en historische doeleinden. Livius geeft teleologische weergave van de opkomst van Rome, en Tacitus een ironische weergave van de neergang van de stad.14

Livius en de bouw van de Tempel van Jupiter Optimus Maximus Het idee om een grotere tempel dan de Jupiter Feretrius op het Capitool te bouwen kwam volgens de traditie van de vijfde koning van Rome, Tarquinius Priscus (eind zevende, begin zesde eeuw). De tempel werd tussen circa 525 en 509 v. Chr. daadwerkelijk gebouwd, onder de laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus (534 – 509 v. Chr.).15 Volgens Livius moest de nieuwe tempel zo groots worden dat hij de koning van de goden en de mensen waardig was. Daarnaast moest de tempel het Romeinse Rijk waardig zijn.16 De tempel werd ingewijd door de eerste consuls van de Romeinse Republiek. Volgens Livius moesten voor de bouw van de nieuwe tempel alle bestaande heiligdommen op het Capitool worden verwijderd. Alleen de Tempel van Jupiter Feretrius en het heiligdom van Terminus17 bleven staan. Het bleek namelijk onmogelijk om het heiligdom van Terminus te verwijderen. Daarom werd het geïntegreerd in de nieuwe

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


tempel.18 Livius vatte dit op als een goed voorteken, het betekende volgens hem betekende dat het hele rijk stevig en onwrikbaar was en dat Rome en haar toekomstige grootsheid niet uitgedaagd konden worden.19 Voor Livius was dit echter niet het enige goede voorteken bij de bouw van de Jupiter Capitolinus Tempel. Tijdens het uitgraven van de fundering van de tempel verscheen er volgens Livius een menselijk hoofd (caput): hoc perpetuitatis auspicio accepto secutum aliud magnitudinem imperii portendens prodigium est: caput humanum integra facie aperientibus fundamenta templi dicitur apparuisse. quae visa species haud per ambages arcem eam imperii caputque rerum fore portendebat, idque ita cecinere vates, quique in urbe erant quosque ad eam rem consultandam ex Etruria acciverant. Nadat dit voorteken van eeuwigheid [het niet kunnen verwijderen van het heiligdom van Terminus] was verkregen volgde er nog een ander wonder dat de grote omvang van het rijk voorspelde: men zegt dat een mensenhoofd met een onbeschadigd gezicht aan degenen die de fundamenten van de tempel uitgroeven is verschenen. Deze verschijning, door hen gezien, voorspelde zonder enige dubbelzinnigheid dat dit het bolwerk van het rijk en het hoofd van de wereld zou zijn, en zo verkondigden het ook de zieners, zowel zij die er in de stad waren als degenen die uit Etrurië waren ontboden om deze zaak te doorgronden.20 Volgens Livius was de verschijning van het hoofd een voorteken dat het Capitool het bolwerk van het rijk zou worden en dat Rome voorbestemd was om het hoofd van de wereld te zijn. De locatie was dus niet alleen heilig voor Rome’s voortbestaan. Het Capitool was volgens Livius het centrum en de raison d` être van Rome als caput mundi.21

Tacitus en de Tempel van Jupiter Optimus Maximus als pignus imperii De Tempel van Jupiter Optimus Maximus op het Capitool was wellicht een van de indrukwekkendste heiligdommen van het antieke Rome. De vierde eeuwse auteur Ammianus Marcellinus noemde de tempel zelfs het mooiste gebouw van de hele wereld.22 De tempel had drie ruimtes (cellae) waarin de cultusbeelden van Jupiter, Juno en Minerva. geplaatst waren. Tezamen werden deze drie goden ook wel de Trias Capitolina genoemd. De tempel had veel Etruskische karakteristieken zoals de drie cellae. De tempel was waarschijnlijk de grootste tempel die er op dat moment binnen het Mediterrane gebied te vinden was.23 In 83 voor Christus brandde de tempel af en werd er een nieuwe gebouwd.24 Deze kreeg een verguld dak en moet adembenemend zijn geweest.25 Hoe belangrijk de Jupiter Optimus Maximus Tempel was, wordt onder andere benadrukt door Tacitus wanneer hij het burgerconflict tijdens het Vierkeizerjaar van 69 na Christus beschrijft. Tacitus vond een burgeroorlog die zichin het hart van de stad afspeelde, binnen het pomerium,26 in het, weerzinwekkend. Met name het vechten op het Capitool zag Tacitus als een suïcidale aanslag op de centrale

symbolen van Rome’s imperiale macht en Romeinse religie. Het ergste dat Rome ooit was overkomen was, volgens Tacitus, dat tijdens de gevechten de Tempel van Jupiter Optimus Maximus door eigen hand vernietigd werd:27 id facinus post conditam urbem luctuosissimum foedissimumque rei publicae populi Romani accidit, nullo externo hoste, propitiis, si per mores Fundering van de tempel van Jupiter nostros liceret, deis, Optimus Maximus op het Capitool. sedem Iovis Optimi Maximi auspicato a maioribus pignus imperii conditam, quam non Porsenna dedita urbe neque Galli capta temerare potuissent, furore principum excindi. Dit is wel de rampzaligste en ellendigste aanslag die sinds de stichting der stad op de Romeinse gemeenschap gepleegd is: terwijl er vrede was aan de grenzen, terwijl de goden ons gunstig schenen, voor zover ons gedrag hun dit niet onmogelijk maakte, werd de zetel van Jupiter Optimus Maximus, na raadpleging der godheid als onderpand van de wereldheerschappij door onze voorvaderen opgetrokken, en die noch Porsenna na de capitulatie van de stad, noch de Galliërs na haar verovering hadden kunnen ontwijden, door de verblinde tweestrijd van keizers verwoest.28 De verwoesting van de tempel benadrukte, volgens Tacitus, dat de grootste vijanden van Rome de Romeinen zelf waren geworden. Weer staat dus deze tempel symbool voor het Rijk als geheel. Vespasianus liet de tempel herbouwen toen hij las overwinnar uit de bus kwam. Toch konden de littekens van de burgeroorlog, volgens Tacitus, nooit volledig geheeld worden. Tacitus vond de vernieling van de tempel zo ernstig omdat de tempel pignus imperii was, de garantie van het voorbestaan van het Romeinse Rijk.29 Dat de heuvel en de tempel gezien werden als pignus imperii geeft aan hoe belangrijk de cultusplaats van Jupiter was voor de Romeinen.30 Zoals al eerder gezegd offerden triomferende generaals op het Capitool aan Jupiter, volgens een traditie die was toegeschreven aan Romulus. Hierdoor erkenden de Romeinse legeraanvoerders dat Jupiter de bron was van de grootsheid van Rome en haar militaire macht. De nieuw gekozen magistraten deden hun eerste offer bij het altaar voor de tempel. Tevens hield de Senaat bij de tempel haar eerste bijeenkomst van elk jaar. Op het Capitool bevonden zich al

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

14


vanaf de zesde eeuw voor Christus de staatsarchieven, het zogenoemde Tabularium.31 Daarnaast werden in de tempel de archieven die betrekking hadden op buitenlandse zaken bijgehouden en werden de Sibillijnse boeken oorspronkelijk in de tempel bewaard. Hoewel de Tempel van Jupiter Optimus Maximus meerdere transformaties onderging, bleef de tempel één van de belangrijkste gebouwen in Rome. Zoals blijkt uit het artikel van Raphael Hunsucker elders in deze publicatie kreeg de tempel wel, in toenemende mate, te maken met `concurrentie` van andere heiligdommen, met name door het bouwprogramma van Caesar en Augustus.

Conclusie Rome mag dan zijn gesticht op de Palatijn, van de zeven heuvelen van Rome was het Capitool met alle waarschijnlijkheid voor de klassieke auteurs de belangrijkste. De perceptie van het Capitool als religieus centrum werd versterkt door de bouw van de Tempel van Jupiter Optimus Maximus. De voortekenen die door Livius beschreven werden bij de bouw van de tempel bevestigen dit idee. De verschijning van het hoofd bewees dat Rome voorbestemd was om caput mundi te zijn. En de standvastigheid van het heiligdom van Terminus benadrukte dat Rome ook standvastig zou zijn. Het Capitool en zijn tempel werden, volgens Tacitus, door de Romeinen tezamen gezien als pignus imperii, de garantie voor het voortbestaan van Rome en het Romeinse Rijk. Livius en Tacitus hadden zo de toekomst van Rome verbonden aan het lot van het Capitool en de Tempel van Jupiter Optimus Maximus.

E. Gibbon, The autobiographies of Edward Gibbon (Ed. J. Murray) (Londen 1897) 302. 2 Zie ook: N. de Haan, ‘Forum Romanum’, Lampas 40.4 (2007) 371380. 3 M. Jaeger, Livy’s written Rome (Ann Arbor 1997) 3-4. 4 Edwards, Writing Rome, 69. 5 De triomftochten is een beladen onderwerp, voor aanvullende informatie hierover verwijs ik naar: M. Beard, The Roman triumph (Cambridge 2007). 6 Edwards, Writing Rome, 69, 82-83. 7 M. Lowrie, ‘Rome: city and empire’, The Classical World 1 (2003) 59. 8 Vergilius, Aeneis 9.446-449; vertaling door: M. A. Schwartz (aangepast) (Amsterdam 2005). 9 Hiëronymus, Chron. 154, 18ff.; 171, 22. 10 P. L. Schmidt, M. Fuhrmann, ‘Livius’ Brill’s New Pauly. Antiquity volumes edited by: H. Cancik, H. Schneider (Brill 2011) Brill Online. 11 Ibidem. 12 E. Flaig, ‘Tacitus’ Brill’s New Pauly. Antiquity volumes edited by: H. Cancik, H. Schneider (Brill 2011) Brill Online 13 R. Mellor, Tacitus (Routledge 1993) X, 3 – 5. 14 C. Edwards, Writing Rome. Textual approaches to the city (Cambridge 1996) 72. 15 J. W. Stamper, The architecture of Roman temples. The Republic to the Middle Empire (Cambridge 2005) 10-11. 16 Livius, Ab urbe condita, 1.53.3. 17 Voor meer informatie over de god Terminus en het heiligdom van de god op Capitool zie: G. Piccaluga, Terminus. I segni di confine nella religione romana (Rome 1974). 18 J. A. Rea, Legendary Rome. Myth, monuments, and memory on the Palatine and Capitoline (Londen 2007) 49-50. 19 Livius, 1.55.1-4. 20 Ibidem, 1.55.5-6 (vert. R. Hunsucker). 21 Stamper, The architecture of Roman temples, 11. 22 Ammianus Marcellinus, 22.16.12. 23 De discussie over het formaat van de Tempel van Jupiter Optimus Maximus en de exacte locatie van de tempel op het Capitool zijn voor dit artikel niet relevant. De meeste reconstructies volgen het voorstel van Luigi Canina rond 1840 in Esposizione storica e topografica del Foro Romano e sue adiacenze (Bologna 1973-74). Een recente controversiële kijk op de grootte en locatie van de tempel is te vinden in: Stamper, The architecture of Roman temples (Cambridge 2005). In dit boek wordt de tempel door Stamper kleiner voorgesteld dan voorheen werd aangenomen. 25 J. E. Stambaugh, The ancient Roman city (Baltimore 1988) 14-15. 26 Het pomerium was het gewijde gebied van Rome dat, volgens de overlevering, door Romulus zou zijn aangebracht, binnen deze grens mochten geen mensen begraven worden. 27 De Jupiter Optimus Maximus Tempel werd vernietigd tijdens de gevechten tussen de aanhangers van Vitellius en het kamp van de aanhangers van de Flaviërs. 28 Tacitus, Historiae, 3.72 (vert. R. Lenaers, Tacitus; het drama van een Imperium (Antwerpen 2005) 86). 29 Tacitus, 1.2, 3.72, 3.83, 4.53. 30 Stamper, The architecture of Roman temples, 6, 14. 31 Rea, Legendary Rome, 49-50. 1

Ets: http://en.wikipedia.org/wiki/File:City_of_Rome_ during_time_of_republic.jpg; Fundament: foto Joep Beijst

15

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Augustus - de architect van de Eeuwige Stad Raphael Hunsucker

I

n de laatste eeuwen voor onze jaartelling breidden de Romeinen hun macht uit over grote delen van het mediterrane bekken. Tegen de tijd dat de latere keizer Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.) aan de macht kwam, was Rome heer en meester over de antieke wereld. Formidabele Griekse steden als Alexandrië, Pergamum en Athene vielen onder haar gezag. Hoewel de stad Rome ongeëvenaard was in haar militaire macht, deed haar architectonische luister en stedelijke pracht nog steeds ver onder voor die van de hellenistische metropolen. Die achterstand werd in korte tijd ingelopen door de man die zich er later op beroemde dat hij ‘de stad, die hij gebouwd in baksteen aantrof, in marmer achterliet’: Augustus.1 Hoe ging die transformatie in zijn werk? Augustus liet niet alleen een marmeren of, zoals de dichters zeiden, ‘gouden Rome’ vol monumentale bouwwerken achter,2 maar was ook degene onder wiens bewind voor het eerst de urbs aeterna (‘eeuwige stad’) werd bezongen. Dat doet vermoeden dat de fysieke gedaanteverwisseling die Rome onderging alles te maken had met een metamorfose van het beeld van de stad in de literaire werken van Vergilius, Horatius en andere Romeinse dichters. Rome en Augustus: oorsprong en achtergrond De stichting van Rome, in Augustus’ tijd zo’n zeven eeuwen geleden, werd volgens de traditie gekenmerkt door veelvuldig goddelijk ingrijpen. De goden moesten bepalen wie van de tweelingbroers de stad zou stichten en er zijn naam aan zou geven, Romulus of Remus. Het werd natuurlijk Romulus (en niet Remus, want dan zou deze publicatie ‘Remora Aeterna’ hebben geheten).3 Romulus zag twaalf gieren overvliegen, een uitermate gunstig voorteken dat bekend zou worden als het augurium augustum (‘het verheven voorteken’). Eerder was de tweeling door de god Mars verwekt bij de in kuisheid opgesloten koningsdochter Rea Silvia. Toen de kwade Amulius de jongetjes wilde laten verdrinken was ‘door een goddelijk toeval’ de Tiber overstroomd in kalme uiterwaarden.4 De zoontjes van Mars konden daarom niet in de maalstroom van de rivier worden gesmeten en werden door de weinig doortastende dienstbodes van Amulius in een mandje uitgezet. Ze spoelden aan op de plek waar later Rome zou verrijzen. Dat de stad op bevel van niemand minder dan de oppergod Jupiter was gesticht, werd bevestigd door de verhalen over de Tempel van Jupiter Stator, die gewijd was door Romulus zelf.5 Uit de mythe die verbonden was met de Tempel van Jupiter Optimus Maximus op het Capitool blijkt wel dat Rome, in de Koningstijd (753-509 v. Chr.) nog relatief klein, toch voorbestemd zou zijn geweest om de hoofdstad van de wereld te worden – zie het artikel van Mariël Poppe. Hoe anders was dat met Augustus! De man die later de eerste keizer van het Romeinse Rijk zou worden leek aanvankelijk allerminst voorbestemd voor zijn grote rol in de geschiedenis. Hij werd met de naam Gaius Octavius in

Rome geboren op 23 september 63.6 Zijn vader behoorde niet tot de hogere adel maar tot de ridderstand; Octavius was de zoon van een novus homo (‘nieuwe man’), een nieuweling op het hoogste politieke toneel zonder beroemde voorvaderen. Toen Octavius vier jaar oud was overleed zijn vader. Gelukkig had zijn moeder belangrijke familieconnecties. Háár moeder (Octavius’ oma) was een zus van de grote Gaius Julius Caesar; van moederszijde was Octavius dus verwant met het oude en adellijke Julische geslacht. Hij had ook korte tijd in Spanje onder Caesar gediend. Al met al geen slechte uitgangspositie, maar ook geen garantie voor succes en in ieder geval geen ‘voorbestemming’ als toekomstig wereldheerser.7

Octavianus en het Triumviraat: Rome als rijkshoofdstad Na 15 maart 44 zag de toekomst van de jonge Octavius er zeker niet rooskleurig uit. Toen Julius Caesar door senatoriale messteken om het leven werd gebracht was het achterneefje van Caesar achttien jaar. Octavius’ familie had goed geboerd onder het bewind van Caesar, maar nu de dictator met grof geweld was vermoord, leken hun kansen verkeken.8 De moordenaars, die het senatoriale gezag vertegenwoordigden, werden als tirannendoders begroet of deden in ieder geval of dat zo was. De aanhangers van Caesar slaagden er echter in hun nadelige positie in een voordeel om te zetten, steunend op de roem en aanhang die hun aanvoerder had vergaard. De jonge Octavius was hier uiteindelijk het meest succesvol in. Bij testament had Caesar hem geadopteerd en daardoor werd Octavius eveneens de erfgenaam van een aanzienlijk vermogen. Hij

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

16


erfde ook zijn naam: vanaf nu ging Octavius door het leven Octavianus en de Republikeinse stad als Gaius Iulius Caesar. Hij werd door Cicero echter vaak Octavianus genoemd, de naam die voor de duidelijkheid ook in de moderne literatuur en in dit artikel wordt Caesar resideerde als pontifex maximus (‘opperpriester’) in gebruikt.9 Octavianus wierp zich op als nieuwe bevelhebber de Domus Publica op het Forum, een deel van het oeroude van Caesars loyale troepen, zonder dat hij daarvoor, zoals complex waar ooit nog de koningen hadden gewoond.11 wettelijk vereist was, vooraf een officieel commando van het Veel gebouwen waren ten tijde van de dood van Caesar al honderden jaren oud. Er moet meer terracotta dan marmer Romeinse volk had gekregen. Na de vorming van het driemanschap in 43 te zien zijn geweest. Rome was een stad met een lange, streed Octavianus samen met Marcus Antonius en Lepidus eerbiedwaardige geschiedenis, maar miste de imperiale tegen de senaatsfractie van de Caesarmoordenaars. Nadat luister van de grote hellenistische koningssteden. Hoewel deze verslagen waren en Lepidus buitenspel was gezet, Sulla, Pompeius en Caesar al aan de inhaalslag begonnen streden Octavianus en Antonius om de macht. Het Romeinse waren, had de stad die de wereld beheerste nog maar Rijk was de laatste decennia enorm uitgebreid: door Caesar sinds kort één stenen theater, géén permanent amfitheater, in het Westen (Gallië), door Antonius, en vóór hem door geen openbare badgebouwen, geen officiële bibliotheek, geen vaste legerkazerne Caesars tegenen geen toereikende strever Pompeius, waterleiding en riolering in het Oosten voor de honderd(Syrië, Klein Azië). duizenden verpauperde In de burgeroorlog plattelanders die die volgde begon in de laatste twee Octavianus zich eeuwen naar haar sterk te profileren overvolle volkswijken als beschermer en achterbuurten van Italië, de stad waren getrokken.12 Rome en de oude Toen Octavianus de Romeinse waarden, burgeroorlog had terwijl Antonius gewonnen begon dus nog zijn machtsbasis een tweede uitdaging: de in het Oosten had, uitbouw van Rome tot bij Cleopatra in waardige, representatieve Alexandrië. Octarijkshoofdstad. Hij vianus schilderde bleek een visionaire hem af als een stedenbouwkundige, Oosterse despoot of had, zo hij zelf niet die de hoofdstad Tempel van Venus Genetrix op het Forum Iulium. het brein achter de naar Alexandrië wilde verplaatsen. Schande! Hadden niet de Romeinse herinrichting van de stad was, geniale mensen onder zich.13 goden, door wier eeuwenlange begunstiging Rome tot een Het is moeilijk om de verschillende fases in zijn bouwplannen wereldrijk was uitgegroeid, dié stad van het begin af aan precies te reconstrueren, doordat wij alleen het eindresultaat van decennialange inspanningen kunnen overzien en niet uitverkoren? Hier ligt de kiem van Octavianus’ Rome- de geleidelijke ontwikkelingen daarin. Hoewel Octavianus’ politiek. Nadat hij Antonius en Cleopatra in de zeeslag bouwactiviteiten, met andere woorden, het resultaat lijken bij Actium (31 v. Chr.) had verslagen, begon de nieuwe te zijn van een vooropgezet ‘masterplan’, is het moeilijk om alleenheerser Rome op te tuigen als hoofdstad van het vast te stellen of dat ook echt zo is.14 Nog onder het driemanschap werd herstelde Romeinse Rijk. Caesar had weliswaar grootse plannen voor de stad gekoesterd en in de laatste halve eeuw doorgewerkt aan de recente bouwprojecten van Caesar. Ook was er veel gebouwd, maar de burgeroorlogen hadden ook werd er een tempel gewijd aan de vergoddelijkte Caesar (de in het stadslandschap hun tol geëist. De Tempel van Saturnus Divus Iulius), midden op het Forum bij Caesars ambtswoning, (tevens staatskas) was geplunderd, de heilige grenzen van op de plek waar zijn lijk was verbrand. Octavianus maakte de stad waren bezoedeld door wapens en oude culten waren het gebouw af en wijdde de tempel in, in het jaar 29.15 Ervóór in verval geraakt. Rome was wel vernieuwd door Caesar en stonden de nieuwe Rostra (‘sprekerspodium’), waarop Pompeius, maar dan vooral op Campus Martius, buiten de Octavianus na 31 de snebben (stormrammen) van bij Actium muren, en deels met zelfverheerlijkende privéprojecten.10 buitgemaakte schepen liet aanbrengen; ernaast lag de eerste Het oude centrum (Forum Romanum, Capitool en Palatijn) permanente triomfboog in de Romeinse geschiedenis, zag er op enkele bouwputten na nog hetzelfde uit als eeuwen gewijd aan Octavianus. Aan de ene lange zijde van het plein verrees de Basilica Iulia, een door Caesar (en Octavianus!) daarvoor. (af)gebouwde openbare hal van enorme proporties; aan de

17

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


overliggende zijde werd op Antonius een het Senaatsgebouw eigen graf neerzette? volledig herbouwd. De Octavianus’ boodschap Senaat kwam voortaan aan het Romeinse volk bijeen in de Curia Iulia. was overduidelijk: de Op die manier raakte nieuwe heerser stelde het oude Forum aan alle Rome ondubbelzinnig kanten ingebouwd door boven alle andere ‘Julische’ monumenten steden. Hij was er die oorspronkelijk geboren, had haar van met Caesar maar in de ondergang gered toenemende mate en zou ook in deze natuurlijk ook met hoofdstad sterven. zijn adoptiefzoon Gelukkig verbonden werden.16 dacht hij ook bij leven En bij dat aan een gerieflijk oude Forum bleef het o n d e r k o m e n . niet. Als uitbreiding Octavianus liet een van de openbare ruimte nieuw huis bouwen in het hart van de stad op de chique Palatijnse was Caesar begonnen heuvel. Daar bleef met het aanpalende Het mausoleum van Augustus op de Campus Martius het echter niet bij: Forum Iulium, het eromheen bouwde ‘Forum van Caesar’ met hij een monumentaal de Tempel van Venus Genetrix (Venus de ‘stammoeder’) als complex dat de Palatijn definitief een ander aangezicht zou pièce de milieu. Die belichaamde Venus’ rol als stammoeder geven. Het omvatte twee bibliotheken, een schitterende van zowel het hele Romeinse volk, dat immers geacht porticus (‘zuilengang’) en een magnifieke tempel gewijd werd deels van Venus’ zoon Aeneas af te stammen, als het aan zijn persoonlijke beschermgod Apollo. De massief Julische geslacht in het bijzonder, dat een bijzonder nauwe marmeren tempel, ingewijd in 28, was vermaard om zijn band met de Trojaanse voorouders opeiste. Het was dus een exemplarische schoonheid en men denkt dat Octavianus tempel met een dubbele connotatie, waarbij de publieke rol ermee de Jupiter Capitolinus Tempel wilde overtreffen.20 misschien wel werd overschaduwd door de persoonlijke.17 De Apollotempel keek uit op de Circus Maximus en kon Bovenal werd de goddelijke afstamming van Caesar erdoor vandaar door een groot deel van de honderdvijftigduizend bevestigd, en daarmee die van zijn adoptiefzoon. Het was toeschouwers, die de renbaan kon herbergen, in volle Octavianus die dit nieuwe marmeren pronkplein en de glorie worden aanschouwd; waarschijnlijk geen toeval. tempel nog in 44 afmaakte. In combinatie met de Tempel Het Palatijnse bouwprogramma kende echter nog een van de Divus Iulius gaf dit complex het oude Republikeinse andere component die hier zeker niet onvermeld mag centrum in enkele jaren een geheel nieuwe lading: het werd blijven. Naast de fonkelnieuwe prachtbouwsels betrok een Schauplatz van Octavianus en zijn goddelijke vader.18 Octavianus ook enkele naar verluid oeroude structuren bij Twee belangrijke bouwprojecten die zijn wooncomplex. Eén ervan was het Lupercal, een grot Octavianus al voor 31 had geconcipieerd kregen niet ver waar eeuwen geleden Romulus en Remus waren gezoogd van het Forum gestalte. Op het Marsveld, waar Caesar al de door de wolvin.21 Ervoor stond de Ficus Ruminalis, een enorme Saepta Iulia had doen verrijzen, bouwde Octavianus aan de vruchtbaarheidsgodin Rumina gewijde vijgenboom zijn mausoleum. De reusachtige ronde grafheuvel moet op waar de broertjes in hun mandje waren aangespoeld. Met de toen nog bijna onbebouwde (noordelijke) vlakte enorm in het Lupercal waren de Luperci verbonden, een enigmatisch het oog hebben gesprongen.19 Wat bezielde Octavianus dat priestergenootschap dat jaarlijks in februari de Lupercalia hij als één van de eerste bouwprojecten na zijn overwinning hield, een festival waarbij naakte jongemannen rond de

Reconstructie van de Campus Martius met respectievelijk het Mausoleum, de als meridiaan dienstdoende obelisk en de Ara Pacis.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

18


Palatijn renden ten behoeve van de vruchtbaarheid.22 Dit was één van de oudste rituelen van de stad – volgens Livius’ bronnen was het zelfs nog ouder dan Rome.23 Een ander zonderling archaïsch bouwseltje was de Casa Romuli, de ‘hut van Romulus’, waarin de stichter van de stad gewoond zou hebben. Het stond naast Octavianus’ eigen huis. Door al deze ‘Romuleïsche’ associaties presenteerde Octavianus zich als iemand die zeer nauw met de oeroude, intens Romeinse tradities verbonden was (in tegenstelling tot Antonius en zelfs Caesar), en meer specifiek met Romulus. Octavianus zou volgens sommige senatoren voor zijn verdiensten zelfs de naam ‘Romulus’ hebben moeten krijgen.24 Hoewel Octavianus voor deze grote maar bedenkelijke eer bedankte (het koningschap dat die naam zou impliceren was besmet met allerlei negatieve associaties), accepteerde hij wel de eretitel Augustus (‘de Verhevene’).25 Die verwees naar het augurium augustum, zoals de vogelschouw van Romulus (op de Palatijn!) bij het stichten van de stad bekend stond.26 Op al deze manieren bracht hij zichzelf op subtiele wijze in verband met de grote stichtingsheld. Dit hield in niet geringe mate verband met de mening (of leidde ertoe) dat hij de stad, die bijna uiteen was gerukt door burgerstrijd of voor een Oosterse hoofdstad zou zijn verruild, als het ware opnieuw had gesticht. Octavianus, vanaf 27 zeer bescheiden Imperator Caesar Divi F<ilius> Augustus (‘Opperbevelhebber Caesar, zoon van de Goddelijke, de Verhevene’) geheten, was niet zomaar een Romeinse leider, maar een conditor alter, een ‘tweede stichter’ van de stad.27

Rome herboren Het idee van de ‘herstichting’ van de stad kwam niet lang na de verwezenlijking van het Palatijnse bouwproject op onvergelijkbare wijze naar voren. In 17 besloot Augustus de Ludi Saeculares te vieren, het Romeinse ‘eeuwfeest’ dat op ogenschijnlijk volstrekt onregelmatige intervallen van stal werd gehaald op het moment dat er iets groots te vieren viel; sinds 146 voor Christus waren ze niet meer gevierd.28 In Augustus’ geval was dat de Pax Augusta, de wereldomvattende vrede die hij in heel het rijk tot stand had gebracht. Om deze te markeren had hij al eerder de Januspoorten gesloten, wat betekende dat er overal vrede heerste. Dat was sinds 235 niet meer gebeurd, terwijl Augustus ze maar liefst drie keer liet sluiten.29 Met het vieren van de Ludi Saeculares werd het aanbreken van een nieuw saeculum (‘tijdperk’) gemarkeerd: de aspera saecula van de burgeroorlogen (‘barre tijden’, naar Vergilius, Aeneis I.291) die maar liefst twee generaties lang de bewoners van Italië hadden geteisterd, waren afgesloten. Nu lag een tijdperk van verzoening, vrede en welvaart in het verschiet. Dat er af en toe nog een gruwelijke veroveringsoorlog werd gevoerd, het onrustig zou blijven aan de grenzen en dat later twee Romeinse legioenen diep in Germania finaal in de pan zouden worden gehakt door inheemse stammen, mocht de pret (nog) niet drukken.30 Ook waren ze in Egypte misschien iets minder verzot op deze Verhevene en zijn ‘vrede’, aangezien het ooit zo trotse land van de farao’s nu

19

zijn privébezit was geworden en er in rap tempo obelisken begonnen te verdwijnen – zie de bijdrage van Maurits de Leeuw. Wat ook bijzonder is aan de Ludi Saeculares is dat we een direct verband met de Romeinse literatuur kunnen aantonen. In 1890 werd op de Campus Martius een inscriptie gevonden met de tekst CARMEN COMPOSVIT Q. HORATIVS FLACCVS (“Quintus Horatius Flaccus heeft een lied/gedicht gecomponeerd”). Dit verwijst naar het Carmen Saeculare van Horatius. Zijn gedicht vervulde dus een uitermate belangrijke publieke functie in het augusteïsche programma: het werd publiekelijk opgevoerd door twee koren als feesthymne van de Ludi. Hieruit blijkt wel dat er een grote wisselwerking kon zijn tussen publieke sfeer en poëzie; niet zelden tweerichtingsverkeer. Ook voor dit artikel zijn de literaire werken van de Vergilius, Livius, Horatius, Propertius, Tibullus en Ovidius van doorslaggevend belang. Vaak zijn het hun gedichten en werken die (extra) betekenis geven aan Augustus’ daden en bouwwerken. Er is in dat kader wel van een ‘metafysische topografie’ gesproken, het geheel van topografisch verankerde literaire associaties.31 Eén voorbeeld: naast Augustus’ huis stond de ‘hut van Romulus’, waarmee Augustus zich in de traditie van de stichtingsmythe plaatste. In het achtste boek van Vergilius’ Aeneis maakt Aeneas een rondgang over de plek waar later Rome zal verrijzen.32 Men zou verwachten dat daar toen, in het mythische tijdvak vlak na de Trojaanse Oorlog en lang vóór de stichting van Rome door Romulus, weinig van de stad te zien was. Niets blijkt minder waar. Aeneas wordt rondgeleid door ene Euander, een Griekse balling die precies op de plek van het latere Rome een stadje heeft gebouwd, Pallanteum. Zijn schamele paleis doet denken aan de Casa Romuli en de Palatijn. Augustus had naar verluid ook een eenvoudige woning: zo wordt verteld dat hij meer dan veertig jaar lang ’s zomers en ’s winters in dezelfde slaapkamer sliep, ondanks dat het nadelig was voor zijn gezondheid.33 Vergilius noemt Euander opvallend genoeg ‘Romanae conditor arcis’ (‘stichter van de Romeinse burcht’, VIII.313) en laat Aeneas in zijn paleisje overnachten. Zo kreeg Augustus’ huis op de Palatijn nog veel meer lading: de keizer was niet alleen de symbolische opvolger van de stichter van de stad, maar ook van de nog veel oudere, mythische Griekse koning die een proto-Rome had gesticht. Bovendien werd de genealogische verbintenis tussen Augustus en zijn roemrijke Trojaanse voorvader Aeneas verder versterkt. Augustus was de buurman van Apollo en Romulus, de één god, de ander vergoddelijkt, maar bewoonde ook de plek waar ooit Euander en Aeneas waren geweest. `A Pallanteo (…) Palatium montem appellatum`, zo ging volgens Livius (I.5.1) het verhaal: de berg zou de Palatijn genoemd zijn naar Euanders Pallanteum.34 Zelfs in de naam van de heuvel kwam dus de enorme ouderdom van Rome naar voren.

Roma Aeterna: de Eeuwige Stad van Augustus Bij zoveel aandacht voor de ouderdom van de stad ontbraken ook de mijmeringen over haar eeuwigheid niet. Het is

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


wellicht geen toeval dat de term urbs aeterna (‘de eeuwige stad’) voor zover we weten in Augustus’ tijd voor het eerst werd gebezigd.35 `Romulus aeternae nondum formaverat urbis / moenia`, (“Romulus had van de eeuwige stad nog niet de muren vervaardigd”), luiden de beroemde verzen van Tibullus (II.5.23-24, het gedicht is van rond 20 v. Chr.). Interessant is dat de dichter hier specifiek Romulus noemt en hem nadrukkelijk met het eeuwigheidsaspect verbindt (Romulus en aeternae naast elkaar aan het begin).36 Ook is van belang dat we met de dichter vanuit het verre verleden vooruit kijken: de passage gaat over Aeneas, die na de ondergang van Troje “niet geloofde dat er in de toekomst een Rome zou zijn” (II.5.21). Waar de ‘onsterfelijkheid’ van de stad voor iemand als Cicero nog een theoretisch beginsel was, dat ook door de werkelijkheid kon worden gelogenstraft, was Rome in de visie van de augusteïsche dichters van begin af aan bedoeld als eeuwig. Zo ook de geschiedschrijver Livius met zijn magistraal rake typering `urbs in aeternum condita` (“voor de eeuwigheid gestichte stad”, IV.4.4). Deze gedachte vindt misschien wel haar meest pregnante uitdrukking bij Vergilius. Meteen in het eerste boek van de Aeneis, opnieuw ver in het mythische verleden, laat hij niemand minder dan Jupiter de eeuwigdurende wereldheerschappij van de Romeinen openbaren in direct verband met de stichting van de stad: Romulus (…) Mavortia condet / moenia Romanosque suo de nomine dicet. / His ego nec metas rerum nec tempora pono: / imperium sine fine dedi. “Romulus (…) zal de aan Mars gewijde stadsmuren stichten en het volk de Romeinen noemen naar zijn eigen naam. Ik stel aan hen geen grenzen in tijd en omvang van macht: heerschappij zonder einde heb ik ze gegeven.” (I.276-279) In combinatie met de ‘voorspelling’ van het tijdperk van de pax augusta (I.291-296) en de ondubbelzinnige bevestiging van Julische goddelijkheid (I.286-290) maken deze verzen de profetie van Jupiter tot een van de meest majestueuze evocaties van het augusteïsche Rome. Laten we nog één keer terugkeren naar de fysieke stad. Een monument dat zeker niet onvermeld mag blijven in dit kader is Augustus’ eigen forum, het Forum Augustum – misschien de meest grootse publieke manifestatie van zijn ideologie.37 Dit forum, aansluitend op het Forum Iulium en vergelijkbaar van omvang, werd gedomineerd door de indrukwekkende Tempel van Mars Ultor, ‘Mars de Wreker’, in 2 voor Christus ingewijd.38 In feite was hij aan drie godheden gewijd: Mars, Venus en Divus Iulius (de vergoddelijkte Caesar). Dit nieuwe drietal, waardoor de opname van Augustus’ goddelijke vader onder de hoogste staatsgoden werd bevestigd, was niet de enige manier waarop de tempel wedijverde met die van de beroemde Trias Capitolina: onder Augustus nam hij belangrijke staatsgerelateerde functies op zich, doorgaans het monopolie van de Capitolijnse Jupitertempel. In de geveldriehoek was Romulus afgebeeld als augur

(‘vogelwichelaar’) op de Palatijn: opnieuw een verwijzing naar de stichting.39 In de zuilengalerijen rond de tempel was ook het één en ander aan de hand: daar stonden aan weerzijden de beeldengroepen van de summi viri (‘hoogste mannen’) opgesteld. Dat waren niet de machtige figuren uit Augustus’ eigen tijd en de decennia ervoor, maar selectief gekozen historische en mythische helden die voor Romes grootse geschiedenis in moesten staan: aan de ene kant Aeneas en zijn ‘Trojaanse’ geslacht (de koningen van Alba Longa), die tegelijk Augustus’ voorouders waren; aan de andere kant Romulus en zijn nazaten, de koningen en consuls van Rome.40 Hieruit blijkt maar eens te meer dat de wereldheerschappij van Augustus alles met het verre verleden te maken had en dat de eeuwigheid van de stad niet in de laatste plaats was geworteld en verankerd in haar grootse geschiedenis.

Conclusie: materiële eeuwigheid

en

immateriële

Op twee manieren onderging de stad ten tijde van Augustus dus een verregaande gedaanteverwisseling. Enerzijds kreeg ze in relatief korte tijd een totaal andere aanblik, met monumentale marmeren tempels, meerdere stenen (amfi)theaters, twee nieuwe fora en grote publieke werken zoals aquaducten, overdekte markten, baden, zuilenhallen: kortom de hele inventaris van een echte mediterrane metropool. Anderzijds kregen nieuwe én oude gebouwen, mede door de literatuur, een heel nieuwe lading. Rome, zo werd op allerlei manieren duidelijk gemaakt, was niet alleen het onbetwiste centrum van een rijk dat over de wereld heerste, maar ook de monumentale evocatie van haar eigen grootse verleden, dat culmineerde in de herstichting van de stad door Augustus met de vestiging van de gedurige vrede, waarin de stad bloeide, orde weer op aarde was teruggekeerd en rechtvaardigheid opnieuw over de mensen heerste. In de poëzie uit de eerste helft van de eerste eeuw voor Christus (met klinkende namen als Lucretius en Catullus) zijn weinig voorbeelden aan te wijzen van gedichten die over Rome gaan, of waarin de stad een belangrijke rol speelt. In de augusteïsche poëzie is nauwelijks een gedicht te vinden dat niét over Rome gaat. Zoals Augustus een stad in baksteen aantrof en er één in marmer achterliet, zo veranderde Rome van een haast anoniem decorstuk tot de beroemdste steractrice op het poëtische toneel. Die bliksemcarrière bezorgde de stad in latere eeuwen een roem die nog veel groter en duurzamer zou blijken dan die van Augustus’ bouwwerken: eeuwige roem.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

20


De uitspraak is overgeleverd en aan Augustus zelf toegeschreven door Suetonius, Augustus 28.3. Zie ook de derde-eeuwse historicus Cassius Dio (LVI.30.3-4), die echter beweerde dat Augustus de uitspraak als een metafoor voor de toestand van het Rijk gebruikte. Voor een beknopte bespreking van beide overleveringen en hun implicaties, zie P. Rehak, Imperium and cosmos: Augustus and the northern Campus Martius (Madison 2006) 3. Voor de inlvoed van bijvoorbeeld Alexandrië op de ontwikkeling van Rome onder Augustus, zie F. Castagnoli, ‘Influenze alessandrine nell’urbanistica della Roma augustea’, in: N. Bonacasa en A. di Vita ed., Alessandria e il mondo ellenistico-romano : studi in onore di Achille Adriani III (Roma 1983-84) 520-526. 2 De woorden aurea Roma worden voor het eerst gebruikt door Ovidius (“simplicitas rudis ante fuit: nunc aurea Roma est”, “Voorheen was er ongecultiveerde eenvoud; nu is Rome van goud”, Ars amatoria III.113, een gedicht van ca. 1 na Christus) Vergelijkbare uitlatingen vinden we echter al bij Vergilius (Georgica II.534, Aeneis VIII.348) en Propertius (IV.1.5) – belangrijk is dat het idee vaak expliciet op de eigen tijd (nunc) betrokken wordt. Ongetwijfeld is er ook een verband met de ‘gouden tijd’ (aurea aetas) die Augustus zou hebben doen herleven (Verg. Aen. VI.791793). Het woord aureus kan echter ook kritische noten bevatten: zie Propertius III.13.47-49. 3 Cf. het beroemde vers van Ennius: “certabant urbem Romam Remoramve vocarent” (“[Romulus en Remus] wedijverden de stad Rome of Remora te noemen”, Annales I.77 Sk.). Alle vertalingen in dit artikel zonder vermelding zijn van de hand van de schrijver dezes. 4 forte quadam divinitus (Livius I.4.1). 5 Livius I.12.3-7. 6 Alle jaartallen zijn, tenzij anders aangegeven, voor Christus. Augustus werd pas Augustus genoemd vanaf het jaar 27. Om de historische situatie zo veel mogelijk recht te doen, spreek ik van ‘Octavius’ waneer het over de periode 63-44 gaat, van ‘Octavianus’ in de jaren 44-27 en voor de tijd daarna van ‘Augustus’. Ook als het om de persoon in het algemeen gaat (niet in een chronologisch verband) gebruik ik de naam Augustus. 7 De tweede eeuwse keizerbiograaf Suetonius vermeldt heel wat beschimpingen aan Augustus’ adres die met zijn (vermeende) lage afkomst te maken hadden (Aug. 4). Diezelfde Suetonius maakt overigens, zoals typisch is voor het genre van de biografie, het euvel van zijn gebrekkige voorbestemming uitgebreid goed: een hele reeks voortekenen wordt beschreven (Aug. 94-97). Dat we voor heel wat details over Augustus’ leven van Suetonius afhankelijk zijn maakt het soms lastig de betrouwbaarheid ervan vast te stellen. Prof. Daan den Hengst zegt hierover in de Inleiding op zijn Suetoniusvertaling (Amsterdam 1996), 14: “Het zou overigens onjuist zijn de waarde van Suetonius voor de geschiedschrijving te bagatelliseren. De moderne historici zijn het er in het algemeen over eens dat hij zelden of nooit uit vooringenomenheid materiaal achterhoudt of de waarheid geweld aandoet.” Ik laat het oordeel aan de lezer over; wanneer ik me direct op Suetonius baseer is dat duidelijk vermeld in de noten. 8 Met de Latijnse term dictator (een officiële rang in de Romeinse staat) wordt Julius Caesar bedoeld; hij noemde zichzelf vanaf februari 44 dictator perpetuus. 9 Na de vergoddelijking van Julius Caesar in 42 ging hij zich Imperator Caesar Divi filius (‘Opperbevelhebber Caesar, zoon van de Goddelijke’) noemen, een ietwat zonderlinge maar in propagandistische zin waarschijnlijk zeer effectieve naam. 10 J. A. Rea, Legendary Rome: myth, monuments and memory on the Palatine and Capitoline (London 2007) 6 en D. Favro, The Urban Image of Augustan Rome (Cambridge 1996) 29-41. 11 De Domus Publica (‘van staatswege gefinancierde woning’, of iets dergelijks) wordt in de antieke bronnen ook wel Regia (‘koningspaleis’) genoemd, zie R. T. Scott, ‘Domus Publica’, in E. M. Steinby ed., Lexicon Topographicum Urbis Romae II (Roma 1995) 165-166. Moderne archeologische studies maken echter onderscheid tussen de Domus Publica (die deel uitmaakte van het Atrium Vestae, het Huis van de Vestaalsen) en de aan de overzijde van de Sacra Via gelegen Regia. Volgens Amanda Claridge is die laatste de plek waar de pontifices samenkwamen en hun archieven 1

21

bewaarden, maar woonden ze in de Domus Publica (Idem, Rome. An Oxford Archaeological Guide (2e druk; Oxford 2010) 109). Voordat hij in 63 pontifex maximus werd, bewoonde Caesar volgens Suetonius (Iul. 46.1) een bescheiden huis in de Subura – zie daarvoor de recente biografie van A. Goldsworthy, Caesar (paperback; London 2007) 75-77. 12 Ik ga hier uit van de gangbare visie dat het Theater van Pompeius het eerste permanente stenen theater in Rome was en tot de voltooiing van het Theater van Marcellus in 13 ook het enige in zijn soort. Er zijn echter wel andere republikeinse theaters bekend die wellicht wat minder tijdelijk van aard waren dan doorgaans wordt gesuggereerd. Zie J. Richardson, A new topographical dictionary of ancient Rome (Baltimore-London 1992) 380-381. 13 In toenemende mate wordt de vraag gesteld, in hoeverre wel gesproken kan worden van de bouwpolitiek van de Romeinse keizers: in sommige gevallen lijkt het veeleer zo te zijn, dat gebouwen voor de keizer werden gebouwd of ontworpen, bij wijze van eerbetoon. Voor een aantal van Augustus’ bouwprojecten (zijn Mausoleum en zijn huis, bijvoorbeeld) lijkt grote persoonlijke betrokkenheid echter zeer aannemelijk. 14 Er wordt in de literatuur wel van dergelijke masterplannen gesproken. Zo zegt John Stambaugh dat Caesar zeer revolutionair was “by boldly revising the calendar, or –for the first time in Rome’s history– by developing a master plan for the city.” (J. E. Stambaugh, The ancient Roman city (Baltimore & London 1998) 43). 15 Marcus Antonius was in 42 geïnstalleerd als flamen divi Iuli (‘speciale priester van de goddelijke Julius’), maar het was Octavianus die de cultus het meest beijverde, aldus John Scheid in K. Galinsky, ed., The Cambridge companion to the age of Augustus (Cambridge 2005) 184. 16 Het Latijnse adjectief iulius duidt telkens het verband met het Julische geslacht aan. Voor een overzicht van Augustus’ bouwactiviteit op het Forum Romanum, zie het hoofdstuk in K. Bringmann en T. Schäfer, Augustus und die Begründung des römischen Kaisertums (Berlin 2002) 227-233. C. Höcker vat Caesars activiteiten mooi samen in Der Neue Pauly (s.v. Forum III.8.C): ’’Caesars Forum Iulium tilgte durch Überbauung das Areal des comitium und wurde damit zur architektonischen Manifestation seiner politischen Usurpation der Republik. Die neue Curia Iulia wurde ein Annex seines Forums, so wie in seinen Augen der Senat zum Annex seiner Herrschaft geworden war.“. 17 Hoewel het een openbaar monument was, was het niet van staatswege opgericht, maar door Caesar gebouwd en uit eigen middelen bekostigd; zo ook het Forum van Augustus. 18 P. Zanker, Augustus und die Macht der Bilder (2e druk; München 1990) 34, 52. Cf. Suetonius, Div. Iul. 78.2. 19 Zie voor het Marsveld onder Augustus, P. Rehak, Imperium and cosmos: Augustus and the northern Campus Martius (Madison 2006). 20 Cf. Propertius II.31.9 (“claro surgebat marmore templum”, “daar verrees een tempel van stralend marmer”) en Vergilius, Aeneis VI.69-70 (“Phoebo ... solido de marmore templum / instituam”, “voor Apollo zal ik een tempel van massief marmer oprichten” – hier spreekt Aeneas!), VIII.720 (“ipse sedens niveo candentis limini Phoebi”, “Hijzelf [Augustus] gezeten op de sneeuwwitte drempel van de stralende tempel”). Suetonius (Aug. 31.1) vermeldt dat Augustus de belangrijke Sibyllijnse boeken, die sinds mensenheugenis in de Jupitertempel op het Capitool werden bewaard, naar de Apollotempel liet overbrengen. Hij dateert dat na 12 voor Christus, maar volgens John Miller moet het eerder zijn geweest, vóór 19 (Idem, Apollo, Augustus, and the poets (Cambridge 2009) 240 n.18). Van Caesar wordt overigens ook gezegd dat hij met zijn Tempel van Venus Genetrix het Capitolijnse monument kon evenaren (Zanker, Augustus, 114). 21 Toen de Romeinse Archeologische Dienst in 2007 bekendmaakte het Lupercal gelokaliseerd te hebben bij een proefboring met een videosonde, stond er dagenlang weinig anders in de Romeinse kranten. Voor de hevige discussie over de waarheid van de bewering die vervolgens losbarstte, zie R. Coates-Stephens, ‘Notes from Rome’, Papers of the British School of Rome 76 (2008) 301 en A. Hartmann, Zwischen Relikt und Reliquie. objektbezogene Erinnerungspraktiken in antiken Gesellschaften (Berlin 2010) 154n652.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Voor Augustus’ bemoeienis met de Lupercalia zie Suetonius, Aug. 31.4. 23 Iam tum in Palatio monte Lupercal hoc fuisse ludicrum ferunt (“Reeds toen [voor de stichting van Rome], zegt men, is er op de Palatijn dit Lupercal-schouwspel geweest”, I.5.1). 24 Suetonius, Aug. 7.2; zie ook Florus II.34.66 en Dio XLIII.16.7. Dit saillante detail vermeldt Augustus zelf niet in zijn Res Gestae. 25 Zie Cassius Dio, LIII.16. 26 Suetonius, Aug. 95; zie ook Appianus III.94.388 en Dio XLVI.46.23. Ook Octavianus nam volgens Suetonius het augurium augustum waar bij het ingaan van zijn eerste consulaat, ‘zoals Romulus’. In de geveldriehoek van de tempel van Quirinus, die Augustus restaureerde en in 29 opnieuw inwijdde, was Romulus met de twaalf gieren van het augurium afgebeeld. 27 Suetonius (Aug. 7.2) vermeldt expliciet dat sommigen de naam Romulus passend vonden “quasi et ipsum conditorem urbis”, “omdat hij als het ware zelf een stichter van de stad <was>”. Cf. Florus IV.12.66: “…an, quia condidisset imperium, Romulus vocaretur” (“…of hij, aangezien hij het Rijk had gesticht, Romulus zou worden genoemd”). De frase conditor alter wordt door Livius (V.49.7) gebruikt om M. Furius Camillus aan te duiden, maar had ook ondertonen die zeer goed met Augustus’ rol overeenkwamen: G. B. Miles, Livy: reconstructing early Rome (Ithaca-London 1995) 98-108. Volgens John Scheid associeerde Octavianus zich tot 27 zeer bewust met Romulus (Idem in Galinsky, ed., The Cambridge companion to the age of Augustus, 186). In de Res Gestae, Augustus’ ‘autobiografie’, komt de naam Romulus niet voor. 28 John Carter ageert hevig tegen het idee dat de Ludi er oorspronkelijk voor dienden om een nieuw saeculum in te luiden in de zin dat dit steeds elke honderd of honderdtien jaar zou moeten gebeuren: “In short, it seems that Augustus invented a large part of the ceremonies for his celebration, and grafted them on to a notion of the saeculum only recently developed (perhaps by the learned antiquary Varro), to produce a splendid piece of bogus archaism – celebrated with great solemnity, commemorated on the coinage of the state, and designed to stress the continuing greatness of Rome as the new age dawned.” (Suetonius, Divus Augustus. Ed. door J.M. Carter (Bristol 1982) 136). 29 Augustus, Res Gestae 13 en Suetonius, Aug. 22. Zie Varro, De lingua latina V.165. De eerste en meest plechtige sluiting door Octavianus/Augustus was die in 29 na de Slag bij Actium, ter ere van zijn drievoudige triomf: Cf. Vergilius Aeneis I.291-296. 30 De waardering van het regime van Augustus is in de wetenschappelijke literatuur op zijn zachts gezegd controversieel; waar sommigen het over een ‘militaire dictatuur’ hebben en ook de duistere kanten van zijn autocratische machtspolitiek willen belichten, in scherp contrast met de res publica libera (’Vrije Republiek’) van daarvoor, leggen anderen juist de nadruk op de heilzame kanten van de verzoening die hij, na een eeuw van burgeroorlogen, wist te brengen. Deze twist is in zekere zin de afspiegeling van een eeuwenlange traditie van Augustusreceptie: waar hij in vroegere eeuwen gold als hét model van de condottiere, wijze vorst en verlichte monarch, werd in de loop van de negentiende en twintigste eeuw een minder feestelijk beeld gangbaar. Onder invloed van, enerzijds, een algemene mode die het ‘zuivere’ Griekendom en de Atheense democratie boven Romeinse decadentie en machtbelustheid verkoos, en anderzijds de traumatische ervaringen van de totalitaire regimes in de eerste helft van de twintigste eeuw, kwam Augustus in een steeds kwader daglicht te staan (dat Mussolini zich bij uitstek aan hem had gespiegeld, hielp hier natuurlijk niet bij – zie ook het artikel van Lotte Drouen). Sir Ronald Syme, die zijn baanbrekende studie The Roman Revolution voltooide in 1939 en in het voorwoord expliciet naar de dreiging van Hilter en nazi-Duitsland verwees, zag de autocratie of dictatuur in het licht van zijn tijd als een intrinsiek slechte staatsvorm, gebaseerd op en geneigd tot onderdrukking. Zie ook mijn recensie van Christopher Mackay’s The breakdown of the Roman republic in Skript Historisch Tijdschrift 33 (2011) 58-60. Aan de Amerikaanse universiteiten van het post-Vietnam tijdperk moesten vooral de augusteïsche dichters het ontgelden. Het gaat het bestek van dit artikel helaas te boven om de wetenschappelijke controverse uitgebreid te behandelen. Zie daarvoor de uitstekende nieuwe biografie van K. Bringmann, Augustus (Darmstadt 2007) – achterin wordt de Forschungsgeschichte uitgebreid behandeld. 22

De term is van Ann Vasaly (Representations. Images of the world in Ciceronian oratory (Berkeley 1993) 41). Voor een bespreking en korte samenvatting van haar theorie zie T. S. Welch, The elegiac cityscape. Propertius and the meaning of Roman monuments (Columbus 2005) 8. 32 Voor een recente behandeling van deze passage, zie J. J. L. Smolenaars, ‘Een wandeling in het toekomstige Rome: Vergilius Aeneis 8.306-369’, in: C. Hupperts en E. Jans, ed., Laus Romae. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Rome (Leeuwarden 2010) 7-20. 33 Een teken van bescheidenheid dat niet veel rijke Romeinen hem zullen hebben nagedaan. Suetonius, Aug. 72; zie ook 82. Zie echter Wiseman, ‘The house of Augustus and the Lupercal’, JRA 22 (2009) 527–545, daarvan 528: ‘it does not say Augustus slept in the same room for more than 40 years.’ 34 Ferunt (“men zegt”, Livius I.5.1) zou afstand van Livius als auteur impliceren, maar het is wel de enige versie die hij vermeldt. Het is overigens ook de eerste en autoritatieve etymologie van Varro (De lingua latina V.53); G. Tagliamonte (Steinby, Lexicon IV, 14) spreekt van ‘la tradizione più accreditata’, “de meest betrouwbare overlevering”. Zie ibidem voor andere (antieke en moderne) etymologieën. 35 Bij Cicero (Pro Rabirio 33; De re publica III.34) treffen we al een vergelijkbaar idee aan, maar bij hem is toch meer sprake van een filosofisch en politiek-theoretisch gefundeerde, in plaats van religieus/teleologische opvatting over eeuwigheid (R. Mellor, 'The Goddess Roma', Aufstieg und Niedergang der römischen Welt II.17.2 (1981) 1019). Juist in zijn relaas over de stichting van Rome (De re publica II.4-22) komt het idee niet voor. 36 Dat dit de enige keer is dat Rome in Tibullus’ elegieën op de voorgrond treedt maakt het nog iets saillanter. Voor de uitzonderlijke positie van dit gedicht binnen Tibullus’ oeuvre, zie D. O. Ross, Backgrounds to Augustan poetry: Gallus, elegy and Rome (Cambridge 1975) 154. Cf. Ovidius’ Fasti (III.72), waar de stichting en eeuwigheid ook worden gecombineerd. 37 Publiek, qua functie dan: net als het Forum Iulium stond het op privaat aangekochte grond en werd het niet door de staat gebouwd of betaald (Augustus, Res Gestae 21). 38 Augustus zou de tempel gewijd hebben voor zijn overwinning op Brutus en Cassius in de Slag bij Philippi (in 42) – vandaar Mars Ultor. 39 P. Zanker, Forum Augustum (Tübingen 1968) 14. 40 Zanker, Augustus 213-217. 31

Afbeeldingen Forum Iulium en mausoleum: foto`s door Joep Beijst. Reconstructie Campus Martius: http://solarium.uoregon. edu/images.htm

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

22


Landschapsarcheologen en beeldentuurders De Radboud Universiteit op de Via Appia Lize Noorda

I

n juli 2011 is er opnieuw een groep Nijmeegse studenten naar Rome afgereisd voor een drieweekse archeologische campagne op de Via Appia. Allen hebben de minor Klassieke Archeologie afgerond of zijn dit jaar begonnen met het gelijknamige mastertraject. Bart Hekkert, een deelnemer aan de campagne van afgelopen jaar, vertelt: “Drie weken aan het werk in een open terrein met zesendertig graden was zwaar. Echter de grote variëteit aan werkzaamheden (grondmetingen, monumenten opmeten/schetsen), en het verblijf in het Koninklijk Nederlands Instituut en ook nog eens in de stad Rome, maakten de veldwerkstage tot een leerzame en zeer plezierige ervaring.” De coördinatoren van het project zijn Eric Moormann en Stephan Mols, docenten Klassieke Archeologie aan de Radboud Universiteit. Moormann vertelde dat ze waren uitgenodigd voor dit project door de Soprintendenza Archeologica di Roma, oftewel de archeologische dienst van Rome. Rita Paris, directrice van het Thermenmuseum kende Moormann en Mols van eerdere projecten. Behalve directeur is Paris de inspecteur van het archeologisch park van de Via Appia. Dit park omvat de eerste negen mijl van de weg, ruwweg vanaf de Muur van Aurelianus tot aan de Raccordo, de ringweg van Rome. “Het ging eerst over de eerste mijl,” vertelt Mols. In het Thermenmuseum lagen veel vondsten die uit hun context Bart Hekkert aan de Via Appia. waren gehaald. Paris had contact opgenomen met de Nijmeegse archeologen met de vraag of zij door middel van een museumproject deze stukken opnieuw konden verbinden met hun vindplaats. Maar het project werd aangepast. In plaats van een museumproject zou er onderzoek gedaan worden op de Via Appia. In december 2007 en januari 2008 hebben Mols en Moormann vooronderzoek gedaan. Mols beschreef één van de voorjaarsochtenden in januari waarop er een waterig zonnetje scheen, dat de koude dag verwarmde. “En toen moest er een nieuw project geboren worden,” vertelt Mols glimlachend. De keuze viel op de vijfde mijl. Zowel Moormann en Mols als Paris hadden een voorkeur voor dit stuk van de weg. “In de verder kaarsrechte Via Appia zit tussen de vijfde en zesde mijl een knik. Dat moet een reden hebben,” legt Stephan Mols uit. Waarschijnlijk lag er een reeds bestaande structuur toen de Via Appia werd aangelegd. Tegenwoordig is er bovengronds niets meer te zien dat hier aanwijzingen voor geeft en in het verleden dachten onderzoekers dat de sporen van deze structuur aan de rechterkant van de weg moesten liggen. Aan die kant van de weg is uitgebreid onderzoek gedaan, maar er is niets uitgekomen. “Het idee is nu dat er een structuur aan de linkerkant heeft gestaan en daar willen wij onderzoek naar doen,” verklaart Mols. “Bovendien staan er veel grafmonumenten,” vult Moormann zijn collega aan. Wat is het belang van het onderzoek op de Via Appia? De reden bleek deels verpakt in de geschiedenis van de archeologie in Nederland. Rond de jaren zestig werden er veranderingen doorgevoerd in de methoden en technieken van de archeologie onder invloed van nieuw onderzoek in de prehistorische archeologie en de culturele antropologie. Uit deze ontwikkeling ontstond de landschapsarcheologie. In Nijmegen bleef de oude traditie van cultureel historische archeologie hangen. “Beeldentuurders werden we genoemd,” aldus Mols. Daar waar Nijmegen zich vooral richt op de stadgeschiedenis, begon de rest van de klassiek archeologische wereld steeds meer het platteland te onderzoeken. Lang hebben deze methoden naast elkaar bestaan, maar een project als de Via Appia brengt ze samen. De weg is de verbinding tussen de stad en het achterland. Daartoe hebben Mols en Moormann ook de landschapsarcheologen Tesse Stek en Jeremia Pelgrom gevraagd om mee te werken aan het onderzoek op de vijfde mijl. Bovendien zullen er meer moderne technieken gebruikt gaan worden. Vorig jaar werd er gebruik gemaakt van een prospectiemeter en een GPS-systeem ontwikkeld voor

23

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


landmetingen, maar Moormann en Mols willen graag over een paar jaar een georadar inzetten. In plaats van een 2D-indruk, creëert dat een 3D-beeld van waar iets in de grond zit en hoe diep. “Daaruit kun je de politiek voor al dan niet opgraven trekken,” legt Moormann uit. Ook zonder 3D-informatie zijn er plannen om op te graven. ”Tussen de tumuli en bij de bar,” verklaart Stephan Mols. De tumuli zijn twee grafheuvels die in de volksmond verbonden worden met de mythe van de oorlog tussen Rome en Alba Longa onder de regering van Tullus Hostilius (ca. 673-641 v. Chr.). In deze oorlog waren er aan beide zijden drie broers die ongeveer even sterk en oud waren: de Horatii aan de kant van Rome en de Curiatii aan de zijde van Alba Longa. In plaats van open strijd besloten de twee steden tot een gevecht tussen beide drielingen. Welk drietal het gevecht won, won daarmee de oorlog voor zijn stad. Hoewel zijn broers sneuvelden, won de laatste Horatius door een list het gevecht. De tumuli zouden opgericht zijn voor zijn gevallen broers. Tussen de twee heuvels willen Mols en Moormann opgraven. Ze denken dat de benaming mythevorming is, maar wanneer zijn de grafheuvels dan opgericht? De tweede opgravingssite ligt een paar honderd meter dichter naar Rome toe. 'De bar' is een muur van ongeveer drie meter waar de deelnemers aan de campagne van vorig jaar de lunch nuttigden, vandaar de benaming. Wat het is weten de archeologen niet. Er zijn verschillende mogelijkheden geopperd, van ustrinum (brandplaats voor crematies) tot podiumfundament, maar vooralsnog is het gewoon een muur. De onderzoekers hopen met de opgraving meer uit te vinden over de oorsprong en functie van de muur. Ondertussen wordt de landschapsarcheologie niet vergeten. In de voorgaande twee jaar is een groot deel van de monumenten langs de vijfde mijl van de Via Appia in kaart gebracht, maar dit is nog niet af. “We willen een beeld van het suburbium krijgen,” begint Mols. “Wat lag er,” vult zijn collega aan. “Hoe functioneert het,” gaat Mols verder. “En waarom en wanneer,” besluit Moormann. Kan er geconcludeerd worden dat alle wegen naar Rome leiden en Nijmegen één daarvan geclaimd heeft voor onderzoek? “Dan hadden we op een weg aan de noordkant van Rome moeten gaan zitten. Reizigers uit het noorden kwamen doorgaans aan over de Via Flaminia of de Via Aurelia,” reageert Eric Moormann. Het is een bewuste keuze geweest om de Via Appia te kiezen. Het is een project dat een brug moet slaan tussen stad en platteland, twee delen van het landschap die niet van elkaar losgemaakt kunnen worden. “Bovendien,” vult zijn collega hem aan, “is het spreekwoord raar. De gouden mijlpaal staat op het Forum Romanum. Dus alle wegen gaan vanuit Rome.” Eric Moormann studeerde tussen 1973 en 1980 Klassieke talen in Nijmegen en promoveerde zes jaar later met een proefschrift over Romeinse schilderkunst. Momenteel is hij hoogleraar Klassieke Archeologie aan de Radboud Universiteit. Stephan Mols studeerde van 1980 tot 1988 Klassieke talen in Nijmegen en promoveerde in 1994 op een proefschrift over houten meubelen in Herculaneum. Momenteel is hij als docent en onderzoeker werkzaam aan de Radboud Universiteit. Mols publiceerde recentelijk met Nathalie de Haan Cultuurgeschiedenis van de oudheid (Zwolle 2012). Moormann en Mols ontvingen voor het project aan de Via Appia van NWO recentelijk € 630.000. Foto Bart Hekkert: Lotte Drouen.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

24


Van de Egyptische zon tot de Romeinse hemelpoort1 Maurits de Leeuw

A

ls de Egyptische zonnegod Re-Atum vanuit de hemel op aarde zou neerkijken, zou hij zijn stralen ofwel zijn versteende zaad op vele plaatsen in Rome terugvinden. De afgelopen tweeduizend jaar zijn er veel obelisken door Rome gesleept en opgesteld, sommigen afkomstig uit het land waar ze oorspronkelijk voor het eerst zijn opgericht, Egypte; anderen later gehouwen uit Italisch steen. Op pleinen en voor kerken trekken ze nu de aandacht, terwijl ze eerder in Romeinse circussen dienst deden. Vele zijn beschreven met de naam van hun (her)oprichters naast eventuele oorspronkelijke hiërogliefen, vele zijn bekroond met een kruis. Geconfronteerd met de bonte verzameling obelisken rijst bij ons wellicht de vraag wat ze eigenlijk in Rome doen, wat ze ons daar duidelijk willen maken. In dit artikel zal ik me beperken tot één van de meest opmerkelijke obelisken, degene die tegenwoordig midden op het Sint Pietersplein staat. Ik zal in de eerste plaats een historisch overzicht geven van de lotgevallen van deze obelisk. Tegelijkertijd zal steeds de vraag aan de orde komen welke boodschap hij door de eeuwen heen heeft moeten uitdragen. In het vervolg zullen we zien dat de meeste ontwikkelingen plaatsvonden ten tijde van de heerschappij van de JulischClaudische keizers en in de zestiende eeuw, met name tijdens het pontificaat van Sixtus V (1585-1590). Speeltje van het Julisch-Claudische huis De obelisk op het Sint Pietersplein is van oorsprong Egyptisch.2 In Egypte werden obelisken in tempelcomplexen opgericht om de zonnegod Re-Atum te vereren en tegelijkertijd om de macht van de farao’s te benadrukken, die geïdentificeerd werden met de zonnegod. Onze obelisk stond op het moment dat Rome in 30 voor Christus Egypte annexeerde waarschijnlijk bij een belangrijk tempelcomplex voor Re-Atum in de oude Egyptische stad Heliopolis (tegenwoordig een buitenwijk van Caïro). Ter ere van die annexatie werd de obelisk opgericht op het nieuwe Forum Iulium in Alexandrië onder het gezag van de prefect van Egypte, Cornelius Gallus. Deze Gallus zou niet veel later bij Augustus in ongenade vallen: in 26 voor Christus werd hij om voor ons onduidelijke redenen gedwongen afstand te doen van de prefectuur van Egypte. Kort daarna pleegde hij zelfmoord. Het door Gallus bevestigde bronzen opschrift liet Augustus vervangen door een inscriptie die de obelisk wijdde aan hemzelf en zijn adoptiefzoon Tiberius. Deze inscriptie is tot op de dag van vandaag gedeeltelijk zichtbaar. Aanvankelijk was de obelisk bedoeld als overwinningsteken ter ere van de aansluiting van Egypte bij het Romeinse Rijk. Door elementen uit de bouwstijlen van verschillende in het Romeinse Rijk opgenomen culturen te combineren benadrukte Augustus de universele aanspraak van de Romeinse macht. In Rome zelf is dit idee bij een aantal bouwprojecten te vinden, onder meer bij het Mausoleum van Augustus, waar ook twee obelisken werden opgesteld. Het gedrag van Gallus bleek echter op de een of andere manier niet in de politiek van Augustus te passen. De Deense Egyptoloog Erik Iversen, die onderzoek heeft gedaan naar het nachleben

25

van obelisken, geeft de volgende interpretatie met betrekking tot het opschrift en de val van Gallus: `It will be seen that the wording of the inscription makes it a monument to Gallus rather than to the Emperor, and it is, therefore, by no means surprising that it was removed soon after 26 B.C., when Gallus fell into disgrace and was compelled to commit suicide as a result of insurbordinate and recalcitrant behaviour.`3 Onder Caligula werd de obelisk in 37 na Christus naar Rome getransporteerd en in het nieuwe Circus Gai geplaatst, dat zich op de Vaticaanse heuvel bevond (later bekend als Circus (Gai et) Neronis). De obelisk stond op de spina van het circus, de verhoging die de renbaan in twee gelijke helften verdeelde. De oude inscripties van Augustus werden gedeeltelijk verwijderd en op twee zijden van de obelisk werden nieuwe inscripties aangebracht. Hierbij rijst de vraag waarom Caligula de obelisk met zoveel moeite naar Rome liet brengen en er nieuwe inscripties op liet aanbrengen.4 Wellicht wilde de als krankzinnig bekend staande keizer hiermee de verovering van Egypte ter meerdere eer en glorie van zichzelf nog eens dunnetjes over doen, zoals de Duitse historicus Ernst Batta veronderstelt: “Ein Zeichen des Sieges sollte der Obelisk sein, seines Sieges über Ägypten, ungeachtet dessen, dass es zu Caligulas Zeiten in Ägypten nichts mehr zu siegen gab.”5

Opgenomen in de armen van het christendom Qua plaats en uiterlijk had de obelisk sinds de voltooiing van het circus van Nero (in 45 na Christus) bijna vijftien eeuwen vrijwel onberoerd op zijn plek gestaan, nu naast de eerste Sint Pieterskerk die Constantijn begin vierde eeuw over

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


het graf van Petrus had laten bouwen. Toen in de Renaissance de interesse voor de klassieke heidense monumenten in Rome echter groter werd, werd de drang om de obelisk in te zetten om de grootsheid van de Kerk te vieren eveneens groter. Paus Nicolaas V (1447-1455) besloot als eerste dat er iets moest gebeuren met de obelisk. De basis van de obelisk was inmiddels bedekt onder een laag van vier meter grond en puin, hetgeen onder de De obelisk op het Sint Pietersplein bevolking het verhaal deed ontstaan dat de obelisk zou worden gedragen door twee of vier enorme bronzen leeuwen. Ook was er een kerk opgericht tegenover de obelisk, gewijd aan Andreas, en er omheen had zich in de loop der tijd een pleintje gevormd. Nu de paus weer te Rome verbleef na zijn ‘Babylonische ballingschap’ in Avignon (1307-1375) besloot Nicolaas dat alle basilieken, kerken en pauselijke paleizen hersteld moesten worden. Dit plan omvatte ook het idee om de obelisk bij de Sint Pieter van zijn oude plaats te halen en hem voor de trappen van het voorportaal van de oude Sint Pieterskerk op te stellen als centrum en focus van de ‘nieuwe stad’ (met deze bouwprojecten doopte Nicolaas Rome als vicus curialis, ‘stad van de curie’). Allereerst zouden de vier bronzen leeuwen, waarvan men nog steeds geloofde dat zij de obelisk ondersteunden, vervangen worden door beelden van de vier Evangelisten. Bovendien zou de obelisk bekroond worden met een gouden beeld van een triomferende Christus aan het kruis. Ondanks dat dit plan al tijdens Nicolaas’ leven vanwege praktische bezwaren van de hand werd gewezen, bleef de discussie over het verplaatsen van de obelisk bestaan. Paus Julius II (1503-1513) besloot in 1505 een nieuwe Sint Pieter te bouwen6 op de plaats van de oude Sint Pieter, naast het pleintje van onze obelisk. Dit bouwproject zou uiteindelijk leiden tot de Sint Pieterskerk zoals wij die nu kennen, met de obelisk op het Sint Pietersplein ervoor. Voor de enorme onderneming om de obelisk van zijn plaats te krijgen was paus Sixtus V (1585-1590) verantwoordelijk. Hij liet het echter niet slechts bij de verplaatsing van de Vaticaanse obelisk: hij liet maar liefst vier obelisken in Rome verplaatsen. Al in zijn tijd als kardinaal had Sixtus plannen gemaakt om de obelisken in te zetten bij het verbinden van de hoofdkerken van Rome, wat door middel van lijnrechte straten moest gebeuren. Niet alleen geldgebrek had tot dan toe de verplaatsing van de obelisk uit het Circus Neronis verhinderd, maar vooral ook technische problemen hadden voorgaande pausen afgeschrikt. Sixtus liet nu een wedstrijd uitschrijven voor het beste plan om de obelisk te verplaatsen. Het plan van de architect Domenico Fontana

werd uitgekozen en daarmee kreeg hij tevens de bevoegdheid om de obelisk op zijn nieuwe plek voor de in aanbouw zijnde nieuwe Sint Pieter te laten zetten. Er moesten allereerst enorme hoeveelheden touw, hout en metaal worden geproduceerd om de steigerconstructie te bouwen. Huizen rond de obelisk en voor de Sint Pieter moesten worden afgebroken en zelfs de muren van de San Andrea aan het pleintje van de obelisk werden doorbroken om de obelisk te verhuizen. Op 10 september 1586 werd de obelisk uiteindelijk overeind gezet op zijn huidige plaats met een kruis op de top. Het verplaatsen van de obelisk werd als een grootse daad beschouwd en Fontana werd dan ook rijkelijk geëerd, onder andere in één van de nieuwe inscripties op de obelisk zelf.7 Iversen heeft een interessante uitspraak gedaan over de houding van Sixtus ten aanzien van klassieke monumenten: `Unembellished by romance or sentiment the ruins of Rome were to him just ruins, ‘festering sores’, to be annihilated and destroyed like the superstition they represented, or else re-used for the ornamentation and embellishment of Christian monuments as an atonement of their past and an homage to the Church.` Je zou dus kunnen zeggen dat Sixtus de vier obelisken inzette om de zege van het christendom op de klassieken door middel van klassiek erfgoed te belichamen en zo de superioriteit van de Kerk te onderstrepen. Niet alleen gebruikte hij de obelisken in zijn bouwpolitiek omdat ze opvallende oriëntatiepunten boden voor de hoofdkerken in Rome,9 maar ook omdat ze door hun antieke voorgeschiedenis duidelijk maakten dat de macht van de Kerk een wedergeboorte was van de macht van het Romeinse rijk. Je zou dus kunnen zeggen dat er een zekere overeenkomst was tussen de manier waarop de Romeinse keizers aan de ene kant en de Renaissancepausen aan de andere kant de obelisken inzetten. Bij beiden lijken de obelisken een boodschap uit te dragen van de wereldheerschappij van Rome (al was het in het geval van de pausen slechts geestelijk, in tegenstelling tot de politieke dominantie van de keizers). Paus Alexander VII (1655-1667), ten slotte, heeft vooral bijgedragen aan de omgeving van de obelisk. Toen hij het huidige Sint Pietersplein liet aanleggen, heeft men aanvankelijk overwogen de obelisk weg te halen omdat hij niet exact in het midden van het plein stond. Uiteindelijk is de obelisk op het nieuwe plein gehandhaafd en werd hij omsloten door de ‘armen’ van de Sint Pieter die de galerijen van Bernini rond het plein vormen. Zo belandde deze

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

26


Egyptische steengeworden straal van zonnegod Re-Atum uiteindelijk als triomfantelijk teken van de katholieke kerk in de armen van het Sint Pietersplein, voorportaal van de hemel en centrum van de (christelijke) wereld.10

Dit is een bewerking van een paper geschreven bij het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome (KNIR) in het kader van de BAcursus Roma Caput Mundi (19-10-2009 tot 02-11-2009). 2 Er bestaat discussie over de vraag of de obelisk is vervaardigd in opdracht van een farao of van de Romeinen, zie E. Batta, Obelisken: Ägyptische Obelisken und ihre Geschichte in Rom. (Frankfurt am Main 1986) 25. 3 E. Iversen, Obelisks in exile I: The obelisks of Rome (Kopenhagen 1968) 20. 4 Het transport van de obelisk naar Rome is beschreven door Plinius Maior, Naturalis Historiae XVI. 76. 5 Batta, Obelisken, 26. 6 Wellicht zou Julius het als een verregaande renovatie hebben beschouwd, maar in feite liet hij de oude Sint Pieter slopen en begon hij met de bouw van een geheel nieuwe kerk. 7 Voor een beschrijving en uitleg van de inscripties van Sixtus, zie Iversen, Obelisks in exile I, 38-40. 8 Iversen, Obelisks in exile I, 41. 9 Tot op de dag van vandaag worden drie van de vier oude basilieken in Rome vergezeld door obelisken: ook bij de San Giovanni in Laterano (Sint Jan van Lateranen) en bij de Santa Maria Maggiore werden obelisken opgesteld. Alleen bij de San Paolo fuori le Mura (Sint Paulus buiten de Muren) is geen obelisk te vinden, mogelijk vanwege het feit dat deze kerk verder buiten de stad lag en dat een obelisk geen opvallend oriëntatiepunt zou vormen (men stuitte vanzelf wel op de kerk). 10 Voor verdere werken over obelisken in Rome, zie: C. d’Onofrio, Gli obelischi di Roma (Rome 1965) en A. Roullet, The Egyptian and Egyptianizing monuments of imperial Rome (Leiden 1972). 1

Foto obelisk op het St. Pietersplein: J. Ratzinger

27

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Van ‘compromiskeizer’ tot ‘geboren in het purper’ De weg naar de troon van een viertal Romeinse keizers Stijn Knuvers

H

et Romeinse keizerschap is altijd een vreemd instituut geweest. Er was, net als bij het pausschap (zie de bijdrage van Tom van Boekholt elders in deze publicatie), vanaf het begin af aan geen officiële wijze waarop de zelfbenoemde heersers over de wereld elkaar opvolgden. De stad Rome vormde echter tot aan de derde eeuw een constante factor in de machtsstrijd die vaak het gevolg was van deze situatie. Of keizers nou via hun voorganger aan de macht kwamen of langs de weg van de Senaat of de Praetoriaanse garde, altijd was de macht over en de aanwezigheid in de stad Rome cruciaal. Dáár zetelde de Senaat, dáár was het hoofdkwartier van de Praetoriaanse garde en dáár stond het keizerlijk paleis. Rome was dus ook voor de keizers van de eerste en tweede eeuw n. Chr. het onbetwiste centrum van de wereld. De opvolging door een (al dan niet geadopteerd) familielid was de meest voorkomende en vaak ook de meest stabiele manier van opvolging, maar sommige keizers kwamen ook op andere manieren aan de macht. Toch bleef het dynastieke principe altijd een grote rol spelen bij de keizersopvolging. Zelfs op de momenten dat er geen erfopvolging was, bleef het erfopvolgingsprincipe bijna altijd belangrijk: zowel Claudius als Galba, beiden geen directe afstammelingen van eerdere keizers, legden bij hun opvolging sterk de nadruk op hun banden met de keizerlijke familie. En juist in de roerige derde eeuw, toen de keizerlijke families elkaar sneller dan ooit opvolgden, beleefde het principe van de erfopvolging haar hoogtepunt.1 In dit stuk wil ik laten zien dat er ondanks dit dominante dynastieke principe toch veel variatie is in de manier waarop verschillende Romeinse keizers aan de macht kwamen, zowel via de erfelijke als via de niet-erfelijke weg. Dit zal ik doen aan de hand van vier gevalstudies, verdeeld over een periode van ongeveer honderd jaar die min of meer samenvalt met de tweede eeuw na Christus (te weten de periode 97 – 193). Deze periode kende veel stabiliteit in de opvolging tijdens de periode van de zogenaamde adoptiefkeizers, maar het begin en het einde van deze periode worden juist gekenmerkt door alternatieve opvolgingen. Ik zal achtereenvolgens de weg naar de troon van de keizers Nerva, Marcus Aurelius, Commodus en Didius Julianus belichten. Twee van hen (Marcus Aurelius en zijn zoon Commodus) kwamen via verschillende dynastieke wegen aan de macht en laten duidelijk, maar toch op totaal verschillende manieren, de werking van de erfopvolging zien. De twee anderen laten duidelijk zien op welke verschillende manieren men in de stad Rome aan de macht kon komen als er geen opvolger binnen de keizerlijke familie was. In dit laatste geval gaat het om de bekende ‘compromiskeizer’ Nerva, die door de Senaat tot keizer werd uitgeroepen, en de wellicht minder bekende Didius Julianus, die met hulp van de Praetoriaanse garde het keizerschap verwierf.

Keizer bij de gratie van de Senaat: Nerva Marcus Cocceius Nerva volgde in het jaar 97 Domitianus op als keizer van het Romeinse Rijk. Tegenwoordig is het algemeen geaccepteerde beeld dat Nerva naar voren werd geschoven door de Senaat van Rome,2 maar een belangrijke bron uit de Oudheid, de Romeinse geschiedenis van Cassius Dio, laat iets anders zien. Volgens Cassius Dio, die zijn Romeinse geschiedenis ruim een eeuw na de keizerschappen van Domitianus en Nerva schreef, kwam Domitianus aan zijn einde door een groep vrijgelatenen uit zijn directe omgeving die een samenzwering tegen hem hadden gevormd. De samenzweerders wilden de keizer volgens Dio niet doden voordat zij een geschikte opvolger hadden gevonden, en deze opvolger meenden ze na een korte zoektocht te hebben gevonden in Nerva. Hij zou de positie van beoogd keizerskandidaat echter alleen hebben geaccepteerd omdat hij in gevaar was wegens een voorspelling dat hij keizer zou worden, aldus Cassius Dio.3 Dit laatste doet toch wel wat afbreuk aan de geloofwaardigheid van de versie van de gebeurtenissen rond de dood van Domitianus die Dio geeft, vooral ook omdat het verhaal van de voorspelling vergezeld wordt door een uitgebreide beschrijving van voortekenen in de dromen van Domitianus. Ook vinden we bij Dio een verhaal over een zekere Appolonius van Tyana, die op het moment van de moord in Efeze op een rots zou zijn geklommen en van daaraf zou hebben gesproken alsof hij getuige was van de moord op Domitianus. Anderzijds Marcus Cocceius Nerva.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

28


kan natuurlijk alleen al het bestaan van de voorspelling Nerva tot vijand van Domitianus hebben gemaakt, omdat hij op deze manier een verzamelpunt voor vijanden van de keizer zou kunnen worden (wat volgens Cassius Dio dan ook gebeurde). De ongeloofwaardigheid van het verhaal van Cassius Dio zit echter vooral in het feit dat het zeer twijfelachtig is dat een groep vrijgelatenen zo veel invloed uit zou kunnen oefenen op het proces van de keizersopvolging. Uit het moderne wetenschappelijke onderzoek komt zoals gezegd een ander beeld naar voren. Hier wordt de Senaat juist gezien als de dominante factor in het tot stand brengen van het keizerschap van Nerva. De Senaat van Rome had een behoorlijke verandering doorgemaakt sinds het begin van de keizertijd. In de eerste decennia van deze periode was de Senaat nog behoorlijk Republikeins ingesteld, wat onder andere resulteerde in een roep om het herstel van de Republiek bij de dood van Caligula. Tegen de tijd dat Nerva keizer werd was het karakter van de Senaat echter behoorlijk veranderd. Van de oude Republikeinse senatoriale families die de burgeroorlogen van de eerste eeuw voor Christus hadden overleefd waren er nog maar weinig over (onder Trajanus en Hadrianus hadden nog slechts dertig senatoren uit de oude families zitting in de Senaat).4 Daarentegen was er juist een flinke instroom van nieuwe senatoren die afkomstig waren uit de verschillende provinciale elites. Deze nieuwe senatoren werden benoemd door verschillende keizers, omdat zij geen eeuwenoude Republikeinse voorgeschiedenis hadden en daardoor veel minder negatief tegenover het keizerschap stonden.5 Bovendien zorgde de benoeming door de keizer zelf an sich voor een zekere mate van loyaliteit aan het keizerschap. In het jaar 97 na Christus bevond de Senaat van Rome zich in een bijzondere positie: keizer Domitianus was vermoord, maar er was geen directe logische opvolger of troonpretendent om het stokje van hem over te nemen. Het was nu dus voor de Senaat in ieder geval theoretisch mogelijk om een nieuwe keizer uit hun eigen midden aan te stellen. De gebeurtenissen van de jaren 41 en 81, de jaren waarin respectievelijk Claudius en Domitianus zich door de Praetoriaanse garde tot keizer uit lieten roepen, lieten echter wel zien dat dit snel moest gebeuren. De volgende vraag is echter: waarom koos men dan voor Nerva? Volgens historicus Charles Murison was Nerva vooral een veilige keuze omdat hij een breed draagvlak had. Hij lag goed binnen de Senaat maar had ook banden met enkele voorgaande keizers (hij was onder andere bevriend geweest met Nero en hij had als consul gediend onder Vespasianus en Domitianus), waardoor het mogelijk was om zijn kandidatuur ook aan het volk en het leger te verkopen.6 Maar zoals voor alle keizers geldt, werd zijn roem voornamelijk postuum bezongen.7 Naast de keizer zelf vormden de Senaat en de Praetoriaanse garde twee belangrijke machtsblokken in de stad van waaruit het grote Romeinse Rijk werd bestuurd. Het keizerschap van Nerva laat zien dat het bij het ontbreken van een dynastieke opvolger voor de Senaat prima mogelijk was om een eigen kandidaat met succes tot keizer uit te roepen. Dat de Senaat koos voor een kandidaat die sterke banden had met de voorgaande keizers lijkt er echter wel op te wijzen dat de Senaat geen volledige vrijheid had in haar keuze. De

29

gehaastheid waarmee de Senaat haar keuze maakte en het precedent dat Claudius en Domitianus hadden geschapen suggereren bovendien dat de Senaat zeker niet het enige machtsblok was dat keizers op de troon kon helpen.

Opvolging door adoptie: Marcus Aurelius Marcus Aurelius begon zijn weg naar het keizerschap in tegenstelling tot de bejaarde Nerva al op zeer jonge leeftijd. Het precieze moment waarop die weg begon is moeilijk vast te stellen, omdat het onzeker is of het Hadrianus of Antoninus Pius was die hem voorbestemde voor het keizerschap. In het jaar 127, toen hij pas zes jaar oud was, verleende Hadrianus aan Marcus een speciale positie als Salisch priester. Hieruit blijkt dat Hadrianus een speciale interesse had in de carrière van de jonge Marcus, maar er kan zeker niet uit worden geconcludeerd dat hij hem als mogelijk opvolger zag. De volgende stap in de richting van het keizerschap zette Marcus Aurelius pas kort voor de dood van Hadrianus. Antoninus Pius werd door Hadrianus geadopteerd als zoon en opvolger, maar onder de voorwaarde dat hij twee jongens zou adopteren: Lucius Ceionius Commodus, de zoon van Hadrianus’ overleden adoptiefzoon met dezelfde naam, en Marcus Aurelius. Het is vrij zeker

Bronzen kopie van het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius (origineel: ca 170 n. Chr.) op de Piazza del Campidoglio.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


dat Hadrianus één van deze twee beoogde als zijn opvolger op de langere termijn, maar welke van de twee hij precies op het oog had is niet bekend. Volgens historicus Anthony Birley was het inderdaad al de bedoeling van Hadrianus dat de jonge Marcus zijn adoptiefvader Antoninus Pius op zou volgen, omdat de jongen al op jonge leeftijd zijn interesse had gewekt.8 Volgens historicus en classicus Pierre Grimal komt uit de Historia Augusta echter een ander beeld naar voren: het zou de bedoeling zijn geweest dat Ceionius uiteindelijk keizer zou worden, met de oudere Marcus in de functie van mentor en adviseur.9 Wie Hadrianus ook als zijn lange termijnopvolger zag, duidelijk is in ieder geval dat Antoninus Pius een duidelijke voorkeur had voor Marcus Aurelius. Al in 139 diende Marcus als quaestor principis, een functionaris die diende als tussenpersoon tussen keizer en Senaat. Bovendien brak Antoninus de verloving tussen zijn dochter en Ceionius af, om haar met Marcus te kunnen laten trouwen. Ten slotte verleende hij zijn adoptiefzoon ook nog eens de eretitel caesar. In 140 en 145 diende Marcus Aurelius als consul en bovendien blijkt uit zijn correspondentie met zijn leermeester Fronto dat hij waarschijnlijk ook al de keizerlijke honneurs waarnam tijdens de afwezigheid van zijn adoptiefvader. Aan het eind van het jaar 147, toen Marcus zesentwintig jaar oud was, kreeg hij van zijn vader tribunicia potestas en het keizerlijke imperium. Hierdoor verkreeg hij een groot deel van de keizerlijke machtsinstrumenten, hoewel de titel Augustus en de positie van pontifex maximus nog ontbraken. Deze laatste twee verkreeg hij pas na de dood van Antoninus Pius (161)van de Senaat.10 De weg naar het keizerschap van Marcus Aurelius illustreert op een zeer duidelijke manier hoe de keizerlijke opvolging via dynastieke weg voor veel stabiliteit kon zorgen. De opvolging verliep eigenlijk heel geleidelijk, zodat de daadwerkelijke overname van het keizerschap bij de dood van Antoninus Pius slechts een formaliteit was. De discussie rondom de adoptie van zowel Marcus Aurelius als Lucius Ceionius Commodus laat bovendien zien dat de opvolging door adoptie vooral ook interessante keuzemogelijkheden bood.

’In het purper geboren’: Commodus Waar de weg naar het keizerschap voor Marcus Aurelius al op jonge leeftijd begon, begon de weg van zijn zoon Commodus (niet te verwarren met de hierboven genoemde Lucius Ceionius Commodus) zo mogelijk nog eerder: hij wordt wel beschouwd als de eerste ‘in het purper geboren’ keizer. De traditionele visie op de opvolging door Commodus is dat Marcus Aurelius brak met een bijna honderd jaar oude traditie van het kiezen voor ‘de beste’ als keizerlijk opvolger door zijn minder geschikte zoon Commodus tot zijn opvolger te benoemen.11 Al in 1936 werd er echter door Russel Geer geopperd dat deze visie eigenlijk helemaal niet overeen komt met het beeld dat uit de bronnen naar voren komt: Nerva werd, zoals eerder al gezegd, niet gekozen als meest geschikte voor het keizerschap, maar als compromiskeizer. Bovendien was de opvolging van Nerva door Trajanus ook het gevolg van praktisch korte termijn denken en

Buste van Commodus, afgebeeld als Hercules (laatste kwart 2e eeuw n. Chr) in de Capitolijne musea. niet van een doordachte keuze voor ‘de beste’.12 Bovendien is het nog maar de vraag of er bij de opvolging van Marcus Aurelius door Commodus wel echt sprake was van een keuze. Marcus Aurelius stond sinds de opvolging van Vespasianus door Titus voor het eerst weer voor het probleem: moest hij zijn zoon als opvolger aanwijzen of op zoek gaan naar ‘de beste’? Het was voor keizers sowieso vrijwel onmogelijk om een opvolger te kiezen die niet afkomstig was uit de directe familie, maar voor Marcus was zelfs deze keuzevrijheid niet mogelijk. Als zijn zoon gepasseerd zou worden voor het keizerschap was de kans groot dat hij ofwel zelf aanspraak op de troon zou proberen te maken ofwel door vijanden van de regerende keizer zou worden gebruikt als verzamelpunt voor een opstand.13 Dat dit laatste door de Romeinse keizers zeer serieus werd genomen blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Hadrianus enkele van zijn directe familieleden dwong om zelfmoord te plegen om zo de opvolging door Antoninus Pius veilig te stellen.14 Bovendien was er ook nog de kwestie van de keizerlijke bezittingen: hoewel de keizer veel staatszaken betaalde met behulp van deze bezittingen waren deze toch zijn persoonlijke eigendom. Deze moesten dus via overerving naar de volgende keizer worden overgeheveld en ook hier was het voor Marcus Aurelius vrijwel onmogelijk om zijn eigen zoon te negeren.15 Marcus begon dan ook al vroeg om zijn zoon klaar te stomen voor het keizerschap, via dezelfde weg van

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

30


overheveling van keizerlijke functies die hij zelf ook had gevolgd. Tijdens zijn vijfde levensjaar ontving Commodus al de eretitel Caesar (aan deze titel waren weliswaar geen rechtsgevolgen verbonden, maar de drager van deze titel werd wel als de facto opvolger van de keizer beschouwd) en op zijn dertiende trad hij toe tot het publieke leven als pontifex. Bovendien probeerde Marcus Aurelius zijn zoon ook bekend en gerespecteerd te maken onder de soldaten door hem te laten delen in de eretitel Germanicus die hij aannam na zijn overwinning op de Germaanse Marcomanni.16 Kort na zijn toetreding tot het openbare leven ontving Commodus de toga virilis, het teken van volwassenheid in het antieke Rome, al dan niet als schrikreactie op de opstand van Avidius Cassius.17 In het jaar 176 werd Commodus door zijn vader tot mede-Augustus gemaakt, hoewel hij formeel nog steeds ondergeschikt was aan zijn vader. Op deze manier was de opvolging door Commodus vrijwel zeker gesteld: doordat hij de keizerstitel al bezat was de bevestiging van zijn positie door de Senaat bij de dood van Marcus Aurelius eigenlijk niet meer nodig. De weg naar het keizerschap van Commodus illustreert dus net als die van Marcus Aurelius het belang van het erfelijke principe, maar doet dit wel op een andere manier. Waar de opvolging van Marcus Aurelius vooral laat zien wat de mogelijkheden van de opvolging via adoptie waren, toont de opvolging van Commodus, doordat hij vanaf zijn geboorte al was voorbestemd voor het keizerschap, vooral de beperkingen van de dynastieke opvolging.

De macht van de Praetoriaanse garde: Didius Julianus Het jaar 193 na Christus staat ook wel bekend als het Vijfkeizerjaar. De eerste van deze vijf keizers, Didius Julianus, was in geen enkel opzicht familie van zijn voorganger Pertinax en kwam aan de macht met behulp van de Praetoriaanse garde. De manier waarop hij deze steun verwierf is onderwerp van één van de meest opvallende verhalen uit de Romeinse keizergeschiedenis: de Praetoriaanse garde zou het keizerschap per opbod hebben geveild, waarbij Didius Julianus uiteindelijk het Didius Julianus. hoogste bod uitbracht. Er wordt tegenwoordig wel getwijfeld aan het waarheidsgehalte van dit verhaal. Hoewel er drie verschillende bronnen uit de Oudheid zijn die het verhaal van de veiling vertellen (Cassius Dio, Herodianus en de Historia Augusta)18, is historicus Alan Appelbaum toch van mening dat de veiling van het keizerschap nooit heeft plaatsgevonden. Volgens Appelbaum werd Julianus’ voorganger Pertinax vermoord op aansporing van de prefect van de Praetoriaanse garde. Deze prefect zou vervolgens Didius Julianus naar voren hebben

31

geschoven als nieuwe keizer.19 Een probleem van het standpunt van Appelbaum is overigens wel dat er dus wordt verondersteld dat drie verschillende auteurs, waarvan twee tijdgenoten van Didius Julianus (te weten Cassius Dio en Herodianus), het verhaal van de veiling beiden hebben verzonnen danwel van elkaar hebben overgenomen. Welke van deze versies ook waar is, duidelijk is in ieder geval dat de Praetoriaanse garde in dit geval de beslissende factor was in de keizersopvolging. Dit was overigens niet voor het eerst; zoals eerder vermeld waren ook Claudius en Domitianus aan de macht gekomen met hulp van de Praetorianen. In tegenstelling tot het keizerschap van deze twee voorgangers steunde de machtspositie van Didius Julianus echter vrijwel alleen op de hulp van de Praetorianen. Julianus kreeg weliswaar de goedkeuring van de Senaat voor zijn keizerschap, maar deze goedkeuring verkreeg hij door met een grote groep Praetorianen naar het Senaatsgebouw te gaan om zo via intimidatie zijn zin te krijgen.20 Van volk en leger had Didius Julianus niet veel te verwachten, en het was het gebrek aan steun van deze laatste groep die hem al na drie maanden op zou breken: verspreid door het Romeinse Rijk hadden verschillende legerleiders zich door hun troepen tot keizer uit laten roepen. De meest succesvolle van deze legerleiders, de latere keizer Septimius Severus, had uiteindelijk de eer het kortstondige keizerschap van Didius Julianus te mogen beëindigen.21 Bij keizer Nerva zagen we al dat de Praetoriaanse garde een gevreesde ‘concurrent’ van de Senaat was als het ging om het naar voren schuiven van nieuwe keizers bij gebrek aan een duidelijke opvolger. Wat het keizerschap van Didius Julianus duidelijk maakt is dat het bij gebrek aan erfelijke opvolging goed mogelijk was om met de steun van de Praetoriaanse garde keizer te worden, maar tegelijk laat de instabiliteit van Julianus’ keizerschap zien dat deze steun alleen niet automatisch voldoende was voor een stabiel keizerschap.

Conclusie Zoals aan het begin van dit stuk te lezen is speelde de stad Rome als hoofdstad van het rijk een cruciale rol in de opvolging van de keizers. De heersende keizers zetelden natuurlijk op de Palatijn in Rome, maar ook twee andere machtsblokken, de Senaat en de Praetoriaanse garde, hadden hun thuisbasis in Rome. Deze drie machten konden, zoals in de loop van dit stuk wel is gebleken, elk een belangrijke rol spelen in het benoemen van de volgende keizer. In dit stuk heb ik geprobeerd om twee dingen te laten zien: dat aan de ene kant de opvolging van keizers via de dynastieke weg een dominante rol speelde en zeker voor een stabiele opvolging kon zorgen, maar dat er aan de andere kant ook ruimte was voor alternatieve wegen naar het keizerschap wanneer er geen directe opvolger aanwezig was. Keizers konden dus niet alleen worden gemaakt door de vorige keizer, maar bijvoorbeeld ook door de Senaat of door de Praetoriaanse garde.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


O. Hekster, Commodus: an emperor at the crossroads (Amsterdam 2002) 17. Het dynastieke principe is vooral ook goed te zien op munten, zie hiervoor: J. R. Fears, Princeps a diis electus: the divine election of the emperor as a political concept at Rome (Rome 1977). 2 Zie bijvoorbeeld C. L. Murison, ‘M. Cocceius Nerva and the Flavians’, Transactions of the American Philological Association 133 (2003) 147-157. 3 Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis 67.15.4-68.1.2 4 B. W. Henderson, Five Roman emperors. Vespasian, Titus, Domitian, Nerva, Trajan. A.D. 69-117 (New York 1969) 169. 5 P. Grimal, Marcus Aurelius. Een biografie (vert. E. van Hamert) (Parijs 1991) 34. 6 Murison, ‘M. Cocceius Nerva and the Flavians’, 154. 7 Plinius Minor, Epistulae 7.23, zie ook: O. Hekster, Romeinse keizers: de macht van imago (Amsterdam 2009). 8 A. Birley, Marcus Aurelius. A biography (Londen 1987) 42. 9 Grimal, Marcus Aurelius, 40-41. 10 Birley, Marcus Aurelius, 50-116. 11 De beroemdste vertolker van deze visie is uiteraard Edward Gibbon, maar zie bijvoorbeeld ook: M. Rostovtzeff, Social and economic history of the Roman Empire (Oxford 1926). 12 R. M. Geer, ‘Second thoughts on the imperial succession from Nerva to Commodus’, Transactions and Proceedings of the American Philological Association 67 (1936) 47-54. 13 Hekster, Commodus, 29. 14 Geer, ‘Second thoughts on the imperial succession’ 54. 15 Hekster, Commodus, 27. 16 Ibidem, 33. 17 Avidius Cassius was een Romeinse generaal die zich in 175 na Christus in het oosten van het Rijk uit liet roepen tot keizer als gevolg van geruchten dat Marcus Aurelius zou zijn overleden. Zie voor de verschillende standpunten in de discussie over de al dan niet bestaande invloed van zijn opstand op de weg naar het keizerschap van Commodus o.a. Hekster, Commodus, 34-37 en F. von Saldern, Studiens zur Politik des Commodus (Leidorf 2003) 17. 18 Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis 74.11.1-6, Herodianus, De geschiedenis van het Romeinse Rijk sinds Marcus Aurelius 2.6.4-11 en Historia Augusta, Vita Iuliani 2.4-7. 19 A. Appelbaum, ‘Another look at the assassination of Pertinax and the accession of Didius Julianus’, Classical Philology 102 (2007) 198-207. 20 Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis 74.12.1-5. 21 A. Birley, The African emperor: Septimius Severus (Londen 1988) 163. 1

Foto`s ruiterstandbeeld en buste: Joep Beijst Portretten Nerva en Didius Julianus: tekeningen Tom van Boekholt.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

32


Pauselijke machtsaanspraken en machtsverhoudingen 400- 1300 De ontwikkeling van het pauselijke hiërocratisch denken Joep Beijst

O

nder druk van externe dreiging zagen de verschillende bisschoppen van Rome zich tussen tussen grofweg 400 en 1300 gedwongen theorieën te formuleren over de aard en reikwijdte van geestelijke en temporale macht. Bescheidenheid kwam in het gehanteerde vocabulaire slechts zelden voor, en veel van die pogingen via theorie grip te krijgen op actuele ontwikkeling laten zich soms als succes maar veel vaker als jammerlijke mislukking typeren. Met een dergelijke mislukking zal het onderstaande ook afsluiten, de opbouw van het stuk naar dat eind is chronologisch omdat, zoals gezegd, alle ontwikkelingen in de theorie reacties waren op historische realiteiten. In het eerste deel staat met name het conflict tussen de pausen en de keizer in Constaninopel centraal, in het tweede deel is aandacht voor de verhoudingen tussen de pausen en de Roomse keizer en de Europese vorsten, dit alles aan de hand van de paus als vicarius petri/ christi, de plenitudo potestatis¬-gedachte en de ontwikkeling van het canoniek recht. De oude hoofdstad van het uiteengevallen westelijk deel van het Romeinse rijk, was in de 5e eeuw na Christus afgezakt tot een zeer onmachtige stad en de bisschop van Rome, die we in de negende eeuw paus zijn gaan noemen, was een zeer onmachtig man. Het zwaartepunt van het rijk was in de 4e eeuw vanaf Constantijn verhuisd naar het oostelijk gedeelte, waar de keizer gezag uitoefende als patriarch over kerk én rijk. In het westen namen verschillende stammen de controle over en in de eerste helft van de vijfde eeuw werd Rome (onder meer in 410 en 455) geplunderd. In 455 werd door ingrijpen van paus Leo I (440-461) de vernietiging van bevolking en stad voorkomen. Van alle apostolische vaders op de stoel van Petrus was hij de eerste die het epitheton zou krijgen waarmee voorheen alleen machtige wereldlijke heersers waren getooid: net als Alexander, Pompeius en Constantijn werd hij Magnus genoemd, “de Grote”.1 Behalve een zeer geslaagd bestuurder van de stad Rome was hij ook grondlegger van de pauselijk theorie waarop claims van macht zouden worden gebaseerd. Hij was de eerste bisschop van Rome die zichzelf vicarius Petri noemde: de rechtstreekse vertegenwoordiger op aarde van Christus’ belangrijkste apostel, Petrus.2 In Leo’s ogen bestond er geen verschil tussen de macht van Petrus en de macht van de Paus, beiden hadden overvloedige macht: plenitudo potestatis.3 Onder Leo’s voorganger Damasus (366-384) was een ontwikkeling begonnen die nu onder Leo haar beslag zou krijgen: het bezigen van een pregnante interpretatie van Matthaeus 16:18 en andere bijbelpassages, op grond waarvan de bisschop van Rome als directe juridische opvolger van de door Jezus zelf uitverkoren Petrus groter gezag moest genieten dan zijn collega’s elders.4 De Romeinse episcopus, tot dan toe historisch gezien de primus inter pares onder de bisschoppen, wordt als directe juridische erfgenaam van Petrus op bijbelse grondslag de princeps episcoporum, de “voornaamste der bisschoppen”, zoals de apostel

33

Initiaal uit een veetiende-eeuwse Hongaarse Kroniek, waarin de confrontatie tussen Leo en Attila is afgebeeld. Deze confrontatie is ook door Raphael gebruikt in zijn Stanza di Eliodoro uit 1514 in de Vaticaanse Musea, en later door de grote rivaal van Bernini, Alessandro Algardi, in een reliëf in de St. Pieter (1646–53).

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Petrus de “prins der apostelen”, princeps apostolorum was. Met het decreet van keizer Valentinianus III (425-455) uit het jaar 445 werd het juridische, bestuurlijke en doctrinaire primaat van de apostolische stoel in het Westen krachtig en officieel door de seculiere autoriteit bevestigd.5 Op het concilie van Chalcedon (451) probeert Leo dat gezag ook te laten gelden in de oecumene – zijn brief over de doctrinaire orthodoxie wordt omarmd, maar de ideologie van het apostolische primaat van Rome wordt in Chalcedon juist aangetast ten bate van de Constantinopolitijnse patriarch. De harde lijn ten opzichte van de keizer op het gebied van dogmatiek werd voortgezet door Gelasius I (492-496). Deze lijn komt glansrijk tot uiting in de brief van Gelasius aan keizer Anasthasios I (491-518). In het door de Ostrogoten beheerste Italië van Theodorik, ver weg de keizer, zag Gelasius er geen bezwaar in de keizer terecht te wijzen in wat de tweezwaardenleer is gaan heten: niet aan de wereldlijke heersers, maar enkel aan God zijn bisschoppen (zoals Gelasius) verantwoording verschuldigd. Als vertegenwoordigers van de goddelijke hiërarchie staan ze dus ver boven de vorsten (zoals Anasthasios), die zich in spirituele zaken aan hen dienen te onderwerpen. Deze leer druiste geheel tegen het Byzantijnse cesaropapisme in, uiteraard. Het ging Gelasius vooral om de politieke autonomie en het doctrinaire primaat van Rome.6 Tegenover de welig tierende ketterijen van het Oosten, die soms tot in het keizerlijk paleis en het ambt van patriarchaat wisten door te dringen, belichaamde het religieus conservatieve Rome de (Chalcedonische) orthodoxie. Dat had met wereldlijke machtsaanspraken weinig te maken: het ging om de zuiverheid van het geloof. De 5e eeuwse vicarius Petri was net als de gekruisigde geen koning van deze wereld, maar van (de juiste toegang tot) de volgende. De keizer moest weten, dat hij slechts temporele macht genoot, en wel bij gratie van het feit dat hij door de vertegenwoordiger van God op aarde was aangewezen om die aan te wenden.7 De druk vanuit Constantinopel zorgde ook voor de

geboorte van aan aantal geschiedvervalsingen in de 5e eeuw. Eén voorbeeld daarvan is de legende (geschreven rond 490) van paus St. Silvester, die ten tijde van keizer Constantijn paus was, en gaat over de bekering van de keizer. In de legende wordt geïmpliceerd dat de keizer na zijn bekering vergiffenis kreeg van de paus waarop hij de keizerskroon overdraagt aan de paus. Die weigert deze echter te dragen, maar staat Constantijn wel toe dat hij de keizerlijke regering van Rome naar Constantinopel te verplaatst. De impliciete formulering van de pauselijke positie werd een paar eeuwen later in het 8e/9eeeuwse Constitutum Constantini (ook wel bekend als de Donatio Constantini) geëxpliciteerd. In dit document worden eveneens de doop en bekering van Constantijn beschreven, waarna Silvester uit handen van de keizer patriarchale dominantie over de bisschopszetels in Antiochië, Alexandrië, Jeruzalem én Constantinopel ontvangt. Daarnaast zou de paus volgens het document de imperiale macht over Rome, Italië en de westelijke provincies hebben gekregen. De machtclaims de die pausen op dit document zouden baseren brachten de kerk uiteindelijk in grote problemen; daarover later meer. Nu gaat het erom, dat ze vooral laten zien hoe de paus zich tegenover de keizer in Constantinopel gedroeg. Hij tornde niet aan diens wereldlijke macht (die de keizer bij gratie van de paus had gekregen), maar gaf hem wel duidelijk te verstaan, wie er in religieuze zaken de absolute authoriteit bezat. Dat gaf natuurlijk theoretisch ook een enorme machtspositie, maar het is tekenend voor deze periode van de pauselijke hiërocratie, dat daar in de praktijk soms weinig van te merken viel. In de tussentijd bleef de positie van de paus en Rome problematisch. De tweede van alle pausen die de bijnaam ‘de Grote’ heeft gekregen, Gregorius I (590-604), voelde net zoals zijn voorgangers de druk uit Constantinopel en reageerde daarop door zich op de andere kant van het rijk te richten. Daar lagen genoeg mogelijkheden om de pauselijke invloed uit te breiden.

Fresco van de Donatio Constantini in de kapel van St. Sylvester (1247) in de Santi Quatto Coronati, Rome. Ook hiervan is een versie door (leerlingen van ) Raphael in een fresco weergeven in de Vaticaanse musea. Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

34


De kroning van Karel de Grote door Leo III, uit een Grandes Chroniques de France gemaakt voor Karel V (ca. 1540). De Frankische koning Clovis had zich rond 496 al bekeerd en Gregorius richtte zich nu op de bekering van Engeland. Waar het ambt van Petrus weinig serieus werd genomen in het Oosten, bevatte het voor verschillende bevolkingen in WestEuropa een aantrekkelijke glans. Gregorius kon de pauselijke invloedssfeer en daarmee zijn positie ten opzichte van de keizer versterken door goede contacten te leggen in Visigotisch Spanje en Gallië. Gregorius’ houding ten opzichte van de bisschop van Constantinopel was hard: hij maakte groot bezwaar tegen diens titel van ‘oecumenisch patriarch’, omdat volgens hem alleen de vicarius Petri in Rome aanspraak mocht maken op het leiderschap van de christelijke oecumene. Om zich af te zetten tegen de pretenties in Constantinopel nam hij de bescheiden titel ‘dienaar van de dienaars van God’ aan.8 Gregorius was een groot organisator, maar de stappen die tijdens zijn pontificaat waren genomen konden niet voorkomen dat Constantinopel weinig geduld kon opbrengen voor de pauselijk claims. De openlijke weigering van paus Martinus I (649-653) om de keizerlijke verhevenheid te erkennen - Martinus betrad zijn ambt zonder de ratificatie van de oostelijke keizer en excommuniceerde de bisschop van Thessaloniki, omdat die Martinus’ doctrinaire beslissingen weigerde te accepteren - leidden tot een aanklacht van hoogverraad tegen de paus. De reeds oude en zieke paus werd op bevel van de keizer en onder gezag van de exarch Theodorus Calliopas uit het Lateranenpaleis ontvoerd, op een schip gezet naar Constantinopel en na drie maanden eenzame opsluiting in

35

een proces veroordeeld tot verbanning. In Rome was inmiddels een nieuwe paus aangesteld - Martinus stierf in 655 in de buurt van Sebastopol. Ook zijn opvolger Eugenius werd, na weigering in doctrinaire zaken in te binden, door de keizer bedreigd met verbanning (maar stierf voordat het zo ver kon komen). Daarnaast werd de dreiging van Longobardische stammen in Italië vanaf de zesde eeuw steeds groter. De conflicten met de keizer in het oosten en de dreiging van de Longobarden in Italië dwongen de pausen elders hulp te zoeken. Ze kwamen uit bij de rijzende sterren aan het West-europese firmament, de Frankische koningen. De samenwerking tussen paus en westelijke koningen werd uiteindelijk door Leo III (795-816) bezegeld met de kroning van Karel de Grote tot keizer van het Roomse Rijk, waarbij Karel tot opvolger van de Romeinse keizers werd benoemd. De invloed in West-Europa breidde zich uit door de ontwikkeling van een groot corpus van canoniek recht tussen de 8e en de 13e eeuw. Vanuit Rome trachtte de paus zich tot in de verste hoeken van Europa laten gelden door via rechtspraak zich te mengen in verschillende disputen over onder andere de benoeming van clerici. Aanvankelijk betekende dit in de praktijk dat er plaatselijk beslissingen werden genomen en dat de paus ter kennisgeving om goedkeuring werd gevraagd. Rome gaf nog weinig richting aan. De pauselijke aanspraken en ambities waren echter groter dan dat. In de 11e en 13e eeuw werden de communicatielijnen sterker en werd de paus een spin in een Europees web van jurisdictie. De kerk vormde in de fundamenteel corrupte West-Europese samenleving een relatief efficiënte regering die volgens het canoniek recht besluitvaardig was op het gebied van geloofskwesties en kerkelijke organisatie. Dat wil overigens niet zeggen dat de paus de uiteindelijke zeggenschap had over de benoemingen van hogere kerkelijke ambten. De paus had geen macht om een vuist te maken in heel Europa. De grootste invloed en feitelijke macht was in handen van seculiere heersers in de gebieden waar bijvoorbeeld bisschoppen werden aangesteld. Die hadden veel (financiële) baat bij beïnvloedbare clerus. In het systeem bleven echter alle machtige partijen tot in de 13e eeuw tevreden: de vorsten wisten feitelijke invloed over de benoemingen in handen te houden terwijl de paus in titel en procedure aan het roer leek te zitten. De pauselijke machtsaanspraken breidden zich, gesteund door de Donatio Constantini, gaandeweg uit naar wereldlijke zaken. Leo III dacht zijn invloed in wereldlijke sfeer te kunnen vergroten door Karel de Grote tot keizer te kronen, hoewel het waarschijnlijker is dat hij daarmee een rivaal erbij kreeg.9 Ook de Gregoriaanse hervormingen (begonnen vóór maar vernoemd naar Gregorius VII 1073-1085) waren erop gericht de seculiere inmenging in kerkelijke zaken te verminderen en de invloed van de kerk in seculiere zaken te vergroten. Dit draaide uit op een hoog oplopend conflict met de Duitse keizer. Urbanus II (1088-99) trachtte vervolgens zijn bestuurlijke invloed op de christelijke wereld te vergroten door deze op kruistocht te sturen. De titulatuur veranderde mee: uiteindelijk ging Innocentius III (1198-1216) zich vicarius Christi noemen, ‘plaatsvervanger van Christus’: het was niet langer genoeg, zoals vanaf de 5e eeuw, het gezag van Petrus te mogen uitoefenen. De nieuwe titel moest er geen twijfel over laten bestaan dat de paus in alle zaken een superieure rol vervulde. De plenitudo potestatis van de paus reed de wereldlijke heersers

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


overigens niet in de wielen: de aardse macht bleef onafhankelijk, hoewel inferieur aan de geestelijke macht, en van gelijke waarde voor de maatschappij. Slechts in noodgevallen kon de paus met zijn superieure potestas interveniëren. Deze interpretatie van de begrippen veranderde nog verder in de 13e eeuw onder politieke druk. Tijdens de pontificaten van Gregorius IX (1227-1241) en Innocentius IV (1243-1254) bedreigde keizer Frederick II Hohenstaufen de pauselijke gebieden in Italië. De scheiding tussen wereldlijk en kerkelijk werd in realiteit weggenomen en de paus zag zich gedwongen zijn plenitudo potestatis te herdefiniëren. Zijn superieure macht was niet alleen in noodgevallen geldig maar was nu volgens de theorie constant aanwezig. De wereldlijke heersers werd, volgens de pauselijke machtsaanspraken, hun onafhankelijke spirituele macht ontnomen. Bonifatius VIII (1294-1303), die zichzelf als scheidsrechter tussen koningen zag en zich ook actief (met wisselend succes) bemoeide met opvolgingskwesties in heel Europa, had vanaf zijn aantreden een vijand gemaakt van de Franse koning Philips IV. Op 25 februari 1296 veroordeelde hij in de bul Clericis laicos de belastingheffing op geestelijken door de Franse en Engelse kroon. Weliswaar hadden de vorsten er niet de noodzakelijke canonieke toestemming voor gevraagd, maar de paus kon geen militaire vuist maken om daad bij zijn woord te voegen en overspeelde met deze impulsieve claim zijn hand: Philips sneed de geldstromen van Frankrijk naar Rome af, waardoor Bonifatius gedwongen werd in te binden. Vijf jaar

later maakte Bonifatius andermaal een inschattingsfout door de bisschop van Pamiers te benoemen zonder daarbij Philips te raadplegen. Deze inschattingsfout zou fataal blijken: na wederzijdse lastercampagnes werd de paus door de Guillaume de Nogaret, adviseur van de koning, op 7 september 1303 in zijn paleis in Agnani gevangen genomen, totdat de bevolking in opstand kwam en de indringers verdreef. De paus vluchtte naar Rome en stierf daar niet veel later. Bonifatius had nog geprobeerd de pauselijke claims in de beruchte bul Unam Sanctam (gedateerd 18 november 1302) kracht bij te zetten. Aan de traditionele ingrediënten ontbrak het daarin geenszins: de petrinologische bijbelpassages, de tweezwaardenleer, nadruk op de paus als enige rechtmatige vicarius Christi. Maar de ronkende bewoordingen hadden niet meer het gewenste effect – de heiligheid van de Enige Heilige Katholieke en Apostolische Kerk werd nog steeds even stevig onderbouwd, maar de wereld en de tijden waarover zij wenste te waken waren definitief veranderd.

De gevangenneming van Bonifatius VIII, afgebeeld in de Nuova Cronica van Giovanni Villani (14e eeuw). Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

36


Leo kreeg de eretitel niet lang na zijn pontificaat, getuige zijn huidige opvolger op de stoel van Petrus: Paus Benedictus XVI, Great Christian Thinkers: From the Early Church Through the Middle Ages (Minneapolis 2011) 119 (transcript van zijn rede bij de pauselijke audiëntie van 5 maart 2008). Zijne Heiligheid maakt geen melding van de wereldlijke en imperiale connotaties van de titulatuur. 2 P. Levillain (red.), The Papacy. An Encyclopedia (New York 2002), 914. 3 De paus kon aan de geërfde macht wegens de goddelijke oorsprong natuurlijk ook niets veranderen, wat in later jaren de onbedoeld ironische stijlfiguur van de gekwelde, onder de zware last van zijn verantwoordelijkheid buigende Paus opleverde: W. Ullmann, Principles of Government and Politics in the Middle Ages (London 1961), 39. 4 Het voor het hele Christendom doorslaggevende edict van Theodosius uit 380 sprak al van Petrus en zijn opvolgers als maatgevend voor de kerkelijke orthodoxie. Zie Ullmann (1972), 12.. 5 Zie Ullmann 1972, 27. 6 Richards 1979, p. 1-2 – zijn bezwaren worden in de inleiding meteen meesterlijk verwoord. 7 W. Ullmann, A Short History of the Papacy in the Middle Ages (London 1972), 31. 8 Servus servorum Dei; Ullmann 1972,56. Levillain 2002, 639-641. J.N.D. Kelly, The Oxford Dictionary of Popes (Oxford 1988) 66. 9 R.W. Southern, Western Society and the Church (Middelsex 1970), 99. 1

Afbeelding Leo & Attila: http://scn.wikipedia.org/ wiki/File:Chronicon_Pictum_P016_Attila_%C3%A9s_ Le%C3%B3_p%C3%A1pa.JPG. Foto fresco`s Quattro Coronati: Joep Beijst Afbeelding Grandes Chroniques de France: Bibliothècque Nationale de France http://www.maisonstclaire.org/common/mss_images/ chronicles/chronicles/BNF_FR2813_grandes_chroniques_de_ france/BNF_FR2813_01_023%20-%20Charlemagne%20is%20 crowned%20emperor%20by%20Pope%20Leo%20III%20(800).jpg Afbeelding Nuova Cronica: http://www.

atlantedellarteitaliana.it/artwork-4897.html

37

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Opvolgers van Petrus: de problemen van pausverkiezingen in de Hoge Middeleeuwen Tom van Boekholt

R

ome heeft vele gezichten en haar rol als pausstad is wellicht één van de bekendste. Het pontificaat heeft vanaf haar conceptie getracht een centrale rol in de christenheid te verwerven, en Rome in zijn kielzog tot centrum van de wereld te maken. Daar is reeds in het voorgaande artikel dieper op ingegaan . De pausen pretenteerden de rol van de klassieke keizers de keizers over te hebben genomen. In de Hoge Middeleeuwen bereikte die ontwikkeling haar voorlopige hoogtepunt. Maar hoe kwamen de pausen in de Hoge Middeleeuwen aan de macht? Gebeurde dit net zoals bisschoppen overal in Europa aangesteld werden of bracht de speciale positie van de bisschop van Rome een ander proces met zich mee? Kwamen zij op vergelijkbare manieren op de troon als de antieke keizers? (zie voor de geschiedenis van de keizersopvolgingen het artikel van Stijn Knuvers) Op de voorgaande vragen zoek ik een antwoord. In dit artikel staan drie verschillende pausen (Gregorius V, 996-999; Alexander II, 1061-1073; en Nicolaas III, 1277-1280) centraal, die allen op een andere wijze hun pontificale tiara verkregen. Aan de hand van deze drie voorbeelden is het mogelijk een overzicht te krijgen van de verscheidenheid en complexiteit van de pausopvolgingen. De keuze om te beginnen bij Gregorius V (en niet eerder) heeft te maken met het feit dat het pausambt in de Vroege Middeleeuwen grote ontwikkelingen doormaakte en er voor die tijd nog geen sprake was van een stabiele aanstellingsprocedure: die ontstaat pas in de elfde eeuw. Twee belangrijke studies over de pausverkiezing zijn de recente overzichtswerken van Frederic Baumgartner en Michael Walsh (twee specialisten op het gebied van de pauselijke geschiedenis). Deze twee auteurs behandelen niet uitsluitend de pausverkiezingen in de Middeleeuwen (daardoor geven ze soms geen volledig overzicht) en laten in hun analyse de keizers (Byzantijns én Heilig Rooms) teveel op de achtergrond. In dit artikel zal, zeker in de eerste casus, het belang van de keizer geschetst worden. De pausen hadden vanaf de vierde eeuw als bisschoppen van Rome de leegte die de (West-) Romeinse keizers achterlieten steeds meer opgevuld. Dankzij de inspanningen van grote pausen als Damasus I (366-384), Leo I de Grote (440-461), Gelasius I (492-496) en Gregorius I de Grote (590-604) ontwikkelde het pausambt zich van een prille positie binnen de Kerk tot een gerespecteerde positie op geestelijk én wereldlijk gebied.1 Vanaf de achtste eeuw gingen de pausen zich ook officieel papa noemen.2 Deze titel, die eeuwenlang door alle bisschoppen gebruikt was, wijst vanaf de Vroege Middeleeuwen op de bijzondere positie van de paus als vader van de Kerk aan. De paus werd in Rome steeds meer de vervanger van de Romeinse keizer als machthebber, zetelend in het centrum van de wereld: de Eeuwige Stad Rome.

Verbondenheid met de Ottoonse keizers

Onder invloed van onder andere paus Stefanus II (752-757) hadden de pausen zich in de Vroege Middeleeuwen meer en meer losgemaakt van de Byzantijnse keizers en hun blik op West-Europa gericht. Het Westen had sinds Karel de Grote weer een keizer en in 962 kwam Otto I op de troon van het Heilige Roomse Rijk. Otto I van het Saksische huis en zijn gelijknamige opvolgers zorgden uiteindelijk voor grote beroering in pauselijk Rome. Een belangrijke oorzaak voor die beroering was hun sterk imperiale gedachtegoed. Otto II trouwde in 972 met Theophanu, een Byzantijnse prinses. De zoon die zij kregen, Otto III, genoot een opvoeding naar Byzantijns model. Hierdoor was het Byzantijnse keizersmodel een groot voorbeeld voor Otto III – de Byzantijnse keizers waren zeer dominant in de (Oosterse) Kerk, zij waren als het ware God op aarde. Dit was zeer belangrijk voor de latere invloed van Otto III op het pausschap.3 Zijn opvoeding mag echter niet als hoofdreden voor zijn pauspolitiek genoemd worden. Immers, zijn vader en grootvader (die geen Byzantijnse opvoeding genoten hadden) zetten evenzeer hun eigen kandidaten op de pauselijke zetel. De bemoeienis van de keizers met de aanstelling van pausen bracht belangrijke Romeinse families en bestuurders in conflict met de keizers. Zij waren de keizerlijke bemoeienis met de pauskeuzes beu en grepen de momenten dat de keizer niet in Rome aanwezig was aan om keizersgezinde pausen te verdrijven. De sterkste oppositie

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

38


kwam van de familie Crescentii, die de ‘Ottoonse’ pausen probeerde te vervangen door haar eigen kandidaten. Zij waren bevreesd voor de verbondenheid die Otto I aangegaan was met de paus en voor de uitbreiding van de keizerlijke macht in Italië.4 De dood van paus Johannes XIII (een Crescentiipaus) in 972 zette de twee partijen lijnrecht tegenover elkaar. Otto I was op dat moment niet in Italië maar wist er wel voor te zorgen dat zijn eigen kandidaat als paus Benedictus VI geïnstalleerd werd. De Crescentii hadden hun eigen kandidaat, de diaken Franco, die zichzelf later de pausnaam Bonifatius VII gaf.5 Otto I overleed in 973, waarna Franco zijn kans schoon zag om de macht te grijpen. Benedictus VI werd, vermoedelijk op Bonifatius’ bevel, vermoord, waarna Bonifatius zich tot paus liet uitroepen. Een succes werd dat niet. Al kort na zijn aantreden moest hij Rome ontvluchten.6 De jaren 973-985 werden gekenmerkt door chaos. De nu als tegenpaus geoormerkte Bonifatius VII greep verschillende malen de macht in Rome.7 De enige persoon die hem daarbij serieus kon tegenwerken was Otto II. Zijn dood in 983 (en het feit dat zijn zoon en opvolger, Otto III, nog maar drie jaar oud was) zorgde ervoor dat Bonifatius nu geen tegenstand meer had. Hij overleed echter in 985.8 Daarmee keerde (voorlopig) de rust even terug. Johannes XV, een paus waar beide partijen mee konden leven, vervulde ruim tien jaar het pausschap. Otto III (inmiddels volwassen geworden) trok in 996 naar Rome om zich tot keizer te laten kronen. Hij was dankzij zijn moeder Theophanu sterk Byzantijns beïnvloed en had grootse plannen met Rome. Otto zag zichzelf als de door God gestuurde keizer met onbeperkte macht. Hij wilde het Rijk nieuw leven inblazen naar zijn grote voorbeelden, Karel de Grote en de Byzantijnse keizers. Zijn hele ideologie was echter gericht op Rome, en niet op de oostelijke zetel. Hiervoor werd de leus renovatio imperii Romanorum (‘herstel van het rijk van de Romeinen’) gebruikt. Toch is er twijfel over Otto’s exacte bedoelingen. Er wordt tegenwoordig betwijfeld of er echt sprake was van een ideologie om het Rijk te doen herleven.9 Wat Otto III in ieder geval voorstond was een stevige controle op het pausschap. Toen Otto in het voorjaar van 996 op weg naar Rome was voor zijn keizerskroning bereikte hem het nieuws dat Johannes XV was overleden. Het was voor hem nu zaak om zo snel mogelijk een nieuwe paus aan te stellen die hem gunstig gezind was. Daarop werd Otto’s neef, de vierentwintig jaar jonge Bruno van Karinthië, de nieuwe paus (Gregorius V). Hij was de eerste Duitse paus in de geschiedenis. Eén van de grootste problemen waar pausen vaak mee te maken hadden was de bescherming van hun persoon en ambt. Pausen waren geen echte wereldlijke vorsten met eigen legers en moesten daardoor altijd steun zoeken bij koningen en keizers. Gregorius V had zijn eigen beschermheer, Otto III, maar wist dat hij bij de Romeinse adel niet geliefd was. Otto III werd op 21 mei 996 door Gregorius V tot keizer gekroond. Otto wilde de keizerlijke heerschappij over Rome verstevigen en probeerde tegenstanders (de Crescentii) buitenspel te zetten.10 Dat Gregorius zonder

39

Otto totaal geen gezag had bleek toen in 997 Johannes (Philagathos) XVI door Crescentius II Nomentanus als tegenpaus op de troon werd gezet. Op eigen kracht wist Gregorius dit niet te voorkomen. Otto was daardoor gedwongen om terug te keren naar Rome. Johannes XVI en Crescentius II probeerden te vluchten maar werden beiden gepakt.11 De stad kwam nu steviger in handen van de keizer. Otto kreeg de Romeinse adel onder controle en liet een Byzantijns geïnspireerd hofceremoniëel invoeren. Ook liet hij plannen maken voor de bouw van zijn eigen paleis, hoogstwaarschijnlijk op de Aventijn (al zijn hier verschillende meningen over).12 Toen Gregorius V in 999 overleed werd er met Gerbert van Aurillac (Sylvester II) wederom een vertrouweling van Otto paus. De sterke verbintenis tussen de paus en de keizer, het sterke imperiale gezag in Rome en het feit dat er opnieuw geen Italiaan tot paus gekozen was, zorgden ervoor dat de Romeinse bevolking in opstand kwam. In 1001 werden Otto en Sylvester uit de stad verdreven, pogingen om de stad te heroveren mislukten, Otto overleed in 1002. Zijn paus Sylvester mocht terugkeren maar overleed ruim een jaar later, waarna de Crescentii opnieuw de macht grepen in Rome. Hieruit blijkt Paus Gregorius V. dat het voor het aanstellen van een vertrouweling als paus cruciaal was om de macht te hebben in Rome. Zonder een goede machtspositie in Rome was het ook voor keizers moeilijk een sterke invloed uit te oefenen op het pausschap.

De hervorming van het conclaaf Met de dood van Otto III kwam er geen einde aan pausbenoemingen door keizers. Pas vanaf de tweede helft van de elfde eeuw werden pausverkiezingen sterker gebonden aan het college van kardinalen. Een belangrijk persoon voor de totstandkoming van deze hervorming was paus Nicolaas II. Hij was maar zeer kort paus, van januari 1059 tot zijn dood in juli 1061. Tijdens zijn korte pontificaat had hij ook nog te maken met een tegenstrever, Benedictus X. Deze kerkvorst, die uiteindelijk de boeken ingegaan is als tegenpaus, was door de Romeinse adel onder leiding van graaf Gregorius II van Tusculum aangesteld, nog vóór Nicolaas op het toneel verscheen. Verschillende invloedrijke clerici, onder wie Hildebrand van Savona (de latere paus Gregorius VII) en kardinaal-bisschop Petrus Damiani, verzetten zich tegen Benedictus X. Zij twijfelden aan de legitimiteit van de pausbenoeming en moesten vanwege hun verzet Rome

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


ontvluchten. Als tegenreactie riepen zij daarop in Siena de bisschop van Florence, Gerard van Bourgondië, tot paus (Nicolaas II) uit. Nicolaas hield een synode in Sutri, waar Benedictus geëxcommuniceerd werd. Hertog Godfried van Lotharingen, een belangrijke voorstander van Nicolaas, trok samen met de ‘echte’ paus Rome in.13 Paus Nicolaas was net als zijn voorganger Stefanus IX een hervormingsgezinde paus. Zij wilden een onafhankelijke Kerk waar keizers en andere wereldlijke vorsten zich niet mee konden bemoeien. Dit was in de kern het pauselijke standpunt in de zogenaamde ‘Investituurstrijd’ (zie ook het artikel van Joep Beijst) tussen Kerk en keizer. Het grote voorbeeld was de onafhankelijkheid van de Orde van Cluny ten opzichte van wereldlijke vorsten. Deze hervormingsgezinde kloosterorde stond direct onder het gezag van de Heilige Stoel: het klooster was opgericht ter ere van Petrus en Paulus.14 Daarmee was de zelfstandigheid en onafhankelijkheid gewaarborgd. Nicolaas II belegde, geïnspireerd door de onafhankelijkheid van Cluny, in april 1059 een synode waar het decreet In nomine Domini (‘In de naam van de Heer’) werd afgekondigd.15 In dit decreet werden regels voor de pausverkiezing vastgelegd. Zo mochten toekomstige pausen alleen nog maar verkozen worden door kardinaal-bisschoppen (zij mochten wel bijgestaan worden door kardinaal-priesters en kardinaaldiakenen, de drie kardinale orden). De rol van de overige Romeinse geestelijken en het Romeinse volk werd hierdoor sterk verminderd. Andere bepalingen waren onder andere dat de verkiezing in Rome plaats moest vinden en dat een kandidaat werkzaam voor de Romeinse Kerk de voorkeur had. Van beide bepalingen mocht bij hoge uitzondering afgeweken worden.16 Het hoofddoel van deze hervorming was om de twee belangrijkste concurrenten van de paus, de Romeinse adellijke families en de Heilige Roomse keizer, buitenspel te zetten. In de voorgaande eeuw(en) hadden deze partijen zich continu met de aanstelling van pausen bemoeid. Zij hadden het liefst hun eigen kandidaat op de pauselijke troon. In de Ottoonse periode waren de paus en de keizer vaak steunpilaren van elkaar (dankzij het aanstellen van een eigen kandidaat). Na deze periode werden de paus en de keizer steeds meer elkaars tegenpolen, hetgeen onder andere duidelijk werd in de regeerperiode van keizer Hendrik IV (1050-1106). In 1061 overleed Nicolaas II en moest er een nieuwe paus komen: hét moment om vast te stellen of het decreet echt invloedrijk was. Anselmo da Baggio, de bisschop van Lucca, werd volgens de regels van Nicolaas’ decreet verkozen tot paus Alexander II. Ondanks de soepel verlopen verkiezing gaf zijn aanstelling de nodige problemen. Vanwege rellen in Rome kon zijn inwijding in de Sint Pieter geen doorgang vinden en moest hij uitwijken naar een andere kerk. Zijn tegenstanders, de Romeinse edelen, vroegen keizerin Agnes (de regentes van haar zoon Hendrik IV) om een echte paus te benoemen. Daarop werd Pietro Cadalus de tegenpaus van Alexander: Honorius II. Het feit dat er vanuit het keizerlijke kamp een eigen paus gekozen werd, is te wijten aan een fout van

de aartsdiaken Hildebrand van Savona. Hij vroeg geen keizerlijke goedkeuring voor de eerdere nieuwe paus. Door het keizerlijke kamp, verbolgen hierover, werd dus een tegenpaus aangesteld. De confrontatie tussen de twee pausen en hun aanhangers liep uiteindelijk met een sisser af. In 1061 ging het voogdijschap over Hendrik IV naar de aartsbisschop van Keulen, waarop de steun voor Honorius II wegviel. Op verzoek van Godfried van Lotharingen werd er in 1064 te Mantua een synode belegd waarin de ware paus uitgeroepen moest worden. Dit werd Alexander.17 D e hervorming van de pausverkiezing was slechts één van de hervormingen in de Kerk aan het einde van de elfde eeuw. Alexander en zijn opvolger Gregorius VII bestreden zaken als simonie, priesterhuwelijken en de benoeming van bisschoppen door leken. De pausen hadden dankzij In nomine Domini een theoretische grondslag om de benoeming van pausen door wereldlijke vorsten tegen te gaan. Paus Paus Alexander II. Gregorius VII, die overigens niet benoemd was conform de regels van In nomine Domini,18 trok ten strijde tegen de lekeninvestituur, wat hem in conflict bracht met de inmiddels volwassen keizer Hendrik IV. Zijn pausverkiezing werd door de keizer aangevochten aangezien deze in strijd was met de nieuwe regels. Deze gang van zaken toont aan dat pausverkiezingen ook na de hervorming van 1059 nog steeds een twistpunt konden zijn in de voortdurende confrontatie tussen paus en keizer.19 Beiden zagen zich immers als de hoogste gezagdrager in de wereld.

Families en pauskeuzes Romeinse families hebben zich in de geschiedenis vaak bemoeid met de benoemingen van pausen. Invloedrijke families als de Crescentii in de tiende eeuw hebben bij tijd en wijle het pausschap in een stevige greep gehad. Met de kerkhervormingen van de elfde eeuw verdwenen de adellijke families echter niet van het toneel. In de loop van de twaalfde eeuw kregen twee Romeinse families in het bijzonder, Orsini en Colonna, steeds meer macht in de Romeinse curie. De Orsini, volgens de eigen familiegeschiedenis afstammend van hetzelfde geslacht als Julius Caesar, hadden aan het einde van de twaalfde eeuw hun eigen paus, Celestinus III (1191-1198). De hoogbejaarde paus gaf verschillende familieleden belangrijke functies en hielp hen bij het vergroten van hun macht. Zijn familie trok die lijn door in de dertiende eeuw.20 Zij verdedigden, onder andere als senatoren van Rome, de pauselijke partij tegen de

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

40


aanhangers van keizer Frederik II. De twee grote Romeinse families stonden hier lijnrecht tegenover elkaar. De Orsini stonden aan de kant van de paus (de Welfen). De Colonna behoorden juist tot de pro-keizerlijke Ghibellijnen. Frederik II’s pogingen om Rome in te nemen mislukten; de Orsini hadden (voorlopig) gewonnen. Dankzij deze triomf kon de familie Orsini haar machtsbasis verder uitbreiden. De laatste pausverkiezing van 1276 (er moest in dat jaar maar liefst driemaal een nieuwe paus gekozen worden) was een merkwaardige. De Orsini hadden onder leiding van Giovanni Gaetano Orsini een sterke positie in het college van kardinalen, zeker omdat er slechts zes kiesgerechtigde kardinalen aanwezig waren (voorgaande pausen hadden geen nieuwe kardinalen benoemd). Giovanni had echter wel stevige oppositie van Franse kardinalen, die een voor Karel van Anjou gunstige kandidaat steunden.21 De Orsini hadden zich al langer afgezet tegen de uit Frankrijk afkomstige Karel van Anjou, de koning van Sicilië en Napels. Hij wilde zich bemoeien met de gang van zaken in pauselijk Rome en vond daarin zijn tegenstanders in de Orsini. Karel van Anjou probeerde ook bij de pausverkiezing van 1276 (die pas eindigde in 1277) in te grijpen. De verdeeldheid onder de kardinalen zorgde er echter voor dat Giovanni, als oudste in het gezelschap, gekozen kon worden.22 Giovanni (Nicolaas III) was een ambitieuze paus die stevig zijn stempel op Rome drukte. Hij gaf opdracht voor de herbouw van kerken en paleizen om Rome te tonen op een manier die hoorde bij een grootse hoofdstad.23 Daarnaast voerde hij ook een sterk nepotistisch beleid. Hij trok familieleden voor en zette ze op belangrijke posities in de Kerk en de Pauselijke Staat. Een dergelijke politiek was niets nieuws en verschillende familieleden, zoals de kardinaal Latino Malabranca Orsini, waren ook gewoon capabele bestuurders.24 Het nepotisme van Nicolaas kwam hem echter op een gruwelijke straf in Dante’s Divina Commedia te staan.25 Nicolaas zocht de confrontatie met Karel van Anjou. Hij was hierin vrij succesvol. Nicolaas wist ervoor te zorgen dat Karel’s invloed in Italië beperkt werd door een alliantie aan te gaan met de Roomse koning Rudolf I van Habsburg (nooit tot keizer gekroond). Hierdoor werd het gebied van de Pauselijke Staat vergroot.26 Een andere belangrijke maatregel om de bemoeienis van Karel van Anjou (en andere wereldlijke vorsten) in Rome tegen te gaan was het decreet Constitutio super electione senatoris Urbis (‘Decreet over de verkiezing van een senator van de stad’). Hierin werd het vorsten (en de aristocratie) verboden om senator in Rome te worden. Zodoende was het voor de paus en zijn familie mogelijk om de stad onder controle te houden. Nicolaas’ dood in 1280 bracht opnieuw een lastige pausverkiezing met zich mee. Karel van Anjou wilde een paus die zich niet zo tegen hem zou afzetten; daarop verving hij de podestà van Viterbo,27 waar de pausverkiezing gehouden werd, door een vertrouweling. Men moest sinds het in 1274 uitgevaardigde decreet Ubi periculum (‘Waar gevaar is’)28 samenkomen in de plaats waar de paus overleden was. De oude podestà van Viterbo was een Orsini

41

die de pauskeuze wellicht zou kunnen beïnvloeden. De nieuwe situatie zorgde ervoor dat twee Orsini-kardinalen verwijderd werden van de pausverkiezing. Daarop was de weg vrij voor de Franse kardinaal Simon de Brion om paus te worden.29 De bemoeienis van Karel van Anjou en andere Romeinse families verhinderde een nieuwe Orsini-paus. Hun macht was dus niet groot genoeg om een eigen opvolger te kiezen. Het toont tevens aan dat het verkiezen van een paus altijd weer problemen met zich mee bracht, aangezien elke vorst en familie het belangrijk vond dat er een gunstige paus op de troon kwam. In tegenstelling tot koningen en keizers was er geen sprake van erfopvolging. Vooral in de dertiende eeuw waren er lange conclaven nodig om een paus te kiezen. Ook decreten als Paus Nicolaas III. Ubi periculum konden lange pausverkiezingen niet voorkomen. Eén van de meest bizarre pausverkiezingen was die van 1292 tot 1294. De families Orsini en Colonna stonden lijnrecht tegenover elkaar en de Franse kardinalen hadden geen uitgesproken voorkeur. Onder invloed van de koning van Napels, Karel II van Anjou, werd de bejaarde kluizenaar Pietro del Morrone tot zijn eigen verbazing gekozen. De keuze voor Pietro (paus Celestinus V) was niet erg gelukkig, getuige het feit dat de arme grijsaard de verantwoordelijkheden van het ambt niet kon dragen en, als eerste en enige paus tot nu toe, aftrad.30

Conclusie De geschiedenis van de pausverkiezingen in de Middeleeuwen is tekenend voor de voortdurende strijd tussen de verschillende facties (koningen, keizers, steden en families) die ieder hun eigen kandidaat op de cathedra petri wilden hebben. De vraag ‘hoe pausen in de Hoge Middeleeuwen aan de macht kwamen’ is dan ook niet eenduidig te beantwoorden. Er zaten grote verschillen in de manier waarop dat gebeurde, vaak onder invloed van externe factoren. Vóór 1059 was er geen officieel vastgestelde procedure waaraan een pausverkiezing moest voldoen. De paus was vanaf de Vroege Middeleeuwen uitgegroeid tot de machtigste kerkvorst van Europa en had vaak grote wereldlijke ambities. Met tal van eervolle titels, zoals vicarius Petri en vanaf het einde van de twaalfde eeuw vicarius Christi, gaf de paus aan dat hij de plaatsvervanger van Petrus (en later Christus) op aarde was. De paus zag zichzelf als het hoofd van de wereld, residerend in Rome, de plaats waar Petrus, de ‘eerste paus’, gestorven zou

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


zijn. Met de ontwikkeling van het pausschap kwam ook de ontwikkeling van Rome als christelijk middelpunt, dat het tot op de dag van vandaag nog is, op gang. Veel partijen wensten invloed op de keuze van de persoon voor zo’n hoge positie uit te oefenen. Pausverkiezingen leverden zodoende veel problemen op. Het feit dat er van erfopvolging geen sprake was en families en vorsten vaak konden ingrijpen in het proces maakte pausverkiezingen moeilijk en veel pauskeuzes discutabel. Een vertrouweling als paus kon grote voordelen hebben voor de legitimiteit van een keizerrijk of de machtsbasis van een Romeinse familiewat mag blijken uit de twist tussen de Crescentii en de Ottoonse keizers. Ook kerkhervormers hadden veel baat bij een paus uit hun eigen kring. Zo konden zij onafhankelijk zijn en voor grote veranderingen zorgen. Het is niet voor niets dat er juist in de hervormingsperiode van de elfde eeuw aandacht besteed werd aan het reguleren van de pausverkiezing. Daarmee moesten wereldlijke heersers buitenspel gezet worden. Dat de zaken echter ook nog altijd mis konden lopen is wel gebleken. Plannen die in theorie prachtig klonken werden door de praktijk ingehaald en konden op mislukkingen uitlopen. Zo kregen de hervormers van de elfde eeuw stevige oppositie van keizer Hendrik IV. Ook in de dertiende eeuw stond de onafhankelijkheid van de pausverkiezing onder druk. Ditmaal waren het vooral families die, om hun eigen machtsbasis te vergroten, een grotere invloed verkregen in de Romeinse curie. Zo slaagde de familie Orsini erin om haar eigen paus aan de macht te krijgen. Dit toont aan dat de pausverkiezing, ondanks pogingen tot effectieve regelgeving, nog steeds onder grote externe druk stond.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

42


Voor een helder overzicht van de ontwikkeling van het Vroeg Middeleeuwse pausschap verwijs ik graag naar de overzichtswerken van onder andere E. Duffy, Saint & sinners: a history of the popes (New Haven 2007), R. Southern, Western society and the Church in the Middle Ages (Harmondsworth 1970) en W. Ullmann, A short history of the papacy in the Middle Ages (Londen 1972). 2 Pas in de elfde eeuw werd er door paus Gregorius VII geëist dat de titel alleen nog door de Bisschop van Rome gebruikt mocht worden. Voor de achtste eeuw hadden pausen zich al wel door middel van andere titels, zoals Servus Servorum Dei (‘Dienaar der dienaren Gods’) en vicarius Christi (‘Plaatsbekleder van Jezus’), verheven boven andere kerkbestuurders. Pas vanaf de Hoge Middeleeuwen werden deze titels uitsluitend nog door de pausen gebruikt. M. Walsh, The conclave: a sometimes secret and occasionally bloody history of papal elections (Norwich 2003) 2. 3 B. Schimmelpfennig, Das Papsttum:Gründzuge seiner Geschichte von der Antike bis zur Renaissance. Gründzuge bd. 56 (Darmstadt 1984) 127. 4 E. Müller-Mertens, ‘The Ottonians as kings and emperors’ in: T. Reuter ed., The new Cambridge Medieval history c.900-c.1024 (Cambridge 1999) 258. 5 Walsh, The conclave, 57. 6 Het is niet bekend wat de exacte reden is van Bonifatius’ vertrek uit Rome. Michael Walsh suggereert dat Bonifatius met de moord op Benedictus VI de woede van de Romeinse bevolking over zich heen gekregen had. Walsh, The conclave, 57. 7 Hoewel Bonifatius VII eigenlijk een tegenpaus was kreeg de eerst volgende Bonifatius het nummer VIII (Bonifatius VIII, 1294-1303). In 1904 werd Bonifatius VII van de officiële pausenlijst geschrapt, hij was immers een niet door iedereen erkende tegenpaus. F. J. Baumgartner, Behind locked doors: a history of the papal elections (New York 2003) 17. 8 Het is ook bij Bonifatius VII niet bekend hoe hij aan zijn einde gekomen is. Het is goed mogelijk dat hij vermoord is, al is daar geen bewijs voor. Verhalen over een publieke vernedering van zijn dode lichaam in Rome zijn dan ook oncontroleerbaar. Walsh, The conclave, 58. 9 Voor eigentijdse bronnen over de ideologie van Otto III zie: K. Görich, Otto III. Romanus Saxonicus et Italicus: kaiserliche Rompolitik und sächsische Historiographie (Sigmaringen 1993). 10 Otto III wilde de leider van de Romeinse adel, Crescentius II Nomentanus, verbannen. Op Gregorius’ verzoek werd dit teruggedraaid. Gregorius wilde de Romeinse bevolking tegemoet komen en daarop werd besloten om Crescentius II Nomentanus in de stad te laten wonen. T. E. Moehs, Gregorius V, (996-999): a biographical study. Päpste und Papsttum bd. 2 (Stuttgart 1972) 31. 11 Johannes XVI werd zwaar verminkt in een klooster ondergebracht en Crescentius II, die zich had verschanst in het Castel Sant’Angelo, werd onthoofd. Moehs, Gregorius V, 63-65. 12 Recent onderzoek heeft uitgewezen dat de locatie van Otto’s paleis waarschijnlijk toch de Aventijn was en niet, zoals vaak geopperd is, de Palatijn, zie R. Santangeli Valenzani, ‘La residenza di Ottone III sul Palatino: un mito storiografico?’, Bullettino della Commissione Archeologica Comunale di Roma 102 (2001=2003) 163-168. 13 Godfried van Lotharingen was de broer van paus Stefanus IX (X) die paus was van augustus 1057 tot maart 1058. De invloedrijke clerici die Rome ontvlucht waren na de verkiezing van Benedictus X behoorden tot dezelfde groep hervormers als Stefanus IX (X) en zijn broer. J. N. D. Kelly, The Oxford dictionary of popes (Oxford 1988) 151. 14 Duffy, Saint & sinners, 112. 15 Van In nomine Domini zijn meerdere versies. Zo wordt er aangenomen dat er een ‘koninklijke’ vervalsing was waarin er geen onderscheid tussen de verschillende kardinalen gemaakt wordt. Ook kreeg de koning in dit manuscript, als één van de kiezers, een veel grotere rol. Voor het decreet en de verschillende versies ervan, zie D. Jasper, Das Papstwahldekret von 1059: Überlieferung und Textgestalt. Beiträge zur Geschichte und Quellenkunde des Mittelalters bd. 12 (Sigmaringen 1986). 1

43

F. J. Baumgartner, ‘“I will observe absolute and perpetual secrecy:” the historical background of the rigid secrecy found in papal elections’, The Catholic Historical Review 2 (2003) 167. 17 T. Schmidt, Alexander II. (1061-1073) und die römische Reformgruppe seiner Zeit. Päpste und Papsttum bd. 11 (Stuttgart 1977) 122. 18 Baumgartner, Behind locked doors, 24. 19 Verschillende pausverkiezingen in die tijd (onder andere die van Gregorius VII en Urbanus II) werden door keizer Hendrik IV aangevochten, onder meer omdat hun pausverkiezing niet voldeed aan de eisen van In nomine Domini. A. Melloni, Das Konklave: die Papstwahl in Geschichte und Gegenwart (vert. van: Storia del conclave nel Novecento; Freiburg 2002) 39. 20 G. L. Williams, Papal genealogy: the families and descendants of the popes (Jefferson 1998) 36. 21 Walsh, The conclave, 87. 22 Hij stemde daarbij waarschijnlijk ook voor zichzelf. J. Pham, Heirs of the Fisherman: behind the scenes of the papal death and succession (Oxford 2004) 24. 23 G. Holmes, Florence, Rome, and the origins of the Renaissance (Oxford 1986) 4. Nicolaas III vervulde dus een rol die vergelijkbaar was met die van Augustus in de Oudheid. 24 D. Waley, The Papal State in the thirteenth century (Londen 1961) 192. 25 Dante Alighieri, La Divina Commedia. Inferno, XIX, 46-48. 26 De regio Romagna, met als belangrijkste steden Bologna en Ravenna, werd afgestaan door Rudolf en toegevoegd aan de Pauselijke Staat. Hiermee bereikte de Pauselijke Staat de grootste omvang tot 1848. Baumgartner, Behind locked doors, 41-42. 27 Een podestà was een van buiten ingebrachte heerser en legeraanvoerder met grote macht, veel Italiaanse steden hadden vanaf 1200 een podestà. 28 Met het door paus Gregorius X uitgevaardigde decreet Ubi periculum werd getracht de pausverkiezing te bespoedigen door nieuwe bepalingen vast te leggen. Zo moest het conclaaf plaatsvinden in de stad waar de oude paus overleden was en was beïnvloeding van buitenaf verboden. Het decreet werd verschillende malen verworpen en weer opnieuw ingevoerd. Walsh, The conclave, 85. 29 Simon de Brion was al kardinaal sinds 1261, het conclaaf waar hij Walsh, The conclave, 87-88. 30 Melloni, Das Konklave, 45-46. 16

Alle portetten: tekeningen door Tom van Boekholt.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


De sterren van de San Sebastiano De herinnering aan Petrus en Paulus in de San Sebastiano fuori le Mura door de tijd heen1 Roald Dijkstra

T

ot op de dag van vandaag zijn Petrus en Paulus niet alleen de twee belangrijkste apostelen in het Westerse christendom, maar ook de belangrijkste heiligen van de stad Rome. Van beiden is het graf in de Eeuwige Stad te bewonderen: dat van Petrus in de Sint Pieter2 en dat van Paulus in de San Paolo fuori le Mura. Mede hierdoor is Rome niet alleen caput mundi, maar ook caput fidei, hoofdstad van het katholieke geloof. Vooral vanaf de vierde eeuw droegen de Romeinse bisschoppen dit nadrukkelijk uit en eisten zij een primaat over andere bisschoppen op vanwege de aanwezigheid van de apostelgraven in hun stad. In deze periode ontstonden ook de twee grote basilieken voor de apostelen. De herinnering aan Petrus en Paulus in Rome was echter niet beperkt tot de Sint Pieter en de San Paolo. Ook de huidige San Sebastiano (een kerk aan de Via Appia, buiten de stadsmuren van Rome) speelde een belangrijke rol in de cultus van de twee belangrijkste apostelen van de Westerse Kerk. De geschiedenis van de San Sebastiano is echter complex.3 Zo is de vroegste bouwfase van de basiliek steeds weer onderwerp van discussie.4 Ook de cultus van Petrus en Paulus in deze kerk is veel besproken, omdat de aard van deze cultus schimmig is. Bovendien waren er al twee zeer indrukwekkende kerken voor deze apostelen.5 Dit leidt tot vragen over de rol die de San Sebastiano nog kon innemen naast de basilieken die speciaal aan Petrus en Paulus gewijd waren. En hoe ontwikkelde de cultus voor Petrus en Paulus zich door de eeuwen heen op deze plaats? Om deze vragen te beantwoorden zal in dit artikel in het bijzonder worden ingegaan op de ingrepen van Damasus I (paus van 366 tot 384) en Honorius III (1216-1227). Martelaren en maaltijden: de situatie voor de vierde eeuw Aan de Via Appia, ongeveer tweeĂŤnhalve kilometer ten zuiden van de Romeinse stadsmuren, ontstond in de eerste eeuw een (heidense) begraafplaats, die rond 250 door een collegium funerarium (begrafenisvereniging) werd overgenomen en verder werd uitgebreid: dit collegium legde onder andere een trap aan naar de ondergrondse graven (er lagen ook tombes bovengronds) en bouwde de zogenaamde Triklia, een overdekte ruimte met een porticus, te bereiken via een trap. De ruimte was halfrond, met veertien boogvormige vensters. Oorspronkelijk was zij bedekt met een dak steunend op pilasters. Rond 258 werden de (vermeende) lichamen van Petrus en Paulus vanuit hun graven aan de Via Cornelia en de Via Ostiensis naar de Triklia gebracht.6 De rest van de begraafplaats bleef echter gewoon heidens en beheerd door het pagane collegium. De reden voor de overbrenging van hun stoffelijk overschot is niet helemaal duidelijk.7 Wellicht hadden de apostelen aan de Via Appia

een gezamenlijke cultus, terwijl zij aan de Via Cornelia en de Via Ostiensis afzonderlijk werden vereerd.8 Het is ook mogelijk dat verering op die plaatsen niet meer mogelijk was door de christenvervolgingen onder keizer Valerianus (253-260) en dat daarom een plaats buiten de stadsmuren veiliger werd geacht. In dat geval concentreerde de verering van Petrus en Paulus, de belangrijkste apostelen, zich dus een tijd lang uitsluitend op de plaats bij de Triklia, die ad catacumbas werd genoemd.9 Uit graffiti blijkt dat Petrus en Paulus in de Triklia als bemiddelaars werden aangeroepen om een overledene te gedenken. De overgebrachte relieken lagen in een klein gebouwtje bij de Triklia, aangeduid als Memoria apostolorum.10 De plaats die van oorsprong een van de vele begraafplaatsen was langs de Via Appia, kreeg halverwege de derde eeuw dus een bijzondere betekenis voor de christenen. Waarschijnlijk concentreerde zich hier de verering van Petrus en Paulus in Rome in de tweede helft van de derde eeuw. Tegelijkertijd was de plek slechts beperkt toegerust voor het ontvangen van christenen die de relieken van de twee belangrijkste apostelen wilden bezoeken. Hier

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

44


Recente foto van de San Sebastiano zou echter spoedig verandering in komen.

Monumentalisering en Basilica ad catacumbas

appropriatie:

de

Begin vierde eeuw, in de tijd dat Constantijn het christendom begon te begunstigen, werd er een basilica over de Triklia heen gebouwd waardoor deze niet meer toegankelijk was. De plaats ad catacumbas werd dus gemonumentaliseerd, net als de gedenkplaatsen langs de Via Ostiense (waar vermoedelijk een eenvoudige grafkapel verrees) en de Via Cornelia (waar Constantijn de oude Sint Pieter bouwde).11 De stoffelijke overschotten van Petrus en Paulus werden naar die twee gedenkplaatsen overgebracht. De Basilica ad catacumbas kreeg daarentegen wel relieken van een andere heilige toebedeeld: die van de heilige Sebastiaan. Dit gebeurde vermoedelijk in de periode 297-305.12 Volgens de Passio Sebastiani (de martelaarsakte van Sebastiaan, vermoedelijk uit de vijfde eeuw) stierf Sebastiaan tijdens de vervolgingen van keizer Diocletianus (303-305). Daarna verscheen hij in een droom aan een Romeinse matrona, ene Lucina, en vroeg haar hem te begraven iuxta vestigia apostolorum (‘vlak bij de ‘voetsporen’ van de apostelen’). Mogelijk vatte men vestigia op als ‘woonplaats’ en begroef men Sebastiaan daarom op de plek waarvan men dacht dat de apostelen er eens verbleven.13 Ondanks de verplaatsing van de lichamen van Petrus en Paulus benadrukte paus Damasus aan het einde van de vierde eeuw de herinnering aan hun eerdere aanwezigheid. In een epigram over hen, aangebracht in de basiliek, spreekt Damasus de lezer in versvorm toe: Hic habitasse prius sanctos cognoscere debes nomina quisq. Petri pariter Pauliq. requiris. Discipulos Oriens misit, quod sponte fatemur;

45

sanguinis ob meritum Christumque per astra secuti aetherios petiere sinus regnaque piorum: Roma suos potius meruit defendere ciues. Haec Damasus vestras referat noua sidera laudes. “Je moet je er rekenschap van geven dat hier vroeger de heiligen hebben gewoond/gelegen, jij, wie je ook bent, die naar de namen van Petrus en Paulus vraagt. Het Oosten heeft deze discipelen gezonden, wat wij vrijwillig toegeven; en nadat zij door de verdienste van hun bloed Christus gevolgd zijn tot de sterren, hebben zij de hemelse moederschoot en de rijken van de vromen bereikt: Rome heeft het meer [dan andere steden, RD] verdiend hen als haar eigen burgers te verdedigen. Deze zaken wil Damasus vermelden, nieuwe sterren, tot jullie eer.”14 De betekenis van het Latijnse woord habitasse in het eerste vers is zeer omstreden. Het wordt zowel met ‘wonen’ als met ‘(begraven) liggen’ vertaald. De eerste betekenis zou aansluiten bij de interpretatie van de eerder aangehaalde Passio Sebastiani. Misschien is de ambiguïteit bewust door Damasus aangebracht in de hoop de status van de plek verder te vergroten door associaties aan beide mogelijkheden op te roepen. Hoewel Damasus niet kan ontkennen dat de apostelen niet in Rome geboren zijn (Discipulos...fatemur), is het belangrijkste wel in de caput mundi geschied: dáár hebben ze een plaats in de hemel verworven! Rome wordt om die reden duidelijk boven andere steden geplaatst (Roma... ciues). Damasus zinspeelt hier onmiskenbaar op de positie van het Romeinse bisdom en maakt duidelijk dat de ware Petrus en Paulusverering in Rome thuishoort. De positie van Rome als caput fidei was in zijn tijd namelijk zeker nog niet onomstreden. Damasus’ boodschap lijkt een tweeledig doel

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


te hebben: de bijzondere positie van het Romeinse bisdom ten opzichte van andere bisschopssteden benadrukken en duidelijk maken dat Rome ook voor pelgrims een zeer bijzondere plaats was. Dat hij meerdere doelgroepen met zijn epigram probeerde te bedienen bleek ook al uit het gebruik van quisque (‘u, wie u ook bent’) in het tweede vers. Bovendien bevat het laatste vers ook nog een politieke boodschap. De aanduiding van de apostelen als ‘nieuwe sterren’ (noua sidera) wordt in latere christelijke poëzie regelmatig aangetroffen. De Duitse oud-historicus Steffen Diefenbach verbindt deze aanduiding met de Dioscuren (Castor en Pollux), de mythische beschermers van het antieke Rome, die ook een ’sterrenpaar’ waren (het sterrenbeeld Gemini of ‘tweelingen’).15 Hoewel het oude concept dus werd gekerstend, valt vooral de continuïteit op: de heidense beschermers van Rome werden vervangen door een christelijk paar met een vergelijkbare functie. Op deze manier verwerkte Damasus dus ook een politieke boodschap in zijn epigram: Rome was bij de Kerk in veilige handen. Damasus schreef overigens ook epigrammen over andere Romeinse heiligen: steeds weer wilde hij door zijn poëzie heiligen als het ware voor zijn geloofsgemeente opeisen en de speciale positie van Rome benadrukken tegenover de vele pelgrims die vanaf de vierde eeuw naar Rome trokken.16 Ook schaarde hij zich daarmee in een sterke traditie van openbare inscripties, die in Rome overal te zien waren; hier is wederom sprake van continuïteit van de vorm met een nieuwe, christelijke inhoud. Ook Damasus’ epigram kon echter niet verhinderen dat de Basilica ad catacumbas het op den duur als centrum voor de Petrus en Paulusverering moest afleggen tegen de grotere en imposantere Sint Pieter en San Paolo.17 Toch kan de herinnering aan Petrus en Paulus wel hebben bijgedragen aan de populariteit van Sebastiaan, die ook in de basiliek lag. Hoe dit ook zij, door een grote toestroom van pelgrims naar het graf van Sebastiaan, met name vanaf het einde van de zesde eeuw, nam de Basilica ad catacumbas weer in belang toe. In 680 werd het einde van een pestepidemie aan de voorspraak van Sebastiaan toegeschreven, waardoor zijn populariteit nog groter werd en de basiliek ook wel Basilica Sancti Sebastiani werd genoemd. Sebastiaan werd, na Petrus en Paulus, nu beschouwd als de derde patroonheilige van de stad Rome. De basilica werd gerestaureerd door Hadrianus I (772-795) en verfraaid door Leo III (795-816), twee beroemde pausen die, onder andere in verband met Karel de Grote, ook veel voor de centraliteit

Een reconstructie van de basilica apostolorum.

van Rome betekend hebben. Daarna werd een gedeelte van de relieken van Sebastiaan door paus Eugenius II (824-827) naar de Saint Médard in Soissons overgebracht (13 oktober 826). De overgebleven relieken werden door Gregorius IV (827-844) naar het oratorium van Gregorius de Grote in de Sint Pieter verplaatst. Sebastiaans hoofd werd in een kostbare reliekschrijn opgeborgen, die door Leo IV (847-855) vervolgens weer naar de Basilica dei Santi Quattro Coronati werd verplaatst, waar hij nu nog staat.18 Op die manier werd de Basilica ontdaan van al haar belangrijke relieken. Nadat de San Sebastiano dus eerst de relieken bevatte van enkele van Rome’s belangrijkste heiligen, Petrus en Paulus, maar ook Sebastiaan, verdwenen deze successievelijk uit de basiliek. Haar (kwetsbare) locatie buiten de stadsmuren kan de kerk hierbij parten hebben gespeeld. Bovendien kon de kerk aan de Via Appia qua grandeur en aanzien niet wedijveren met de Sint Pieter en de San Paolo. Daarbij memoreerden deze kerken het vaste graf van de apostelen en niet slechts een tijdelijke verblijfplaats. Van deze concurrentie kon de San Sebastiano niet winnen. Dat de relieken niet eerder uit de San Sebastiano verdwenen, lijkt te maken te hebben gehad met de aarzelende houding van de pausen tegenover het verplaatsen van relieken. In de zevende en achtste eeuw verdween deze aarzeling echter grotendeels, mogelijk onder Griekse invloed.19 Deze veranderde houding gecombineerd met de afname van het belang van Rome leidde ertoe dat veel relieken verplaatst werden naar plaatsen buiten de Eeuwige Stad, zoals met de relieken van Sebastiaan gebeurde. Dit alles neemt echter niet weg dat er ook een (beperkte) verering van Sebastiaan en Petrus en Paulus bleef bestaan in de San Sebastiano. Damasus’ epigram hing nog steeds in de kerk en herinnerde iedere bezoeker aan het roemruchte verleden.

Petrus en Paulus en de ingrepen van Honorius III Zo’n vier eeuwen na de verwijdering van de relieken kreeg de reliekencultus in Rome een krachtige impuls door paus Innocentius III (1198-1216) en zijn opvolger Honorius III (1216-1227). Met name Innocentius III zette zich ervoor in om Rome weer tot centrum van de christelijke pelgrimage te maken en terrein terug te winnen op concurrerende plaatsen als Jeruzalem en Compostela. Hij introduceerde onder andere een pelgrimsinsigne voor pelgrims die Rome bezocht hadden en uiteraard stonden daarop Romes belangrijkste heiligen, Petrus en Paulus, afgebeeld.20 Deze hernieuwde inspanning om hun aanwezigheid in Rome te benadrukken zal ook hebben bijgedragen aan een hernieuwde belangstelling voor de San Sebastiano. Ook paus Honorius III, een groot voorvechter van de pauselijke macht en de belangrijke rol van Rome, droeg bij aan een opleving in de verering van Petrus en Paulus: hij besteedde expliciete aandacht aan hun positie in de San Sebastiano.21 Hij liet ook de overgebleven resten van Sebastiaan uit de Sint Pieter naar de San Sebastiano terugbrengen, waardoor de kerk ook als primaire gedenkplaats van haar naamgever aan belang toenam.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

46


Reisverslagen van vóór de zestiende-eeuwse verbouwing van de San Sebastiano beschrijven de graven van Petrus en Paulus ter linker- en rechterzijde van het hoofdaltaar dat, vermoedelijk door Honorius, gewijd was aan de derde-eeuwse paus Fabianus (236-250).22 Deze paus uit de vroege Kerk die was gestorven als martelaar, had zich tijdens zijn leven om de catacomben en hun martelaren bekommerd. Misschien dat er daarom op een zeker moment een cultus voor hem is opgekomen in de San Sebastiano. Via een trap kon men afdalen naar het altaar voor Sebastiaan, dat zich ongeveer onder de huidige kapel voor Sebastiaan (uit 1672) bevond.23 In de crypte bevonden zich nog twee altaren: het westelijke was het grootste en werd gewijd door Honorius in 1218. Het kleinere altaar zou in aanwezigheid van Lucina door Cornelius zijn gewijd bij de begraving van Sebastiaan. Eén van beide altaren bevatte de relieken van vele heiligen, onder wie Sebastiaan, Petrus en Paulus, volgens het verslag van de Italiaanse historicus Panvinio (1530-1568). Welk altaar dit was is niet duidelijk.24 Honorius plaatste ook een altaar in de ‘Platonia’, waar zich de put bevond waarin Petrus en Paulus zouden hebben gelegen.25 Onderin het altaar, dat over de put heen is geplaatst, zitten nog steeds twee fenestellae of raampjes waardoorheen witte sterren op een donkere achtergrond zichtbaar zijn op de wanden van een put, vergelijkbaar met versieringen in het oratorium van Honorius, gelegen bij de Platonia. De venstertjes (twee fenestellae voor de twee apostelen) werden ‘gebruikt’ om iets van de heiligheid van de apostelen mee te krijgen door het hoofd er doorheen te steken:

Onder Honorius III werd de San Sebastiano dus opnieuw een belangrijke pelgrimskerk. De positie van Rome als pelgrimsstad verbeterde en dit had uiteraard ook gevolgen voor de San Sebastiano. Aangezien de kerk verbonden was met Petrus en Paulus, de apostelen die centraal stonden in Romes pogingen de gunst van de pelgrims te herwinnen, werd de kerk grondig opgeknapt.

De laatste grote ingreep: Scipione Borghese Bij de restauratie door Scipione Borghese (1608) werden de tombes van Petrus en Paulus bij het hoofdaltaar verwijderd. Terwijl in het Vaticaan een nieuwe Sint Pieter verrees was een ‘dubbele’ tombe wellicht niet meer zo wenselijk. Desalniettemin lijkt het erop dat Scipione Borghese wel degelijk aandacht heeft gehad voor de verering van Petrus en Paulus. De architect Flaminio Ponzio brak één van de veertien arcosoli in de Platonia af om een ingang met het atrium te creëren die een toegang gaf vanuit en naar de Via delle Sette Chiese. Daarnaast kwam er een nieuwe trap die de catacomben beter toegankelijk maakte.31 De interesse in de vroegchristelijke wortels van de plaats waar de San Sebastiano stond zorgde opnieuw voor aanpassingen aan en investeringen in de basiliek. De openstelling van de catacomben van de San Sebastiano (als één van de vijf te bezichtigen catacomben) bewijst dat de kerk ook nu nog wordt gezien als een belangrijk

`ende in dien kelder steet een putte daer sente Peter ende sente Pauwels in laghen bedect.cc. jaer ende .l. dat noyt niemen en wiste waer si gheuare waren. Wie syn hoet in dien putte stect hi es quijt van allen sonden. van ascensi daghe tot ingaende oeghste es daer .xiij.m. jaer afl.`26 Dit Middelnederlandse itinerarium uit 1370 beschrijft als eerste dat de apostelen tweehonderd vijftig jaar in een put lagen.27 Een tekst van Sisto de Rocho vermeldt echter dat alleen de hoofden van Petrus en Paulus in de put lagen.28 Wat de verwarring nog vergrootte, was dat er ook graven van Petrus en Paulus in de kerk te zien waren, hoewel de apostelen ook al in de Sint Pieter en de San Paolo werden vereerd.29 Aan het einde van de trap naar de Platonia bevond zich een oratorium uit de vijfde eeuw dat Honorius grondig had bewerkt. Hierin lag een twaalfde-eeuwse kopie van de steen die het epigram van Damasus over Petrus en Paulus weergaf. Het oratorium was ook rijk versierd met schilderingen, onder andere van de twee apostelen. In de wand bij deze trap, onder de inscriptie, lag ook een gedenksteen voor Paulus. Het graf van Petrus hield men in ere ten noorden van het hoofdaltaar dat was gewijd aan Fabianus. Honorius concentreerde de cultus voor de apostelen echter in de zogenaamde Platonia. De restauratie van Honorius III was misschien een poging om de Basilica Apostolorum in de voor pelgrims verplichte tour van kerken op te nemen, hetgeen uiteindelijk pas gebeurde in de veertiende eeuw.30

47

De lichamen van Petrus en Paulus worden uit de put bij de San Sebastiano gehaald (tekst: “corpora apostolorum fuerunt sepulta in cimiterio sancti Sebastiani”). Schildering in de San Pietro a Grado van de hand van Deodato Orlandi (1303).

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


getuige van de eerste eeuwen van het christendom in Rome. Daarbij spelen ongetwijfeld de rijke historie en vele legenden omtrent Petrus en Paulus op de plek ad catacumbas een belangrijke rol.

Conclusie Hoewel de relieken van Petrus en Paulus waarschijnlijk slechts vijftig jaar hebben gelegen op de plaats waar later de Basilica Apostolorum of San Sebastiano werd gebouwd, loopt de verering van hen als een rode draad door de complexe geschiedenis van de kerk. Paus Damasus leverde een belangrijke bijdrage aan de martelarencultus in de San Sebastiano: het epigram dat wees op Petrus’ en Paulus’ aanwezigheid in de kerk bleef door de geschiedenis heen zichtbaar en zal er sterk aan hebben bijgedragen dat hun verbondenheid met de kerk nooit in vergetelheid is geraakt. Zelfs toen er geen relieken van Petrus en Paulus meer in de kerk te zien waren, bleef de herinnering aan hen levend. Zó levend zelfs, dat de relieken weer terug kwamen. De concurrentie van de Sint Pieter en de San Paolo als plaatsen van verering van de twee voornaamste apostelen was hevig en niet te winnen voor de relatief bescheiden kerk die de San Sebastiano was, maar de martelarencultus verdween nooit helemaal uit de kerk. De legende over de lichamen van Petrus en Paulus in een put ad catacumbas werd door paus Honorius III aangegrepen (of gestimuleerd) om de San Sebastiano als cultusplaats voor Petrus en Paulus een hogere status te geven. De kerk ‘profiteerde’ op die manier van de opleving van pelgrimage in Rome, waarbij ook de rijke martelarengeschiedenis van de stad weer benadrukt wordt. Hierbij speelden Petrus’ en Paulus’ aanwezigheid in Rome natuurlijk een belangrijke rol en die aanwezigheid werd onder meer met de San Sebastiano verbonden. Ook bij de grootschalige ingreep van Scipione Borghese werd rekening gehouden met de apostellegende. Opnieuw werd aan de vroegchristelijke wortels van de kerk bijzondere aandacht geschonken. De geschiedenis van de San Sebastiano is een van de vele voorbeelden in Rome van een plaats waarvan het aanzien in hoge mate is beïnvloed door de herinneringen die ermee verbonden waren. Zoals op vele gedenkplaatsen in christelijk Europa werden ook hier de realia speelbal van het culturele gedachtegoed waarin de apostelen, bij uitstek in Rome, een grote plaats innamen: zij bleven de sterren van de San Sebastiano.

Dit artikel is een bewerking van een essay geschreven in het kader van de MA-cursus “De twee oudheden van Rome”, gevolgd van 15 tot 26 juni 2009 aan het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome. 2 In dit stuk worden de Italiaanse namen voor Romeinse kerken gebruikt, om de identificatie met literatuur en kaarten in andere talen niet nodeloos te compliceren. Alleen voor de Sint Pieter is een uitzondering gemaakt, omdat die kerk onder de Nederlandse benaming zo bekend is – in het Italiaans spreekt men van de San Pietro. 3 Daarom is de San Sebastiano dan ook veel bestudeerd, zie S. de Blaauw, ‘Anna Maria Nieddu, La Basilica Apostolorum sulla Via Appia e l’area cimiteriale circostante’, een recensie in Vigiliae Christianae 65 (2011), 217-221, hier pagina 218. 4 Zie bijvoorbeeld S. Diefenbach, Römische Erinnerungsräume: Heiligenmemoria und kollektive Identitäten im Rom des 3. bis 5. Jahrhunderts n. Chr. (Berlijn 2007). 5 Zie bijvoorbeeld de in noot drie aangehaalde gerecenseerde titel en E. Jastrzębowska, ‘S. Sebastianho, la più antica basilica cristiana di Roma’ In: F. Guidobaldi en A. Guidobaldi, ed., Ecclesia urbis. Atti del congresso internazionale di studi sulle chiese di Roma (IV-X secolo). Roma, 4-10 settembre 2000. (Vaticaanstad 2002). 6 Zie de Chronographia van 354 (Monumenta Germaniae Historica, Auctores Antiquissimi IX, 71): III. kal. Iul. Petri in Catacumbas et Pauli Ostiense, Tusso et Basso consulibus. Dit vond plaats op 29 juni 258. 29 juni is de oorspronkelijke gezamenlijke gedenkdag van Petrus en Paulus. 7 Diefenbach, Römische Erinnerungsräume 256-271, bespreekt vier hypothesen. Jastrzębowska, S. Sebastiano 1146, bespreekt ook de rol van het collegium en de vroegste geschiedenis van de begraafplaats op inzichtelijke wijze. H. Brandenburg, Ancient churches of Rome. From the fourth to the seventh century; the dawn of christian architecture in the West (Turnhout 2005) 67, benadrukt de vervolgingen als reden voor de reliekenoverbrenging naar de Via Appia. 8 Deze these vindt ondersteuning in het zogenaamde Martyrologium Hieronymianum, dat deels teruggaat op de vierde eeuw. Over Petrus en Paulus wordt gezegd: Romae natale sanctorum apostolorum Petri via Aurelia in Vaticano, Pauli vero in via Ostiensi, utrumque in Catacumbas Basso et Tusco consulibus “Te Rome was de verjaardag (viering van de marteldood en opname in de hemel, RD) van de heilige apostelen wat betreft Petrus aan de Via Aurelia op de Vaticaan, wat betreft Paulus echter aan de Via Ostiensis, beiden in de catacomben, in de tijd van de consuls Bassus en Tuscus.” De tekst is te vinden bij H. Delehaye, P. Peeters, en M. Coens, Acta Sanctorum Novembris. Collecta digesta illustrata ab Hippolyto Delehaye, Paulo Peeters et Mauritio Coens societatis Iesu presbyteris. Tomi II pars posterior qua continetur Hyppolyti Delehaye commentarius perpetuus in Martyrologium hieronymianum ad recensionem Henrici Quentin O.S.B. (Brussel 1894) 343. 9 Hier is ook het woord catacomben van afgeleid. 10 Tolotti’s boek is geheel gewijd aan deze vroegste fase en de Basilica Apostolorum. F. Tolotti, Memorie degli apostoli in catacumbas. Rilievo critico della memoria e della basilica apostolorum al III miglio della via Appia (Vaticaanstad 1953). 11 Fabrizio Bisconti meent dat de bouw van de Basilica ad catacumbas door iemand van de Constantinische dynastie werd gebouwd en voor de gezamenlijke verering van Petrus en Paulus bedoeld was, zie F. Bisconti, ‘La sapienza, la concordia, il martirio. La figura di Paolo nell’ immaginario iconografico della tarda antichità’, San Paolo in Vaticano. La figura e la parola dell' apostolo delle genti nelle raccolte pontificie. Città del Vaticano, Musei Vaticani 26 giugno - 27 settembre 2009 (Vaticaanstad 2009) 171. Diefenbach, Römische Erinnerungsräume 97-101, meent dat de bouw van de basilica onder Constantijn werd gestart, Krautheimer neigt naar Maxentius (zie R. Krautheimer, W. Frankl en S. Corbett, Corpus basilicarum christianarum Romae IV – The early christian basilicas of Rome (IV-IX Cent.) (Vaticaanstad 1970), 145), net als Jastrzębowska, ‘S. Sebastiano’ 1145-1154. 12 A. Ferrari-Bravo, ed., Guida d’Italia: Roma (Milaan 2003) 809. Voor uitleg bij deze datering zie G. Mancini en B. Pesci, San Sebastiano fuori le mura (Rome 1958) 13. 13 Zie voor de legende over Lucina en de San Sebastiano het artikel van K. Cooper, ‘The martyr, the matrona and the bisschop : the matron Lucina and the politics of martyr cult in fifth- and sixth1

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

48


century Rome’, Early Medieval Europe 8 (1999) 297-317. Het wordt door Diefenbach uitgebreid besproken en bekritiseerd (Diefenbach, Römische Erinnerungsräume, 258-271). 14 Epigram 20, vertaling RD. De tekst is te vinden bij A. Ferrua, Epigrammata Damasiana (Rome 1942) 142. De plaquette met dit epigram die nu in de San Sebastiano hangt is niet het origineel. De plaat met Damasus’ gedicht voor de martelaar Eutychus (zie Hand. 20,7-12), ook in de San Sebastiano, is dat echter wel. Cf. ook U. Reuter, Damasus, Bischof von Rom (366-384). Leben und Werk (Tübingen 2009). 15 Diefenbach, Römische Erinnerungsräume, 308-309 (maar cf. Ferrua, Epigrammata Damasiana, 144). Op het Forum Romanum stond een enorme tempel van de Dioscuren. 16 Diefenbach, Römische Erinnerungsräume, 31. Damasus’ epigrammen waren in het goed herkenbare schrift van Filocalus aangebracht. Naast bovenstaand epigram en dat voor Eutychus zijn er ook nog andere fragmenten gevonden met dit schrift, onder meer met de tekst Domus Petri (‘huis van Petrus’), zie Ferrua, Epigrammata Damasiana, 148. 17 De kerk was echter wel, met deze twee basilieken, de belangrijkste martelarenkerk van Rome, zie A. Benvenuti, ‘Rom’ In: P. Caucci von Saucken, ed., Pilgerziele der Christenheit: Jerusalem, Rom, Santiago de Compostela (Stuttgart 1999) 268. 18 De verering van Sebastiaan in de Basilica Apostolorum bleef echter bestaan, zie Mancini en Pesci, San Sebastiano fuori le mura, 13. 19 Zie D. J. Birch, Pilgrimage to Rome in the Middle Ages. Continuity and change (Woodbridge 1998) 99-100 en Benvenuti, ‘Rom’, 263-269. Zie ook het artikel van Wouter Slob over pelgrimage in Rome, elders in deze bundel. 20 Zie Birch, Pilgrimage to Rome, 191-192. 21 Zie D. Mondini, ‘Atti del colloquio internazionale Arredi di culto e disposizioni liturgiche a Roma da Costantino a Sisto IV (Istituto Olandese a Roma, 3-4 dicembre 1999) - Le 'tombe' dei martiri nelle basiliche di San Lorenzo fuori le mura e di San Sebastiano sull'Appia (secolo XIII)’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 59 (2001) 214-222. 22 Cf. Mancini en Pesci, San Sebastiano fuori le mura, 34. 23 Relevante verwijzingen bij Onofrio Panvinio (ca. 1550), Sisto de Roccho (1511) en veel vroeger al in het itinerarium van Salisbury (zevende eeuw), zie Tolotti, Memorie degli apostoli in catacumbas, 5-8. 24 Zie Panvinio, BAV Vat. lat. 6780, f. 43r (geciteerd bij Mondini, ‘Atti del colloquio internazionale’, 227). 25 De term is van Panvinio (rond 1550), cf. Mondini, ‘Atti del colloquio internazionale’, 228. Het woord is afgeleid van het Latijnse platoma, het woord dat voor de eerder genoemde marmeren plaquette werd gebruikt waarop Damasus, volgens het Liber Pontificalis, zijn epigram op Petrus en Paulus zou hebben laten aanbrengen. Deze plaquette zou zich bij het altaar voor Petrus en Paulus hebben bevonden. 26 Ibidem, 228, citaat uit een Middelnederlands itinerarium (Dit is van den aflate van Rome) uit 1370. 27 Er waren echter wel afbeeldingen van dit verhaal, bijvoorbeeld die uit 1280 in de oude porticus van de Sint Pieter, zie ibidem, 221. Schetsen van deze afbeeldingen zijn te vinden bij S. Waetzoldt, Die Kopien des 17. Jahrhunderts nach Mosaiken und Wandmalereien (Wenen-München 1964) afb. 465 en 472. 28 Geciteerd bij A. Acconci, ‘Indagine su alcuni affreschi medievali presso la catacomba di S. Sebastiano sull’Appia. Ricerche sul cosidetto oratorio di Onorio III ad catacumbas’, Arte Medievale 12-13 (1998/1999) 88. 29 Zie voor de verschillende bronnen over Petrus’ en Paulus’ ligplaats in Middeleeuwse bronnen P. Styger, ‘Gli scavi nel pavimento della Basilica di San Sebastiano sulla Via Appia’, Römische Quartalschrift für christliche Altertumskunde und Kirchengeschichte 29 (1915) 191203. 30 Mondini, ‘Atti del colloquio internazionale’, 222. Cf. Acconci, ’Indagine su alcuni affreschi medievali’, 87. 31 Cf. ibidem, 83 en 88.

49

Recente foto San Sebastiano: http://it.wikipedia.org/wiki/ File:Basilica_di_S.Sebastiano_fuori_le_Mura_b.jpg Reconstructie Basilica Apostolorum: http://www. storiadimilano.it/citta/Porta_Romana/apostolorum.htm

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Alle wegen leiden naar Rome De pauselijke politiek rond Rome als centrale pelgrimsstad Wouter Slob

P

elgrimage is een fenomeen van alle tijden. Al in de Oudheid werd gepelgrimeerd naar heilige plaatsen, en ook tegenwoordig is pelgrimage allerminst een vergeten gebruik. Hoewel Rome tegenwoordig niet meer de pelgrimsstad is van weleer, staan de herinneringstekens in de stad nog overeind. Een groot aantal kerken en andere monumenten uit alle tijdvakken geven Rome het aanzien van een culturele wereldstad. Dat Rome een belangrijke stad en een centrum was qua religieuze belangen, maken de artikelen over de Tempel van Jupiter in de Oudheid, en die over de cultus rond Petrus en Paulus in de overgangsperiode tussen Oudheid en Middeleeuwen elders in deze publicatie wel duidelijk. In de Middeleeuwen was het belang van Rome als religieuze stad niet veel anders. In dit artikel wordt de grootsheid van Rome geĂŻllustreerd aan de hand van de pelgrims die naar Rome trokken, omdat pelgrimage een indicatie is van het religieuze belang van cultusplaatsen. Het succes van Rome als pelgrimsstad is niet van alle tijden, maar moest bewerkstelligd worden door de pausen, om concurrenten als Compostela en Jeruzalem voor te blijven. Hoe verliep de pelgrimage naar Rome, en welke rol speelden de pausen hierin? Een overzicht wordt geboden voor de periode van de elfde eeuw, waarin het Heilige Land werd veroverd en Jeruzalem toegankelijker werd, tot 1300, het Jubeljaar van paus Bonifatius VIII. Deze periode omvat de terugval van pelgrimage en de ‘wederopbouw’, waardoor diverse aspecten van pelgrimage naar Rome goed zichtbaar worden. Het aanzien van de pausen in West-Europa was in de achtste eeuw erg groot geworden, wat uiteindelijk zou leiden tot conflicten met de koningen en keizer van Europa.1 Met het toenemende aanzien van de pausen nam ook de pelgrimage naar Rome toe. De paus was in de stad van Petrus en Paulus tot belangrijkste bisschop van het westelijke christenheid uitgegroeid.2 De zevende, achtste en negende eeuw werden qua pelgrimage gekenmerkt door een groot aantal gelovigen dat naar Rome trok. Dit kwam onder andere doordat het Heilige Land niet onder christelijke heerschappij stond en daardoor minder toegankelijk was. Rome diende als vervanging voor deze heilige plaatsen en de pausen speelden hier op in door diverse kerken in Rome te bouwen. Aan het einde van de elfde eeuw werd het Heilige Land heroverd door de kruisvaarders en de route naar Jeruzalem en andere heilige plaatsen was nu gemakkelijker te nemen. Tevens ontstond in de elfde eeuw de pelgrimsroute naar Compostela, waar Sint Jacob werd vereerd. De concurrentie voor Rome als pelgrimsstad nam dus toe. De pausen hadden diverse belangen bij een gestaag aantal pelgrims naar Rome. Pelgrims waren een bron van inkomsten door hun donaties en uitgaven tijdens hun reis. Ook werd de religieuze autoriteit van Rome in zekere zin bevestigd door het aantal pelgrims dat naar Rome trok. Om deze pauselijke belangen veilig te stellen werden door de jaren heen enkele maatregelen genomen om de populariteit van Rome als

pelgrimsstad te waarborgen, ten koste van concurrerende pelgrimssteden.

Teruglopende pelgrimage en concurrentie van andere pelgrimssteden Terwijl in de elfde eeuw de concurrentie voor Rome als pelgrimsstad langzaam toenam, was vooral de twaalfde eeuw een moeilijke periode voor de pelgrimage naar Rome. Niet alleen had Rome te kampen met concurrentie van het Heilige Land en Compostela, maar ook van andere nieuwe pelgrimsplaatsen als Canterbury3 en Keulen.4 Daarbij ontstonden er in de twaalfde eeuw ook meer moeilijkheden om naar Rome te pelgrimeren, door bijvoorbeeld conflicten tussen pauzen en keizers. Over deze conflicten later meer. Het effect van deze nieuwe pelgrimssteden op de pelgrimage in Rome is nog onderwerp van debat.5 Sommige historici stellen dat Rome vooral aan het einde van de twaalfde eeuw minder pelgrims kon verwelkomen, en dat dit proces doorging in de dertiende eeuw. Anderen stellen dat dit zwaartepunt van de afname van pelgrimage al eerder in de elfde eeuw lag. Waar dit zwaartepunt ook lag, algemeen wordt aangenomen dat Rome qua pelgrimage een mindere periode kende, waar de pausen op moesten reageren. Deze moeilijkheden komen nu aan bod.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

50


Rome was in de twaalfde eeuw vooral populair onder recent bekeerde volkeren, zoals de IJslanders, de Zweden, de Hongaren en de Russen.6 De christelijke cultuur en de grootheid van Rome waren nog relatief nieuw voor ze, wat een verklaring kan zijn voor de belangstelling bij deze bevolkingsgroepen voor een tocht naar Rome. Echter, in andere landen in Europa leek de pelgrimage naar Rome terug te lopen, om diverse redenen. Ten eerste was de reis naar Rome in de twaalfde eeuw tamelijk gevaarlijk, onder andere omdat Rome intern sterk verdeeld was en er oorlog was op het Italische schiereiland. Daarbij plunderden de troepen van Frederik Barbarossa in 1167 Rome, waarbij ook kerken niet gespaard werden. Voorts werd de Kerk sterk bekritiseerd door lieden als Arnoldus van Brescia, die het College van Kardinalen als een ‘rovershol’ betitelde.7 Ook Bernardus van Clairvaux trok fel van leer tegen de paus in Rome, die zich volgens hem niet meer werkelijk bezighield met de juiste zaken. Rome werd niet langer gezien als de heilige en onaantastbare stad die het voorheen was.8 De kritiek op de Kerk en de moeilijkheden op weg naar Rome kunnen niet als volledige verklaring dienen voor de teruglopende pelgrimage naar Rome. De mogelijkheid om naar andere steden te pelgrimeren, zoals Jeruzalem en Compostela, is een belangrijke reden waarom pelgrims niet altijd meer naar Rome gingen. Het Heilige Land was een belangrijkere bestemming voor christenen dan Rome.9 Jeruzalem werd vooral in de twaalfde eeuw goed bezocht, inderdaad in de periode dat er minder pelgrims naar Rome reisden. Ook in Compostela groeide het aantal pelgrims in de twaalfde eeuw, met name door goede ’marketing’ van de stad. Waar Rome min of meer in een identiteitscrisis zat, wist Compostela zich goed te profileren en verwierf de stad ook rechten die de stad een nog groter centrum maakten. In zowel Jeruzalem als Compostela werd vervolgens ook een groot kerkbouwprogramma opgezet om nieuwe kerken te bouwen en oude kathedralen te herstellen. Dergelijke promotie van pelgrimage naar Rome ontbrak, en hoewel pausen als Calixtus II (1119-1124) probeerden Rome weer belangrijk te maken als pelgrimsstad, hielden veel pausen zich vanwege conflicten met de keizer en de Romeinse adel buiten Rome op.

Innocentius III Een paus die wel een stabiele positie had in Rome was Innocentius III. Hij was paus van 1198 tot 1216 en stond aan de wieg van de hervormingen van de dertiende eeuw. Tijdens het pontificaat van Innocentius III keerde, na een periode van chaos in de twaalfde eeuw, de rust in Rome terug. Innocentius was een grootse kerkleider die op veel zaken invloed uitoefende. Zo ook op het gebied van pelgrimage. Allereerst probeerde hij de weg naar Rome veiliger te maken door sommige steden op de route onder het gezag van de paus te plaatsen. Ook bezocht hij deze plaatsen en liet hij daar geschenken achter, zodat men herinnerd werd aan zijn bezoek. In de Gesta Innocentii III worden deze giften uitvoerig beschreven. Ook voerde Innocentius III wetgeving in, onder andere met betrekking

51

Fresco van paus Innocentius III door Magister Conxolus (vroege 13e eeuw) in het klooster Sacro Speco, Subiaco. tot pelgrims, om hun leven en bezit meer te kunnen verzekeren. In Rome hield Innocentius III zich bezig met enkele praktische maatregelen, zoals het bouwen van het Santo Spirito Hospitaal, waar pelgrims zich konden laten verzorgen. Ook voerde hij een pelgrimsinsigne in voor de pelgrims die Rome bezochten. Jeruzalem en Compostela hadden al langer zulke pelgrimsinsignes, waardoor Rome nog een inhaalslag te maken had.10 Een belangrijke stap van Innocentius III was het bijeenroepen van het Vierde Lateraanse Concilie in 1215, het eerste universele concilie sinds het Concilie van Chalcedon in 451. Op dit concilie werd Rome weer spiritueel op de kaart gezet, door hervormingen met als doel de Kerk zuiverder in de leer te maken.11 Eén van de besluiten was dat relieken niet verkocht mochten worden, zodat de zuiverheid van relieken beter bewaard zou blijven. Tenslotte legde Innocentius III in Rome de nadruk sterk op de Veronica12 en de Acheropita,13 twee belangrijke relieken die aanbeden werden door de pelgrims. Zo zou de Veronica onder Bonifatius VIII, die later besproken wordt, de pelgrim tot de geestelijke staat van zijn doping brengen, waardoor zijn zonden zouden zijn verdwenen.14 Met deze twee objecten identificeerde Innocentius III Rome ook sterk met Christus, een positie die voorheen toch vooral aan Jeruzalem was voorbehouden. De pauselijke titel vicarius Christi (‘plaatsvervanger van Christus op aarde’) is voortgekomen uit inspanningen van Innocentius III, die stelde dat de paus niet alleen de opvolger van Petrus (vicarius Petri) was.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Stacions of Rome dat het reizen naar de Veronica twaalfduizend jaar aan aflaten zou opleveren.

1300, het Jubeljaar Een laatste grote stap van de pausen om Rome aantrekkelijker te maken voor de pelgrims was het instellen van het Jubeljaar. Bonifatius VIII was de eerste die in 1300 het Jubeljaar instelde, waarbij hij aflaten uitgaf voor ieder die in dat jaar Rome bezocht.18 Hoe dit Jubeljaar precies tot stand is gekomen, is onduidelijk.19 Een hardnekkige anekdote deed de ronde dat een zeer oude pelgrim aan Bonifatius meldde dat toen zijn vader in 1200 in Rome was, er ook een Jubeljaar was afgekondigd, en dat dit fenomeen iedere eeuw zou terugkeren. Volgens deze versie zou Bonifatius VIII dus gereageerd hebben op een gerucht Tombe van paus Bonifatius VIII door Arnolfo di Cambio (1300) in het Vaticaan. van de pelgrims. Anderzijds wordt door sommigen vermoed dat Bonifatius VIII op Aflaten eigen initiatief het Jubeljaar afkondigde om meer pelgrims naar Rome te krijgen, om op deze manier zijn kas te kunnen Na de regeerperiode van Innocentius III werd een ander spekken.20 Hoe dan ook, in 1300 werd meer aandacht middel om pelgrims naar Rome te lokken meer en meer gegeven aan aflaten en relieken, en door het verlies van ingezet.15 Als opvolger van Petrus en daarmee de houder het Heilige Land in de dertiende eeuw moesten pelgrims van de sleutel van de poorten naar de hemel, kon de paus ook een nieuwe bestemming zoeken. Rome werd, net als gelovigen tijd in het Vagevuur besparen. Door het ontvangen tijdens de regeerperiode van Innocentius III, meer en meer van aflaten hoefden zielen minder lang in het Vagevuur te geassocieerd met Christus zelf, en niet alleen met Petrus en branden, iets wat ook bereikt kon worden door het opdragen Paulus. Naar verluidt is het Jubeljaar in 1300 ook de eerste van een mis aan de overledene. Door het verstrekken van gelegenheid waarbij plenaire aflaten werden afgekondigd.21 aflaten bij pelgrimage naar Rome werd Rome voor pelgrims Door de vele aflaten die beschikbaar waren bij het bezoeken een populaire plaats om boete te doen. Ook werd door het van de vele kerken in Rome was het voor de pelgrims wel geven van aflaten de autoriteit van de paus bevestigd. De paus duidelijk waar ze hun tijd in het Vagevuur zo kort mogelijk was immers de opvolger van Petrus, en daarmee houder van de konden houden. In 1300 werd Rome dan ook goed bezocht sleutel naar de hemel. Het gegeven dat zo veel mensen aflaten door de pelgrims, wat het Jubeljaar een groot succes maakte. wilden ontvangen van de paus bewijst dat hij deze uitstraling ook Er wordt zelfs gezegd dat de muntjes, gedoneerd door de in de praktijk had. Wanneer deze aflaten een bekend fenomeen pelgrims, letterlijk bijeengeharkt moesten worden.22 Dit werden, is onduidelijk.16 Paus Paschalis II (1099-1118) gaf in de succes was dermate groot dat Dante zich zorgen maakte twaalfde eeuw een aflaat van veertig dagen af voor eenieder die over de autoriteit die Bonifatius zichzelf verschafte door op zijn concilie kwam. Rond die tijd vermeldt de kroniekschrijver zoveel plenaire aflaten aan de pelgrims te geven.23 Dante Giraldus Cambrensis het gebruik van aflaten ook.17 beschrijft de pelgrims die tijdens het Jubeljaar naar Rome Een interessant document over deze aflaten komen, en bespreekt later ook Bonifatius VIII.24 zijn de Libri Indulgentiarium, een bron uit de veertiende of Aanvankelijk was het de bedoeling dat het vijftiende eeuw. Van deze tekst zijn nog veel exemplaren over, Jubeljaar eens in de honderd jaar zou plaatsvinden, maar wat het belang van de bron benadrukt. Er wordt beschreven latere pausen verkortten de periode tussen de Jubeljaren welke aflaten op welke plaatsen te verkrijgen zijn, zodat steeds, aanvankelijk van vijftig naar drieÍndertig (Christus’ de pelgrims precies wisten bij welke kerk ze boete konden leeftijd) en ten slotte naar vijfentwintig jaar, om elke generatie doen en aflaten konden verdienen. In de dertiende eeuw in de gelegenheid te stellen tijdens een Jubeljaar naar Rome werden aflaten steeds belangrijker in de pauselijke politiek. te reizen en aflaten te krijgen voor de zonden die ze tijdens De waarde van deze aflaten nam met de jaren steeds verder hun leven begaan hadden. Het contrast tussen het Rome toe. Aflaten werden voornamelijk uitgegeven op feestdagen, van 1300 en dat van 1350 was groot; de paus was inmiddels zoals Kerstmis en Pasen. Uit de Libri Indulgentiarium, of naar Avignon vertrokken en de kerken waren verwaarloosd. de Engelse versie Stacions of Rome, blijkt dat de aflaten De autoriteit van de paus werd in ieder geval in Rome node steeds meer jaren bestreken. Waar Paschalis II nog enkele gemist.25 dagen aan aflaten uitgaf voor zijn concilie, blijkt uit de Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

52


Conclusie

G. Barraclough, The medieval papacy (Norwich 1979) 54. Een koppeling tussen de pausen en de stad Rome wordt geboden in het artikel van Tom van Boekholt elders in deze publicatie. Hij gaat dieper in op hoe de pausen verkozen werden en wat het belang van Rome hierbij was. 3 H. E. J. Cowdrey, ‘An early record at Dijon of the export of Becket’s relics’ in: Id., Popes, monks and crusaders (Londen 1984) 251-253. 4 D. J. Birch, Pilgrimage to Rome in the Middle Ages, continuity and change (Rochester 1998) 150. 5 Ibidem, 150-151. 6 Ibidem, 154. 7 R. I. Moore, The origins of European dissent (Londen 1971) 115136. 8 Birch, Pilgrimage to Rome in the Middle Ages, 173. 9 R. N. Swanson, Religion and Devotion in Europe, c.1215-c.1515, (Cambridge 1995) 167. 10 Ibidem, 191. 11 E. Duffy, Saints and sinners, a history of the popes (Londen 2006) 148. 12 De Veronica is een reliek waarvan het verhaal gaat dat Christus tijdens de kruisgang zijn gezicht heeft gedept op een wit doek. De afdruk van zijn gezicht is op het doek blijven staan, waardoor het een heilig object werd. De titel Veronica is wellicht een vervorming van ‘Vera Icon’, ‘Waar Icoon’, om zo het gevoel van echtheid van de Veronica te versterken. 13 De Acheropita is naar verluidt het oudste schilderij van Christus, waarvan ook wordt gezegd dat het niet door mensenhanden is gemaakt, maar geschilderd door een engel. De naam Acheropita betekend ‘niet door een hand gemaakt’, dus niet door mensenhanden gemaakt. Dit reliek wordt bewaard in een houten kast, waarbij er alleen een luikje is waar de voeten zijn, zodat de pausen jaarlijks de voeten van Christus konden wassen. 14 D. Webb, Pilgrims and pilgrimage in the medieval west (New York 1999) 66. 15 Overigens is het opvallend dat tijdens het Vierde Lateraanse Concilie (1215) de lengte van aflaten nog gelimiteerd wordt. Webb, Pilgrims and pilgrimage in the medieval west, 74. 16 Een kort overzicht van hoe er met Rome ‘geadverteerd’ werd, wordt geboden door J. L. Hulbert, ‘Some medieval advertisements of Rome’, Modern Philology (Chicago 1923). 17 De Iure et Statu Menevensis Ecclesie, VII, r. 354-355. 18 Een Engelse vertaling van het uitroepen van het Jubeljaar staat in Webb, Pilgrims and pilgrimage in the medieval west, 76. 19 D. Barber, Pilgrimages, (Woolbridge 1991) 51-53. 20 R. Krautheimer, Rome, profile of a city, 312-1308 (Princeton 1980) 209. 21 Webb, Pilgrims and pilgrimage in the medieval west, 64. 22 Swanson, Religion and Devotion in Europe, c.1215-c.1515, 165. 23 J. A. H. Monte Cruz, ‘Dante, Purgatorio 2, and the Jubilee of Boniface VIII’, Dante Studies, with the Annual Report of the Dante Society 122 (2004) 1-26. 24 Dante Alighieri, La Divina Commedia. Inferno, XVIII, 25-33 en XIX, 52-58. 25 F. Gregorovius, A. Hamilton, History of the City of Rome in the Middle Ages, (Cambridge 2010) 322-323. 1 2

Door de jaren heen hebben de pausen te maken gekregen met fluctuerende aantallen pelgrims die naar Rome trokken. Door concurrerende pelgrimsplaatsen als Jeruzalem en Compostela werden de pausen gedwongen te zoeken naar middelen om pelgrimage naar Rome aantrekkelijker te maken. Dé persoon om Rome een betere pelgrimsstad te maken was de paus. Hij was bij machte om diverse maatregelen in te stellen om de weg voor pelgrims veiliger te maken en de algemene voorzieningen voor pelgrims in Rome te verbeteren. Belangrijker nog, de paus gebruikte zijn eigen spirituele autoriteit als opvolger van Petrus om pelgrims aflaten te kunnen verstrekken, waardoor Rome een meer bereisde bestemming was voor pelgrimage. Met het belang van de inkomsten die pelgrims leverden en de spirituele autoriteit van Rome als inzet wisten de pausen Rome op een andere manier te profileren, waardoor wat pelgrimage betreft alle wegen telkens weer naar Rome leidden, en Rome zijn functie als religieus centrum behield.

Afbeelding Fresco Innocentius III: Joep Beijst Afbeelding Tombe Bonifatius VIII: http://fr.wikipedia.org/ wiki/Fichier:Bonifatius_Grabmal_Grotte.JPG

53

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Livius’ stichtingsmythe en rechtvaardigingsopvattingen

het

ontstaan

van

“You can get much further with a kind word and a gun than you can with a kind word alone.”1 - Al Capone Sid Lukkassen

V

aak wordt Athene gezien als dé stad waar filosofen op teruggrijpen. Wellicht niet zo gek, want wie aan filosofie denkt, haalt zich dikwijls als eerste de grote drie voor de geest – Sokrates (470-399 v. Chr.), Plato (427-347 v. Chr.) en Aristoteles (384-322 v. Chr.) – en richt zijn aandacht dus indirect op de stad Athene, waar de Akademie en het Lyceum door hen gevestigd waren. Ik zal dit moderne, ietwat eenzijdige beeld proberen te nuanceren, door in te gaan op de belangrijke rol die de stad Rome speelde voor het ontwikkelen van opvattingen over rechtvaardigheid. Ik ben namelijk tot een nieuw inzicht gekomen omtrent de verbinding tussen de stad Rome en de filosofieën van Dante Alighieri (1265-1321) en Niccolò Machiavelli (1469-1527), naar aanleiding van een recent artikel van de classicus Rex Stem, specialist in de Romeinse historiografie.2 Hierin gaf hij een uiteenzetting over de opvattingen van rechtvaardigheid in de werken van Livius (59 v. Chr. - 17 n.Chr) – die, zoals ik stel, in de loop der eeuwen zijn gerecipieerd door denkers als de Middeleeuwse Dante en de Renaissanceschrijver Machiavelli. Deze bevinding is echter in contrast met die van de politieke theoreticus Antony Black, die in het vorige millennium een boek uitbracht waarin hij stelde dat filosofen uit deze perioden Rome links lieten liggen en vooral Aristoteles navolgden.3 In de twintigste eeuw hebben filosofen zich, met de wereldoorlogen vers in het achterhoofd, misprijzend geuit over Machiavelli’s gedachtegoed wegens diens omhelzing van de Romeinse machtspolitiek. Dikwijls greep men liever terug op de Atheense filosofie, omdat de genoemde Oud-Griekse wijsgeren inzicht in het goede ethische handelen nog nauw verbonden aan het politiek-strategische handelen.4 Voor het thema van deze publicatie is het echter relevant aan te tonen dat Rome ook in filosofisch opzicht een wereldhoofdstad is. Als eerste zal ik daarom toelichten hoe de Grieks-Romeinse en christelijke moraal geduid werd door Nietzsche. Vervolgens zal ik het een en ander uiteenzetten over het werk van Livius en de visie daarop van Stem. Plato’s rechtvaardigheidopvatting zal uit de doeken gedaan worden, tenminste zoals deze uit enkele dialogen te construeren is. Daarna zal de insteek van Dante en Machiavelli aan bod komen, evenals hun visies op de monarchie als staatsvorm. Ten slotte is er ruimte voor een samenvattende conclusie. Men kan zich terecht de vraag stellen of het wel eerlijk is het denkkader van Nietzsche te plaatsen op het scholastieke Middeleeuwse universum, waar de werken van Livius en Aristoteles, misschien niet in scherpe tegenstelling werden gelezen. Ik denk echter dat de lezer daar wel doorheen ziet en de nadruk zal in dit artikel dan ook liggen op het illustreren van de gedachtegangen die in de loop der eeuwen te berde gebracht zijn en de rijkdom die daarin besloten ligt. Friedrich Nietzsche (1844-1900) had een interessante inbreng over dit thema doordat deze Duitse filoloog en filosoof een onderscheid maakte tussen twee soorten moraal. Zijn these in Zur Genealogie der Moral5 was dat aristocratische leiders in de Oudheid hun macht uitoefenden zonder schuldgevoel. Er was regelmatig sprake van roof, moord en verkrachting,

maar deze daden leverden tegelijkertijd buit op die aan de goden geofferd werd om zo weer met de hogere machten in het reine te komen. Deze aristocratische moraal verdween naar de achtergrond toen er denkers opstonden als Sokrates, Jezus en later Augustinus (354-430). Nietzsche merkte op dat er in de werken van Homerus (800-750 v. Chr.) nauwelijks

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

54


aandacht was geweest voor een ‘innerlijk bewustzijn’, en dan was daar ineens de filosofie van Sokrates met haar rijke innerlijke leven. Deze nieuwe moraal werd door Nietzsche betiteld als de zogenaamde slavenmoraal, en deze vond een voedingsbodem in de antieke wereld toen meerdere intellectuelen terechtkwamen in de slavernij. Hierdoor kon een cultuur ontstaan die de aandacht verlegde naar het innerlijke domein. In dit bewustzijn kunnen rijke ervaringen plaatsvinden, zodat mensen die weinig handelingsvrijheid in de wereld hadden toch vrijheid ervoeren ‘in hun fantasie’. Volgens Nietzsche werd dit innerlijke bewustzijn daardoor tegelijkertijd het ankerpunt van de moraal. Het stemt hier dan ook volledig mee overeen dat, zoals we zullen zien, Sokrates zichzelf rechtvaardigt vanuit het innerlijk leven, waarbij hij gericht is op wat hij tegenover zijn geweten verantwoorden kan. Livius daarentegen rechtvaardigt Romulus’ handelingen tegenover de gemeenschap met het oog op de toekomstige grootsheid van Rome. Afgaande op Rex Stem,6 zou ik het werk van Livius bij de aristocratische moraal willen plaatsen, gezien de manier waarop Livius omgaat met de rol van Romulus in de geschiedenis van het oude Rome; in diens cultuur dachten mensen vanuit hun sociale relaties en niet vanuit hun innerlijke zelf. Nu zal ik dieper ingaan op de rol van Romulus in de stichtingsmythe van Rome en vervolgens op de latere receptie daarvan. Ook zal ik Livius’ boodschap afzetten tegen één van Plato’s dialogen. Geheel aansluitend bij de later door Nietzsche beschreven aristocratische moraal verhaalt Livius (Ab urbe condita 1.10.4-7) hoe Romulus de Caeninese koning doodt en het lichaam ontdoet van de wapenuitrusting. Vervolgens neemt de Romeinse leider de oorlogsbuit mee naar de heuvel van het Capitool alwaar hij deze ten offer brengt aan de goden als spolia optima (zie het artikel van Mariël Poppe elders in deze publicatie). Livius zet dergelijke daden neer als voorbeeld om uit te leren; zo zou Romulus een tempel hebben gesticht om de toekomstige generaties aan zijn grootse verrichtingen te herinneren. Ook laat Livius zijn hoofdpersonage een toespraak houden gewijd aan de god Jupiter, opdat alle latere legerleiders deze offers in ere zullen houden (1.10.6). Rex Stem wees er echter op dat de voorbeeldfunctie die Romulus in het verhaal heeft niet eenduidig is.7 Van sommige gebeurtenissen is niet helemaal duidelijk of deze wel navolging verdienen – hierbij is te denken aan het gedogen van de moord op Titus Tatius, de Sabijnse koning waarmee Romulus enige tijd samen regeerde.8 Stem stelt dat het doel van Livius dan ook niet zozeer is om zijn lezer alles wat Romulus deed blindelings te laten navolgen, maar eerder om een ethiek uiteen te zetten. Het gaat er binnen deze ethiek om dat de lezer reflecteert op de beschreven daden, en zichzelf vervolgens afvraagt of deze geoorloofd waren. Het was voor Livius belangrijk dat de lezer bij deze reflectie afwoog of de gruwelijkheid van de daad in verhouding stond tot de directe omstandigheden, en daarnaast of de actie bijdroeg aan het welvaren van de gemeenschap op de lange termijn.9 Hier is het interessant de vergelijking te maken met de Griek Aristoteles die in Athene

55

studeerde. In diens visie was de geschiedenis namelijk cyclisch, onder andere omdat de motieven van de mensen voor iedere generatie hetzelfde waren. Daarom had het voor hem weinig zin de geschiedenis, die hij slechts als een opsomming van gebeurtenissen in de juiste volgorde zag, als vak te bestuderen.10 De poëzie kwam er in zijn vergelijking beter vanaf want dit vak kon dienen om de jeugd moreel te vormen. Bij Livius kwamen deze functies zoals we zagen echter samen.

Livius versus Plato Zoals eerder beschreven bloeide enkele eeuwen voor Christus een filosofische cultuur op waarin er een bijzondere aandacht was voor het innerlijk leven. Onder invloed van denkers als Sokrates en Plato kreeg ook de Atheense gegoede klasse hier interesse voor. Een bewijs dat deze filosofische cultuur uiteindelijk doordrong tot het Romeinse Rijk vinden we bijvoorbeeld in de getuigenissen van Seneca en Marcus Aurelius.11 De retoricus en filosoof Augustinus trok niet voor niets naar de caput mundi om zijn lessen aan de man de brengen.12 Een duidelijk aanwijsbaar punt waarop deze cultuur in Athene invloed begint te krijgen is het schrijven van de Crito, één van Plato’s dialogen. Het personage Sokrates houdt in de Apologie, een dialoog die aan de Crito voorafgaat, een rede die duidelijk maakt dat hij onterecht ter dood veroordeeld is door het Atheense regime.13 Crito geeft aan dat veel aristocraten bereid zijn mee te werken aan een ontsnappingsplan, maar Sokrates wijst dit plan af.14 Als reden geeft hij aan dat hij reeds met zichzelf in het reine is gekomen en daarom klaar is voor de dood. Crito antwoordt dat het hier niet alleen om Sokrates gaat en dat de rechtvaardigheid zelf in het geding is. Sokrates blijft bij zijn standpunt; men dient slechts waarde te hechten aan de goede standpunten over rechtvaardigheid, en de slechte dient men te negeren.15 Dat mensen met corrupte denkbeelden bij machte zijn de onschuldigen ter dood te veroordelen, maakt volgens Sokrates daarbij niet uit. Door te vluchten, zoals Crito voorstelt, zou Sokrates tegen de wet in gaan en daarmee onrecht plegen. Onrecht plegen is schadelijker voor de ziel, en dus voor het innerlijk leven, dan onrecht te ondergaan.16 Als doorslaggevend argument geeft Sokrates aan dat hij zijn hele leven onder de Atheense wet geleefd heeft, zonder er ooit over te klagen. Nu hij op het eind van zijn leven door dezelfde wetgevers ter dood veroordeeld wordt, zou het hypocriet zijn zich tegen dit vonnis te verzetten. Door in de polis te blijven wonen stemde Sokrates in met de aldaar geldende wet en de bevoegdheid van de wetgever, redeneert hij.17 “Maar wij, vrees ik, omdat de redenering ons daartoe dwingt, moeten niet anders nagaan dan wat we zo-even zeiden, of wij rechtvaardig zullen handelen met geld te betalen aan hen die mij van hier zullen ontvoeren, en nog dan ook, jij die mij ontvoert en ik die ontvoerd wordt; of dat wij inderdaad onrecht zullen plegen door die dingen te doen. En als het blijkt dat wij hierdoor onrechtvaardig handelen, dan moet, vrees ik, het feit dat wij moeten sterven door hier te blijven en ons rustig te houden, of wat

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Titelpagina van Livius` Ab Urbe Condita (London 1722), uitgegeven door Jacob Tonson & John Watts. Universiteitsbibliotheek Radboud Universiteit Nijmegen. wij ook moeten ondergaan, niet zwaarder wegen dan het plegen van onrecht.”18 In deze passage geeft Sokrates aan dat hij niet zomaar bereid is uit de gevangenis weg te lopen; zijn geweten dwingt hem er toe eerst te beredeneren of dat wel rechtvaardig zou zijn. Thomas Brickhouse en Nicholas Smith, specialisten in de geschiedenis van de Oud-Griekse filosofie, stelden dat Sokrates nooit bereid was onrechtvaardig te handelen, omdat het plegen van dergelijke handelingen zijn ziel meer zouden schaden dan onrecht te ondergaan.19 Dit zou volgens hen tevens blijken uit de in de Apologie gevoerde rechtszaak, waarin Sokrates de rechters er op wees dat zij een groter gevaar liepen dan hemzelf; een man onschuldig veroordelen was immers het toppunt van een onrechtvaardige, en dus schadelijke, daad.20 “Sokrates: Bezie het dan zo; als we van hier willen weglopen of hoe we dat moeten noemen, en als dan de wetten en de gemeenschap op ons toetraden en vroegen: ‘Zeg me, Sokrates, wat ben je van plan te doen? Ben je niet door die daad die je je voorneemt, van zins om ons, de wetten en de gehele staat te gronde te richten, voorzover het van jou afhangt? Of geloof je dat die staat nog kan bestaan, en niet ondersteboven wordt gekeerd, waarin de gevelde vonnissen niet van kracht zijn, maar door particulieren ongeldig verklaard en vernietigd worden?”21 Iemand zou kunnen aanvoeren dat zowel in het denken

van Sokrates als in Aristoteles’ Ethica Nicomachaea het belang van de stadstaat voorop gaat – immers alleen in een bloeiende polis kan een mens het goede leven bereiken, en dat de tegenstelling van deze Grieken tot Livius, die als Romein het zwaartepunt bij de staat legde, daarom een schijnbare tegenstelling is. Men dient hierbij echter ten eerste te bedenken dat het idee ‘ik sterf ten dienste van de staat’ waarschijnlijk een constructie van Plato is, bij Sokrates in de mond gelegd, waarop ik nader zal ingaan, en ten tweede dat dit los staat van de manier waarop het ‘goede handelen’ gerechtvaardigd wordt. En hier wordt duidelijk dat Sokrates, in tegenstelling tot Livius die de gemeenschap benadrukt, uiteindelijk de verantwoording van zijn handelingen aflegt aan zijn eigen geweten. Om zeker te kunnen weten of hij op het punt staat een onrechtvaardige handeling te verrichten, stelt Sokrates zichzelf de vraag of hij de wetten van de staat door te vertrekken niet ernstig zou ondermijnen. Hij is van mening dat dit zo is, doordat hij al die jaren geen gebruik van de gelegenheid heeft gemaakt om de Atheense stadstaat te verlaten: “Sokrates: ‘Is het niet zo,’ zouden ze zeggen, ‘dat je je afspraken met ons en je beloften verbreekt, ofschoon je het niet onder dwang hebt beloofd en niet bedrogen bent en niet gedwongen om te beslissen in korte tijd, maar in zeventig jaar, waarin het je vrijstond weg te gaan, als wij je niet bevielen en onze afspraken je onrechtvaardig voorkwamen. Maar je hebt geen voorkeur gegeven aan Sparta, of aan Kreta, waarvan je dikwijls de staatsregelingen roemt, noch

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

56


aan enige andere Griekse of niet-Griekse stad, maar je bent minder vaak de stad uitgegaan dan de lammen en blinden en de andere gebrekkigen. Zo goed beviel de stad aan jou, meer dan aan andere Atheners, evenals wij, de wetten; want wie zou tevreden zijn met een staat zonder wetten?”22 Aldus wordt gehoorzaamheid aan de wet in deze dialoog min of meer synoniem voor rechtvaardigheid. Ontsnappen uit de gevangenis druist immers tegen de wet in, en dit voorstel van Crito wordt door Sokrates gelijkgesteld aan onrechtvaardig handelen. Hiermee laat Plato op inventieve wijze de vraag onbesproken of het wetsbesluit, de ter dood veroordeling, zelf wel rechtvaardig is, en of het geoorloofd is tegen de wet te handelen om zo een onrechtvaardige beslissing ongedaan te maken. Dit is dubieus in vergelijking met Plato’s dialoog Politeia. In dit werk wordt een man beschreven die in een donkere grot zit vastgeketend.23 In de grot ziet hij slechts schaduwen. Zijn ketens worden echter losgemaakt en hij treedt buiten de grot, alwaar hij het licht ziet; onder het stralen van de zon tonen de dingen zich zoals ze écht zijn. Je zou ook kunnen stellen dat de man nooit de grot verlaten heeft. Dat hij nog steeds vastgeketend zit – maar in zichzelf vindt hij het licht. Omdat hij verder nergens heen kan vindt hij in zijn eigen geest een bron van innerlijke rijkdom. Wel heeft de man die het licht ziet volgens de dialoog de plicht om die kennis met de overige gevangenen in de grot te delen. Met andere woorden; een filosoof heeft de taak om de ware rechtvaardigheidsopvattingen uiteen te zetten en deze te onderscheiden van de onware. Een tirannie ontstaat volgens Plato als deze verlichte mensen, die soms lastige dingen zeggen die ingaan tegen de wil van de wetgever, uit de weg geruimd worden. Het is deze achtergrondkennis die Sokrates’ redenering in de Crito zo dubieus maakt. Immers, als het, zoals Plato in de Politeia stelt, de taak is van de filosoof om zijn ketenen af te schudden en de medemens op te roepen de grillen van de toevallige machthebbers te negeren en op zoek te gaan naar het licht, naar de ware rechtvaardigheid – zou het dan ook niet zijn plicht moeten zijn om zich samen met Crito tegen het onrechtvaardige doodsvonnis te verzetten? Plato stelde voor dat de koningen filosofen zouden worden en de filosofen koningen, zodat op deze manier een rechtvaardige stadstaat zou ontstaan.24 Misschien is het hierom dat hij die gehoorzaamheid aan de wet bij monde van Sokrates zo belangrijk maakt. Immers, als Sokrates zich vrijwillig neerlegde bij de besluiten van de wetgever, en daarmee zijn lot ondergeschikt maakte aan de staat, wie zou dan nog ongehoorzaam mogen zijn aan de wetten van de toekomstige filosofisch geregeerde stadstaat? Het moge duidelijk zijn dat Sokrates, ook al is zijn doodsvonnis misschien onrechtvaardig, in ieder geval niet tegen de wet in mag handelen. Dat zou slechts een nieuwe onrechtvaardige daad aan een reeds onrechtvaardige situatie toevoegen, en voor Plato is het helder dat onrecht plegen de innerlijke ziel meer corrumpeert dan onrecht ondergaan; de situatie zou volgens hem niet verbeteren maar juist verslechteren. Het is hier dat het contrast met

57

de rechtvaardigheidopvatting van de Romeinse Livius het duidelijkst naar voren komt. Als we namelijk kijken naar diens beschrijving van Romulus, stichter van Rome, dan zien we een geheel andere wijze van verantwoorden. Romulus verricht verschillende daden die zondig zijn ten opzichte van de goden en die schuldgevoelens in hem zouden kunnen aanwakkeren tegenover zijn eigen geweten. Zo doodt hij zijn eigen broer, kidnapt hij vrouwen die te gast zijn op een religieus festival en toont hij geen enkel medeleven wanneer een collega-koning om het leven komt. Uit de beschrijving van Livius blijkt niet dat Romulus zich schuldig voelt – eerder lijkt hij al deze daden te zien als noodzakelijke kwaden. De genoemde slechte daden gaan wel steeds gepaard met een verantwoording aan het nageslacht; zo was het ontvoeren van de Sabijnse maagden weliswaar een schending van de gastvrijheid die deel was van het religieuze hospitum, zonder deze maagdenroof was het voortbestaan van Rome echter in gevaar gekomen.25 Livius’ boodschap is dat in naam van het belang van de gemeenschap heel veel kan. Als iets aan de Romeinse gemeenschap te verantwoorden is, dan is het ook moreel te verantwoorden. En deze daden leidden tot succes want de Romeinse stadstaat bloeide op en werd een rijk. Dit succes wijst er op dat de goden Rome steunden. En dus zal Livius niet expliciet stellen dat daden immoreel zijn als ze de goedkeuring hadden van de goden. Het brandpunt van verantwoording is hier niet het innerlijk bewustzijn maar de gemeenschap waarbinnen men staat. Joshua Cohen, expert op het gebied van democratische theorieën, beschreef een dergelijke rechtvaardigheidsopvatting niet als een liberaal begrip van personen die autonoom beslissingen afwegen, maar als “an ethical outlook that understands persons as embedded in social relations and subject to the obligations associated with those relationships.”26 Deze beschrijving sluit mijns inziens perfect aan bij Romulus als politiek leider, gezien hij volgens Livius voortdurend handelt met het oog op het belang van de Romeinse gemeenschap. De geldende rechten in de stad stonden dan ook niet vanaf het begin vast, maar ontwikkelden zich vanaf het moment van stichting. “Rights are understood to flow from the demands of those duties and an account of the worth of human beings that is tied to their fulfilling social responsibilities.”27 In Livius’ rechtvaardigheidsmodel hangen persoonlijke rechten samen met iemands plichten tegenover de gemeenschap – met andere woorden; rechten vloeien voort uit iemands waarde voor de gemeenschap.28

Dante en Machiavelli als navolgers van Titus Livius Meer dan sommige filosofen29 ben ik geneigd de wortels van Dante’s en Machiavelli’s gedachtegoed te zoeken in de historische situatie waarbinnen zij zich bevonden. Beide Florentijnse schrijvers waren ambitieuze mannen met een voorliefde voor een actieve dienst aan hun gemeenschap middels een politieke carrière binnen hun stadstaat.30 De

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Portret Niccolò Machiavelli door Santi di Tito (ca. 1560). destijds heersende instabiele politieke toestand in Italië, die al in Dante’s tijd bestond en tijdens het leven van Machiavelli nog lang niet was afgelopen, zorgde ervoor dat zij als politici ernstig beperkt werden in hun handelingsmogelijkheden en het ontplooien van zowel hun carrière als hun potentieel. Beide poëtische grootheden hebben de literatuur aangegrepen als medium om hun frustratie over deze situatie te uiten. In zowel La Divina Commedia als de Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio worden politieke wijsheden die in de gehele geschiedenis opgeld doen, vernuftig aaneen geregen met vernederend bedoelde (maar voor de hedendaagse lezer vooral grappige) anekdotes over hun tijdgenoten. Bijvoorbeeld over paus Bonifatius VIII die Dante treft tijdens zijn reis naar de hel: “Wie is dat, meester die zo wringt en meer nog dan de anderen spartelt van de pijn, en die door ’n rosser schroeiend vuur wordt uitgezogen?”31 “Hij riep: ‘Ben jij daar al, nog overeind, ben jij daar al, sta jíj daar, Bonifatius? De toekomst loog mij dus drie jaren voor!”.32 Hiermee doelt Dante overigens op het Jubeljaar – zie voor meer informatie daarover het artikel over pelgrimage van Wouter Slob. Machiavelli, op zijn beurt, baseert grote delen van Il Principe op het handelen van zijn tijdgenoot Cesare de Borgia.33 Frans van Dooren, die expert was op het gebied van Italiaanse en Latijnse literatuur en meer dan duizend lezingen gaf over Dante, stelde dat Machiavelli zijn Il Principe geschreven vanuit het sterke besef en de vaste

overtuiging dat alleen een zeer krachtige persoonlijkheid, een sterke man, kortom een ‘heerser’, in Italië orde op zaken kon stellen. En dan niet volgens het negatieve uitgangspunt van de onderdrukker die alleen op eigen voordeel uit is, maar op de positieve wijze van de vorst die in een krachtig staatsbestel de beste voorwaarde ziet om het volk tot vrede en welvaart te brengen.34 Aldus illustreerden Dante en Machiavelli de wetten van het menselijk handelen die zij uit de geschiedenis meenden te destilleren met voorbeelden uit hun eigentijdse politieke situatie, naadloos aaneensluitend bij de voorbeelden uit de klassieke tijd, die gemeengoed waren. En zo komen wij weer terug op de Romeinse historicus Livius die van precies dezelfde techniek gebruikt maakte. De onderzoeker Antony Black, bekend van zijn publicaties over de geschiedenis van het politieke denken binnen de christelijke en islamitische wereld, betoogde dat Dante en Machiavelli in een traditie stonden die georiënteerd was op Athene en dan voornamelijk op Aristoteles. Zo stelt Black dat Dante het gedachtegoed van Aristoteles gebruikte om te beargumenteren dat als we van menselijke behoeften naar een georganiseerde maatschappij gaan, deze noden alleen ten volle bevredigd konden worden in een verenigde, universele samenleving. In deze samenleving zou, doordat zij één leider aan het hoofd had staan, de door Dante beschreven curator orbis en Machiavelli’s principe, het filosofische potentieel van de mens worden verwerkelijkt.35 Ik wijs erop dat Aristoteles-overeenkomsten niet uniek zijn voor Dante en Machiavelli; diens invloed zien we ook terug in de werken van bijvoorbeeld de denkers Al Farabi (870-950)36 en Marsilius van Padua (1280-1343).37 Veel meer gezamenlijk onderscheidend voor Dante en Machiavelli is hun oriëntatie op Livius. Ik zal het door Black voorgestelde beeld iets proberen te wijzigen door te stellen dat niet enkel Aristoteles, maar vooral Livius een belangrijke invloed had op zowel Dante als Machiavelli. Hieruit zal blijken dat de filosofische receptie van deze Romeinse auteur zowel in de Middeleeuwen als tijdens de Renaissance plaatsvond.

Dante en Machiavelli over de monarchie als staatsvorm In mei 1310 maakte Hendrik VII, Rex Romanorum en graaf van Luxemburg, bekend dat hij naar Rome wilde afreizen om de keizerlijke kroon in ontvangst te nemen. Hendrik stelde zich ten doel de glorie van het Heilige Roomse Rijk te herstellen, maar had niet gerekend op de bittere rivaliteit die tussen de verschillende stadstaten, verdeeld tussen Welfen en Ghibellijnen, was ontstaan. Op de imperiale ambities van Karel VII zat men in Florence dan ook niet te wachten en de stad deed haar uiterste best de koning buiten te houden. Op 31 maart 1310 schreef Dante hierover een brief die direct gericht was aan de Florentijnen, waarin hij hen verweet een tweede Rome te willen stichten.38 Dit was voor Dante een even grote zonde als het benoemen van een tegenpaus, daar dit Florentijnse verzet verdeeldheid zaaide binnen het wereldlijke domein waarover Christus, door aan Augustus

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

58


te verschijnen, duidelijk had gemaakt dat het aan één vorst onderworpen diende te zijn.39 Op basis hiervan mogen we dus concluderen dat er volgens Dante één rijk moest zijn, waarvan de inwoners pas in de hoogste zin vrij waren indien zij geregeerd werden door een monarch als alleenheerser. Dante vatte deze hoop op een verenigende alleenheerser, die Machiavelli met hem zou delen, kort samen in de woorden: “Onder het regime van de monarch is de mensheid in de hoogste mate vrij.”40 Door de dreigende taal die in Dante’s brief geopperd werd stelt zijn biograaf Barbara Reynolds (die overigens het nogal controversiële standpunt innam dat Dante zijn hellevisioen te danken had aan een gebruik van geestverruimende middelen) dat er hier zeker geen sprake was van een optimist met modernistische trekjes.41 Dit in contrast met wat de politicoloog Larry Peterman stelde in zijn ‘Dante and the setting for Machiavellianism,’42 die vooruitlopend op Black verkondigde dat Dante en Machiavelli aan de wieg stonden van het optimistische, modernistische geloof in de maakbaarheid van de samenleving en de mens. Hierbij aansluitend wees Paul van Heck er op dat “Machiavelli’s negatieve beoordeling van de keizertijd schatplichtig is aan het umanesimo civile: de vooral Florentijnse republikeinse traditie zoals die zich in de loop van de vijftiende eeuw ontwikkelt.”43 Machiavelli is echter een stuk minder dan Dante gecharmeerd van de monarchie: “Hij [de monarch] kan namelijk niemand belonen van de bekwame en integere burgers over wie hij zijn tirannieke scepter zwaait, want dan moet hij voor hen op zijn tellen gaan passen. Het is niet in zijn belang de stad machtig te maken.”44 Op overige plekken in de Discorsi wordt deze negatieve opvatting over alleenheersers echter genuanceerd. Zo voert Machiavelli enkele voorbeelden van goede keizers aan, zoals Titus, Nerva en Marcus Aurelius.45 Dit ondersteunt de stelling dat Machiavelli in het aantreden van een alleenheerser de enige optie tot het verenigen van Italië ziet. “Laat zo’n heerser eens de periode van Nerva tot Marcus Aurelius bezien (…) Dan zal hij zien dat onder het bewind van goede keizers de veiligheid van zowel vorst als onderdanen verzekerd was, en overal ter wereld vrede en gerechtigheid heersten; dan zal hij zien dat de senaat toen gezag genoot, en magistraten gerespecteerd werden, de welgestelden van hun geld konden genieten, edelmoedigheid en deugdzaamheid gewaardeerd werden, en overal rust en voorspoed heerste.”46 Volgens Machiavelli is het zelfs mogelijk om met wapengeweld een gecorrumpeerde staat weer gezond te maken, en dit kan door met harde hand gehoorzaamheid aan nieuwe wetten af te dwingen (Machiavelli geeft het voorbeeld van Titus Manlius Torquatus, die zijn eigen zoon terechtstelde voor het negeren van militaire orders). Wel moeten daarvoor eerst de oude wetten buiten werking worden gesteld en hierom “zou men het meer als een monarchie dan als een democratie in moeten richten, zodat individuen die te onhandelbaar zijn om gecorrigeerd te worden door wetten, op de een of andere manier onder de duim worden gehouden door

59

een haast absoluut gezag.”47 Volgens Machiavelli zouden gecorrumpeerde lieden onmogelijk op een andere manier tot de orde te roepen zijn, en hier kwam de monarchie hem dus uitstekend van pas. Door deze argumenten, en ook door het geven van voorbeelden van goede monarchen als Marcus Aurelius, bewijst Machiavelli dat hij ondanks de umanesimo civile gedachte die in zijn tijd opgeld deed toch ook de goede kanten van de monarchie inziet – zijn visie op de monarchie is zonder meer zeer ambivalent, maar toch een minder grote breuk met de Middeleeuwen dan wel door andere auteurs is gesteld.48 We zagen eerder dat Livius de leider Romulus naar voren schoof om naast een historisch ook een pedagogisch doel te dienen, namelijk om de lezer uit te dagen te reflecteren op zijn eigen morele handelen. Daden die normaal gesproken slecht zijn kunnen in het belang van de gemeenschap toch toegestaan zijn; bijvoorbeeld het doden van zijn eigen broer Remus en het roven van de Sabijnse maagden onder het voorwendsel van een religieus festival. Rex Stem legt het als volgt uit: `When the survival of the state is at risk, the preservation of the state inherently justifies the means necessary to do so. Acting for the good of Rome can require acts that may appear morally questionable, yet those acts are still to be evaluated as exempla worthy of imitation when their intention to strengthen the state is successfully actual. Livy’s purpose is to show how patriotism makes moral demands of its own.`49 Livius wil ons leren dat een daad kan worden gerechtvaardigd met het oog op de onmiddellijke omstandigheden waarin ze plaatsvindt, maar ook door de grootsheid van het rijk op langer termijn in acht te nemen. De toegenomen politieke macht die op de maagdenroof volgde bewees dat de goden achter Rome stonden en dat het onder valse voorwendselen organiseren van het religieuze feest dit volk vergeven is. Dante gebruikt een vergelijkbare redenering wanneer hij in zijn Monarchia beschrijft hoe behalve de Romeinen geen enkel volk er ooit in is geslaagd de wereldheerschappij in handen te krijgen. De Grieken en de Puniërs hebben het geprobeerd, maar uiteindelijk is het alleen de Romeinen gelukt. Hieruit concludeert Dante dat het Romeinse volk door God was voorbestemd om over de wereld te heersen. “Het Romeinse volk had met recht op zichzelf kunnen toepassen wat de Apostel in de brief aan Timotheus zegt: ‘voor mij ligt de kroon der gerechtigheid gereed’- en wel in de eeuwige voorzienigheid Gods.”50 Dante gaat dus mee in Livius’ redenering dat iets dat met succes wordt beloond, waarschijnlijk de goedkeuring draagt van God. Dit wordt nog duidelijker wanneer hij betoogt: “Er is geen twijfel aan dat de overwinning in een wedren om de wereldheerschappij als het resultaat van Gods bedoeling mag worden beschouwd. Welnu, die overwinning is aan het Romeinse volk toegevallen.”51 Men zou tegen mijn stelling kunnen inbrengen dat Dante, naast Livius veel van zijn informatie over de Oudheid overneemt van Vergilius (70-19 v. Chr.), zijn leidsman in La

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Divina Commedia, en in zijn werken regelmatig Aristoteles citeert.52 Toch blijkt uit voorgaand citaat dat Dante met Livius de opvatting gemeen heeft die Stem verwoordt als: “power combined with justice as the shaping force of history.”53 Dat wil nog niet zeggen dat het werk van Anthony Black fouten bevatte of dat deze historicus er naast zat, maar wel dat hij over het hoofd zag dat Romeinse staatsfiguren en denkers, zoals Livius, voor Dante en Machiavelli zeer belangrijke inspiratiebronnen waren.

“Men ziet dus dat de rechtvaardigheid als praktisch beginsel werkzamer is naarmate een rechtvaardig iemand over meer macht beschikt. (…) zo iemand is alleen de monarch; dus alleen als ze de eigenschap van de monarch is, heerst de rechtvaardigheid soeverein in de wereld.”60 Voor een opvallende gelijkenis, vergelijk Dante’s uitspraak met het citaat van Al Capone. Net als Machiavelli beargumenteert Dante dat het Romeinse volk het edelste volk was en doet dit door naar fragmenten van Livius te verwijzen.61

Conclusie

Portretten van Dante op een 500 Lire munt (1965) en een 2 Euro munt (2008). Evenals Livius hanteert Machiavelli een deugd-ethische lezing van de Romeinse geschiedenis, dit komt naar voren op het moment dat hij Romulus contrasteert met Caesar (100-44 v. Chr.).54 Ook stelt hij net als Livius dat “Romulus geëxcuseerd verdiende te worden voor de dood van zijn broer en zijn medekoning, en dat zijn optreden ingegeven was door gemeenschapszin en niet door persoonlijke ambitie.”55 Ook maakt de Florentijn een verbinding tussen goed leiderschap, kracht en moed. Als deze kwaliteiten in een stadstichter aanwezig zijn, volgt een rechtvaardig geleide stad welhaast vanzelf, lijkt hij te stellen, en daarom moest Romulus gepardonneerd worden.57 Perfect sluit dit aan bij de volgende, door Stem gegeven, samenvatting van Livius’ opzet: `The lesson to be learned from Romulus’ great events is that success results from both decisiveness and planning, that injustices are to be met with force, and that the strategic use of deception to counter injustice is acceptable.`8 In Livius’ werk wordt een verbinding gelegd tussen rechtvaardigheid en kracht die als een rode draad door de werken van Dante en Machiavelli loopt. Zij lijken te stellen dat macht haar eigen legitimiteit creëert. Als iets doormiddel van macht wordt bewerkstelligd, zal dat ook worden goedgepraat of althans niet worden tegengesproken, wat bevestigd dat de afgedwongen daad inderdaad gerechtvaardigd was. “Een belastende daad dient haar excuus te vinden in haar resultaat; en als dat resultaat goed is, zoals bij Romulus, dan zal ook het excuus altijd goed zijn.”59 Immers, na zijn gewelddadige optreden wendde Romulus zijn macht ten goede aan, en dus was het geweld voor Machiavelli gerechtvaardigd. Dante zegt eigenlijk hetzelfde; het goede doen is prima, maar als iemand ook nog eens macht heeft en het goede doet, dan gaat het toch veel beter? Dante verwoordt deze gedachtegang in Monarchia:

Plato stelt voor een stad te stichten op filosofische rechtvaardigheidsbeginselen. Dat regeerders in de praktijk niet zo te werk gaan, maakt niet uit. Men dient geen compromissen te doen aan de zuiverheid van het geweten, ook al moet je dit, zoals Sokrates, met de dood bekopen. Dante en Machiavelli waren daar echter te ambitieus voor. Door historische omstandigheden zagen zij zich gedwongen te opereren binnen een klimaat dat ik omschrijf als ‘politiek opportunisme’. Van binnen hadden beide Florentijnen een diepe afkeer van de chaotische situatie in Italië. Wat ze vervolgens deden was een politieke theorie ontwikkelen om dit klimaat te veranderen, de methode van Livius was hierbij het uitgangspunt. Black beweerde dat Dante binnen een Middeleeuwse traditie stond die zich hoofdzakelijk oriënteerde op Aristoteles. Ik betoogde echter dat beide Florentijnen niet zozeer in een op contemplatie gerichte Atheense traditie horen, maar eerder binnen een op handelen gerichte Romeinse traditie staan, die haar kracht putte uit het Romeinse erfgoed en zich ten doel stelde middels actief politiek engagement Italië weer verenigd en gezond te maken.62 Door aan te tonen dat de politiek-ethische insteek van Livius door Dante en Machiavelli werd gerecipieerd, heb ik ten eerste een nuancering aangebracht in de stelling van Nietzsche, dat de slavenmoraal het hele christelijke gedachtegoed domineert, en ten tweede bewezen dat Livius’ opvatting ook in de Renaissance een rol speelde. De vraag in hoeverre dit gedachtegoed gemeengoed was, heb ik wegens ruimtegebrek onbehandeld gelaten. In ieder geval is, geheel in overeenstemming met de doelstelling van de publicatie Rome Aeterna, aangetoond dat de Eeuwige Stad ook in filosofisch opzicht van belang was.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

60


Geciteerd in Forbes, (6 oktober 1989). 2 R. Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, TAPhA 137 (2007), 439-440. 3 A. Black, Political thought in Europe 1250-1450 (Cambridge 1992). 4 Zie bijvoorbeeld: Leo Strauss, ‘On classical political philosophy’, in: Idem, What is political philosophy? And other studies (Chicago 1959) 43. 5 F. Nietzsche, Zur Genealogie der Moral (Leipzig 1887). 6 Ik ben me er van bewust dat ik wat betreft de duiding van Livius’ verhaal over Romulus vrij sterk leun op het werk van Stem. Dit werk lijkt me echter betrouwbaar, gezien hij, voor de uitspraken die hij doet, direct verwijst naar fragmenten primaire literatuur. Om in te gaan op de kritiek die hierop geleverd kan worden is gezien de lengte van dit artikel niet wenselijk en voor mijn onderwerp ook niet relevant. 7 Over het vraagstuk welke betekenis Romulus en Remus nu voor de Romeinse stad hebben gehad, is in het wetenschappelijke debat tot op de dag van vandaag geen eenstemmigheid. De Romeinse auteurs die hen beschreven leken zich voornamelijk op de mondelinge overlevering te baseren. Ook is de berichtgeving over deze personages verschoven met het komen en gaan van verschillende regimes. Zie bijvoorbeeld: C. Edwards, Writing Rome, textual approaches to the city (Cambridge 1996) 35. 8 Elders verstrekt Livius echter aanwijzingen dat de dood van Titus Tatius wegens een aarzelende houding wellicht aan hemzelf te wijten was, wat enigszins ten voordele is van Romulus (zie : Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 460). 9 Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 449. 10 W. J. van der Dussen, Filosofie van de geschiedenis. Een inleiding (Muiderberg 1986). Zie met name: ‘Geschiedwetenschap en filosofie, ontwikkelingen tot de Tweede Wereldoorlog’. 11 F. H. Sandbach, The Stoics (London 1989) 149. 12 D. Luscombe, Medieval thought (Oxford 2004) 9. 13 G. J. M. Bartelink, Plato dialogen (Utrecht 1982), bevat o.m. Apologie (73-106) en Crito (106-124). 14 Ibidem, 110. 15 Ibidem, 112. 16 Ibidem, 115. 17 Ibidem, 117-119. 18 `ἡμῖν δ᾽, ἐπειδὴ ὁ λόγος οὕτως αἱρεῖ, μὴ οὐδὲν ἄλλο σκεπτέον ᾖ ἢ ὅπερ νυνδὴ ἐλέγομεν, πότερον δίκαια πράξομεν καὶ χρήματα τελοῦντες τούτοις τοῖς ἐμὲ ἐνθένδε ἐξάξουσιν καὶ χάριτας, καὶ αὐτοὶ ἐξάγοντές τε καὶ ἐξαγόμενοι, ἢ τῇ ἀληθείᾳ ἀδικήσομεν πάντα ταῦτα ποιοῦντες: κἂν φαινώμεθα ἄδικα αὐτὰ ἐργαζόμενοι, μὴ οὐ δέῃ ὑπολογίζεσθαι οὔτ᾽ εἰ ἀποθνῄσκειν δεῖ παραμένοντας καὶ ἡσυχίαν ἄγοντας, οὔτε ἄλλο ὁτιοῦν πάσχειν πρὸ τοῦ ἀδικεῖν.` (Crito 48c-48d, vertaling uit M. A. Schwartz en G. J. M. Bartelink, Plato. Dialogen, 114-115). 19 T. C. Brickhouse en N. D. Smith, ‘Socrates on how wrongdoing damages the soul’, The Journal of Ethics 4 (2007) 288-340. 20 Plato, Apologie, 30c7-30e1. 21 `[Σω] ἀλλ᾽ ὧδε σκόπει. εἰ μέλλουσιν ἡμῖν ἐνθένδε εἴτε ἀποδιδράσκειν, εἴθ᾽ ὅπως δεῖ ὀνομάσαι τοῦτο, ἐλθόντες οἱ νόμοι καὶ τὸ κοινὸν τῆς πόλεως ἐπιστάντες ἔροιντο: “εἰπέ μοι, ὦ Σώκρατες, τί ἐν νῷ ἔχεις ποιεῖν; ἄλλο τι ἢ τούτῳ τῷ ἔργῳ ᾧ ἐπιχειρεῖς διανοῇ τούς τε νόμους ἡμᾶς ἀπολέσαι καὶ σύμπασαν τὴν πόλιν τὸ σὸν μέρος; ἢ δοκεῖ σοι οἷόν τε ἔτι ἐκείνην τὴν πόλιν εἶναι καὶ μὴ ἀνατετράφθαι, ἐν ᾗ ἂν αἱ γενόμεναι δίκαι μηδὲν ἰσχύωσιν ἀλλὰ ὑπὸ ἰδιωτῶν ἄκυροί τε γίγνωνται καὶ διαφθείρωνται;` (Crito 50a-50b, vertaling uit Schwartz en Bartelink, Plato. Dialogen, 117). 22 `[Σω] “ἄλλο τι οὖν,” ἂν φαῖεν, “ἢ συνθήκας τὰς πρὸς ἡμᾶς αὐτοὺς καὶ ὁμολογίας παραβαίνεις, οὐχ ὑπὸ ἀνάγκης ὁμολογήσας οὐδὲ ἀπατηθεὶς οὐδὲ ἐν ὀλίγῳ χρόνῳ ἀναγκασθεὶς βουλεύσασθαι, ἀλλ᾽ ἐν ἔτεσιν ἑβδομήκοντα, ἐν οἷς ἐξῆν σοι ἀπιέναι, εἰ μὴ ἠρέσκομεν ἡμεῖς μηδὲ δίκαιαι ἐφαίνοντό σοι αἱ ὁμολογίαι εἶναι. σὺ δὲ οὔτε Λακεδαίμονα προῃροῦ οὔτε Κρήτην, ἃς δὴ ἑκάστοτε φῂς εὐνομεῖσθαι, οὔτε ἄλλην οὐδεμίαν τῶν Ἑλληνίδων πόλεων οὐδὲ τῶν βαρβαρικῶν, ἀλλὰ ἐλάττω ἐξ αὐτῆς ἀπεδήμησας ἢ οἱ χωλοί τε καὶ τυφλοὶ καὶ οἱ ἄλλοι ἀνάπηροι: οὕτω σοι διαφερόντως τῶν ἄλλων 1

61

Ἀθηναίων ἤρεσκεν ἡ πόλις τε καὶ ἡμεῖς οἱ νόμοι δῆλον ὅτι: τίνι γὰρ ἂν πόλις ἀρέσκοι ἄνευ νόμων;` (Crito 52d-53a, vert. ibidem). 23 Plato, De ideale staat, vert. G. Koolschijn, (Amsterdam 2005), [502-521] 233-257. 24 Ibidem, [472-487] 198. 25 Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 458-459. 26 J. Cohen, ‘Minimalism about human rights: the best we can hope for?’, Journal of Political Philosophy 12 (2004) 206. 27 Ibidem. 28 Livius beschrijft hoe drie Horatiërs een wetkamp aangingen met drie Albanen. Het winnende kamp zou voortaan de koning van Rome mogen leveren. Eén van de Romeinse Horatiërs wist de drie rivalen te verslaan, waarop zijn zus in huilen uitbarstte over de dood van haar Albaanse minnaar. Vervolgens werd zij door haar broer gedood, en hij voor moord aangeklaagd. De vader verklaart echter dat de uitkomst van de strijd bewees dat de goden een grote toekomst voor Rome in petto hadden, en zijn dochters’ treurnis om de gedode minnaar was een belediging voor de goden. Zij was volgens haar vader terecht gedood en dus was er geen sprake van moord. Zijn zoon moest worden bestraft maar worden gespaard, want Rome had haar vrijheid aan hem te danken. Machiavelli keert zich in I.24 van de Discorsi echter tegen dit gedogen van een schending van de wet. 29 Bijvoorbeeld meer dan Leo Strauss (1899-1973), die Machiavelli karakteriseerde als de modernistische aanzwengelaar van het paradigma van de volledig maakbare samenleving, zonder er rekenschap van af te leggen dat Machiavelli’s denkbeelden zich ook weer onder invloed van historische omstandigheden hadden gevormd. Strauss wilde daar niet te veel aandacht aan besteden omdat hij in een dergelijke achtergrondschets een poging zag politieke filosofie terug te brengen tot historisme. De geschiedenis van de filosofie verwerd volgens hem zo tot een serie ideeën over hoogste levenswijzen en ideale maatschappijen, waarvan men louter nog kennis kon nemen zonder ze op hun waarheid te kunnen bevragen, omdat de historicus zich bevond op een voortdurend verglijdende interpretatiekader. Zie voor meer informatie: L. Strauss, ‘Introduction’, in: Idem, Natural right and history, (Chicago 1950) 1. 30 Black, Political thought in Europe 1250-1450, 56. 31 Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie. I Inferno, ingel. en v. aant. voorz. door R. Brouwer, (Leiden 2000). Canto 19, 30-33; 337. “’Chi è colui, maestro, che si cruccia – guizzndo più che li altri suoi consorti,’ – diss’io, ‘e cui più rogggi fiamma succia?’” 32 Ibidem, 51-54. Ed el gridò: ‘Se’tu già costì ritto, – se’tu già costì ritto, Bonifazio? – Di parecchi anni mi mentì lo scritto.” 33 “Machiavelli werd in 1502 als gezant naar de Romagna gestuurd, naar het steeds van plaats wisselende hof van Cesare Borgia. En zo leerde hij, al observerend en gesprekken voerend, de man kennen die hem later in zijn Il Principe voor ogen heeft gestaan als het ideaal van een heerser. En omdat Machiavelli zelf in zijn boek uitvoerig op de figuur van Cesare Borgia ingaat, wil ik het hier bij deze korte beschrijving laten.” F. van Dooren, ‘Machiavelli’s ideeënwereld’ in zijn toelichting op Machiavelli’s De heerser (Amsterdam 1997) 22. 34 Ibidem, 37. 35 Ibidem. 36 Voor meer informatie, zie: Al Farabi, ‘The political regime’ in: R. Lerner, M. S. Mahdi en E. L. Fortin ed., Medieval political philosophy: a sourcebook (New York 1963) (vert. Fauzi M. Najjar). 37 V. Syros, ed., Die Rezeption der aristotelischen politischen Philosophie bei Marsilius von Padua: eine Untersuchung zur ersten Diktion des Defensor Pacis, (Leiden 2007). 38 Dante gebruikt voor hen de term: `scelestissimis Florentinis intrinsecis` zie: B. Reynolds, Dante the poet, the political thinker, the man (New York 2006) 238. 39 Zie tevens: J. Summit, ‘Topography as historiography: Petrarch, Chaucer, and the making of medieval Rome’, Journal of Medieval and Early Modern Studies 2 (2000) 224, en: “By asserting a line of continuity between classical and Christian Rome in response to the papal crisis of Avignon, Petrarch shares with Dante, for example, a sense of Rome as the embodied ideal of translatio imperii.” Ibidem, 223. 40 Dante, Monarchia, I.12. Existens sub monarcha est potissime liberum.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Reynolds, Dante the poet, the political thinker, the man, 237. L. I. Peterman, ‘Dante and the setting for Machiavellianism’, The American Political Science Review 3 (1982) 630-644. 43 P. van Heck, ‘De wereld van de discorsi’ in: Machiavelli, Discorsi, 64. Van Heck wijst hier op de gelijkenis tussen de visies uitgedrukt in Machiavelli’s Discorsi en de Historia Florentini Populi van Leonardo Bruni. 44 `perché e' non può onorare nessuno di quegli cittadini che siano valenti e buoni, che egli tiranneggia, non volendo avere ad avere sospetto di loro. (...) perché il farla potente non fa per lui` (Machiavelli, Discorsi II.2[16], vertaling prof. P. van Heck, 267). 45 Ibidem, 128-129. 46 `Pongasi, adunque, innanzi un principe i tempi da Nerva a Marco (…). Perché, in quelli governati da' buoni, vedrà un principe sicuro in mezzo de' suoi sicuri cittadini, ripieno di pace e di giustizia il mondo; vedrà il Senato con la sua autorità, i magistrati co' suoi onori; godersi i cittadini ricchi le loro ricchezze, la nobilità e la virtù esaltata; ` (Ibidem I.10[22], vert. van Heck, 129). 47 `sarebbe necessario ridurla più verso lo stato regio, che verso lo stato popolare; acciocché quegli uomini i quali dalle leggi, per la loro insolenzia, non possono essere corretti, fussero da una podestà quasi regia in qualche modo frenati.` (Ibidem I.18[29], vert. van Heck, 152). 48 `Machiavelli is generally seen as the first ‘truly modern’ political thinker.” Peterman, ‘Machiavelli’s Dante & the sources of Machiavellianism’, 1. 49 Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 439-440. 50 `Vere dicere potuit homo romanus quod quidem Apostolus ad Timotheum «Reposita est michi corona iustitie»; “reposita”, scilicet in Dei providentia ecterna.` (Dante Alighieri, Monarchia II.9, vert. Brouwer, 134). 51 `nullum dubium est quin prevalentia in athletis pro imperio mundi certantibus Dei iudicium sit secuta` (Ibidem II.8, vert. Brouwer p. 128). 52 Dit is tevens waarom de stelling van Black in het wetenschappelijke ‘discours’ de consensus aan zijn kant lijkt te vinden. 53 Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 456. 54 “Heus, een heerser die wereldse roem wil verwerven, zou zich een verdorven land moeten wensen: niet om het zoals Caesar totaal te gronde te richten, maar om het zoals Romulus nieuwe fundamenten te geven.” Machiavelli, Discorsi (Amsterdam 2007). 55 “E che Romolo fusse di quelli che nella morte del fratello e del compagno meritasse scusa, e che quello che fece, fusse per il bene comune, e non per ambizione propria ...” (Machiavelli, Discorsi I.9, vert. van Heck, 124). 56 “In het begin was de wereld dun bevolkt en leefden de mensen verspreid als dieren; toen ze later talrijker werden, gingen zij bij elkaar wonen, en begonnen om weerbaarder te worden zich af te vragen wie van hen het sterkst en het moedigst was, kozen die tot leider en gehoorzaamden hem. Zo kwam het dat ze sommige dingen gingen beschouwen als eerlijk en goed, en andere als gemeen en slecht.” Ibidem, 96. 57 “Dit alles overziende, is mijn conclusie dat een staat door één enkele persoon moet worden opgezet, en dat Romulus voor de dood van Remus en van Titus Tatius geëxcuseerd in plaats van bekritiseerd dient te worden.” Ibidem, 126. 58 Stem, ‘The exemplary lessons of Livy’s Romulus’, 443. 59 `Conviene bene, che, accusandolo il fatto, lo effetto lo scusi; e quando sia buono, come quello di Romolo, sempre lo scuserà ...` (Ibidem I.9, vert. van Heck, 123). 60 ”Macht is volgens Dante noodzakelijk: “Ex quo patet quod quanto iustus potentior, tanto in operatione sua iustitia erit amplior. (…) huiusmodi solus Monarcha est: ergo soli Monarche insistens iustitia in mundo potissima est.” (Monarchia I.11, vert. Brouwer, 97). 61 Bijvoorbeeld in Monarchia II.3. 62 Dat de Atheense traditie met name op contemplatieve filosofie was gericht, is in de twintigste eeuw benadrukt door de joodse filosoof Leo Strauss, die de scheiding tussen Athene en Rome graag sterk aanzette omdat hij in de Romeinse staatskunde een voorbereiding op de Machiavellistische reaalpolitiek zag. 41 42

Livius 1766: scan door UB Radboud Universiteit Nijmegen Portret Machiavelli: http://en.wikipedia.org/wiki/ File:Portrait_of_Niccol%C3%B2_Machiavelli_by_Santi_di_ Tito.jpg Lire/ Euro Dante: scan/ foto Joep Beijst

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

62


Romanità, Mussolini en de marmeren landkaarten aan de Via dei Fori Imperiali Lotte Drouen

H

et idee van het eeuwige Rome als centrum van de wereld was niet alleen een notie die in de Oudheid en Middeleeuwen bestond. In de moderne tijd leefde dit idee nog voort en speelde het een rol bij de natievorming van Italië, in het midden van de negentiende eeuw. Maar het kwam vooral zichtbaar tot bloei onder het fascistische regime van Benito Amilcare Andrea Mussolini (1883-1945).1 Nog steeds kan men in Rome sporen zien, afkomstig uit de fascistische tijd (1922-1943), die Rome het eeuwige centrum van de wereld moesten laten lijken. Wie al eens in Rome geweest is zal de landkaarten die bevestigd zijn aan de achtermuur van de Basilica van Maxentius, langs de tegenwoordige Via dei Fori Imperiali, zeker gezien hebben, al zullen weinigen de geschiedenis van deze kaarten kennen. Toch waren en zijn deze landkaarten de perfecte verbeelding van Rome als negentiende en twintigste eeuwse ‘Caput Mundi’. In een artikel uit 1999, Mapping Mussolini: ritual cartography in public art during the Second Roman Empire, beschrijft Heather Minor de kaarten en gaat ze in op het verband tussen Mussolini en de manier waarop hij het Romeinse verleden gebruikt in zijn cartografie. In dit artikel wil ik de kaarten in een groter geheel plaatsen dan alleen het fascistische tijdperk en de kaarten koppelen aan de stroming Romanità (Romeinsheid).2 Romanità is een complex begrip. Het wordt gezien als een intellectuele stroming, teruggaand op de Renaissance, die in de negentiende eeuw gebruikt werd om de eenwording van Italië te ondersteunen en de kolonisatiepolitiek te rechtvaardigen. Mussolini bouwde voort op deze nieuwe stroming en gebruikte haar in zijn politiek - al kende de beweging dus een langere geschiedenis. In het onderzoek van de laatste twintig jaar dat zich bezig houdt met de eenwording van Italië, de imperialistische claims van het Koninkrijk en de politiek van Mussolini ten tijde van de fascistische periode, wordt er steeds meer nadruk gelegd op het begrip Romanità. Emilio Gentile maakte in 1990 school met zijn artikel Fascism as a political religion, waarin hij het belang van de cultus van de klassieke Romeinse geschiedenis voor fascistische propaganda erkent.3 Hij toonde aan dat Mussolini het Romanità-gedachtegoed gebruikte om de intellectuele en de ‘gewone’ Italiaanse bevolking samen te brengen.4 Romke Visser werkte dit idee verder uit in zijn artikel Fascist doctrine and the cult of the Romanità, en legde de ideologische oorsprong van Romanità al ten tijde van de Renaissance, de culturele wedergeboorte van Italië in de vijftiende eeuw. Later werd dit gedachtegoed overgenomen door de intellectuele aanhangers van de Risorgimento (wederopstanding), die begon aan het einde van de achttiende eeuw. Ook was de Romanità van grote invloed op de eenwording van Italië in de negentiende eeuw en de daarop volgende kolonisatiepolitiek.5 Na Vissers artikel zijn er nog verschillende andere publicaties geweest over het begrip Romanità en de inbedding van dit begrip hiervan in de politiek van Mussolini.6

63

De eenwording, kolonisatie en Romanità In 1789 probeerden de revolutionairen van de Risorgimento in eerste instantie een nieuwe Romeinse republiek te stichten gefundeerd op de idealen van het oude Rome. Het moest een staat worden waarin de senatoren, de tribunen en de consuls weer de leiding kregen. Ook latere revolutionairen, zoals Giuseppe Garibaldi (1807-1882), probeerden het Italiaanse volk in te laten zien dat Italië weer een eenheid moest worden met als hoofdstad Rome, zonder te veel bemoeienis van de Kerk.7 Een deel van deze droom werd in 1861 werkelijkheid toen het eerste parlement van Italië op 17 maart de Italiaanse eenheidsstaat uitriep, met aan het hoofd koning Victor Emmanuel II (r. 1861-1878). Er was alleen één probleem: de gedroomde hoofdstad ontbrak nog. Pas in 1870 werd Rome geannexeerd door de revolutionairen en kon men beginnen aan het bouwen van een verenigd Italië met Rome als hoofdstad.8 Bij de strijd voor de eenheidsstaat en de latere opbouw van een verenigd Italië grepen de intellectuelen wederom terug op de culturele benadering van het Republikeinse verleden. Daarmee konden zij hun politieke, culturele en maatschappelijke beslissingen ondersteunen en verantwoorden, vooral bij de

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


rechtvaardiging van de Italiaanse koloniale politiek in het Middellandse Zeegebied.9 `The Risorgimento was conceived as a 'historical necessity', brought about by (divine) providence, in order to secure the success of the 'civilizing mission', which was held to be the 'universal' vocation of the Roman-Italian race.`10 Het denken over Romanità. veranderde, en het begrip ging steeds meer verwijzen naar de keizertijd in plaats van naar de Republiek.11 Rome werd voorgesteld als centrum van heel Europa, bijvoorbeeld in een tentoonstelling die gehouden werd in de Thermen van Diocletianus in 1911, de Mostra archeologica nelle Terme di Diocleziano. Deze werd georganiseerd door de archeoloog Rodolfo Lanciani die allerlei maquettes tentoonstelde van Romeinse bouwwerken in Europese steden.12 Daarnaast had Italië in september 1911 de oorlog verklaard aan het Ottomaanse Rijk en veronderstelde het op basis van het Romeinse verleden met recht het ooit overheerste Tripolitania en Cyrenaica (huidige Libië) in te kunnen nemen.13 Daarnaast werd er in de laatste decennia, voor het fascistische tijdperk, al gebruik gemaakt van verschillende aspecten van de klassieke Romeinse geschiedenis voor propagandistische doeleinden in de politiek en media. Ook vormde het Romeinse verleden een belangrijk onderdeel van het basis- en middelbaar onderwijs.14

Mussolini en Romanità Toen Il Duce in oktober 1922 de macht greep ging hij in zijn politieke en culturele programma al snel gebruik maken van het gedachtegoed Romanità. Deze stroming zou (voor een deel) voor de legitimering van zijn regime en zijn buitenlandse expansie gaan zorgen.15 De Italiaanse

Kaart 1: Inscriptie: ROMA AI SUOI INIZI SEC. VIII A.C., 1934, Via dei Fori Imperiali, Rome.

liberale staat, die ontstaan was na de eenwording van de Risorgimento, had gefaald een stabiel rijk te stichten met een bloeiende kolonisatie. Het fascisme van Mussolini, waarbij de macht weer bij één man kwam te liggen zou wel kunnen zorgen voor deze stabiele basis en imperialistische groei, net zoals het Romeinse Rijk groeide tijdens de overgang van Republiek naar Keizerrijk.16 Daarnaast wekte toepassing van het gedachtegoed Romanità door Mussolini ook de interesse van de intellectuelen voor zijn politieke programma. Doordat hij gebruik maakte van hun eigen visie konden zij zich goed vinden in de ideeën die Mussolini had over het Romeinse verleden en hielpen ze mee bij het ontsluiten ervan.17 Door een verbintenis te creëren tussen deze nieuwe fascistische leider en het vroege Rome van de keizers had het fascistische regime een stabiele basis vervaardigd met een traditie van waaruit men verwachtingen kon uiten naar de toekomst. `Once the myth of the 'new Italian' was connected with the myth of Rome, it too took on a religious meaning: it was a symbol of the Italian people's repentance, and of their rebirth as the spiritual heirs of the ancient Romans, rejuvenated by a common belief and, just like their forefathers, willing to defy fate and create a 'new civilization'.` Zo maakte het regime veel gebruik van symbolische verwijzingen naar onder andere de mythe van Romulus, Remus en de wolvin, de Romeinse soldaten, triomfbogen en zuilen.19 Ook in grote projecten kwam de band met het Romeinse verleden duidelijk naar voren, zoals in de tentoonstelling Mostra Augustea della Romanità, gehouden in 1938, ter ere van de tweeduizendste geboortedag van keizer Augustus en de recente veroveringen van Mussolini in Ethiopië, in de bouw van de monumenten voor de wereldtentoonstelling en natuurlijk in de aanleg van de Via dell’Impero, tegenwoordig bekend onder de naam Via

Kaart 2: Inscriptie: DOMINIO DI ROMA DOPO LE GVERRE PVNICHE – A. 146 A.C., 1934, Via d. F. I.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

64


De landkaarten laten vier periodes uit de antieke tijd zien met Rome als middelpunt. Op de eerste kaart zie je de stichting van Rome in de achtste eeuw voor Christus, op de tweede kaart zie je het territorium van Rome na de Punische Oorlog in 146 voor Christus, op de derde kaart zie je het rijk bij de dood van Augustus in 14 na Christus en op de laatste kaart zie je het rijk onder keizer Trajanus tussen 98 en 117 na Christus, toen het Romeinse Rijk volgens de toenmalige

opvatting in omvang op zijn grootst was.26 Op de kaarten is duidelijk een verschil te zien in gebruik van marmer, wit voor Rome en alle veroverende gebieden, donker voor de nog niet veroverde gebieden. Naast dat deze kleuren contrasteren, wijst de lichte kleur ook op gecultiveerd gebied en de zwarte kleur op het nog niet veroverde barbaarse gebied. Niet alleen het gebruik van kleur en marmer heeft een symbolische waarde, ook de inscripties27 op de kaarten en de Romeinse adelaar verwijzen zowel naar het Romeinse verleden als het heden.28 De Romeinse adelaar was een symbool dat in het antieke Rome in eerste instantie gebruikt werd door de Romeinse legioenen en later door de keizers. Het symbool stond voor kracht en was een verwijzing naar de god Jupiter.29 In de tijd van Mussolini (al werd deze adelaar ook al vóór Mussolini door de Italiaanse staat gebruikt) vormde het een symbool een verwijzing naar de veroveringen van het rijk en de macht van het fascisme.30 Maar deze kaarten zijn eigenlijk het beste te begrijpen als men weet dat er op 28 oktober 1936 nog een vijfde, iets grotere (in compositie vergelijkbare), kaart aan toe werd gevoegd. Deze kaart liet Italië, het Midden-Oosten en Afrika zien en droeg de titel Fondazione dell’impero. Daaronder was in een inscriptie een deel van de wet uit 1936 te lezen, getekend door Mussolini, die de Italiaanse koning ook tot koning van Ethiopië verklaarde. Deze kaart liet de veroveringen zien van Mussolini in Afrika.31 De kaarten zelf vormden dan ook niet alleen een verwijzing naar het verleden maar lieten het heden zien en bevatten een claim voor de mogelijke verdere koloniale uitbreidingen. Daarnaast lieten deze kaarten ook een belangrijke verandering zien in de politiek van het fascisme, die begonnen was bij de viering van het tienjarige rijk in 1932. De fascisten hadden naar eigen zeggen namelijk een stabiel en stevig rijk weten op te bouwen en gingen nu voor de verovering van de rest van de wereld. Vanaf midden jaren dertig richtte de politiek

Kaart 3: Inscriptie: L’IMPERO ALLA MORTE D’AVGVSTO IMP. A. 14 D.C., 1934, Via d. F. I.

Kaart 4: Inscriptie: L’IMPERO AL TEMPO DI TRAIANO IMP. 98-117 D.C., 1934, Via d. F. I.

dei Fori Imperiali.20 Deze weg werd aangelegd in 1932 ter ere van het tienjarige bestaan van het fascistische rijk. De weg verbond de grote antieke monumenten met elkaar: het Colosseum, het tussenliggende Forum Romanum en de keizerfora. Als men wilde kon men zijn weg verder vervolgen over de Piazza Venezia, Via Cesare Battisti en Via Quattro Novembre naar het Palazzo delle Esposizioni aan de Via Nazionale, waar een tentoonstelling ter ere van het tienjarige bestaan van het fascistische rijk werd gehouden, de Mostra della Rivoluzione Fascista (1932-1934).21 Zo verbond de weg ook het antieke Rome met het ‘nieuwe’ Rome van de fascisten. Daarnaast zou de Via dell’Impero het podium gaan vormen voor de heropvoering van de ‘Mars op Rome’ die vanaf 1923 jaarlijks gehouden werd.22 De fascisten hadden van deze mars een mythologische gebeurtenis gemaakt die elk jaar op 28 oktober herinnerd moest worden en die het begin vormde van de fascistische kalender.23 Verder werd 21 april, de dag van de stichting van het oude Rome, een officiële feestdag waarop de wedergeboorte van de natie werd gevierd.24 In 1934, op deze eenentwintigste april vond er een belangrijke gebeurtenis plaats op de Via dell’Impero; er werden vier landkaarten onthuld door Mussolini die bevestigd waren aan de Basilica van Maxentius en heden ten dagen nog te zien zijn.25

De landkaarten

65

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


zich dan ook steeds meer op expansie van Italië of eigenlijk het ‘nieuwe’ Romeinse Rijk.32 Volgens de historicus John Whittam had de viering van het tienjarige bestaan van het fascistische rijk twee doelen gehad. Allereerst het vieren van de overwinning van het fascisme en de revolutie in Italië. Maar op de tweede plaats ook het positioneren van deze revolutie in de geschiedenis en de opkomst van een tweede golf vol expansie en nieuwe overwinningen.33 In deze visie pasten de kaarten zeer goed, vooral als men de vijfde kaart in ogenschouw neemt. Na de val van het fascistische regime in juli 1943 werd de vijfde kaart met rode verf beklad en uiteindelijk in 1945 verwijderd om te verdwijnen naar een kelder. In 1998 werd de kaart teruggevonden, gerestaureerd en opgehangen in het Museo della Civiltà Romana, op een plek waar hij niet zichtbaar is voor het publiek.34

burger door middel van bijvoorbeeld de tentoonstelling van 1911. Verder werd in beide periodes (de prefascistische en fascistische tijd) de expansie en kolonisatie gelegitimeerd door de eerdere veroveringen van het antieke Rome. Daarnaast verwijst de letterlijke symboliek van de kaarten terug naar het verleden door het gebruik van marmer, de Italiaanse inscripties met Romeins uiterlijk en de adelaars, terwijl het afgebeelde wereldbeeld modern is en in het teken staat van Mussolini’s fascistische regime die ongewild voort bouwde op de Italiaanse eenheidstrijd. De kaarten kunnen gezien worden als symbool voor en visualisering van de politiek van Mussolini, maar men kan ze ook in de langere Romanità-traditie plaatsen die ontstond in het midden van de negentiende eeuw en waaruit Mussolini zijn ideeën putte.

Conclusie: Verbinding tussen Romanità van de eenwording, kolonisatie en het fascistische rijk De landkaarten brengen verschillende lagen samen en maken een koppeling tussen het verleden, heden en toekomst. Ze verbeelden op een abstracte manier de macht die de Romeinen tijdens het Romeinse rijk bezaten maar ook de macht die Mussolini bezat en mogelijk verder zou uitbreiden. De landkaarten zijn een ideaal symbool voor het begrip Romanità dat al eerder ontstond maar vooral zichtbaar werd onder Mussolini. Daarnaast zijn de kaarten een perfecte visualisering van zowel het antieke Rome als centrum van de wereld als van het moderne Rome in de negentiende en twintigste eeuw gestoeld op dit antieke Rome. Zoals Mussolini zelf in een toespraak zei: ‘Roma deve apparire meravigliosa a tutte le genti del mondo: vasta, ordinata, potente come fu ai tempi del primo impero d’Augusto’.35 Daarmee geeft hij aan dat Rome weer net zo mooi en machtig moest zijn als in de tijd van Augustus, maar wel geplaatst in de hedendaagse wereld. De kaarten laten de ontwikkeling zien die Rome doormaakte in de antieke tijd van kleine stad naar groots wereldrijk, maar ook in abstracte zin de ontwikkeling van Italië vanaf het midden van de negentiende eeuw. Eerst met de eenwording van Italië, waarbij Rome opnieuw de hoofdstad werd. Vervolgens met de expansiedrift van de Italianen en de verandering van democratisch koninkrijk naar een fascistische dictatuur, waarbij Il Duce de politieke macht kreeg. Daarbij lukte het Mussolini uiteindelijk om Ethiopië onder de heerschappij van het ‘nieuwe Romeinse rijk’ te brengen en zo het ‘derde Rome’ opnieuw te laten groeien. Maar dit idee was, zoals gebleken is, niet nieuw en men probeerde ook al aan het begin van de twintigste eeuw het Italiaanse rijk uit te breiden op basis van deze antieke claims. Daarnaast werd er voor de gewone burger een letterlijke verbinding gemaakt tussen het Romeinse rijk en het nieuwe rijk van Mussolini met de koning aan het hoofd. Die verbinding werd in de negentiende en eerste decennia van de twintigste eeuw ook gemaakt, maar dan zonder Mussolini. Ook in deze tijd probeerde men dit idee al te visualiseren voor de gewone Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

66


M. Stone, ‘A flexible Rome: Fascism and the cult of romanità’ in: C. Edwards, ed., Roman presences: receptions of Rome in European culture, 1789-1945 (Cambridge 1999) 205-206. 2 N. de Haan, ’De helm van Scipio. Archeologie en Italiaans imperialisme in Libië aan het begin van de twintigste eeuw’, Ex Tempore-Verleden Tijdschrift 27 (2008) 186 - 187. 3 B. W. Painter, Mussolini’s Rome: Rebuilding the Eternal City (New York 2005) 5. 4 E. Gentile, 'Fascism as a political religion', Journal of Contemporary History 25.2-3 (1990) 229-251. 5 R. Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, Journal of Contemporary History 27 (1992) 5-22. 6 Zie hiervoor: M. Cagnetta, ‘Mare Nostrum: Roma e nazionalismo italiano fra Otto e Novecento’, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome 53 (1994) 36-43, Stone, ‘A flexible Rome’ en M. Wyke, ‘Screening ancient Rome in the new Italy’ in: C. Edwards, ed., Roman presences, 188-204, A. Giardina en A. Vauchez, Il mito di Roma; Da Carlo Magno a Mussolini (Rome en Bari 2000) 212-296, C. Lazzaro en R. Crum, ed., Donatello among the Blackshirts: History and modernity in the visual culture of fascist Italy (Ithaca en London 2005) 83-94 en De Haan,’De helm van Scipio’, 185-200. 7 Wyke, ‘Screening ancient Rome in the new Italy’, 189. 8 J. van Osta, Geschiedenis van het moderne Italië: tussen liberalisme en fascisme (Den Haag 1989) 64-111. Hierin is ook meer te vinden over de rol van Garibaldi, Cavour en Risorgimento en over de annexatie van Rome. 9 Dit gebied zouden de Romeinen ook al eens veroverd hebben. Zie Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, 6-8. 10 Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, 7. 11 Wyke, ‘Screening ancient Rome in the new Italy’, 190. 12 S. Friedemann, Augustus im Schwarzhemd? Die Mostra Augustea delle Romanità in Rom 1937/38 (Frankfurt am Main 1995) 307-325. 13 De Haan,’De helm van Scipio’, 185. 14 Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, 6-7. 15 Stone, ‘A flexible Rome’, 206. 16 Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, 15. 17 Gentile, 'Fascism as a political religion', 233-235. 18 Ibidem, 245. 19 Stone, ‘A flexible Rome’, 207. 20 Friedemann, Augustus im Schwarzhemd?, 21. 21 D. Ghirardo, ‘Architects, exhibitions, and the politics of the culture in fascist Italy’, Journal of Architectural Education 2 (1992) 67-75. 22 S. Falasca-Zamponi, Facist spectacle: the aesthetics of power in Mussolini’s Italy (California 1997) 2. 23 Een mythologische gebeurtenis. In 1922 had er geen mars op Rome plaatsgevonden. Mussolini was na onderhandelingen met de trein in Rome aangekomen. 24 E. Gentile, The sacralization of politics in fascist Italy (Cambridge 1996) 29. 25 De kaarten zijn gemaakt door de Ufficio di Belle Arti de Governatorato di Rome toen Mussolini bezig was met het voorbereiden van de invasie van Ethiopië. Zie H. H. Minor, ‘Mapping Mussolini: ritual cartography in public art during the Second Roman Empire’, Imago Mundi 1 (1999) 149-150. 26 Minor, ‘Mapping Mussolini’, 149-150. 27 Inscripties kaarten: Kaart 1; ROMA AI SUOI INIZI SEC. VIII A.C., kaart 2; DOMINIO DI ROMA DOPO LE GVERRE PVNICHE – A. 146 A.C., kaart 3; L’IMPERO ALLA MORTE D’AVGVSTO IMP. A. 14 D.C., kaart 4; L’IMPERO AL TEMPO DI TRAIANO IMP. 98-117 D.C. 28 Minor, ‘Mapping Mussolini’, 147-162. 29 M. Burgan, Empire of ancient Rome (New York 2009) 159. 1

67

Falasca-Zamponi, Facist spectacle, 240 n. 49. Minor, ‘Mapping Mussolini’, 149-150. 32 Zie hiervoor: Visser, ‘Fascist doctrine and the cult of the Romanità’, 6-22; S. G. Payne, A history of fascism: 1914-1943 (Madison 1995) 224 en Stone, ‘A flexible Rome’, 207. 33 J. Whittam, Fascist Italy (Manchester 1995) 59. 34 Minor, ‘Mapping Mussolini’, 155. 35 “Rome moet wonderbaarlijk verschijnen voor alle mensen van de wereld: groots, geordend en machtig zoals het was ten tijde van het eerste imperium van Augustus.” Vertaald door Lotte Drouen. Speech gehouden door Mussolini op 1 januari 1925 en gereproduceerd in Del Popolo d’Italia 1937 onder een afbeelding van de vijfde kaart. 30 31

Alle afbeeldingen: foto`s van Lotte Drouen.

Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl


Roma Aeterna 1 (maart 2013) www.romaaeterna.nl

68


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.