Roma Aeterna 12.I Roma Anno 1000 (juni 2024)

Page 1


Roma Aeterna

Tijdschrift voor de kunsten en wetenschappen van de Eeuwige Stad

Roma anno 1000

Jaargang 12 — #01

Amsterdam 2024

Aeterna

Inhoudsopgave

6 — Inleiding

Joep Beijst & Klazina Staat

Overzicht van in dit nummer afgebeelde locaties

97 — Colofon

Millennialismen

11 — Philippus Arabs en de viering van het eerste Romeinse millennium Stijn Vennik

33 — Van fumie tot fictie of waarom Japan geen jaar 1000 heeft Fer van Campen

65 — Over het ‘jaar 0’ in Iudaea en de wereldgeschiedenis Jürgen Zangenberg

Rome van keizers, keizerinnen en pausen

Machtsdynamiek in de stad

13 — De Byzantijnse

keizerin Theophanu in Rome en Ravenna

Mariëtte Verhoeven

Productie van de middeleeuwse stad

Architectuur en kunst van middeleeuws Rome

35 — San Giovanni in Laterano De eerste bisschopskerk van Rome

Lex Bosman

53 — Richard Krautheimer Civis Romanus en mediëvist

Robin Oomkes

Rome in beweging

In de voetsporen van pausen en de adel

67 — Rome doorkruist

Processies en politiek in de vroege 12e eeuw

Wim Verbaal

85 — De Toren van Rome

Over de functie en betekenis van de Torre dei Conti in de geschiedenis van middeleeuws

Rome

Joep Beijst

23 — Strijd om een stel pauwen Sylvester ii, paus in vijandig Rome Lenneke van Raaij

43 — Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS. Quattro Coronati Een ontmoeting tussen religieus en seculier Pax Veerbeek

59 — Saksen aan de Tiber Interview met Alessio De Cristofaro, Marzia Di Mento & Filippo Salamone Rogier Kalkers

77 — Van keizerin naar heilige Helena Augusta voor en na het jaar 1000 Marianne Ritsema van Eck

Inleiding roma anno 1 o

millenniumwisselingen spreken tot de verbeelding. Ze voelen als een scharnierpunt tussen periodes, een eindpunt en een begin. Dit geldt ook voor het jaar 1000, dat centraal staat in dit nummer van Roma Aeterna, en dat als conceptuele lens fungeert waardoor we de rest van de Middeleeuwen bezien. Maar daarmee komen we meteen voor een aantal prangende vragen te staan. Wat is de betekenis van het millennium in deze context? Op welke manier kunnen we het zien als een scharnierpunt in de Europese en Romeinse geschiedenis? Wat verstaan we eigenlijk onder de Middeleeuwen? Welke perspectieven biedt deze lens ons op de Romeinse geschiedenis?

Millennium

In de Europese Middeleeuwen werd het jaar 1000 begrepen als het moment waarop Jezus terug zou komen op de wolken om de oude wereld tot een einde te brengen en een nieuwe wereld te beginnen. Zeker in de tweede helft van de 10e eeuw werden natuurverschijnselen zoals aardbevingen en de verschijning van kometen geïnterpreteerd als voortekens van deze naderende Apocalyps. Het was de vraag wanneer het millennium precies aan zijn einde zou komen: was dit in het jaar 1000, het duizendste gedenkjaar van Jezus’ veronderstelde geboorte, of in 1033, duizend jaar na zijn wederopstanding? Beide jaren werden met spanning tegemoet gezien door christelijke gelovigen in West-Europa. De wederkomst was een reële angst voor de één en hield een hoopvolle belofte in voor de ander: het was een moment van boetedoening voor zondaars, maar voor gelovigen en verdrukten bracht het ook de aanvang van een nieuw en beter leven.

Zo’n perspectief is natuurlijk tijd- en plaatsgebonden, ingegeven door bepaalde historische ontwikkelingen waarvan we er dadelijk enkele noemen, maar ook door ideeën en religieuze overtuigingen. In het Europa van de 10e eeuw was het christendom cruciaal, met zijn lineaire opvatting van tijd en geloof in een terugkomst van Jezus, waarvan men op basis van vooral de Apocalyps van Johannes dacht dat die zou plaatsvinden na 1000 jaar. Voor mensen met een ander geloof of jaartelling was de verwachting van een omkeer in of rondom het jaar 1000 natuurlijk volstrekt irrelevant. Dit maakt het geloof in een einde van de wereld echter niet minder universeel. Ideeën over een duizendjarige onderverdeling van tijd en een einde van de wereld komen wereldwijd voor, bijvoorbeeld in het jodendom, in antieke religies van het oude Nabije Oosten en de Grieks-Romeinse wereld, de islamitische wereld en Azië.1 En ze zijn nog springlevend: de angst voor de ‘millenniumbug’ die misschien zou optreden in de eeuwwisseling rond het jaar 2000 kunnen velen zich nog herinneren. Onze eigen tijd is niet minder bepaald door angst voor een einde der tijden: de vernietiging van de wereld door klimaatopwarming, overconsumptie en uitputting van de aarde.

Twee paradoxen

De fascinatie met millenniumwisselingen laat zien dat jaartallen door mensen bedachte instrumenten zijn die worden ingezet om betekenis te geven. Het zijn constructen die mensen inzetten om de willekeur van het verleden te ordenen, en zo hun angsten te bedwingen of vorm te geven aan hun hoop. Dat neemt niet weg dat de eeuw rond het jaar 1000 wel degelijk wezenlijk veranderingen in Europa bracht. Hoewel er bijvoorbeeld nog een keizer rondliep in het Heilige Roomse Rijk, zou deze nooit meer volledig West-Europa onder zijn gezag hebben. Verschillende vorsten vestigden hun gezag, evenals hun adellijke leenmannen, en in groeiende steden had de bevolking invloed ver buiten haar stadsmuren. Daarnaast oefende vanaf de 11e eeuw de paus voor het eerst overal in Europa gezag uit. De samenwerking en conflicten tussen die groepen gingen de dynamiek van het ‘nieuwe’ Europa bepalen.

De eeuw rond het jaar 1000 neemt op een andere manier in de Romeinse stadsgeschiedenis een paradoxale plaats in. De jaren 950 – 1050 gelden namelijk als een periode van crisis, een periode waarvoor we maar weinig bronmateriaal hebben. Maar uit deze crisis komen wel een aantal fundamentele veranderingen voort, die vormend zijn gebleken voor de stad die we nu aantreffen. De Augusteïsche regiones (stadsdelen) maakten bijvoorbeeld plaats voor de nog steeds bestaande rioni, terwijl laat-antieke parochies hun rol verloren aan nieuwe kerkgemeenten. Daarnaast begon de stad ‘samen te klonteren’ op het Marsveld, een stadsdeel dat haar dichtbebouwde karakter overigens pas vanaf de 15e eeuw kreeg. De monumentale pleinen van Rome, bij de Sint-Jan en de Sint-Pieter, het Capitool, Piazza Navona, Campo de’Fiori, ontstonden allen in de eerste eeuwen na het jaar 1000. Het straatniveau, dat sterk was gestegen na een aantal eeuwen van verbouwing en overstroming, werd door een reeks van grootschalige stedenbouwkundige interventies in de 12e eeuw gestabiliseerd tot het huidige niveau. Die veranderingen werden net als in de rest van Europa gedicteerd door de interactie tussen vorsten, pausen, adel en de stedelijke bevolking.

Middeleeuwen, Renaissance, Medioevo

Kortom: de structuur van Rome intra muros ontstond in de eeuwen die we de ‘Middeleeuwen’ noemen. Die periode is notoir moeilijk te begrenzen. De klassieke indeling, van grofweg 500 tot 1500, staat al enkele decennia stevig ter discussie. Moeten we bijvoorbeeld, ons even beperkend tot de Romeinse stadsgeschiedenis, niet spreken van een nieuwe fase vanaf 312, met de Slag bij de Milvische brug en het begin van het keizerschap van Constantijn? Dat is in ieder geval wel hoe Richard Krautheimer zijn meesterwerk Rome. Profile of a City 312 – 1308 periodiseerde, dat Robin Oomkes in zijn bijdrage bespreekt. Was die gebeurtenis niet veel invloedrijker dan de formele afzetting van de ‘laatste’ keizer van het West-Romeinse rijk in 476? In ieder geval had die 4e-eeuwse keizerlijke erfenis sturende invloed op de manier waarop Romeinen in de Middeleeuwen hun eigen stad bekeken en verbouwden.

Over het einde van de periode is evenveel discussie. Moeten we dat niet veel meer naar voren halen naar 1308, wederom met Krautheimer, toen het pauselijk hof uit Rome vertrok, of naar 1417, toen dat hof weer terugkeerde? Of negeren we de Renaissance als breekpunt helemaal en zien we het jaar 1870, wanneer de paus zijn gezag over de stad definitief kwijtraakte, als werkelijk einde van een periode die begint in het jaar 1000? Die problematiek rond het afbakenen van de periode heeft ook zijn weerslag in deze Roma Aeterna. De bijdragen zijn vooral gericht op ontwikkelingen in Rome rond het jaar 1000, maar beperken zich niet tot de eeuwen tussen 500 en 1500, of zelfs 312 – 1870. De begrenzing is meer conceptueel en valt samen met de manier waarop we de Middeleeuwen definiëren.

De betekenis van dat concept ‘Middeleeuwen’ heeft op zeer uiteenlopende manieren invulling gekregen in de 19e en 20e eeuw, en die manieren hangen samen met het ontstaan van de verschillende Europese natiestaten. In Frankrijk, bijvoorbeeld, zocht men de wortels van de Franse natie in deze periode. In de Nederlandse nationale geschiedenis kreeg de periode erna, met de Nederlandse Opstand en de Gouden Eeuw, juist een centrale rol. Dat wil zeggen: voor het protestantse volksdeel. In verzuild Nederland keken de katholieken voor een oorsprongsverhaal juist naar de periode van voor de Renaissance en Reformatie. De Middeleeuwen waren immers een periode waarin de westerse Kerk nog één was, onder het gezag van de paus. Om die boodschap kracht bij te zetten verrezen daarom in hoog tempo de neogotische bouwwerken van Pierre Cuypers.

Voor het in 1870 verenigde Italië was de situatie mogelijk nog wat complexer. De plaats van het antiek-Romeinse verleden in de nationale geschiedenis lijkt voor de hand te liggen: de nieuwe staat had immers Italië na eeuwen van verdeeldheid na het afzetten van de laatste Romeinse keizer herenigd. Maar het enthousiasme voor die nieuwe staat was erg beperkt. In veel regio’s bleef de regionale identiteit belangrijker, en keek men met trots terug op de periode vanaf de 11e eeuw. Daarin waren

Joep Beijst & Klazina Staat

immers de onafankelijke stadstaten ontstaan. Middeleeuws erfgoed werd daarom op grote schaal gerestaureerd.

Die complexe situatie bleef ook in het fascistische tijdperk bestaan. Enerzijds werden het Romeinse rijk en de Romeinse keizers namens Benito Mussolini als voorbeeld naar voren geschoven. Maar de Middeleeuwen, nu regelmatig il Medioevo genoemd, speelden in een nieuwe nationale geschiedschrijving een eigen rol. Deze periode werd gezien als een tijdperk van heldhaftig verzet tegen buitenlandse vorsten, waarmee de Italiaanse regio’s erin slaagden hun onafankelijkheid te behouden. De periode werd daarnaast ook interessant gevonden door het contrast met de Renaissance. Die was regelmatig als periode van rationalisme en individualisme gepresenteerd – een voorstadium van de moderne parlementaire democratie. De Middeleeuwen waren in dat denkraam het tijdperk van geweld, willekeur en bijgeloof. De fascisten konden daar wel wat mee: een periode van recht door macht en strijd in plaats van democratie en wetgeving, een volks in plaats van elitair tijdperk. En die periode kon ook best worden opgerekt: ook de 15e en 16e eeuw gingen bij il Medioevo horen. Zoals we zullen zien kon een dergelijk Middeleeuwen-begrip grote gevolgen hebben voor de omgang met middeleeuws erfgoed. En we moeten ons realiseren dat Fransen, Nederlanders en Italianen onder invloed van die 19e en 20e eeuwse ontwikkelingen ook nu allemaal verschillend naar het middeleeuwse verleden kijken.

Cultuurgeschiedenis van middeleeuws Rome

In dit nummer kijken we vooral vanuit een cultuurhistorische invalshoek naar het middeleeuwse Rome, met aandacht voor belangrijke spelers – zowel mannen als vrouwen, aristocraten, pausen en pelgrims –, de teksten, monumenten en kunstwerken waardoor de middeleeuwse stad is gevormd in de periode van rondom het jaar 1000. Er is ook aandacht voor de receptie van deze periode in het academische onderzoek en de erfgoedpraktijk. Bij het maken van dit nummer hebben we ons in het bijzonder laten inspireren door twee recen-

te tentoonstellingen: ‘Roma medievale: Il volto perduto della città’ (21-10-2022 – 16-04-2023 in Rome, Museo di Roma) en ‘Het jaar 1000: Nederland in het midden van de Middeleeuwen’ (13-10-2023 – 17-03-2024) in Leiden, Rijksmuseum van Oudheden).2 Beide tentoonstellingen lieten overtuigend zien waarom de Middeleeuwen en de periode rondom het jaar 1000 allesbehalve ‘duister’ zijn. Net als de twee tentoonstellingen willen we in dit nummer bijdragen aan een kanteling van het hardnekkige beeld van de Middeleeuwen als een periode van verval en algehele misère. Hier zijn de Middeleeuwen een periode van grote verandering in het sociale weefsel en landschap, een bloeitijd van kunst en architectuur, en een tijd van mobiliteit en internationale verbinding tussen Europa, de Byzantijnen en de islamitische wereld.

Drie thema’s

Dit nummer van Roma Aeterna is gestructureerd rondom drie thema’s. Eerst maken we kennis met het Rome van pausen en wereldlijke leiders, die met hun monumenten en gebouwen de stad verfraaiden en naar hun hand zetten, vaak in onderling conflict over macht en een hang naar aanzien. Zoals uit de bijdragen van respectievelijk Lenneke van Raaij en Mariëtte Verhoeven blijkt, zijn het niet alleen mannen zoals Sylvester II – paus in het jaar 1000 – die hun sporen nalieten in Rome, maar ook machtige vrouwen zoals Theophanu, de Byzantijnse prinses die als echtgenote van Otto ii keizerin werd van het Ottoonse rijk. In de tweede serie focussen we op de concrete stad Rome van rond het jaar 1000, met bijdragen van Lex Bosman over de Sint Jan van Lateranen en Pax Veerbeek over de Aula Gotica. Daarna volgt Robin Oomkes’ bijdrage over Richard Krautheimer en diens Rome. Profile of a City, dat een uitputtende bespreking beoogde te bieden van het fysieke Rome door de tijd heen. De serie sluit af met het interview van Rogier Kalkers met archeologen over de opgraving van de Schola Saxonum, dat laat zien dat met iedere nieuwe opgraving ons beeld van de Romeinse Middeleeuwen bijstelling behoeft. In de derde serie bijdragen verschuift de focus naar het middeleeuwse Rome als stad

van wandelaars, pelgrims en andersoortige reizigers. Wim Verbaal, Marianne Ritsema van Eck en Joep Beijst laten zien dat het reizigersperspectief bepalend is voor de manier waarop over Rome wordt geschreven en de stad fysiek wordt vormgegeven: niet alleen in bronnen van rondom het jaar 1000, maar ook in de fysieke reconstructie van de middeleeuwse stad in de moderne tijd.

Het moet worden aangetekend dat de drie thema’s zich meestal niet beperken tot de bijdragen waarop ze betrekking hebben, maar breder voorkomen. Een rode draad in veel van de artikelen is dat het Rome in de eeuwen rondom het jaar 1000 evenzeer een middeleeuwse productie is, gemaakt door pausen, wereldlijke leiders en wandelaars, als een moderne recon-

structie, gebaseerd op latere, vaak correcte en soms ook foutieve en problematische ideeën over hoe de middeleeuwse stad zou moeten zijn geweest. Iets soortgelijks blijkt ook uit de vignetten van Stijn Vennik, Fer van Campen en Jürgen Zangenberg, onder de titel Millennianismen, over opmerkelijke jaartallen en jaartellingen in andere culturen die tussen de drie series zijn geplaatst. Ze benadrukken op vergelijkbare wijze het geconstrueerde aspect van ideeën. Ze laten zien dat millenniumwisselingen uiteindelijk ook iets menselijks zijn, een constructie om grip te krijgen op het verleden. We wensen u veel plezier bij het verkennen van het middeleeuwse Rome van rond het jaar 1000.

Joep Beijst & Klazina Staat, Gasthoofdredactie

eindnoten

1 Zie Focillon, Henri, L’an mil. Parijs: Armand Colin, 1952 en Holland, Tom, Millennium: The End of the World and the Forging of Christendom. Londen: Abacus Books, 2009 (voor millennialisme in het christendom) en Wessinger, Catherine (red.), The Oxford Handbook of Millennialism. Oxford: Oxford University Press, 2011 (voor millennialisme in verschillende culturen).

2 Righetti, Marina en Anna Maria D’Achille, Roma medievale: Il volto perduto della città. Rome: de Luca editori d’arte, 2022 en Annemarieke Willemsen, Het jaar 1000: Nederland in het midden van de Middeleeuwen. Leiden: Sidestone Press, 2023. De tweede tentoonstelling heeft de titel van ons nummer ingegeven.

afbeelding

Fig. 1 — Etiènne Dupérac, Ruïne van de Tempel van Antoninus en Faustina en de Tempel van Romulus op het Forum Romanum, 1575, gravure, 215 × 381 mm, afeelding in publiek domein, bron: Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam (inv. nr. BI-1891-3063-4).

Joep Beijst & Klazina Staat

Fig. 1 – Portretbuste van Philippus Arabs, mid-3e eeuw n.Chr., marmer, Hermitage, Sint-Petersburg (inv. nr. A 31), afeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.

Philippus Arabs en de viering van het eerste Romeinse millennium Stijn Vennik

marcus julius philippus bevond zich in februari 244 n.Chr. in een ingewikkelde positie. Het goede nieuws was dat hij door zijn soldaten was erkend als keizer van het Romeinse Rijk; het slechte nieuws was dat dit was gebeurd tijdens een campagne tegen de Perzen die op een ramp dreigde uit te lopen.

Philippus – vaak ook ‘Arabs’ oftewel Arabier genoemd naar zijn geboortegebied – zag geen andere uitweg dan tegen een hoge geldprijs vrede te sluiten. Hierdoor voorkwam hij de vernietiging van zijn leger, maar het was geen ideale manier om aan zijn keizerschap te beginnen. Gelukkig bood het toeval hem binnen een paar jaar een uitstekende kans om zijn imago te verbeteren: de viering van de ludi saeculares, oftewel het eeuwfeest van de stad Rome. En niet zomaar eentje, want volgens de even traditionele als fictieve stichtingsdatum van Rome kon Philippus voor 21 april 248 een heuse millenniumviering inplannen.

De vraag is wel of dit voor de inwoners van Rome net zo bijzonder was als het nu lijkt. Hieronymus' Chronicon voor het jaar 246 spreekt van diverse en grootschalige spelen waarbij veel exotische dieren werden geofferd. Dit komt redelijk overeen met wat we weten over de twee voorgaande eeuwfeesten van 47 en 148, wat de indruk geeft dat voor de millenniumviering niet meer dan het gebruikelijke werd gedaan. Dit kan komen doordat de informatie over het midden van de 3e eeuw gebrekkig is, maar het valt op dat Aurelius Victor (De Caesaribus 28.1-2) een eeuw later vooral teleurgesteld is dat er voor het 1100-jarig bestaan niet iets vergelijkbaars werd georganiseerd. Van de munttypes die geslagen werden voor het feest noemen er maar twee specifiek het millennium; vaker staat er simpelweg saeculum novum (nieuw tijdperk).

Desondanks zijn er redenen om te denken dat het 1000e jaar van Rome in andere delen van het rijk wel als een belangrijk en spannend moment werd gezien. Het was in deze periode erg onrustig: Syrië werd geteisterd door een opstand, er waren antichristelijke rellen in Alexandrië en in de provincie Moesia Superior, grofweg de oostelijke helft van het huidige Servië, riep een zekere Pacatianus zichzelf uit tot keizer. Dit werd allemaal misschien eerder veroorzaakt door impopulaire economische maatregelen van Philippus dan door het millennium: het eeuwfeest betaalde immers zichzelf niet, net als de vele bouwprojecten van de keizer en de dure vrede met de Perzen. Maar in het geval van Pacatianus is het opmerkelijk dat hij munten liet slaan met daarop het nummer 1001, alsof hij wilde uitdragen dat onder hem in de nasleep van de millenniumviering een nieuw tijdperk zou beginnen.

Pacatianus werd al snel door zijn eigen soldaten gedood. Desondanks stuurde Philippus zijn generaal Decius naar de Donaugrens om orde op zaken te stellen, zodat voorkomen kon worden dat er opnieuw een soldatenopstand uit zou breken. Het resultaat was niet helemaal zoals gehoopt: kort na zijn aankomst werd Decius door het plaatselijke leger tot tegenkeizer uitgeroepen. In de daaropvolgende veldslag, in september 249 bij Verona, kwam Philippus om. We kunnen dan ook concluderen dat hij voor zijn feestje de hoofdprijs betaalde.

Fig. 2 – Bronzen munt van Philippus Arabs, 248 n.Chr., met opschrift saeculum novum, Münzkabinett der Staatlichen Museen, Berlijn, afeelding in publiek domein, foto: Reinhard Saczewski.

De Byzantijnse keizerin Theophanu in Rome en Ravenna

in dit artikel wordt de schijnwerper gezet op Theophanu, een Byzantijnse prinses die in 972 in de Sint-Pieter in de echt werd verbonden met keizer Otto ii. Als Ottoonse keizerin werd zij een van de belangrijkste vrouwen van middeleeuws Europa. In die hoedanigheid bracht zij meerdere bezoeken aan Rome en Ravenna. Deze bijdrage richt zich op de betekenis en het belang die beide plaatsen hadden voor de Ottonen en met name voor Theophanu.

Het levensverhaal van Theophanu speelt zich af tegen de achtergrond van de relatie tussen het Ottoonse en Byzantijnse Rijk in de laatste decennia van de 10e eeuw. Onder de Ottonen worden de koningen en keizers Otto i, ii en iii verstaan, die afomstig waren uit een Saksisch hertogelijk geslacht, de Liudolfingen. In 936 werd Otto i koning over het oostelijk deel van het Frankische Rijk, dat na Karel de Grote (d.814) uiteen was gevallen. Het Ottoonse Rijk besloeg in zijn grootste omvang een gebied bestaande uit het huidige Nederland, België, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, het westelijk deel van Frankrijk en delen van Italië. De Byzantijnen (een term die in de tijd zelf overigens niet door hen werd gebruikt) heersten in de 10e eeuw over het oostelijk deel van het voormalige Romeinse Rijk, een gebied dat zich uitstrekte over het huidige Turkije, Griekenland, een deel van de Balkan en Zuid-Italië, met als hoofdstad Constantinopel.

Fig. 1 — Interieur van de Hagia Sophia, Istanbul (situatie 2023, na transformatie tot moskee).

Op basis van de summiere bronnen die we over Theophanu hebben, kunnen we aannemen dat zij rond het jaar 960 in een adellijke familie in het Byzantijnse Rijk geboren werd.1 Het is waarschijnlijk dat Theophanu als lid van de keizerlijke familie aan het hof in Constantinopel verbleef vanaf het jaar dat haar oom Johannes Tzimiskes keizer werd, in 969, tot haar vertrek naar het Westen in 972, toen ze als twaalfarige uitgehuwelijkt werd aan Otto ii, zoon van keizer Otto i.

Het plan van Otto i om zijn zoon te laten huwen met een Byzantijnse prinses werd voor het eerst besproken in 967, tijdens een synode in Ravenna met een daar aanwezige delegatie van de Byzantijnse keizer Nikephoros Phokas.2 Een huwelijksverbond was voor beide keizers van strategisch belang. Nikephoros Phokas wilde vrede aan de westelijke grens van zijn rijk, om zich te kunnen concentreren op de dreiging van zowel de Bulgaren uit het noorden als de Arabieren uit het oosten. Otto i, op zijn beurt, wilde een duidelijke afakening van zijn rijk in Italië en erkenning van zijn keizerstitel door zijn Byzantijnse tegenhanger. De eerste poging om het eens te worden over een huwelijk mislukte, naar verluidt omdat de Byzantijnse hoffunctionaris Leo Phokas, Otto i rex had genoemd: ‘koning’ dus, in plaats van keizer.3

In 968 volgde een Ottoons tegenbezoek aan Constantinopel, waarbij de inzet niets minder was dan het verkrijgen van de hand van de porphyrogenneta, de in ‘purper geboren’ Anna. Anna was de dochter van keizer Romanos ii en keizerin Anastasia Theophano en zij werd de stiefdochter van Nikephoros Phokas toen deze trouwde met de weduwe van zijn voorganger.

De Byzantijnse keizerin

Theophanu in Rome en Ravenna

Fig. 2 — Kroning van Otto II en Theophanu door Christus, ivoren boekomslag, 982/983, Musée de Cluny, Parijs.

De gezant namens de Ottonen, Liutprand van Cremona, kreeg van keizer Nikephoros Phokas te horen dat hij zijn stiefdochter Anna alleen zou uithuwelijken als hij in ruil daarvoor ‘Rome en Ravenna en al het land van daar tot bij ons’ zou krijgen.4 Dit was een eis waaraan niet kon worden voldaan.

In 971 werd een derde poging ondernomen, toen een gezantschap onder leiding van bisschop Gero van Keulen naar Constantinopel werd gestuurd.5 In 969 was Johannes i Tzimiskes aan de macht gekomen, nadat hij zijn voorganger Nikephoros Phokas had laten vermoorden met de hulp van diens vrouw Anastasia Theophano – met wie Tzimiskes een geheime

relatie had. Tzimiskes stemde er uiteindelijk mee in om zijn aangetrouwde nicht Theophanu uit te huwelijken aan Otto ii en liet haar afreizen naar het Westen. Daar bleek men er zich later van bewust dat de bruid van Otto ii weliswaar afomstig was uit het paleis in Constantinopel maar dat zij niet in het purper geboren was, en daarmee dus geen echte prinses.6

Eerste kennismaking met Rome

Theophanu en haar gevolg kwamen waarschijnlijk aan in Pescara en werden vervolgens in Benevento ontvangen door bisschop Diederik van Metz, een bloedverwant van de Ottonen, die later een van Theophanu’s felste critici zou worden.7 Diederik van Metz escorteerde Theophanu naar Rome, waar op 14 april 972, in aanwezigheid van Otto i en zijn vrouw Adelheid, het huwelijk tussen Theophanu en Otto ii door paus Johannes xiii werd voltrokken in de Sint-Pieter. Theophanu werd daarbij gekroond tot medekeizerin, naar voorbeeld van het hof in Constantinopel (fig. 2). Net als de Karolingische heersers lieten de Ottonen zich, nadat ze tot koning waren gekroond in Aken, tot keizer kronen in de Sint-Pieter, te beginnen met Otto i in 962.8

Voor Theophanu, die van het Oosten naar het Westen werd gekatapulteerd, moet de (oude) Sint-Pieter, de kerk die in de 4e eeuw gebouwd werd door keizer Constantijn, in vergelijking met de kathedraal van Constantinopel, de Hagia Sophia (fig. 1), een relatief sobere indruk hebben gemaakt, evenals de Latijnse liturgie. Maar haar kroning moet een groots moment voor haar zijn geweest: het was een constitutieve handeling waarmee Theophanu rechten en invloed verwierf zolang haar man leefde, en echte macht na zijn dood.

Theophanu kreeg op haar trouwdag een huwelijksoorkonde aangeboden, een perkamenten document van bijna anderhalve meter lang en veertig centimeter breed, dat geschikt was om af te rollen en waarschijnlijk in het openbaar werd voorgelezen (fig. 3). Het document, dat eeuwenlang werd bewaard in de Abdij van Gandersheim, is purper

gekleurd, net zoals het zogenaamde Privilegium Ottonianum uit 962, de vastlegging van een pact tussen Otto i en de paus waarmee de zogenaamde Pepijnse Schenking opnieuw werd bekrachtigd. Purper was dé keizerlijke kleur, die de Ottoonse documenten tot een uiting van keizerlijke rang en prestige maakte. De huwelijksoorkonde verklaart in plechtige taal dat Otto ii Theophanu tot vrouw neemt met Gods hulp, op advies van zijn vader en de magnaten van het rijk, met de gunst van Petrus en de zegen van paus Johannes xiii.9 Vervolgens wordt de dos (bruidsschat) van Theophanu opgesomd. Als haar dos ontving Theophanu land in vijf regio’s. In Italië lagen haar nieuwe landgoederen in de provincie Istrië en het graafschap Pescara, land dat in het zuiden grensde aan Byzantijns grondgebied.

Altijd onderweg en meermaals in Rome

Voor Theophanu moet de overgang van het hof in Constantinopel naar dat van de Ottonen in veel opzichten een cultuurschok zijn geweest. Constantinopel betekende grootsheid en de grandeur van een Romeins Rijk dat nooit gevallen was. Het Grote Paleis in Constantinopel, dat uit een enorm complex van gebouwen uit verschillende periodes van de Byzantijnse geschiedenis bestond, was het decor voor het plechtige Byzantijnse hofritueel dat wordt beschreven in het Boek der Ceremonieën van keizer Constantijn vii Porphyrogennetos, dat dateert van kort voor de geboorte van Theophanu.10

De Ottoonse heersers hadden, in tegenstelling tot de Byzantijnse keizers, geen vaste hoofdstad, maar reisden van residentie naar residentie, van palts naar palts.11 De Ottoonse paltsen, waaronder die in Maagdenburg, het thuisland van het Ottoonse huis in Saksen, bestonden uit een palatium met een ontvangsthal, een woongedeelte en een paltskapel. Vergeleken met de grootte en pracht en praal van het Grote Paleis in Constantinopel hadden de Ottoonse paltsen een veel soberder karakter. Het reizende Ottoonse hof verbleef niet alleen in paltsen die toebehoorden aan de koning of de keizer, maar ook in hertogelijke en bisschoppelijke residenties of in kloosters.

Fig. 3 — Huwelijksoorkonde van Otto ii en Theophanu (detail), Niedersächsisches Staatsarchiv, Wolfenbütel (6 Urk. 11).

In de bijna twintig jaar van haar verblijf aan het Ottoonse hof was Theophanu min of meer constant onderweg. Haar reisschema vermeldt 107 verschillende stopplaatsen, waarvan er 23 in Italië liggen. Theophanu bezocht Rome nog vijf keer na de huwelijksceremonie daar in 972. In 981 maakte ze een grote rondreis door Italië met haar man Otto ii, hun zoon Otto, haar schoonmoeder Adelheid en schoonzus Mathilde van Quedlinburg, waarbij de keizerlijke familie van 27 maart tot begin juli in Rome verbleef. Later datzelfde jaar woonde ze op 9 september de Lateraanse synode en op 10 september de Sint-Pietersynode bij. In 983 verbleef Theophanu van januari tot maart in Rome, toen Otto ii daar een synode voorzat, en ze was er ook met Pasen. Op 7 december 983 stierf Otto ii op 28-jarige leeftijd in Rome in het bijzijn van Theophanu, die haar man liet begraven in het atrium van de Sint-Pieter. De

De Byzantijnse keizerin Theophanu in Rome en Ravenna

sarcofaag met het stoffelijk overschot van Otto ii bevond zich ondergronds, maar erboven, in de open lucht, bevond zich een tombe met een enorme porfieren deksel.12 Otto’s tombe was het grootste object in het atrium, zichtbaar voor iedereen die de kerk bezocht. Tegenwoordig staat er een bescheiden sarcofaag met de naam van Otto ii in de cr ypten van de (nieuwe)

Sint-Pieter, met daarboven een mozaïek dat bij zijn oorspronkelijke tombe hoorde (fig. 4).

Keizerin van het Ottoonse Rijk

Theophanu’s zoon Otto iii werd tot koning gekroond door de aartsbisschoppen Johannes van Ravenna en Willigis van Mainz op eerste kerstdag 983 in de paltskapel in Aken, voordat het nieuws van de dood van zijn vader daar arriveerde. Omdat Otto iii nog maar drie jaar oud was en zowel zijn moeder Theophanu als zijn grootmoeder Adelheid en tante Mathilde in Italië waren, kwam de kleine Otto onder de hoede van Hendrik ii ‘de Twistzieke’, de zoon van Otto i’s broer Hendrik i van Beieren.13 Volgens sommige tijdgenoten was Hendrik ii de rechtmatige voogd van Otto iii, maar volgens

anderen ontvoerde hij het kind met de bedoeling om zelf op de troon te komen. De strijd om het regentschap van Otto iii werd uiteindelijk gewonnen door de weduwe Theophanu, die zo de feitelijke heerser over het Ottoonse Rijk werd.

In die hoedanigheid bezocht ze Rome opnieuw in 989 – 90. Blijkbaar reisde ze min of meer rechtstreeks van Duitsland naar Rome, want haar aanwezigheid in Frankfurt is vastgelegd op 1 oktober 989 en ze was al voor Kerstmis in Rome.14 Zelfs toen Theophanu als regent naar Rome reisde, bijna zeker om noodzakelijke zaken te doen, zagen tijdgenoten het bezoek vooral als een gelegenheid voor haar om te bidden en te treuren bij het graf van haar man. Volgens Thietmar van Merseburg had Theophanu ook een speciale behoefte om te boeten voor de ernstige zonde van haar man: in 981 had Otto ii het bisdom Merseburg, dat zijn vader had gesticht, ontbonden en God had Otto in zijn toorn gestraft met diens grote nederlaag tegen de islamitische Kalbiden bij Crotone in 982, de opstand van de Slaven in 983 en waarschijnlijk een vroege dood.15 Theophanu’s missie naar Rome zal echter zeker ook een politiek doel hebben gehad en ze zal zijn ontvangen als degene die ze in feite was – een keizerin. Het is waarschijnlijk dat ze binnen de muren van de Civitas Leonina verbleef, het gebied rondom de Sint-Pieter dat paus Leo iv (r.847 – 55) had laten ommuren en waar zich een Karolingisch paleis bevond.16 Er is geen consensus over de vraag of Otto iii zich later op de Palatijn vestigde,17 maar Theophanu’s aanwezigheid daar is gedocumenteerd in de vita van de heilige Sabas van Collesano.18 Toen hij naar Rome kwam, verbleef hij in het klooster van San Cesario op de Palatijn, dat bediend werd door Griekse monniken, en hij stierf daar in aanwezigheid van Theophanu.

Het was niet vanzelfsprekend dat Theophanu welkom was in Rome. De relatie tussen de Ottonen en de machthebbers in Rome was problematisch en ging terug tot 962, het jaar van de keizerkroning van Otto i door paus Johannes xii in de Sint-Pieter. Kort daarna

Fig. 4 — Sarcofaag van keizer Otto ii, crypten van de S. Pieter, Vaticaanstad.

bekrachtigden de paus en de keizer het al genoemde Privilegium Ottonianum, een herbevestiging van het pact tussen de Karolingers en de paus. Dit leidde meteen tot een conflict, nadat paus Johannes xii achter Otto’s rug gezanten naar de Magyaren en de Byzantijnen had gestuurd en onderhandelde met koning Adalbert over zijn aanspraak op de Italiaanse kroon. Otto i liet paus Johannes xii afzetten en ver ving hem door een paus van zijn eigen keuze, Leo viii. Wat volgde was een ingewikkelde geschiedenis van conflicten met de Romeinse aristocratie over de benoeming van de paus. Dit speelde ook toen na het huwelijk van Otto ii en Theophanu in 972 de Romeinse aristocratie, aangevoerd door Crescentius I, in opstand kwam tegen paus Benedictus vi, de opvolger van Johannes xiii die het huwelijk voltrokken had. Benedictus vi werd afgezet, gevangen genomen en uiteindelijk vermoord en de diaken Franco werd benoemd tot paus Bonifatius vii.19

Toen Theophanu in 989 Rome bezocht als keizerin van het Ottoonse Rijk was de verhouding met de lokale machthebbers blijkbaar dusdanig goed dat niets een verblijf van enkele weken aldaar in de weg stond.

Niet welkom in Rome? Dan naar Ravenna

In de 10e eeuw was het aartsbisdom van Ravenna na Rome de machtigste bisschoppelijke autoriteit in Italië. De stad viel ofcieel onder het gezag van de Pauselijke Staat, maar de Ottoonse heersers beschouwden het grondgebied van het voormalige Byzantijnse Exarchaat als onderdeel van hun invloedssfeer. De Ottonen gebruikten Ravenna als hun verblijfplaats in Italië in de periodes dat ze niet welkom waren in Rome. Ravenna was echter niet alleen een bijna verplichte halteplaats. De Ottonen hielden er keizerlijke concilies en door het prestige van Ravenna als ‘keizerstad’ te erkennen, steunden en versterkten de Ottoonse heersers ook de positie van de plaatselijke bisschoppen ten opzichte van Rome.20

Theophanu verbleef na haar bezoek aan Rome in 990 enkele weken in Ravenna, om precies te zijn van 1 tot 20 april. De bisschoppen Johannes Philagathos (Theophanu’s naaste adviseur

en volgens sommige tijdgenoten haar minnaar) en Hugo van Würzburg riepen in Ravenna een gerechtelijke vergadering bijeen namens Theophanu. In Ravenna gaf Theophanu ook een oorkonde uit die volledig op haar naam stond. Het protocol en de dateringsclausule vermelden respectievelijk Theophanius, gratia divina imperator augustus (‘Theophanius, verheven keizer bij goddelijke gratie’) en anno vero imperii domni Theophanii imperatoris xviii (‘in het 18e regeringsjaar van heer keizer Theophanius’).21 Haar zoon Otto iii wordt hier niet genoemd, waardoor de indruk gewekt wordt van een volledig keizerschap van Theophanu van achttien jaar. Die claim wordt nog versterkt doordat zij zich hier als keizer, als man dus, presenteert. In een eerdere schenking aan het klooster San Vincenzo in Volturno, gedateerd 2 januari 990 en uitgegeven in Rome, noemde ze zichzelf Theophanu divina gratia imperatrix augusta (‘Theophanu, verheven keizerin bij goddelijke gratie’) en dateerde ze met de regeringsjaren van haar zoon.22

Fig. 5 — S. Vitale, Ravenna, interieur.
Fig. 6 — Interieur van de kerk van Sergius en Bacchus (Kleine Hagia Sophia moskee), Istanbul. Mariëtte

De Byzantijnse keizerin Theophanu in

Rome en

Ravenna

Deze documenten werpen een fascinerend licht op Theophanu’s autoriteit in de periode van haar regentschap. Ze had haar zoon in Aken achtergelaten en kon natuurlijk geen documenten in zijn naam uitgeven zonder zijn aanwezigheid. Maar Theophanu en haar hoffunctionarissen meenden blijkbaar dat ze wel degelijk het wettelijke recht had om keizerlijke oorkonden uit te geven in haar eigen naam. Tijdens haar regentschap gebruikte ze gewoonlijk dezelfde middelen die Ottoonse gemalinnen al langer gebruikten om hun autoriteit te tonen – ze verscheen als ‘interveniënt’ op de oorkondes van Otto iii.23

Net als in het geval van Rome is er discussie over de vraag of de Ottonen een paleis in Ravenna bezaten.24 Lang is verondersteld dat Otto i of ii een paleis bouwde bij het klooster van San Severo in Classe, de voormalige haven van Ravenna. Archeologische opgravingen hebben echter aangetoond dat er geen ruimte was voor een keizerlijk paleis daar, tenzij het een deel van het klooster zelf was. Dat is heel goed mogelijk omdat de Ottonen de gewoonte hadden om elke plaats waar de keizer een document uitgaf een palatium te noemen. Voor het rondreizende hof was het paleis waar de keizer was. In Ravenna zal Theophanu onge-

twijfeld een bezoek aan de kerk van San Vitale hebben gebracht, de meest ‘Byzantijnse’ kerk van Ravenna (fig. 5). Het achthoekige gebouw met een koepel en een omgang met een galerij is gebouwd naar het voorbeeld van de kerk van St. Sergius en Bacchus in Constantinopel, die op het terrein stond van het Grote Paleis in de tijd dat Theophanu daar verbleef (fig. 6). Theophanu moet zich ook herkend hebben in de twee wereldberoemde mozaïekpanelen die zich in het koor van de San Vitale bevinden, met op de linkermuur keizer Justinianus met zijn gevolg, en op de rechtermuur zijn vrouw, keizerin Theodora, met haar gevolg (fig. 7).

Mariëtte Verhoeven

Fig. 7 — Mozaïek van keizerin Theodora met haar gevolg, 547 n.Chr., S. Vitale, Ravenna.

De Byzantijnse

Theophanu in Rome en Ravenna

Fig. 8 — Gerco Hiddink en Maaike van den Heuvel, Prinses-keizerin Theophanu, 2020, muurschildering, Waalkade, Nijmegen.

Nalatenschap en Nijmegen

Theophanu, de Byzantijnse prinses die als kind naar het Westen kwam, stierf in 991, een jaar na haar laatste verblijf in Rome en Ravenna, als keizerin op het Valkhof, de Ottoonse residentie in Nijmegen. Ook hier verbleef zij meermaals, onder andere nadat zij onderweg naar Nijmegen in 980 in het nabijgelegen Ketelwald was bevallen van haar zoon Otto en een tweelingzusje dat overleed.

Wat betreft de voetsporen die Theophanu heeft achtergelaten was het vooral haar ‘Griekse’ afomst die werd herinnerd. Rond het jaar 1000 schreef de monnik Odilo van Cluny een lofrede op Theophanu’s schoonmoeder Adelheid, die in 999 stierf. Daarin noemde hij Theophanu niet bij naam maar beschrijft hij haar als ‘die Griekse keizerin’.25 De Byzantijnen stonden bekend als onbetrouwbaar en deca-

dent vanwege hun voorliefde voor luxe. Theophanu zou één keer per week een bad hebben genomen en met mes en vork hebben gegeten. Ze zou ook degene zijn geweest die de vork in West-Europa heeft geïntroduceerd.26 Het verhaal over baden en het gebruik van de vork komt eigenlijk uit een toespraak van Petrus Damianus waarin hij vertelt over Maria Argyropoulina, de zus van de Byzantijnse keizer Romanos iii die in 1004 trouwde met de zoon van de doge van Venetië.27 Het was ook Damianus die Theophanu beschuldigde van een buitenechtelijke relatie met haar raadsman Johannes Philagathos.28 Alleen de kroniekschrijver Thietmar van Merseburg was relatief positief over Theophanu. Hij merkte op dat ‘hoewel ze van het zwakke geslacht was, haar bescheidenheid, overtuiging en manier van leven voortreffelijk waren, wat zeldzaam is in Griekenland’.29

In Nijmegen zou Otto iii rond het jaar 1000 op het Valkhof de Sint-Nicolaaskapel hebben laten bouwen ter nagedachtenis aan zijn moeder. 30 De Byzantijnse heilige Nicolaas was onder invloed van Theophanu een van de patroonheiligen van het Ottoonse huis geworden en daarom wordt de Sint-Nicolaasviering in Nederland met haar in verband gebracht. Het model voor de kleine kapel in Nijmegen gaat via de Paltskapel in Aken en de San Vitale in Ravenna (fig. 5) terug op de Sergius en Bacchuskerk in Constantinopel (fig. 6).31 Allemaal

gebouwen die Theophanu, in tegenstelling tot de paltskapel in Nijmegen, tijdens haar leven heeft gezien. Theophanu is recent afgebeeld op een muurschildering aan de Waalkade in Nijmegen (fig. 8).32 Het toont in de publieke ruimte de vita, het levensverhaal, van Theophanu, de ‘onechte’ Byzantijnse prinses die een van de belangrijkste vrouwen in middeleeuws Europa werd. De muurschildering verbeeldt bovendien de verbintenis van Nederland met zowel het Ottoonse als het Byzantijnse Rijk rond het jaar 1000.

eindnoten

1 Er bestaan geen Byzantijnse bronnen over Theophanu, Theophano in het Grieks. Om die reden is hier gekozen voor de schrijfwijze van haar naam zoals die in de westerse bronnen voorkomt. Over Theophanu en haar achtergrond: Leyser, K. “Theophanu divina gratia imperatrix augusta: western and eastern emperorship in the later tenth century” in: Davids, A. ed., The empress Theophano. Byzantium and the West at the turn of the first millennium (Cambridge 1995) 1 – 27; Engels, O “Theophanu, the western empress from the East” in: Ibidem, 28 – 48.

2 Adalbert, Continuatio Reginonis in Bauer, A. en A. Rau eds. Quellen zur Geschichte der sächsischen Kaiserzeit (Darmstadt 1971) 178.

3 Van Cremona, Liutprand. Legatio, in Ibidem, c. 2, 176.

4 Ibidem, c. 15 – 18, 183 – 185.

5 Leyser, “Theophanu”, 17.

6 Van Merseburg, Thietmar. Chronicon, R. Holzmann en W. Trillmich eds. (Darmstadt 1992) ii, 56; Vita Mathildis reginae antiquior, Bernd Schütt ed. (Hannover 1994).

7 Over de ontvangst en escorte door Dietrich van Metz: Leyser, “Theophanu”, 20 en noot 82. De informatie in deze bijdrage over de reisroutes en halteplaatsen van Theophanu is ontleend aan Wolf, G. “Itinerar der Prinzessin Theophano/Kaiserin Theophanu”, Archiv für Diplomatik 35 (1989) 237 – 254.

8 Zie Huijbers, A. “De meest beroemde dag van de eeuw”. Keizerkroningen in middeleeuws Rome’, Roma Aeterna 6 (2018) 50 – 63.

9 Jestice, P. Imperial Ladies of the Ottonian Dynasty. Women and Rule in Tenth-Century Germany (Cham 2018) 77 – 78.

10 Constantine Porphyrogennetos. The Book of Ceremonies. Moffatt, A. en M. Tall, vert. met Griekse teksteditie (Camberra 2012).

11 Schieffer, R. “Von Ort zu Ort. Aufgaben und Ergebnisse der Erforschung ambulanter Herrschaftspraxis” in: Ehlers, C. ed., Orte der Herrschaft. Mittelalterliche Königspfalzen (Göttingen 2002) 11 – 23.

12 De Blaauw, S. “Die ottonischen Kaisergräber in Magdeburg und Rom. Visualisierung der Herrschermemoria im europäischen Kontext” in Schenkluhn. W. en A. Wasch-büsch eds., Der Magdeburger Dom im europäischen Kontext (Regensburg 2012) 277 – 290, aldaar 282 – 286.

13 Jestice, Imperial Ladies, 209 – 214.

14 Ibidem, 255.

15 Ibidem, 143.

16 West-Harling, V. Rome, Ravenna and Venice, 750 – 1000. Byzantine Heritage, Imperial Present and the Construction of City Identity (Oxford 2020) 283.

17 Idem, aldaar ook noot 31. West-Harling vat de wetenschappelijke discussie hierover samen en presenteert de twee belangrijkste opvattingen: Otto iii resideerde op de Palatijn, waarmee hij zijn ideologie van Renovatio imperii Romani kracht bijzette of hij verbleef, net als de leden van de Romeinse elite, op de Aventijn. Zie verder Hunsucker, R. “Dromen van Otto iii. Over een middeleeuws keizerpaleis op de Palatijn dat nooit bestaan heeft”, Roma Aeterna 6 (2018) 76 – 85.

18 Ciggaar, K. “Theophanu: an empress reconsiderd” in Davids ed., The empress Theophano, 49 – 63, aldaar 58.

19 West-Harling, Rome, Ravenna and Venice, 170 – 173.

20 Verhoeven, M. The Early Christian Monuments of Ravenna. Transformations and Memory (Turnhout 2011), 107. Over Ravenna als keizerlijke stad, zie ook Icks, M. & M. de Leeuw, “felix ravenna: Een alternatief Rome aan het einde van de Oudheid”, Roma Aeterna 9.i (2021) 38 – 49.

21 Monumenta Germaniae Historica. Diplomata regum et imperatorum Germaniae deel 2, 2, Theophanu, no. 2 (Ravenna, 1 april 990). Theodor Sickel ed. (Berlijn 1893).

22 Ibidem, no. 1. (Rome, 2 januari 990).

23 Jestice, Imperial Woman, 162.

24 West-Harling, Rome, Ravenna and Venice, 286.

25 illa imperatrix Greca: Odily van Cluny, Epithapium Adelheide, H. Paulhart ed. (Graz 1962) 35.

26 Jestice, Imperial Woman, 237.

27 Ciggaar, K. ‘Theophanu’, 56.

28 Jestice, Imperial Woman, 237.

29 Haec, quamvis sexu fragilis, modestae tamen fiduciae et, quod in Grecia rarum est, egregiae conservationis fuit: Thietmar, Chronicon, iv, 142.

30 Verhoeven, M. “Van Constantinopel naar Nijmegen. Theophanu en ‘Byzantijnse’ architectuur in Ottoonse residenties”, Ex Tempore 40 (1, 2021), 6 – 22, aldaar 19 – 21.

31 Ibidem, 10 – 20.

32 De muurschildering van Theophanu is gemaakt door Studio Hartebeest voor het project Waalpaintings (www.waalpaintings.nl), een initiatief van historici Erika Manders en Dennis Jussen dat zich tot doel stelt de rijke geschiedenis van Nijmegen zichtbaar te maken.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, foto: Mehmet Turgut Kirkgoz, bron: Pexels.

Fig. 2 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 3.0), foto: Thesupermat, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 3 Afeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 4 Foto: © Maarten van Deventer.

Fig. 5 Afeelding vrij voor niet-commercieel gebruik (cc by-nc 2.0), foto: Becca, Genibee, bron: Flickr.

Fig. 6 Afeelding vrij voor gebruik (cc by 2.0), foto: fusion-of-horizons, bron: Flickr.

Fig. 7 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 3.0), foto: Roger Culos, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 8 Foto: © Anton Houtappels, Studio Hartebeest.

Strijd om een stel pauwen Sylvester ii, paus in vijandig

Rome

pausen zijn al een slordige twee millennia een constante factor in de stad Rome. Zelfs als ze uit de stad verdreven of verbannen worden, herinneren de vele tombes in kerken en catacomben de bewoners van de stad aan deze plaatsvervangers van God op aarde. De onlosmakelijke verbintenis tussen de stad en de pausen was rond het jaar 1000 niet bepaald vergelijkbaar met een gelukkig en ongecompliceerd huwelijk. Waar veel kathedraalsteden in het middeleeuwse West-Europa kampten met politieke conflicten tussen lokale aristocratische machthebbers en de bisschoppen, bleek de bisschop van Rome gedurende de Middeleeuwen ook regelmatig aantrekkingskracht uit te oefenen op de koningen en keizers van grotere rijken in de regio. Rond het jaar 1000 waren de politieke hoofdrolspelers van Rome de Ottoonse keizer Otto iii (d.1002), een keizer van een rijk dat met name Duitsland en Italië omvatte, en de Romeinse aristocraat Johannes Crescentius (d.1012), een lokale machthebber wiens familie al generaties de meest invloedrijke bestuurlijke posities bekleedde in de stad. Het Lateraanse paleis werd in 1000 na Christus bestierd door paus Sylvester ii (r.999 – 1003), een man die gedurende zijn leven genoeg politiek conflict had meegemaakt om zich te wagen aan deze slangenkuil die Rome heette. Als meest geroemde intellectueel van zijn generatie had hij zich waarschijnlijk liever toegelegd op wiskunde of filosofie, maar in plaats daarvan werden zijn dagen gevuld met regionale politiek en overleven in een stad die hem niet kon waarderen. In Hongarije droegen ze hem op handen, maar in Rome zelf had hij gevaarlijke vijanden gemaakt.

Rome als kroningsstad van keizers

Naast de lokale aristocratie en de paus, liepen in de 9e, 10e en 11e eeuw ook regelmatig keizers rond in de stad. Naarmate de Middeleeuwen zich ontvouwden, ontwikkelde de bisschop van Rome zich steeds sterker tot een regionale religieuze autoriteit en werd de stad Rome ook door politieke leiders uit andere gebieden gezien als het centrum van deze religieuze macht. Beroemd is het beeld van paus Leo iii (d.816) die tijdens Kerstmis 800 de Frankische koning Karel de Grote (d.814) tot keizer kroonde (fig. 1). In deze tijd had de paus de steun van de Franken nodig om zijn land en bezittingen te beschermen tegen de Longobarden die Italië teisterden, maar ook om zich te verdedigen tegen lokale vijanden die in 799 een vrij gruwelijke poging hadden gedaan om hem uit de weg te ruimen. Tegelijkertijd zag Karel de Grote de paus als een religieuze autoriteit die zijn christelijke rijk tot eenheid kon verheffen en daarmee de autoriteit van de keizer zelf kon vergroten.

De hechte relatie tussen de Karolingische heersers en de paus duurde slechts enkele generaties. Toen de dynastie door een combinatie van factoren zoals invallende Vikingen en opvolgingsperikelen aan invloed verloor, raakte ook de paus zijn regionale politieke positie kwijt. Wat volgde in de eerste helft van de 10e eeuw was een reeks aan pauselijke benoemingen binnen de lokale Romeinse aristocratie, met name binnen de Theophylact familie. Deze familie uit Toscane bekleedde gedurende het

Fig. 1 — Charles Rochussen, Schoolplaat: Karel de Grote tot keizer gekroond (800), 1878-1880, prent, 535 × 710 mm, Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

Fig. 2 — Paus Sylvester ii naast de op de troon gezeten Otto iii. Meister der Reichenauer Schule, Evangeliar Ottos iii., ca. 1000, Reichenau, verlucht manuscript op perklament, 33,5 × 24 cm, Bayerische Staatsbibliothek, München.

grootste deel van de 10e eeuw de prestigieuze adellijke en bestuurlijke titels, zoals senator.1 Aan het einde van de 10e eeuw nam de familie van Crescentius deze toppositie over en maakten zij de dienst uit in de stad. Zo beweerde Crescentius ii in 988 dat hij met de goedkeuring van de paus en de (Byzantijnse) keizer de stad regeerde.2

Wanneer de Ottoonse dynastie na een kort vacuüm de regionale politiek gaat domineren in de tweede helft van de 10e eeuw, zien deze heersers ook een significante rol voor Rome weggelegd. Otto i (d.973) en zijn opvolgers wisten naast het huidige Duitsland ook een aanzienlijk deel van Italië onder controle te krijgen. In navolging van Karel de Grote, liet ook Otto i zich in 962 tot keizer kronen in Rome. Zijn zoon, Otto ii, trouwde hier en zijn tombe kreeg na zijn dood in 983 een prominente plaats in het atrium van de Sint-Pieter. Op zichzelf waren deze zaken niet direct aanleiding tot conflict met de lokale aristocratie, aangezien de keizers zich veelal richtten op de Sint-Pieter, die net buiten de stad lag. Openlijke conflicten tussen de keizers en de Crescentii familie kregen pas goed vorm toen er pausen werden aangesteld die openlijk Ottoonse sympathieën tentoonspreidden. In 983 stelde Otto ii zijn vertrouweling en bisschop van Pavia aan als paus, Johannes xiv (d.984), om zo ook invloed in de stad Rome te verkrijgen. Toen de keizer kort daarna stierf, greep de lokale elite in en werd de ‘Ottoonse’ paus gevangengezet in het Castel Sant’Angelo, waar hij in 984 stierf. De Engelenburcht was toen in bezit van de machtige Crescentii familie en de dood van de paus en de daaropvolgende benoeming van een tegenpaus werd met hen in verband gebracht. De Crescentii familie behield de overhand in de stad tot 998, totdat Otto iii Crescentius ii vermoordde en kort daarna ook een paus afomstig uit de Duitse gebieden aanstelde: Gregorius v (d.999). Je kunt gerust stellen dat in de laatste decennia van de 10e eeuw de pausen politieke speelballen waren, die de Eeuwige Stad regeerden bij de gratie van ofwel de Crescentii ofwel de Ottoonse keizers. Conflicten lagen hierbij continu op de loer.

De paus die in het jaar 1000 door Rome wandelde, Sylvester ii, was een product van de campagne van de jonge Otto iii om Rome onder controle te krijgen (fig. 2). Meer dan zijn voorgangers zag Otto iii Rome als een nieuwe hoofdstad voor zijn rijk. Hij sprak dezelfde taal als zijn illustere voorganger Karel de Grote twee eeuwen eerder: de paus diende als religieuze autoriteit verbonden te worden aan de keizer om het nu christelijke Romeinse Rijk voort te zetten. De naamkeuze van de paus liet daarbij niets aan de verbeelding over. De naam Sylvester ii ver wijst naar zijn voorganger uit de 4e eeuw, Sylvester i (d.335), die volgens de toen gangbare legende de wereldlijke macht van het Romeinse Rijk had ontvangen van Constantijn de Grote (d.337). Hiermee werden de pausen de personificatie van de voortzetting van het Romeinse Rijk.

De samenwerking tussen Otto iii en paus Sylvester ii was sterk genoeg om tegengas te bieden aan de machtige Crescentii familie. Toch was het overwicht zeer precair. In 1001 werden Otto en Sylvester uit de stad gejaagd en vluchtten ze naar Ravenna. Na de dood van Otto in 1002 keerde Sylvester terug naar Rome, maar zijn politieke invloed in de stad zelf zal niet significant zijn geweest. Sylvester stierf in mei 1003 en werd begraven in de Lateraanse basiliek.

Rome, stad van de paus?

Paus Sylvester ii was geen Romein: hij werd geboren als Gerbert en kwam uit Aquitanië in het zuiden van Frankrijk. Na vele omzwervingen – waarover later meer – werd hij leraar bij de kathedraalschool in Reims en daarna de aartsbisschop van diezelfde stad. Hij had naam gemaakt als intellectueel, en werd zelfs de tutor van Otto iii. Zijn rol als aartsbisschop en hoveling aan het Ottoonse hof gaf hem een prominente positie. Uit de overgeleverde brievenverzameling van deze man kunnen we opmaken dat hij betrokken was bij belangrijke politieke gebeurtenissen in het Ottoonse rijk, zoals de opvolgingscrisis na de dood van Otto ii.3 De combinatie van politiek adviseur en intellectuele beroemdheid bracht een groot

Lenneke van Raaij

netwerk om te onderhouden met zich mee. Hij correspondeerde met bisschoppen, koningen en abten uit het hele Frankische en Ottoonse rijk. Hier ging hij mee door in het Lateraanse paleis toen hij bisschop van Rome werd. Uit veel van zijn brieven blijkt dat hij de pauselijke invloedsfeer in verschillende gebieden wist te vergroten.4 Daarnaast belegde hij twee synoden in Rome, in 999 en 1001, en speelde hij een belangrijke rol in de verspreiding van het christendom in de Balkan. Nog altijd wordt Sylvester ii in Hongarije herinnerd als de paus die de kroon aan Stefan van Hongarije (d.1038) gaf in het jaar 1000 en daarmee het christelijke koninkrijk Hongarije stichtte. De dankbaarheid van de Hongaren strekte zich 900 jaar later ook uit tot in Rome. In 1910 werd een grafmonument voor de paus van de hand van de Hongaar Joseph Damko (d.1955) onthuld in de Lateraanse basiliek, waar Sylvester was begraven. Op de centrale afeelding is Sylvester te zien die het apostolische kruis en de kroon

aan een knielende Stefan van Hongarije overhandigt (fig. 3). Sylvester ii was de leider van een groeiende kerk, niet zozeer van de Eeuwige Stad. Zijn horizon lag ver voorbij de stadsmuren van Rome.

Uit de overgebleven brieven uit zijn tijd als paus blijkt dat Sylvester zich slechts eenmaal heeft bemoeid met het fysieke aangezicht van zijn nieuwe woonplaats. En wel op een manier die op het eerste gezicht vrij onbelangrijk lijkt. Op 1 juni 999 of 1000 verordonneerde hij dat de decoraties die recentelijk waren gestolen van de poorten van de kapel van St. Michaël teruggeplaatst dienden te worden, en wel voor het feest van de heilige apostelen Petrus en Paulus dat aan het einde van die maand plaats zou vinden.5 Een mogelijke verdere beschrijving van deze ‘decoratie’ vinden we in een 12e-eeuwse beschrijving van de stad Rome: De Mirabilia urbis Romae. Hier werd beschreven dat: ‘Het bronzen hekwerk is omgeven door gouden pauwen en een stier, waarvan er twee gemaakt zijn die bezongen worden in het paradijs.’6

Als het in Sylvesters brief inderdaad gaat om de twee (vergulde) pauwen, was zijn oproep succesvol gebleken. Althans, ze zijn op een gegeven moment teruggevonden en in het bezit van de pausen gebleven. Aan het begin van de 17e eeuw werden ze van de Engelenburcht overgeplaatst naar de beroemde fontein met de dennenappel bij de Sint-Pieter in Rome. De originele pauwen zijn nu te bewonderen in de Vaticaanse Musea (fig. 4).

Deze pauwen hadden niet alleen een esthetische waarde, voor Sylvester was het terugeisen van eigendommen van St. Michaël waarschijnlijk ook een uiting van onvervalste lokale machtspolitiek. Het beschreven hekwerk met de pauwen en de stier was de poort naar het heiligdom gewijd aan St. Michaël, dat boven op de tombe van keizer Hadrianus was gebouwd. Deze kapel was opgericht in de 7e eeuw en stond op de plaats waar nu het grote beeld van de Aartsengel Michaël prijkt. De Engelenburcht, zoals de tombe van Hadrianus nu heet,

Fig. 3 — Joseph Damko, grafmonument voor paus Sylvester ii, 1910, S. Giovanni in Laterano, Rome.

was een fortificatie die in de 10e eeuw onder controle van de Romeinse aristocratie stond. Paus Benedictus vi en paus Johannes xiv, beiden regerend onder patronage van de Ottoonse keizers, werden hier vastgehouden en vermoord door de Crescentii in 974 en 984 respectievelijk. Voor Crescentius ii was de Engelenburcht een vanzelfsprekende schuilplaats toen Otto iii in 998 Rome binnenviel. De Ottoonse keizer belegerde de Engelenburcht en wist deze in handen te krijgen. Crescentius werd een gevangene in zijn eigen burcht, en kort daarop werd hij gedood. Dat de Ottoonse paus Sylvester ii in 1000 n.Chr. wat te zeggen had over de Engelenburcht was dus wel degelijk iets om te memoreren. Als toneel voor twee recente pau-

Fig. 4a & 4b — Deze pauwen zouden al in de oudheid als decoratie hebben gediend in de tombe van Hadrianus.

selijke moorden en voormalig bastion van de vijandelijke Romeinse adel, was dit een beladen plek. Sylvester liet met deze ordinantie zien dat het eindelijk een Ottoonse paus was, die de lakens uitdeelde in de stad.

Hoewel er in de bovenstaande brief niet genoemd wordt wie er verantwoordelijk was voor de diefstal van de ornamenten uit de kapel op de Engelenburcht, laat het zich wel raden: een stel verbolgen Crescentii die niet gediend waren van Ottoonse invloeden. Dit zal in ieder geval de lezing zijn geweest aan de Ottoonse zijde. De context waarin de tekst is overgeleverd, kan ons veel zeggen over de interpretatie van de tekst in die tijd. Het fragment van de ordinantie (de tekst lijkt midden in een zin te beginnen) is niet in het origineel bewaard gebleven, maar in een enkel handschrift overgeleverd in de Staatsbibliotheek in Bamberg, Duitsland.7 Het Bamberg handschrift is be-

Lenneke van Raaij

Fig. 5 — Richer van Reims, Historiae, Richeri historiarum libri iv, eind 10e eeuw, Reims, Staatsbibliothek, Bamberg (Msc.Hist.5). De verordonnering betreffende het terugbrengen van de decoratie op de Engelenburcht staat op de onderste helft van dit folium.

roemd, omdat de hoofdtekst een zogenaamde autograaf is van de Historiën van Richer van Reims (d.c.998). Het is een geschiedwerk in een versie door de 10e-eeuwse auteur zelf geschreven met diens eigen aantekeningen.8 De tekst is opgedragen aan onze Gerbert van Aurillac, de latere Paus Sylvester ii, die op dat moment aartsbisschop van Reims was. In de proloog van de Historiën benoemt Richer dat hij als doel heeft om de frequente oorlogen en conflicten gevoerd door de Galliërs (lees: West-Frankische elite) te beschrijven en diens beweegredenen te doorgronden.9 Sterk leunend op andere historische werken uit die tijd, verhaalt Richer over conflicten tussen de laatste Karolingische vorsten en de opkomende Capetingen, en ook het conflict over de opvolging van de aartsbisschop van Reims na de dood van Adalbero (d.989) krijgt veel aandacht.

In een onbeschreven pagina (of folium) aan het einde van dit handschrift zijn in een andere hand twee (fragmenten van) brieven van paus Sylvester ii overgeleverd (fig. 5). Hoewel deze zijn opgeschreven na de dood van Richer – deze maakte niet mee dat zijn voormalig aartsbisschop paus werd – passen ze uitstekend bij het thema ‘conflict’ zoals aangedragen in de hoofdtekst van Richers Historiën. De eerste brief betreft een bericht van Sylvester ii aan Otto iii waarin de paus beschreef dat zijn tijdelijke verblijfplaats werd aangevallen door een groep onruststokers die in de plaats Horta de door de paus opgedragen Heilige Mis hadden verstoord. Deze plaats, op de weg van Rome naar Perugia, werd gecontroleerd door de Crescentii. Hoewel de Romeinse aristocratie niet expliciet wordt genoemd, is het hier duidelijk wie het conflict met de paus opzoekt.

Direct na deze brief aan Otto iii volgt het fragment van de ordinantie over de decoratie op de Engelenburcht. Er is geen aanhef aanwezig en de tekst lijkt midden in een zin te beginnen. Dit is begrijpelijk als je bedenkt dat het hier niet gaat om een origineel, maar om een aftreksel, of zelfs een samenvatting. Het ging de auteur niet om authenticiteit – in Reims waren ze immers niet direct betrokken bij het conflict over de gestolen pauwen – maar om de informatie. De schrijver van deze pagina wilde een inkijkje bieden in de conflicten waar Gerbert, een van de hoofdrolspelers in de laatste boeken van Richers Historiën, bij betrokken was als paus, bij wijze van voortzetting van Richers tekst. Gerbert had immers al een heel cv opgebouwd als het ging om politieke strijd: tijdens de opvolgingscrisis na de dood van Otto ii in 983 had keizerin Theophanu (d.991) aan Gerbert gevraagd om tegenstanders ervan te overtuigen aan de kant van de driejarige Otto iii en zijn moeder te staan. Een aantal jaar later, toen hij zelf bisschop van Reims dacht te worden, werd hij voorbijgestreefd door een rivaal, hetgeen uitmondde in een slopend conflict dat jaren duurde, maar waar Gerbert uiteindelijk wel aan het langste eind trok: hij werd de aartsbisschop van Reims. Toen Gerbert paus werd, kwam hij wederom in een conflictsituatie terecht, deze keer met de Crescentii.

De paus van schitterende wijsheid Hoewel er naast deze incidentele overlevering van powerplay geen expliciete vermeldingen zijn van Sylvesters praktijken in Rome zelf, zal hij zeker geen onzichtbare verschijning zijn geweest in de stad. De man was een levende legende. Nog voordat hij paus werd, had Richer al een verhandeling over Gerbert geschreven in zijn Historiën waarin hij uitgebreid verhaalde over Gerbert als intellectueel.10 Hij schreef dat de toekomstige aartsbisschop van Reims geen notabele afomst had en dat hij als jongen naar het klooster van Aurillac was gestuurd. Hij bleek getalenteerd en mocht met de graaf van Barcelona mee om onder auspiciën van de bisschop van Vic verder te leren. Eenmaal op het Iberisch schiereiland kwam hij in aanraking met Arabische kennis die voor veel Frankische geleerden nog onbereikbaar was. Hij bekwaamde zich in astrologie, wiskunde en muziek en maakte op bezoek in Rome indruk op de paus. Hij werd voorgesteld aan Otto i,

die hem overhaalde om in Rome te blijven. Gerbert was leergierig, en wilde zich verder bekwamen in de logica. Zodoende kwam hij in de kathedraalschool van Reims terecht, waar een expert op dat gebied werkzaam was. Gerbert bleef hangen in Reims, waar hij later als leraar zou optreden en aartsbisschop zou worden. Richer beschrijft uitgebreid welke kennis Gerbert deelde met zijn leerlingen. Met name de kennisoverdracht in wiskunde en astrologie worden uitgebreid verhaald. Richer dicht zelfs de ‘herintroductie van de kunst der muziek in Gallië’ toe aan Gerbert.

Uit de vele overgeleverde brieven waarin Gerbert correspondeerde met intellectuelen uit heel Europa, blijkt zijn alomtegenwoordige autoriteit op het gebied van kennis. Zo schreef Remigius, leraar in de kathedraalstad Trier, hem meerdere brieven met de vraag of hij een astrologisch instrument voor hem wilde maken, dat, zo bleek uit de antwoorden van Ger-

Lenneke van Raaij

Fig. 6 — In dit 11e-eeuwse handschrift uit Frankrijk zijn een aantal van Gerbert’s werken overgeleverd. Bij de rode rubriek “Epistola Gerberti ad Constantinum” begint zijn brief over de abacus. Gerbert d'Aurillac et al., Computus ecclesiasticus en andere teksten, 11e eeuw, Frankrijk, Universiteitsbibliotheek, Universiteit Leiden (sca 38, 53r).

Strijd om een stel pauwen — Sylvester II, paus in vijandig Rome

bert, erg ingewikkeld was om te produceren.11 In andere brieven instrueerde Gerbert een monnik uit de buurt van Reims over tijdrekenkunde en het horologium 12 Otto iii vroeg in een brief uit 997 of Gerbert, de ‘meest vaardige van leraren’, hem Boethius’ De Arithmetica wilde uitleggen (fig. 6). Alom gerespecteerd voor zijn intelligentie, heeft Gerbert zijn uitgebreide kennis kunnen overbrengen aan een hele generatie invloedrijke figuren. Richer van Reims typeerde Gerbert als volgt: ‘[…] God zelf zond [aartsbisschop Adalbero van Reims] Gerbert, een man met een groot intellectueel talent en geweldige welsprekendheid, door wiens toedoen heel Gallië later schitterde als een brandende lamp.’13 Ditzelfde beeld van Gerbert als een wijze man die de wereld met zijn kennis verlicht, is te vinden op de epitaaf, zoals paus Sergius iv (d.1012), een opvolger van Sylvester ii, liet optekenen bij het graf van paus Sylvester ii in de Lateraanse basiliek. Zowel Otto iii als Gerbert ‘verlichtten hun tijd met de schittering van hun wijsheid’ (fig. 3).

Legendes over paus Sylvester Dit beeld van een intellectueel die hele generaties heeft verlicht is zeer bepalend gebleken, maar bleef niet lang uitsluitend een positieve connotatie houden. In de late 11e en 12e eeuw bleek de astrologische kennis die Gerbert uit de Arabische wereld had gehaald ook een voedingsbodem voor een beeld van de paus als een magiër die door de duivel werd beïnvloed. Borro van Osnabruck (d.1098) schreef in de late 11e eeuw, in het heetst van de investituurstrijd, een traktaat tegen paus Gregorius vii. Om deze paus in een kwaad daglicht te stellen – Borro stond aan de kant van keizer Hendrik iv – beweerde Borro dat Gregorius vii was geschoold door een leraar die zelf bij Gerbert van Aurillac had geleerd en dus de duivelse kennis van Gerbert zou hebben overgenomen. We zien hier voor het eerst dat Gerbert wordt verbeeld als een magiër die met de duivel onder een hoedje speelde. Gerbert zou aan de duivel hebben gevraagd wanneer zijn aardse leven ten einde zou komen, waarop de duivel Gerbert waarschuwde om niet naar Jeruzalem te gaan, omdat hij daar zou sterven. Toen hij op een onbewaakt

moment de mis vierde in Santa Croce in Gerusalemme, een kerk in Rome zelf, stierf hij kort erna.14 In de loop van de 12e eeuw ontwikkelde deze legende zich verder en bleken de voorspellende gaven van Sylvester ii tot ver na zijn dood door te werken. Diaken Johannes van de Lateraanse basiliek tekende aan het einde van de 12e eeuw op dat het graf van Sylvester ii vochtig werd ondanks dat het graf op een droge plek lag, hetgeen snel werd opgevat als een teken waarmee Sylvester liet weten dat een paus op het punt stond om te overlijden. In de 15e eeuw blijkt de legende nog verder uitgebreid als in de nieuwste editie van de biografieën van pausen wordt opgetekend dat de botten van Sylvester rammelden op het moment dat er een paus op het punt stond het leven te laten. Hoewel er geen enkel bewijs is dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, tonen deze legenden – en de populariteit ervan – aan dat paus Sylvester ii de gemoederen in Rome heeft beziggehouden tot ver na zijn dood.

Conclusie

Rome in het jaar 1000 was de thuisstad van een paus die moeite had met het verkrijgen van grip op zijn stad. Sylvester was bovenal een intellectueel en leraar, en zou ook altijd zo herinnerd worden – in positieve of negatieve zin. Als leider van de Latijnse kerk was hij zeer succesvol en wist hij Hongarije te bekeren en de pauselijke invloedsfeer te vergroten. Een Romein was hij zeker niet, en werd waarschijnlijk ook niet als zodanig gezien door de lokale aristocratie. In plaats daarvan werd hij als een Ottoonse bedreiging gezien. Het conflict over de decoratie van de Engelenburcht was waarschijnlijk een van de vele confrontaties die de Ottoonse paus aanging met de Crescentii familie. Sylvesters blik was naar buiten gericht, maar ook binnen de stadsmuren was er tenminste één conflict dat hij wist te winnen: de pauwen kwamen terug.

eindnoten

1 West-Harling, Veronica. Rome, Ravenna, and Venice 750 – 1000. Oxford: Oxford University Press, 2020. p. 133 – 4.

2 West-Harling, Veronica. Rome, Ravenna, and Venice 750 – 1000. Oxford: Oxford University Press, 2020, p. 138.

3 Cousin, Michael. ‘Un réseau épistolaire dans la tourmente des intrigues politiques : Gerbert d’Aurillac et ses correspondants au coeur de la lutte pour le pouvoir entre Ottoniens, Carolingiens et Capétiens (984 – 989).’ Le Moyen Age (2020): 273 – 286.

4 De brieven van Gerbert van Aurillac zijn in het Engels vertaald door Harriet Pratt Lattin in 1961: Lattin, Harriet vert. en intr., The letters of Gerbert, with his papal privileges as Sylvester ii New York: Colombia University Press, 1961.

5 In de brief wordt geen jaartal genoemd, dus is er discussie ontstaan over wanneer deze tekst is geschreven. Lattin dateert deze proclamatie op 1002, omdat deze ná de brief moet zijn geschreven die eerder is opgeschreven in het overgeleverde handschrift. Verderop in dit artikel verwerp ik die argumentatie door te stellen dat het gaat om een bewuste compilatie van de twee brieven, en niet een directe kopie van het origineel. Voor een overzicht van de verschillende argumenten voor de datering van het stuk, zie: Lattin, Harriet vert. en intr., The letters of Gerbert, with his papal privileges as Sylvester ii. New York: Colombia University Press, 1961. p. 353.

6 De De Mirabilia Urbis Romae is ge-editeerd door Cesare D´Onofrio in 1988: D’Onofrio, Cesare. Visitiamo Roma mille anni fa. La città dei Mirabilia. Roma: Cassa di Risparmio di Roma, 1988. c. 21 […]In circuitu vero cancellis ereis circumseptum cum pavonibus aureis et tauro; ex quibus fuere duo qui sunt in cantaro paradisi. […]

7 Bamberg, Staatsbibliothek Hist. 5, fol 56v

8 Meer informatie over de Historiën van Richer van Reims en dit specifieke handschrift, zie: Glenn, Jason. Politics and history in the tenth-century: The work and world of Richer Reims. Cambridge: Cambridge University Press, 2004.

9 Glenn, Jason. Politics and history in the tenth-century: The work and world of Richer Reims. Cambridge: Cambridge University Press, 2004. p. 4 – 5.

10 De volgende samenvatting is gebaseerd op Richer, Historiën c. 43 – 65. Lake, Justin ed. en vert. Histories. Richer of Saint-Rémi. Cambridge: Harvard University Press, 2011.

11 Lattin, Harriet vert. en intr., The letters of Gerbert, with his papal privileges as Sylvester ii New York: Colombia University Press, 1961, brief 142, 160 and 170.

12 Lattin, Harriet vert. en intr., The letters of Gerbert, with his papal privileges as Sylvester ii New York: Colombia University Press, 1961, brief 161.

13 Richer, Historiën c. 43: Lake, Justin ed. en vert. Histories. Richer of Saint-Rémi. Cambridge: Harvard University Press, 2011 p. 62: Cui etiam cum apud sese super hoc aliqua deliberaret, ab ipsa divinitate directus est Gerbertus, magni ingenii ac miri eloquii vir, quo postmodum tota Gallia acsi lucerne ardente vibrabunda refulsit.

14 Voor een beknopt overzicht van de ontwikkeling van deze legendes zie: Riché, Pierre. Le pape de l’an mil. Parijs: Fayard, 1987, p. 10 – 13.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, bron: Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam (inv. nr. rp-p-ob-40.442).

Fig. 2 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-ncsa 4.0), bron: Bayerische Staatsbibliothek, München (bsb Clm 4453).

Fig. 3 – Afeelding vrij voor gebruik (cc by 3.0), foto: Sailko, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 4a Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 4.0), foto: Fabrizio Garrisi, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 4b Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 2.0), foto: Carole Raddato, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 5 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 4.0), bron: Staatsbibliothek, Bamberg (inv. nr. Msc.Hist.5).

Fig. 6 Afeelding in publiek domein, bron: Universiteitsbibliotheek, Universiteit Leiden (sca 38, 53r).

Lenneke van Raaij

Van fumie tot fictie of waarom Japan geen jaar 1000 heeft

in de autobiografische roman Ni d’Ève ni d’Adam van de Belgische schrijfster Amélie Nothomb spreekt de hoofdpersoon (Amélie) met haar Japanse vriendje Rinri over de paus.

‘Wat denken de Japanners eigenlijk van de paus?’

Meestal, wanneer ik Rinri een vraag stelde, dacht hij na alvorens te antwoorden. Maar toen dacht hij geen seconde na en zei: ‘Niets’.

Amélie realiseert zich vervolgens dat Rinri niemand wil beledigen, maar slechts een feit constateert. Telkens wanneer ze na hun gesprek de paus op tv ziet, bedenkt ze geamuseerd dat hij in het gedachteleven van 125 miljoen Japanners geen enkele rol speelt.

In het jaar 1000 was dat natuurlijk niet anders. De Japanners hadden ook toen al hun eigen jaartelling: vergelijkbaar met de jaartelling tijdens de Romeinse keizertijd begint ook bij de Japanners een nieuw tijdvak met de troonsbestijging van een nieuwe keizer. Zo kwam er op 1 mei 2019 een eind aan de Heisei-periode en begon de huidige Reiwa-periode, toen keizer Akihito werd opgevolgd door zijn zoon Naruhito. We leven nu dus anno Reiwa 6. Het westerse jaar 1000, voor de Japanners ‘Chōhō 2’, had dan ook geen enkele speciale betekenis.

Ook de centrale figuur in onze jaartelling, Jezus Christus, sinds bijna 2000 jaar niet meer weg te denken uit Rome en de rest van de westerse wereld, was voor hen lange tijd een onbekende. Pas halverwege de 16e eeuw probeerden Portugese missionarissen daar verandering in te brengen, hetgeen uiteindelijk niet goed afliep. Wie verdacht werd van christelijk geloof kreeg de keuze om ofwel met vieze voeten op

portretten van Jezus en Maria te stappen of ondersteboven opgehangen te worden boven een kuil met uitwerpselen. Deze fumie-praktijk (fumi-e, stap-schilderij) werd pas tegen het eind van de 19e eeuw afgeschaft, toen Japan zich in de Meiji-periode weer openstelde voor het buitenland.

Het Japan van het jaar 1000 laat zich ook in andere opzichten niet met de Eeuwige Stad uit diezelfde periode vergelijken. Grote delen van Rome hadden zoals bekend een agrarische bestemming (Monte Caprino, Campo Vaccino), en de antieke ruïnes werden systematisch geplunderd voor bouwmateriaal. Kyoto (Heiankyo, de hoofdstad van het Heian-rijk) was daarentegen grandioos aangelegd volgens wat wij een ‘hippodamisch’ of rechthoekig stratenpatroon zouden noemen.

Het grootste contrast tussen Japan en Rome in het jaar 1000 zien we misschien wel in de literaire productie. De introductie van twee nieuwe schriften had het mogelijk gemaakt in het Japans te schrijven, in plaats van het Chinees. Het beroemdste literaire product van rond het jaar 1000 is de oudste roman van de wereldliteratuur, Genji Monogatari, het verhaal van Genji. Net als andere fictiewerken uit die tijd is het geschreven door een vrouw, in dit geval Murasaki Shikibu. Niet zelden wordt dit werk, onder andere door Borges en Yeats, als hoogtepunt van de wereldliteratuur tout court beschouwd. ‘Nooit is er iets beters geschreven’, aldus Marguerite Yourcenar. Dat vormt een schril contrast met de kroniekschrijvers uit het Italië van diezelfde tijd, wier werken alleen nog door specialisten bestudeerd worden.

Fig. 1 — Yoshitoshi Tsukioka, Murasaki Shikibu in paars gewaad, kijkend naar de maan, 1889, kleurenhoutsnede, 37 × 25 cm, Nationale Bibliotheek van Roemenië, afeelding in publiek domein.

Fer van Campen

Productie van de middeleeuwse

stad — Architectuur en kunst van middeleeuws

Rome

San Giovanni in Laterano De eerste bisschopskerk van Rome

wie voor het eerst de huidige kerk van San Giovanni in Laterano betreedt, zal zich vermoedelijk niet onmiddellijk realiseren dat de oorspronkelijke ruimtelijke indeling van dit gebouw sinds de 4e eeuw behouden is gebleven. Dit is een fascinerend gegeven, want geteisterd door verschillende natuurrampen en branden heeft dit imposante kerkgebouw vele renovaties ondergaan. En om het belang van de kerk te versterken en zichtbaar te maken is het gebouw daarnaast meermaals verbouwd en veranderd. Maar ondanks dat de ruimtelijke structuur consequent bewaard is gebleven –waarschijnlijk omdat dit nu eenmaal de meest economische manier was om met het gebouw om te gaan – missen we een gedetailleerd beeld van de architectuur van de San Giovanni in Laterano van rond het jaar 1000. De berichten over schade door aardbevingen of branden zijn niet gedetailleerd genoeg om die fase te kunnen reconstrueren. Zo is niet bekend of er al voor de 14e eeuw zuilen waren vervangen, maar dat is niet uitgesloten. Dat laat onverlet dat we wél veel weten over de bouwgeschiedenis voor en na het jaar 1000. De oudste bisschopskerk van Rome herbergt namelijk een rijke geschiedenis en een fascinerende stapeling aan historische perioden die het zeer de moeite waard maken om hier de revue te laten passeren.

Als we teruggaan in de tijd en uitgaan van het huidige gebouw, dan blijkt al snel dat hetgeen we kunnen waarnemen in de grote basiliek het resultaat is van een grondige verbouwing die in de 17e eeuw onder leiding van de beroemde architect Francesco Borromini werd uitgevoerd.

Het gebouw verkeerde toen in slechte bouwkundige staat. De imposante voorgevel dateert uit de 18e eeuw en is een ontwerp van de architect Alessandro Galilei (fig. 1). Via een reeks van noodzakelijke aanpassingen, beschadigingen en verbouwingen gedurende de Middeleeuwen kunnen we afdalen in de tijd naar de vroegchristelijke oorsprong van deze kerk, waarvan de bouw hoogstwaarschijnlijk begonnen is in de winter van 312.

Het terrein waar deze grote basiliek werd gebouwd was al veel eerder gebruikt voor verschillende andere gebouwen, waarvan resten door archeologisch onderzoek zijn teruggevonden. Voordat met de bouw van de San Giovanni werd begonnen moest een groot complex worden afgebroken, de Castra nova Equitum singularium, de kazerne van de keizerlijke garde. Voordat deze kazerne in 193 n.Chr. onder keizer Septimius Severus werd opgetrokken, stonden hier enkele huizen waarvan ook resten teruggevonden zijn, onder andere een deel van een huis uit de tijd van Nero. Het terrein waar het hier om gaat ligt in een gebied in het zuidoosten van de stad Rome, dicht bij de Celio heuvel. Hier stonden onder andere villa’s die al uit de republikeinse periode dateerden, verdere bebouwing werd ingevuld in de keizertijd.

De zogenaamde Castra nova werd gebouwd in de jaren 193 – 197 vanwege een uitbreiding van de keizerlijke garde, de Equites singulares, maar ongeveer 120 jaar later was dit kamp alweer met de grond gelijk gemaakt. Op 28 oktober 312 versloeg Constantijn namelijk zijn op één na laatste tegenstander, Maxentius, en werd daardoor heer en meester over Rome. Waarschijnlijk werd de keizerlijke garde toen op-

Fig. 1 — Giovanni Battista Piranesi, S. Giovanni in Laterano, ca. 1749, ets, Metropolitan Museum, New York.

San Giovanni in Laterano — De eerste bisschopskerk van Rome

geheven omdat deze strijders aan de zijde van Maxentius hadden gevochten. De kazerne werd dus overbodig en daarmee kwam een ruim terrein beschikbaar dat aan de noordkant nog werd uitgebreid met geconfisqueerde grond uit het vroegere bezit van Nero.

Constantijn stond inmiddels sympathiek ten opzichte van het Christendom. Sinds wanneer en waarom zijn kwesties voor andere uiteenzettingen, maar zoals bekend werd Constantijn pas relatief laat, kort voor zijn dood gedoopt. Het heeft er alle schijn van dat het bij hem niet ging om een directe, duidelijke keuze voor het Christendom en tegen Romeinse goden. Geruime tijd lijkt hij juist respect en ontzag voor beide kanten te hebben gehad, maar hij steunde en bevorderde de christelijke godsdienst wel. Soms bemoeide hij zich met kerkelijke zaken als een soort hoofd van de kerk en bij verschillende bouwopdrachten zal er zeker uitvoerig overleg geweest zijn tussen kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en Constantijn en zijn naaste adviseurs. Bekende voorbeelden van kerkstichtingen waarbij Constantijn actief betrokken was zijn de Sint-Pieterskerk in Rome en de Heilig Graferk in Jeruzalem.

De overbodig geworden kazerne werd afgebroken en maakte op initiatief van Constantijn plaats voor de kerk van de bisschop van Rome: een duidelijk zichtbare keizerlijk-militaire aanwezigheid werd zodoende vervangen door een keizerlijk-religieuze aanwezigheid. De manier waarop dat alles gebeurde is interessant en door recent onderzoek is daarover nog meer duidelijk geworden. De kazerne, bestaande uit een vrij groot gebouwencomplex, werd afgebroken tot het niveau dat nodig was en dat leverde waarschijnlijk ook bouwmateriaal op voor de bouw van de basilica. Interessant is onder meer dat de oude muren en funderingen van de kazernegebouwen niet opnieuw werden gebruikt; wel is zichtbaar dat de basilica in een hoek van 90 graden ten opzichte van de castra werd gebouwd. Architectuurdelen die niet gebruikt werden in het kerkgebouw konden wel als ‘bouwstenen’ in de funderingen worden gebruikt; bij de sloop van de kazerne hoefden

ze niet zorgvuldig te worden behandeld. Vandaar dat ze als fragmenten zichtbaar zijn maar niet meer in hun oorspronkelijke, complete vorm. In de muur van de fundering aan de noordzijde van de middenbeuk van de basilica is goed te zien dat het materiaal hier tamelijk grof werd behandeld en verwerkt. Bij nadere beschouwing zijn herkenbare fragmenten in de funderingsmuur verwerkt, zoals fragmenten van gecanneleerde zuilen.

Deze eerste grote basiliek voor de christenen van de stad Rome werd aanvankelijk Basilica Constantiniana genoemd, met de naam van de belangrijkste opdrachtgever of schenker, zoals gebruikelijk was. Ook andere basilieken werden naar de voornaamste schenker genoemd, zoals de Basilica Aemilia. Die eerste naam wijst al op de grote betrokkenheid van Constantijn bij dit project. Later stond het gebouw bekend als Basilica Salvatoris. Toen de basiliek in de 10e eeuw ofcieel werd gewijd aan Johannes de Doper en in de 12e eeuw aan Johannes de Evangelist, kreeg de kerk haar huidige naam: San Giovanni in Laterano, Sint-Jan van Lateranen. Daarmee verwijst de naam ook naar de Romeinse Laterani-familie, die lange tijd eigenaar was van verschillende gebouwen op de plek waar later de basiliek werd gebouwd.

Tot het complex behoorde ook een doopkapel, een baptisterium, en in de afgelopen dertig jaar is duidelijk geworden dat onder het huidige baptisterium uit de 5e eeuw de restanten van een oudere voorganger uit de 4e eeuw herkenbaar zijn. Tot ver in de 4e eeuw was dit de enige doopkapel in Rome. Wat er met de bouw van de Basilica Constantiniana tot stand kwam was zeker de moeite waard: hier werd een grote basilica gebouwd met een brede middenbeuk en vier zijbeuken, een apsis met altaarruimte ervoor, maar geen transept (dwarsschip). Met een lengte van 99,76 meter van de binnenzijde van de façade tot het diepste punt van de apsis werd een groot gebouw gerealiseerd, bedoeld en geschikt om grote groepen gelovige christenen te kunnen ontvangen en dienst te doen als waardig kerkgebouw voor de bisschop van Rome (fig. 2).1

De plaats waar de kerk vanaf 312 gebouwd werd, op een flinke afstand van het oude en belangrijke centrum van Rome, en het type gebouw, een basilica, zijn interessant om de revue te laten passeren. Over de plaats waar de Basilica Constantiniana werd gerealiseerd bestonden in hoofdzaak twee opvattingen. Volgens onder andere de belangrijke architectuurhistoricus Richard Krautheimer zou de plek vlak bij de Aureliaanse muur (3e eeuw) vooral een tactische keuze van Constantijn zijn geweest om de grotendeels niet-christelijke aristocratie van Rome niet voor het hoofd te stoten. Door een weinig opvallende en nauwelijks bevolkte plaats voor de basiliek voor de christenen te kiezen, kon het oude wereldlijke centrum van Rome ongemoeid gelaten worden. Een andere opvatting, die de laatste twintig jaar terrein heeft gewonnen, benadrukt daarentegen dat het gebied in het zuidoosten van Rome wel degelijk bewoond werd en al veel langer een keizerlijke aanwezigheid kende. Daarop wijst onder meer de bebouwing van het zogenoemde Sessorium, een uitgebreid keizerlijk paleiscomplex uit de 2e en 3e eeuw op de plek waar later de kerk van Santa Croce in Gerusalemme werd gebouwd. Dat Constantijn vooral uit tactische overwegingen een plek gekozen zou hebben op ruime afstand van het eerbiedwaardige en voor

Fig.2 — S. Giovanni in Laterano, plattegrond van de basilica in de 4e eeuw.

de traditie van Rome belangrijke centrum lijkt daarmee steeds minder waarschijnlijk.

Maar de twee opvattingen sluiten elkaar ook weer niet helemaal uit. Als Constantijn de christelijke gemeenschap van Rome had willen steunen door een groot, en alleen al daardoor opvallend kerkgebouw in het dichtbebouwde centrum mogelijk te maken, had daarvoor plaats gemaakt moeten worden door iets anders te slopen. Dat zou zonder twijfel op grote weerstand zijn gestuit en de geloofwaardigheid van Constantijn als keizer van Rome hebben aangetast. Bovendien was het zeker ook in het belang van Constantijn om de traditie van het Romeinse keizerschap dat juist in de bebouwing in het centrum tot uitdrukking kwam, voort te zetten. Anderzijds was er in dit gebied in het zuidoosten van de stad Rome al langer keizerlijk bezit en kwam er een flink stuk grond beschikbaar door de sloop van de kazerne. Op die manier kwam het allemaal goed uit, hoefde niemand voor het hoofd gestoten te worden en kon het centrum van Rome intact blijven.

Vooral in het verleden is veel geschreven en gespeculeerd over de ‘keuze’ voor het gebouwtype van de basilica voor het eerste grote gebouw voor de christenen van Rome. Door het

gebruik van de christenen zou het type basilica zijn omgevormd tot een ‘christelijke basiliek’. Het is echter maar zeer de vraag of er gekozen werd voor het type basilica. Een keuze veronderstelt alternatieven, maar eigenlijk waren die er niet. Al honderden jaren was de basilica bekend als een gebouw waarin veel mensen voor uiteenlopende functies bijeengebracht konden worden. Basilieken werden onder meer gebruikt voor rechtspraak, voor markten en daardoor ook als ontmoetingsruimte. Daarnaast was van belang dat basilieken veelal werden gebouwd om de macht en het aanzien van de opdrachtgever te tonen, want zeker van keizers werd verwacht dat ze hun prestige en macht onder meer tot uitdrukking brachten door serieuze bouwopdrachten. Grote bouwopdrachten konden immers onweerlegbaar en heel letterlijk tonen wie er over de macht, het geld en de middelen beschikte om zulke gebouwen neer te kunnen zetten. Dat er een basilica gebouwd werd als verzamelruimte voor de christenen van Rome is dus eigenlijk niet zo verbazingwekkend: de basilica was het gebouw bij uitstek waarin grote groepen mensen bijeengebracht konden worden en diende tegelijkertijd uitstekend als keizerlijk prestigeproject.

Over het christelijk gebruik van basilieken bestaan verschillende interessante theorieën. De architectuurhistoricus Friedrich Wilhelm Deichmann onderscheidde in zijn analyse drie elementen: de vorm, de betekenis en het gebruik van de basiliek. De archeoloog Jürgen Christern dacht verder in die lijn en stelde dat

Fig.4 — Hypothetische 3d-reconstructie van het fastigium

Fig.3
3d-reconstructie van de basiliek in de 4e eeuw.

termen als ‘christelijke basiliek’ of ‘keizerlijke basiliek’ geen begrippen waren die in de Oudheid verwezen naar verschillende gebouwtypes. Hij stelde vast dat deze termen retrospectieve begrippen zijn en stelde dan ook voor om te spreken over kerk-basiliek, waarmee wordt verwezen naar het gebruik van het gebouw, terwijl de aanduiding van het gebouwtype basiliek hetzelfde bleef, waardoor de samenhang met de veel grotere groep van basilieken blijft bestaan.2

Ook de globale opbouw en indeling van de San Giovanni in Laterano past in het algemene beeld van het gebouwtype basiliek. Een brede middenbeuk wordt aan weerszijden geflankeerd door twee zijbeuken, aan de westzijde bevond zich de altaarruimte (fig. 3). De middenbeuk werd van de altaarruimte gescheiden door een zogeheten fastigium, waarop tamelijk grote zilveren beelden stonden. Uit de eerste 6e-eeuwse editie van het Liber Pontificalis – een reeks beschrijvingen van de levens en ambtsdaden van de pausen – zijn details bekend over de betrokkenheid van Constantijn bij de stichting van dit monumentale element. Aan de voorzijde bevonden zich zilveren beelden van de Salvator en de twaalf apostelen, aan de achterzijde een tronende Salvator met vier engelen (fig. 4). Dit monument bestaat allang niet meer, maar de vier bronzen zuilen waarop het geheel rustte zijn nog aanwezig in de architectuur van het Sacramentsaltaar. Het brons en zilver van dit monument paste goed in het rijk gedecoreerde interieur van het kerkgebouw: de vloer en wanden waren bekleed met bontgekleurde marmersoorten en de onderzijde van het dak boven de altaarruimte was met goud beschilderd. Niet minder belangrijk in dit interieur waren de zuilenreeksen van 19 roodgranieten zuilen aan weerszijden van de middenbeuk en de in totaal 42 veel kleinere groenmarmeren zuilen tussen de binnenste en de buitenste zijbeuken. Van de roodgranieten zuilen zijn er nog twee over, die de triomfoog naar het transept ondersteunen, terwijl veel van de groene zuilen in de 17e eeuw opnieuw zijn gebruikt in de nissen met apostelbeelden (fig. 5).

Een transept of dwarsschip was er niet, dat werd in de 13e eeuw gebouwd tijdens het pontificaat van Nicolaas iv (1288 – 92), waarbij drie paar roodgranieten zuilen zijn verwijderd om een doorlopende dwarsruimte te kunnen creëren. Deze ingreep wijst op het gegeven

Fig.5 — S. Giovanni in Laterano, nis aan de westzijde van de middenbeuk, met verde antico zuilen en zuil van rood graniet.

San Giovanni in Laterano — De eerste bisschopskerk van Rome

dat er verschillende verbouwingen in de lange geschiedenis van de San Giovanni in Laterano zijn geweest, soms uit noodzaak maar ook om het gebouw aan te passen aan veranderde opvattingen. Zo was er in 896 een aardbeving die volgens de berichten grote schade toebracht aan het kerkgebouw. Met name de middenbeuk is toen voor een groot deel ingestort, waarna in de eerste tien jaar van de 10e eeuw de herbouw kon worden voltooid onder paus Sergius iii. Ook de aardbeving van 1349 heeft schade aan het gebouw berokkend. Twee serieuze branden, in 1308 en 1361 zorgden voor nieuwe problemen; bij de laatste brand werd het dak van de middenbeuk verwoest. De enorme schade als gevolg van deze rampzalige gebeurtenissen werd gerepareerd en moet zeker aanpassingen aan het gebouw met zich mee hebben gebracht, maar die zijn niet meer in detail te achterhalen of te reconstrueren. Dat het kerkgebouw er rond 1400 niet meer hetzelfde uitzag als in het begin van de 4e eeuw is echter duidelijk. Na de brand van augustus 1361 zijn vermoedelijk 22 zuilen in de middenbeuk verwijderd en vervangen door gemetselde pijlers, terwijl bij andere ingrepen nog meer zuilen zijn verwijderd. Vanaf 1646 werd San Giovanni in Laterano ingrijpend vernieuwd door architect Francesco Borromini omdat het gebouw in verval was geraakt en door eerdere aanpassingen en verbouwingen geen uniforme architectuur meer bezat. Grote, brede pijlers werden gebouwd tussen de midden- en zijbeuken, en tussen de zijbeuken onderling (fig. 6). Voor dit werk werden verschillende tekeningen gemaakt, waardoor we nu bijvoorbeeld nog een indruk hebben van het interieur gedurende de late Middeleeuwen.

Tot slot mogen we bij dit alles niet vergeten dat gedurende een langere tijd de strijd om de macht in Rome bepalend was voor wie er tot paus gekozen werd. De San Giovanni in Laterano werd daarbij regelmatig tot speelbal van een machtsstrijd tussen verschillende families gemaakt, waarbij de rivaliteit met het Vaticaan en de graferk van de apostel Petrus toenam.3 In de 4e eeuw speelde dit nog geen grote rol, maar toen de pelgrimage naar heiligengraven in Romeinse kerken, vooral naar de Sint-Pieterskerk, in de loop van de Middeleeuwen toenam, liet het gemis aan een heiligengraf en relieken zich pijnlijk voelen in de San Giovanni. Gedurende de Middeleeuwen is het voorgekomen dat tegelijkertijd zowel in het Vaticaan als in het Lateraan een prelaat het pausschap opeiste. In dat geval speelde het een rol dat de apostel Petrus in de naar hem vernoemde Sint-Pieterskerk was begraven, waar de Lateraanse basiliek weinig tegenover kon stellen. In dat verband is het interessant dat paus Sergius ii (844 – 47) in de San Giovanni in Laterano een confessio liet bouwen waarin relieken werden ondergebracht. Dit was een duidelijke poging om het kerkgebouw een liturgische inrichting te geven zoals in die tijd gebruikelijk was geworden in Romeinse kerken, waarin een heiligengraf of belangrijke relieken van heiligen waren ondergebracht. Overigens is niet bekend wat voor relieken er toen in de confessio werden geplaatst.4 Maar het heeft niet weten te voorkomen dat de San Giovanni in Laterano uiteindelijk haar status als belangrijkste kerk van Rome en van het christendom verloor aan de Sint-Pieter.

Lex Bosman

eindnoten

1 Krautheimer, Richard; Corbett, Spencer & Frankl, Wolfgang. Corpus Basilicarum Christianarum Romae. The Early Christian Basilicas of Rome (iv – ix Cent.). Vol. V. Città del Vaticano: Pontificio istituto di archeologia cristiana, 1977; Krautheimer, Richard. Rome. Profile of a City, 312 – 1308 Princeton 1980; Peter Cornelius Claussen. Die Kirchen der Stadt Rom im Mittelalter 1050 – 1300. Bd. 2 S. Giovanni in Laterano Stuttgart: Franz Steiner Verlag, 2008; diverse hoofdstukken in Bosman, Lex; Haynes, Ian & Liverani, Paolo (ed.). The Basilica of Saint John Lateran to 1600. Cambridge; New York: Cambridge University Press, 2020, met name Bosman, Lex. “Constantine’s Spolia: a Set of Columns for San Giovanni in Laterano and the Arch of Constantine in Rome”, 168 – 196.

2 Deichmann, Friedrich Wilhelm. 1982. “Entstehung der christlichen Basilika und Entstehung des Kirchengebäudes. Zum Verhältnis von Zweck und Form in der frühchristlichen Architektur.” In: Rom, Ravenna, Konstantinopel, Naher Osten. Gesammelte Studien zur spätantiken Architektur, Kunst und Geschichte, 35 – 46. Wiesbaden: Franz Steiner Verlag; Christern, Jürgen. 1985. “Die ‘Gerichtsbasilika’ beim Forum von Tipasa (Neuaufnahme), ihre Funktion und die Frage nach den Vorbildern für den basilikalen Kirchenbau.” In: Feld, Otto & Peschlow, Urs (ed.). Studien zur spätantiken und byzantinischen Kunst Friedrich Wilhelm Deichmann gewidmet, 163 – 204. Bonn: Habelt, Vol. I, 196, n. 81; Kinney, Dale. “The Church Basilica.” Acta ad Archaeologiam et Artium Historiam Pertinentia. Vol. 15 (2001): 115 – 135 (124 – 125).

3 Jäggi, Carola. “Mater et caput omnium ecclesiarum: Visual Strategies in the Rivalry between San Giovanni in Laterano and San Pietro in Vaticano.” In: Bosman, Haynes & Liverani 2020, 294 – 317.

4 De Blaauw, Sible. Cultus et decor. Liturgia e architettura nella Roma tardoantica e medievale. Basilica Salvatoris, Sanctae Mariae, Sancti Petri. Vol. i Città del Vaticano: Biblioteca Apostolica Vaticana, 1994, 174 – 176; Jäggi 2020, 306.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, bron: Metropolitan Museum, New York.

Fig. 2 Illustratie Rogier Kalkers, Roma Aeterna, naar de reconstructie van Lex Bosman, Paolo Liverani en Iwan Peverett.

Fig. 3 Reconstructie: © Lex Bosman, Paolo Liverani en Iwan Peverett.

Fig. 4 Reconstructie: © Lex Bosman, Paolo Liverani en Iwan Peverett.

Fig. 5 Foto: © auteur

Fig. 6 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 3.0), foto: Antoine Taveneaux, bron: Wikimedia Commons.

Fig.6 — S. Giovanni in Laterano, interieur middenbeuk.

Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS. Quattro Coronati Een ontmoeting tussen religieus en seculier

in het najaar van 2023 was ik in Rome op zoek naar de klassieke inspiratiebronnen die de kunstenaar Raphael (1483 – 1520) toepaste in de Stufetta van kardinaal Bibbiena in het Apostolisch Paleis.1 Deze zoektocht deed ik in de sporen van de renaissancekunstenaar. In een ander onderzoek naar Raphaels ontleningen uit de Oudheid stuitte ik op de connectie tussen zijn schilderingen in de Sala di Costantino (Vaticaanse Musea, 1520 – 24) en het Oratorium van San Silvester (1246) in de SS. Quattro Coronati in Rome. Ik constateerde dat Raphael de fresco’s in deze middeleeuwse kapel hoogstwaarschijnlijk kende, had bezocht, en daar inspiratie uit haalde voor zijn eigen decoratieprogramma in de Sala di Costantino. In hetzelfde complex van de SS. Quattro Coronati bevindt zich de Aula Gotica (1246), die Raphael in de vroege 16e eeuw mogelijk ook heeft bewonderd. De zaal toont indrukwekkende, pre-Raphaeleske verwijzingen naar de klassieken. In dit artikel zal ik de betekenis van het decoratieprogramma van de Aula Gotica duiden en aantonen dat deze middeleeuwse schilderingen elementen bevatten uit de Oudheid.

Een ontwikkelde kunstenaar

De schilderingen in de Aula Gotica zijn toegeschreven aan de Derde Meester van Anagni.2

Fig. 1 — Derde Meester van Anagni, Koning Salomon, 1246, fresco, Aula Gotica, SS. Quattro Coronati, Rome.

Deze kunstenaar werkte als hoofd van zijn werkplaats eerder in de kapel van St. Gregorius in het Monastero del Sacro Speco in Subiaco (1224) en in de crypte van de kathedraal van Anagni (1237 – 1256). De schilderingen volgen de architecturale ornamenten en constructies van het gebouw, wat betekent dat de meester, of iemand uit zijn werkplaats, goede kennis had van zowel schilder- als bouwkunst.3 De opdrachtgevers van de Derde Meester kwamen uit pauselijke kringen en verlangden een intellectuele en beredeneerde decoratie. Dit manifesteerde zich in verwijzingen naar de Byzantijnse en (laat) antieke cultuur en de eigentijdse literatuur.

De opdrachtgever van de fresco’s in de crypte van Anagni was Pandolfo di Anagni (? – c.1256). In de eerste helft van de 13e eeuw was deze stad, als voorloper van het Vaticaan, de zetel van het pauselijke hof. Anagni is ook de plek waar de Contifamilie zijn herkomst vindt. Pandolfo was verwant aan kardinaal Stefano Conti (1190 – 1254), de zoon van Riccardo.4 Stefano Conti vertegenwoordigde tijdelijk als vicarius urbis van Rome paus Innocentius iv (r.1243 – 1254), die vanwege keizerlijke complotten in 1244 genoodzaakt was te vluchten naar Frankrijk.5 Nog in datzelfde jaar nam Stefano zijn intrek in de SS. Quattro Coronati.6 Hij liet de hem bekende schilderswerkplaats vanuit Anagni overkomen naar Rome om daar zijn kardinaalspaleis rijkelijk te decoreren. De de-

Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS.

coraties in zowel de Aula Gotica als het Oratorium van San Silvester bevatten verwijzingen naar de investituurstrijd, de machtsstrijd tussen de keizer en de paus.

De schilderstijl en -techniek van de Derde Meester in Anagni zijn zeer vergelijkbaar met zijn werkzaamheden in de Aula Gotica. In de ruimtes zijn verschillende scènes afgebeeld, maar met dezelfde decoratieve motieven: geschilderde pilasters met kapitelen als afakening tussen scènes, spelingen van architectonische elementen, bladmotieven en bloemguirlandes, in een frescotechniek met heldere, rijke kleuren. Het meest kostbare blauwe pigment, verkregen uit lapis lazuli, is in de schilderingen gebruikt.

Anderzijds zijn er ook verschillen in de toegepaste schilderstijlen. De fresco’s in de Aula Gotica bevatten innovaties ten opzichte van Anagni: er is perspectiefwerking van meerdere niveaus, wat een gevoel van ruimte en een krachtig naturalisme teweegbrengt. De wisselwerking tussen de architectuur en de schilderingen is gerafneerder en er is interactie met en speling tussen de verschillende scènes. Deze ontplooiing in de schilderstijl van de Derde Meester kan komen door de ontwikkeling van zijn vaardigheid en techniek. Een andere verklaring kan zijn dat de stad Rome hem als kunstenaar beïnvloedde: het brede scala aan inspiratiebronnen uit verschillende periodes en de toegankelijkheid daarvan kan hem als kunstenaar verder hebben gevormd. In een stad als Rome kan een kunstenaar zijn beste kwaliteiten ontvouwen.

Een imaginair bezoek aan de Aula Gotica: rechtvaardigheid verwezenlijkt door de deugden

De 13e-eeuwse bezoeker had bij binnenkomst in de Aula Gotica direct een totaaloverzicht van de fresco’s op de muren en het gewelf. De zaal bestaat uit twee delen met kruisgewelven, gescheiden door een spitsboog. De fresco’s tonen een encyclopedisch overzicht van de kennis die in de vroege 13e eeuw bekend was.7 Het decoratieprogramma is voor de hedendaagse bezoeker behoorlijk complex en bevat veel literaire verwijzingen. Elke afeelding draagt een betekenis, gebaseerd op wetenschappelijke teksten van die tijd of uit de Oudheid. Zo is het decoratieprogramma sterk gebaseerd op de exegetische traditie van de theologen Honorius van Autun (1080 – 1140), Rupert van Deutz (1075 – 1129) en de bisschop Bruno di Segni (1045 – 1123).8 Een geleerde middeleeuwer kon deze betekenislaag waarschijnlijk gemakkelijk(er) doorgronden. Er zijn meerdere iconografische duidingen aan het decoratieprogramma te geven, zowel religieuze als seculiere. Het is lastig aan te tonen wat de werkelijke betekenis was die de opdrachtgever en kunstenaar voor ogen hadden. De interpretaties die ik in dit artikel zal noemen, zijn diegene die ik aannemelijk acht.

Fig. 2 —Derde Meester van Anagni, Caritas met Petrus op haar schouder, Haat en Nero vertrapt, 1246, fresco, Aula Gotica, SS. Quattro Coronati, Rome.

De Aula Gotica heeft twee ingangen die beide een ander aspect van het beeldprogramma accentueren.9 Door de eerdergenoemde ingang, in de zuidelijke muur aansluitend op de Sala delle Pentafore, zou in een oogopslag de gehele ruimte te zien zijn. Op deze plek sta je oog in oog met de Joodse koning Salomon, krachtig afgebeeld als rechter, met een zegenende hand (fig. 1). Dit maakt de functie van de zaal als tribunaal van de curie onmiddellijk duidelijk.10 De afeelding kan een verwijzing zijn naar de juridische carrière van Stefano Conti: hij verrichte gerechtelijke taken onder de pausen Honorius iii (r.1216 – 1227), Gregorius ix (r.1227 – 1241) en Innocentius iv en hij werkte als toezichthouder van het curietribunaal, de rechtbank van de katholieke kerk.11 De eerste zin van het Boek der Wijsheid, toegeschreven aan Salomon, stelt: ‘Bemint de rechtvaardigheid, gij heersers der aarde.’12 De passage is gewijd aan de goede heerser, en verwijst in dit geval naar de opdrachtgever van de ruimte, Stefano. De figuur van Salomon in de Aula Gotica kunnen we zien als een beschermheilige of representatie van Stefano: degene die hem de weg zal wijzen of degene die de weg wijst naar het rechtvaardige bestuur.

In het register rondom Salomon zijn de deugden afgebeeld met christelijke heiligen op hun schouders terwijl zij de ondeugden en profanen vertrappen. De deugden lijken voor Salomon te buigen; er is een sterk contrast tussen de krachtige houding van de koning der rechtvaardigheid en de eerbiedige deugden, die hier zijn afgebeeld als zijn dienaren of soldaten. Petrus zit op de rechterschouder van Caritas (liefdadigheid), die strijdlustig gekleed is in haar maliënkolder. De ondeugd die Caritas vertrapt is Haat, met daarnaast keizer Nero (r.54 – 68 n.Chr.), de verantwoordelijke voor Petrus’ martelaarsdood (fig. 2).

De ingang in de westelijke muur geeft een ander perspectief. Hier zitten twee figuren die elk een eigen tweespan (biga) rijden, het linker getrokken door twee paarden en het rechter door twee ossen. Deze zouden de zon en de maan voorstellen, die staan voor Christus en

Ecclesia (de Kerk).13 Naast de juridische functie bevestigt deze afeelding het religieuze accent van de ruimte. Op de lunet ertegenover zien we Mithras die de stier verslaat, de mitra tauroctono (fig. 3).

Fig. 3 — Derde Meester van Anagni, Mitra tauroctono, 1246, fresco, Aula Gotica, SS. Quattro Coronati, Rome.

Het Oratorium van San Silvester, orthogonaal een verdieping onder de Aula Gotica gelegen,14 is gewijd aan de Donatio Constantini en paus Silvester (r.314 – 335), die de romeinse keizer Constantijn (r.308 – 337) van lepra genas en hem tot het christendom doopte, waarop Constantijn Rome aan de paus zou hebben geschonken en daardoor de kerk erkende als superieure macht. Door het enige raam van het oratorium schijnt het licht op twee scènes: de doop van Constantijn en Silvester die hem de beeltenissen van Petrus en Paulus toont. Het geeft de spirituele suprematie van de kerk weer. De Aula Gotica, dwarsliggend op het oratorium, vertegenwoordigt de ecclesia militans: de uitvoerende macht van de kerk die de pauselijke suprematie tot realisatie brengt en bewaakt.15 Deze verkondiging gaat gepaard met scènes uit het Oude en Nieuwe Testament, seculiere afbeeldingen en het gebruik van zowel klassieke als eigentijdse (beeld)tradities.

Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS. Quattro Coronati

Het effect van het goede bestuur op het leven

In de aaneengesloten ruimte onder het tweede kruisgewelf bekleden de twaalf maanden de drie wanden, met de bijbehorende maandelijkse landbouwactiviteiten. Zo toont september het keren van de vaten, oktober het oogsten en persen van de druiven, november het ploegen van de grond en het zaaien voor de oogst van het volgende jaar, en december het slachten van het varken. De geschilderde architecturale omlijsting van de maanden doet denken aan 13e- en 14e-eeuwse altaarstukken, zoals die van Simone Martini’s Annunciatie (Ufzi, Florence, 1333). Als afakening tussen de maanden zien we geschilderde pilasters, vergelijkbaar met die van manuscriptdecoraties, met op het kapiteel afwisselend een naakte manfiguur, die zich vastgrijpt aan de bloemvertakkingen erboven, en een Cupido. Tussen mei en juni wordt de

komst van nieuw leven geaccentueerd door een Cupido die een van zijn pijlen richt. In de strook onder deze maanden dragen naakte mannen een draperie met bloemenguirlandes, waartussen de ondeugd Lust zich bevindt, die in zijn kruis wordt gebeten door een slang. Op dezelfde decoratieve afakening tussen de deugden in de eerste zaal zijn deze figuren geklede jonge vrouwen. Het is aannemelijk dat voor dit onderscheid bewust is gekozen: de figuren bij de deugden als belichaming van het goede en goddelijke bestuur zijn vrouwelijk en gekleed, waar ze in het aardse leven menselijk, tastbaar, en dus naakt zijn.

De lunetten boven de maanden tonen de vrije kunsten: grammatica, meetkunde, muziek, rekenkunde en astronomie. De pennacchi, de driehoekconstructies richting

het kruisgewelf, worden gedragen door geschilderde telamonen, de mannelijke versie van kariatiden. Hierin zijn de vier seizoenen afgebeeld, met daaromheen de bijbehorende winden, die zijn opgesteld volgens het schema van Isidorus van Sevilla (560 – 636) in zijn encyclopedische Etymologiae 16 Het gewelf toont de wereld en het universum zoals God deze geschapen heeft. In opeenvolgende cirkels zien we eerst de zee met zeemeermannen en -minnen en figuren die op zeedieren rijden en daarbinnen de dierenriem. De religieuze interpretatie van de seizoenen houdt in dat de lente staat voor de doop of wedergeboorte, de zomer voor de voorbode van toekomstige vreugde en vurigheid van naastenliefde, de herfst (de oogstperiode) voor het Laatste Oordeel, en de winter voor de vergankelijkheid van het aardse leven.17

Er is een correlatie tussen de Aula Gotica en de 13e-eeuwse bestuursiconografie van stadhuizen in de Toscaanse stadstaten. De afeelding van Justitia met of zonder deugden is hier een veelvoorkomend thema.18 In de Sala della Pace van het Palazzo Pubblico in Siena is één wand geheel gedecoreerd met fresco’s waarin de deugden het goede bestuur verbeelden (fig. 4). Deze Allegorie van het Goede Bestuur is in 1338 gemaakt door Ambrogio Lorenzetti (1290 – 1348). De andere muren verbeelden de effecten van het goede en het slechte bestuur op de stad en het plattenland. Het fresco in Siena is een eeuw na de Aula Gotica gemaakt, maar legt een soortgelijke boodschap op aan de heerser, namelijk: leef de rechtvaardigheid na, met inachtneming van de deugden. In de Sala della Pace en de Aula Gotica kunnen de heersers tijdens hun besluitvorming de gevolgen

Fig. 4 — Ambrogio Lorenzetti, Allegorie van het Goede Bestuur, 1338, fresco, Sala della Pace, Palazzo Pubblico, Siena.

Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS. Quattro Coronati

van hun keuzes aanschouwen in de verbeelding van de ondeugden, en zich laten leiden op het juiste pad dat de deugden aan hen wijzen. Bovendien houdt het goede bestuur de wereld in stand en draaiende zoals God deze heeft gecreëerd, wat in de Aula Gotica in deze tweede ruimte is verbeeld.

De receptie van de Oudheid in de Aula Gotica

De fresco’s van de Aula Gotica tonen overeenkomsten met en verwijzingen naar antieke visuele bronnen. Zo zitten tussen de afakening van de seizoenen cupido’s die hun pijl schieten.

Deze cupido’s kennen we in middeleeuwse tradities uit het liefdesgedicht Roman de la Rose (13e eeuw), maar ze zijn ook bekend uit antieke sculpturen of stucco-reliëfs. De bloemenguirlandes die door de figuren op de onderste strook worden gedragen, doen denken aan de reliëfs op Romeinse sarcofagen. De gebloemde vertakkingen, waaiers die in een kringelpatroon elkaar opvolgen en de pilasters die tussen de figuren zijn afgebeeld komen overeen met grotesken, zoals ze in de Domus Transitoria (54 n.Chr.) zijn afgebeeld (fig. 5), maar ook later in

het Sancta Sanctorum (1278)19 en door kunstenaars als Pinturicchio (1454 – 1513) en Raphael in de Libreria Piccolomini (Siena, 1495) of de Loggia di Leone x (Apostolisch Paleis, 1516 – 19) (fig. 6).

Op figuur 2 zien we keizer Nero afgebeeld met ezelsoren. Ook dit detail berust op klassieke tradities. Suetonius beschrijft dat de satires van de dichter Persius “zelfs Nero, de toen regerende heerser, bespotten”.20 Persius’ tekst over Nero luidde: “koning Midas heeft ezelsoren”, welke zijn leermeester Cornutus wijzigde naar “Wie heeft er geen ezelsoren?”, om te zorgen dat Nero zich niet aangesproken zou voelen. Beide passages zouden slaan op Nero, en deze bespotting is in de Aula Gotica overgenomen.

De eerdergenoemde mitra tauroctono is een scène uit het leven van Mithras, de god van de zon, rechtvaardigheid, oogst en oorlog. Deze laatantieke cultus was populair van de 1e tot 4e eeuw n.Chr. De betekenis van deze scène in het decoratieprogramma is onduidelijk. De Romeinse cultus is hier waarschijnlijk gebruikt om een christelijke boodschap te verkondigen. De afeelding van de zon (die staat voor Christus) en de maan (Ecclesia) ertegenover kan

Fig. 5 — Muurschildering met scènes uit de Trojaanse oorlog, 54-64 n.Chr., fresco, Domus Transitoria, Rome.

een verwijzing zijn naar de overwinning van het christendom op het paganisme: het licht (Mithras) overwint de duisternis (de stier).21 Het Latijnse woord mitra betekent mijter (van de paus), en is tevens de Italiaanse naam van Mithras. De religieuze verwijzing kan ook verwikkeld zijn in de toe-eigening van de heidense Mithras, die in deze context de paus zou voorstellen. In tegenstelling tot Christus en Ecclesia is hij, de paus of in Stefano’s geval de vicarius urbis, degene die de stier doodt, waarbij hij zichzelf toont als de vertegenwoordiger of zelfs uitvoerder van het geloof op aarde.

Een ander klassiek thema dat in deze zaal een christelijke boodschap verkondigt is de Spinario (fig. 7).22 Het antieke bronzen standbeeld van een jongen die een doorn uit zijn voet trekt, stond destijds op een steenworp afstand van de SS. Quattro Coronati, in het Lateraanse paleis.23 Het beeld is in de Aula Gotica bij de maand maart op christelijke wijze overgenomen. Hier trekt Maria de doorn uit de voet van Christus. Zij is hier de verlosser: als moeder verlost ze hem van zijn lijden, en als moeder van de kerk en god verloste ze de mens door haar zoon ter wereld te brengen.24

In 1382 worden in een beschrijving van Rome de ‘pulchrae picturae’ van het complex genoemd.25 Later, in 1450, uitte humanist en historicus Flavio Biondo (1392 – 1463) zijn waardering voor de fresco’s. In Roma Instaurata beschrijft hij het indrukwekkende palatium insigne:26

We zien de kerk Santi Quattro Coronati, die de Romeinse paus Honorius i op de resten van het Castra Peregrina had gebouwd. Zij is nu intact links van de berg te zien. Toen zij vervolgens in het jaar 1085 was verwoest door de Duitse keizer Hendrik ii, versierde paus Paschalis ii haar, nadat zij was gerestaureerd, met een bewonderenswaardig paleis dat vandaag de dag te zien is.27

Het is interessant dat deze 15e-eeuwse oudheidkundige, bekend om zijn beschrijvingen

van het antieke Rome, met grote bewondering de decoraties van de SS. Quattro Coronati benoemt. Biondo maakte niet zozeer een onderscheid tussen de latere middeleeuwse, in de literatuur vaak ondergewaardeerde fresco’s en de veelgeprezen antieke schilderingen, maar zette ze eerder op hetzelfde voetstuk. Het was hoe dan ook de “oude kunst” van Rome waar waardering voor bestond. Ik denk dat we mogen aannemen dat renaissancekunstenaars en -oudheidkundigen ook middeleeuwse kunst waardeerden en gebruikten als inspiratiebron, en dat ook deze kunst dus werd gerecipieerd.

Fig. 6 — Raphael en werkplaats, detail van de Loggia di Leone x, 1517-1519, fresco en stucco, Apostolisch Paleis, Vaticaanstad.

Conclusie

Na een pestepidemie in de eerste helft van de 16e eeuw werden de fresco’s bedekt met een pleisterlaag om te voorkomen dat de ziektekiemen via de muur een nieuwe pandemie konden veroorzaken.28 In 1996 werden de

Het goede bestuur in de Aula Gotica van de SS. Quattro Coronati

Fig. 7 — Derde Meester van Anagni, Maria trekt de doorn uit Christus’ voet in maart (spinario), 1246, fresco, Aula Gotica, SS. Quattro Coronati, Rome.

fresco’s herontdekt, tijdens het traceren van de afluisterbuizen die van het Oratorium naar de Aula Gotica lopen.29 Het decoratieprogramma in de Aula Gotica kan worden gezien als een pleidooi voor de kerkelijke macht in de investituurstrijd. Het toont de suprematie van de kerk boven de staat, dat de paus dan wel de vicarius urbis het dagelijkse leven in gang zet en gaande houdt door zijn heerschappij. De Aula Gotica verbeeldt hoe goddelijke spiritualiteit de religieuze macht leidt en de seculiere macht reguleert. De eerste ruimte toont dat een heerser het goede bestuur kan uitvoeren zolang de

deugden worden gevolgd en het bewustzijn er is van de ondeugd en de profane heersers die zij meebrachten.

Het is thematiek die vergelijkbaar is met die in Toscaanse stadhuizen. De goede heerschappij zal haar weerslag hebben op het seculiere leven, afgebeeld in de tweede ruimte. Ze zal het aardse leven op gang houden, waar de maanden naar behoren verlopen, de gewassen op tijd geoogst worden, de wijn gerijpt is en de vrije kunsten zich kunnen ontplooien. Zo zullen de wateren stromen, de winden blazen en de seizoenen passeren zoals ze door God zijn ingezet.

Naast een religieuze en seculiere betekenislaag, bevat de decoratie van de Aula Gotica klassieke verwijzingen. Het beeldprogramma is deels

gebaseerd op klassieke literaire en visuele bronnen, die teruggrijpen op een doorlopende geschiedenis van beeldtradities. De klassieke laag in de decoratie onderstreept de waarde van de boodschap die het programma wil overbrengen, omdat deze gebaseerd is op eerdere kennis en een bekende beeldtaal. De decoratie van de Aula Gotica kan in het verlengde van deze Romeinse traditie geplaatst worden. De verwijzingen naar de klassieke periode zijn door de kunstenaar en zijn werkplaats wellicht niet zozeer gebruikt om de klassieken te imiteren of te emuleren, maar eerder om de beeldcultuur van de stad Rome als geheel te eren.

eindnoten

1 Zie mijn artikel in Roma Aeterna 11.i

2 Bianchi, Alessandro. “Stato degli studi,” in Il restauro della cripta di Anagni (Rome: Artemide Edizioni, 2003), 49 – 60; Matthiae, Guglielmo. Pittura romana del medioevo, vol. ii (secoli xi – xiv) (Rome: Fratelli Palombi Editori, 1987), 139 – 143; Romano, Serena. Il duecento e la cultura gotica 1198 – 1287 ca. La pittura medievale a Roma 312 – 1431. Volume V (Milaan: Jaca Book, 2012), 175.

3 Draghi, Andreina. Gli affreschi dell’Aula gotica nel Monastero dei Santi Quattro Coronati. Una storia ritrovata (Milaan: Skira, 2006), 52.

4 Zie voor hem ook het artikel van Joep Beijst elders in dit nummer.

5 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 18; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 136.

6 Uit documentatie blijkt dat Stefano Conti vanaf 1244 in de Santi Quattro Coronati resideert. Zie Romano, Il duecento e la cultura gotica, 136.

7 Kessler, Herbert L. Experiencing Medieval Art (Toronto: University of Toronto, 2019), 183; Hauknes, Marius B. “The Painting of Knowledge in Thirteenth-Century Rome,” Gesta 55 (2016): 19 – 47.

8 Het gaat om passages uit de Gemma Animae van Honorius (pl clxxii), De Trinitate et ejus operibus van Rupert (pl clxvii) en het Sententiarum van Bruno (pl clxv). Zie Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 35; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 173.

9 Romano, Il duecento e la cultura gotica, 137.

10 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 21 – 22; Kessler, Experiencing Medieval Art, 163; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 137.

11 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 20.

12 Boek der Wijsheid, 1:1. Het Boek der Wijsheid is opgenomen in de katholieke bijbel. Grabbe, Lester L. Wisdom of Solomon (Londen: Continuum International Publishing Group Ltd., 1997), 13 – 14.

13 Volgens de exegetische traditie van de geleerde Hrabanus Maurus (780 – 856). Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 321 – 322.

14 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 69; Kessler, Experiencing Medieval Art, 218; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 145.

15 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 38.

De Aula Gotica is een weergave van de geschiedenis van de kunst die in Rome is vervaardigd, en toont het vermogen van de stad om stijlen van andere gebieden en periodes te imiteren, combineren en emuleren.30 De Derde Meester van Anagni putte hoogstwaarschijnlijk inspiratie uit klassieke bronnen die hij tot zijn beschikking had in Rome. Hij hield zich bezig met de antieke inspiratiebronnen die in het middeleeuwse Rome voor het oprapen lagen, vergelijkbaar met hoe Raphael zich in het vroege 16e-eeuwse Rome liet inspireren. Beide meesters liggen wellicht dichter bij elkaar dan we voorheen dachten.

16 Dit schema is onder andere in de geschriften van Honorius van Autun en Vincent van Beauvais (1190 – 1264) opgenomen. Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 48; Guglielmo, Pittura romana del medioevo, 132; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 138 – 39.

17 Hrabanus Maurus schrijft hierover in De rerum naturis/De Universo (842 – 846) (x xi 302 – 303). Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 54 – 55; Hauknes, “The Painting of Knowledge”, 29 en noot 25.

18 Dit heb ik onderzocht in mijn bachelorscriptie Kunstgeschiedenis, Ars boni et aequi. Goed bestuur op de muur. De iconografie van het goede bestuur in Toscaanse stadhuizen 1250 – 1450 (2021).

19 Draghi stelt dat de decoraties in de Aula Gotica die zij aanduidt als “ineengestrengelde dolfijnenstaarten” (hier: grotesken) terug te zien zijn in de Domus Transitoria (60 – 64 n.Chr.), San Clemente (11e eeuw, Corpus iv – 21) en het Sancta Sanctorum (14e eeuw, Corpus V – 60). Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 41; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 175 – 176.

20 Suetonius, Lives of Illustrious Men, Poets, Persius. Vertaald door J. C. Rolfe (Cambridge en Londen: Harvard University Press, 1997 (herzien)), 475. Vertaald naar het Nederlands door auteur; J.P. Sullivan, “Ass’s Ears and Attises: Persius and Nero,” The American Journal of Philology 99 (1978): 160.

21 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 320-22.

22 Amedick, Rita. “Dornauszieher: Bukolische und dionysische Gestalten zwischen Antike and Mittelalter,” Marburger Jahrbuch für Kunstwissenschaft 32 (2005): 24, 35, 37, 41, 46.

23 Magister Gregorius, De mirabilibus urbis Romae, midden 12e eeuw.

24 Blume, Dieter. “Die Aula Gotica von Santi Quattro Coronati. Kosmos, Antike und Tugenden im Selbstverständnis der Kurie,” in: Zimmermann, Norbert, Tanja Michalsky, Stefan Weinfurter en Alfried Wieczorek (redd.). Die Päpste und Rom zwischen Spätantike und Mittelalter. Formen päpstlicher Machtentfaltung, (Regensburg: Schnell & Steiner, 2017), 217.

25 Draghi, Gli affreschi dell’Aula, 23; Memoriale de Mirabilibus et indulgentis quae in Urbe Romana existunt (1382), in Codice topografico della città di Roma. iv, red. Valentini, R. en G. Zucchetti (Roma: 1953), 78.

26 Barelli, Lia. Il complesso monumentale dei Santi Quattro Coronati a Roma (Rome: Viella, 2009), 90.

27 Flavio Biondo, Roma Instaurata. Liber Primus, lxxxii Ecclesia sanctorum quat tuor coronatorum (Verona: De Boninis, 1481). Biblioteca Hertziana, Max Planck Institute for Art History, Rome, Dg 450 – 820 Coll. Rom. Biondo verwijst hier waarschijnlijk naar het Liber Pontificalis. Het Castra Peregrina lag ongeveer op de plek waar nu de Santo Stefano Rotondo staat. Eva Margareta Steinby, ed. Lexicon Topographicum Urbis Romae i (Rome: Edizioni Quasar, 1993), 249.

28 A. Florentinus, Historiarum Camaldolensium. Lib. iii (Florence, 1575), 302. Verum subsequente postea truci pestlentia Abbas ac Monachi loco cedere coacti sunt, nex postae sine proventibus, ob insalubritatemque aeris eum tenere voluerint. Verumtamen titularium Abbatem quotannis de more instituunt.

29 Draghi. Gli affreschi dell’Aula, 23 – 30, 69; Kessler, Experiencing Medieval Art, 218; Romano, Il duecento e la cultura gotica, 145.

30 Romano, Il duecento e la cultura gotica, 32.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, foto: Maurizio Fabre, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 2 Afeelding in publiek domein, bron: ArtOnline.

Fig. 3 Afeelding in publiek domein, bron: ArtOnline.

Fig. 4 Afeelding in publiek domein, bron: Google Art Project / Wikimedia Commons.

Fig. 5 Afeelding vrij voor gebruik (cc by 2.0), foto: Jean-Pierre Dalbéra, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 6 Afeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 7 Afeelding vrij voor gebruik, bron: Census of Antique Works of Art and Architecture Known in the Renaissance (CensusID 10033823).

Richard Krautheimer Civis Romanus en mediëvist

als je je als (kunst)historicus met het middeleeuwse Rome wilt bezighouden, is er één boek waar je niet omheen kunt: Rome. Profile of a City, 312 – 1308 van Richard Krautheimer (1897 – 1994).1 Het boek verscheen in 1980, en werd in 1981 in het Italiaans en in 1987 in het Duits vertaald. Zoals de titel al aangeeft probeert Krautheimer de stad als geheel te beschrijven: niet alleen de kerken en de materiële erfenissen uit de Oudheid, maar de hele middeleeuwse leefomgeving van huizen, torens en bruggen – dat alles geplaatst in het geopolitieke kader van die tijd. In 1985 schreef Krautheimer, als een soort vervolg, The Rome of Alexander vii, 1665 – 1677, een boek dat opnieuw sociale en politieke geschiedenis met kunst- en architectuurgeschiedenis verbindt. In het voorwoord verontschuldigde Krautheimer zich ervoor dat het boek maar 12 jaar behandelt van de 400 jaar na 1308 die hij eigenlijk had willen bespreken, maar zo’n ambitieus project zou, zoals hij schrijft, op zijn leeftijd ‘foolhardy’ zijn.2 Zo mogelijk nóg beroemder is Krautheimer vanwege zijn werk op het gebied van vroegchristelijke Romeinse kerken: van 1927 tot 1977 werkte hij aan het vijfdelige Corpus Basilicarum Christianarum Romae, een encyclopedisch standaardwerk dat nog steeds maatgevend is. 3

Ondanks de canonieke status van het Corpus Basilicarum of Profile of a city komt niet iedereen Krautheimer op het spoor vanwege deze meesterwerken over Rome. Toen schrijver dezes in 2016 zijn eerste stappen in de kunstgeschiedenis zette, was dat met een werkcollege aan de Humboldt-universiteit in Berlijn over de bronzen deuren van het Baptisterium in Florence van Lorenzo Ghiberti (1378 – 1455). En wie hadden dáárover, in het Engels, de toonaangevende monografie geschreven? Richard Krautheimer van het Institute of Fine Arts in New York, en zijn echtgenote Trude Hess

(1902 – 1987).4 In hetzelfde semester maakten we ook kennis met The Story of Art van Ernst Gombrich, Meaning in the Visual Arts van Erwin Panofsky en, bij architectuurgeschiedenis, de index van Britse monumenten van Nikolaus Pevsner. Ik vond het merkwaardig dat we aan deze Duitse universiteit zoveel Engelstalige literatuur van auteurs met Duitse namen kregen. Wie waren deze Duitstalige wetenschappers, en waarom publiceerden ze vanuit Amerika en Engeland? Ik kwam er al snel achter dat er één factor was die ze verbond. Ze waren Joods, en in of kort na 1933, na hun ontslag door de nazi’s, vanuit Duitsland of Oostenrijk naar de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk gevlucht. In veel gevallen kwamen ze terecht aan instellingen waar het vakgebied kunstgeschiedenis nog helemaal niet bestond, en er bijvoorbeeld ook geen bibliotheek of dia’s aanwezig waren. Maar ondanks de doorgemaakte persoonlijke drama’s zaten deze gevluchte Duitstalige kunsthistorici (andere grote namen waren H.W. Janson en Rudolf Wittkower) niet bij de pakken neer: ze leerden Engels, zetten hun nieuwe universiteiten op de kunsthistorische kaart met hun publicaties, en bereikten in hun nieuwe taal waarschijnlijk een veel groter publiek dan wanneer ze in Duitsland waren gebleven. Zo brachten ze ook de grote Duitse kunsthistorische traditie van hun vroeg-20e-eeuwse leermeesters naar het Engelse taalgebied.

Natuurlijk was mijn ‘ontdekking’ geen ontdekking: er bestond al een uitgebreid biografisch handboek over gevluchte Joodse kunsthistorici.5 Wat schrijnend duidelijk wordt uit dat werk is dat niet iedereen zo goed terechtkwam als Krautheimer of Panofsky. Veel emigré’s kwamen hun vlucht voor het fascisme nooit

Fig. 1 — Karikatuur door Paul Albert Plaschke van Richard Krautheimer uit zijn periode in Louisville, Kentucky.

Robin Oomkes

Fig. 2 — De deur van het Palazzo Zuccari in de Via Gregoriana waar de Biblioteca Hertziana gevestigd is, en waar Richard en Trude Krautheimer zoveel jaren van hun leven doorbrachten.

te boven. Vooral vrouwen hadden het zwaar: ze kwamen op hun vakgebied vaak niet meer aan het werk en moesten als fabrieksarbeider of schoonmaakster in hun levensonderhoud voorzien. Nog triester is het verhaal van vrouwen zoals Dorothea Klein, een studente van Panofsky, die gedesillusioneerd uit haar ballingschap naar Duitsland terugkeerde en uiteindelijk aan dwangarbeid bezweek.6

Zo verging het Richard en Trude Krautheimer gelukkig niet. Richard, geboren in 1897 in het Beierse Fürth – waar zijn welgestelde familie een kindertehuis stichtte, nu deel van het regionale Joodse museum – vocht van 1916 tot 1918 aan Duitse zijde mee in de Eerste Wereldoorlog. Daarna begon hij een rechtenstudie in

München, maar wisselde onder invloed van colleges van de grote kunst- en architectuurhistorici Heinrich Wölfin (1864 – 1945) en Paul Frankl (1878 – 1962) na één jaar naar de kunstgeschiedenis. Krautheimer promoveerde in 1923 in Halle-Wittenberg, bij Frankl, op door de Duitse bedelorden van 1240 tot 1340 gebouwde kerken. Trude Hess werd in Erfurt geboren en leerde Krautheimer kennen tijdens haar studie kunstgeschiedenis. Ze trouwden in 1924, en kregen van hun ouders een lange reis door Italië cadeau. Ze bezochten de belangrijkste kunststeden van het land, en verbleven vanaf november 1924 ook acht maanden in Rome.7 In die periode legde Richard de eerste contacten met de Biblioteca Hertziana, de Duitse kunstbibliotheek (fig. 2). Teruggekeerd in Duitsland promoveerde Trude in 1928 bij Adolph Goldschmidt op een proefschrift over middeleeuwse beeldhouwkunst uit de regio rond Mantua.8 Richard Krautheimer werkte toen al bij de Universiteit van Marburg, waar hij in 1927 aan een project begon dat het grootste deel van zijn leven zou beslaan: het hierboven al genoemde Corpus Basilicarum.

Toen Krautheimer in 1933 ontslagen werd, vluchtten hij en Trude aanvankelijk naar Rome, waar ze aan de Biblioteca Hertziana verder konden werken aan het Corpus (fig. 3). Snel werd echter duidelijk dat ook het fascistische Italië geen veilige locatie was en in 1935 vertrok het paar naar de Verenigde Staten. Richard Krautheimers eerste baan in de VS was aan de Universiteit van Louisville in Kentucky. In 1937 stapte hij over naar het beter aangeschreven

Fig. 3 — Verhuislabel uit 1933 van Marburg via Frankfurt naar Rome op Bauhaus-meubilair van de Krautheimers, dat uiteindelijk in de collectie van de Hertziana is terechtgekomen.

Vassar College, en in 1941 verkregen de Krautheimers het Amerikaanse staatsburgerschap. Vanaf 1952 werkte Krautheimer aan het New York Institute of the Arts. Trude assisteerde vooral haar man bij zijn onderzoek, maar verwierf zelf naam als kunstverzamelaar, en als mede-auteur van het werk over Lorenzo Ghiberti. Vanwege haar sculptuurachtergrond valt haar bijdrage aan dat boek niet te onderschatten: met dit werk zetten de Krautheimers Ghiberti, naast Brunelleschi en Donatello, als Renaissance-beeldhouwer op de kaart.9

Het misschien wel mooiste deel van Krautheimers carrière begon pas na zijn emeritaat in 1971. Hij en Trude gingen weer naar Rome, en namen hun intrek in hun oude toevluchtsoord, de Biblioteca Hertziana, in een appartement dat sindsdien naar Krautheimer is vernoemd (fig. 4). De Krautheimers vonden deze terugkeer in de Duitse academische wereld niet makkelijk, maar ze wisten zich over hun afeer van de Duitse taal heen te zetten. Zoals we al gezien hebben, was deze Romeinse periode

enorm vruchtbaar en leidde tot een lange lijst publicaties over de stad. Die inspanning werd op 21 april 1994 beloond toen Richard Krautheimer op het Capitool tot Civis Romanus werd benoemd, ereburger van de stad. Hij overleed op 1 november van dat jaar op 97-jarige leeftijd, zeven jaar na Trude. Op de Romeinse Cimitero Acattolico deelt het echtpaar Krautheimer een eenvoudige grafsteen, waarop de eretitel trots vermeld staat (fig. 6).

We nemen nog even een stap terug naar Profile of a City, en het verband met ‘het jaar 1000’: ook Krautheimer, die net als veel mediëvisten gegruwd moet hebben van de term ‘Dark Ages’, kon niet anders dan het grote verval schetsen van de stad onder het bewind van de Ottoonse keizers.10 De politieke en militaire verwikkelingen lieten, op een paar eenvoudige kapellen na, zoals de Santa Maria in Pallara (tegenwoordig de San Sebastiano al Palatino), weinig ruimte over om tot nieuwe bouwkunst te komen (fig. 5).11 De klassiekerstatus van Krautheimers Profile of a City werd bevestigd in 2021, toen de

Fig. 4 —Stoel en bureau van Richard Krautheimer in de werkkamer van Tanja Michalsky, directeur van de Biblioteca Hertziana.

Robin Oomkes

Fig. 5 — 10e-eeuwse fresco’s in de apsis van de San Sebastiano al Palatino.

Richard Krautheimer — Civis Romanus en mediëvist

archeoloog Hendrik Dey een boek publiceerde over hetzelfde onderwerp (en vrijwel dezelfde periode): The Making of Medieval Rome. A New Profile of the City, 400 – 1420. Dey gaat uiterst respectvol met Krautheimers meesterwerk om, maar vervangt de oorspronkelijke, traditioneel-politieke periodisering (op basis van intellectuele concepten als de Karolingische en 12e-eeuwse renovatio) door cesuren die eerder archeologisch zijn geïnspireerd. Dey maakt bijvoorbeeld gebruik van de schat aan demografische informatie die sinds 1980 door het werk van Italiaanse archeologen en historici aan het licht is gekomen. Zo blijkt uit gegevens over de laat-Romeinse voedselbedeling dat de

eindnoten

1 Zie bijvoorbeeld de bijdragen van Bosman en Verbaal elders in dit nummer.

2 Krautheimer, Richard. The Rome of Alexander vii, 1655 – 1667, Princeton 1985, xiii.

3 Krautheimer, Richard, Volfango Frankl en Spencer Corbett. Corpus Basilicarum Christianarum Romae. The Early Christian Basilicas of Rome (iv – ix cent.) I – V, Città del Vaticano, 1937–1977.

4 Krautheimer, Richard en Trude Krautheimer-Hess. Lorenzo Ghiberti, Princeton 1956, 2e herziene uitgave 1970.

5 Wendland, Ulrike. Biographisches Handbuch deutschsprachiger Kunsthistoriker im Exil. Leben und Werk der unter dem Nationalsozialismus verfolgten und vertriebenen Wissenschaftler i – ii, München 1999.

6 Ibid., deel I, 372.

bevolking van de stad tussen 365 in 535 n.Chr. afnam van ongeveer 700.000 tot rond de 50.000 inwoners. Bovendien concentreerde die bevolking zich niet, zoals Krautheimer beweerde, in de Campus Martius langs de Tiber, maar leefde verspreid door het grotendeels ontvolkte gebied binnen de stadsmuren, de ‘disabitato’.12

Toch blijft volgens Dale Kinney, professor emerita van Bryn Mawr College en zelf oud-studente van Krautheimer, diens oorspronkelijke Profile overeind als bron van informatie over de door Dey verwaarloosde gebieden van de kerk- en architectuurgeschiedenis – inderdaad precies de specialiteiten van deze Civis Romanus met zijn veelbewogen levensloop.13

7 Zie: https://www.kunstgeschichte. uni-muenchen.de/forschung/ausstellungsprojekte/archiv/einblicke_ausblicke/ biografien/krautheimer/index.html

8 “Krautheimer-Hess, Trude” in: Dictionary of Art Historians (https://arthistorians. info/krautheimerhesst/).

9 Trachtenberg, Marvin. inleiding van Krautheimer, Rome. Profile of a city, xvii.

10 Krautheimer, Richard. Rome. Profile of a City, Princeton 1980, 144 – 145.

11 Ibid., 167.

12 Dey, Hendrik. The Making of Medieval Rome: A New Profile of the City, 400–1420, Cambridge (UK) 2021, 52, 65.

13 Zie: Kinney, Dale. “Review of ‘The Making of Medieval Rome: A New Profile of the City, 400–1420,’ Journal of Late Antiquity 15.2 (2022): 551 – 553.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, bron: Fotothek, Bibliotheca Hertziana, Max-Planck-Institut für Künstgeschichte, Rome.

Fig. 2 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 3 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 4 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 5 Afeelding in publiek domein, foto: Renato Sansaini, bron: Fotothek, Bibliotheca Hertziana, Max-Planck-Institut für Künstgeschichte, Rome.

Fig. 6 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 6 — Grafsteen van Richard Krautheimer en Trude Krautheimer-Hess op de Cimitero Acattolico in Rome.
Robin Oomkes

Saksen aan de Tiber Een interview met Alessio De Cristofaro, Marzia Di Mento & Filippo Salamone

in de zomer van 2023 stond de Romeinse archeologie plotseling even vol in de aandacht van de internationale pers. Bij opgravingen onder auspiciën van de Soprintendenza Speciale Archeologia Belle Arti e Paesaggio di Roma (archeologische dienst), geleid door Daniela Porro, waren namelijk overblijfselen van het Theater van Nero aan het licht gekomen onder de binnenplaats van het Palazzo de’ Penitenzieri, op een steenworp afstand van het Vaticaan. Door de verzamelde media is er echter maar weinig aandacht besteed aan de middeleeuwse gebruiksfasen van deze plek, die misschien minder monumentaal van aard zijn, maar daarom niet minder belangwekkend.

Voor dit interview sprak Rogier Kalkers namens de redactie van Roma Aeterna met Alessio De Cristofaro, verantwoordelijk inspecteur van de Soprintendenza, en met de archeologen Marzia Di Mento en Filippo Salamone van mdm Archeologia S.r.l.s., die de opgravingen hebben uitgevoerd en nog steeds druk bezig zijn met het bestuderen van de duizenden vondsten die ze daarbij aantroffen.

Kunnen jullie ons om te beginnen iets meer vertellen over de aanleiding voor de noodopgraving onder de binnenplaats van het Palazzo de’ Penitenzieri? Het archeologisch vooronderzoek dat in het Palazzo de’ Penitenzieri is uitgevoerd, maakt deel uit van een grootscheeps restauratie- en valorisatieproject van het gehele gebouw, uitgevoerd door de eigenaar van het pand. Dat is in bezit van de Ridderorde van het Heilig Graf van Jeruzalem, vertegenwoordigd door Zijne Eminentie Kardinaal Ferdinando Filoni, grootmeester van de orde, en door de gouverneur-generaal Leonardo Visconti di Modrone.

Het project omvat de restauratie en herbestemming van een deel van het gebouw dat na de Tweede Wereldoorlog al als hotel werd gebruikt. Daarnaast wordt ook de binnentuin van het palazzo gerestaureerd in zijn oorspronkelijke vorm, die zeer goed gedocumenteerd is op beeldmateriaal uit de vroegmoderne tijd. Om de overlast van auto’s uit de binnentuin weg te nemen, moest er ook een ondergrondse parkeergarage worden aangelegd. De Soprintendenza begon in 2020 een uitgebreide opgravingscampagne onder het gehele terrein van de huidige binnenplaats om in te kunnen schatten of deze ondergrondse bouwwerkzaamheden eventuele bewaarde archeologische resten zouden verstoren.

Tekst en vertaling: Rogier Kalkers

Fig. 1 — Kelkglazen bedoeld voor liturgisch gebruik, 10e eeuw.

Wat was er al bekend over de historische context van het gebied? En wat waren de verwachtingen voorafgaand aan de opgraving?

Wat de historisch-topografische context betreft, was het al algemeen bekend dat het gebied in de Romeinse tijd deel uitmaakte van de Ager Vaticanus, de noordelijke sector van keizer Augustus’ Regio xiv, en in het bijzonder van de Horti Agrippinae, de tuinen van Agrippina. Seneca vertelt ons hierover dat die zich moeten hebben uitgestrekt tussen de Tiber en de Via Cornelia en op het terrein van het door Caligula gebouwde, maar onder Nero voltooide privéstadion voor wagenrennen: het Circus van Nero. Aan deze horti kunnen onder meer de overblijfselen worden toegeschreven van een groot antiek bouwwerk dat in 1959 werd ontdekt in de kelder van het nabijgelegen Santo Spirito-ziekenhuis.

In de Middeleeuwen lag op de plek van de huidige kerk van Santo Spirito in Sassia de Schola Saxonum, een van de zogenaamde scholae peregrinorum, toevluchtsoorden voor pelgrims uit de belangrijkste christelijke landen van Noord-Europa.1 In deze scholae werd de pelgrims hulp, onderdak en medische verzorging geboden tijdens hun bezoek aan het graf van de apostel Petrus. Vlak naast de Schola Saxonum lag het toevluchtsoord voor een andere gemeenschap uit het Noorden: de Schola Frisonum. Nederlandse pelgrims in Rome bezoeken deze plek tot op de dag van vandaag vanwege de aanwezigheid van de kerk van SS. Michele e Magno: de Friezenkerk.

Voorafgaand aan de opgraving hadden we echter geen idee van wat er nog zou resten van wat we uit de geschreven bronnen weten. Gezien het continue gebruik van het gebied van de Romeinse tijd tot op heden was de kans groot dat er veel verstoord of gesloopt zou zijn.

Wat zijn de belangrijkste materiële overblijfselen uit de Middeleeuwen die aan het licht kwamen tijdens de opgravingen onder het Palazzo de’ Penitenzieri? De vondsten uit de Middeleeuwen zijn onder te verdelen in twee fasen: tussen de 10e en het begin van de 11e eeuw en tussen het midden van de 13e en het midden van de 15e eeuw. De archeologische vondsten uit de 10e en 11e eeuw zijn met zekerheid in verband te brengen met de Schola Saxonum, gesticht in het jaar 727 door Ine, koning van de West-Saksen (Wessex) in het antieke Britannia. Ze bestaan, net als het geval is bij andere scholae peregrinorum, uit een samenraapsel van gebouwen (kerken, bijgebouwen, begraafplaatsen, huizen) die volledig in hout waren opgetrokken. Meer in detail zijn er resten aangetroffen van een muurstructuur bestaande uit blokken tufsteen en hergebruikt bouwmateriaal uit de Oudheid, die de grens tussen twee percelen markeerde. Vlakbij deze muur zijn ook sporen gevonden van verbranding en metallurgie, die erop wijzen dat hier aan metaalbewerking werd gedaan (fig. 2).

Later in de 10e eeuw werd het hele gebied in gebruik genomen voor een nieuwe productieve

Fig. 2 — De muur met eromheen sporen van ambachtelijke activiteiten, 10e eeuw.

activiteit, die we herkennen door ongeveer 35 cilindrische putten die in de grond waren gegraven, 0,9-1,5 m in diameter 0,9-2 m diep (fig. 3). De vorm en afmetingen van deze putten, het verwerkingsafval (inclusief dierlijke botten en kalkresten) dat erin is aangetroffen en andere ecologische indicatoren die in verband hiermee werden gevonden, leidden tot de interpretatie van een werkplaats waarin de volledige productiecyclus en verwerking van leer, botten en het vlees van verschillende diersoorten, waaronder schapen, geiten en runderen werd uitgevoerd.

Er zijn ook enkele opmerkelijke voorwerpen tijdens de opgraving gevonden, zoals een zogenaamde ‘gevleugelde’ kam van bot met een enkele rij tanden, behorend tot een soort die we kennen uit Noord-Europa en de Britse eilanden. We troffen ook twee muntschatten aan, bestaande uit 17 Saksische munten, waarvan er drie goed leesbaar zijn. Die zijn geslagen tijdens de heerschappij van koning Edward de Oudere (899-924 n.Chr.) en de beginjaren

van Æthelstan (924-939) (fig. 4). Daarnaast zijn enkele intacte geglazuurde aardewerken potten gevonden met een versiering van bloemblaadjes (fig. 4), en vier afgeknotte kegelvormige kelkglazen die op stevige voeten zijn geplaatst en bedoeld waren voor liturgisch gebruik, versierd met witte filamenten die onder de rand en op de kelk zijn aangebracht (fig. 1). Voorheen waren er in Italië iets meer dan een dozijn voorbeelden van dit soort glazen bekend, en deze kwamen maar zelden uit dateerbare contexten.

Uit de studie van de aardewerkvondsten kwam naar voren dat de productieve activiteiten aan het begin van de 11e eeuw moeten zijn gestopt. Toen raakte ook de Schola Saxonum in verval, in de nasleep van de Normandische verovering van Groot-Brittannië na de Slag bij Hastings in 1066.

Na een onderbreking van ongeveer twee eeuwen werd in het midden van de 13e eeuw een weg aangelegd in oost-westelijke richting, waarschijnlijk bedoeld om de Portus Maior, de haven aan de Tiber gelegen tussen de huidige

Tekst en vertaling: Rogier Kalkers

Fig. 3 — Cilindrische putten, 10e eeuw.

Fig. 4 — Geglazuurd versierd aardewerk, 10e eeuw.

Ponte Sant’ Angelo en het Santo Spirito-ziekenhuis, te verbinden met de via publica sacra, die ongeveer samenviel met de huidige Via della Conciliazione. Er zijn vijf verschillende fases van deze weg gevonden, gekenmerkt door aangestampte aarde vermengd met mortel en met een wegoppervlak bezaaid met keramische fragmenten, bakstenen, puin, grind en mozaïektegels. In het midden van de 14e eeuw werd langs de weg een gebouw opgetrokken. Daarvan hebben we slechts een deel van een kamer aan het licht kunnen brengen, gebouwd met muren in blokken van tufsteen, gerangschikt in regelmatige rijen en gemetseld met een licht grijs-paarse mortel van poz-

zolaan. Twee pilaren van verschillende afmetingen werden tegen de buitenmuur geplaatst, wat een indicatie is voor de aanwezigheid van ten minste een bovenverdieping (fig. 5). Deze zouden mogelijk geïnterpreteerd kunnen worden als de pijlers van een zogenaamde profferlo-trap, een trap met balustrade die toegang biedt aan een voordeur op de eerste verdieping, typisch voor de middeleeuwse architectuur van Noord-Lazio. Het erf van het gebouw, tussen de zuidelijke buitenmuur en de weg, was geplaveid met een zeer compacte bestrating, waarin een onregelmatig gevormde uitsparing was gemaakt, die geïnterpreteerd is als een waterbassin.

Wat voegt de opgraving in de Schola Saxonum toe aan de bestaande kennis van het middeleeuwse Rome in het algemeen en die van Noord-Europese pelgrimsscholen in het bijzonder? Hebben de opgravingen geleid tot verrassende nieuwe perspectieven op dit terrein? De hierboven beschreven resultaten, en dan vooral de vondsten die verband houden met de activiteiten van de Schola Saxonum, tonen iets aan dat van groot belang is voor het panorama van de 10e eeuw in Rome. Dit tijdperk werd door Mediëvisten algemeen beschouwd als een fase van grote economische en demografische krimp. De Romeinse munt bleef tussen de 10e en 12e eeuw zelfs gesloten en hervatte pas in 1180 de muntslag. Maar in de 10e eeuw waren er wel degelijk de eerste tekenen van economisch en demografisch herstel, en de resultaten van het onderzoek dat in het Palazzo de’ Penitenzieri werd uitgevoerd lijken deze hypothese te ondersteunen.

eindnoten

1 Zie voor middeleeuwse pelgrimages ook het artikel van Wim Verbaal elders in dit nummer.

Wat zal er gebeuren met de opgegraven structuren en aangetroffen vondsten zodra de opgraving is voltooid? Zal er in een eventuele museumopstelling ook aandacht zijn voor middeleeuwse overblijfselen? Bestaat er een plan om de geschiedenis van de pelgrimsscholen te presenteren in de context van het jubeljaar van 2025? Bij het project hoort ook de bouw van een Museo del Pellegrino ter plaatse. Hier zal het verhaal verteld worden van de transformaties die het terrein door de eeuwen heen heeft doorgemaakt, van de Romeinse tijd tot de moderne tijd. Daarbij zal een bijzondere nadruk komen te liggen op het thema van pelgrimage, de viering van het eerste jubeljaar in 1300, het buitengewone jubeljaar van 1585 en de pelgrimstochten naar het Heilige Land.

Tekst en vertaling: Rogier Kalkers

afbeeldingen

Fig. 1-5 © Soprintendenza Speciale Archeologia Belle Arti e Paesaggio di Roma.
Fig. 5 — Zilveren Saksische munten, 10e eeuw.
Fig. 6 — Gebouw met profferlo-trap, 13e-15e eeuw.

Over het ‘jaar 0’ in Iudaea en de wereldgeschiedenis Jürgen Zangenberg

jaartelling is altijd afankelijk van de culturele context waarin tijd wordt beleefd, herinnerd, georganiseerd en gemeten. De Griekse kalender is bijvoorbeeld ingericht volgens de panhelleense Olympiaden, omdat de cyclus van de om de vier jaar gehouden Olympische spelen voor alle Grieken, naast hun talloze lokale kalenders, een gemeenschappelijk orientatiepunt bood. De Romeinen telden elk jaar volgens de regerende consules, en de tijdslijn als een geheel ab urbe condita, in jaren ‘vanaf de stichting van de Stad’, een gebeurtenis die sinds de 1e eeuw v.Chr. door de Romeinen werd gedateerd in het jaar dat wij kennen als 753 v.Chr.

Wij in het Westen rekenen de jaren namelijk volgens een ander systeem, dat uit de joods-christelijke cultuur en wereldopvatting stamt. Tijd bestaat zolang de wereld bestaat, en volgens de joods-christelijke opvatting is dat sinds de schepping door God. Maar de Bijbel geeft daarvoor geen expliciete datum. Het jaar van de schepping moet dus berekend worden door de interpretatie en combinatie van bijbelse passages. Het is echter moeilijk om hiervoor een precies jaartal vast te stellen (uiteindelijk is dit in de 2e eeuw n.Chr. toch gebeurd, in de joodse kalender, en werd de schepping op 3761 v.Chr. – in onze jaartelling – vastgesteld). De christelijke jaartelling wijkt om theologische redenen daarvan af en neemt de tweede schepping, namelijk het verschijnen van de door God gezonden verlosser, als hét fundamentele kantelpunt van de wereldhistorie: de geboorte van Christus. Daarmee begint de nieuwe tijd, dus het eerste jaar na Christus, waardoor alles daarvoor tot voor Christus wordt.

De vastlegging van het startpunt van de christelijke jaartelling was dus het eerste ‘besluit’ dat genomen moest worden, maar wanneer dit startpunt te dateren valt in relatie tot andere gebeurtenissen was weer een andere kwestie. Een synchronisering van de Christusgeboorte

met data uit de wereldgeschiedenis vinden we al in de evangelies van Mattheüs en Lukas –alleen ze doen dat op twee verschillende manieren. Mattheüs dateert de geboorte van Jezus kort voor de dood van koning Herodes de Grote (4 v.Chr.), terwijl Lukas ze koppelt aan een census (belastingregistratie) die Publius Sulpicius Quirinius 6 n.Chr. in Syria doorvoerde, nadat Herodes Archelaos (de zoon en opvolger van koning Herodes) afgezet was als heerser van Judea en zijn rijk bij de Romeinse provincie Syria werd gevoegd. Een keuze tussen het ene of andere geboorteverhaal is niet mogelijk; het enige wat we kunnen zeggen is dat Jezus ergens tussen 4 v.Chr. en 6 n.Chr. is geboren. In de vroegchristelijke literatuur komen verschillende koppelingen van Jezus’ geboortedatum met wereldhistorische data voor, totdat in 525 n.Chr. de monnik Dionysius Exiguus Jezus’ geboortejaar identificeerde met het jaar 753 na de stichting van Rome. Zo raakte de geboorte van Christus gefixeerd op één jaartal, en werd de stichting van Rome, dientengevolge, retrospectief in het 753 jaar ‘voor Christus’ gedateerd.

Maar let op: nóg is er geen ‘jaar 0’! Als Christus ‘in de tijd’ geboren was, had dit moment, precies op de grens tussen 1 v.Chr. en 1 n.Chr., dan niet ook een eigen jaargetal nodig? Het probleem was alleen dat de Grieken en Romeinen daar nog geen getal voor hadden. Wat wij nu nul noemen en met het cijfer 0 uitdrukken, stamt vermoedelijk uit het 6e-eeuwse India, is in de 8e eeuw door de Arabieren overgenomen, en dringt pas in de 13e eeuw door in Europa. Algemeen zet zich de 0 pas sinds de 17e eeuw door. Toen werd het dus theoretisch mogelijk om het over ‘het jaar 0’ te hebben, als dat ene moment van de geboorte, maar voor historici bestaat dit jaar eigenlijk niet. Een geboorte kan immers geen heel jaar duren.

Fig. 1 — De geboorte van Jezus, boekverluchting uit het Psalter van Eleonora van Aquitanië, ca. 1185, vellum, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag (kw 76 f 13, fol. 016v), afeelding in publiek domein.

Rome

in beweging — In de voetsporen van pausen en de adel

Rome doorkruist Processies en politiek in de vroege 12e eeuw

rome is altijd een stad voor wandelaars geweest.1 Inderdaad, Rome nodigt niet alleen tot wandelen uit maar verplicht er welhaast toe, gezien de bijna onmogelijkheid met het openbaar vervoer ergens op tijd te geraken… Maar afgezien daarvan is wandelen in Rome een ervaring die weinig andere steden met haar delen. Wie door Rome te voet gaat, wandelt door een Europese geschiedenis van meer dan twee millennia, ja, wandelt in de geschiedenis en kan er zelf deel van gaan uitmaken.

Wie enigszins een indruk van die geschiedenis heeft, weet in de voetstappen te treden van ontelbare anderen die al over deze straten, tussen deze muren en gebouwen gezworven hebben. Vaak zullen zij zich even verloren en overweldigd gevoeld hebben als sommige toeristen nu. Een jong Amerikaans koppel sprak mij aan boven op de Pincio. Ze zochten de dierentuin. We raakten aan de praat en toen ze hoorden waaruit mijn professionele activiteit bestond, zeiden ze wat bedrukt: ‘Ah, dan kunt u deze stad tenminste lezen! Zoveel geschiedenis!’ Zij waren op zoek naar wat verademing, naar iets zonder geschiedenis.

Ik was getroffen door de onbewuste waarheid in hun woorden. Rome wil daadwerkelijk gelezen worden en om haar te lezen heb je niet alleen nood aan je ogen maar ook aan je voeten. Rome maakt wandelen misschien nog meer tot een lees- (reading act) dan tot een taalhandeling (speech act).2 Voortdurend word je uitgedaagd om de stad te lezen, te herkennen, om te beseffen wie hier voor je waren, om je

Fig. 1 — Innocentius ii (links met de kerk in zijn handen) naast Sint Laurentius. Mozaïek in de absis van Santa Maria in Trastevere, Rome, 12e eeuw.

met hen te identificeren. Hoe eigen en uniek elke Rome-ervaring ook blijft, Rome weet je er steeds aan te herinneren dat je deze deelt met al die anderen, dat je nooit de eerste bent noch de enige. En hoewel dit in veel steden het geval mag zijn, is de ervaring nergens zo overweldigend en soms zo bedrukkend als juist in Rome.

Misschien is er geen betere manier om deze ervaring op te doen dan bewust te proberen in het spoor van de geschiedenis te treden en routes te volgen waarvan we beschrijvingen hebben.3 Beroemd is de wandeling die Aeneas maakt in boek 8 van de Aeneis en die nog altijd te volgen is. Veel minder bekend daarentegen zijn de routes die de religieuze en pauselijke processies door Rome trokken, al zijn zij eeuwen-, soms millennia-oud en lieten zij oneindig meer voetstappen achter onder de moderne bestratingen. Maar zijn wij nog in staat zulke processieroutes te lezen? Deze bijdrage wil daar een poging toe zijn.

Zijn assistenten maakten zichzelf op Romeinse wijze klaar om vervolgens de paus in rijkelijke en prachtige gewaden te kleden. Ze kroonden hem met een frigium, een keizerlijk ornament, een mijter die op een helm lijkt en omringd is met een gouden diadeem. Ze hielpen hem een wit paard te bestijgen dat volledig met een doek bedekt was. Zelf waren ze eveneens rijkelijk gekleed en ze bereden paarden in verschillende kleuren maar alle met een wit doek bedekt. Paarsgewijze gingen ze hem vooraf onder het zingen van feestelijke hymnen. Zijn teugels werden gehouden door de baronnen die vazallen

Fig. 2 — Gravure naar apsis-mozaïek in de S. Maria in Trastevere. Gustavo Strafforello, La patria, geografia dell’Italia, Provincia di Roma, 1894, Unione TipograficoEditrice, Turijn.

van onze kerk waren en door edele kasteelheren. Deze gingen langs hem te voet als eenvoudige schildknapen. Sommigen liepen voor hem uit en strooiden rijkelijk munten over het volk uit om zo de weg voor hem vrij te maken. De koninklijke weg schitterde door de kostbare stoffen die tussen palen en bomen waren uitgehangen.4

In deze woorden schildert Suger, abt van Saint-Denis, de tocht van paus Innocentius ii in 1131 van Parijs tot aan de basiliek van zijn abdij. Innocentius (fig. 1) was nog maar juist in Parijs aangekomen in de hoop hier steun te krijgen voor zijn omstreden verkiezing tot paus. In de nacht van 14 februari 1130 werd hij enkele uren na de dood van Honorius ii door een kleine minderheid van kardinalen en tegen alle regels en afspraken in tot opvolger verkozen. Deze greep naar de pauselijke macht was het werk van Haimeric, de machtige kanselier,

die ook al een hand in de verkiezing van Honorius ii in 1124 had gehad. Haimerics tegenstanders lieten zich niet overtroeven en kwamen eveneens een paar uur later bijeen om volgens de regels en met een grote meerderheid Petrus Pierleoni tot paus te kiezen onder de naam Anacletus ii. Daarmee was een nieuw pauselijk schisma een feit.5

Anacletus genoot in Rome de meeste steun. Innocentius wist kort stand te houden maar werd al snel door zijn belangrijkste Romeinse partizanen, de Frangipani, verlaten, zodat hij zich gedwongen zag de vlucht te nemen, eerst naar Pisa, daarna naar Frankrijk, vanwaar hij de steun van de belangrijkste vorsten in het Westen wist te winnen. Met hulp van Lotharius iii kon hij in 1133 voor korte tijd naar Rome terugkeren waar hij de Duitse koning tot keizer kroonde. Weliswaar in het Lateraans Paleis omdat Anacletus meester bleef in het Vaticaan. Zodra de keizer terugkeerde ten noorden van

de Alpen, moest Innocentius opnieuw het hazenpad kiezen. Pas in 1138, nadat Anacletus op 25 januari gestorven was en zijn opvolger al na enkele maanden terugtrad, kreeg Innocentius vaste voet in Rome en kwam het schisma tot een einde.

Deze korte historische situering is noodzakelijk om de context te begrijpen waarin een boek tot stand kwam dat we niet langer bezitten, het Liber politicus van Benedictus de kanunnik, één van de vier cantores of voorzangers binnen de oude Sint-Pietersbasiliek.6 Benedictus schreef zijn werk ergens tussen 1140 en 1143, in de periode dat Innocentius ii, die hij voortdurend als zijn heer (dominus) betitelt, eindelijk de enige paus en meester te Rome was (fig. 2). De titel wordt door de uitgevers uitgelegd als equivalent voor Liber polyptichus, letterlijk een “boek met vele bladzijden”. Een soort compilatie dus, bestaande uit verschillende onderdelen. Het betreft inderdaad een schijnbaar heterogeen geheel.

Het originele werk bestaat niet meer. Hoewel het waarschijnlijk andere doelen diende, zoals we nog zullen zien, werd het al snel als gebruiksboek opgenomen in latere bijgewerkte versies, die de oorspronkelijke (politieke) lading niet meer behielden. Deze had intussen ook haar betekenis verloren. De praktische liturgische beschrijvingen bleven daarentegen geldig en waren zelfs maatgevend voor latere ontwikkelingen.

De uitgevers zijn op basis van de drie manuscripten die (delen van) het Liber overleveren tot een volgende oorspronkelijke opzet gekomen:7

1. opdracht aan Guido de Castello, de toekomstige paus Celestinus ii (1143 – 1144);

2. Ordo Romanus xi, waarover we het nog zullen hebben;

3. beschrijving van de plechtigheden waarbij de paus gekroond moet worden;

4. beschrijving van de plechtigheden waarbij de statieprocessies (stationes) plaats hebben in de Sint-Pietersbasiliek;

5. lijst met pausen;

6. beschrijving hoe de kardinalen na hun nominatie terugkeren naar hun eigen kerken;

7. beschrijving hoe de Laudes (lofzangen) gezongen moeten worden op dagen waarop de paus gekroond wordt;

8. volksfeesten tijdens het jaar;

9. het Curiosum, de zang die door de jongste leden van de Schola cantorum gezongen wordt;

10. Mirabilia Urbis Romae of de Wonderen van de Stad Rome.

De meeste aandacht kreeg het laatste onderdeel, dat de vroegste versie van deze tekst vormt en waarin klassieke monumenten en ruïnes in Rome worden opgesomd. Dit element bestaat dan weer uit drie delen:8

I. Descriptio Urbis Romae, een beschrijving van de stad Rome;

II. Fabulae variae, een verzameling anekdotes en verhalen, die meestal vertrekken van een concreet monument of gebouw;

III. De templis, een (fantastische) opsomming van tempels en de plaatsen waar ze zich bevinden.

Van deze drie elementen ontving vooral het laatste deel kritische aandacht in de wetenschappelijke literatuur, omdat de meeste tempels die Benedictus opsomt onvindbaar zijn en gewoon uit de lucht gegrepen lijken.9 Elders heb ik proberen aan te tonen dat Benedictus hier geen realistische opsomming heeft willen geven maar veeleer wilde laten zien hoe Rome als geheel al in de oudheid gewijde grond was. De oppervlakte van Rome lijkt niet groot genoeg om alle tempels te bevatten die in zijn beschrijving opgestapeld zijn (fig. 3).10 Bovendien blijkt de ligging van de tempels volledig overeen te komen met de routes die de processies volgen in de Ordo Romanus, de beschrijving van liturgische praktijken, waarmee het werk opent.11

Fig. 3 — Contemporaine voorstelling van Rome door Lambertus van S. Omer in het Liber Floridus, Centrale Bibliotheek Universiteit Gent (ff

Ook deze Ordo heeft zich in de interesse van historici en specialisten in de liturgie mogen verheugen. De tekst geeft een minutieuze en over het geheel genomen erg nauwkeurige beschrijving van de pauselijke plechtigheden tijdens het liturgische jaar.12 Deze werd de basis voor bijna alle latere bewerkingen. Gezien Benedictus’ activiteit als cantor hoeft het weinig verbazing te wekken dat een zwaar accent ligt op de gezangen en psalmen die tijdens de verschillende plechtigheden gezongen worden (fig. 4). Binnen de Ordo wordt ook ruimte gemaakt voor de processies die onder pauselijke leiding door Rome trokken. Het gaat om zes processies, buiten de processies om die zich binnen de kerken en de kerkcomplexen zelf voltrekken. Benedictus beschrijft de processies met Kerstdag (25 december), met Maria Lichtmis (Purificatio, 2 februari), met Paaszondag en -maandag, voor de Litaniae Maiores (Rogationes Maiores, 25 april) en met Maria Ten-hemel-opneming (Assumptio, 15 augustus). De processies volgen deels traditionele routes die al enige eeuwen vastliggen. Dat blijkt uit

de gedeeltelijke overlap met de Itineraria van Einsiedeln, een overzicht van processieroutes door Rome uit de Karolingische tijd (9e of 10e eeuw).13

Daarmee is echter nog niet gezegd dat Benedictus in zijn beschrijvingen geen eigen inbreng had. Dit blijkt als we de routes wat meer in detail onder de loep nemen. De processie op Kerstdag lijkt hiervoor het meest aangewezen: ze is de eerste in de rij en vormt ook een van de langste. De beschrijving is als volgt:

’s Ochtends zegt de paus de mis in de kerk van Sint Anastasia. Na afloop daalt hij in processie de weg af langs de portiek van de Gallaten, voor de tempel van de Sibylle en tussen de tempel van Cicero en de tempel van de Crini. Hij vervolgt zijn weg tussen de basiliek van Jupiter en het circus Flaminius, gaat dan langs de portiek van Severus en voorbij de tempel van Craticula en de kazerne van de drachonarii. Vervolgens gaat hij links verder

over de grotere Arenula-weg, trekt langs het theater van Antoninus en het paleis van Chromatius waar het olovitreum zich bevond. Hij gaat onder de boog van de keizers Gratianus, Theodosius en Valentinianus, over de brug van Hadrianus tot voor diens tempel en dan langs de obelisk van Nero en het monument van Romulus. Door de portiek bereikt hij zo de basiliek van Sint Pieter in het Vaticaan, waar de statie is. Daar zingt hij zoals het hoort met veel lof de mis samen met alle geledingen van het paleis. Daar moet hij gekroond worden om vervolgens in processie midden door de stad terug te keren naar het paleis waar het feest van de kroning verder wordt voltrokken.14

Een opvallend element in Benedictus’ routebeschrijving van de Kerstprocessie is de volledige afwezigheid van kerken. Dit is uitgelegd als een bewijs van de hernieuwde aandacht voor de oudheid die de “renaissance” van de 12e eeuw

kenmerkt, zoals deze literaire en culturele bloeiperiode door historici graag bestempeld wordt.15 De af en toe wat vreemde benamingen lijken een Byzantijnse oorsprong te hebben of te herinneren aan de Byzantijnse periode. De drachonarii verwijzen bijvoorbeeld naar de drakenstandaards die in het latere Byzantijnse leger werden meegevoerd. De Gallaten en de Crini worden vaak uitgelegd als echo’s van Griekse woorden.

Dit is misschien niet helemaal verwonderlijk aangezien het eerste deel van de processie door de wijk liep waar de Griekse gemeenschap gevestigd was.16 Maar is het waar dat Benedictus voor zijn routebeschrijvingen alleen in klassieke referentiepunten dacht?17 De Kerstprocessie is samen met die voor tweede Paasdag de langste van de zes processies. Met Pasen staat Benedictus wel degelijk stil bij de kerken onderweg, al is het evenmin waar dat zijn beschrijvingen zich louter op de locaties van kerken richten.18

Fig. 4 — S. Clemente met de afsluiting voor de schola cantorum, vroege 12e eeuw. De liturgie onderging tamelijk grote wijzigingen rond 1100 met meer nadruk op de zang.

5 — Zicht op de verdwenen kerk van S. Galla en in de diepte de toren van S. Maria in Cosmedin. Giuseppe Vasi, Chiesa ed Ospizio di S. Galla, 1759, gravure.

Des te opvallender is daarom de expliciete afwezigheid van kerken in de Kerstprocessie. Vooral omdat er zich een aantal recent gebouwde of gerestaureerde kerken langs de route bevonden. Hier en daar lijkt Benedictus er impliciet wel naar te verwijzen. De porticus Gallatorum verwijst indirect bijvoorbeeld naar Santa Maria in Cosmedin.19 Met de tempel van Cicero maakt hij ons attent op de ruïnes van het tempelcomplex dat zich bij de gevangenis, het Tullianum, bevond en dat vrijwel volledig geïncorporeerd werd in de kerk San Nicola in Carcere. In de portiek van Severus (van Octavia maar door Alexander Severus gerestaureerd, zoals op de inscriptie te lezen is) bevindt zich de kerk van Sant’Angelo in Pescheria; en misschien doelt hij met de tempel van Craticula op de intussen verdwenen Santa Maria in Cacaberis.20 Daarentegen lijkt hij volledig te zwijgen over de kerken Santa Maria in Portico (later van Santa Galla, afgebroken in 1935: fig. 5) en Santa Maria in Monticelli.

Dat hier meer aan de hand is dan vergetelheid of een bezetenheid met de oudheid blijkt, wanneer de wandelaar ook de andere gebouwen in ogenschouw neemt. Tussen de Griekse wijk bij Santa Maria in Cosmedin en het theater van Marcellus (Benedictus’ circus Flaminius) lag namelijk het gebied dat volledig beheerst werd door de familie van de Pierleoni, de familie waartoe Innocentius’ rivaal, Anacletus ii, had behoord.21 Vandaag zijn aan weerszijden van de Via del Teatro di Marcello twee torens te zien die de toegang tot het grondgebied van de Pierleoni’s lijken te bewaken. Beide torens, die van de Casa dei Pierleoni en de klokkentoren van de San Nicola in Carcere, zijn weliswaar grotendeels nieuwe constructies, opgericht met het oog op de fascistische aanleg van de Via del Mare. Toch geven zij nog min of meer aan waar het domein van de Pierleoni zijn aanvang nam (fig. 6).22 De processie trekt dwars door dit domein en met Sugers beschrijving in gedachten kan dit niet anders overkomen dan als de triomftocht van de overwinnaar.

Fig.

De kerken in de directe omgeving, Santa Maria in Portico en San Nicola in Carcere, werden ongetwijfeld (om)gebouwd met geldelijke steun van de familie Pierleoni. De kerk van San Nicola stond in de 11e eeuw zelfs bekend als de kerk van Pierleoni. Die van Santa Maria in Portico werd in 1073 opnieuw ingewijd door niemand minder dan paus Gregorius vii (d.1085), die zijn naam gaf aan de Gregoriaanse Hervorming. Santa Maria in Monticelli werd dan weer door paus Paschalis ii (d.1118) gerestaureerd en in 1101 opnieuw gewijd. Aan deze paus dankte de familie van de Pierleoni haar snelle opgang binnen de kerkelijke hiërarchie.23 Door de kerken niet te noemen in zijn beschrijving van de Kerstprocessie lijkt Benedictus bewust de herinnering aan de Pierleoni uit te willen wissen.

Het lijkt daarom ook geen toeval dat Benedictus nalaat de pausen te noemen die met de Pierleoni worden geassocieerd. Deze pausen ontbreken in de lijst die Benedictus aan zijn Liber toevoegde. De lijst opent met de eerste veertig pausen en eindigt met Innocentius i (d.417). Dan volgen er nog dertien pausen, grotendeels uit de 9e eeuw. Van de onmiddellijke voorgangers wordt alleen Urbanus ii (d.1099) vermeld. Na hem komt Innocentius ii. De hiaten zijn veelzeggend: niet alleen ontbreekt Gregorius vii, ook de vier pausen tussen Urbanus ii en de fatale verkiezing van 1130 zijn afwezig – Paschalis ii, Gelasius ii (d.1119), Calixtus ii (d.1124), Honorius ii (d.1130). Hun biografieën werden geschreven door Pandulphus van Pisa en ingevoegd in het Liber Pontificalis. Pandulphus was een fervente aanhanger van Anacletus ii en met zijn levens van deze vier pausen wilde hij de rechtmatige positie van ‘zijn’ paus verdedigen als de rechtstreekse opvolger en voortzetter van hun politiek. Het heeft er alle schijn van dat ze alleen daarom al voor Benedictus uitgesloten waren. Ook de kerken, waaraan hun naam verbonden was, dienden buiten het gezichtsveld van zijn lezers te blijven.24

Met zijn Liber Politicus schaarde Benedictus zich in de propagandastrijd die Innocentius ii begon om de nagedachtenis van zijn rivaal

Anacletus ii volledig uit de geschiedenis te bannen. Een damnatio memoriae met verregaande gevolgen. Innocentius ii zou in 1143 de kerk van Santa Maria in Monticelli opnieuw inwijden, wat een tamelijk ongeziene daad was: alsof hij de eerdere wijding door Paschalis ii ongeldig wilde verklaren. Hij ging echter nog verder. Op het Tweede Lateraans Concilie, waarmee hij misschien de bedoeling had het Eerste van 1122 onder Calixtus ii te verdringen, ontnam hij tegen zijn eigen beloften in alle vroegere aanhangers van zijn rivaal hun waardigheid als kardinaal. Hij wilde duidelijk voorkomen dat het kardinaalscollege na zijn dood een andere koers zou inslaan.

Benedictus droeg zijn Liber politicus op aan Guido di Castello, de eerste meester in de rechtswetenschap die als kardinaal werd benoemd. Hij was een vurig aanhanger en vertrouwd adviseur van Innocentius ii. Vanaf 1140 bevond hij zich als legaat in Frankrijk. Benedictus’ tractaat kan begrepen worden als een middel om hem nader te informeren over de wijzigingen die Innocentius ii in de Romeinse liturgie invoerde.25 Dat zou hij nodig hebben indien hij verder wilde opklimmen in de kerkelijke hiërarchie. Die klim zou hij inderdaad maken: na de dood van Innocentius ii op 24 september 1143 werd hij al na twee dagen als zijn opvolger gekozen onder de naam Celestinus ii

Volgde het kardinalencollege met de keuze voor Guido Innocentius’ wil? De kans is groot. Maar dan mag Benedictus’ Liber misschien ook gezien worden als het testament dat Innocentius ii aan de opvolger van zijn voorkeur heeft nagelaten, want het lijkt niet waarschijnlijk dat Benedictus het buiten medeweten van zijn ‘paus en heer’ geschreven heeft. En Innocentius ii was niet de laatste die op alle mogelijke manieren zijn opvolging op de stoel van Petrus heeft willen bepalen.

Hij had niet alles in zijn macht: Celestinus ii stierf al na enkele maanden en intussen had zich op het Capitool de eerste Romeinse commune gevestigd onder leiding van Giordano Pierleoni, broer van Anacletus ii.

Fig. 6 — De beide torens die het domein van de familie Pierleoni afakenden. Links de toren van het Casa dei Pierleoni, dat uit allerlei elementen is samengesteld van de in 1935 afgebroken middeleeuwse woningen. Rechts de klokkentoren van S. Nicola in Carcere.

eindnoten

1 Staat, Klazina. “Rome als heilige stad. Processieroutes in het Einsiedeln Itinberarium.” Roma Aeterna 10, no. 1: Roma Sacra (2022): 12 – 25.

2 Zie Staat, “Rome als heilige stad”, passim, die hiervoor verwijst naar Michel de Certeau, meer concreet naar de Engelse vertaling “Walking in the City.” In The Practice of Everyday Life. Translated by Steven Rendall. Berkeley, Los Angeles en London: University of California Press, 1988: 98 – 102.

3 Zie bijvoorbeeld de negen routes in Ceen, Allan. Roma Traversata: Tracing Historical Pathways through Rome. Ithaca en London: Cornell University Press, 2022. Ook Blennow, Anna, en Stefano Fogelberg Rota Rome and the Guidebook Tradition: From the Middle Ages to the 20th Century. Berlin en Boston: De Gruyter, 2019.

4 Suger, Leven van Louis vi, cap. 32. Waquet, Henri (red.) Suger. Vie de Louis vi le Gros. Paris: Les belles Lettres, 1964: 263 – 264. Alle vertalingen zijn van mijn hand, tenzij anders vermeld.

5 Voor deze verkiezing van 1130, zie vooral Stroll, Mary. The Jewish Pope: Ideology and Politics in the Papal Schism of 1130 Leiden-New York-Kopenhagen-Köln: Brill, 1987; Doran, John en Damian J. Smith Pope Innocent ii (1130 – 43): The World vs. The City. London en New York: Routledge, 2016.

6 Romano, John F. “The Ceremonies of the Roman Pontiff: Rereading Benedict’s Twelfth-Century Liturgical Script.” Viator 41, no. 2 (2010): 133 – 150 (136).

7 Fabre, Paul en Duchesne, Louis (red.) Le Liber Censuum de l’église romaine. 2 vol. Paris: Fontemoing, 1905 – 1910: I. 3 – 4. De drie manuscripten zijn: Cambrai 554 (12e eeuw), Valicellanus F.73 and Vaticanus 5348 (beide 14e – 15e eeuw). Volgens de uitgevers zou Valicellanus F.73 het getrouwste beeld geven van de oorspronkelijke opzet. Dat het wel degelijk om een origineel werk van Benedictus gaat, heeft Romano, “The Ceremonies” overtuigend aangetoond. Twijfels hieromtrent waren opgeworpen door Schimmelpfennig, Bernhard. “Die Bedeutung Roms im päpstlichen Zeremoniell.” In Rom im hohen Mittelalter, redacteurs Bernhard Schimmelpfennig en Ludwig Schmugge, 47-61. Sigmaringen: Thorbecke, 1992.

8 Kinney, Dale. “Fact and Fiction in the Mirabilia Urbis Romae.” In Roma Felix – Formation and Reflections of Medieval Rome, redacteurs Éamonn Ó Carragáin en Carol Neumann de Vegvar, 235-252 (236237). Routledge: London, 2008.

9 Kinney, “Fact and Fiction”, 250 – 252.

10 Verbaal, Wim. “Resurrecting Rome. Liturgy and Rome’s Second Revival.” In Rewiring Romans: Medieval Liturgies as Tools for Transformation, redacteurs Line Cecilie Engh, Stefa G. Eriksen, en Francis F. Steen, 101-112. Rome: Norwegian Institute, 2019.

11 Verbaal, Wim. “Making the Stones Speak. Pre-Constructing Rome.” In Topoi, Topographies and Travellers. Papers of a Conference at the Swedish Institute for Classical Studies in Rome, 10–12 November 2016, redacteurs Anna Blennow en Stefan Fogelberg Rota, 216-233. Rome: The Swedish Institute, 2019. Ook Kinney “Fact and Fiction”.

12 Romano, “The Ceremonies” laat hierover nog weinig twijfel.

13 Staat, “Rome als heilige stad” laat duidelijk zien dat het bij deze routes uit de Karolingische tijd niet om “toeristische” gidsen gaat, maar dat zij proberen de Romeinse processiewegen te evoceren voor monniken in het Frankische thuisland.

14 Fabre en Duchesne Le Liber Censuum, 145.

15 Zie Wickham, Chris. Medieval Rome: Stability and Crisis of a City, 900 – 1150. New York: Oxford University Press, 2015: 340.

16 Dey, Hendrik W. The Making of Medieval Rome: A New Profile of the City, 400 – 1420 Cambridge: Cambridge University Press, 2021: 80 – 81.

17 Zo Wickham, Medieval Rome, 340.

18 Zoals Ceen, Roma Traversata, 40 – 41 lijkt te suggereren.

19 Zo Fabre en Duchesne, Le Liber Censuum, 161, n. 24. Ook Dey The Making, 551, fig. 3.8.

20 Fabre en Duchesne, Le Liber Censuum, 161, n. 24.

21 Krautheimer, Richard. Rome, portrait d’une ville 312 – 1308. Paris, Le livre de poche, 1999: 408.

22 Wickham, Medieval Rome, 128; Dey The Making, 174. Met dank aan Joep Beijst: zie ook zijn artikel in dit nummer.

23 Robinson, Ian S The Papacy 1073 – 1198. Continuity and Innovation. Cambridge: Cambridge University Press, 1990: 8 – 10.

24 Zie hiervoor D’Onofrio, Mario. La committenza artistica dei papi a Roma nel Medioevo. Roma: Viella, 2016: 277 – 288.

25 Romano, “The Ceremonies”, 147. afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 4.0), foto: Hugo De Keersmaecker, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 2 Afeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 3 Afeelding in publiek domein, bron: Centrale Bibliotheek Universiteit Gent.

Fig. 4 Afeelding vrij voor gebruik (CC BY-SA 4.0), foto: Ninfamania, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 5 Afeelding in publiek domein, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 6 Foto: © Robin Oomkes.

Wim Verbaal

Van keizerin naar heilige Helena Augusta voor en na het jaar 1000

in een hoekje van een zaal gewijd aan sacrale ruimtes op de recente tentoonstelling ‘Roma medievale: Il volto perduto della città’ in Museo di Roma was een houten kistje te zien, met het bijschrift: reliquiarium van de Heilige Helena (fig. 2).1 Dit doosje meet 17 x 28 x 14 cm, is van binnen verdeeld in vijf vakjes van verschillende groottes en is gedecoreerd met rood en goud beschilderd houtsnijwerk. Het verbeeldt – naast florale motieven – verschillende vogels, een gevleugelde leeuw, een gazelle, en een griffioen, alle voorzien van edelstenen kraaloogjes. Op de korte uiteinden is een Salomons-knoop te zien. Op basis van stilistische kenmerken wordt het doosje halverwege de 12e eeuw gedateerd. Dit sandelhouten kistje – dat volgens de tentoonstellingscatalogus bovendien een kaakbot van Keizerin Helena Augusta (c.248/9 – c.328/9) zou bevatten – is in meerdere opzichten illustratief voor de beeldvorming van middeleeuws Rome.2

De vermeende inhoud van dit reliquiarium refereert aan de antieke, keizerlijke geschiedenis van de stad, die tijdens de Middeleeuwen nooit ver weg was. Tegelijkertijd vertegenwoordigt het doosje één van de manieren waarop Romeinen na het jaar 1000 omgingen met de materiële erfenis van de oudheid. Daarnaast is dit object ook omgeven door een air van “middeleeuws” mysterie: het werd onder niet geheel opgehelderde omstandigheden aangetroffen bij opgravingen in de basiliek van Santa Maria in Aracoeli op het Capitool. Een nadere inspectie van dit reliquiarium, en de geschiedenissen die erachter schuilen, kan veel onthullen over de bronnen, beeldvorming en conceptualisering van de Romeinse Middeleeuwen.

Fig. 2 — Reliquiarium van de Heilige Helena, S. Maria in Aracoeli.

Een mysterieus doosje Sinds 1963 bewaart de American Academy in Rome een aantal spaarzaam gedocumenteerde keramische fragmenten, die terug zouden gaan op opgravingen door de Amerikaan Frank Brown onder het tempeltje van Helena, een 18e-eeuws monument in de basiliek van Santa Maria in Aracoeli (fig. 3). Brown publiceerde nooit over deze opgravingen, maar deelde zijn bevindingen deels wel met andere onderzoekers.3 Cesare D’Onofrio drukte in Renovatio Romae (1973) een aantal foto’s van de opgravingen af, die hij omschrijft als een ‘prijzenswaardig privé-initiatief’.4 Hier zien en horen we ook voor het eerst over het sandelhouten doosje (waarvan D’Onofrio drie foto’s afdrukt) met daarin het kaakbot dat met Helena wordt geassocieerd. Het doosje zou namelijk zijn aangetroffen in de grote porfieren kuip die onderdeel uitmaakt van het Helena-tempeltje in Aracoeli (fig. 4).

Fig. 1 — Portret van keizerin Helena en de ontdekking van het Heilig Kruis, 879883, geïllustreerd beschilderd perkament, Bibliothèque nationale de France.

Marianne Ritsema van Eck

D’Onofrio geeft de volgende verklaring voor hoe een deel van het stoffelijk overschot van de keizerin daar terecht zou zijn gekomen. Helena werd door haar zoon Constantijn i begraven in een mausoleum aan de Via Labicana (fig. 5).

Paus Anastasius iv (d.1154) liet Helena’s porfieren sarcofaag verplaatsen naar de basiliek van Sint-Jan van Lateranen, voor zijn eigen graf aldaar.5 Deze sarcofaag is tegenwoordig te bewonderen in de Vaticaanse Musea (fig. 6).

D’Onofrio veronderstelt dat ‘je zou kunnen denken dat de relieken van de Heilige [Helena] bij die gelegenheid zijn verzameld in dit kostbare kistje en bewaard in Sint-Jan van Lateranen of elders’.6 Vervolgens speculeert

D’Onofrio dat Helena’s relieken een eeuw later mogelijk door paus Alexander iv (r.1254 – 61) aan de minderbroeders zijn gegeven, voor hun nieuw-herbouwde kerk van Aracoeli.

Terwijl over de herkomst van het doosje zelf voorzichtiger uitspraken worden gedaan (misschien van islamitische makelij, aangeschaft

door het Normandische hof in Palermo of geimporteerd uit Egypte?), wordt de identificatie van de beenderen in het doosje met Helena Augusta in de latere literatuur vaak voetstoots overgenomen.7 Toch roept de inhoud van dit doosje vragen op. Waarom wordt de identificatie van het kaakbot met Helena door D’Onofrio als logisch geaccepteerd? En hoe verhoudt dit zich tot wat middeleeuwse Romeinen in Helena Augusta zagen, als keizerin dan wel heilige?

Om die vragen te kunnen beantwoorden is het belangrijk om eerst de historische keizerin en de middeleeuwse heilige van elkaar te onderscheiden.

Helena, een Romeinse heilige?

We weten weinig over de historische persoon Helena, behalve haar geboorte- en sterfaar bij benadering, dat ze de moeder van Constantijn i was, en dat ze omstreeks 326–328 een reis ondernam naar de oostelijke provincies van het keizerrijk. Ze is misschien nog wel het meest bekend door een legende: ze zou tijdens haar bezoek aan Jerusalem het kruis van Christus hebben teruggevonden, na eeuwen vermissing.8 Dit verhaal werd in 395 voor het eerst opgetekend door Ambrosius, bisschop van Milaan (c.340–397), decennia na Helena’s overlijden in 328/9. Deze kruisvindingslegende werd met de tijd zowel in het (voormalige) Oost- als West-Romeinse rijk een enorm wijdverspreid verhaal en is te vinden in veel gerespecteerde kerkgeschiedenissen, maar ook in populaire compendia met heiligenlevens, zoals Jacobus de Voragine’s Gulden legende (c.1229–1289).

De kruisvindingslegende zorgde er echter niet automatisch voor dat de keizerin ook als heilige werd gezien. Hoewel Helena in het Byzantijnse rijk al snel na haar dood tezamen met haar zoon Constantijn als heilige werd vereerd, was de doorslaggevende factor in Latijns Europa een verhaal over Helena’s eigen relieken. Tussen 850 en 890 n.Chr. schreef de Benedictijner monnik Altmann van Hautvillers een heiligenleven over Helena en ook een translatio-bericht, waarin wordt verteld hoe haar relieken in Hautvillers terecht kwamen. De relieken zouden rond 840 uit haar mausole-

Fig. 3 — Het 18e-eeuwse tempeltje voor de Heilige Helena in de basiliek van de S. Maria in Aracoeli.

Fig. 4 — De porfieren kuip in de S. Maria in Aracoeli waarin het reliquiarium van de Heilige Helena gevonden zou zijn.

um in Rome zijn gestolen door een priester uit Reims en naar het klooster van Hautvillers (in het huidige Frankrijk) gebracht. Dit moet worden gezien als het beginpunt van de verspreiding van Helena’s faam als heilige in West-Europa, die zich in eerste instantie voornamelijk verbreidde in de Champagnestreek en vanaf de 11e eeuw ook in het Rijnland, bijvoorbeeld in Trier, Keulen en Bonn. Daar werd Helena gewaardeerd als de legendarische keizerlijke stichteres van kerken en abdijen en verstrekker van waardevolle relieken uit zowel Rome als Jeruzalem.9

In Rome ontwikkelde Helena’s cultus zich in eerste instantie echter heel anders. Tijdens haar leven had Helena een tastbare band met de stad onderhouden. Ze bezat een aanzienlijk landgoed in het zuidoosten van Rome, het fundus Laurentus, inclusief het Sessorium, een keizerlijk paleis waar ze mogelijk heeft gewoond. Vier inscripties gevonden in dit gebied laten zien dat Helena betrokken was bij het herbouwen van een badcomplex, dat vervolgens werd aangeduid als de Thermae Helenae. Ten slotte werd ze begraven in 328/9 in een mausoleum

aan de Via Labicana, verderop op hetzelfde landgoed.10 Het Liber Pontificalis memoreert dat Constantijn i bij de catacomben aldaar een basiliek bouwde voor de heiligen Marcellinus en Petrus, daar ‘waar zijn moeder Helena Augusta begraven is, op de derde mijl van de Via Labicana’.11 In een aantal 7e-eeuwse itineraria, teksten die pelgrimsroutes beschrijven, wordt dit mausoleum ook genoemd als kerk (ecclesia) en toebehorend aan sancta/beata (heilige) Helena. Het zou kunnen dat Helena als heilige vereerd werd in deze periode van Byzantijnse overheersing in Rome.12

In de Vroege en Hoge Middeleeuwen toonden de Romeinen echter weinig interesse in hun voormalige keizerin. Helena wordt pas ná het ontstaan van de legende over haar heimelijke ‘translatie’ naar Frankrijk in de 9e eeuw genoemd in bronnen zoals kruisliturgieën en martyrologia (overzichten van martelaarsverhalen).13 De status van haar mausoleum in Rome takelde onderwijl langzaam af, al bleef het wel in gebruik tot de 12e eeuw, tot bovengenoemde Anastatius iv Helena’s porfieren sarcofaag naar de Sint-Jan van Lateranen transporteerde voor zijn eigen begrafenis in 1154.

Marianne Ritsema van Eck

van het doosje als reliquiarium van Helena (eerst genoemd door D’Onofrio) is gebaseerd op deze latere verering van Helena. Bolgia’s reconstructie redeneert dus (noodgedwongen) terug naar de middeleeuwse situatie, op basis van wat we nu nog hebben: een marmeren vaas (uit de 12e eeuw of eerder) die overleefde in een 18e-eeuws Helena-tempeltje, waar in de jaren 60 van de 20e eeuw onder slecht gedocumenteerde omstandigheden een 12e-eeuws doosje opdook.

Relieken als erfgoed

Wat er toen met Helena’s stoffelijk overschot is gebeurd, is onduidelijk. Pas veel later, rond het jaar 1300, duikt in een liturgisch manuscript de suggestie op dat Helena’s relieken in de jaren 30 of 40 van de 12e eeuw naar ‘verschillende kerken’ in Rome werden gebracht in verband met de onveilige situatie buiten de stadsmuren.14 Dit geeft wel aan dat Helena in de 12e eeuw niet als een belangrijke heilige werd gezien in Rome, want de beenderen van zo iemand zouden als waardevolle relieken niet zomaar stilletjes in de vergetelheid verdwijnen, maar triomfantelijk worden geclaimd door de ontvangende kerken.

Het zou goed kunnen dat tegenpaus Anacletus ii (r.1130 – 38) het hoofdaltaar van Aracoeli uitrustte met een porfieren vaas (fig. 3) en het sandelhouten doosje met Helena-reliek dat in 1963 tevoorschijn kwam, beargumenteerde Claudia Bolgia recent op basis van verschillende indirecte aanwijzingen.15 Waarschijnlijk heeft ze gelijk, maar zeker weten doen we het niet, want er kleven nadelen aan Bolgia’s reconstructie. Zo was het hoofdaltaar (ook wel het ‘hemelse altaar’ of ara coeli, zie onder) van de toenmalige, veel kleinere Benedictijner, kerk van Aracoeli nog niet gewijd aan Helena. De verering van Helena kwam pas op gang in de 14e eeuw binnen de veel grotere Franciscaanse basiliek van Aracoeli, die in de laatste drie decennia van de 13e eeuw verrees en waarin het ara coeli een zijaltaar werd.16 De identificatie

Door dieper in de middeleeuwse bronnen te duiken die gelden als de eerste expliciete getuigen van de Helena-verering in Rome – namelijk reisliteratuur en reisgidsen voor pelgrims – is het mogelijk om een scherper beeld te schetsen van hoe Romeinen voor en na het jaar 1000 omgingen met het antieke erfgoed dat Helena volgens hen vertegenwoordigde.

Deze reisliteratuur en stadsbeschrijvingen –zoals bijvoorbeeld de 12e-eeuwse Mirabilia Romae of ‘wonderen van Rome’ of de wat latere Indulgentiae Ecclesiarum Urbis Romae over de aflaten die te verkrijgen zijn in de Romeinse kerken – beschrijven de heiligdommen en andere bezienswaardigheden langs verschillende routes in en rond Rome.17 Ze vormen een rijke bron voor de reconstructie van culturele betekenissen van het middeleeuwse stadslandschap. Doordat deze bronnen in aanzienlijke aantallen zijn overgeleverd, is het mogelijk om hun verschillende beschrijvingen van heiligdommen naast elkaar te leggen en zo bredere ontwikkelingen te schetsen. De vele bronedities en repertoria die er bestaan van dit materiaal, zoals bijvoorbeeld die van Nine Miedema, maakten de onderstaande verkenning van Helena-verering in Rome mogelijk.18

Tot en met de 13e eeuw bevatten reisgidsen en stadsbeschrijvingen slechts verwijzingen naar Helena’s mausoleum bij de Via Labicana, dat meestal wordt genoemd in de sectie van cimeteria ofwel kerkhoven, waarmee catacomben en mausolea worden bedoeld. Zo wordt Helena’s mausoleum bijvoorbeeld benoemd in

Fig. 5 — Het mausoleum van Helena aan de Via Labicana.

de 7e-eeuwse Notitia Ecclesiarum Urbis Romae (ook wel Salzburg Itinerarium), de 9e/10e-eeuwse Codex Einsidlensis 326, de 12e-eeuwse redacties van de Mirabilia Romae en Graphia Aureae Urbis Romae, en ook de 13e-eeuwse Miracole de Roma. Het beeld verandert in de verschillende redacties van de 12e-eeuwse Descriptio Lateranensis Ecclesiae, een beschrijving van de Kerk van Lateranen. Hierin wordt voor het eerst melding gemaakt van de legende dat Helena vanuit het Heilige Land relieken naar Rome zou hebben gebracht, namelijk naar de basiliek van Lateranen. De Descriptio vermeldt in dit kader bijvoorbeeld spijkers van de kruisiging, een naadloos hemd gedragen door Christus en één manuscriptredactie noemt zelfs een kruisreliek, omschreven als ‘wat hout van de Heer’.19

Deze door Helena aangebrachte relieken in de basiliek van Lateranen worden niet genoemd in de 13e-eeuwse Gulden Legende van Jacobus van Voragine, maar hij wekt wel de suggestie dat Helena wat van het hooi dat aanwezig was bij de geboorte van Christus naar Rome zou hebben gebracht. Jacobus speculeert ook over de mogelijkheid dat Helena een spijker van het kruis zou hebben verwerkt in een groot beeld van Constantijn in Rome, maar trekt geen verdere conclusies.20

De topografie van Helena-verering in Rome begint zich pas echt te ontwikkelen vanaf de 14e eeuw. Naast verwijzingen naar Helena’s mausoleum aan de Via Labicana, vermelden verschillende zogenaamde Indulgentiae, reisgidsen met plekken waar aflaten konden worden verkregen op de Romebedevaart, dat de Jerusalemkapel in de basiliek van Santa Croce in Gerusalemme de voormalige slaapkamer van Helena was.21 Deze traditie bouwt voort op de associatie tussen Helena en het Sessorium-paleis, dat tot haar bezittingen behoorde en waar ze mogelijk heeft gewoond.22

Uit dezelfde periode dateren de eerste vermeldingen van Helena-relieken in de basiliek van Aracoeli op het Capitool en andere kerken. Nicolò Signorili’s Beschrijving van de Stad Rome (c.1373/4) bevat uitgebreide opsommingen van de relieken in Romeinse kerken. Signorili

schrijft: ‘in de kerk van Santa Maria in Aracoeli zijn de volgende relieken van heiligen, namelijk … het hoofd van Helena, moeder van Constantijn, in zilver gevat’.23 Dit reliek van Helena’s hoofd of schedel, dat er niet meer is, moet zeer opvallend zijn geweest, van tamelijk aanzienlijke omvang en een letterlijk schitterende blikvanger in de kerk of de sacristie. Een dergelijk reliek van een hoofd of schedel past echter niet in het kleine houten reliquiarium dat in 1963 in Aracoeli opdook en in 2022/23 bij Museo di Roma werd tentoongesteld als houder van een deel van Helena’s kaakbeen. Hoe kan deze discrepantie worden uitgelegd? Het Memoriale de mirabilibus et indulgentiis quae in urbe romana existunt (1382) biedt meer context dan de korte vermelding van Signorili. De anonieme auteur van het Memoriale drukt zich eerst lovend uit over de gloednieuwe kerk die de minderbroeders Franciscanen hebben gebouwd. Daarna besteedt hij aandacht aan het hemelse altaar (ara coeli) gewijd aan Maria, waaraan de kerk haar naam zou ontlenen:24

In dit hemelse altaar zijn de lichamen van de [volgende] heiligen begraven: de heilige Helena, moeder van Keizer Constantijn, die het kruis van onze heer Jezus Christus vond, en daar zijn ook de lichamen van de heiligen Arthemus, Tribunus, Abundus en Abundantius.25

Deze beschrijving komt al meer overeen met de in 1973 gepubliceerde beschrijving door D’Onofrio van de reliekenvondst in 1963: in de porfieren vaas van het Helena-altaar werd namelijk niet alleen het houten Helena-reliquiarium gevonden, maar ook een nog kleiner zinken doosje met resten van de heiligen ‘Abbondio, Abbondanzio e Artemio’.26 De aanmerkelijke overeenkomsten tussen de moderne reliekvondst en de omschrijving in het Memoriale, nodigen bijna uit tot speculatie over de vraag of de vondst mogelijk door middeleeuwse bronnen geïnspireerd was. D’Onofrio’s verslag van de ontdekking, 10 jaar na dato gepubliceerd als amusant terzijde in zijn publieksgeschiedenisboek over Rome, is ook het enige verslag: meer zullen we er niet over te

Marianne Ritsema van Eck

weten komen. Hij drukt ook een – ogenschijnlijk wat geënsceneerde? – foto af van deze twee reliekhouders, dichtgebonden met witte linten liggend in de porfieren vaas van het altaar.

Hoe het ook moge zijn, de twee laatmiddeleeuwse bronnen hier besproken (en vele 15e-eeuwse bronnen die zouden volgen) geven in elk geval aanleiding om te veronderstellen dat keizerin Helena een belangrijke figuur was binnen de kerk van Aracoeli, fysiek vertegenwoordigd door middel van twee belangrijke relieken: een nu verloren hoofd-reliek gevat in edelmetaal en een reliek in het Aracoeli-altaar dat mogelijk tevoorschijn kwam in 1963. Dit past in een bredere trend waarbij er op verschillende plekken in Rome tijdens de Late Middeleeuwen steeds meer Helena-relieken verschijnen en – in de 15e eeuw – een keur aan Passie- en Heilige Land-relieken door haar naar Rome zouden zijn getransporteerd volgens reisliteratuur en -gidsen, terwijl er geen legenden zijn die expliciet vermelden dat Helena überhaupt objecten naar Rome zou hebben gebracht. Er wordt, net als in de hierboven besproken Descriptio Lateranensis Ecclesiae, simpelweg melding gedaan van een object dat door Helena zou zijn aangebracht, terwijl legendaria zoals de Gulden Legende dit niet ondersteunen. De laatmiddeleeuwse topo-

grafie van Helena-objecten in Rome die ik heb kunnen vaststellen op basis van reisliteratuur en -gidsen, verschilt sterk van het beeld dat ontstond in de vroegmoderne periode.27 Pas na de “ontdekking” van het Titulus Crucis-reliek in 1492 wordt Helena steeds sterker geassocieerd met de basiliek van S. Croce in Gerusalemme en minder met de plekken van verering in de Middeleeuwen.28 Vervolgens ontstaan aan het einde van de 16e eeuw de associaties tussen Helena en de Scala Santa en krijgt ze haar centrale plek in de Sint-Pieter in het Vaticaan in de 17e eeuw.

De laatmiddeleeuwse topografie van sacrale Helena-objecten in Rome staat dus grotendeels op zichzelf en laat zich uitleggen met het oog op bredere ontwikkelingen in historische interesses van de Romeinen. Tot en met het jaar 1000 volstaan de overgeleverde bronnen met bondige verwijzingen naar haar mausoleum aan de Via Labicana. De steeds uitgebreidere collectie Helena-relieken en objecten die gedurende de Late Middeleeuwen in verschillende kerken wordt verzameld, duidt op een hernieuwde interesse in deze voormalige keizerin. De steeds bontere verzameling objecten geassocieerd met Helena – de basiliek van Sint-Pieter in het Vaticaan zou de strop hebben bezeten waarmee Judas Iskariot zich ophing;

Fig. 6 — De sarcofaag van Helena, 4e eeuw, porfier, Sala a Croce Greca, Vaticaanse Musea.

door Helena vervoerd naar Rome – maakte de herinnering aan haar tastbaarder, concreet aanwezig. Hoewel dit natuurlijk ver afstaat van geleerde geschiedschrijving, en zelfs hagiografische bronnen zwijgen over de steeds verder vertakkende topografie van Helena-objecten in laatmiddeleeuws Rome, kan dit wel worden geïnterpreteerd als een erfgoed-praktijk avant la lettre

eindnoten

1 “Middeleeuws Rome. Het verloren gezicht van de stad”. Museo di Roma: 21/10/2022 – 16/04/2023.

2 Salvadori, Eugenia. “95. Reliquiario di Sant’Elena.” In Roma Medievale. Il Volto Perduto della Citá, redacteurs Marina Righetti en Anna Maria D’Achilee, 229 – 230. Rome: De Luca, 2022.

3 Martin, Archer, Mary Jane Cuyler en Laura Banducci, “Santa Maria in Aracoeli (Rome): Frank Brown’s Excavation in 1963.” Archaeologiae. Research by Foreign Missions in Italy, xviii, no. 1 – 2 (2020): 11 – 80.

4 D’Onofrio, Cesare. Renovatio Romae: Storia e Urbanistica dal Campidoglio All’Eur. Rome: Edizioni Mediterranee, 1973, 60 – 61, 66 – 68.

5 Voor paus Anastasius, zie ook de bijdrage van Wim Verbaal in dit nummer van Roma Aeterna.

6 D’Onofrio, Renovatio Romae, 89 – 92.

7 Cellini, P. “Reliquiario di Sant’Elena.” In I Normanni, popolo d’Europa 1030 – 1200, redacteur Mario D’Onofrio, 516 – 17. Venetië, 1994; Bona Castellotti, Marco en Lucilla de Lachenal, “Cassetta reliquiario di Sant’Elena.” In Exempla. La rinascita dell’antico nell’arte italiana, redacteurs Marco Bona Castellotti en Antonio Giuliano, 103. Ospedaletto, 2008; Salvadori, “95. Reliquiario di Sant’Elena”, 229 – 230; Claudia Bolgia is voorzichtiger: Bolgia, Claudia. “Intorno alla lastra con la Leggenda di Augusto all’Aracoeli.” Mirabilia Romae. Rivista interdisciplinare di studi su Roma medievale 1 (2023): 55 – 93, aldaar 73 – 80.

8 Drijvers, Jan Willem. Helena Augusta: The Mother of Constantine the Great and the Legend of Her Finding of the True Cross Leiden: Brill, 1991; Hillner, Julia. Helena Augusta: Mother of the Empire. New York: Oxford University Press, 2023.

9 Ritsema van Eck, Marianne. “Helena on the Move: The Makings of a Medieval Saint.” In Writing Holiness Genre and Reception across Medieval Hagiography, redacteurs Jessica Barr en Barbara Zimbalist, 35 – 64. Turnhout: Brepols, 2023.

10 Drijvers, Helena Augusta, 30 – 34; idem, “Helena Augusta and the City of Rome.” In Monuments and Memory: Christian Cult Buildings and Constructions of the Past: Essays in Honour of Sible de Blaauw, redacteurs Mariëtte Verhoeven, Lex Bosman en Hanneke van Asperen, 147 – 53. Brepols: Turnhout; Merriman, Joseph Francis. “The Empress Elena and the Aqua Augustea.” Archeologia Classica 29, no. 2 (1977): 436 – 46.

De Helena-topografie lijkt te beantwoorden aan een breder gedragen interesse van gewone mensen in de vroegchristelijke geschiedenis van hun stad. Deze voorzichtige conclusie illustreert zowel de uitdagingen als het potentieel van itineraria en beschrijvingen van Rome als bronnen voor de verkenning van het culturele landschap van middeleeuws Rome.

11 The Book of the Popes (Liber Pontificalis) Vertaald door Louise Ropes Loomis. New York: Columbia University Press, 1916, 63.

12 Seeliger, Hans Reinhard. “Die Geschichte der Katakombe ‘Inter duos Lauros’ nach den schriftlichen Quellen.” In Die Katakombe “Sancti Marcellino e Pietro”: Repertorium der Malereien, redacteurs Johannes Georg Deckers, Hans Reinhard Seeliger, en Gabriele Mietke, 50 – 90. Vatican: Pontifico Istituto di Archeologia Cristiana, 1987, aldaar 72, 77 – 78; Guyon, Jean. Le cimetière aux deux Lauriers: Recherches sur les catacombes romaines. Rome: École Française, 1987, 255, 459 – 460.

13 Thiesset Ménager, Céline. “Sainte Hélène dans le Haut Moyen Âge: Culte, mémoire et dossier hagiographique.” Ongepubliceerd proefschrift. Université Paris-Sorbonne, 2014, 248 – 61.

14 Seeliger, “Die Geschichte der Katakombe,” 87 – 88.

15 Bolgia, “Intorno alla lastra,” 73 – 80. Voor deze tegenpaus, zie ook de bijdrage van Wim Verbaal in dit nummer van Roma Aeterna.

16 M.b.t. deze transformatie van de kerk, zie Barclay Lloyd, Joan. Dominicans and Franciscans in Medieval Rome: History, Architecture, and Art. Turnhout, Belgium: Brepols, 2022, 212 – 56.

17 Voor dergelijke mirabilia-teksten, zie ook de bijdrage van Wim Verbaal in dit nummer van Roma Aeterna.

18 Miedema, Nine. Die “mirabilia Romae”: Untersuchungen zu ihrer Überlieferung mit Edition der Deutschen und Niederländischen Texte. Tübingen: Niemeyer, 1996; idem. Rompilgerführer in Spätmittelalter und Früher Neuzeit: Die “indulgentiae Ecclesiarum Urbis Romae”. Tübingen: Niemeyer, 2003; idem. Die Römischen Kirchen im Spätmittelalter nach den “indulgentiae Ecclesiarum Urbis Romae. Tübingen: Niemeyer Verlag, 2001.

19 Andersen Oftestad, Eivor. The Lateran Church in Rome and the Ark of the Covenant: Housing the Holy Relics of Jerusalem. With an Edition and Translation of the Descriptio Lateranensis Ecclesiae (bav Reg. Lat. 712). Suffolk: Boydell & Brewer, 2019, 225 – 26.

20 The Golden Legend: Readings on the Saints, redactie en vertaling William Granger Ryan, inleiding door Eamon Duffy. Princeton: Princeton University Press, 2012, 38, 281, 283.

21 Miedema, Die Römischen Kirchen, 140.

22 De Blaauw, Sible. “Jerusalem in Rome and the Cult of the Cross.” In Pratum Romanum. Richard Krautheimer zum 100. Geburtstag, redacteur Renate L. Colella et al., 55 – 73. Wiesbaden: Reichert, 1997.

23 Bauch, Martin. “The Relics of Roman Churches in Nicolò Signorili’s Descriptio Urbis Romae.” In Relics, Identity and Memory in Medieval Europe, redacteurs Marika Räsänen, Gritje Hartmann en Jeff Richards, 115 – 184. Brepols: Turnhout 2016, zie aldaar no. 87. De reliquiis ecclesie sancte Marie in ara celi

24 Volgens een legende die in de 12e eeuw voor het eerst werd opgetekend in de Mirabilia Romae had de Keizer Augustus op deze plek een visioen over een altaar en de maagd Maria met het Christuskind.

25 Memoriale de mirabilibus et indulgentiis quae in urbe romana existunt, editie in Codice topografico della città di Roma, iv, redacteurs Roberto Valentini en Giuseppe Zucchetti, 75 – 88. Rome: Tipografia del Senato, 1953 aldaar 82 – 84.

26 “In tale vasca – come dimonstra la foto – furono rivenute due cassette di assai diverse dimensioni e diverso valore: nella più piccolo, lamiera di zinco erano conservate (secondo l’autentica ancora sigilata) le reliquie dei SS. Abbondio, Abbondanzio e Artemio; nella più grande parte della mascella di S. Elena.” D’Onofrio, Renovatio Romae, 89.

27 Dit zijn bevindingen gedaan tijdens mijn postdoctorale onderzoeksproject bij het Noors Instituut in Rome in 2021 – 2023, waarover ik in de toekomst uitvoeriger zal publiceren.

28 Freiberg, Jack. Bramante’s Tempietto, the Roman Renaissance, and the Spanish Crown New York: Cambridge University Press, 2014, 9 – 36.

afbeeldingen

Fig. 1 Afeelding in publiek domein, bron: Bibliothèque nationale de France (inv. nr. BnF MS grec 510, folio 440r).

Fig. 2 © Dipartimento per le libertà civili e l'immigrazione, Direzione centrale per gli affari dei culti e per l'amministrazione del Fondo edifici di culto, met dank aan het Ufcio per le Communicazioni Sociali del Vicariato di Roma.

Fig. 3 © Paolo Romiti, Alamy Stock Photo.

Fig. 4 Foto auteur

Fig. 5 Afeelding vrij voor gebruik (cc by-sa 3.0), foto: Valentina De Santis, bron: Wikimedia Commons.

Fig. 6 © David Hendrix, The Byzantine Legacy.

Marianne Ritsema van Eck

De Toren van Rome Over de functie en betekenis van de Torre dei Conti in de geschiedenis van middeleeuws Rome

de torre dei conti, een onduidelijke steenklont op de hoek van de Via dei Fori Imperiali en de Via Cavour, zal van weinig bezoekers de aandacht trekken. Gelegen tussen het monumentale Forum Romanum, de keizersfora en natuurlijk de eindeloze verzameling panfluitisten en spuitbuskunstenaars is het een plek waar je vooral langs loopt. De tieners op het bankje voor de toren op de eerste foto slaan er in ieder geval geen acht op. Het is mogelijk het meest zichtbare ongeziene monument van de stad.

En dat terwijl de Grote Dingen van 13e-eeuws Rome aan de voet van die toren langstrokken: variërend van meerdere processies tot de dagelijkse gang van karren vol landbouwproducten op weg naar de markt aan de voet van het Capitool. En als er oorlog uitbrak, tussen de oppermachtige eigenaar Riccardo Conti en diens vele vijanden, regende het op deze plek pijlen en stenen.

Wat we nu nog van de toren zien is voor een belangrijk deel het product van een tussen 1934 en 1936 met veel aandacht uitgevoerde restauratie. De architect en kunsthistoricus Antonio Muñoz was destijds als erfgoeddirecteur van Rome de hoofdverantwoordelijke voor de fascistische verbouwing van de stad. Via de aanleg van wegen en het ‘blootleggen’ en ‘bevrijden’ van verschillende monumenten, zoals de Torre dei Conti, moest de regering van Mussolini historisch worden gelegitimeerd.

Dit artikel gaat over die twee aspecten van middeleeuws Rome. Enerzijds over de middeleeuwse weertorens in het algemeen en die van de Conti-familie in het bijzonder en anderzijds over hoe en waarom deze torens vanaf de 12e eeuw het landschap gingen bepalen. Daarnaast zal er aandacht zijn voor de manier waarop deze symbolen van adellijke macht in de 20e eeuw werden ingezet om een nieuw beeld van de middeleeuwen op te roepen, en daarmee de machtsaanspraken van het fascistisch regime van Benito Mussolini te legitimeren.

De gemeenschap van torens

Het lot van de Conti-toren weerspiegelt dat van die vele honderden andere Romeinse torens. Zowel die van de adel, maar ook de klokkentorens van de kerken, gaven de stad al in de 12e eeuw het aanzien van een ‘veld van korenaren’.1 Daarvan zijn er nu maar enkele tientallen over, en die zijn veelal slechts met getuur tussen de wimpers door herkenbaar. Waar ze eerst het stedelijk landschap domineerden, zijn ze er in de afgelopen drie eeuwen door opgeslokt. De grootschalige bouw van torens door Kerk en adel was in de decennia vanaf het jaar 1000 een trend in heel Italië.2 Ook steden als Florence, Bologna en het beroemde San Gimignano werden in die mate volgebouwd dat zij er zelfs door gekenmerkt gingen worden.3

Fig. 1 — De Torre dei Conti, aanzicht van de noord- en westkant.

De Toren van Rome

De eerste toren in Rome is beschreven in 1069, wanneer deze genoemd wordt in een huurcontract als onderdeel van een complex bij Trastevere.4 Een dergelijke vermelding is een typische bron voor onderzoek naar torens, en in bredere zin de sociale geschiedenis van Rome.

De archetypische toren in de stad Vandaag de dag hebben we nog zo’n 40 adelstorens over. De meeste daarvan werden in de 12e eeuw gebouwd, als onderdeel van een breder proces van urbanisatie. Een goed voorbeeld daarvan is de toren bij de San Martino ai Monti (fig. 2), die anders dan de Torre dei Conti nog

wel grotendeels intact is. Deze toren heeft een tufstenen kern, met een mantel van zorgvuldig geselecteerd antiek baksteen. Hij heeft vier gelijke zijden van 9 meter met een hoogte van 30 meter, de muren zijn 1,5 meter dik. Oorspronkelijk had de toren smalle, langwerpige en naar binnen taps toelopende ramen. Deze waren in het bijzonder geschikt om vanuit verscholen positie eventuele belagers te observeren en beschieten. De toren was van binnen waarschijnlijk hol, met een houten trap naar houten verdiepingen en een zolder om op te schuilen. Deze indeling zegt veel over het gebruik: het gebouw had een primair militaire functie. In de tweede helft van de 12e eeuw ging de toren een andere fase in: op meerdere plekken werden

Fig. 2 — Torens bij de San Martino ai Monti.

Fig. 3 — De torens van de Capocci (A, B) stonden aan weerszijde van de Via in Selci, Via San Martino ai Monti. De Via Giovanni Lanza en het aangelegd plein lopen nu over dat traject.

de sleuven vervangen door de ramen die we nu zien. De vierkante openingen met marmeren lijsten lieten meer licht binnen en maakten het gebouw geschikt voor bewoning.5

De toren stond niet eenzaam in het stedelijk landschap. Aan de overkant van de straat staat nu nog een toren en samen maakten ze onderdeel uit van een groter complex van adellijke bezittingen: meerdere grote woningen, een paleis, een binnenplaats, allemaal omringd door nog meer vastgoed dat werd verhuurd aan diverse winkeliers en buurtgenoten. De eigenaars waren allen lid van dezelfde uitgebreide familie, een zogenaamde consorteria. 6 De verschillende gezinnen die daar deel van uitmaakten bezaten meestal een eigen woning binnen dat complex, en een deel van de toren. Dat gedeelde bezit van een gebouw, terwijl ander vastgoed simpelweg onder de verschillende takken werd verdeeld, zegt veel over het enorme symbolische belang van de torens voor de familie. Via het gezamenlijk bezit werd de familie bijeengehouden, met genoeg onafankelijkheid per gezin om onnodige onderlinge conflicten te vermijden.7

Onderdeel van die invloedsfeer waren ook kerken en andere religieuze instellingen, in dit geval de San Martino ai Monti en het naastgelegen klooster.8 Deze instellingen waren vaak de eigenaar van een deel van de grond waarop die genoemde bezittingen stonden. De familie liet dan een gebouw daarop neerzetten, of ombouwen. En dan werden die ‘bezittingen’ weer doorverhuurd aan cliënten, die als een sociale schil om het complex woonden en economisch van de familie afankelijk waren. Via hen werd er vervolgens veel invloed uitgeoefend op de buurt. In het ergste geval werden ze als hulptroepen opgetrommeld voor een gevecht.9

Behalve over de militaire en sociaal-symbolische functie, zegt de specifieke plaatsing van de torens ook wat over hun rol in het bredere stedelijk landschap van middeleeuws Rome. Dat is door de laat-19e- en vroeg-20e-eeuwse verbouwingen van Rome niet zo eenvoudig meer te zien. Behalve de restauratie van de kapitelen van de torens, werden twee grote doorgaande wegen door de buurt getrokken. Het ruim opgezette plein ontneemt nu het zicht van de oorspronkelijke smalle en steile weg die tussen de bovenstaande torens door liep en de belangrijkste doorgang vormde van het Forum naar de Santa Maria Maggiore (fig. 3).

De Toren van Rome

Deze weg lag op een van de belangrijkste processie-routes van de stad, die liep tussen de Santa Francesca Romana op het Forum naar de Santa Maria Maggiore.10 In de dagen voorafgaande aan een dergelijke processie werden de straten op de route opgeruimd en werden linten met verschillende kleuren aan de gevels gehangen. De gehele Romeinse bevolking verzamelde zich langs de route, waar geld aan hen werd uitgedeeld vanuit de stoet, die bestond uit de paus en zijn gevolg.11 Bij de San Martino beklom die stoet de (nu nog wel bestaande) Via Dei Selci, bezien door de verzamelde buurtbewoners. De stoet kwam zo langs de voet van de toren en keek er tegenop, omdat deze boven de laagbouw van het middeleeuwse landschap uit stak. Op de toren waren dan mogelijk de wapenschilden van de Capocci-familie, zoals dat bij andere torens ook het geval was.12 Deze familie was in het begin van de 13e eeuw eigenaar van de toren geworden, en presenteerde zich op deze manier aan de gemeenschap als de dominante familie in de buurt.

De torens vervulden dus verschillende rollen. Voor de eigenaars vormden ze de symbolische kern van het gedeelde bezit, van de eenheid van de familie. In tijden van oorlog waren ze een toevluchtsoord. Met de torens presenteerden die families zich daarnaast aan de omgeving. Gebouwd aan belangrijke doorgaande routes oefenden ze invloed uit op het religieuze en politieke leven van de stad.

Die invloed zou in het geval van de Capocci tanende blijken. Vanaf het begin van de 13e eeuw kwam een nieuw type edelman aan de macht: de baron. Zijn status was gebaseerd op de feodale beheersing van het Romeinse platteland en nepotisme aan het pauselijk hof. Met stadsburchten én enorme torens hielden de baronnen het leven in de stad in hun greep.

De Torre dei Conti

De Torre dei Conti is een voorbeeld van een dergelijke grote toren (fig. 4). Het bouwwerk aan het Largo Corrado Ricci werd in een eerste fase waarschijnlijk geconstrueerd als een typische toren zoals we eerder in de tekst zijn te-

Fig. 4 — Reconstructie van de noord-oostzijde van de Torre dei Conti.

gengekomen. Daarbij werd een bestaand antiek monument gebruikt als fundament, in dit geval een nis van de Templum Pacis. Wanneer we deze eerste fase moeten dateren, in de 9e dan wel de 12e eeuw, is overigens nog onderwerp van een lopende discussie.13

Over de tweede fase bestaat echter geen twijfel: tijdens het pontificaat van Innocentius iii (1198 – 1216) werd de ‘typische’ toren omgebouwd tot de meest monumentale toren van heel Rome: meer dan 21 meter breed en 62 meter hoog. De kern kreeg een nieuwe bakstenen mantel, in drie segmenten, onderverdeeld in meerdere verdiepingen. De opbouw was telescopisch: het onderste deel was het breedst, daarop stond een smaller segment en daar bovenuit stak de nog smallere top. In de flanken zaten langgerekte bogen over de gehele hoogte van het onderste segment van de toren en op verschillende plekken werden ramen aangebracht. Die ramen brachten licht in de verschillende verdiepingen, en wijzen er op dat de toren in deze fase niet alleen een militaire functie had, maar wellicht ook bewoond werd. De voet van de toren werd gedecoreerd met horizontale zwart-witte banden van ingemetselde stukken vuursteen en marmer over de hele breedte van de toren.

Als een soort 13e-eeuwse gang signs maakten die banden aan iedere voorbijganger duidelijk dat hier de Conti familie zetelde (fig. 5).14 Deze familie was machtig geworden als feodale heren van Segni op het Romeinse platteland ten zuidoosten van de stad. Met de verhefng van Lotario Conti tot paus Innocentius iii begon een ware opmars van de familie in de stad en haar ommeland.15 Op grote schaal werden familieleden en cliënten uit de omgeving van Segni tot kardinaal of bisschop benoemd.16 Huwelijkspolitiek was daarbij essentieel: er werden familieleden uitgehuwelijkt aan belangrijke Romeinse families zoals de Annibaldi. Met name Innocentius’ broer, Riccardo Conti, werd op verschillende manieren in een sleutelpositie gemanoeuvreerd. Het volledige Romeinse achterland ten zuidoosten van de stadsmuur werd onder diens controle gebracht: meer dan tien castelli (gefortificeerde dorpen), meerdere leengoederen (zoals Poli) en als kers op de taart het graafschap van Sora. De broers paus en heer beheersten zo kerk en land, en de toren werd van al die honderden torens dé toren van Rome: ‘turris urbis’. 17

Het gebouw was onderdeel van een groter complex en vormde een strategisch geheel met de gefortificeerde Markten van Trajanus, een stadskasteel waar de monumentale Torre delle Milizie nog steeds bovenuit steekt en die in het bezit waren van de Annibaldi.18 Dit samengestelde complex van bezittingen stond op een cruciale plek in de stad: niet alleen stond de Torre dei Conti op de route van de processie naar de Santa Maria Maggiore, het kruispunt was ook onderdeel van de route van de Possesso. In deze processie ging de paus bij zijn benoeming van de Sint-Pieter dwars door de stad naar de Sint-Jan van Lateranen om daar de tiara te accepteren. Behalve deze cruciale processies passeerden tevens alle goederen van de Conti-landerijen op het platteland de toren op hun weg naar de markt aan de voet van het Capitool. En dat Capitool was de zetel van de in 1143 heropgerichte Senaat, het Romeinse stadsbestuur. Het complex stond daarmee in het hart van de stad, daar waar het religieuze, economische en politieke leven samenkwamen.

Joep Beijst

Fig. 5 — Detail van de basis van de Torre dei Conti, met de marmeren en vuurstenen banden.

De Toren van Rome

Fig. 6 — Nicolas Perelle, naar Jan Asselijn, Gezicht op ruïnes in Rome, 1627-1655, gravure, 222 × 261 mm, Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.

De toren en het complex werden daarbij onderdeel van een ware constellatie van burchten en torens van Conti-Annibaldi. Daar hoorde vanaf 1246 bijvoorbeeld de SS. Quattro Coronati bij, nabij het Lateranen-complex, die een groot kardinaalspaleis kreeg waarmee het paleis van de paus en diens kerk kon worden verdedigd.19 De in huwelijk verbonden Annibaldi, eigenaars van de Torre delle Milizie, beheersten tussen het Lateranen-complex en de Torre dei Conti na een felle strijd met de Frangipane-familie uiteindelijk ook een volledig gefortificeerd Colosseum. Verder naar het noorden in Monti, in het domein van de Capocci, werd een stadsburcht gebouwd bij de San Nicola in Carcere, nog steeds aan de zwart-witte banden naast de trap te herkennen.20 Door de beheersing van de stad en haar instituties waren de religieuze, politieke en economische invloed nu gevestigd. Bovendien bepaalden de Conti wie en wat er vanuit het zuiden de stad in kwam.

Van het nepotisme dat aan die macht ten grondslag lag, was de Torre dei Conti óók het symbool. Behalve een groot internationaal netwerk, hadden de Conti-broers namelijk ook een internationale reputatie. De Engelse geestelijke Mattheus Paris, die overigens überhaupt behoorlijk sceptisch was over de groeiende invloed van de toenemende bemoeienis van Rome in lokale geloofskwesties onder Innocentius iii, maakte namelijk in de marge van zijn Chronica Maior melding van het gebouw en diens eigenaars:

Bij datzelfde concilie was er iemand die een opmerking maakte over de edele toren die paus Innocentius had gebouwd voor zijn broer, graaf Riccardo, van geld dat hij van de kerk had gestolen:

‘Jezabels zonde maakt in Rome een nieuwe burcht voor Bel;

De schuldige is Abel: zijn broer creëerde dit Babel.’21

Niet alleen maakt Paris dus korzelig melding van de grootschalige toe-eigening van kerkelijk geld, hij voegt ook een (ietwat inconsistent) grapje toe met daarin de toren als een nieuwe Toren van Babel en Innocentius en Riccardo als Jezabel/Abel.22

De toren werd in toenemende mate het mikpunt van de groeiende spanningen in de stad. Toen een lid van de invloedrijke Romeinse baronnenfamilie Orsini bij een knokpartij bij de Sint-Paulus buiten de Muren om het leven kwam, werd diens lijk demonstratief aan de voet van de Torre dei Conti achtergelaten.23 En op het moment dat de Poli zagen dat hun oude leengoederen werden afgepakt en vervolgens overgedragen aan Riccardo Conti, barstte de bom. Op verschillende plekken in Monti braken straatgevechten uit. In de Gesta Innocentii iii, een uit het pauselijk hof afomstige beschrijving van het pontificaat van Innocentius iii, kunnen we lezen dat de torens ook in de 13e eeuw op zo’n moment niet alleen een symbolische functie hadden:

Want Riccardo, de broer van de paus, had hem gul bijgestaan in zijn uitgaven, en ze bouwden torens van hout als ze geen stenen hadden, en dijken en grachten. Ze versterkten thermencomplexen, fortificeerden kerken, en vochten dag en nacht. Dat gebeurde niet alleen op de grond, door soldaten en voetvolk, maar ook door degenen die de torens bewaakten en bemanden: zij vuurden stenen en pijlen af. Ze hadden namelijk ballista’s opgezet, en mangonellen, en hadden die bemand. Ze streden daarbij zo fel dat ze, behalve moord en doodslag, ook verwoestingen aanrichtten bij huizen, en branden veroorzaakten.

Maar toen Giovanni Capocci niet stopte met het bouwen van torens, begon Pandolfo de Bonentoren op een antiek monument te zetten, dat zo dicht bij diens huis was, dat hij daar uit dat ge-

bouw met slingers stenen naartoe kon gooien. Capocci was erg bedroefd: toen de Bonentoren eenmaal was verrezen, konden er geen mensen meer voor het huis rondlopen, vanwege het gooien van die stenen. Maar ook de zonen van Pietro Alessio, aanhangers van Pandolfo, bouwden een hoge toren op diezelfde heuvel, en Gilido Carbone, eveneens een helper van hem, liet zijn drie torens verrijzen. En Pietro Annibaldi, de zwager van de paus, begon tegenover de poorten van het Colosseum een toren te bouwen, hoewel Jacopo Frangipani en de weduwe Raimondo Frangipani zich verzetten en hem hinderden waar ze maar konden, door stenen en pijlen af te vuren vanuit het Colosseum en de toren van Raimondo. Hij liet zich echter door die tegenstand niet van de bouw weerhouden.24

Opgegaan in het landschap

Het Romeinse stadsbestuur deed in de 13e eeuw meerdere pogingen om dergelijke factiestrijd te bedwingen, en diverse keren was de systematische sloop en regulering van torens daar onderdeel van.25 Geen centraal gezag was echter in staat de positie van de baronnen werkelijk te betwisten. Toen het pauselijk hof, ook om die reden, zich naar Avignon verplaatste, werd de onderlinge strijd alleen maar heviger. Maar toen dat hof uiteindelijk terugkeerde in 1408, waren torens als statussymbool goeddeels in onbruik geraakt. Nicolaas v (r.1447 – 1455) liet nog twee ronde torens bij het Vaticaan neer zetten, die van Paulus iii (r.1534 – 1549) stak op het Capitool boven de stad uit. Intussen was het renaissancepaleis dé nieuwe adelswoning geworden, zoals bijvoorbeeld het Palazzo Farnese. Dat gebouw heeft in zijn geheel een hoogte die in de 12e eeuw alleen door de torens van de stad bereikt werd. Die ontwikkeling in de hoogte voltrok zich overal op het Marsveld: straten raakten volgebouwd met aaneengesloten rijen paleizen en appartementencomplexen, met steeds meer verdiepingen. De stad slokte op die manier als het ware de torens op.

Joep Beijst

De Toren van Rome

De heruitvinding van een middeleeuwse toren Wat Antonio Muñoz, erfgoeddirecteur van Rome en hoofdarchitect van de Via dell’Impero onder Mussolini, in 1931 aantrof was dan ook een schim van de toren die er ooit door de oppermachtige Conti was neergezet. In 1348 had een aardbeving haar al haar top gekost, en lange tijd bleef de toren nog wel enigszins herkenbaar (zie fig. 6). Aan het begin van de 20e eeuw was er echter een palazzo tegenaan gebouwd, waarvoor de buitenmuren waren doorgebroken en de verdiepingen werden opgedeeld en zo efciënt verkamerd. Dit geheel van paleis en toren stond op de rol voor sloop voor de aanleg van de Via dell’Impero (de huidige Via dei Fori Imperiali).

Zo ver kwam het niet: Muñoz besloot het middeleeuwse monument te heruitvinden.26 De toren werd geïsoleerd door de sloop van het palazzo, en Muñoz creëerde een eerder niet bestaand huisje met binnenplaats aan de noordkant van de toren door de binnenmuren van een ander gebouw als buitenmuur te gebruiken. Aan de kant van de Via dell’Impero kreeg de façade een compositie van staande en liggende ramen met marmeren vensters. Met name die keuze is raadselachtig, omdat de architect de oorspronkelijke symmetrische verschijning van de toren kende: hij was bekend met de talrijke vroegmoderne prenten en tekeningen met daarop de toren in een meer complete vorm (een afdruk van fig. 6 was bijvoorbeeld onderdeel van Muñoz’ collectie), en was nauw betrokken bij de analyse van de overgebleven resten.27 Desalniettemin koos hij voor een versie met de huidige asymmetrische compositie, op zuiver esthetische gronden.28 Op die manier creëerde Muñoz een middeleeuwse toren zoals die er nooit had gestaan –een 20e-eeuws idee van een middeleeuws monument.

Het fascistische regime herkende snel het symbolisch potentieel van de toren en de connotaties van macht en strijd die ermee samenhingen. Het gebouw ging vanaf 1937 de Arditi huisvesten. De leden van dat legeronderdeel waren in de Eerste Wereldoorlog bekend ko-

men te staan als de meest geharde soldaten van het Italiaanse leger, en na die oorlog werden zij met hun zwarte uniformen en logo met schedels met messen tussen de tanden de archetypes van de fascistische beweging en hun beeldtaal. Ze namen met veel vlagvertoon in een lange processie hun intrek. In 1938 kwam de leider van de groep, Alessandro Parisi, bij een auto-ongeluk om het leven. Hij werd, weer na een grootse processie in de vorm van een begrafenisstoet, begraven in de kelder in een Romeinse sarcofaag uit de 1e eeuw n.Chr.29 En toen in dat jaar Adolf Hitler op bezoek kwam in de Eeuwige Stad, trok hij over de Via dell’Impero langs de toren. Van de route werden op de voorpagina’s van verschillende regionale kranten in Duitsland een kaartje afgedrukt, met daarop ook de Torre dei Conti (fig. 7).30

Fig. 7 — Detail van de voorpagina's van de Rheinisch-Bergische Zeitung en de Bergische Post van 3 mei 1938, met daarop het kaartje van de route van Hitler door Rome. De Torre dei Conti is te vinden bij nummer 15. Op volgende pagina volledige voorpagina's.

Zo raakte deze heruitgevonden middeleeuwse toren verknoopt met de machtsaanspraken en geweldscultus van het fascistisch regime. Er werd een nieuwe grimmige betekenis gegeven aan het middeleeuwse verleden van de stad. Die betekenis gaat inmiddels gelukkig ook voorbij aan de kletsende tieners op het bankje op de eerste foto.

eindnoten

1 Yawn, Lila. “Public access, action, and display in Rome of the later anni mille” in: Smith, Gregory en Jan Gadeyne (red.). Perspectives on Public Space in Rome, from Antiquity to the Present Day (Farnham 2013) p. 85 – 105.

2 Settia, Aldo A. “Lo sviluppo di un modello: origine e funzioni delle torri private urbane nell’Italia centrosettentrionale” in: Paesaggi urbani dell’Italia padana nei secoli viii – xiv (Bologna 1988) p. 155 – 171.

3 Carocci, Sandro en Nicoletta Giannini. “Portici, palazzi, torri e fortezze. Edilizia e famiglie aristocratiche a Roma (xii – xiv secolo)” in: Studia historica. Historia medieval 39,1 (2021) p. 7 – 44.

4 Dey, Hendrik. The Making of Medieval Rome (Cambridge 2021) p. 181.

5 Bianchi, Lorenzo. Case e torri medioevali a Roma (Rome 1998) p. 3 – 98.

6 Carpegna Falconieri, Tommaso di. “Torri, complessi e consorterie: alcune riflessioni sul sistema abitativo dell’aristocrazia romana nei secoli xi e xii.” in: Rivista storica del Lazio 2,2 (1994) p. 3 – 15.

7 Vendittelli, Marco. “La famiglia Curtabraca. Contributo alla storia della nobiltà romana del Duecento” in Mélanges de l’École française de Rome. Moyen-Age 101, 1 (1989) p. 177 – 272. Hubert, Etienne. Espace urbain et habitat à Rome du xe siècle à la fin du xiiie Siècle (Rome 1990) p. 179 – 200.

8 Keyvanian, Carla. Hospitals and Urbanism in Rome, 1200 – 1500 (Leiden Brill 2016).

9 Maire-Vigueur, Jean-Claude. “Guerres et fortifications dans la Rome communale”, in Cressier, P. (éd.). Castrum 8. Le château et laville. Espaces et réseaux (Vie-xiiie siècle), Madrid-Rome, Casa de Velazquez et Ecole française de Rome (2008) p. 311 – 323.

10 Wickham, Chris. Medieval Rome. Stability and Crisis of a City 900 – 1150 (Oxford 2015) 324. Rodolfo Lanciani, L’itinerario di Einsiedeln e l’ordine di Benedetto canonico (Rome 1891) p. 88 ff. Zie ook het artikel van Klazina Staat in Roma Aeterna 10.1.

11 Maire-Vigueur, Jean-Claude. L’autre Rome (Parijs Tallandier 2010).

12 Vendittelli, La famiglia Curtabraca (1989) p. 223.

13 Meneghini, Roberto. ‘Le torri di Roma. I rilievi delle Torri dei Conti e delle Milizie’. in: Bullettino della Commissione Archeologica Comunale di Roma, 2019, 120 (2019), 109 – 126.

14 Keyvanian, Carla. Hospitals and Urbanism in Rome, 1200 – 1500 (Leiden Brill 2016) p.249.

15 Over de Conti zie Dykmans, Marc. “D’Innocent iii a Boniface viii. Histoire des Conti et des Annibaldi.” in: Bulletin de l’institut historique Belge de Rome xlv (1975) p. 17 – 211; Carocci, Sandro. Baroni di Roma. Dominazioni signorili e lignaggi aristocratici nel duecento e nel primo trecento (Rome 1993) p. 371 ff; Thumser, Matthias. Rom und der römische Adel in der späten Stauferzeit (Tubingen 1995) p. 75 ff

16 Zoals Ugolino uit Anagni, de latere paus Gregorius ix, die bisschop van Ostia bisschop werd gemaakt.

17 Tomassetti, Francesco. Le torri medievali di Roma (Rome 1990) 173.

18 Keyvanian, Carla. Hospitals and Urbanism in Rome, 1200 – 1500 (Leiden Brill 2016) 222 ff. De huidige vorm van de Torre delle Milizie, met een telescopische opbouw vergelijkbaar met die van de Torre dei Conti, ontstond pas in de tweede helft van de 13e eeuw, daarvoor was het een meer klassieke toren zoals die van de Capocci. Zie voor relatieve datering ook Carocci, Sandro en Nicoletta Giannini. “Portici, palazzi, torri e fortezze. Edilizia e famiglie aristocratiche a Roma (xii – xiv secolo)” in: Studia historica. Historia medieval 39,1 (2021) p. 7 – 44.

19 Daarover meer in het artikel van Pax Veerbeek in dit nummer.

20 Keyvanian (2016) p. 250 – 255. Het paleis ging later de Borgia-familie huisvesten en kwam daarna in het bezit van de Borghese.

21 Matthaei Parisiensis, monachi sancti Albani, Chronica maiora editie Henry Richards Luard Vol ii (Londen 1874) p. 630 n.3, vertaling Maurits Lesmeister.

22 Met dank aan Maurits Lesmeister en Stephen van Beek voor de interpretatie van Jezebel/Abel.

23 “Gesta Innocentii PP. iii ab auctore anonymo sed coaetaneo scripta” cxxxvii in Iacobus Paulus Migne, red., Patrologia Latina 214 (Lutetiae, 1833) vol. 214 coll. xvi – ccxxviii.

24 Migne, Gesta Innocentii cxxxix., vertaling Maurits Lesmeister

25 Tomassetti, Francesco. Le torri medievali di Roma (Rome 1990) p. 8 – 10.

26 Porretta, Paola. “L’invenzione di una Torre medievale” in: Elisabetta Pallottino ed. Roma, Torre dei Conti. Ricerca, formazione, progetto. Ricerche di Storia dell’arte 108 (Rome 2012) p. 61 – 78.

27 Zie Leone, Rossella. “La grafica del passato tra documentazione ed evocazione: Antonio Muñoz collezionista.” in: Lucia Cavazzi et al, Incisioni Romane dal 500 all’ 800 nella Collezione Munoz. Il Catalogo informatizzato della Raccolta Grafica Comunale (Rome 1993) p. 16 – 20. En afeelding Perelle aldaar op p. 60.

28 Porretta (2012) p. 64.

29 Diebner, Sylvia. “Die nördliche Exedra des Templum Pacis und ihre Nutzung während des Faschismus” in: BABesch 76 (2001) p. 193 – 208 en “La Torre dei Conti negli anni del Governatorato (1926 – 1944)” in: Pallottino, Elisabetta (ed). Roma, Torre dei Conti. Ricerca, formazione, progetto. Ricerche di Storia dell’arte 108 (Rome 2012) p. 85 – 92.

30 Zoals bijvoorbeeld de Westfälische Landeszeitung en de hier afgedrukte Rhein-Bergische Zeitung.

afbeeldingen

Fig. 1 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 2 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 3 Illustratie Rogier Kalkers, © Roma Aeterna, naar: Bianchi, Lorenzo. “Medieval survivals in modern Rome” in: Transactions on the Built Environment 39 (1999): 445.

Fig. 4 Illustratie Rogier Kalkers, © Roma Aeterna, naar: Alexandru Garconita, Andreea Stanila, Delia Suciu in: Pallottino, Elisabetta (ed). Roma, Torre dei Conti. Ricerca, formazione, progetto. Ricerche di Storia dell’arte 108: 17.

Rome: Carocci, 2013.

Fig. 5 Foto: © Robin Oomkes.

Fig. 6 Afeelding in publiek domein, bron: Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam (inv. nr. rp-p-h-h-997).

Fig. 7 Copyrightstatus onbekend, bron: Deutsches Zeitungsportal.

Auteursbiografieën

Joep Beijst studeerde geschiedenis in Nijmegen. Sinds 2013 werkt hij als docent geschiedenis op het Barlaeus gymnasium te Amsterdam. Daarnaast is hij mede-oprichter van Stichting Roma Aeterna. Op dit moment is hij een onderzoek naar de functie en betekenis van adelstorens in middeleeuws Rome aan het voorbereiden.

Lex Bosman studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht, waar hij in 1990 promoveerde. Hij was aan die universiteit universitair docent, waarna hij als hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam werkzaam was van 2007 tot zijn pensionering in 2023. In zijn onderzoek richt hij zich vooral maar niet uitsluitend op vroegchristelijke en middeleeuwse architectuur. Een ander belangrijk deel van zijn onderzoek betrof architectuurtekeningen uit de 16e eeuw.

Fer van Campen is classicus en gitarist. Hij doceert Italiaans, Japans, klassiek Grieks en Latijn aan het Stedelijk Gymnasium Arnhem. Hij is gepromoveerd op een proefschrift over de dichter Lucanus. Hij heeft een groot aantal Romereizen georganiseerd en begeleid voor scholen in binnen- en buitenland en verblijft regelmatig in de Eeuwige Stad. Een van zijn specialismen is literatuur in Rome en Italië door de tijden heen.

Rogier Kalkers studeerde Mediterrane Archeologie aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam en werkte als archeoloog aan de Universiteit Leiden, de Sapienza Universiteit in Rome en het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome. Momenteel leidt hij een onderzoeksproject aan de Universiteit van Amsterdam naar de herkomstgeschiedenis van de archeologische collecties van het Allard Pierson.

Robin Oomkes haalde zijn BA geschiedenis en kunstgeschiedenis aan de Humboldt-universiteit in Berlijn en een Research Master Arts & Culture aan de Universiteit Leiden. Aan die universiteit werkt hij aan een PhD over de Fridtjov, een kolossaal beeld van een vikingheld dat de Duitse keizer Wilhelm ii in 1913 aan Noorwegen schonk. Sinds 2021 woont hij vanwege het werk van zijn echtgenote met zijn gezin in Rome. Naast liefebber van monumentale kunst is hij, sinds hij op zijn 14e verjaardag een Oost-Duitse spiegelreflexcamera kreeg, hartstochtelijk fotograaf.

Lenneke van Raaij is universitair docent middeleeuwse geschiedenis aan de Radboud universiteit en als onderzoeker verbonden aan het Radboud Institute of Culture and History. Als historicus is zij gespecialiseerd in handschriften en religieuze cultuur uit de vroege en hoge Middeleeuwen. Haar proefschrift ging over de rol van bisschoppen in het creëren van lokale identiteit in kloosters en steden in de 10e en 11e eeuw.

Marianne Ritsema van Eck is universitair docent middeleeuwse geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Haar belangrijkste aandachtsgebied is de religieuze cultuur van de Late Middeleeuwen en de Vroege Moderne Tijd. Na haar promotie aan de Universiteit van Amsterdam in 2017, doceerde Ritsema van Eck middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit Leiden (2018–2021) en werkte ze als postdoctoraal onderzoeker bij het Noors Instituut in Rome (2021–2023) aan het project St Helena and the City of Rome: Re-inventing the Late Antique Christian past in Early Modernity (c. 1450-1650).

Klazina Staat is universitair docent Latijnse literatuur en Romeinse cultuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze is gespecialiseerd in laatantieke en vroegmiddeleeuwse Latijnse literatuur. Haar interesses gaan met name uit naar hagiografie en reisliteratuur van pelgrims naar Rome en Palestina. Ze is ook geïnteresseerd in de rol van het Latijn als kosmopolitische taal in Europa. In haar onderzoek combineert ze literaire en materiële bronnen, zoals het middeleeuwse boek.

Pax Veerbeek studeerde kunstgeschiedenis (BA en MA) en rechtsgeleerdheid (BA) aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is gespecialiseerd in de Italiaanse Renaissance, met een focus op klassieke receptie. Zij deed een onderzoeksstage in de Vaticaanse Musea en verbleef in het najaar van 2023 met een stipendium aan het knir. Bij Roma Aeterna is zij redacteur en lid van het onderwijsteam.

Stijn Vennik studeerde geschiedenis in Leiden, waar hij in 2014 zijn masterdiploma haalde. Zijn scriptie was een vergelijkende analyse tussen de ‘crisis’ van de 3e eeuw en de tetrarchie. Op dit moment werkt hij als archiefmedewerker aan het herkomstonderzoek van het Allard Pierson. In 2019 publiceerde hij Van de gladiatorenkeizer tot de gepensioneerde tiener, een populaire geschiedenis van het Romeinse rijk tussen 180 en 476.

Wim Verbaal is professor Latijnse taal en literatuur aan de universiteit Gent. Hij is verantwoordelijk voor het Internationale Onderzoeksnetwerk Literature without Borders, voormalig voorzitter van het Henri Pirenne Instituut voor Middeleeuwse Studies, lid van het International Medieval Latin Committee en van redactiecommissies bij Corpus Christianorum, Sacris Erudiri en Toronto Medieval Texts. Zijn onderzoek omvat de Latijnse poëtica en haar ontwikkeling binnen de middeleeuwse literatuur. Verder publiceert hij over het Latijn als kosmopolitische taal in de Europese Middeleeuwen en moderne tijd, over de poëtica van kosmopolitische literaturen en over het ontstaan en impact van het klassieke paradigma op modern Europa. Bovendien is hij actief vertaler uit het Latijn en publiceert hij over de problematiek van het vertalen uit kosmopolitische talen.

Mariëtte Verhoeven is docent bij het departement Geschiedenis, Kunstgeschiedenis en Oudheid van de Radboud Universiteit en onderzoeker bij het Radboud Institute for Culture and History. Verhoeven is gespecialiseerd in vroeg-christelijke en Byzantijnse cultuur- en architectuurgeschiedenis. Haar interesse gaat daarbij uit naar de lange lijnen van de geschiedenis met een focus op het Byzantijnse erfgoed in Istanbul. Momenteel richt haar onderzoek zich op het watererfgoed in Istanbul, en het gebruik van digitale technieken om het publieke bewustzijn van en de betrokkenheid bij cultureel erfgoed te vergroten. Verhoeven geeft regelmatig lezingen voor een breed publiek.

Jürgen Zangenberg is hoogleraar Antiek Jodendom en Vroeg Christendom aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoek richt zich op de plaats van vroegjoodse en vroeg-christelijke samenlevingen binnen de Romeinse context. In 2008 ondernam Zangenberg met zijn collega’s de eerste opgravingen op de Galilese heuvel Horvat Kur, waar tot nu toe een synagoge en woonhuizen uit de periode van 500-700 n.Chr. zijn blootgelegd.

Verhoeven

1. S. Pieter

2. Civitas Leonina

3. Palatijn

Van Raaij

4. Engelenburcht

5. Lateraan

Bosman

5. S. Giovanni in Laterano

Veerbeek

6. SS. Quattro Coronati

Oomkes

7. Biblioteca Hertziana

8. S. Sebastiano al Palatino

9. Cimitero Acattolico

Kalkers

10. Palazzo de’ Penitenzieri

11. S. Spirito-ziekenhuis

12. SS. Michele e Magno

Verbaal

13. S. Anastasia

14. S. Maria in Cosmedin

15. S. Nicola in Carcere

16. Casa dei Pierleoni

17. S. Maria in Trastevere

18. S. Maria in Monticelli

Ritsema Van Eck

19. S. Maria in Aracoeli

20. Mausoleum van Helena

Augusta

Beijst

21. Torre dei Conti

22. Piazza di S. Martino ai Monti

6. SS. Quattro Coronati

Roma Aeterna

r o ma a nn o 1000

Jaargang 12 — #01

Tijdschrift Roma Aeterna is geïnspireerd op de cultuur en de geschiedenis van Rome en publiceert nieuw wetenschappelijk onderzoek, contemporaine kunst en literatuur.

Ondanks onze pogingen om alle rechthebbenden van het gebruikte materiaal te achterhalen, kan het zijn dat wij daar niet in alle gevallen in zijn geslaagd. Voor onverhoopt onjuiste vermelding zijn de samenstellers niet aansprakelijk. Bezitters van copyright wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de redactie.

Voor meer informatie over abonnementen en het aanleveren van kopij neemt u contact op met de redactie of kijkt u op onze website: — redactie@romaaeterna.nl — www.romaaeterna.nl

Met dank aan onze donateurs en het Koninklijk Nederlands Instituut Rome (knir).

Hoofdredactie

Rogier Kalkers en Maurits Lesmeister

Gasthoofdredactie

Joep Beijst en Klazina Staat

Eindredactie

Charlotte van Arnhem

Redactie

Koen de Groot, Raphael Hunsucker, Lotte Kokkedee, Maurits Lesmeister, Thom van Leuveren, Klazina Staat, Marleen Termeer, Pax Veerbeek, Eline Verburg en Martijn Visser

Beeldredactie

Rogier Kalkers (coördinator), Menno Balm (beeldende kunst), Berend Beekhuis, Anne Haak, Ellen Hooghoudt

Productieadvies

Joep Beijst

Vormgeving

Bureau Merkwaardig / Daphne de Vries

juni 2024

issn 2352 – 6351

© Stichting Roma Aeterna 2024

Roma Aeterna wordt gedrukt door Pantheon

Drukkers te Velzen-Noord. Hiervoor werd de productie jarenlang mede mogelijk gemaakt door Wanda Scheffer van Zwaan Lenoir te Wormerveer.

Roma Aeterna wordt uitgegeven door de Stichting Roma Aeterna te Amsterdam.

Bestuur

Tamara van Kessel (voorzitter)

Laura Ruhé (secretaris)

Tomas Meijs (penningmeester)

Raphael Hunsucker

Communicatie en evenementen

Joy Mense (coördinator), Berend Beekhuis, Thom van Leuveren, Laura Ruhé en Leonie Sterenborg

Website

Marcella Mul

Labrys Reizen

De specialist voor al uw Romereizen

Zeg je Ro m e, dan zeg je Labrys. Al m eer dan 30 jaar is Labrys Reizen de specialist voor groepsreizen op m aat. Of je nou per touringcar, trein of vliegtuig reist, of je alleen Ro m e bezoekt dan wel de Eeuwige Stad co m bineert m et een uitstapje naar Ca mpanië of Florence, of je voor het eerst gaat of Rom e je tweede thuis is: Labrys denkt met je m ee en zorgt voor m aatwerk voor jouw groep. Wil je een offerte ontvangen of je reisplannen m ondeling bespreken, nee m dan contact m et ons op! labrysreizen.nl 024-3822110

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.