1
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
2
ROMA AETERNA MVSAEVM BATAVOBELGICVM NOVISSIMORVM STVDIORVM
AD RES ROMANAS PRISCAS HODIERNASQVE SIVE CAPVT MVNDI NECNON CVNCTARVM MATREM ECCLESIARVM SCILICET
AD VRBEM AETERNAM PERTINENTIVM
ADIVVANTE REGIO INSTITVTO NEERLANDICO ROMAE AMSTELODAMI NOVIOMAGIQVE A JOSEPHO BEIJST ET RAPHAELE HVNSVCKER
CONDITVM AD MMXIII
ANNO MMDCCLXV AB VRBE IN AETERNITATEM CONDITA Jaargang 2, aflevering I: Augustus Amsterdam 2014 Deze uitgave kwam in mei 2014 tot stand in samenwerking met de
3
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Voorwoord
I
n 2014 is het het tweeduizend jaar geleden dat Augustus overleed, de man die de geschiedenis is ingegaan als de eerste Romeinse keizer. Met dit themanummer van Roma Aeterna staan we stil bij zijn indrukwekkende nalatenschap in de Eeuwige Stad. De nadruk ligt daarbij niet zozeer op Augustus’ eigen tijd, als wel op de tweeduizend jaar waarin zijn daden op wisselende wijze werden herinnerd en zijn historische erfenis voelbaar is gebleven. Voor veel lezers zal dit nummer tevens een eerste kennismaking vormen met Roma Aeterna. Een passender welkom kunnen we ons moeilijk voorstellen. Door de uitgebreide herdenking van Augustus’ sterfjaar in binnen- en buitenland staat het intrigerende thema van zijn heerschappij weer op de agenda, zowel in de wetenschap als in de culturele wereld. Publicaties, congressen en tentoonstellingen volgen elkaar op, met een te verwachten piek rond 19 augustus (Augustus’ sterfdag) en 23 september (zijn geboortedag). Daar lopen we met dit themanummer graag op vooruit. Het doel van Roma Aeterna is om actuele wetenschappelijke inzichten over de (cultuur)geschiedenis van Rome voor een breed publiek toegankelijk te maken, met aandacht voor specifieke plekken in de stad. We beschouwen het dan ook als een gunstig voorteken dat het tweede nummer van dit nieuwe tijdschrift aan zo’n relevant en actueel onderwerp kan worden gewijd. Voor iedereen die Rome dit jaar bezoekt zal de herdenking van Augustus niet te missen zijn; maar ook in eigen land worden er talrijke activiteiten georganiseerd. Een enkele lezer zal zich daarbij wellicht afvragen welke toegevoegde waarde dit themanummer nog kan bieden bij hetgeen reeds wordt ondernomen. Het antwoord daarop is drieledig. Ten eerste richt Roma Aeterna zich, zoals blijkt uit het eerste woord in de naam van dit tijdschrift, op de stad Rome en de vele plekken in de stad waar haar geschiedenis tastbaar wordt, vaak met een buitengewoon rijke historische gelaagdheid. Dat brengt ons bij het tweede punt van onderscheid, gesymboliseerd door het tweede woord in de naam. Veel meer dan de andere herdenkingsactiviteiten richt dit nummer zich niet enkel op de augusteïsche periode (die bij velen van onze lezers ongetwijfeld goed bekend is), maar vooral ook op de tweeduizend jaar daarna. Rome is namelijk niet alleen de ‘Eeuwige Stad’ omdat ze zo een indrukwekkende, bijna drie millennia omvattende geschiedenis heeft. Eeuwigheid is meer dan alleen een groots verleden: ze behelst ook de blijvende actualisering van de geschiedenis in het heden en de tijd die komen gaat. Daar heeft het in Rome, misschien meer nog dan enige andere plek ter wereld, nooit aan onbroken. Om die reden is dit nummer juist ook gewijd aan Augustus’ nalatenschap en de doorwerking van zijn daden in latere tijden, zoals die hun sporen in de geschiedenis van de stad hebben nagelaten. Het derde en laatste punt waarop Roma Aeterna zich onderscheidt is niet minder belangrijk. Via de reeds genoemde kanalen (publicaties en tentoonstellingen) zullen de enorme ontwikkelingen die zich de laatste decennia hebben voorgedaan in de wetenschappelijke studie van het augusteïsche tijdvak zeker voor een deel hun weg naar een groter publiek vinden. Toch gaat de wetenschappelijke nuance onder druk van verkoop- en bezoekerscijfers soms verloren, en wordt verondersteld dat het publiek zich alleen in steeds kortere spanningsbogen en hapklare brokken tot interesse laat verleiden. Roma Aeterna publiceert onderzoek onder het motto: contextualiseren in plaats van simplificeren. We nemen u als lezer graag serieus, en gaan ervan uit dat u ook voor langere en uitgebreid geannoteerde artikelen niet terugschrikt. De artikelen in dit themanummer zijn erop gericht enerzijds nieuw onderzoek (soms voor het eerst) te presenteren en anderszijds het bestaande wetenschappelijke onderzoek toegankelijk en inzichtelijk te maken. Dat juist het thema van Augustus en zijn lange erfenis zich daar bij uitstek voor leent, is een stelling die we met dit themanummer kracht hopen bij te zetten. We wensen u veel leesplezier en zien uit naar uw reacties. De redactie
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
4
Inhoudsopgave Inleiding
Raphael Hunsucker en Marleen Termeer
6
Karl Galinsky over herinnering, Rome en Augustus - een interview in drie bedrijven
11
De zonnewijzer van keizer Augustus: opkomst en neergang van een hypothese
16
Raphael Hunsucker en Marleen Termeer
Frans Maes
Niet alleen het stille strand van zijn regering: de Ara Pacis Augustae en de Res Gestae Divi Augusti 28
Richard Haasen
Augustus van Trajanus tot Theodosius: een exemplum in de literatuur van de keizertijd
37
Diederik Burgersdijk Per Invictam Crucem. De obelisk op de Esquilijn
45
Tussen twee noodlijdende pausen en een nieuwe imperialistische keizer. De veelzijdige omgang met het auguste誰sche verleden in Rome, 1775-1823
53
Jeannette van Arenthals
Floris Meens
Fascisme in de taal van Augustus. De Latijnse literatuur van het ventennio fascista 63
Han Lamers en Bettina Reitz-Joosse
Stralen als gelijken: de Augustalia (1937) van Anacleto Trazzi. Fascistische ideologie in de spiegel van antieke idealen
73
Signalement: Annelotte Janse wint Caput Mundi Prijs 2014
79
Signalement: Lancering Hadrianusproject van het Koninklijk Nederlands Instituut Rome
81
Siward Tacoma en Martje de Vries Raphael Hunsucker
Suzan Derksen
5
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Inleiding 2000 jaar Augustus – doorwerking en navolging van het ideaalbeeld van de Romeinse keizer
Raphael Hunsucker en Marleen Termeer
O
p de 19e dag van de maand die naar hemzelf was vernoemd, in het jaar 14 n.Chr., rond drie uur ’s middags, overleed in Nola, ‘in dezelfde slaapkamer als zijn vader Octavius, vijfendertig dagen voor zijn 76e verjaardag’,1 de man die was geboren als C. (Gaius) Octavius, zoon van Gaius, en stierf als Imperator Caesar Divi Filius Augustus Pater Patriae, “Opperbevelhebber Caesar, zoon van de Vergoddelijkte, de Verhevene, Vader des vaderlands”.2 In het significante verschil tussen die beide namen van dezelfde persoon (die wij doorgaans Octavianus, Augustus of ‘de princeps’ noemen) laat zich aflezen van welke uitzonderlijke proporties de veranderingen waren die de Romeinse staat tijdens zijn leven had ondergaan. Octavius begon zijn leven als een bemiddelde, maar onbetekenende aristocratische jongeman, en eindigde, nadat hij alle hoofdrolspelers in het grootste conflict van de Romeinse geschiedenis had overleefd, als princeps en alleenheerser van het Romeinse Rijk. Met Augustus begon de nieuwe politieke orde van het keizerrijk. Die zou niet alleen de antieke wereld in zijn eigen tijd en de eeuwen na hem, maar ook de verdere geschiedenis van Europa en de landen rond de Middellandse Zee op beslissende wijze beïnvloeden. Nu het dit jaar 2000 jaar geleden is dat Augustus’ roerige leven tot een einde kwam, dringt zich de vraag op wat er in de eeuwen na zijn dood nog over is gebleven van zijn invloedrijke rol op het wereldtoneel, de herinnering aan zijn wapenfeiten en zijn indrukwekkende culturele nalatenschap. Op die vraag hoopt dit themanummer van Roma Aeterna enige nieuwe antwoorden te bieden. De keuze om vooral stil te staan bij het voortleven en de receptie van Augustus na zijn dood komt voort uit een aantal verschillende overtuigingen. De eerste twee daarvan zijn vooral praktisch van aard. Roma Aeterna is diachroon opgezet en bedoeld om fenomenen in hun volledige chronologische reikwijdte te behandelen, met oog voor de specifieke historische gelaagdheid van Rome. Een receptiethema lag dus voor de hand. Bovendien is er in het gangbare aanbod over Augustus vooral veel te vinden over de augusteïsche periode zelf, en veel minder over de doorwerking ervan. Die lacune hebben we enigszins willen verhelpen.3 Er lag echter ook een inhoudelijke reden ten grondslag aan de redactionele keuze voor een themanummer over ‘doorwerking en navolging van het ideaalbeeld van de Romeinse keizer’. Wie iets over Augustus wil weten en een van de talrijke moderne boeken over het onderwerp openslaat, kijkt onherroepelijk met de ogen van vandaag naar het verleden. Onze kijk op Augustus is in aanzienlijke mate het product van de specifieke belangstelling van onze eigen tijd. Om enig idee te krijgen van de mate waarin onze kijk op de geschiedenis wordt bepaald en geconditioneerd, is het zinvol om ook eerdere beelden van Augustus onder de loep te nemen. Wat wij heden ten dage als vanzelfsprekend beschouwen blijkt dat lang niet altijd te zijn.
Augustus in de 20e eeuw en het belang van receptie Zo is het instructief om deze herdenking van Augustus, anno 2014, te vergelijken met de herdenking van zijn 2000e geboortedag, in 1937. De vergelijking dringt zich op omdat toen, net als nu, de herdenking gepaard ging met een hele reeks publicaties en grote openbare manifestaties. Een bijzonder goed en instructief comparandum biedt de grote tentoonstelling van afgelopen winter in de Scuderie del Quirinale in Rome, getiteld AVGVSTO, die als Moi, Auguste, Empereur de Rome Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
6
in licht gewijzigde vorm tot 13 juli in de Galeries nationales du Grand Palais in Parijs te zien is. In de inleiding van de oogstrelende catalogus die de tentoonstelling in Rome vergezelt beginnen de samenstellers zelf met een verwijzing naar eerdere tentoonstellingen over Augustus.4 Het eerste voorbeeld daarvan is de Mostra augustea della Romanità, de monstertentoonstelling die in 1937 op instigatie van het fascistische regime in Rome werd gehouden (zie de bijdrage van Bettina Reitz-Joosse en Han Lamers in dit nummer). Waar die er vooral op gericht was Augustus te verheerlijken als stichter van het eerste Romeinse Rijk dat beschaving bracht over de wereld, gaat de tentoonstelling van dit jaar veel meer over de beeldtaal waarmee de princeps zijn regime aan de man wist te brengen. Het eerste element vormde de kern van Mussolini’s politieke appropriatie van Augustus, en politieke motieven voerden in de Mostra duidelijk de boventoon. De huidige tentoonstelling heeft een heel andere insteek en gaat uit van de moderne belangstelling voor beeldvorming en het meesterlijk bespelen van verschillende media door de machthebber. Augustus als een antieke Berlusconi, om het heel kort door de bocht te zeggen. Zoals Mary Beard opmerkt in haar lezenswaardige recensie van de catalogus vormt die eigenlijk het ideale compendium bij Paul Zankers Augustus und die Macht der Bilder (verschenen in 1987), het baanbrekende boek dat de huidige belangstelling voor de augusteïsche beeldvorming als geen ander heeft ingeleid.5 Tussen 1937 en nu speelden weer andere ontwikkelingen een rol, die op hun beurt het beeld van Augustus bepaalden. Ze komen het best tot uitdrukking in (de titel van) een derde tentoonstelling, in 1988 gehouden in Berlijn: Augustus und die verlorene Republik.6 Nadat de gruwelen van het totalitarisme, midden 20e eeuw, Augustus’ autocratische machtsgreep in een kwaad daglicht hadden gesteld, kwam de nadruk vooral te liggen op de (naar verluidt zo democratische) Republiek die Augustus ten gronde had gericht. Waar eerst Mussolini in Augustus de rechtvaardiging van zijn totalitaire en militaristische bewind had gezocht, voerde in de na-oorlogse jaren de schaduwzijde van het augusteïsche bewind de boventoon. Dat had niet in de laatste plaats te maken met Sir Ronald Syme’s kiemkrachtige studie The Roman Revolution (1939). In zijn voorwoord liet de auteur zelf er geen twijfel over bestaan dat hij de machtsgreep van Augustus zag in het licht van de omineuze omstandigheden in het Europa van 1939. Welke van deze drie benaderingen van Augustus (Mussolini; Syme; Zanker) de historische werkelijkheid het dichtst benadert is lastig te zeggen. Relevanter is wellicht de observatie dat elk tijdperk zijn eigen beeld van Augustus heeft geschapen. Het debat over zijn regime, dat vandaag de dag nog volop woedt, borduurt grotendeels voort op (en wordt bepaald door) deze interpretatietradities van de voorbije eeuw, zoals die zelf weer teruggrijpen op eerdere, antieke tradities. Om die reden is enige kennis van de interpretatie- en receptiegeschiedenis van Augustus, in onze ogen, onontbeerlijk voor wie Augustus en de periode die zijn naam draagt kritisch wil bestuderen – los van het feit dat die receptiegeschiedenis op zich al boeiend genoeg is. Deze kijk op de materie staat uiteraard niet op zichzelf – receptieonderzoek maakt op het moment een grote bloei door. Het interessante is dat deze invalshoek nu ook tot het gangbare publieksaanbod is doorgedrongen. Kort voor het verschijnen van dit nummer, op 25 april, opende in het Museo dell’Ara Pacis de tentoonstelling L’arte del commando. L’eredità di Augusto.7 In de hypermoderne en qua locatie zeer toepasselijke tentoonstellingsruimte onder de Ara Pacis wordt een uitgebreid overzicht gegeven van 20 eeuwen Augustusreceptie, in Rome en daarbuiten. Waar in de eerdere tentoonstelling in de Scuderie verwijzingen naar de fascistische Mostra van 1937 grotendeels ontbraken, wordt nu uitgebreid stilgestaan bij Mussolini’s appropriatie van Augustus’ regime. Ook eerdere machthebbers als Karel de Grote, Frederik II, Cola di Rienzo, Karel V, Elisabeth I en Ivan de Verschrikkelijke passeren de revue, door middel van bruiklenen uit heel Italië. Zo vullen die tentoonstelling en dit themanummer elkaar uitstekend aan. Een deel van de exponaten, zoals de portretkop van Augustus gevonden in Lavinium en honderden kleine fragmenten van de Ara Pacis, is nooit eerder te zien geweest. L’arte del commando is tot 7 september 2014 te zien in Rome.
Augustus’ moderne gezicht Wie zich heden ten dage in Augustus verdiept kan onmogelijk om de overweldigende hoeveelheid beelden heen die de princeps van zichzelf heeft nagelaten. Op de tentoonstelling in de Scuderie waren er meer exemplaren bij elkaar dan ooit tevoren: in de tweede zaal werd de bezoeker ondergedompeld in een ware zee van antieke portretten in brons en marmer. Het gezicht waarmee Augustus zichzelf aan de wereld wenste te tonen is voor ons een even herkenbaar als vanzelfsprekend gegeven. Wie echter op zoek gaat naar afbeeldingen van na de ouheid maar voor pakweg 1850 komt een heel andere Augustus tegen. Op de tentoonstelling in het Museo dell’Ara Pacis is een prachtige Apparizione della Vergine ad Augusto e la Sibilla door de Ferrarese schilder Garofalo (1481-1559) te zien, afkomstig uit de Pinacoteca Vaticana. Augustus is afgebeeld als een oude man met een kolossale baard en lijkt in geen velden of wegen op het beeld dat we nu zo goed van hem kennen. Hetzelfde geldt voor talrijke andere, vroegmoderne afbeeldingen van de princeps (zoals het medaillon op de binnenplaats van het Kasteel van Breda).8 De vroegmoderne iconografische traditie van Augustus kent ongetwijfeld zijn eigen ontstaansgeschiedenis, maar herinnert ons er ook aan dat bijna alle klassieke beelden die we over hebben in de laatste 150 jaar bij opgravingen aan het licht zijn gekomen. Het beroemde beeld van Prima Porta in de Vaticaanse Musea werd bijvoorbeeld op 20 april 1863 gevonden; het ongeveer even grote exemplaar met de toga half over het hoofd, in het Palazzo Massimo , in juni 1910.9 De manier waarop
7
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
we in de 20e eeuw naar Augustus zijn gaan kijken heeft dus ook te maken met de beschikbaarheid van materiaal, en dat geldt niet alleen voor archeologische vondsten en monumenten als de Ara Pacis. Een tekst zo cruciaal als de Res Gestae (zie daarover het artikel van Richard Haasen verderop in dit nummer) was al in 1555 op een inscriptie in Ankara ontdekt, maar werd pas in de 19e eeuw volledig op waarde geschat, toen Theodor Mommsen de tekst voor het eerst kritisch uitgaf. Sindsdien is het als historisch egodocument van de eerste orde niet meer weg te denken uit het onderzoek naar Augustus. De revolutionaire interpretaties van de princeps op verschillende momenten in de 20e eeuw zijn dus niet alleen verbonden met de manier waarop men hem in verschillende tijdperken heeft willen zien, maar ook met het beschikbare bronnenmateriaal. De vondsten van de laatste anderhalve eeuw hebben ons de mogelijkheid gegeven Augustus te leren kennen zoals hij in de Oudheid zelf gezien wilde worden. Of dat zijn ware gezicht was is een tweede, maar het is in ieder geval een factor om rekening mee te houden. Als er, tot slot, één voorbeeld is dat – meer nog dan de enorme hoeveelheid wetenschappelijke studies en tentoonstellingen, bedacht door academici – bewijst dat Augustus’ leven en werk ook nu, 2000 jaar na zijn dood, geen dode letter is, is het de roman Augustus van John Williams, de auteur van Stoner. Augustus werd gepubliceerd in 1972 en won het jaar daarop de Amerikaanse National Book Award. Als relatieve buitenstaander (hij was docent literatuur en onderwees het schrijversvak in Denver, Colorado) werd hij aangetrokken tot de stof. De Romeinse keizer was voor Williams geen verplichte materie, en zelfs een allerminst logische keuze in het naoorlogse Amerika. Dat Augustus tijdens zijn leven zijn meest succesvolle roman is geworden, nog lang voor de recente zegentocht van Stoner, heeft ontegenzeggelijk iets te maken met de aantrekkingskracht die de princeps ook nu nog op een breed publiek weet uit te oefenen. Maar het succes van de roman, die velen zonder substantiële voorkennis zullen (hebben ge)lezen, is uiteindelijk te danken aan het talent waarmee Williams de psychologie van Augustus’ fascinerende persoonlijkheid invoelbaar heeft gemaakt. In plaats van een (geïdealiseerde) Romeinse machthebber heeft hij, wellicht als geen ander, het menselijke gezicht achter de macht laten zien, met alle bijbehorende persoonlijke tragiek. Ook dat is ongetwijfeld een belangrijk aspect van de moderne interesse voor Augustus.
Overzicht van de inhoud
Deze editie opent met een vraaggesprek met één van de leidende figuren in het nog steeds verhitte debat over de betekenis en interpretatie van Augustus en zijn baanbrekende bewind, professor Karl Galinsky. Zijn standaardwerken over Augustus, waaronder de nieuwste biografie van de princeps, behoren tot de meest gelezen (populair) wetenschappelijke werken op dit gebied. De redactie voelde hem niet alleen aan de tand over Augustus en diens nalatenschap, maar ook over Galinsky’s nieuwste onderzoek naar Romeinse herinneringsgeschiedenis. Daarmee biedt het interview tevens een mooie introductie op dit themanummer, waarin de juist herinnering aan Augustus zo centraal staat. Twee artikelen buigen zich vervolgens over enkele van Augustus’ grote ideologische monumenten en de recente wetenschappelijke discussie daarover. Het eerste is een herpublicatie van een artikel van Frans Maes over het zogenaamde horologium van Augustus op de Campus Martius, aangevuld met een nieuw naschrift van de auteur. Maes ontmaskert de ingenieuze reconstructie van Augustus’ “zonnewijzer” door Edmund Buchner. Hij biedt daarmee een waardevol inzicht in de wijze waarop de interpretatie van Augustus’ ideologische genie soms uit de wetenschappelijke bocht is gevlogen. Tevens maakt zijn artikel mooi duidelijk dat de wetenschappelijke studie van Augustus’ tijdperk nog volop in beweging is. Dat geldt ook voor twee andere monumenten die met het augusteïsche Marsveld te maken hebben, de Ara Pacis Augustae en de Res Gestae van Augustus (ooit opgesteld bij zijn Mausoleum). Richard Haasen laat in zijn bijdrage zien hoe beide monumenten (door de loop van de geschiedenis nu in één oogopslag samen te bekijken) een gecompliceerd beeld schetsen van de Pax Augusta, de “augusteïsche vrede” die door de militaire overwinningen van de princeps was gevestigd. De discussie waar hij zich in mengt raakt ook aan moderne visies op Augustus, als vredevorst dan wel meedogenloze militaire dictator. Dan vervolgen we onze weg door de geschiedenis. De receptie van Augustus is te zien als een onregelmatige golfbeweging, waarbij periodes van actieve herinnering en toeëigening afgewisseld worden met tijdperken waarin de princeps in de vergetelheid raakt. Ook is de receptie lang niet altijd positief. De grote Duitse oudheidkundige Theodor Mommsen had een duidelijke oordeel over de augusteïsche periode: ‘Zwischen dem ungezählten Jahresreihen, in welchen das Gemeinwesen der Stadt Rom zu dem mächtigen und großartigen, aber schmuck- und einigermaßen freudlosen Gebäude des römischen Imperium emporwuchs, und dem halben Jahrtausend, in dem die daraus entwickelte Monarchie in immer steigender Gedankenarmut und Hoffnungslosigkeit dem frischen Leben und dem vollen Streben allmählich abstarb, liegt das halbe Jahrhundert des Augusteischen Regiments. Es soll diese kurze Epoche keineswegs als die Blütezeit der römischen Entwicklung bezeichnet werden; die Auffassung verstorbener Konrektoren, daß diese in Cicero und Livius, in Virgil und Horaz kulminiert, ist geschichtlich unhaltbar.’10
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
8
Deze polemische stellingname kan echter, ook uit de mond van de grootste Romeinse historicus, niet los worden gezien van de politieke omstandigheden waarin hij werd geuit. Het ging Mommsen er mede om de hovelingen van Willem II belachelijk te maken, aangezien die zijn Tweede Rijk hadden voorgesteld als een herleving van het augusteïsche principaat. Zo blijkt duidelijk dat de receptie van Augustus niet zelden in het teken staat van een contemporaine politieke context. Die constatering loopt als een rode draad door dit nummer. Verschillende artikelen gaan in op de minder bekende episodes uit de geschiedenis van de Augustusreceptie. Wat was bijvoorbeeld de betekenis van Augustus in de Late Oudheid? Het artikel van Diederik Burgersdijk behandelt de betekenis van de man en zijn naam in de eerste eeuwen na zijn dood. Ook toen was de receptie – wellicht verrassend – soms behoorlijk negatief, en in elk geval kreeg Augustus concurrentie van andere ‘ideale vorsten’, die zijn exemplarische gehalte compliceerden. Een volgende etappe vormen de pausen, die zich zeker vanaf de Renaissance steeds bewuster vergeleken met hun keizerlijke Romeinse voorgangers. Jeanette van Arenthals laat zien hoe paus Sixtus V welbewust en op gesofisticeerde wijze naar Augustus verwees in zijn heropstelling van een obelisk van Augustus’ Mausoleum bij de Santa Maria Maggiore. De complexe wijze waarop het augusteïsche verleden een rol speelt in het Rome van de late 18e en vroege 19e eeuw wordt besproken door Floris Meens. Hij opent een fascinerend hoofdstuk in de cultuurgeschiedenis van Rome, dat wellicht een van de meest onbekende aspecten van Augustus’ receptie blootlegt. Niet alleen de nieuwe keizer, Napoleon, maar juist ook Sixtus’ opvolgers Pius VI en VII lieten zich uitgebreid met de erfenis van Augustus afficheren. Een laatste reeks bijdrages richt zich op een onderwerp dat in dit nummer uiteraard niet kan ontbreken: de uitgebreide toe-eigening van Augustus door het fascistische regime van Benito Mussolini. Daar is de laatste jaren veel over geschreven, maar in plaats van de gebaande paden te bewandelen bieden de artikelen van zowel Bettina Reitz-Joosse en Han Lamers als Siward Tacoma en Martje de Vries fascinerende nieuwe inzichten in fascistisch Rome. Beide artikelen richten zich op de tot nog toe grotendeels onbekende rol van de Latijnse literatuur die onder het fascistische regime werd geschreven. Vrijwel vergeten Latijnse teksten, die door Reitz-Joosse en Lamers onder het stof vandaan zijn gehaald, werpen nieuw licht op de fascistische omgang met het augusteïsche verleden. Reitz-Joosse en Lamers behandelen teksten als de Codex fori Mussolini, die in de basis van de Mussolini Dux-obelisk op het huidige Foro Italico werd ondergebracht, en schetsen een breed panorama van de fascistische omgang met het Latijn. Tacoma en De Vries zoomen in op de Augustalia van Anacleto Trazzi, een omvangrijk Latijns gedicht geschreven ter gelegenheid van het 2000e geboortejaar van Augustus in 1937. Ze verdedigen de interessante stelling dat de Augustalia te interpreteren zijn als een literaire pendant van de Piazza Augusto Imperatore. De reeks wordt afgesloten met een uitdagende stellingname over de toekomst van de Via dei Fori Imperiali. Met haar essay daarover, geschreven voor de jaarlijkse bachelorcursus van het Koninklijk Nederlands Instituut Rome (KNIR), is Annelotte Janse uitgeroepen tot de winnaar van de Caput Mundi Prijs 2014. Achterin dit nummer vindt u een verslag voorzien van enkele citaten uit haar werk. Het moge duidelijk zijn dat deze brede waaier van onderwerpen uit de Augustusreceptie, hoe uitgebreid ook, zeker niet uitputtend is. Verschillende stukken geven bovendien aanleiding of roepen zelfs op tot verder onderzoek. De redactie verheugt zich in de gedachte dat ook met dit themanummer nog lang niet het laatste woord over de lange schaduw van Augustus is gesproken. Ondertussen hebben we een representatieve staalkaart willen geven van de manieren waarop de nalatenschap van de augusteïsche tijd in Rome van blijvend belang is geweest. Aangevuld met een enkel signalement (zoals dat van Suzan Derken over de lancering van het HADRIANVS-project, achterin dit nummer) hopen we daarmee een lezenswaardig compendium bij uw volgende bezoek aan de Eeuwige Stad te hebben afgeleverd. We danken alle auteurs voor hun grote bereidwilligheid en betrokkenheid bij dit project; moge het nieuwe licht dat zij op de herdenking van Augustus werpen vele lezers bereiken.
9
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
1. Suetonius, Augustus 100.1 (vert. D. den Hengst, Suetonius. Keizers van Rome (11e druk; Amsterdam 2010) 153). 2. Over Augustus’ namen zie kort Suetonius, Augustus 7 en R. Hunsucker, ‘Romulus en Augustus – nomen est omen? Suetonius en Cassius Dio over de princeps en de stichter van Rome’, Hermeneus 86 (2014) 57-62, aldaar 59-60 en 62 n.2; uitgebreid W.H. Gross, ‘Ways and roundabout ways in the propaganda of an unpopular ideology’, in: R. Winkes ed., The age of Augustus (Providence-Louvain-la-Neuve 1985) 29-50, aldaar 46. 3. Uit dezelfde expliciet gesignaleerde lacune is het ‘Commemorating Augustus project’ van dr. Penelope Good (University of Leeds) geboren: zie http:// augustus2014.com/. 4. E. La Rocca et al., ‘Introduzione’, in: Eid. (ed.), Augusto (Milano 2013) 53-55. 5. M. Beard, ‘The new Augustus’, The Times Literary Supplement 5779 (2 januari 2014) 15-16; on-line via http://www.the-tls.co.uk/tls/public/article1358281. ece . Zie ook het verslag van Penelope Goodman op http://augustus2014.com/2014/01/31/augusto-at-the-scuderie-del-quirinale/ . 6. Zie de catalogus: M. Hofter et al. (ed.), Kaiser Augustus und die Verlorene Republik : eine Ausstellung im Martin-Gropius-Bau, Berlin 7. Juni-14. August 1988 (Mainz-Berlin 1988). De tentoonstelling werd georganiseerd in het kader van Berlijns rol als culturele hoofdstad van Europa in dat jaar. 7. Zie het Italiaanse persbericht, on-line op http://www.arapacis.it/content/download/128612/511344/file/CS+L%27arte+del+comando.pdf , en L. Colonnelli, ‘Da Carlo Magno a Mussolini: tutti gli eredi di Augusto’, Corriere della Sera. Roma, 25 april 2014, online (met fotogallerie) via http://roma. corriere.it/notizie/arte_e_cultura/14_aprile_25/da-carlo-magno-mussolini-tutti-eredi-augusto-59684b2e-cc86-11e3-bd55-1293c86c2534.shtml . 8. Foto online op http://www.stadsarchief.breda.nl/photo/thumbs-180/brd/00/BRD_ATL_001/19540220.jpg ; zie verder G.W.C. van Wezel, Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda (Zwolle-Zeist 1999), 335-359, online op DBNL via http://www.dbnl.org/tekst/weze009pale01_01/ weze009pale01_01_0017.php . 9. C. Parisi Presicce, ‘Arte, imprese e propaganda. L’Augusto di Prima Porta 150 anni dopo la scoperta’, in: Eugenio La Rocca et al. (ed.), Augusto (Milano 2013) 118-129, aldaar 118-119, met de cataloguslemmata van beide beelden op p. 203-204 (nr. III.3.1) en 161-162 (nr. II.12.1) – verdere bibliografie aldaar. 10. ‘Die Akten zu dem Säkulargedicht des Horaz. Vortrag, gehalten am Winckelmannsfest der archäologischen Gesellschaft zu Berlin, 9. December 1891’, eerst verschenen in Die Nation 9 (1891) 161-163, herdrukt in o.a. Theodor Mommsen, Reden und Aufsätze (uitg. door O. Hirschfeld; Berlin 1905) 351-359; het citaat aldaar 351-352.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
10
Karl Galinsky over herinnering, Rome en Augustus - een interview in drie bedrijven Raphael Hunsucker en Marleen Termeer
“
Ken je die scene van de doop uit The Godfather?” Karl Galinsky zit niet om voorbeelden verlegen wanneer we hem vragen zijn onderzoek naar ‘collectieve herinneringen’ in het oude Rome uit te leggen. Hij vertelt met zichtbaar genoegen dat hij zelf ook een true Italian Godfather is. Toen zijn eigen petekind in Rome werd gedoopt gebeurde er iets raars. Tijdens de ceremonie kreeg hij precies dezelfde vragen als de personages in de beroemde maffiafilm. “Ik kon het niet helpen, maar die scene uit The Godfather bleef rondspelen in mijn hoofd terwijl mijn petekind voor mijn eigen ogen werd gedoopt. Beelden van een moordpartij afgewisseld met een doopscene: ‘Prometti...?’, vraagt de priester – en dan takketakketak, machinegeweren. ‘Rinunci Satan...?’ – weer takketakketak. Ik voelde me zo schuldig dat ik de ervaring van de doop van mijn petekind door zo’n herinnering had laten verstoren. Maar wat bleek toen ik het er na afloop met anderen over had? Iedereen had die associatie!” Galinsky’s anekdotes gaan niet snel vervelen, maar onze interesse ging vooral uit naar zijn rol als de godfather van het moderne onderzoek naar Augustus en de augusteïsche cultuur. Wat is onze 21e eeuwse visie op Augustus, 2000 jaar na de dood van de princeps? De redactie van Roma Aeterna sprak daarover met Karl Galinsky, Cailloux Centennial Professor of Classics aan de University of Texas in Austin. Galinsky is niet alleen zeer welbespraakt; de flamboyante Amerikaanse hoogleraar heeft ook drie van de meest gelezen wetenschappelijke studies over Augustus op zijn naam staan. In de eerste plaats gaat het dan om zijn baanbrekende Augustan Culture. An interpretive introduction (Princeton 1996), nog steeds een veelgelezen en -geprezen standaardwerk. Daarnaast verzorgde hij The Cambridge Companion to the Age of Augustus (Cambridge 2005) en schreef hij de meest recente Augustusbiografie, Augustus: introduction to the life of an emperor (Cambridge 2012), ook vertaald in het Duits als Augustus. Sein Leben als Kaiser (Darmstadt 2013). Maar Galinsky is niet alleen één van de grootste kenners van de augusteïsche tijd. Een belangrijke recente ontwikkeling in het onderzoek naar de oudheid in het algemeen, en augusteïsch Rome in het bijzonder, is de opkomst van memory studies – het Duitse Gedächtnisgeschichte.1 In 2009 kreeg Galinsky de prestigieuze Max-Planck Forschungspreis für Geisteswissenschaften. Het daaruit volgende project “Memoria Romana: Memory in Roman Civilization” heeft de afgelopen vijf jaar een belangrijke bijdrage aan dit onderzoeksgebied geleverd. Galinsky zette het prijzengeld (het niet onaanzienlijke bedrag van 750.000 euro) in om een hele reeks jonge onderzoekers op het terrein van Romeinse herinneringspraktijken te ondersteunen. Hij bracht deze groep en alle grote namen op het terrein regelmatig samen op grote congressen en is dus
11
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
bij uitstek de persoon om het diverse onderzoek dat onder de paraplu van de memory studies plaatsvindt te overzien.
bewaart: monumentum betekent letterlijk ‘dat wat doet herinneren’, het is verwant aan memoria.
Alle reden dus om deze autoriteit aan te tand te voelen over de grote vragen rondom Augustus. Op 1 november jongstleden was Galinsky op uitnodiging van dr. De Beer in Leiden te gast als hoofdspreker van het colloquium over ‘the City and Symbol of Rome’. De middag ervoor maakte Galinsky tijd voor een exclusief interview met Roma Aeterna. Omdat bleek dat hij nog lang niet uitgesproken was zette het interview zich de volgende dag voort aan de eettafel, en nog eens tijdens een borrel daarna. Een interview in drie bedrijven dus, over Rome, Augustus en herinnering, gelardeerd met de nodige anekdotes.
Maar als ik dan een specifiek een plek moet noemen, laten we dan naar het Forum Romanum gaan. Neem de boog van Septimius Severus: als je naar de boog zelf kijkt, en naar het decoratieprogramma, dan is dat duidelijk een triomfboog, nietwaar? Maar nu komt het: voor zover we weten heeft keizer Septimius Severus nooit een triomf gevierd! Hoe kan dat?
Wat maakt memory studies een waardevol perspectief om de Romeinse wereld, en in het bijzonder Augusteïsch Rome, te bestuderen? Herinnering is een fundamenteel onderdeel van de Romeinse cultuur in vele opzichten: denk bijvoorbeeld aan de maskers van de voorvaders in Romeinse huizen. Het is dus niet zo dat we hier een of ander theoretisch concept op de oudheid plakken – dit deed er echt toe. Herinnering is als de kop van Janus: enerzijds kijkt ze om, naar de dingen die gebeurd zijn. Anderzijds heeft ze ook duidelijk met de toekomst te maken: de manier waarop gebeurtenissen herinnerd zullen worden kan actief gevormd worden. Er is de afgelopen decennia natuurlijk ook veel geschreven over herinnering, denk aan de lieux de mémoire (“herinneringsplaatsen”) van Pierre Nora. Het wordt soms wel overdreven: er is inmiddels geen plek ter wereld die niet een lieu de mémoire is, lijkt het wel. Ik was laatst toevallig in Wattenscheid, bij Bochum. Ooit van gehoord? Blijkt dat James Bond daar geboren is [in de fictionele biografie van James Bond door John Pearson, red.]. Je hebt zelfs een boek over lieux de mémoire in Luxemburg! Maar ik moet zeggen, methodologisch is dat werk van Nora niet zo sterk. Het lijkt bijna alsof hij gewoon een lijst van plekken geeft die elke Fransman moet kennen. Daarmee is een lieu de mémoire zoals hij die beschrijft veel statischer dan hoe het geheugen eigenlijk werkt, het zet het vast. Het zegt weinig over ontwikkeling. Terwijl juist de manier waarop de herinnering kan veranderen interessant is.
Is er een plek in Rome, een monument, of een locatie, waar we dit fenomeen bij uitstek aan het werk kunnen zien? Laten we eerst eens beginnen met het woord ‘monument’. Varro, in De lingua latina VI.49, en antieke commentatoren op Plinius en Horatius hebben het al over de de etymologie van dat woord. Ze zeggen dat een monumentum niet alleen een grafmonument is, maar alles wat een herinnering
Zo komen we bij de neurobiologie van valse herinneringen – die zijn heel makkelijk aan te maken. Als je mensen een paar keer vertelt dat iets is gebeurd, gaan ze het na een tijdje vanzelf geloven. Dus als mensen zeggen, ‘kon hij daar zomaar mee wegkomen?’, terwijl de bevolking wist dat Septimius nooit een triomf had gevierd, dan gebruik ik de oude Obama quote: yes he could! Natuurlijk zou het kunnen dat de bronnen over Septimius’ triomf verloren zijn gegaan, maar voor deze periode is dat onwaarschijnlijk, en hij heeft gewoon geen mooie overwinningen gehad. Dus de boog werd niet gebouwd om de herinnering aan een gebeurtenis levend te houden, maar om die herinnering te creëren. Nog een voorbeeld: Augustus wijdde veel tempels opnieuw in en veranderde daarmee hun ‘verjaardag’. Daar wordt door moderne geleerden altijd nogal moeilijk over gedaan, dat dat zomaar geaccepteerd werd. Maar wat kon het de nieuwe bevolking van het Romeinse Rijk schelen wanneer die tempels ooit waren ingewijd, door een of andere oude Republikein, Titus Flaminius Maximus or whatever? Zou het niet kunnen dat sommige mensen juist blij waren dat dat oude verleden van aristocratische machtspelletjes werd afgeschud? Was vergeten misschien juist niet bevrijdend? Bij de nieuwe wijdingsdata konden ze zich iets voorstellen, dat hadden ze zelf meegemaakt.
Wanneer we het over Romeinse herinnering hebben is 2014 natuurlijk een bijzonder jaar, vanwege de herdenking van de dood van Augustus, 2000 jaar geleden. Hoe herdenken we Augustus nu? Kunnen we nog om het beeld heen dat hij zo nauwkeurig van zichzelf heeft willen scheppen? Of is alles wat we van hem weten al door hemzelf bepaald, en kunnen we daar niet meer voorbij? Nee, absoluut niet. Juist de studie van hoe hij over wil komen levert veel op. In zekere zin is het ook makkelijker, methodologisch gezien, dan de geschiedenis die ‘echt gebeurd is’. Neem de Res Gestae van Augustus [zie het artikel van Richard Haasen elders in dit nummer, red.]. Dat is één grote poging om de herinnering van zijn heerschappij te vormen naar zijn wensen. Het toont ons een versie van de geschiedenis zoals hij die graag wilde zien. En er staan dingen in die duidelijk niet kloppen. In de Res Gestae wordt
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
12
onderdeel van de Gedächtnisgeschichte: vergeten. Ga maar na: waarom is die hele gedächtnis-boom in de geschiedwetenschap eigenlijk op gang gekomen, eind 20e eeuw? Er zijn verschillende redenen, maar een belangrijke is de holocaust. De conventionele geschiedschrijving kon daar niet goed mee omgaan, het ging juist niet om de grote institutionele kaders maar om wat het met individuele mensen heeft gedaan: wat is hun verhaal? De grote vraag is nu hoe wij daar mee om moeten gaan, hoe die episode herinnerd moest worden. En juist toen de generatie van de overlevenden begon te verdwijnen en vergetelheid dreigde kwam die vraag het sterkst naar voren. Zo ook met Augustus. De vraag was: kunnen we ooit over die burgeroorlog heen komen? Men vertrouwde de nieuwe Augustus ook niet helemaal – you push the wrong button and the old Octavian will jump out there. Het ging Augustus dus ook niet om het uitwissen van het verleden; iedereen had dat zelf meegemaakt, dus dat had ook geen zin. Maar men kende de Octavianus van de burgeroorlogen, en de angst was dat de wreedheid van toen weer terug zou komen – dat wilde men dus liever vergeten, en Augustus speelde daar handig op in.
bijvoorbeeld vermeld dat Augustus de grenzen van het rijk uitbreidde tot aan de monding van de Elbe. Well, hello, hello, you know. We weten het allemaal: hij heeft misschien wat verkenners en troepen over de Rijn gestuurd, maar dat was het dan ook wel. We zien hier dus heel duidelijk dat Augustus bezig is zijn eigen herinnering vorm te geven: from the very beginning, he stylizes himself. Ons beeld van Augustus heeft natuurlijk ook te maken met onze manier van geschiedschrijving. Toen Sir Ronald Syme in 1939 zijn boek over Augustus schreef [The Roman Revolution (Oxford 1939), red.], zei hij: `dit is een spiegel van de hedendaagse wereld, waarin het fascisme een grote rol speelt`. Geschiedschrijving wordt natuurlijk altijd beïnvloed door de contemporaine wereld, ook nu, ook mijn eigen onderzoek. We leven nu, in de VS en in Europa, in een vrije democratie, een multiculturele, multireligieuze, multietnische wereld, een beetje zoals de oikoumene van Alexander de Grote. En dan naar herinnering: mensen zoals Ronald Syme en anderen, zelfs Tacitus in de Annales, hun grote kritiek op Augustus concentreerde zich altijd op de vroege periode, how he came to power. Augustus moet zich al van die kritiek bewust zijn geweest; hij liet documenten over die tijd vernietigen. We weten dat uit Appianus, die is er heel duidelijk over: men moest over het pijnlijke verleden heen stappen om vooruit te komen. Dat is een ander belangrijk
13
Een ander voorbeeld is Augustus’ omgang met Rome zelf. Hij ging er niet met de bulldozer doorheen, zoals Caesar zou hebben gedaan. Er is een belangrijk verschil tussen de twee. Kijk naar het Forum van Augustus en bedenk hoezeer Romeinen altijd gefixeerd waren op symmetrie en axialiteit. Nou, Augustus’ Forum is asymmetrisch, want ja, the old lady is just not gonna sell, and he just doesn’t go there and say: throw her out! Dat is voor mij een tastbaar teken van respect, voor traditie, ook al gaat het dan om misschien meer om de schijn. Augustus kwam uit een klein stadje in Italië, in tegenstelling tot Julius Caesar, en hij begreep al die mensen en hun gevoeligheden. Maar tegelijkertijd realiseert hij zich ook: we can’t just go back to the past. Er verrees dus ook een heel nieuw Rome op het Marsveld, met het Pantheon in één as met het Mausoleum, de Ara Pacis en die zogenaamde zonnewijzer, die eigenlijk een meridiaan is [zie het artikel van Frans Maes elders in dit nummer, red.]. Maar goed, om op jullie vraag terug te komen of we nog om Augustus’ zelfbeeld heen kunnen. Syme zette tenminste al één stap in die richting en zei: de augusteïsche omwenteling was vooral een overwinning voor de niet-politieke klassen in Italië. Zij zijn die klotesenatoren met hun machtsspelletjes helemaal beu, ze willen dat hun kinderen zorgeloos kunnen opgroeien. Het is niet dat iedereen halleluja-roepend door de straten liep, maar het systeem garandeerde wel een zekere vrijheid, en niet alleen voor de happy few maar voor iedereen. Als je naar de architectuur kijkt, van Tunesië en Spanje tot in het Oosten, wordt één ding duidelijk: ontwikkelingen gaan from the ground up, not top-down. Er werd niet vanuit Rome een masterplan opgelegd. In de 2e eeuw komen niet alleen senatoren, maar zelfs keizers uit Spanje en
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Africa. Augustus zet een beweging in gang waardoor mensen uit het hele Rijk in het systeem betrokken worden.
In 1937, toen zijn 2000e geboortedag werd gevierd, werd Augustus herinnerd in een specifieke politieke context. Hoe zit dat vandaag? Het is nu 2014, wat is eigenlijk de toekomst van Augustus, hoe zal men over 100 jaar terugkijken op onze herinnering van Augustus? Gaat hij ook de komende 100 jaar nog het vakgebied van de Romeinse geschiedenis domineren? Dat weet ik niet zo zeker. Er zijn nog zo veel andere belangrijke onderwerpen die aandacht verdienen. Augustus is lang niet meer zo dominant als toen. In bredere zin zijn we bezig de focus op persoonlijkheden te verlaten. Dat is denk ik een goede ontwikkeling. Denk aan Suetonius en I, Claudius die decennialang onze blik bepaalden. We plaatsen Augustus nu ook in de bredere Mediterrane wereld, niet alleen maar binnen de muren van het paleis en de intriges aan het hof. Hij heeft een systeem opgezet dat het 200 jaar lang heeft volgehouden. Iemand als Caligula of Nero: oh my god, hoe kon het keizerrijk overleven? Het is duidelijk dat Augustus pas volledig op waarde is geschat in de 20e eeuw. Maar we leven nu in een geglobaliseerde wereld, er is dus veel meer aandacht voor verschillen binnen het Romeinse Rijk. Een winkelier in Syrië of een leraar in Noord-Afrika, een cafébaas in Zuid-Frankrijk – wat kon het hen schelen wat de keizer ’s nachts in Rome uitvoert? Het ging hen erom dat het systeem stabiel was en functioneerde. Als je naar het grotere systeem kijkt, of misschien beter gezegd naar de grotere dynamiek, in plaats van naar de persoonlijkheid, zie je dat Augustus iets in gang zet dat de wereld verenigde. Tegenwoordig wordt er veel meer onderzoek gedaan, naar de lokale initiatieven, die los van de keizer zelf op gang kwamen, maar wel door hem mogelijk waren gemaakt. Zo ging Augustus natuurlijk ook niet te werk, alsof alles werkte bij wijze van keizerlijk fiat! De provincies zijn geen aanhangsels aan het rijk, maar een integraal deel ervan. Het is een nieuwe collaborative effort, zoals mensen als Greg Woolf ook hebben betoogd: ‘Rome’ gaat niet alleen over de mensen in de hoofdstad, maar de mensen out there, in het hele Romeinse Rijk. Die wereld was altijd in beweging, het is geen homogeen geheel; het was misschien geen totale laissez faire, maar de keizers overreguleerden de boel zeker niet.
We zijn eigenlijk wel benieuwd: wat was de eerste keer dat u zelf de Eeuwige Stad heeft bezocht en welke herinneringen koestert u aan die gelegenheid?
De eerste keer dat ik in Rome kwam was in 1956, toen ik 14 jaar was. Ik woonde toen in Duitsland en mijn oma nam me mee naar Rome, op bedevaart. We gingen met de trein, en ze reciteerden de rozenkrans over de intercom, een heel ander soort ervaring. Het was niet dat ik toen heb besloten om een classical scholar te worden, toen vond ik het allemaal niet zo bijzonder. Oh my god, het was toen echt nog geen openbaring voor me, dat kwam pas later. In de zomer van 1967 – en ik moet zeggen, ik had nog nooit gehoord van de American Academy in Rome – kwam ik voor het eerst weer in Rome op verzoek van de toenmalige directeur. Ik verbleef toen nog in Trastevere, uiteraard zonder air conditioning, dus we leefden met de stand van de zon: waar het in de academie niet 85 degrees was, daar zaten we een beetje te studeren. De laatste keer dat ik daar was, op de American Academy was, in 1991, tijdens de Golfoorlog, toen Michael Putnam directeur was. Dat is wel een grappig verhaal. Putnam wilde niet in de Villa Aurelia [de luxeuze villa op de Gianicolo met uitzicht, red.] wonen, dat is toch meer een representatieve villa waar de woonomstandigheden niet ideaal zijn. Ik mocht er dus verblijven en toen heb ik Gian Biagio Conte [beroemd Italiaans latinist, professor aan de Scuola Normale Superiore te Pisa, red.] uitgenodigd met zijn 14 jaar oude dochter, die nog nooit in Rome was geweest. Dus ik zei: ‘Gian Biagio, neem haar lekker mee, we zorgen wel voor haar’. Maar haar oma woonde in de buurt, en zij was de nonna, dus ze kwam even kijken of wij wel respectabel waren en alles goed ging met de kleindochter. Ze kwam naar de Villa Aurelia via de enorme oprit. Toen kwam oma binnen in dat paleis, ze snuffelde een beetje rond en riep uit: ‘no TV, no TV! What’s my poor girl gonna do?’ Tussendoor en daarna ben ik nog verschillende keren 3 tot 6 maanden in Rome geweest, maar de bottomline blijft nog steeds: zelfs als je er al zo vaak geweest bent is er elke keer weer iets nieuws. Zo ben ik in 2010 voor de eerste Memoria Romana-conferentie voor het eerst in de SS. Quattro Coronati geweest. Ik was wel vaak in de buurt geweest, waar je lekker buiten kunt eten bij de San Clemente, maar toen ik de SS. Quattro Coronati binnenliep kwam ik echt weer in een andere wereld. Je hebt daar de actieve nonnen nog rondlopen die je zwijgend de sleutel van de Sylvesterkapel geven, it’s just amazing. Een ander voorbeeld, de Santa Cecilia in Trastevere. The thing is hardly advertised! Ik moest er echt zelf achterkomen, die Romeinse domus onder de kerk, fascinerend, dat ding is echt enorm. Ik ga zelf met studenten op de eerste dag altijd naar de S. Nicola in Carcere, met verschillende niveaus door elkaar. Daar heb je geen last van de archeologische autoriteiten, omdat het een kerk is. Het is echt makkelijk, en het grappige is: je wordt rondgeleid door Roemeense promovendi, die een soort monopolie hebben op de tours in de S. Nicola. Het is makkelijk om er te komen en ze zijn erg relaxed, je kunt het
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
14
zelf makkelijk overnemen, en je kunt zelfs naar boven voor het uitzicht. Het is echt geweldig, dat moet je een keer doen.
Wat betekent Rome eigenlijk nog voor de wereld van vandaag? Voor de VS, voor Europa?
Zie voor een staalkaart van toepassingen van deze nieuwe richting het themanummer ‘Antieke herinneringsplaatsen’, Lampas 40.4 (2007), met de verhelderende Inleiding van R. Nauta (Ib., 258-262). Alle afbeeldingen: foto`s Martje de Vries. 1
De hamvraag is, als je het over Rome hebt, welk Rome? Ieder heeft zijn eigen Rome. Denk aan het Nieuwe Testament, zoekt en gij zult vinden. Zo hebben verschillende generaties zich verschillende Romes tot voorbeeld gesteld. De grote omslag in mijn land [de VS, red.] is illustratief: toen de Verenigde Staten de omslag maakten van “Republiek” naar Empire werd Rome ook helemaal anders gezien. Dat was de big switch. Rome is en blijft altijd een stad in beweging. Je moet Rome niet als een soort museum willen conserveren. De Centrale Montemartini aan de Via Ostiense, bijvoorbeeld, is een stroke of genius! Daar zie je alles wat eerst in de magazijnen van de Capitolijnse Musea stond te verstoffen, naast al die generatoren, what a tremendous use of space. Of het MAXXI, het nieuwe museum voor hedendaagse kunst van Zaha Hadid, alleen is dat wel erg veel beton en hangt er niks aan de muur. Je gaat niet voor de collectie, maar the building is terrific. En het beste voorbeeld: de Ara Pacis met in het nieuwe museum van Richard Meier. Al die controverse: het is gewoon een erg succesvol gebouw! Toen het gebouwd werd brak natuurlijk de hel los, maar gelukkig was er een goede burgermeester met een braccio di ferro (“arm van ijzer”). Daar gebeurt echt wat, en de reconstructie van de omheining van het altaar in de originele kleuren, zoals het vroeger beschilderd was, in de kelder: fantastisch! Kleur is zo lang vergeten. Rome zou meer moeten zijn dan alleen maar restauro. Je moet ook nieuwe architectuur toelaten. Voor meer informatie over het onderzoeksproject van prof. Galinksy, zie http://www.utexas.edu/research/memoria/
15
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
De zonnewijzer van keizer Augustus: opkomst en neergang van een hypothese Frans Maes
N
oot van de redactie: De zogenaamde zonnewijzer van Augustus op de Campus Martius heeft de laatste decennia een opmerkelijke rol gespeeld in het debat over de verbeelding van Augustus’ macht en heersersideologie. De obelisk op de huidige Piazza di Monte Citorio zou, volgens de reconstructie van Edmund Buchner, onderdeel hebben uitgemaakt van een ingenieuze ‘zonnewijzer’, die op belangrijke data in het jaar de kosmische rechtvaardiging van Augustus’ heerschappij zou hebben verbeeld. Tevens zou het zogenaamde Horologium Augusti een verbindende factor hebben gevormd tussen de verschillende augusteïsche monumenten op het Marsveld, waaronder de Ara Pacis. De these van Buchner is de laatste tien jaar onder vuur komen te liggen, niet in de laatste plaats door een artikel van de Nederlandse biofysicus en gnomonicus Frans Maes. Dit artikel verscheen o.a. in het Bulletin van de Nederlandse Zonnewijzerkring (vol. 87 (2005) p. 1424) en is, vanwege de specialistische publicatie waarin het verscheen, bij oudheidkundigen en Rome-kenners nog grotendeels onbekend. De redactie is derhalve verheugd dat de auteur toestemming heeft gegeven voor een herpublicatie van zijn belangwekkende artikel in dit themanummer van Roma Aeterna. Hieronder is de grotendeels ongewijzigde tekst van het artikel uit 2005 afgedrukt, aangevuld met een nieuw naschrift van de auteur. Op het vijfde lustrum van de Zonnewijzerkring in 2003 hield de secretaris, Fer de Vries, de feestrede over 25 jaar Gnomonica en 25 jaar Zonnewijzerkringleven. (‘Gnomonica’ is de deftige naam voor zonnewijzerkunde.) Daarin passeerden de gnomonische hoogtepunten van de laatste kwart eeuw de revue, waarbij de opgraving van de reusachtige pleinzonnewijzer van keizer Augustus op het Marsveld in Rome door Prof. Edmund Buchner in het oog sprong. Voor de gnomonische gemeenschap, maar ook in kringen van Oudheidsvorsers, is de zonnewijzer van Augustus historische realiteit, en in vele publicaties kom je de reconstructietekening van Buchner tegen (fig. 1).
Kort daarna hoorde ik verluiden dat er op Buchners nauwgezette reconstructie wel wat aan te merken viel. Dit vroeg om nader onderzoek; hier volgt het resultaat. Ik begin met korte samenvattingen over het Marsveld in die tijd en over de lotgevallen van de obelisk die als schaduwgever diende.
Het Marsveld In de tijd van Augustus was de ommuurde stad Rome nog beperkt tot de spreekwoordelijke zeven heuvels. Het lage
Fig 1: Buchners reconstructietekening van de zonnewijzer op het Marsveld.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
16
op 30 januari 9 v.Chr. ingewijd, de verjaardag van keizerin Livia. De obelisk werd in hetzelfde jaar ingewijd, mogelijk tegelijkertijd. Dat zou de lange vertraging verklaren in de bouw van het altaar. Algemeen wordt aangenomen dat er een relatie tussen de beide bouwwerken bestond. Over de aard van deze relatie wordt veel gefilosofeerd; voor Buchner vormt ze een hoofdpunt. De Ara Pacis is in 1903 opgegraven. Hij heeft twee ingangen, aan de oost- en de westkant. Tegenwoordig is hij opgesteld in een nieuw, eigen museum (fig. 3).
De obelisk De Egyptische obelisk werd in de 6e eeuw v.Chr. opgericht in Heliopolis door farao Psammeticus II. Op een speciaal daarvoor gebouwd schip liet Augustus hem uit Egypte halen. Het was de eerste van een hele reeks obelisken die in Rome zou verschijnen. De obelisk werd heropgericht als monument voor de verovering van Egypte, 20 jaar eerder, en werd gewijd aan de Zon, zo blijkt uit het inschrift op het voetstuk dat ook nu nog leesbaar is (fig. 4). De enige schriftelijke bron over de obelisk is Plinius de Oudere (24-79 n.Chr.; hij kwam om bij de uitbarsting van de Vesuvius). Hij was veldheer en vlootvoogd, en boekstaafde daarnaast alle toenmalige kennis over de wereld in zijn Fig. 2: Het Marsveld in de 4e eeuw n.Chr. De dikke lijn rechtsonder is de Serviaanse muur, de stadsmuur in Augustus’ tijd. De nieuwe, Aureliaanse muur met daarin de Porta Flaminia stamt uit het eind van de 3e eeuw n.Chr.
gedeelte tussen de heuvels en de Tiber heette Campus Martius (het Marsveld; fig. 2). Vanaf de stadspoort in de Serviaanse muur aan de noordzijde van het Capitool liep de Via Flaminia in noordelijke richting langs het Marsveld. Dat is nu de Via del Corso. Vooral vanaf de tijd van Julius Caesar begon het zuidelijke gedeelte bebouwd te worden. Hiervan vinden we nu nog het (later vernieuwde) Pantheon, terwijl de huidige Piazza Navona de omtrekken van het (ook vaak vernieuwde) stadium van keizer Domitianus volgt. Het noordelijke deel bleef langer open terrein, dat gebruikt werd voor sport en spel. In de smalle noordpunt tussen Tiber en Via Flaminia liet Augustus al in 28 v.Chr. zijn Mausoleum bouwen, een monster van 88 meter doorsnee. Aan de noord- en oostkant werd een fraai park aangelegd. Hierin bevond zich ook het Ustrinum, de crematieplaats. In het Mausoleum zijn veel personen uit Augustus’ dynastie en hofhouding bijgezet. De ruïne ligt nu tussen de bebouwing. In 13 v.Chr. besloot de Senaat langs de Via Flaminia, waarlangs Augustus dat jaar zegevierend van een expeditie naar Spanje en Gallië was teruggekeerd, een vredesaltaar op te stellen: de Ara Pacis Augustae. Rond dezelfde tijd besloot Augustus daar vlak naast een obelisk op te stellen, die eerst nog uit Egypte gehaald moest worden. Het altaar werd pas
17
Fig. 3. De opgegraven Ara Pacis heeft zijn eigen museum. Deze ingang was naar de obelisk gekeerd.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
monumentale werk Historia naturalis. Dat beslaat 37 boeken. keizer van 138-161 n.Chr., en zijn vrouw Faustina (fig. 5). In boek 36, over de bouwkunde, behandelt hij o.a. de Die stond even ten zuiden van de obelisk. De zuil zelf is verloren gegaan, maar het voetstuk staat nu in het Vaticaans obelisken. Paragraaf 72 luidt: Museum. Het reliëf toont links het zinnebeeld van het Ei [obelisco], qui est in campo, divus Augustus addidit mirabilem Marsveld met de obelisk in zijn armen. Dit laatste siert ook usum ad deprendendas solis umbras dierumque ac noctium ita het omslag van Buchners boek. magnitudines, strato lapide ad longitudinem obelisci, cui par fieret umbra brumae confectae die sexta hora paulatimque per In het vervolg op het citaat hierboven schrijft Plinius dat regulas, quae sunt ex aere inclusae, singulis diebus decresceret de aflezing al ongeveer 30 jaar niet meer klopt. Mogelijk is ac rursus augeresceret, digna cognitu res, ingenio Facundi de obelisk scheef komen te staan door de aardbeving van Novi mathematici. is apici auratam pilam addidit, cuius vertice 49 n.Chr., of door grondverzakking ten gevolge van de umbra colligeretur in se ipsam, alias enormiter iaculante apice, frequente overstromingen van de Tiber. ratione, ut ferunt, a capite hominis intellecta. Ergens na de 8e eeuw moet de obelisk omgevallen zijn, waarbij hij in vijf stukken brak. Deze raakten bedekt als In een recente Nederlandse vertaling:1 gevolg van de verhoging van de bodem die in middeleeuwse “De goddelijke Augustus gaf de obelisk op het Marsveld steden optrad door het afval. De brokstukken werden wel een bijzondere functie door hem de door de zon gebruikt als bouwmateriaal voor huizen in de omgeving. geprojecteerde schaduw en daarmee de lengte van de Toen deze in 1748 afgebroken werden, werden de restanten dagen en nachten te laten aangeven. Hij liet namelijk een van de obelisk opgegraven, maar restauratie bleek te plaveisel aanleggen in overeenstemming met de lengte moeilijk. Een gedenksteen boven de ingang van het huis van de obelisk en wel zo dat midden op de kortste dag Piazza del Parlamento 3, memoreert het opgraven van de van het jaar de schaduw daarmee in lengte samenviel obelisk, die ongeveer lag waar dit huis nu staat (fig. 6). en geleidelijk langs bronzen strepen die in het plaveisel De bibliothecaris en archeoloog Angelo Bandini verzamelde waren opgenomen dag voor dag korter werd en daarna in 1750 alle meldingen over de obelisk sinds Plinius2, weer langer. Deze installatie verdient bestudering en is in opdracht van paus Benedictus XIV. Ook voegde hij te danken aan het vernuft van de wiskundige Facundus commentaren van beroemde astronomen uit zijn tijd toe Novius. Hij liet boven op de spits een vergulde bol over de mogelijke functie van de obelisk. De eenstemmige aanbrengen zodat de schaduw zich op het topje daarvan conclusie was dat hij voor een meridiaaninstrument gediend had. Bandini vermeldde ook de resultaten van de opgraving zou concentreren.” van 1748. De architect De Marchis had daar de taak de Volgens de meeste geleerden beschrijft Plinius hier een bevindingen te notuleren. De Engelsman James Stuart was meridiaaninstrument, maar Buchner is niet de eerste die hierbij eveneens aanwezig; hij schreef een eigen verslag, dat hierin een complete zonnewijzer leest; zie bijv. fig. 2, die uit ook in Bandini’s rapport opgenomen werd. 1901 stamt. De obelisk is afgebeeld op een reliëf dat aangebracht was Pas in de jaren 1789-92 werd de obelisk gerestaureerd, op het voetstuk van de gedenkzuil voor Antoninus Pius, in opdracht van paus Pius VI. Het onderste stuk was niet
Fig. 4. De originele inscriptie op het voetstuk van de obelisk: “Keizer Fig. 5: De hemelvaart van keizer Antoninus Pius en zijn vrouw Faustina Augustus, zoon van de goddelijke Julius, Pontifex Maximus ... heeft (op de vleugel van de engel). Links het zinnebeeld van het Marsveld met de Egypte teruggebracht in de macht van het Romeinse volk en wijdt (de obelisk, rechts het zinnebeeld van Rome. obelisk) aan de zon.”
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
18
Pas in 1990 verscheen een artikel van de fysicus Michael Schütz uit Tübingen (Duitsland), dat van Buchners argumentatie weinig heel liet.5 Schütz houdt zich o.a. bezig met de historische wortels van de natuurwetenschappen. De voetnoot waarin hij schetste hoe hij het manuscript uiteindelijk gepubliceerd kreeg, laat zich lezen als een wetenschappelijke Krimi:
Fig. 6: De plaquette boven de ingang van Piazza del Parlamento 3. De tekst citeert zowel Plinius als de inscriptie op het voetstuk van de obelisk.
meer bruikbaar en moest vervangen worden. Daarvoor werden brokstukken gebruikt van de zoëven genoemde zuil van Antoninus Pius. De obelisk werd opgesteld op de Piazza di Montecitorio, zo’n 200 meter ten zuiden van zijn vorige standplaats. Daar staat hij nu nog en hij is zelfs weer voorzien van een - wel erg korte - meridiaanlijn.
Buchners boek Edmund Buchner (geb. 1923) studeerde klassieke talen, geschiedenis en archeologie. Hij werkte vanaf 1960 bij de Commissie voor Oude Geschiedenis en Epigrafie (op- en inschriftenkunde) en werd er directeur van toen die fuseerde met het befaamde Duits Archeologisch Instituut (DAI). Van dat laatste was hij president van 1980 tot zijn pensionering in 1988, en volgens de website van het DAI is hij nog steeds actief binnen de organisatie. Buchner is dus een autoriteit, een big shot, in zijn vakgebied. Die autoriteit moet overigens meer op zijn bestuurlijke dan op zijn wetenschappelijke prestaties gebaseerd zijn. Behalve een artikel dat uit zijn promotie-onderzoek voortkwam ben ik alleen enkele artikelen over zonnewijzers tegengekomen.3 Het boek Die Sonnenuhr des Augustus4 uit 1982, waarin Buchner zijn speurtocht beschreef, werd een echte topper. Het bundelt een artikel uit 1976 in de Römische Mitteilungen (RM, een ‘huisorgaan’ van het DAI), waarin Buchner de vermeende zonnewijzer reconstrueert, en een artikel uit de RM van 1980 met de resultaten van de eerste drie opgravingen uit 1979/80. Een korte Nachtrag vermeldt de resultaten van de campagne 1980/81. Het eerste artikel begint als een klaroenstoot. Enigszins ingekort: “Het Solarium of Horologium van Augustus was een zonnewijzer; het was kalender en klok, kon dus de tijd van het jaar en van de dag aangeven. Het was waarschijnlijk de grootste klok aller tijden.” Geen wetenschappelijke terughoudendheid dus, terwijl het hier toch duidelijk een hypothese betreft. Nee, het hele artikel gaat uit van het bestaan van de zonnewijzer.
De kritiek van Schütz 19
”In 1983 kreeg ik Edmund Buchners boek onder ogen, en ook ik was gefascineerd door het succes van de opgravingen en van de reconstructie van de zonnewijzer, die veel aandacht had getrokken; overigens kon ik Buchners argumentatie maar met moeite en ook maar ten dele volgen. Ik realiseerde me al snel dat uit de resultaten van de opgraving de hoogte van de gnomon en de afmetingen van het lijnenpatroon met de methoden van de bolmeetkunde te berekenen zijn, en mijn rekenwerk gaf waarden die niet onaanzienlijk van Buchners gegevens afweken. Ik deelde dit in 1984 per brief aan prof. Buchner mee en bood hem aan gebruik te maken van mijn resultaten. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ik ging me daarop in Buchners boek verdiepen en zette me aan het moeizame en tijdrovende karwei om zijn kronkelargumenten te ontwarren en zijn bronnen te controleren. Daarbij ging mijn bewondering langzamerhand over in ontnuchtering. Ik bood daarop in 1986 aan de redactie van de RM een artikel over de resultaten van mijn naspeuringen aan, maar ook van hen kwam er geen reactie, zelfs geen bevestiging van ontvangst. Pas toen ik navraag deed, deelde men me in 1987 mee dat prof. Buchner mijn artikel direct meegenomen had en me zou antwoorden. Toen ontstond er ook een briefwisseling met B., waarbij het echter niet tot een inhoudelijke discussie over mijn argumenten en de resultaten van mijn berekeningen kwam - ik had veeleer de indruk aan het lijntje gehouden te worden. Vervolgens wendde ik me in 1988 tot prof. B. Andreae, redacteur van de RM en directeur van het DAI in Rome, met het verzoek om mijn artikel aan een onafhankelijke beoordelaar voor te leggen. Prof. Andreae bleek niet van het bestaan van mijn artikel op de hoogte. Hij vroeg er echter begrip voor dat hij zonder Buchners oordeel niets kon doen en raadde mij aan mijn artikel elders te publiceren.” In het volgende zal ik Buchners reconstructie, bevindingen en interpretaties samenvatten, met de kritiek van Schütz erop. Waarbij ik helaas moet zeggen dat Schütz’ klacht over de slechte structuur en de onnavolgbare redeneringen van Buchners pennenvruchten alleszins terecht is. Aan de andere kant kun je respect hebben voor Buchners lef om een hypothese te publiceren alvorens hem te testen. Niet zelden wordt de hypothese pas geformuleerd nadat de uitkomst van het experiment bekend is!
De reconstructie Hoe
kwam
Buchner
bij
de
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
zonnewijzer-hypothese?
“Dat het Solarium een middaglijn geweest zou zijn is uitgesloten, al is het alleen al omdat men in de Oudheid geen middaglijnen had om andere klokken te corrigeren. Die had men ook niet nodig, want de meeste klokken waren sowieso zonnewijzers.” De conclusie van Bandini en de door deze geraadpleegde geleerden veegt Buchner van tafel met: “herhalingen van steeds dezelfde overwegingen, in wezen totaal vaag.” Naast het bepalen van de ware middag behandelt Schütz verscheidene andere toepassingen voor een meridiaaninstrument: de geografie, de kalender en de astronomie. Als ijzersterk argument vóór een zonnewijzer voert Buchner aan, dat men in 1463 bij de bouw van een zijkapel van de kerk San Lorenzo in Lucina (nu sacristie) op vergulde lijnen is gestuit. De kerk ligt ca. 70 meter ten NO van de obelisk en daar kan dus geen meridiaanlijn gelopen hebben. Zijn referentie is Lanciani.6 Schütz speurde deze bron na en vond dat het bewuste citaat een - door herhaalde overlevering verminkte melding is van de humanist Pomponius Laetus uit de 15e eeuw. Ook Bandini citeert Laetus, maar dan correct, en dan is er geen sprake meer van lijnen bij de kapel. Om de veronderstelde zonnewijzer te reconstrueren, gaat Buchner als volgt te werk. Eerst achterhaalt hij de hoogte van de obelisk, dan berekent hij het bijbehorende patroon van uur- en datumlijnen, en tenslotte bepaalt hij de positie van het geheel, waarmee ook de plaats van de obelisk vaststaat. De hoogte omvat vijf elementen: de sokkel, het voetstuk, de obelisk zelf, de bol er bovenop en de steel waarop deze staat. Het voetstuk is geen probleem, want dat bestaat nog. Voor de obelisk zelf neemt Buchner de huidige hoogte.
Niet terecht, zegt Schütz, de oorspronkelijke hoogte vóór de restauratie is niet bekend. De vermoedelijke bol meent Buchner in het Conservatorenpaleis (in Rome) te vinden; voor de steel neemt hij de helft van de boldiameter. Voor de hoogte van de sokkel baseert Buchner zich op James Stuart (in Bandini, 1750) die twee treden noemt. Schütz wijst erop dat Stuart voortijdig vertrokken moet zijn, want De Marchis (ook in Bandini, 1750) vermeldt er drie méér. Buchners optelsom is inmiddels ‘verdacht dichtbij’ 100 Romeinse voet (à 29,42 cm) gekomen en hij raakt gebiologeerd door dat ronde getal. De ontbrekende 11/8 voet vult hij aan met bronzen steunen tussen voetstuk en obelisk. Dat het reliëf op de zuil van Antoninus Pius (fig. 5) die niet toont, is voor Buchner geen probleem: “De top [met de bol] is daarop waarheidsgetouw en nauwkeurig weergegeven, het voetstuk helaas niet”, weet hij. Na nog wat gedoe over de te gebruiken hellingshoek van de ecliptica kan Buchner het patroon van uur- en datumlijnen construeren (fig. 7). De aanwijzing is uiteraard in antieke of ongelijke uren: elke dag, kort of lang, werd in 12 gelijke uren verdeeld, waarbij het om 6 uur precies middag is. De 11uurs lijn zou de Via Flaminia gekruist hebben, dus die laat Buchner weg, en vanwege de symmetrie ook de 1-uurs lijn. De gekromde ‘wig’ in het midden is de zogenaamde daglichtdriehoek. Daaraan valt af te lezen hoeveel de dag langer is dan de kortste dag, op de winterzonnewende. Buchner lost hiermee het probleem op - wat nog niemand gelukt was, meldt hij trots - hoe de zonnewijzer de lengte van de dagen en nachten kon aangeven, zoals Plinius
Fig. 7: Lijnenpatroon van de zonnewijzer volgens Buchner. B = standplaats obelisk, AP = Ara Pacis, T bepaalt de breedte van het plaveisel; alles daarboven zou weggelaten zijn, evenals de gestippelde lijnen voorbij 2 en 10 uur.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
20
schrijft. Door anderen is erop gewezen dat een eenvoudig tabelletje met datum en daglengte genoeg is en dat de Romeinen dat inderdaad wel kenden. Hoe Buchner de driehoek geconstrueerd heeft, vermeldt hij niet. Wel noemt hij een zonnewijzer van Delos (een eiland in de Egeïsche Zee) waarop een daglichtdriehoek met rechte lijnen te zien is (dat is nr. 4001G in de catalogus van Sharon Gibbs7) en noemt zijn constructie een verbetering. Fer de Vries toonde aan dat dit fout is: de driehoek heeft toch ècht rechte zijden.8 Fer schreef Buchner herhaaldelijk, maar hij kreeg nooit antwoord. Dan komt de apotheose: de positie van de zonnewijzer. De relatie tussen obelisk en Ara Pacis kan bij Buchner maar op één manier gestalte hebben gekregen: de equinox, de oost-west verlopende datumlijn, moet wel precies door het middelpunt van de Ara Pacis gegaan zijn. Dat hij dat ook doet, terwijl de noord-zuid positie van de obelisk volgens Buchners berekeningen maar een speling van hooguit één meter heeft, is de eerste verrassing uit zijn situatietekening (fig. 7). De tweede verrassing: een cirkel om punt T (het middaguur op de winterzonnewende, het punt dat bij Plinius de lengte van het plaveisel bepaalt) gaat precies door de eindpunten van de 2-uurs en 10-uurs lijnen en snijdt de equinoxlijn precies in punt Z’, het middelpunt van de Ara Pacis. En het kan niet op: de lijn Z’Z” staat precies loodrecht op de equinoxlijn en wordt door deze precies doormidden gedeeld in punt Z. De hoeken ZTZ’ en ZTZ” zijn precies gelijk aan de hellingshoek van de ecliptica die Buchner in zijn berekeningen gebruikt heeft. Dit alles geldt alleen bij een bepaalde keuze van de oostwest positie, merkt Schütz op. Kennelijk heeft Buchner net
zolang met zijn tekening zitten schuiven tot de ‘verrassing’ tevoorschijn kwam. Fer de Vries heeft Buchners constructie nagerekend en die deugt niet.9 Al die ‘precieze’ snijpunten blijken nèt geen snijpunten te zijn (fig. 8). En dat geldt voor alle breedtegraden. Onderkoeld besluit Fer: “Buchner is iets te optimistisch geweest ... waardoor de samenhang met de Ara minder vaststaat dan hij op deze gronden aangeeft.” Ook uit de afmetingen en de oriëntatie van de Ara Pacis haalt Buchner een groot aantal ‘verrassingen’. Om er maar één te noemen: de Ara stond ongeveer evenwijdig aan de Via Flaminia en dus niet noord-zuid gericht. De toegangsopeningen waren zo berekend, weet Buchner te melden, dat de equinoxlijn precies de noordelijke deurpost van de westelijke ingang schampte en de zuidelijke deurpost aan de oostkant. Voor Buchner komt nu alles bij elkaar: “Equinox en winterzonnewende, dat is de oplossing! Want de herfstequinox is de geboortedag van Augustus en 9 maanden eerder, op de winterzonnewende, het begin van Steenbok, zijn ontvangenis. ... Wat een symboliek! Op de geboortedag van de Keizer trekt de schaduw van ‘s morgens tot ‘s avonds zo’n 150 meter langs de kaarsrechte equinoxlijn, precies naar het midden van de Ara Pacis. Een rechte lijn van zijn geboorte [Augustus zou vlak voor zonsopkomst geboren zijn] naar de vrede. ... Op de dag van zijn ontvangenis begint de zon weer te stijgen. Met Augustus begint dus een nieuwe dag en een nieuw jaar.” Schütz berekende dat de (kern)schaduw verdwenen zou zijn vóór hij de Ara Pacis bereikte. En vanwege de trap voor het gebouwtje (fig. 3) zou de schaduw in elk geval niet door de ingang zijn gegaan, maar naar het zuiden zijn afgezwaaid, voeg ik toe. Aan de noordkant kapt Buchner de wijzerplaat af ter hoogte van punt T (fig. 8), want dat was de lengte van het plaveisel volgens Plinius. Bij Buchner is dat dus de breedte geworden. Over blijft een reusachtige, parallellogramvormige wijzerplaat van zo’n 75 bij 160 meter, van de 2-uurs lijn tot en met de Ara Pacis, twee voetbalvelden groot. Zekerheid over de juistheid van zijn reconstructie, aldus besluit Buchner het eerste artikel, valt te verkrijgen door een opgraving, want de zonnewijzer en de sokkel van de obelisk bevinden zich waarschijnlijk nog volledig intact onder de grond. Het Marsveld is namelijk een eeuw na de plaatsing van de obelisk bijna 2 meter opgehoogd, om van de geregelde overstromingen van de Tiber af te zijn. “Alleen al een stukje van het lijnenpatroon zou ons een beeld van het geheel geven - en mijn resultaten bevestigen of weerleggen.”
De opgravingen
Fig. 8: Fer de Vries rekende Buchners reconstructie in fig. 7 na en vond kleine doch essentiële verschillen: ‘precies’ bleek ‘net niet’.
21
Buchners verhaal was - in combinatie met zijn positie in het DAI, neem ik aan - pakkend genoeg om middelen en vergunningen voor opgravingen te verwerven. Deze moesten plaatsvinden in wat nu een dichtbevolkte wijk van
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Fig. 9: Het lijnenpatroon zoals dat volgens Buchner uitgevoerd was, geprojecteerd op de huidige bebouwing. De 9-uurs lijn loopt door de sacristie van de San Lorenzo (S). Bij 1 vond de eerste opgraving plaats, bij 2 de volgende drie, waarbij de meridiaanlijn werd gevonden.
Rome is, Campo Marzio. Ze stonden onder leiding van Prof. Friedrich Rakob. De eerste poging, zomer 1979, vond plaats in de Via di Campo Marzio (1 in fig. 9) en was gericht op de berekende equinoxlijn, die op een diepte van 8 meter zou moeten liggen. Er werden helaas geen plaveisel en geen lijn gevonden. Eind 1979 werd een tweede poging gedaan, nu vanuit de kelder van het huis Via di Campo Marzio 48, gericht op de kruising van de meridiaanlijn en de datumlijn voor het begin van Maagd en Stier (2 in fig. 9). Al snel stuitte men op een Romeinse muur, naar later bleek van een bassin. Om veiligheidsredenen werd die intact gelaten en werd de opgraving naar het oosten voortgezet. Daar werd op het niveau van Augustus’ tijd de fundering voor een plaveisel aangetroffen, met daarin op de plaats van de gezochte datumlijn een Raubgrube, een opgevulde greppel waaruit iets weggehaald zou kunnen zijn. Buchner ziet hiermee “al mijn berekeningen - ook de hoogte en standplaats van de obelisk - en ook mijn veronderstellingen over de relatie van Solarium en Ara Pacis volledig bevestigd.” Over deze constatering kan men zich slechts verbazen, aldus Schütz.
was er later één aangelegd waar niemand ook maar iets van wist! Buchner dateert de nieuwe zonnewijzer in de tijd van keizer Domitianus (81-96 n.Chr.). (In Buchner (1993-94) wordt dat vervroegd naar keizer Vespasianus, die regeerde van 69-79 n.Chr.). En zou de zonnewijzer van Augustus er nog onder liggen? Boringen troffen wel de fundering voor het augusteïsche plaveisel, maar niet de stenen zelf. Die zijn dus hergebruikt voor de nieuwe lijn, concludeerde Buchner, en dan ondersteboven gelegd. En de Griekse letters moeten daarbij eveneens hergebruikt zijn. In de zomer van 1980 werden op 14 plaatsen op en rond de veronderstelde wijzerplaat ook nog grondboringen verricht. Deze leidden echter niet tot nieuwe inzichten. De Nachtrag van Buchners boek vat de resultaten van de vierde opgraving, eind 1980-begin 1981, samen. Uiteindelijk werd een stuk van 7 bij 5,6 meter blootgelegd. Aan de
Maar de meridiaanlijn bleef lokken. Zomer 1980 werd de opgraving hervat, ditmaal vanuit de groeve naar het westen. En daar kwam de échte verrassing tevoorschijn: een plaveisel van ruwe blokken travertijn, vervolgens gladde blokken, met daarin bronzen Griekse letters: de eerste paar van Maagd en de laatste van Leeuw. Daarachter een bronzen lijn met dwarsstrepen. Op de grens van de dierenriemtekens in kleinere letters de tekst ΕΤΗΣΙΑΙ ΠΑΥΟΝΤΑΙ (einde van de Etesiën). Dat zijn de zomerwinden in het gebied van de Egeïsche Zee. Het meest verrassende was echter dat dit op 1,6 meter bóven het niveau van Augustus’ tijd lag, en dus minstens een eeuw jonger moest zijn. Boven Augustus’ zonnewijzer
Fig. 10: Het opgegraven deel van de meridiaanlijn onder Via di Campo Marzio 48. Rechts is noord. Boven: ΤΑΥΡ(ΟΣ)=Stier, (ΚΡΙ)ΟΣ=Ram, onder: (ΛΕ)ΩΝ=Leeuw, ΠΑΡΘ(ΕΝΟΣ)=Maagd.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
22
westkant kwamen de eerste letters van Ram tevoorschijn en de laatste van Stier. Bij 7 mei werd nog de tekst ΘΕΡΟΥΣ ΑΡΧΗ (begin van de zomer) gevonden. Een tekening van de totale opgraving ontbreekt; die kom ik pas 12 jaar later tegen (fig. 10). Schütz berekende uit de lengte van de gevonden schaalverdeling wat de hoogte en de positie van de obelisk geweest moet zijn. Hij kwam uit op een hoogte van 31 meter boven het Domitiaanse niveau, zo’n 4 meter meer dan Buchner. En de positie berekende hij op ca. 4 meter ZW van die van Buchner. Dat langs de meridiaanlijn de tekens van de dierenriem vermeld zijn, betekent volgens Schütz voorts dat de schaalverdeling niet de dagen van de kalender, maar de indeling van de dierenriem in 360° betreft. Hiermee kunnen astronomische en astrologische waarnemingen verricht worden. De poging van Rakobs team om een gang onder het Domitiaanse plaveisel te maken om de stenen van onderen te kunnen inspecteren op augusteïsche sporen, bleek helaas te gevaarlijk. Wel werden opgravingen aangekondigd onder de sacristie van de kerk San Lorenzo. De opgraving werd gezekerd met een betonconstructie, “zodat de gevonden delen toegankelijk blijven, ook voor bezichtiging” (fig. 11).
Nieuws van Buchner
Buchners artikelen van 1983 en 198810 zijn samenvattingen van het boek. In het laatste artikel wordt gemeld dat de opgraving onder de sacristie mislukt is door onoverkomelijke problemen met het grondwater, maar er wordt ook verder onderzoek aangekondigd, met name bij de sokkel van de obelisk. Pas in 1994 verschijnt een artikel van Buchner, in feite de
Fig. 11: De nu gezekerde opgraving, naar het zuiden gezien.
23
uitwerking van een voordracht, dat nieuws bevat.11 Bij zijn reconstructie van 1976 haalde Buchner uit de al genoemde Lanciani (1902) dat op de vier hoeken van de obelisk de bijbehorende winden genoemd en uitgebeeld zouden zijn, bijvoorbeeld boreas spirat (“de noordooster waait”) en hij nam die ook op in de reconstructietekening van de sokkel. Nu schrijft hij: “Ik heb mij toen echter niet het belang gerealiseerd van het bericht dat rond 1463 in de San Lorenzo ... kennelijk de naam van de wind boreas gevonden is. Dat kan alleen maar betekenen dat er een windroos om het lijnenpatroon liep, dat dus cirkelrond geweest moet zijn.” En de onnozele middeleeuwse chroniqueurs die door Lanciani geciteerd werden zet hij weg met: ‘Vier winden op de hoeken? Een rond lijnenpatroon heeft helemaal geen hoeken... Fantasie uit die tijd.’ Zonder acht te slaan op Schütz’ kritiek op de betrouwbaarheid van Lanciani als bron gooit Buchner nu zijn reconstructie om (fig. 12). Zonder toelichting heeft de daglichtdriehoek inmiddels wél rechte zijden gekregen; de brieven van Fer de Vries zijn toch gelezen! Buchner noemt Schütz wel, gaat hoegenaamd niet op diens kritiek in, maar verklaart wel dat ook de obelisk hoger en drie meter zuidelijker geplaatst is toen het niveau van de wijzerplaat werd verhoogd. Grondboringen in 1991 op de binnenplaats van het huis Piazza del Parlamento 3 zouden dat bevestigen. Details over dat onderzoek geeft hij niet. Maar opvallend genoeg geeft hij Schütz hiermee impliciet gelijk! Hetzelfde geldt voor zijn mededeling dat in de nieuwe situatie de zonnewijzer tot de meridiaanlijn teruggebracht was. De volgende publicatie die ik van Buchner tegenkwam is een hoofdstuk in een encyclopedie over Rome uit 199612, een samenvatting van het vorige artikel, mét het plaatje van de cirkelronde wijzerplaat. Vooral door dit soort naslagwerken zal Buchners ‘zonnewijzer’ nog een lang leven beschoren zijn! Verrassend is een doorsnede-tekening van de omgevallen
Fig. 12: Buchners nieuwe reconstructie. In de brede rand zou een windroos verwerkt geweest zijn. De stippellijn naar rechtsboven loopt door de sacristie van de San Lorenzo.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
obelisk, wellicht het resultaat van bovengenoemde boringen, maar zonder één woord van toelichting. Dan trof ik nog een artikel, ook uit 1996, over de obelisken die voor het Mausoleum van Augustus gestaan hebben.13 Daar trof mij de triomfantelijke zinsnede: “Zo is het mij vorig jaar gelukt vanuit een kelder ... bijna op de centimeter nauwkeurig de sokkel van de obelisk van de zonnewijzer te vinden, waarbij, ook als het vanuit het «standpunt van een fysicus» uit Tübingen niet schikt, de 100 voet die ik berekende voor de gnomonhoogte volledig bevestigd werd.” De aanhaling verwijst naar de titel van Schütz’ artikel en is kennelijk bedoeld als sneer aan zijn adres. Maar opnieuw geeft Buchner geen enkele toelichting bij zijn melding.
Reacties van vakgenoten
De archeologische en oudheidkundige wereld was laaiend enthousiast over Buchners resultaten. Veel auteurs hebben zijn verhaal zonder kritiek overgenomen. Was er tenslotte niet een heuse vondst gedaan? Soms meldden ze in een voetnoot dat er enige twijfel mogelijk is, maar accepteerden toch de grote lijn van Buchners betoog. En die betreft doorgaans de ideologisch-propagandistische implicaties van Augustus’ bouwwerken op het Marsveld en de astrologische duiding van Steenbok als Augustus’ teken. Overigens veronderstelde een ingewijde dat veel vakgenoten niet wilden laten merken dat ze geen snars begrepen van Buchners wiskundige exercities...
Reacties uit zonnewijzerkring In de zonnewijzerliteratuur is, voor zover ik weet, nooit twijfel uitgesproken over de historische realiteit van Augustus’ zonnewijzer - met één uitzondering, zoals we direct zullen zien. Hans de Rijk, bestuurslid van de Zonnewijzerkring, vertelde hoe hij in 1985 probeerde de opgraving te bezichtigen, maar zelfs de hulp van diverse autoriteiten baatte niet: toegang alleen met Buchners schriftelijke toestemming! Maar Buchner bleek niet bereikbaar; hij had ook al niet op brieven van De Rijk gereageerd. ‘De manier waarop Buchner dit plekje Romeinse grond als vrijwel persoonlijk bezit behandelt is ontoelaatbaar’, mopperde Hans.14 In de periodieken van onze Duits-, Frans- en Engelstalige vrienden is bij mijn weten nooit over de zonnewijzer gepubliceerd. Buchners boek is niet vertaald. Was het Duits misschien een rem op de verspreiding naar het westen? Niet per se; men wist wel degelijk van de opgegraven reusachtige zonnewijzer. De enige gnomonicus die het artikel van Schütz blijkt te kennen, en diens kritiek ook deelt, is Karlheinz Schaldach. In zijn recente boek over Romeinse zonnewijzers15 stelt hij de urgente, voor de hand liggende vraag - die ik in geen eerder geschrift aantrof - wat de zin zou zijn van zo’n immense zonnewijzer, 1,5 km buiten de stadsmuren. Zo groot, dat je de tijd alleen vanuit een vogelperspectief goed zou kunnen aflezen. De Romeinen waren toch heel praktische lieden! Schaldach wijst ook op de onbetrouwbare bron Lanciani (1902) van de naam boreas bij de kerk. Maar
zelfs als dat zou kloppen, impliceert een windroos nog geen zonnewijzer; vondsten van de een zonder de ander zijn bekend. Ook acht hij het onwaarschijnlijk dat de obelisk in Vespasianus’ tijd drie meter verplaatst zou zijn, gezien de problemen die een dergelijke operatie bij de obelisk op het Sint-Pieterplein in 1586 opleverde. Naar mijn mening dient de aanleg van de zonnewijzer gezien te worden in relatie met de benoeming van Augustus tot pontifex maximus in 12 v.Chr. Naast het vervullen van de religieuze plichten was de hogepriester ook de hoeder van de tijd en de geschiedenis: hij was verantwoordelijk voor de kalender, kondigde schrikkeljaren aan, stelde feestdagen vast en hield de Annales maximi bij, de kronieken van het Rijk. Augustus nam zijn verantwoordelijkheid serieus, zoals hij alle bestuurlijke taken serieus nam. Een meridiaanlijn is hét instrument om de kalender te controleren, en daarom liet Augustus die aanleggen. De wiskundige Facundus Novius, door Plinius als ontwerper genoemd, kwam wellicht uit Alexandrië, het toenmalige wetenschappelijke centrum, en hij zou daar een Egyptisch voorbeeld hebben kunnen zien.
Conclusies Op basis van de hierboven verzamelde gegevens en inzichten kunnen naar mijn mening de volgende conclusies getrokken worden: 1. Er is geen plausibel argument voor Buchners hypothese dat de obelisk van Augustus een zonnewijzer bediend zou hebben. 2. Op het Marsveld heeft de meridiaanlijn van Augustus gelegen (conform Plinius), die gebruikt kon worden voor kalendarische, astronomische en astrologische waarnemingen. 3. Buchner heeft een meridiaanlijn uit de eerste eeuw na Chr. opgegraven - en dat blijft een bijzondere vondst, die meer aandacht van Oudheidsvorsers verdient! 4. De topografische relaties tussen Augustus’ bouwwerken op het Marsveld waren losjes, en zeker niet op de centimeter nauwkeurig. Over de ideologische betekenis van de clustering van obelisk, Ara Pacis, Mausoleum en Ustrinum op het Marsveld en over de astrologische duiding van Augustus’ ontvangenis en geboorte spreek ik geen mening uit.
Met dank aan: Michael Schütz (Tübingen), Klaus Eichholz (Bochum), Karlheinz Schaldach (Inst. für Geschichte der Naturwissenschaften, Goethe Univ., Frankfurt), Alfred Schmid (Seminar für Alte Geschichte, Univ. Basel) en Bill Thayer (Chicago) voor informatie en nuttige discussies.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
24
Naschrift van de auteur Ik heb geen klassieke vorming genoten, zoals uit mijn cv blijkt. Waarom heb ik mij dan toch aan een project gewaagd dat in het oude Rome speelt? De directe aanleiding was de ontdekking van het artikel van Michael Schütz, ook fysicus, en in het bijzonder zijn voetnoot over de totstandkoming van zijn artikel. Niet voor niets noem ik het een ‘wetenschappelijke Krimi’. Volgens dit relaas had Buchner twee wetenschappelijke doodzonden begaan: publicatie van een kritische reactie op zijn werk proberen te verhinderen, en toen het artikel toch verscheen, weigeren op de kritiek in te gaan. Als wetenschapper en docent kon ik dat niet over zijn kant laten gaan. Open en kritische inhoudelijke discussies zijn essentieel voor vooruitgang in de wetenschap. Later trof ik nog een derde doodzonde aan, waar Buchner met veel aplomb conclusies publiceerde over de locatie van de sokkel van de obelisk, zonder de resultaten en de manier waarop ze verkregen waren te onthullen. Het tweede motief om dit project op te pakken was om de zonnewijzerkundige gemeenschap, die vrijwel unaniem Buchners reconstructie omarmde, wijzer te maken. Mijn artikel is in 2005 verschenen in de tijdschriften van de Vlaamse, Nederlandse en Noord-Amerikaanse zonnewijzergezelschappen. Twee relaties waren zo vriendelijk dat laatste ook te vertalen in het Duits en het Italiaans. Daar was ik bijzonder blij mee, omdat de hoofdrolspelers Duits waren, en het object van discussie in de Italiaanse bodem rust. De Amerikaanse versie trok de aandacht van Peter Heslin, werkzaam bij het Department of Classics and Ancient History van de universiteit van Durham (UK). Ik was opgelucht toen hij mijn bevindingen overnam en uitbreidde16: een bevestiging dat ik geen belangrijke zaken over het hoofd had gezien. Hij wijst Athanasius Kircher (1602-1680) aan als de bron van het idee van een reusachtig horologium (fig. 13). Heslin haalt ook een artikel van Rodríguez-Almeida aan17, die erop wijst dat er in 1930 twee cippi (grenspalen) van het pomerium (het gewijde stadsgebied van Rome) gevonden zijn, de ene uit de tijd van Vespasianus (69-79 n.Chr.), de andere van Hadrianus (117-138 n.Chr.), die midden op Buchners veronderstelde zonnewijzer lagen. De grens moet na Augustus’ tijd met een ploeg getrokken zijn. Als er een enorm plein van travertijn gelegen zou hebben, had men er zeker omheen geploegd. Heslin beargumenteert dat de gevonden meridiaanlijn aangelegd is door keizer Domitianus (81-96 n.Chr.). Die benadrukte daarmee de samenhang tussen het Flavische Huis en de goede heersers uit de Julio-Claudische dynastie van vóór keizer Nero, die er een potje van maakte. In 2011 organiseerde Lothar Haselberger een debat over het Horologium, waaraan Heslin en Schütz deelnamen, alsmede Robert Hannah en Géza Aldölfi.18 Haselberger verdedigde Buchners hypothese, terwijl Hannah en Schütz hun kritiek overeind hielden. Het zal geen verbazing wekken dat het niet tot een echte dialoog kwam.
Fig 13: Het Horologium Augusti, zoals verbeeld door Kirchers collega-jezuïet Giacomo Masi. Noord is onder. De uurlijnen van de ongelijke (antieke) uren zijn langs de horizontale equinoxlijn genummerd met Romeinse cijfers. De lengte van de dagen is rechts van de datumlijnen vermeld, die van de nachten links; beide zijn uitgedrukt in (astronomische) uren.
25
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Schütz komt nog met een interessante stelling. De teksten ‘Einde van de etesiën’ en ‘Begin van de zomer’ langs de meridiaanlijn zijn niet alleen maar geldig voor de Griekse situatie en voor Rome dus misplaatst, maar slaan wel degelijk op de situatie in Italië. De meest recente publicatie over het onderwerp die ik ken, is van Paolo Albèri-Auber.19 Als mogelijk antwoord op de vraag hoe de zonnewijzer de lengte van de dagen en de nachten kon aangeven, toont hij een menologium rusticum, een agrarische almanak die deze en veel meer informatie op maandbasis levert (fig. 14). Albèri signaleert ook dat de teksten langs de meridiaanlijn in feite parapegmata zijn, almanakachtige spreuken die gekoppeld waren aan bepaalde data. Hij completeert de serie parapegmata die langs het nog bedekte deel van de meridiaanlijn te verwachten zijn aan de hand van de collectie teksten die de Griekse dichter Geminus (1e eeuw v.Chr.) verzamelde van eerdere auteurs als Callipus, Eudoxus, Democritos en Euctemon. Blijft de vraag waarom die hier in het Grieks geciteerd werden. Lazen de Romeinse boeren Grieks? Ook werpt Albèri de vraag op waarom het meridiaaninstrument zo groot moest zijn. Dat is vanwege de vereiste nauwkeurigheid, meent hij, om de schaduw van de bol van dag tot dag langs de lijn te kunnen zien opschuiven, en daardoor de lengte van het jaar en de frequentie van schrikkeldagen goed te kunnen bepalen. Dat is niet juist: de nauwkeurigheid wordt bepaald door de vage schaduwrand, het gevolg van de grootte van de zonneschijf (fig. 3). De breedte van die vage rand blijft verhoudingsgewijs gelijk, dus het instrument had net zo goed tien of honderd maal zo klein kunnen zijn. Het lijken toch ideologische motieven te zijn die de grootte van het instrument bepaald hebben. Of misschien is het andersom, suggereert Schütz in zijn bijdrage aan de discussie met Haselberger: eerst was er de obelisk, als monument voor de verovering van Egypte. Toen het kalenderprobleem duidelijk werd en om een oplossing vroeg, werd de meridiaanlijn toegevoegd. Schrijft Plinius immers niet dat Augustus addidit mirabilem usum? Met mijn vrees dat Buchners hypothese nog een lang leven beschoren zou zijn doordat ze in veel naslagwerken over de Oudheid vermeld is, lijkt het wel los te lopen. De twijfels vind je overal terug. In het Ara Pacis Museum, bijvoorbeeld, wordt de hypothese van de enorme zonnewijzer vooral nog genoemd als historisch curiosum. Edmund Buchner overleed in augustus 2011, 87 jaar oud. Van de afronding van zijn monografie over het Horologium, die Haselberger in een voetnoot aankondigt, is het niet meer gekomen.
Fig. 14: Het Menologium rusticum colotianum, afkomstig uit de tuin van Angelo Colocci (1467-1549) nabij het Marsveld in Rome en nu in het Nationaal archeologisch museum in Napels.
Fig. 15: De schaduw van de huidige bol op de meridiaanlijn voor het parlementsgebouw op 11 juni, dus kort voor de zon haar hoogste stand bereikt. De vage rand, de halfschaduw, is bijna half zo breed als de diameter van de bol. Dit beperkt de nauwkeurigheid waarmee het midden van de schaduw bepaald kan worden. In de rest van het jaar valt de schaduw verder weg, zodat de halfschaduw breder wordt en de kernschaduw slinkt.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
26
1. Vert. J. van Gelder, M. Nieuwenhuis & T. Peters, Plinius, De wereld Naturalis historia (Amsterdam 2004). 2. A.M. Bandini, De obelisco caesaris Augusti e Campi Martii ruderibus nuper eruto (Roma 1750) [niet zelf geraadpleegd]. 3. E. Buchner, ‘Antike Reiseuhren’, Chiron 1 (1971) 457-482; G. Dunst & E. Buchner, ‘Aristomenes-Uhren in Samos’, Chiron 3 (1973) 119-129; E. Buchner,’ Römische Medaillons als Sonnenuhren’, Chiron 6 (1976) 329-348. 4. E. Buchner, Die Sonnenuhr des Augustus (Philipp von Zabern, Mainz 1982). Omvat herdrukken van: ‘Solarium Augusti und Ara Pacis”, Römische Mitteilungen 83 (1976) 319-365 en ‘Horologium solarium Augusti. Bericht über die Ausgrabungen 1979/80’, Römische Mitteilungen 87 (1980) 355-373. 5. M. Schütz, ‘Zur Sonnenuhr des Augustus auf dem Marsfeld. Eine Auseinandersetzung mit E. Buchners Rekonstruktion und seiner Deutung der Ausgrabungsergebnisse, aus der Sicht eines Physikers’, Gymnasium 97 (1990) 432-457. 6. R. Lanciani, Storia degli scavi di Roma, (1902) [niet zelf geraadpleegd]. 7. S.L. Gibbs, Greek and Roman sundials, (New Haven 1976). 8. F.J. de Vries, ‘De daglichtdriehoek op de zonnewijzer van keizer Augustus’, Bulletin Zonnewijzerkring (1984/3) 17-18. 9. F.J. de Vries, ‘De antieke zonnewijzer van keizer Augustus’, Bulletin Zonnewijzerkring (1984/2) 19-21. 10. E. Buchner, ‘Horologium Augusti: Neue Ausgrabungen in Rom’, Gymnasium 90 (1983) 494-508; ‘Horologium solarium Augusti’, in: M. Hofter (ed.), Kaiser Augustus und die verlorene Republik (Mainz 1988) 240245. 11. E. Buchner, ‘Neues zur Sonnenuhr des Augustus’, Nürnberger Blätter zur Archäologie 10, (1993-1994) 77-84. 12. E. Buchner, ‘Horologium Augusti’. in: E.M. Steinby (ed.), Lexicon topographicum urbis Romae III (, Roma 1996) 35-37 en 392-393. 13. E. Buchner, ‘Ein Kanal für Obelisken. Neues vom Mausoleum des Augustus in Rom’, Antike Welt 27 (1996) 161-168. 14. J.A.F. de Rijk, ‘Op zoek naar de zonnewijzer van Augustus’, Bulletin Zonnewijzerkring (1985/2) 33-34. 15. K. Schaldach, Römische Sonnenuhren, (, Frankfurt/M 2001) 78-93. 16. P.J. Heslin, ‘Augustus, Domitian and the so-called Horologium Augusti’, Journal of Roman Studies 97 (2007) 1-20. 17. E. Rodríguez-Almeida, ‘Il Campo Marzio settentrionale: solarium e pomerium’, Rendiconti della Pontificia Accademia Romana di Archeologia 51/2 (1978-1980) 195-212. 18. L. Haselberger, ‘A debate on the Horologium of Augustus: contoversy and clarifications, with responses by P.J. Heslin and M. Schütz and additional remarks by R. Hannah and G. Aldölfi’, Journal of Roman Archaeology 24 (2011) 47-98. 19. P. Albèri-Auber, ‘The obelisk of Augustus and its meridian line’, The Compendium, Journal of the North-American Sundial Society 20/3 (2013) 24-31 en 20/4 (2013) 5-15. Dit is een beknopte versie van zijn artikel: ‘L’obelisco di Augusto in Campo Marzio e la sua linea meridiana. Aggiornamenti e proposte’, Rendiconti della Pontificia Accademia Romana di Archeologia 84 (2011-2012) 447-580. Verantwoording afbeeldingen: Fig. 1. uit: Buchner (1982). Fig. 2. uit: O. Richter, Topographie der Stadt Rom (München 1901). Fig. 3. Foto Manfred Heyde, en.wikipedia.org. Fig. 4. Foto auteur. Fig. 5. Foto Sergey Sosnovskiy, AncientRome.ru. Fig. 6. Foto auteur. Fig. 7. uit: Buchner (1982). Fig. 8. uit: F.J. de Vries (1984/2). Fig. 9. uit: Buchner (1982). Fig. 10. uit: Buchner (1993-1994). Fig. 11. Foto: www.romasotterranea.it/la-meridiana-di-augusto.html. Fig. 12. uit: Buchner (1994). Fig. 13 uit: A. Kircher, Obeliscus Pamphilius (Roma 1650). Fig. 14. Foto auteur. Fig. 15. Foto auteur.
27
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Niet alleen het stille strand van zijn regering De Ara Pacis Augustae en de Res Gestae Divi Augusti 1
Richard Haasen
W
ie vandaag de dag op de Piazza Augusto Imperatore langs de trappen van het Ara Pacis-museum loopt ziet aan de Mausoleumzijde een enorme Latijnse inscriptie: de Muro delle Res Gestae. Architect Richard Meier heeft deze tientallen meters brede tekst met zo’n 15.000 bronzen letters behouden als fundament voor zijn museumpaviljoen van de Ara Pacis (2006). Zijn voorganger Vittorio Morpurgo had in 1938 de Res Gestae laten aanbrengen op travertijnplaten van 4,75 meter lang en 2,50 meter hoog. Ook al stamt de moderne inscriptie uit 1938, de tekst is degene die Augustus zelf voor deze plek in gedachten had. De Piazza Augusto Imperatore wordt gekenmerkt door fascistische architectuur die er tussen 1937 en 1940 is neergezet na ruiming van de oorspronkelijke bebouwing rondom het Mausoleum van Augustus. In de Noord-Oosthoek van het plein wordt in een inscriptie op het Prevedenza-gebouw deze afbraak en wederopbouw verheerlijkt. Onderdeel van het plein was het eerste glazen museumpaviljoen dat werd gebouwd voor de Ara Pacis Augustae, zoals dat was gereconstrueerd uit de brokstukken die bij opgravingen in 1903 en 1937/8 elders op de Campo Marzio (onder het Palazzo Fiano-Almagià achter de San Lorenzo in Lucina) waren gevonden. De opening van dit paviljoen vond plaats ter afsluiting van het tweeduizendste geboortejaar van Augustus op 23 september 1938. Deze huidige locatie van de Ara Pacis Augustae is uitdrukkelijk gepland door Mussolini, maar historisch gezien onjuist en bedrieglijk. Het blijft een bijzondere gewaarwording om, zoals nu door een speling van het lot mogelijk is, voor een altaar te staan, waarnaar tegelijk in een antieke tekst verwezen wordt. Wat hield de pax Augusta (vrede van Augustus) in? Het moet een rekbaar begrip zijn geweest, anders had een museumpaviljoen voor dit vredesaltaar nooit gepast in de context van de Piazza Augusto Imperatore. Vergilius (Aeneis, VI.852) prijst Augustus als degene die het volk aan vrede liet wennen (pacis imponere morem). Staat deze vredesgewenning, zo verbonden met het tijdperk van Augustus en de cultus van pax Augusta, niet eerder voor een permanente staat van oorlog?
1. Inleiding: De Res Gestae en de pax Augusta als gewapende vrede Menig Romein werd na zijn dood geëerd met een inscriptie waarin mijlpalen uit zijn politieke en militaire carrière stonden vermeld, zo ook Octavius. De Res Gestae Divi Augusti (RGDA) bevatten de palmares van de vergoddelijkte Augustus. Onderscheidend aan deze Res gestae is dat de
overledene de tekst zelf heeft opgesteld, dat hij zo omvangrijk is én dat hij geplaatst moest worden bij de ingang van zijn Mausoleum op het Marsveld. Iemands res gestae (gedane zaken) verwijzen puur pragmatisch naar krijgsdaden, maar kennen bestuurlijke, zakelijke en gedragsmatige connotaties. De eigenlijke titel van het historiografische werk van Octavius’ oudoom Julius Caesar luidt: Commentarii rerum in Gallia gestarum (“Verslagen van krijsdaden te Gallië”, beter bekend als de De Bello Gallico). Alison Cooley verduidelijkt in haar commentaar op de RGDA dat Augustus’ daden episch waren en de beginwoorden van het bovenschrift Rerum Gestarum Divi Augusti quibus orbem niet voor niets de klank hebben van een episch metrum: ze vormen een gedragen hexameter met vijf spondeën.2 De RGDA stonden, incisae in duabus aheneis pilis (“op twee bronzen zuilen gegraveerd”), opgesteld voor zijn mausoleum. Deze tumulus (grafheuvel) werd door Octavius partijpolitiek benut. In de eindfase van de burgeroorlog tegen Marcus Antonius had Octavius namelijk diens testament laten lichten. Daaruit bleek dat hij in Alexandrië samen met Cleopatra begraven wilde worden. Die informatie heeft Octavius publiek gemaakt. Antonius koos voor Egypte, Octavius duidelijk voor Rome. De bouw van het mausoleum, begonnen in 32 v.Chr., dus vóór de beslissende slag bij Actium, werd al afgerond in 28 v.Chr., nog vóór hij de eretitel Augustus verkreeg. De monumentale epigrafiek van de RGDA is er na zijn dood aan toegevoegd. Het carrièreoverzicht van ongeveer 2500 woorden liet zich reconstrueren uit drie kopieën die gevonden zijn te Ancyra, Antiochië en Apollonia in de provincies Galatia en Pisidia, alsmede uit de Griekse vertaling die voor een beter begrip van de inwoners in de Klein-Aziatische provincies bij het Latijnse origineel werd geleverd. In dit artikel ga ik in op het concept van pax Augusta als gewapende vrede en het complexe beeld dat Augustus van zichzelf oproept: zegevierend imperator én brenger van vrede. Ik zal dit doen aan de hand van sleutelpassages uit de inscriptie en een analyse van het beeldprogramma van de Ara Pacis. De tekst van de passages die ik citeer, met
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
28
tekstkritische tekens, komt uit de nieuwe standaardeditie van John Scheid, waarop ook Cooley zich baseert.3 In het deel over de Ara Pacis citeer ik passages uit de augusteïsche poëzie. Pax Augusta, veiliggesteld door oorlog, is iets anders dan de woestenij die vrede heet; het is de conditio sine qua non voor een door de generaties van Catullus, Horatius en Vergilius felbegeerde wereld zonder bloedvergieten of proscriptie. Van belang voor mijn betoog is, tot slot, de toekenning aan Augustus van de clupeus virtutis (“deugdenschild”), onlangs nog prominent aanwezig op de tentoonstelling over Augustus in de Scuderie del Quirinale te Rome. Als kardinale deugden vermeldt het schild naast virtus (“moed”), iustitia (“rechtvaardigheid”) en pietas (“plichtsbetrachting”), ook clementia (“genade”) als reden voor toekenning aan Augustus.4 Ik stel dat deze clementia, geënt op een ‘operative principle’ van de vergoddelijkte Julius Caesar in het geval van Octavius problematisch is, ‘plus menaçante que généreuse’, maar tevens voorwaarde voor Augustus’ einddoel: vergoddelijking.5
2. Oorlog en vrede in de Res Gestae 2. Qui parentem meum [trucidaver]un[t, eo]s in exilium expuli iudiciis legitimis ultus eorum [fac]in[us e]t postea bellum inferentis rei publicae vici b[is a]cie. “Degenen die mijn vader afgeslacht hebben, heb ik als ballingen verdreven; nadat ik met wetmatige vonnissen hun misdaad gewroken had, overwon ik nadien degenen die de staat een oorlog aandeden tweemaal in een slag.” De burgeroorlog tegen de Caesarmoordenaars liep onder aanvoering van Marcus Antonius uit op vernietigende slagen tegen het leger van Brutus en Cassius in 42 v.Chr. bij Philippi.6 Hier ontbreken de beslissende rol van Marcus Antonius en het eigen falen van Octavius. In bedekte termen wordt gesproken over de proscripties, waarin Octavius een weinig clemente houding aannam. 3.1 [b]ella terra et mari c[ivilia ex]ternaque toto in orbe terrarum saepe gessi, victorque omnibus v[eniam petentib]us civibus peperci. 2 Exte[rnas] gentes, quibus tuto [ignosci pot]ui[t, co] nservare quam excidere ma[lui]. “Ik heb over de hele wereld vaak binnen- en buitenlandse oorlogen te land en ter zee gevoerd, en als overwinnaar heb ik alle burgers wanneer ze om genade smeekten gespaard. Ik heb buitenlandse volken, aan wie zonder gevaar vergiffenis te schenken viel, liever in leven willen laten dan uitroeien.” Augustus claimt hier in de bella civilia externaque (“binnenen buitenlandse oorlogen”) genade gekend te hebben. Suetonius somt vijf bella civilia (“burgeroorlogen”) op.7 De na Philippi volgende machtstrijd tussen Octavius en Marcus Antonius, de bekendste burgeroorlog, culmineert
29
in de zeeslag bij Actium in 31 v.Chr. Beide burgeroorlogen werden op Grieks territorium beslecht. Octavius was geen groot strateeg: bij Philippi liet hij het commando over aan Marcus Antonius en bij Actium aan Marcus Agrippa. Door hemzelf gevoerde oorlogen zijn bella externa.8 In weerwil van het ideaal van zegevierend generaal was Augustus diplomaat, al werd er onder zijn auspiciën flink gevochten.9 12.2 [Cu]m ex H[isp]ania Gal[liaque, rebu]s in iis provinciis prosp[e]re [gest]i[s], R[omam redi], Ti(berio) Nerone P(ublio) Qui[ntilio c]o(n)s(ulibus), aram [Pacis A]u[g]ust[ae senatus pro] redi[t]u meo consa[c]randam [censuit] ad campum [Martium, in qua m]agistratus et sac[er]dotes [vi]rgines[que] V[est]a[les ann] iver[sarium sacrific]ium facer[e decrevit]. “Toen ik uit Spanje en Gallië, nadat de zaken in die provincies succesvol afgehandeld waren, naar Rome teruggekeerd ben, tijdens het consulaat van Tiberius Nero en Publius Quintilius, heeft de senaat besloten dat er als dank voor mijn terugkeer een tempel van de Augusteïsche Vrede ingewijd moest worden bij het Marsveld, en de opdracht gegeven dat daarin de magistraten en priesters en Vestaalse maagden een jaarlijks offer brengen.” Dit maakt de Muro delle Res Gestae zo fascinerend. Hier beschrijft Augustus het senaatsbesluit tot stichting van het vredesaltaar, dat nu boven de inscriptie zichtbaar is in het glazen paviljoen. De senaat nam het besluit in 13 v.Chr., het jaar waarin Augustus vijftig werd. Voorop staat met rebus prospere gestis (voorspoedig verlopen krijgsdaden) de militaire voorwaarde voor pax. Bij terugkeer van Augustus (van 16 tot 13 v.Chr. op veldtocht in Gallië) vond de altaarstichting plaats op 4 juli. Een vast offerritueel vierde de jaardag van de altaarwijding. Deze vond op 30 januari van het jaar 9 v.Chr. plaats, de verjaardag van zijn echtgenote Livia. De Ara Pacis Augustae was onderdeel van een gigantisch bouwproject op de Campus Martius. De maquette in de galleria van het museum maakt het project inzichtelijk. Halverwege de as tussen het Mausoleum van Octavius en het Pantheon stond het Ustrinum Augusti, waarin de princeps moest worden gecremeerd. Van hieruit loopt een volgende as, via de Meridiaan van Augustus (Montecitorio-obelisk) naar de vindplaats van de Ara Pacis Augustae (Via Lucina, onder het huidige Palazzo Fiano-Amalgià). Het totale plan besloeg tweemaal de oppervlakte van het huidige plein voor de Sint Pieter. Het adjectief augusta (“verheven”) wordt gekoppeld aan de personificatie van Pax. Deze vredesgodin wordt vaak afgebeeld met een cornucopia (hoorn des overvloeds) in haar linkerhand, in haar rechterhand een caduceus (“diplomatenstaf”). Augusta is afgeleid van het cognomen (“de bijnaam”) van Octavius; pax Augusta behelst iets als “keizervrede” - met Augustus als bemiddelaar bij de acceptatie van een nieuwe godin aan het godenfirmament.10 Het altaar bevond zich op een mijl van het pomerium, het
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
door Romulus als augur vastgestelde grondgebied van Rome. Hier vond de symbolische machtsoverdracht van legaat aan princeps plaats. ‘Pax means ‘pacification’ as much as ‘no fighting’.11 Deze demarcatielijn tussen oorlog en vrede bekrachtigt de Ara Pacis Augustae. 13 [Ianum] Quirin[um, quem cl]aussum ess[e maiores nostri voluer]unt, cum [p]er totum i[mperium po]puli Roma[ni terra marique es]set parta victoriis pax, cum, pr[iusquam] nascerer, [a condita] u[rb]e bis omnino clausum [f]uisse prodatur m[emori] ae, ter me princi[pe senat]us claudendum esse censui[t.] “Hoewel over de (tempel van) Ianus Quirinus, waarvan onze voorvaders wilden dat hij gesloten was, telkens wanneer over het hele rijk van het Romeinse volk te land en ter zee met overwinningen vrede was behaald, aan het nageslacht wordt overgeleverd dat hij in totaal, voordat ik geboren werd, sinds de stichting van de stad tweemaal gesloten is geweest, heeft de senaat onder mijn principaat driemaal besloten om hem te laten sluiten.” Met Galinksy beschouw ik deze passage als dé sleutel voor de interpretatie van de Ara Pacis Augustae. Eindelijk valt de term pax niet in gepersonifieerde, maar in ideologische zin. Het betreft een ideale vrede die zich over het hele imperium uitstrekt. In de formule parta victoriis pax geeft het allitererende parta de betekenis: door overwinningen gebaarde of behaalde vrede.12 Aangezien het ondubbelzinnig om gewapende vrede gaat, veiliggesteld door oorlogvoering, is dit vredesideaal in lijn met Augustus’ nadruk op eigen militair kunnen. In het roemrijke verleden was slechts tweemaal besloten tot symbolische sluiting van de tempel van Ianus Quirinus. In zijn aemulatio (overtreffing) van de voorouders lijkt Augustus te overdrijven. Bekend is de sluiting in 29 v.Chr. (Dalmatië) en in 25 v.Chr. (Cantabrië), maar hoezo ter (“driemaal”)?13 De gelijkstelling van a condita urbe (“vanaf de stichting van de stad”, 753 v.Chr.) met priusquam nascerer (“voor mijn geboorte”, 63 v.Chr.) als begin van een historisch tijdperk is van even epische proportie. 25.2 Iuravit in mea verba tota Italia sponte sua, et me be[lli], quo vici ad Actium, ducem peposcit. “Heel Italië heeft uit eigen wil een eed van trouw afgelegd in mijn naam, en heeft mij als leider verlangd van de oorlog, waarin ik gewonnen heb bij Actium.” Augustus versmaadt de hyperbool niet: tota Italia en sua sponte (“uit eigen wil”)! Typerend voor de dux is dat hij zelfs voor de slag bij Actium de ik-persoon bezigt (vici). Het contrast met de ereplaats die Marcus Agrippa krijgt in de processie op het zuidfries van de Ara Pacis Augustae is groot. Daar wordt hij opvallend met een portret geëerd en met de slip van de toga over zijn hoofd getrokken (capite velato) afgebeeld als voorganger van het keizerlijk huis.14 34.1 In consulatu sexto et septimo, postqua[m b]el[la civil] ia exstinxeram, per consensum universorum [po]tens re[ru]m
om[n]ium, rem publicam ex mea potestate in senat[us populi]que R[om]ani [a]rbitrium transtuli. 2 Quo pro merito meo senat[us consulto Au]gust[us appe]llatus sum et laureis postes aedium mearum v[estiti] publ[ice coronaq]ue civica super ianuam meam fixa est, [et clu]peus [aureu]s in [c]uria Iulia positus, quem mihi senatum pop[ulumq]ue Rom[anu]m dare virtutis clement[iaequ] e et iustitiae et pieta[tis cau]sa testatu[m] est pe[r e]ius clupei [inscription]em. “Nadat ik een einde gemaakt had aan de burgeroorlogen, heb ik tijdens mijn zesde en zevende consulaat, door de consensus van iedereen heersend over alle zaken, de staat uit mijn macht overgedragen aan de controle van de senaat en het Romeinse volk. En voor deze verdienste van me ben ik door een senaatsbesluit als Augustus betiteld en zijn de deurposten van mijn huis van staatswege versierd met lauriertakken en is er een erekrans boven mijn deur bevestigd en een gouden schild geplaatst in de curia Julia, en door een inscriptie op dit schild is verkondigd dat de Romeinse senaat en het volk dat aan mij gaven wegens mijn moed, genade, rechtvaardigheid en plichtsbetrachting.” Dit is de voorlaatste paragraaf van de RGDA. Zankers power of images straalt af van de overdaad aan politieke symbolen. De revue passeren laurei (“lauriertakken”), de corona civica (“krans van eikenblad”) en de clupeus virtutis (“deugdenschild”). De aanleiding was symboolpolitiek. In zijn onthechtheid zou Octavius afstand gedaan hebben van absolute macht ten gunste van de SPQR. Als dank krijgt Octavius op 16 januari 27 v.Chr. van de senaat het cognomen waarmee hij voorgoed zal worden geïdentificeerd: Augustus (“Verhevene”). Het woord augustus, nooit eerder als naam gebruikt, is gekozen om aspecten van Octavius’ regering uit te drukken. Cooley geeft als connotaties enerzijds augur (“vogelwichelaar/ziener”) en augurium (“voorspelling”).15 Augustus wordt volgens Pollini ook met lituus (“augurstaf”) afgebeeld op het fries van de Ara Pacis Augustae, een verbeelding van het Enniaanse augustum augurium.16 Anderzijds kent augustus connotaties met auctoritas (“autoriteit”) en augeo (“vergroten”, c.q. bevorderen van pax).17 Augustus laat zijn cognomen zelf volgen door auctoritas: 34.3 Post id tem[pus a]uctoritate [omnibus praestiti, potest]atis au[tem n]ihilo aumpliu[s habu]i quam ceteri “sindsdien overtrof ik allen in gezag, maar had ik volstrekt niet meer macht dan de overigen.” Voorafgaand aan het cognomen had de senaat Augustus op 13 januari 27 v.Chr. laurei toegekend voor eeuwigdurende overwinning. Bij de ingang van het mausoleum herinnerden in steen gehouwen lauriertakken hieraan. Ze riepen associaties op met (Actius) Apollo, de god van overwinning en vrede. Tussen beide lauriertakken hing een corona civica (“burgerkrans”).18 Als derde symbool werd hem, zoals gezegd, de clupeus virtutis toegekend. Het originele
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
30
schild hing naast het Victoriabeeld dat door Octavius na zijn overwinning op Egypte aan de Curia geschonken was. Het schild somt kardinale deugden van Augustus paarsgewijs op: moed, genade, rechtvaardigheid en plichtsbetrachting. Het moest de bovenmenselijke status van Augustus benadrukken. Een goed verstaander dringt door tot het hart van de augusteïsche retoriek. Juist bij retoriek is waakzaamheid geboden.19 Augustus bezat als zegevierder virtus, als man van de vrede clementia. Binnen de retoriek speelt iustitia en het concept van de bellum iustum (”rechtvaardige oorlogsgrond”) een prominente rol: 26.3 nulli genti bello per iniuriam inlato: “terwijl ik aan geen enkel volk ten onrechte de oorlog heb verklaard.” Bij verschillende deugden van het schild zijn kanttekeningen te plaatsen. Bij pietas tekent Ridley aan, dat elke burgeroorlog gewetenloos en goddeloos (impius) is.20 Hoe waarachtig is Augustus’ zelfpresentatie als clement overwinnaar?21 Mijn stelling is dat de formulering van deze deugden een hoger doel diende. Een voortreffelijke eigenschap bood volgens Cicero (De Legibus II.19) kans op vergoddelijking: Ast olla colunto propter quae datur hominibus ascensus in caelum, Mentem, Virtutem, Pietatem, Fidem, earumque laudum delubra sunto (“Laten ze al die eigenschappen vereren omwille waarvan mensen toegang verschaft wordt tot de hemel, Mens, Virtus, Pietas, Fides, en laten er tempels zijn voor deze verdiensten.”) Vroeg in zijn politieke carrière heeft Octavius een tempel opgericht waarin Divus Julius en Clementia gezamenlijk werden aanbeden. Augustus was daarom zo vereerd met de toekenning van het deugdenschild, omdat viervoudige virtus, clementia incluis - evenals voor Julius Caesar, ook voor hem bij de senaat de weg zou effenen naar vergoddelijking. Het Ustrinum Augusti fungeert daarbij als reminiscentie aan Caprae Palus, de plek waar de apotheose van Romulus plaatsvond; het Pantheon en het Mausoleum zouden Augustus’ diviniteit afficheren.22
3. De verbeelding van de vrede op de Ara Pacis Augustae In het beeldprogramma van de Ara Pacis Augustae komen verschillende van deze elementen terug.23 Het altaar was toegekend per senaatsbesluit. De beeldtaal heeft daarmee een even officieel karakter als de tekst van de RGDA. ‘For official imagery, the Ara Pacis Augustae is arguably the most important extant monument of Augustan art and architecture.’ (Pollini:75) De ‘tekst’ richt zich in alle drie de gevallen tot de gewone man, is evenwel zo gelaagd dat hij een elitair publiek veronderstelt. De meest expliciete taferelen vinden we op de omheining van de Ara Pacis Augustae, met vier reliëfs, twee friezen en een interessante vegetatieve onderstrook.24 Deze omheining beschut het eigenlijke altaar.
31
Fig. 1: Het Tellus-reliëf op de Ara Pacis
Hoe de reliëfs, friezen en vegetatie te ‘lezen’? Het altaar viert de grootste van Augustus’ res gestae: scheppen van wereldvrede. Dat de jeugdige Octavius in de contemporaine poëzie als vredestichter verwelkomd werd, bevestigt hoezeer de Italische bevolking in de jaren dertig v.Chr. naar vrede smachtte. Ontegenzeggelijk heeft Octavius een breuk bewerkstelligd met een eeuw vol burgeroorlogen en een nagenoeg aaneengesloten periode van interne rust ingeluid, waarin de pax Augusta naadloos overging in de pax Romana. Deze overgang naar een nieuw tijdperk heeft Augustus in 17 v. Chr. met de Ludi Saeculares gevierd. De dichter Horatius kreeg opdracht het feestlied te componeren. In dit Carmen Saeculare (Eeuwzang) komt een strofe voor waarmee het Tellus-reliëf, het vroegst bekende van de Ara Pacis Augustae, direct bij de ontdekking in 1568 in verband werd gebracht. Fertilis frugum pecorisque Tellus spicea donet Cererem corona; 30 nutriant fetus et aquae salubres et Iovis aurae. (Horatius, Carmen Saeculare, 29-32) “Laat de Aarde, moeder van vee en oogsten, Ceres kronen met een krans van aren; moge Jupiter de gewassen voeden met wind en goed water.” (vert. Piet Schrijvers, Eeuwzang, 2003) Dit gebed vraagt om een gestage aanwas van graan en bezingt vooral hemel (Iuppiter Pluvius) en aarde (Tellus). Al is de centrale figuur op het reliëf, aangebracht op de oostzijde van het altaar, verschillend geïnterpreteerd als Terra Mater, Italia, Ceres en Pax, voor poëziekenners als Michael Putnam slaat de balans door naar deze Horatiaanse traditie: Tellus, ‘and no doubt aspects of all five would be discerned by the ancient viewer.’25
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Hendrik Wagenvoort, kenner van de Romeinse religie, heeft in 1921 in het blad van het KNIR (toen het NIR) een nog altijd baanbrekend artikel geschreven over het voortschrijdende archeologische inzicht sinds de ontdekking van verdere brokstukken van de Ara Pacis Augustae in 1879 en 1903.26 Duidelijk wordt dat zelfs de interpretatie van de stoet op het fries als een processie aanvankelijk onzeker was. Evenmin was de identificatie van de zwaar gehavende figuur op het zuidfries als Augustus onbetwist. Zijn interpretatie verdient hernieuwde aandacht bij de duiding van de andere reliëfs en de friezen, waarvan de identificaties nog altijd betwist zijn. Wat is de identiteit van togatus capite velato (de man in priestertoga) op het reliëf aan de westzijde, rechts naast de ingang: Aeneas? Gesteld dat het een processie is, stelt de stoet dan de inwijding voor in het jaar 9 of de stichting in 13? Wagenvoort geeft verhelderende parallellen met de augusteïsche poëzie. Zo citeert hij Ovidius’ kalendergedicht over 30 januari, de inwijdingsdatum van het altaar:27 Ipsum nos carmen deduxit Pacis ad aram: haec erit a mensis fine secunda dies. 710 Frondibus Actiacis comptos redimita capillos, Pax, ades et toto mitis in orbe mane. Dum desint hostes, desit quoque causa triumphi: tu ducibus bello gloria maior eris. “Mijn lied zelf heeft mij naar het altaar van Vrede geleid: dit zal de voorlaatste dag zijn voor het eind van de maand. Bekranst met lauweren van Actium op je verzorgde haren, sta, Vrede, terzijde en blijf mild in de hele wereld. Laat, zolang vijanden ontbreken, ook reden tot triomf ontbreken: jij zult de leiders tot grotere roem zijn dan oorlog.” Hierin leest Wagenvoort een beschrijving van het actuele altaar, en hij gebruikt de tekst voor de duiding van het zogenaamde Roma reliëf op de oostzijde van de omheining. ‘En men is zich nu gaan verzoenen met de gedachte, dat Pax op het monument ontbrak. Welnu op dit reliëf was het ongetwijfeld de Vredesgodin, aan wie Roma een lauwerkrans reikte.’ Voor deze hypothese gebruikt Wagenvoort muntafbeeldingen als bewijs.28 Zijn inzicht in de persoon Augustus is sluitend; deze onttrok zich bij voorkeur aan militaire huldigingen. ‘Niet hij wil nu als
triomfator de stad binnentrekken, maar de Vrede houdt haar zegevierende intocht, en Augustus fungeert slechts als haar paladijn.’ Hiermee heeft Wagenvoort overtuigend het raadsel van de ontbrekende godin Pax ontcijferd, al krijgt hij weinig wetenschappelijke erkenning. Geleerden gaan er vanuit dat Pax niet staat afgebeeld op de Ara Pacis.29 Op de zuidzijde staat (een zwaar gehavende) Augustus te midden van zijn familie afgebeeld in een processie die beide friezen op de marmeren omheining beslaat. De beeldtaal van de friezen is tegelijk intiem en representatief. Augustus zelf wordt in toga (capite velato) afgebeeld: hij bekleedt de functie van opperpriester. ‘Augustus erscheint mit verhülltem Haupt und trägt dazu noch einen Kranz unter der Toga.’ Hanell postuleert dat hij in zijn rechterhand een offerschaal vasthad en een offerhandeling volbracht.30 De Ara Pacis Augustae is daarmee een vooruitgeschoven civiel monument, nog vóór de demarcatielijn van het pomerium. Augustus heeft het Romeinse volk omgesmeed tot gentem togatam (”volk in toga”).31 Zelden stonden er zoveel togati afgebeeld op één monument, maar bij welke gelegenheid? Galinsky verwerpt iedere historische aanleiding: ‘formally, it represents ‘the meeting that could have taken place’’.32 Bowersock komt met een interpretatie voor deze gezamenlijke afbeelding van de keizerlijke familie en priestergenootschappen die ik graag volg. Het fries stelt naar zijn mening noch de institutio (constitutio arae in 13 v.Chr.), noch de dedicatio (in 9 v.Chr.) voor. In beide gevallen was de zo prominent in beeld gebrachte Marcus Vipsanius Agrippa namelijk absent; in 13 v.Chr. wegens verblijf in Syrië, in 9 v.Chr. was hij reeds gestorven. Ook Drusus was afwezig bij de inwijding. Als er al een gelegenheid was waarbij Augustus naast de verzamelde Italische menigte de hele geportretteerde familie om zich heen had verzameld, dan deze, zegt Bowersock: ‘That is a procession of the imperial family on the day that Augustus became pontifex maximus.’33 10.2 [Pontif]ex maximus ne fierem in vivi [c]onle[gae mei l] ocum, [populo id sace]rdotium deferente mihi quod pater meu[s habuer]at, r[ecusavi, qu]od sacerdotium aliquot post annos, eo mor[t]uo d[emum qui civilis] tu]m[ultus] occasione occupaverat, cuncta ex Italia [ad comitia mea] confluen[te mul]titudine, quanta Romae nun[q]uam [fertur ante i]d temp[us fuisse] recep[i] P. Sulpicio C. Valgio consulibu[s]. “Dat ik opperpriester werd in plaats van mijn collega die nog leefde, heb ik geweigerd, hoewel het volk me dat priesterschap dat mijn vader had bekleed, aanbood. Dit priesterambt heb ik enige jaren later, toen degene gestorven was die het ten tijde van civiele onrust had bezet, terwijl een menigte uit verzameld Italië, zo groot als naar men zegt voor die tijd nooit te Rome was geweest, voor mijn verkiezing samenstroomde, aanvaard onder het consulaat van P. Sulpicius en C. Valgius.”
Fig. 2 en 3: Links de munt uit Glasgow waarnaar Wagenvoort in zijn artikel verwijst. Rechts in vergroting de afbeelding van Pax.
Na de dood van Lepidus werd Augustus op 6 maart 12 v.Chr.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
32
eindelijk benoemd tot pontifex maximus (”opperpriester”). Deze benoeming is van eminent belang voor de duiding van de Ara Pacis Augustae. De houding van Augustus is gelijk aan die van de togatus capite velato op het reliëf aan de westzijde. Pollini stelt dat Augustus op de vier reliëfpanelen geflankeerd wordt door goddelijke, mythologische en historische personages als comites (”metgezellen”).34 Een comes symboliseert gunst, hulp, bescherming, of een deugd van de leider zelf. Afhankelijk van de ooghoek is Augustus te zien met een verschillende comes. Mijn bespreking van de reliëfpanelen aan de oostzijde (het Tellus-reliëf en het Romareliëf) heb ik om historische en literaire redenen voorop geplaatst. De reliëfpanelen aan de westzijde zijn minstens zo interessant. Op het linkerpaneel van de reliëfs aan de westzijde bevindt zich links het (erg fragmentarische) Lupercal-reliëf. Zichtbaar zijn brokstukken van Mars, de eponieme god van de Campus Martius; de tweeling Romulus en Remus onder de wolvin is verloren gegaan onder het brokstuk van de ficus ruminalis, de mythische vijgenboom waaraan hun mandje bleef hangen, met nog net de klauw van Picus, de specht, en rechts de linkerhelft van de torso van de herder Faustulus. In de verzen van Ovidius:35 Lacte quis infantes nescit crevisse ferino, et picum expositis saepe tulisse cibos? Non ego te, tantae nutrix Larentia gentis, nec taceam vestras, Faustule pauper, opes:
55
“Wie weet niet dat de kinderen met wilde melk opgegroeid zijn, en dat een specht de vondelingen vaak voedsel bracht? Laat ik niet jou, Larentia, voedster van een zo groot volk, noch jouw rijkdom, armzalige Faustulus, verzwijgen:” De identificatie van de togatus capite velato op het rechterpaneel hangt in sterke mate af van de interpretatie van de friezen. Sinds Zanker is het de gangbare opinie dat het pater Aeneas is die, al dan niet rechts geflankeerd door Ascanius/Julus, aan de Penaten offert. Aeneas is dan vanuit Julisch dynastisch denken een comes voor de paterfamilias: Augustus zou dan evenals Aeneas een exemplarisch offer brengen. Ook Severy constateert in haar studie naar de representatie van Augustus’ familie dat tussen 12 en 7 v.Chr. dynastiek denken zijn intree doet in de iconografie.36 Omdat op de Ara Pacis Augustae de extended family van Augustus, bestaande uit zo´n twintig leden met geïdealiseerd ‘Julisch’ uiterlijk, moeilijk te identificeren valt,37 is het monument generiek in zijn dynastiek denken. Augustus is op het zuidfries als pontifex maximus én als paterfamilias vereeuwigd. Juist deze gecombineerde afbeelding van de augusteïsche dynastie én de priestersgenootschappen (op de noordzijde achtereenvolgens septemviri, augures en quindecemviri, gevolgd door keizerlijke familieleden (familiares), op de zuidzijde pontifices, augures, flamines, gevolgd door familiares) maakt het officiële monument uniek. Wagenvoort constateerde al dat de priesterhiërarchie
33
Fig. 4: De priesterstoet op de toenmalige plek in de kelder van het Thermenmuseum.
vlekkeloos was: ‘de vaste ordo sacerdotum blijkt streng in acht genomen te zijn.’38 Zo’n samengaan van de verschillende priestergenootschappen kwam onder Augustus volgens Zanker op zich vaker voor: ‘Das schuf eindrucksvolle Bilder, die vergessen liessen, dass die vereinigten Sakralfuntionäre jetzt nur noch zu beten, aber kaum mehr etwas zu sagen hatten.’39 Bij welke gelegenheid zou Augustus dit gezelschap liever verzameld hebben dan voor zijn dierbaarste titel (pontificalis honor)? Wederom Ovidius:40 Caesaris innumeris (quem maluit ille mereri?) accessit titulis pontificalis honor. 420 Ignibus aeternis aeterni numina praesunt Caesaris: imperii pignora iuncta vides. “Bij de ontelbare eretitels van Caesar (welke heeft hij meer willen verdienen?) kwam nog de pontificale eer. De majesteit van de eeuwige Caesar beschermt het eeuwige vuur: je ziet de waarborgen van het rijk aan elkaar verbonden.” Rehak beschrijft de togatus capite velato op het rechterpaneel als: ‘mature, barefooted, and bearded, dressed in an archaic costume, the toga sine tunica, which leaves most of his chest and right shoulder and arm bare. He wears the toga capite velato over a laurel wreath, which only Augustus wears in the
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
south frieze.’41 Hij bestrijdt de these van Pollini dat de figuur Aeneas bij zijn aankomst in Latium voorstelt; deze wordt altijd baardloos afgebeeld. De figuur die binnen Bowersocks interpretatie van de friezen het dringendst herziening behoeft is deze comes. Rehak doet daarvoor een interessante suggestie: Numa Pompilius.42 Numa Pompilius, de tweede koning van Rome, belichaamde voor de Romeinen pietas, zoals Romulus virtus. Geleidelijk was de voorkeur van Augustus verschoven van Romulus naar Numa. Livius (I.21.6) beschrijft hun contrasterende karakters puntig: alius alia via, ille bello hic pace civitatem auxerunt. (“Ieder heeft de staat op zijn manier bevorderd, de een door oorlog, de ander door vrede.”) Na de burgeroorlogen heeft Augustus de concordia (”eendracht”) van de gemeenschap verstevigd door als een tweede Numa pietas in de Romeinse politiek te integreren. Numa had het ambt van pontifex maximus ingesteld en wellicht zelf bekleed. Numa had ook de Vestacultus ingesteld. Een rij Vestaalsen staat tijdens het jaarlijkse offer op het altaar afgebeeld. Numa’s eigen regia had Vesta’s vlam geherbergd: Augustus heeft na zijn inwijding als pontifex maximus de tempel van Vesta naar zijn huis op de Palatijn verplaatst. Ook de cultus van het uit de lucht gevallen schild van Numa (lapsa ancilia caelo) heeft hij op zich genomen.43 Numa had daartoe de Salii (Saliërs) opgericht, priesters van Mars die in wapenuitrusting dansten. Het was Jupiter’s onderpand voor Rome’s toekomstige wereldmacht (imperii pignora). Het schild werd zo een voorwerp van vredesverering, hoewel het tot de Marscultus behoorde. Niet voor niets vermeldt Augustus in de RGDA dat in 27 v.Chr. zijn naam ook werd opgenomen in hun lied. 10.1 No[men me]um [sena]tus consulto inc]lusum est in saliare carmen. “Bij senaatsbesluit werd mijn naam opgenomen in het lied van de Saliërs.” Het altaar barst van weelderige vegetatie uit zijn voegen. Naast de atticistische friezen en de reliëfs staat het boordevol traditionele decoratieve elementen: de swastikameander aan de buitenzijde onder de reliëfpanelen, het binnenfries met een suovetaurilia en een processie van Vestaalse maagden, fel gekleurde guirlandes met gebleekte stierenkoppen (bucrania), linten, kransen, plengschalen en acanthus, zowel de binnenzijde van de omheining als op het altaar zelf. Een acanthus omwindt het monument en maakt de binnen- en buitenzijde tot een eenheid. De incorporatie van fauna in de krullen van de acanthusbladeren en de metamorfose van de acanthus in andere plant- en bloemsoorten staan voor de vruchtbaarheid van Augustus’ bewind. Tegelijk heeft de acanthus te maken met de dood en Augustus’ geprojecteerde onsterfelijkheid.441
Augustae ook gealludeerd. Virtus zien we in de god Mars op het Lupercal-reliëf en de eerste koning Romulus: deze deugd der deugden maakt de vrede eerst mogelijk. Iustitia valt wellicht te lezen in het Roma-reliëf, waar de godin Pax wordt bekranst die op basis van het bellum iustum pacificeert en de externe rust bewaart. Pietas wordt door Numa in het centrum van de gemeenschap geplaatst. Het Tellusreliëf toont de gouden voorspoed van concordia/consensus na de burgeroorlogen, tot stand gebracht door clementia, dé voorwaarde voor interne rust. Juist wanneer iemand genadig is, zegt Cicero in zijn Pro Marcello (8) non ego eum cum summis viris comparo, sed simillimum deo iudico (“vergelijk ik hem niet met de voortreffelijkste mensen, maar lijkt hij in mijn oordeel het meest op een god.”). De friezen stellen, samenvattend, (met Bowersock) de inwijding van Augustus als pontifex maximus voor. Bij deze gelegenheid was zowel de keizerlijke familie als de ordo sacerdotum verenigd. De noordelijke helft, die afgewend is van de stad, toont de Lupercal- en Roma-panelen, die staan voor militair gezag buiten het pomerium. De zuidelijke helft, naar de stad gericht, toont de Tellus- en Numa-panelen als symbolen van een rijke vredescultuur. Zij vormen samen het kader voor het zuidfries, dat Augustus met pontifices en lictoren toont, gevolgd door leden van de keizerlijke familie. Om de comes-connectie te onderstrepen, zijn Numa en Augustus de enige gelauwerde mannen met een slip van de toga om het hoofd. Gaan ze (met Rehak) een offer brengen aan het vredesaltaar of duidt de hypothetische lituus in hun hand (met Pollini) op een augurium? Het linkerpaneel aan de oostzijde toont een allegorie van Tellus, geflankeerd door twee personificaties die vruchtbaarheid van het imperium te land en ter zee voorstellen. Het rechterpaneel toont (met Wagenvoort) de stadsgodin Roma die de zegekrans overhandigt aan de godin Pax. Terwijl de oostzijde deze complementaire vredesallegorieën biedt, refereert de westzijde aan beide modellen van Augustus’ leiderschap, de alteri conditores van Rome: de martiale Romulus op het Lupercal-paneel en (met Rehak) pius Numa als pontifex maximus op het rechterpaneel.
Op enige deugden van het door de senaat toegekende gouden Clupeus Virtutis, Augustus’ eigen ancile (“heilig schild”), wordt door de afbeeldingen van de Ara Pacis Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
34
1. Onder het Augusteïsch tijdvak verstaat Wagenvoort in zijn inaugurele rede het hele leven van Octavius, “dus niet alleen het stille strand van zijn regering, maar ook de branding van de daaraan voorafgaande partijtwisten en burgeroorlogen.” (H. Wagenvoort , Pax Augusta: gedachten over wereldvrede in het Augusteïsch tijdvak (Groningen 1930)) Dit artikel is gebaseerd op een eerdere bijdrage aan een docentenreis getiteld Pax Romana: Rust en vrede in Rome: pacificatie, propaganda en vredesproblematiek van het antieke Rome tot heden. Deze werd georganiseerd door het KNIR en de RUG, o.l.v. Sjef Kemper en Zweder von Martels. De vertalingen zijn, tenzij anders vermeld, van mijn hand. 2. A.E. Cooley, Res Gestae Divi Augusti. Text, Translation, and Commentary (Cambridge 2009) 102. 3. J. Scheid, Res Gestae Divi Augusti. Hauts faits du divin Auguste (Paris 2007). 4. Dankzij een bewaard gebleven kopie in een cryptoporticus in de colonia Arelate (Arles) is een uitstekend beeld te vormen van het schild. Het heeft een diameter van 96.5 cm en erop staat de volgende inscriptie: SENATUS / POPULUSQUE ROMANUS / IMP. CAESARI DIVI F. / AUGUSTO / CON. VIII DEDIT CLUPEUM / VIRTUTIS CLEMENTIAE / IUSTITIAE PIETATIS ERGA / DEOS PATRIAMQUE. (“Senaat en volk van Rome hebben aan imperator Caesar Augustus, zoon van de vergoddelijkte, acht maal consul, het schild van moed, genade, rechtvaardigheid en plichtsbetrachting tegenover goden en vaderland gegeven”). Door het achtste consulaat valt deze kopie te dateren op 26 v.Chr.; wellicht is in dit jaar het origineel in Rome aangebracht. 5. Voor de term ‘operative principle’ zie K. Galinsky, Augustan Culture. An Interpretive Introduction (Princeton 1996) 82. Scheid (2007:LXII) spreekt van ijzingwekkende eerlijkheid en noemt de clementia van Octavius “eerder bedreigend, dan genereus.” 6. Op de muro delle Res Gestae van de Ara Pacis staat het neutralere interfecerunt (ze hebben gedood). Augustus eist de zege voor zichzelf op. Plinius (NH VII.148) is beduidend minder positief over de rol van Octavius: Phillipensi proelio morbidi, fuga et triduo in palude aegroti et (ut faterentur Agrippa ac Maecenas) aqua subter cutem fusa turgidi latebra (“Ziek tijdens de slag bij Philippi, door de vlucht en drie dagen in een moeras verziekt (zoals Agrippa en Maecenas toegaven) en opgezwollen door onder de huid doorgedrongen water in de schuilplaats”). 7. Suetonius (Augustus 9) noemt naast Philippi en Actium de slag van Caesarianen tegen Marcus Antonius (in de lente van 43 v.Chr. bij Mutina) om Decimus Brutus bij te staan, de slag bij Perusia tegen Lucius Antonius (broer van Marcus) in 41-40 v.Chr. en de zeeslag rond Sicilië tegen de oppositieleider Sextus Pompeius (zoon van Pompeius de Grote) in 36 v.Chr. 8. De expedities op de Balkan (Dalmatië) in 35-33 v.Chr. en het Noordwesten van Spanje (Cantabrië) in 26-25 v.Chr. 9. In Aquitania (Zuidwest-Frankrijk), in Pannonia en Illyricum (Balkan), de Alpen, Germania, Aithiopia en Arabia. 10. ‘The cult of Pax Augusta in Rome (...) was the first known instance of an ‘august(-an)’ deity; not only did the new deity’s title encapsulate the idea that Rome could now enjoy a special relationship with the gods specifically through the mediation of Augustus (…). Furthermore, this was the first monument in Rome to the cult of any kind of Pax.’ (Cooley (2009), 156) 11. P.A. Brunt & J.M. Moore, Res Gestae Divi Augusti. The achievements of the divine Augustus (Oxford 1973; oorspr. uitg. 1967) 55. De tempel van de oorlogsgodin Bellona stond dan ook buiten het pomerium. Na 27 v.Chr. deelden de legaten, onder Augustus’ toeziend oog (4.2 auspicis meis) in de militaire eer, maar hun bevoegdheid hield bij het pomerium op. 12. Recent heeft Pollini het in de titel van zijn inspirerende hoofdstuk verwerkt: The ideology of “peace through victory” and the Ara Pacis Augustae: Visual Rhetoric and the Creation of a Dynastic Narrative (in J.Pollini, From Republic to Empire: Rhetoric, Religion, and Power in the Visual Culture of Ancient Rome (Oklahoma2012)). Tacitus (Ann. I.2) zag vervulling van dit vredesideaal als vitaal onderdeel van Octavius’ beleid: cunctos dulcedine oti pellexit (allen heeft hij verleid met de verlokking van rust). Velleius Paterculus (II.126.3) prijst de verworvenheden: “Tot in de verste contreien in Oost en West, tot overal langs de grenzen van Noord en Zuid heeft de Augusteïsche vrede zich verbreid, en in alle uithoeken der aarde vrijwaart zij de mensen van de vrees voor terreur.” (vertaling Vincent Hunink, 2011) 13. Er staat echter nergens dat de tempel van Janus driemaal gesloten is,
35
maar dat er driemaal tot sluiting besloten was. Volgens Cassius Dio vond het senaatsbesluit in 10 v.Chr. geen doorgang. (E.S. Ramage, The nature and purpose of Augustus’ “Res Gestae” (Stuttgart 1987) 77) ‘The specification of the three short closures of the Janus would have revealed all too clearly that, far from being a regime of peace, the Augustan age was on of continual warfare.’ (R. Ridley, The emporer’s retrospect: Augustus’ Res gestae in epigraphy, historiography and commentary (Leuven 2003) 115) 14. ‘Was it someone merely with tribunicia potestas who required everyone in Rome to know that half a million men had taken an oath to him as soldiers (3.3)?’ (Ridley 2003, 91-2) 15. Cooley (2009) 261-2. 16. Ennius, Annales IV.154-155 (ed. O. Skutsch, The Annals of Q. Ennius (Oxford 1985)), liet de stichting van Rome gepaard gaan met een augustum augurium. Het citaat in kwestie luidt: septingenti sunt, paulo plus aut minus, anni / augusto augurio postquam incluta condita Romast (“er zijn zo’n zevenhonderd jaren, min of meer, verstreken, sinds het beroemde Rome gesticht is met een verheven orakel.”) 17. ‘In other words, he had become greater than any other human being. But he in a sense transcends even this human power by handing it back to the Roman people. With his usual attention to detail, he points out that it is for this meritorious deed (34.2 quo pro merito meo) that he was given the cognomen Augustus.’ (Ramage (1987) 102) In de Middeleeuwen werd de naam Augustus als ‘vergroter van het rijk’ geïnterpreteerd (H. Pinkster, Woordenboek Latijn/Nederlands (Amsterdam 2003)). Met deze connotatie speelt Augustus zelf: 26.1 Omnium prov[inciarum populi Romani,] quibus finitimae fuerunt gentes quae non p[arerent imperio nos]tro fines auxi. (“Van alle provincies van het Romeinse volk, die buurvolkeren hadden die niet aan onze regering gehoorzaamden, heb ik de grenzen vergroot.”) Een theologische interpretatie is te vinden bij Ramage (1987) 100-4, die met Cassius Dio uitgaat van de tegenstelling augustus/humanus. Ook Livius definieert de naam in zijn vroege boeken volgens dit paradigma. Ovidius gebruikt het als synoniem voor sanctus: sancta vocant augusta patres. ‘It showed the bearer as godly, standing above the world of men. Octavian was neither divus, heros, nor devotus, but related to these.’ (Ramage (1987) 103) 18. Op Spaanse munten staat aan de ene zijde tussen beide lauriertakken de naam CAESAR AUGUSTUS, op de keerzijde in het midden van de corona civica OB CIVES SERVATOS (‘wegens het redden van burgers’). (Cooley (2009) 264) Het is aannemelijk dat Augustus de krans kreeg voor door zijn overwinningen en clementie tijdens de burgeroorlogen gespaarde burgerlevens. 19. ‘A number of political messages are propagated in the RGDA: (...) ‘the impulse towards autocracy…was actually based on popular consensus’; (...)‘vengeance was displace by clemency’; ‘civil wars were really fights with foreign foes’; ‘war itself was effectively peace’.’ (Cooley (2009) 36 = M. Santirocco, ‘Horace and Augustan Ideology’, Arethusa 28 (1995) 225-43, aldaar 230) 20. The wars which established Augustus’ unchallenged supremacy were civil, bella impia, the negation of pietas! (Ridley (2003) 74) 21. Augustus’ bewoording van clementie (in §3) is precair: hij was clement, als erom gesmeekt werd. ‘Some citizens did not seek mercy from the allpowerful victor.’ (Ridley (2003) 74) 22. P. Rehak, Imperium and Cosmos: Augustus and the northern Campus Martius (Madison 2006). 23. Ik verwijs naar de reliëfs op de Ara Pacis volgende de originele oriëntatie ervan op de antieke locatie aan de Via Flaminia. De toegang tot het altaar en de reliëfs van Romulus & Remus en Aeneas/Numa bevonden zich aan de westzijde; dit is de voorkant in de huidige opstelling in het Museo dell’Ara Pacis. De reliëfs van Roma Tellus/Pax bevonden zich aan de oostzijde; thans de achterkant. 24. D. Castriota, The Ara Pacis Augustae and the Imagery of Abundance in Later Greek and Early Roman Imperial Art (Princeton 1995); G. Sauron, L’histoire végétalisée: ornement et politique à Rome (Paris 2000); Pollini (2012). 25. ‘Horace’s words give particular voice to art’s imitations not only of earth’s regenerative ability but of the health that accompanies the Augustan peace.’ (M. Putnam, Horace’s Carmen Saeculare: Ritual Magic and the Poet’s Art (New Haven 2000) 68) Tibullus (I.10.45-50) heeft een vergelijkbaar poëtisch verband gelegd tussen vrede en akkerbouw. 26. H. Wagenvoort , ‘Ara Pacis Augustae’, Mededelingen van het Nederlands Historisch Instituut te Rome, eerste reeks, deel 1 (1921; herdruk 1932) 73-100. 27. Ovidius, Fasti I.709-714 (ed. E.H. Alton, D.E.W. Wormell en E. Courtney, P. Ovidi Nasonis Fastorum libri sex (2. Auflage; Leipzig 1985) 24)
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
28. Wagenvoort (1921) 96. 29. ‘Pax is not represented on the Ara Pacis.’ (G.K. Galinsky, ‘Venus in a Relief of the Ara Pacis Augustae’, American Journal of Archaeology 70 (1966) 223-243, aldaar 242, herdrukt in Id., Aeneas, Sicily, and Rome (Princeton 1969) 191-241.) 30. K. Hanell, Das Opfer des Augustus an der Ara Pacis: eine archäologische und historische Untersuchung (Rom 1960) 61. 31. P. Zanker, Augustus und die Macht der Bilder (München 1990; oorspr. uitg. 1987) 167. Horatius (Oden III.5) ging zover om ‘die toga in einem Atemzug mit den sakralen Unterpfändern des Reiches zu nennen.’ (Marsus et Apulus / anciliorum et nominis et togae / oblitus aeternaeque Vestae, / incolumi Ioue et urbe Roma?, “Apuliërs, Marsiërs / vergaten hun naam, toga en Numa’s schild / het eeuwig brandend vuur van Vesta / toen Rome en Jupiter veilig waren? ” (Vertaling Piet Schrijvers) 32. Galinsky (1996). 33. G.W. Bowersock, ‘The Pontificate of Augustus’, in: K.A. Raaflaub & M. Toher (ed. ), Between republic and empire: interpretations of Augustus and his principate (Berkeley 1990) 380-416, , aldaar 392. 34. Pollini (2012) 70. 35. Ovidius, Fasti, III.53-56 (uit de inleiding van het boek over maart). Zie ook 37-8 over Picus. 36. B. Severy, Augustus and the Family at the Birth of the Roman Empire (New York 2003) 96. 37. Severy (2003) 108. 38. Wagenvoort (1921) 80. 39. Zanker (1990) 127. 40. Ovidius, Fasti, III.419-422 (over 6 maart). Ik lees hier (quem maluit ...?) in plaats van quos maluit ... . 41. Rehak (2006) 116. 42. Pollini (2012) 242-247 polemiseert om iconografische redenen met deze suggestie van Rehak. Een verwijzing naar de stamvader van het Julische huis zou volgens hem binnen de dynastieke beeldvorming gepaster zijn. Pollini suggereert dat het noord- en zuidfries de inauguratio van het Vredesaltaar voorstellen: de Aeneas-figuur en Augustus zouden daarom als enige een lituus, kromstaf van de augur, in hun hand hebben. Pollini noemt als tegenargumenten dat Numa Pompilius altijd met een brede koningsdiadeem staat afgebeeld, dat het overduidelijk een Penatentempel is en dat de fragmentarische figuur rechts van Aeneas hoogstwaarschijnlijk zijn zoon Iulus is. 43. R.J. Littlewood, ‘imperii pignora certa: The Role of Numa in Ovid’s Fasti’, in: G. Herbert-Brown (ed.), Ovid’s Fasti: Historical Readings at Its Bimillenium (Oxford 2003) 175-197, aldaar 181. 44. ‘Augustus planned and carried out the monumentalization of both his life and his death precociously. Perhaps he was driven by his models. At the age of thirty-five, the approximate age of Alexander’s death, his Mausoleum was finished, and he composed his Res Gestae at sixty, mindful perhaps of Pompey’s death at that age and Caesar’s at fifty-six. We therefore need to read these monuments - Ustrinum, Mausoleum, and Res Gestae - as definite markers of Augustus’s own personal agenda.’ (Rehak (2006) 60-1). Afbeeldingen: Fig. 1: Foto Joep Beijst. Fig. 2-4: Wagenvoort 1921.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
36
Augustus van Trajanus tot Theodosius een exemplum in de literatuur van de keizertijd Diederik Burgersdijk
I
n deze bijdrage wordt de receptie van het keizerschap van Augustus in de tweede tot en met de vierde eeuw, van Trajanus tot Theodosius, behandeld. De negatieve perceptie zoals geventileerd door Plinius in zijn Panegyricus op Trajanus en Tacitus in zijn Annales deden afbreuk aan het prestige van Augustus in later tijd, terwijl hij geëerd bleef worden als stichter en naamgever van het principaat, met een bescheiden bijrol voor zijn adoptiefvader Caesar. In de vierde eeuw werden zowel Augustus als Trajanus als exempla – voorbeelden tot navolging – gezien, waarbij in de tijd van Constantijn deze keizers vooral als voorbeelden ter overtreffing werden opgevoerd. In de latere vierde eeuw wordt Augustus bovenal in antiquarische zin als belangrijke figuur uit de begintijd van het keizerschap gezien. Terwijl de persoon van Augustus gaandeweg op de achtergrond is geraakt, viel er aan de fundamentele veranderingen die hij in de Romeinse staatsinrichting doorvoerde niet te ontkomen. 1. Inleiding: de ‘eerste keizer’ en zijn latere receptie De moord op Julius Caesar, op 15 maart 44 v.Chr. omstreeks het zesde uur van de dag, veroorzaakte een kernsplitsing in het Romeinse rijk. Met het voorlezen van het testament van de vermoorde dictator ontstond een patstelling in de Romeinse politiek – op zichzelf geen uitzonderlijke situatie – waarop een antwoord kwam dat in zijn uitzonderlijkheid de geschiedenis van Europa zou bepalen: één man zette de politieke omstandigheden zo naar zijn hand, dat hij een regeringsvorm vestigde die het voorbeeld zou worden voor alle Europese vorsten na hem. De persoonsnaam Caesar werd de basis voor vorstennamen in verschillende talen, als ‘keizer’ en ‘tsaar’. De breuk kwam in de geschiedenisboeken als de overgang van republiek naar keizerrijk; politiek gezien ging de omwenteling gepaard met een grondige herziening van machtsverdeling en bijbehorende titulatuur. Caesars opvolger Octavianus was, in de retrospectieve blik van de vierde-eeuwse geschiedschrijver Ammianus Marcellinus, degene ‘aan wie als eerste de benaming Augustus is toegekend’ (Ammianus, Res Gestae 20.5). Hij werd de architect van een rijk en een bijbehorende ideologie die de eeuwen wisten te trotseren. Maar hoe zouden de latere keizers en keizerbiografen op hem terugkijken? In dit artikel wordt de wisselende receptie van de augusteïsche revolutie nader beschouwd, vooral met het oog op de keizerlijke naam. Het tijdperk tussen de regeringen van Trajanus tot Theodosius, grofweg de tweede, derde en vierde eeuw, vormt het aandachtsgebied – een tijd waarin de herinnering aan Augustus zich ver van de persoon van vlees en bloed verwijderd had.
37
In de loop van zijn 45-jarige regering was Augustus dermate hors catégories geworden, dat de opvolgingskwestie een netelig probleem werd. Augustus heeft zich er gedurende zijn hele regeringstijd mee bezig gehouden, van het moment dat hij zijn verheven naam kreeg tot zijn dood in 14 n.Chr. De uitkomst werd bepalend voor het verdere verloop van het keizerschap.1 In de praktijk die zich ontwikkelde werden de namen Caesar en Augustus, die aan de functie van princeps (”eerste burger”) verbonden waren, overgedragen aan de geadopteerde erfopvolger, die vaak een (zij het ver of aangetrouwd) familielid was. In andere gevallen was er een troonpretendent van buiten die de macht gewapenderhand veroverde, waarna het keizerschap door de senaat werd bekrachtigd. Al deze elementen – adoptie, erfopvolging en militaire machtsgreep – waren al aanwezig in de troonsopvolging van de dictator Caesar door Octavianus Augustus.2 Als achterneef en erfgenaam van Caesar meende Octavianus behalve op de naam en bezittingen van zijn erflater ook aanspraak te maken op de alleenheerschappij, die gewapenderhand werd opgeëist. Na uitschakeling van tegenstrevers – de laatste van hen Marcus Antonius – werd deze op termijn door de senaat bekrachtigd en bekroond met de naam Augustus. Vrijwel alle latere dragers van de Augustusnaam vonden, wat de opvolging van hun voorganger betreft, een precedent in de opvolging van Caesar door Octavianus.3 In sommige gevallen prevaleerde de familieband, in andere gevallen de militaire macht; bij een machtsgreep werd vaak achteraf verwantschap met een voorganger geclaimd. De vraag wie de werkelijke stichter van het Romeinse keizerschap geweest is, Caesar of zijn adoptiefzoon, zal tegenwoordig meestal ten gunste van de
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
laatste worden beantwoord. Maar interessanter is te zien welke vormen van opvolging de legitimiteit en daarmee ook continuïteit van het Romeinse keizerschap hebben bepaald. In de eeuwen die volgden was er een wisselende waardering voor de feitelijk eerste keizer, Augustus, wiens naam alle hoogste machthebbers bleven dragen. Deze waardering was sterk afhankelijk van het tijdsgewricht en de mate waarin Augustus als exemplum voor de rechtvaardiging van keizerschap en beleid kon worden gebruikt. In het hiernavolgende wordt in vogelvlucht een overzicht gegeven van visies op Augustus van de vroege tweede tot de late vierde eeuw aan de hand van enkele verwante bronnen. In die eerste periode gaat het om drie auteurs werkzaam ten tijde van keizer Trajanus (98-117), die zeer belangrijk waren voor de beeldvorming van de eerste eeuw van het Romeinse keizerschap: de lofredenaar Plinius de Jongere, de keizerbiograaf Suetonius en de geschiedschrijver Tacitus. In de tweede periode betreft het vier verschillende bronnen: het merendeel van de verzameling van lofredes genaamd de Panegyrici Latini XII (late derde en vroege vierde eeuw, ten tijde van Diocletianus en Constantijn, maar in de latere vierde eeuw samengesteld),4 de dichter Ausonius, de geschiedschrijver Ammianus Marcellinus (beiden late vierde eeuw) en tot slot de keizerbiografieën van de Historia Augusta (waarvan de ontstaanstijd in de late vierde eeuw ligt, maar de fictieve verteldatum ten tijde van Diocletianus en Constantijn). Laatstgenoemd werk, dat op verrassende wijze aansluit bij eerdere werken uit het panegyrisch en biografisch genre, verdient aandacht vanwege het belang voor de receptie van keizergeschiedenis in de late oudheid. Dit werk, dat – zij het indirect – genoemd is naar de ‘eerste keizer’ is bij uitstek illustratief voor de receptie van Augustus in de late oudheid.5
2. Caesar, Augustus en het begin van het Romeinse keizerschap Terug naar de oorsprong. De vraag wie de eerste keizer van Rome is geweest, is niet zo makkelijk te beantwoorden. Alleen afgaande op de naam zou het Caesar moeten zijn, wiens door Octavianus geërfde naam uiteindelijk de geijkte keizertitel zou worden. Maar Caesar, dictator voor het leven en verdacht van aspiraties naar het koningschap, bekleedde geen functie die in enigerlei opzicht aan een nieuwe staatsinrichting deed denken.6 Bij zijn adoptiefzoon lag dit anders: zijn positie was verbonden met de verzameling van republikeinse ambten die Octavianus voor het eerst in één persoon verenigde, waaronder opperpriester, opperbevelhebber, volkstribuun, consul en princeps (”eerste burger”), een titel die oorspronkelijk de eerste spreker in senaatsvergaderingen aanduidde.7 Het is niet heel eenvoudig te bepalen wat de positie van Augustus nu wezenlijk anders maakte dan de in de republiek aanwezige functies. Vaak wordt het moeilijk te vertalen begrip auctoritas aangevoerd, een begrip dat voorkomt in de door Augustus zelf gecomponeerde Res Gestae (34.3). Onlangs is door
Gregory Rowe echter overtuigend aangetoond, dat ook dit begrip binnen het normale republikeinse bestek valt.8 Het begrip is verbonden met Octavianus’ benoeming tot princeps in 28-27 v.Chr. en valt het best weer te geven als ‘recht van initiatief’. De overerfde naam Caesar werd bij Octavianus’ opvolgers gehandhaafd als keizernaam, evenals de door de senaat geschonken titel Augustus, ”de Verhevene”. Deze titel werd in het jaar 27 v.Chr. toegekend, zoals we lezen in Res Gestae 34.2 (Augustus appellatus sum: ”Ik kreeg de naam Augustus”), maar ook bij Suetonius (Vita Augusti 7.2). De naam zou gebaseerd zijn op heilige plaatsen en rituelen die met dit adjectief worden aangeduid, ofwel op de waarneming van verheven voortekens (augusto augurio): de vlucht en het voeden van vogels had ook de stichting van Rome in een ver verleden begeleid volgens één van de vroege schrijvers van de Romeinse geschiedenis, Ennius (actief rond 200 v.Chr.).9 Zodoende is de term keizer uiteindelijk afkomstig van Gaius Julius Caesar, terwijl het keizerschap feitelijk werd gevestigd met de benoeming van Octavianus tot Augustus – beide namen (in de Romeinse systeem van persoonsnamen behorende tot de categorie van cognomina, “bijnamen”) zouden uiteindelijk titels worden. De tweeledige oorsprong van het Romeinse keizerschap vindt eeuwen later nog zijn weerklank in de literatuur. De laat-vierde eeuwse dichter Ausonius schrijft in de tweede van zijn ‘Verzen over de keizerrij’ (Monosticha de ordine imperatorum): ‘Eerst opent Julius Caesar de koninklijke paleishal / en geeft zijn machtige naam als erfstuk door aan Augustus’.10 Ook in zijn monosticha over de dood en de regeringsduur van de keizers begint Ausonius consequent met Julius Caesar. Daarvoor bestaat een duidelijke aanleiding: Ausonius zegt zijn verzen te baseren op de verzameling van twaalf keizerbiografieën van Suetonius, die met Caesar begint.11 In de derde van de ‘Keizerkwatrijnen’ (tetrasticha) komt Octavius (zoals zijn geboortenaam luidde) alias Augustus aan de orde: ”Wreker en tevens zijn opvolger werd Octavius; Caesar / werd ook hij genoemd; zelfs werd Augustus zijn naam. / Langjarig was zijn regering, en nooit bedreigd door gevaren; / op aarde werd hij zelfs als een godheid beschouwd”.12 Het vormen van keizerreeksen is een geliefde bezigheid in de late oudheid, waarvoor Suetonius’ biografieënverzameling (De vita caesarum) een maatgevend voorbeeld was. Ook de anonieme auteurvan de keizerlijke biografieënreeks de Historia Augusta (hieronder: HA), vermoedelijk een tijdgenoot van Ausonius, zegt zijn serie met Caesar te beginnen.13 In de biografie van Aelius Verus (2.3-5) is er een exposé over de herkomst van de naam Caesar, geheel in de stijl van Suetonius’ passage over Augustus. Dat de beschrijving van alle keizers sinds Caesar grootspraak is, doet niets af aan het feit dat Julius Caesar, in navolging van Suetonius, in zekere zin als aanstichter van het keizerschap gezien bleef worden.14 Zelf had Augustus in een edict, waarvan de datum onbekend is, de wens geuit beschouwd
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
38
te worden als de optimi status auctor (”de grondlegger van de beste staatsvorm”, zie Suet. Div.Aug. 28.2), een eer die hem niet onthouden zou blijven.
titel optimus verbonden zijn (88.7-10). Dit overtreffen van alle voorgangers zou een belangrijk motief in de panegyriek van de volgende eeuwen blijven.
3. Suetonius, Plinius en Tacitus ten tijde van de eerste adoptiefkeizers
Met de naamgeving hield de rivaliteit met Augustus niet op. Integendeel, er lijkt sprake van een ideologische omwenteling in de opvolgingsprocedures – in de retorica van Plinius althans. Hij betoogt dat adoptie, en dan niet in eigen kring maar van de beste (optimus), de meest verkieslijke vorm van opvolging is, heel anders dan in Augustus’ tijd. In 8.3 wordt verhaald hoe de oude Nerva, keizer van 96-98, lauriertakken in de schoot van Jupiter (in gremio Iovis) legt en vervolgens Trajanus adopteert, waarmee de opvolging een goddelijke kwestie is geworden.17 Bovendien is keizer en adoptiefvader Nerva bij die gebeurtenis ”groter en verhevener dan gewoonlijk” (solito maior et augustior), wat zonder meer ter emulatie van Augustus is gezegd. Dit blijkt ook uit het vervolg:
Suetonius schreef zijn boeken in een tijd dat de herinnering aan het vroege keizerschap, vanaf Augustus, langzamerhand tot het verdere verleden ging behoren, waaraan de langst levende Romeinen in zijn tijd geen actieve herinnering meer konden hebben. Suetonius zelf berichtte, anders dan zijn twee tijdgenoten Plinius en Tacitus, vrij zakelijk over de keizer, diens negatieve kanten niet verhullend en soms ook geneigd tot bewondering. Zoals gezien werd zijn biografieënverzameling canoniek in de latere literatuur over keizerreeksen. Suetonius was als ambtenaar nauw betrokken bij de regeringen van Trajanus en Hadrianus, die als derde dynastie de Romeinse troon hadden bestegen (al had een conflict met Hadrianus een eind aan Suetonius’ geprivilegieerde positie gemaakt). Na de vijf keizers van het Julisch-Claudische huis hadden drie Flaviërs geregeerd, waarna er een nieuwe vorm van opvolging gecreëerd was in de vorm van het adoptiefkeizerschap. Met het toenemen van het aantal keizers deed de neiging zijn intrede om, vaak vergelijkenderwijs, ‘goede’ en ‘slechte’ keizers aan te wijzen.15 Een belangrijk document in dit opzicht is Plinius’ lofrede (Panegyricus) op keizer Trajanus uit het jaar 100, uitgesproken in de Romeinse senaat als dank voor de benoeming van de redenaar tot consul. Het is tevens een uiterst belangrijke getuigenis van de veranderende herinnering aan Augustus, de heerser die het keizerschap meer intuïtief dan strategisch voor de toekomst had veiliggesteld. Trajanus’ heerschappij (98-117) betekende een kentering in de waardering voor de beroemdste voorganger in het ambt. In Plinius’ Panegyricus (hieronder: Pan.) is er niet slechts sprake van Augustus-aemulatio, maar lijken de grenzen van het polemische opgezocht te worden. Een voorbeeld. Sinds Julius Caesar, die na zijn vermoording als een ster aan de hemel verscheen en daarmee goddelijk werd verklaard, voldeed de vergoddelijking van de overleden heerser aan de verwachting van het Romeinse volk. In Pan. 11.1 wordt gesteld dat Tiberius zijn stiefvader Augustus alleen maar vergoddelijkt om daarmee majesteitsschennis ten laste te kunnen leggen, iets waar zelfs de cynische Tacitus niet van rept.16 Trajanus daarentegen, zo Plinius, verklaart zijn adoptiefvader en voorganger goddelijk omdat hij dacht dat deze werkelijk een god was (quia deum credit). De titel optimus wordt aan Trajanus aangeboden omdat hij werkelijk de beste keizer is, omdat het, meer dan alleen keizer, Caesar of Augustus te zijn, veel belangrijker is alle voorgangers te overtreffen. Ook aan de oppergod Jupiter wordt immers eerst de titel optimus, en dan pas maximus gegeven. Zoals de titel Augustus herinnert aan de man aan wie die als eerste was aangeboden, zo zal aan Trajanus ten eeuwigen dage de
39
‘Er is geen enkele verwantschap van de geadopteerde met degene die adopteerde, behalve dat elk van beiden de beste was (…). U bent dus niet geadopteerd, zoals voorgangers, om een vrouw te behagen. Of moet U soms een opvolger uit de schoot van een vrouw ontvangen om de Senaat en het volk van Rome, de legers, provincies en bondgenoten aan één man over te leveren? Zou U de erfgenaam van de hoogste macht slechts binnen uw huis zoeken? Zou U niet over de gehele burgerij uw ogen laten gaan?’18 Het contrast tussen ”uit de schoot van een vrouw” (e sinu uxoris) en het genoemde ‘in de schoot van Juppiter’ (in gremio Iovis) is veelzeggend. Hiermee wordt een nieuwe ideologie van keizerschap gepropageerd, die uiteindelijk ook gestalte zou krijgen, zij het - maar zulks kon Plinius niet weten door toeval. De navolgende keizers (Hadrianus, Antoninus Pius, Marcus Aurelius en Lucius Verus) zijn immers allen door adoptie keizer geworden, mede en misschien wel vooral door de toevallige omstandigheid dat zij geen zoons hadden. Behoudens één: bij de dood van Marcus Aurelius in 182 werd het patroon doorbroken met de troonsbestijging van Commodus. Ook moet bedacht worden dat de adopties evenzeer binnen de kring van verwanten vielen, wellicht in iets verdere lijn dan in het geval van Caesar – Octavianus, maar niettemin in eigen clan. De afstand die Plinius tot Trajanus’ voorganger Augustus neemt, staat niet op zichzelf – deze houdt niet alleen verband met de aard van het geschrift waarin we haar aantreffen. Een tijdgenoot van Plinius, de geschiedschrijver Tacitus, was buitengewoon negatief over het instituut van het keizerschap, alsook over de eerste persoon die het belichaamde. Deze staatsvorm had geleid tot het einde van republikeinse instituties, tot het verlies van libertas (”vrijheid”) en de opkomst van servitus (”slaafsheid”) en adulatio (”vleierij”). Augustus was de aanstichter, daarin voorafgegaan door Caesar. Over Trajanus daarentegen was Tacitus zeer positief, vooral omdat hij deed wat van een Romeinse keizer verwacht werd: de grenzen van het
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
rijk verleggen door nieuw gebied te veroveren. Onder zijn bewind had het Romeinse rijk een keer genomen, een rijper tijd was aangebroken, vooral in vergelijking met Nerva’s tirannieke voorganger Domitianus (81-96).19
4. Augustus als exemplum in de Historia Augusta Zo werd aan het begin van een nieuwe periode in het Romeinse keizerschap, de heerschappij van Nerva en zijn adoptiefzoon Trajanus, de reputatie van Augustus onherstelbaar aangetast. De stichter van het keizerrijk had een concurrent in de immens populaire Trajanus getroffen, die dit ook architectonisch tot uitdrukking bracht door een enorm forum haaks op dat van Augustus te bouwen, het nu nog te bezichtigen imposante Forum Traiani – stellig niet uit eerbetoon, maar om emulatieve motieven. Dat de navolgende keizers daarbij het rijk welvarend en stabiel wisten te houden, hielp mee aan de canonisering van Trajanus als ‘beste’ keizer, die bovendien een aanzienlijk betere roep had op militair gebied dan zijn beroemde voorganger. Daarmee was Augustus nog niet van de keizerlijst verdwenen. Een van de belangrijkste bronnen voor de tweede en derde eeuw is de Historia Augusta, die op zijn vroegst in de late vierde eeuw is geschreven, maar die veel bronnenmateriaal bevat dat teruggaat op de vroegde derde eeuw, niet lang na de tweede-eeuwse keizers. Hieruit krijgen we een beeld van de reputatie van Augustus en het gebruik van zijn naam als exemplum – een voorbeeld om te volgen en te overtreffen.20 De eerste biografie in de HA is die van Trajanus’ opvolger Hadrianus (hieronder: H), die, ondanks zijn vaardigheid als generaal, in imperiale politiek eerder Augustus dan Trajanus volgde. Zijn streven was de pax Augusta te herstellen. Hadrianus gaf de door Trajanus veroverde provincies op en herstelde daarmee de grens die Augustus bij de Eufraat had gelegd. De overeenkomst moet overigens al in Hadrianus’ eigen tijd opgemerkt zijn. Tacitus verwijt keizer Augustus dat hij de uitbreiding van het rijk een halt toeriep, het consilium coercendi intra terminos imperii (”het besluit het rijk binnen zijn grenzen te houden”, Ann. 1.11). Deze opmerking kan zeer wel een sneer aan het adres van de regerende keizer Hadrianus zijn. Dit ging in tegen de imperiale gedachte van expansionistische politiek die veel Romeinen koesterden.21 De HA biedt meer parallellen tussen de twee: Hadrianus weigerde de titel pater patriae, omdat Augustus deze pas later in zijn regering – 2 v.Chr., de laatste hem aangeboden titel – aanvaardde.22 Hadrianus herstelde het Pantheon, de tempel op het Marsveld die door Augustus sine ulla inscriptione nominis mei (”zonder opschrift van mijn naam”, RG 20.1) gebouwd was, maar met vermelding van bouwheer Agrippa: H 19.9-10 duidt op ditzelfde.23 Voorts herstelde hij de militaire discipline, die onder zijn voorgangers verslapt zou zijn, zoals die – in de contemporaine beleving – gold onder Octavianus.24 Beleidswijzigingen en persoonlijke sympathieën betekenden overigens geenszins een breuk met Trajanus en diens adoptiefvader Nerva, die Hadrianus
eerde als waren zij de stichters van een dynastie, waarmee hij zijn eigen machtsaanspraak kracht bijzette. Als exemplum wordt Augustus, wellicht bevorderd door Seneca’s De Clementia 1.9, vaak in verband gebracht met clementia (”mildheid”) – als tegendeel van severitas (”strengheid”) - of moderatio (”gematigdheid”).25 Augustus zelf rept over zijn clementia, iustitia (‘rechtvaardigheid’) en pietas (”plichtsbetrachting”) in RG 34.2. Eerstgenoemde keizerlijke virtus (”deugd”) wordt vooral aangetroffen bij de filosoof-keizer Marcus Aurelius (161-180).26 Ook elders in de HA worden deze deugden verschillende malen betrokken op de beschreven keizers in vergelijking met hun exemplarische voorgangers. Maar ook in historische zin komen exempla ter sprake. In het Leven van Alexander Severus (AS 28.6-7) wordt verteld hoe de uit Syrië afkomstige keizer Alexander Severus (222-235) op het Forum Transitorium standbeelden liet verrijzen van vergoddelijkte keizers in diverse gedaanten, teneinde zijn Romeinse imago te versterken.27 Hij deed dit in navolging van Augustus, die op zijn eigen Forum marmeren beelden plaatste, vergezeld van een relaas van hun verrichtingen (additis gestis).28 In de latere biografieën van de HA worden de ‘goede’ keizers in toenemende mate verheerlijkt, waarbij door de toename van het aantal voorgangers ook de vergelijking met hen hyperbolische vormen aanneemt. Van keizer Probus, die regeerde van 276- tot 282, wordt gezegd dat hij de voorkeur verdient boven Aurelianus, Trajanus, Hadrianus, de Antonijnen, Alexander Severus en Claudius (de laatste een vermeende voorvader van keizer Constantijn), in die zin dat hij alle goede eigenschappen die de genoemde keizers hadden in zijn eigen persoon verenigt.29 Exemplum heeft hier plaatsgemaakt voor emulatie. Door de biografieën op te dragen aan Diocletianus en Constantijn, lijkt de auteur van de HA zich zelf als een lofredenaar te gedragen. Niet anders dan bij een panegyrist in de traditie van Plinius worden de keizers aangesproken met sacratissime (”imperator”): Diocletianus in het leven van Marcus Aurelius (MA 19.12), en Constantijn in dat van Heliogabalus (Hel. 2.4), zoals dat in de twaalf panegyrici uit de vierde eeuw maar liefst negentien keer voorkomt.30 Daarbij wordt een door Plinius op de agenda gezet thema (adoptiefkeizerschap versus erfopvolging) behandeld door het terugkerende thema van ‘zoons van grote vaders’. De stelling die in de HA op verschillende manieren wordt verdedigd, is dat grote vaders geen zoons hebben (denk aan Romulus en Augustus), en als zij die wel hebben, deze ongeschikt zijn als troonsopvolger (denk aan Commodus, de zoon van Marcus Aurelius). Een krachtig pleidooi voor adoptiefkeizerschap, kortom. De eerste en langste passage is die in het leven van Severus, die zijn ‘slechte’ zoon Caracalla tot opvolger benoemde. Hierin wordt Diocletianus, pleitbezorger van adoptiefkeizerschap, aangesproken (S 20.4): ”Als ik er over nadenk, Diocletianus Augustus, is het voor mij voldoende duidelijk dat niemand van de grote mannen eenvoudig een zeer goede en nuttige zoon heeft nagelaten.”31 Opvallend is dat Trajanus in de hiernavolgende
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
40
voorbeelden wordt berispt omdat hij een troonsopvolger uit eigen clan heeft gekozen: ”Zelfs de grote Trajanus handelde fout door een stadgenoot en neef te kiezen”.32 Door toevoeging van dergelijke voorbeelden tracht de auteur van de HA, die vermoedelijk aan het einde van de vierde eeuw schreef, om het geheel een ‘tetrarchisch’ karakter te geven, ofwel de regeringsvorm van één eeuw daarvoor.33 Tevens wordt hieruit de dichotomie duidelijk in keizerlijke ideologie zoals Plinius die van Trajanus contrasteerde met die van Augustus.
5. Augustus en de panegyriek van de vierde eeuw: de tetrarchie en de Constantinische dynastie De toenemende keizerverheerlijking in de HA, in het bijzonder die van de laat derde-eeuwse keizers Claudius en Probus, vormt de opmaat voor het tijdperk van de tetrarchie (let wel: de HA is nadien geschreven, maar beslaat in vertelstof de periode tot de tetrarchie). De keizers Diocletianus en Maximianus (in de periode 284305), alsmede hun opvolger Constantijn (306-337), werden ook, getuige de verzameling van Panegyrici Latini XII, in officiële redevoeringen geprezen, veelal aangesproken als augustissime imperator.34 Diocletianus vestigde de tetrarchie, een vierhoofdige regering, waarbij er twee Augusti (keizers) en twee Caesares (medekeizers) op basis van verdienste, en niet bloedverwantschap, de regering van het in vier stukken opgedeelde Romeinse rijk voerden. De zoon van één van hen, Constantijn, volgt daarentegen - tegen de regels van de tetrarchie - zijn vader Constantius op in 306. Naarmate zijn macht groeit rekent Constantijn af met de tetrarchische opvolgingsvorm. Zo maakt de ideologie van Trajanus, zoals geprezen door Plinius, plaats voor die van Augustus, waarbij bloedverwantschap weer als aanspraak op legitimiteit gold. Sterker, Constantijn verkiest het de derde-eeuwse keizer Claudius tot zijn voorvader te proclameren, zoals blijkt uit de officiële hoflof van een redenaar uit het jaar 310.35 Voor zover de persoon van Augustus in de loop der eeuwen aan gezag heeft ingeboet, bleven twee belangrijke troeven onvervreemdbaar: zijn naam en zijn positie als grondlegger van het principaat. Het voorbeeld dat Augustus stelde, de beloftes die hij deed en de staatsinrichting die hij creëerde, bleven in de eeuwen die volgden op zijn dood herinnerd en nagevolgd worden, zoals hijzelf in zijn Res Gestae al voorzegd had: exempla imitanda posteris tradidi. Augustus had simpelweg een te groot, breed en succesvol program voor machtsbehoud gecreëerd dan dat dit door politiek opportunisme of gratuite kritiek geschrapt kon worden. In de lofrijke literatuur werd het streven van keizers niet zozeer voorgesteld als was het gericht op het omverwerpen van het machtsbouwwerk, maar wel op het verbeteren en overtreffen van voorgangers en het stellen van voorbeelden (wat ook weer een vorm van Augustus-imitatie is). De keizer die – naar Augusteïsch model – hierin het best is geslaagd is Constantijn, zoals uit de panegyrici en de navolgingen
41
daarvan in de HA blijkt: Constantijn is de keizer bij wie al zijn voorgangers verbleken. De geschiedenis schrijdt voort, de keizers worden beter, en Constantijn is de beste. Dat zijn nageslacht tot in eeuwigen dage zal regeren, strekt hem tot lof.36 Genoemde motieven komen veelvuldig voor in de grootste van Constantijns bewonderaars, de christelijke biograaf Eusebius van Caesarea, die kort na Constantijns dood in 337 een Vita Constantini (”Leven van Constantijn”) het licht deed zien. Hierin wordt – om ons te beperken tot de eerste van vier boeken – beschreven hoe de door God uitverkoren Constantijn tirannen overwint (1.3) en barbaren aan zich onderwerpt (1.46). Ook wordt de omgang met voorbeelden van voorgangers beschreven:”Dit [nl. de liefde van God voor de vromen] is waarvan de levens van door God beminde mannen, die in oude tijden in allerlei deugden uitblonken, getuigenis afleggen wanneer zij aan latere generaties in herinnering worden gebracht. Dat dit waar is, heeft ook onze eigen tijd bewezen, toen Constantijn als enige van hen die ooit over het Romeinse rijk geregeerd hebben, een vriend van God, de koning van het al geworden is en alle mensen een duidelijk voorbeeld van een godvruchtig leven voor ogen heeft gesteld.”37 Omdat Constantijn de grootste keizer aller tijden is, overtreft hij ook al zijn voorgangers; eenzelfde beeld als oprijst uit de Panegyrici Latini. In dit licht moet ook de grote triomfboog van Constantijn in het Veliadal, geplaatst tussen Colosseum en Palatijn, worden bezien. Beelden en reliëfs van deugdelijke keizers, Trajanus, Hadrianus en Marcus Aurelius, en verslagen barbaren, afkomstig van oudere monumenten, zijn aangebracht op het traditionele driebogige monument. Van later datum (wat duidelijk te zien is aan de veranderde stilistische kenmerken van het beeldhouwwerk) is het fries aan vier kanten van de boog dat de triomfale intocht van Constantijn in de stad laat zien.38 De boog werd opgericht ter ere van de overwinning van Constantijn in de slag bij de Milvische brug. Het opschrift op de boog getuigt van de wijding op initiatief van de senaat aan de overwinnaar op de tiran, Maxentius, die niet met naam genoemd wordt; opschriften in de binnenboog wijden het ereteken aan de liberator Vrbis (”Bevrijder van Rome”) en de fundator quietis (”Brenger van Rust”). Er is in de afgelopen decennia veel discussie rond deze boog geweest, niet in de laatste plaats omtrent de esthetiek en de bedoeling: is de boog het resultaat van toevallig verzamelwerk van spolia, of bevat deze een grotere betekenis, een ideologisch program, waarbij de verzameling van uitgebeelde keizerlijke deugden Constantijn niet alleen in een lijn van goede keizers plaatst, maar waardoor zelfs in artistieke zin een nieuw tijdperk wordt ingeluid? De laatste zienswijze is vaak tot in het overdrevene bepleit; de eerste wordt tegenwoordig vaak als minimalistisch en gedateerd verworpen.39 Een derde optie kan daaraan worden toegevoegd. In het licht van het panegyrisch discours dat Constantijns tijd beheerste, moeten de uitgebeelde deugden niet zozeer gezien worden als voorbeeld voor de regerende heerser of als poging zijn
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
deugdelijkheid te bewijzen, als wel als de culminatie van de uitgebeelde deugden in die ene overwinnende heerser die al zijn voorgangers overtreft, tot principum maximus (”grootste van zovele keizers”). Constantijn verenigde de keizerlijke deugden zoals clementia (”mildheid”), iustitia (”rechtvaardigheid”) en liberalitas (”vrijgevigheid”), zoals afgebeeld op de hergebruikte reliëfs, in zijn persoon. Aanvankelijk beeldden portretten van andere keizers deze deugden uit, maar hun hoofden werden onderhevig aan erasio (‘uitwissing’), om plaats te maken voor de regerende vorst.40 Het principe is tegenovergesteld maar ironisch genoeg niet geheel ongelijk aan damnatio memoriae (de officiële ”uitwissing van herinnering” aan een persoon), die plaatsvond door de vervanging van de gelaatstrekken van de overwonnen Maxentius door die van zijn overwinnaar Constantijn, of de herwijding van diens basiliek, met een heldere boodschap: een nieuwe tijd is aangebroken.41 Die boodschap wordt ook weerpiegeld in de vervanging van de overwinningsgod die Augustus eens in zijn vaandel had gevoerd door een andere: de lichtgod Apollo, die onder Augustus’ regering de gouden tijd teruggebracht zou hebben, moest na 312 plaatsmaken voor een andere overwinnende god, Jezus Christus. Het was zodoende niet alleen praktisch om oude artefacten te hergebruiken, maar het hergebruik kreeg de ideologische lading van overwinning op het verleden. Onder de regering van de nieuwe heerser vindt de culminatie van alle goede dingen die het rijk heeft voortgebracht plaats, en wordt het slechte tenietgedaan, precies zoals dat van Probus is gezegd in het Leven van Tacitus 16.6. Het artistieke principe van Constantijns tijd is als een palimpsest: hergebruik en uitwissing.
6. Tot slot Constantijn overtrof Augustus ook in het stichten van steden. Zoals Augustus na de slag bij Actium, waar hij met Marcus Antonius afrekende, Nicopolis stichtte in Epirus en Rome veranderde van een bakstenen in een marmeren stad, zo (her)stichtte Constantijn Byzantium, dat vanaf 330 Constantinopel heette.42 Evenzo hernoemde Constantijn het Gallische Augustodunum (”Augustusstad”), niet ver van zijn aanvankelijke hoofdstad Trier gelegen en door Augustus zelf voor de trouwe Romeinse bondgenoten de Haedui gesticht, naar zijn eigen familienaam tot Flavia Aeduorum.43 Aan het eind van dezelfde eeuw, bij Ammianus Marcellinus, heet de door Constantijn hernoemde stad weer Augustodunum.44
die wordt door een ander overtroffen, en wel de Macedoniër die Grootkoning van Perzië werd: Alexander de Grote. Een in tijd en plaats nog verder verwijderd paradigma, dat de keizerlijke imitaties nog eens te meer compliceerde. In de vierde eeuw was er een lange keizergeschiedenis om op terug te kijken, met wisselende gunsten. De ideologie van adoptie, zoals verwoord door Plinius in zijn lof op Trajanus, was tijdens de tetrarchie onder Diocletianus maatgevend, waarna het augusteïsche paradigma heersend is tijdens Constantijn. Maar niet zonder andere keizers te vergeten; zo vierde Constantijn vlak na zijn intrede in Rome in 312 het tweehonderdjarig bestaan van het Forum van Trajanus.46 Na de lof van Plinius op Trajanus, heeft Hadrianus een adoptieve dynastie geïntroduceerd met zichzelf als derde vertegenwoordiger na Nerva en Trajanus, maar dit betekende niet dat hij een geen duidelijk augusteïsche politiek voerde – de verschillen manifesteren zich eerder retorisch dan in de praktijk. Er is in de late oudheid slechts in beperkte mate sprake van voorkeuren voor individuele voorgangers, eerder is er een opeenstapeling van door voorgangers gegeven voorbeelden die de regerende keizers in eigen persoon trachten te verwezenlijken en overtreffen – een procédé waarvoor door Augustus zelf de basis is gelegd in zijn Res Gestae. De te belichamen keizerlijke virtutes toonden grote mate van consistentie, de accenten die werden gelegd konden van heerser tot heerser verschillen. Wel lijkt het erop dat, tot de periode van Constantijn althans, Augustus en Trajanus de meest maatgevende figuren zijn geweest, de eerste vanwege zijn positie als stichter van het rijk, de tweede als meest succesvolle uitbreider daarvan. Zoals Eutropius (de laat-vierde-eeuwse schrijver van een geschiedoverzicht, ca. 369-70) zegt, wordt er sinds de dood van Trajanus tot aan zijn eigen tijd geroepen: felicior Augusto, melior Traiano (”voorspoediger dan Augustus, beter dan Trajanus”, 8.5), wat de cumulatieve gelaagdheid – eerder dan de concurrentie – van keizerlijke herinnering mooi vervat.47 En Caesar? Hij kreeg de erepalm als aanstichter van dit al, die hem door Octavianus al was toebedacht.48
Opinies over grote keizers uit het verleden werden nog voortdurend gevormd, ook in de latere vierde eeuw. Theodosius, onder wie Ammianus het grootste deel van zijn werk geschreven heeft, propageerde zichzelf als afstammeling van Trajanus.45 De held in Ammianus’ werk en leven, de heidense filosoof-keizer Julianus, die van 361 tot 363 regeerde, beschrijft een hilarische keizerwedstrijd, waarin Caesar en Augustus het tegen Trajanus afleggen, die uiteindelijk de erepalm aan Marcus Aurelius laat. Maar zelfs Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
42
1. Zie O.Hekster, Romeinse keizers. De macht van het imago (Amsterdam 20102) 60-65 over de gang van zaken rond de opvolging, die lange tijd allerminst een uitgemaakt zaak was tijdens Augustus’ leven. 2 . Er verschenen in de loop der tijd hoogst opmerkelijke variaties, zoals in het geval van Septimius Severus, die na een succesvolle greep naar de macht keizer Marcus Aurelius (161-180) postuum tot adoptiefvader proclameerde en zich de broer van diens zoon Commodus (divi Commodi frater) liet noemen. Voor deze en andere titulatuur, van alle Romeinse keizers, zie het overzichtswerk van W. Kienast, Römische Kaisertabelle : Grundzüge einer römischen Kaiserchronologie (Darmstadt 1990). 3. Op die door Didius Julianus in 192 nC na, die het keizerschap per opbod voor de hoogste bieder op het Forum kocht. Zie het artikel van Stijn Knuvers, ‘Van ‘compromiskeizer’ tot ‘geboren in het purper’’, Roma Aeterna 1 (2013) 28-32, aldaar 31. 4. Negen van de twaalf panegyrici (ed. C.E.V. Nixon & B.S. Rodgers, In Praise of Later Roman Emperors. The Panegyrici Latini. Introduction, translation and historical commentary, with the Latin text of R.A.B. Mynors (Berkeley 1994)) zijn afkomstig uit de periode 284-321, ten tijde van de tetrarchie (waarover later meer) en Constantijn (306-337). De eerste van de verzameling is de panegyricus van Plinius op Trajanus, de laatste twee (chronologisch gezien) dateren uit de tijd van Julianus de Afvallige (361-363) en Theodosius (379-395). 5. De benaming Historia Augusta heeft slechts heel indirect met de eerste keizer te maken. In het Leven van Tacitus, over de keizer van 275 tot 276, wordt gemeld dat de keizer de geschriften van zijn geclaimde voorvader (de geschiedschrijver Tacitus) in bibliotheken liet plaatsen (Tac. 10.3). Deze laatste wordt als scriptor historiae Augustae (‘schrijver van keizergeschiedenis’) aangeduid, een kwalificatie die - vrij willekeurig - in de vroegmoderne tijd voor de keizerbiografieën van de Historia Augusta toepasselijk werd geacht. 6. Suetonius’ Vita divi Iulii 79. 7. Zie G. Rowe, ‘Reconsidering the Auctoritas of Augustus’, Journal of Roman Studies 103 (2013) 1-15 over alle betekenisnuances van princeps en de ontwikkeling van de titel. 8. Vooral K. Galinsky, Augustan Culture. An Interpretative Introduction (Princeton 1996) heeft enige tijd de agenda bepaald met zijn interpretatie van auctoritas als ‘moreel leiderschap’ met speciale constitutionele bevoegdheden (zie p.12 voor een definitie), wat nu niet langer houdbaar blijkt. Zie voor Augustus benoeming tot princeps in 28 v.Chr. ook R. Kearsly, ‘Octavian and Augury: The Years 30-27 B.C.’, Classical Quarterly 59 (2009) 147-66, aldaar 157; vóór Rowe, maar daarom niet minder nuttig. 9. Zie voor het augurium voorts R. Hunsucker, ‘Romulus en Augustus – nomen est omen? Suetonius en Cassius Dio over de princeps en de stichter van Rome’, Hermeneus 86 (2014) 57-62 en Kearsley (2009) 159-60, 165. 10. primus regalem patefecit Iulius aulam / Caesar et Augusto nomen transcripsit et arcem. (ed. R.P.H. Green, The Works of Ausonius (Oxford 1991), ook voor alle volgende citaten uit Ausonius). Alle vertalingen zijn, tenzij anders vermeld, van de hand van de schrijver dezes. 11. Sua quemque monosticha signant, / quorum per plenam seriem Suetonius olim / nomina res gestas vitamque obitumque peregit (‘elk vers behandelt ieder van wie Suetonius eens van de volledige rij de namen, daden, leven en dood behandelde’). 12. Ultor successorque dehinc Octavius, idem / Caesar et Augusti nomine nobilior. / Longaeva et numquam dubiis violata potestas / in terris positum credidit esse deum. 13 . In de biografie van Hadrianus’ beoogde opvolger Aelius Verus (7.4): ...mihi propositum fuit omnes, qui vel post Caesarem dictatorem, hoc est divum Iulium, vel Caesares vel Augusti vel principes appellati sunt ..., singulis libris exponere... (‘...mijn plan is geweest om allen die na de dictator Caesar – de goddelijke Julius dus – ofwel Caesar ofwel Augustus ofwel principes genoemd zijn in afzonderlijke boeken te beschrijven’). 14 . Zie ook, verderop in dit nummer, het artikel van Floris Meens over Napoleon, die aanvankelijk vooral Julius Caesar imiteerde. 15. Zie voor een analyse van deze denkfiguur R. Nauta, ‘Mali principes. Domitian, Nero und die Geschichte eines Begriffes’,in: S. Bönisch e.a. (ed.), Nero und Domitian. Mediale Diskurse der Herrscherrepräsentation im Vergleich (München 2013) 25-40. 16. Zie Tacitus’ neutrale formulering in Ann.1.10.8: ceterum sepultura more perfecta templum et caelestes religiones decernuntur (‘Verder werden na de begrafenisplechtigheid een tempel en een plaats in de hemelse sferen bepaald’). 17. Hanc (sc.lauream) imperator Nerva in gremio Iovis collocarat, cum repente solito maior et augustior, advocata hominum concione deorumque, te filium sibi, hoc est, unicum auxilium fessis rebus adsumpsit (‘Deze (lauwertak) had keizer Nerva op de schoot van Jupiter geplaatst, toen hij plotseling groter en verhevener dan gewoonlijk, nadat een vergadering van mensen en goden
43
bijeen was geroepen, U als zoon aannam, en wel als enige hulp in moeilijke tijden.’) Merk op dat Augustus lauriertakken in de Capitolijnse tempel van Jupiter plaatste na een gewonnen oorlog: Res Gestae 4.1; Cassius Dio 54.25.4. 18. Nulla adoptati cum eo, qui adoptabat, cognatio, nulla necessitudo, nisi quod uterque optimus erat, …. Itaque adoptatus es, non, ut prius alius atque alius, in uxoris gratiam.(…). An Senatum Populumque Romanum, exercitus, provincias, socios transmissurus uni, successorem e sinu uxoris accipias? summaeque potestatis heredem tantum intra domum tuam quaeras? non per totam civitatem circumferas oculos? 19. Zoals te lezen is in het voorwoord tot zijn Historiae: principatum divi Nervae et imperium Traiani, uberiorem securioremque materiam (‘het principaat van de goddelijke Nerva en de regering van Trajanus, rijker en veiliger schrijfstof’). 20. Cf. Augustus’ RG 8.5: ipse multarum rerum exempla imitanda posteris tradidi (‘Zelf heb ik voorbeelden voor veel zaken ter imitatie aan het nageslacht overgeleverd’). Een belangrijk onderdeel van Augustus’ politiek, zie A. Cooley, Res Gestae Divi Augusti. Text, Translation and Commentary (Cambridge 20123) 144. 21. Tac. Ann. 1.11: quae cuncta sua manu perscripserat Augustus addideratque consilium coercendi intra terminos imperii … (‘Dit alles had Augustus met zijn eigen hand geschreven en hij had daaraan toegevoegd het besluit het rijk binnen zijn grenzen te behouden...’). De vita Hadriani 5.1 in de HA, die op dit punt vermoedelijk teruggaat op een vroeg derde-eeuwse bron, vermeldt: adeptus imperium ad priscum se statim morem instituit et tenendae per orbem terrarum paci operam intendit (‘Na verkrijging van de regering bepaalde hij zich onmiddellijk tot oude gewoonten en was erop gericht de politieke orde overal te bewaren’). De priscus mos komt ook tegemoet aan Augustus’ morem maiorum, ‘de leefwijze van de voorouders’, in RG 6.1, en zie Cooley (20123) 38. Zie verder R. Syme, Tacitus (Oxford 1958) ch.XXXVI (i.h.b. p. 484), die parallellen veronderstelt tussen de regering van Hadrianus en het begin van de Annales. 22. HA, Leven van Hadrianus 6.4; Suetonius, Leven van de goddelijke Augustus 58. Trajanus, getuige Pan. 84.6, weigerde aanvankelijk ook de titel van pater patriae (in werkelijkheid had hij deze in 98 al ontvangen – Kienast (1990) – maar dit doet niets af aan het panegyrische thema van de recusatio) terwijl zijn vrouw en zuster de naam van Augusta weigerden. 23. H 19.9: cum opera ubique infinita fecisset, numquam ipse nisi in Traiani patris templo nomen suum scripsit (‘Hoewel hij overal oneindig veel bouwwerken had gebouwd, liet hij nooit zijn eigen naam behalve op de tempel van zijn vader Trajanus schrijven’). 24. H 10.3; cf. Suet. Div.Aug. 24.1 disciplinam severissime rexit (‘Hij handhaafde de militaire tucht zeer streng’). 25. C. Pieper, ‘Augustus als toonbeeld van clementia? Seneca, De Clementia 1.9’, Lampas 46 (2013) 88-101 behandelt de betreffende passage, alsmede de dateringskwestie van het geschrift. Het klassieke commentaar op De Clementia is S. Braund (ed., vert., comm.), Seneca, De Clementia (Oxford 2009). Augustus komt zeer veel voor als exemplum in de werken van Seneca, die schreef onder het bewind van Nero, de laatste keizer van het door Augustus gestichte Julisch-Claudische huis. Zie P. Jal, ‘Images d’Auguste chez Sénèque’, Revue des Études Latines 35 (1957) 242-264; E. Lyasse, Le principat et son fondateur. L’utilisation de la référence à Auguste deTibère à Trajan (Brussel 2008); J. Ker, ‘Outside and inside: Senecan strategies’, in: W.J. Dominik e.a. (ed.), Writing Politics in Imperial Rome (Leiden 2009) 249-271; F. Romana Berno, ‘Eccellente ma non troppo: l’exemplum di Augusto in Seneca’, in: G. Rosati & M. Labate (ed.), La costruzione del mito augusteo (Heidelberg 2013) 181-196. 26. Ook de redenaar Fronto, Marcus Aurelius’ pedagoog, prijst Augustus, in navolging van Seneca De beneficiis 1.9, om zijn clementia (‘mildheid’), een keizerlijke deugd waar Augustus om bekend is blijven staan (Epistulae XI.2, ed. Haines, Fronto, Correspondence II (Cambridge, MA 1920) 318). In het Leven van Avidius Cassius 8.6 van de HA wordt Augustus door Marcus Aurelius genoemd als één van de keizers die niet vermoord zijn, terwijl hun tegenstanders soms buiten hun weten werden geëxecuteerd. Deze parallel debiteerde Marcus Aurelius, die daarmee zijn clementia toonde, toen hem het hoofd van Avidius Cassius werd gebracht. Augustus zelf wijdde al in het jaar 44 een tempel aan de clementia van Caesar: Cass. Dio XLIV.6; Appianus, Bellum Civile II.106; Plutarchus, Caesar 57; zie S.B.Platner & Th. Ashby, A Topographical Dictionary of Ancient Rome (Oxford. 1926) 121. 27. voluit videri originem de Romanorum gente trahere: ‘hij wilde als van Romeinse afkomst beschouwd worden’. 28. Voor de standbeelden van Augustus, zie J. Geiger, The First Hall of Fame. A Study of the Statues in the Forum Augustum (Leiden 2008) en J. Shaya, ‘The Public Life of Monuments. The Summi viri of the Forum of Augustus’, American Journal of Archaeology 117 (2013) 83-110. 29. Leven van Tacitus 16.6: ‘Nu moeten we verder gaan met Probus, een
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
man die zowel in binnen- als buitenland gezien is, een man die de voorkeur verdient boven Aurelianus, Trajanus, Hadrianus, de Antonijnen, Alexander [Severus] en Claudius, omreden dat bij de genoemde keizers verschillende, en bij deze keizer alle goede eigenschappen verzameld aanwezig waren, die na Tacitus met instemming van alle goede mensen keizer is geworden.’ 30. Viermaal in panegyricus 10 (uit 289) en tienmaal in 11 (uit 291), welke beide redevoeringen tot Diocletianus’ mederegent Maximianus gericht zijn. Verder in de Constantinische redes eenmaal in 6 (uit 310), driemaal in 5 (uit het jaar 311) en eenmaal in 12 (uit 313); daarnaast komt sacratissimi principes nog tweemaal voor in 7 (307, tot Constantijn en zijn vrouw) en eenmaal in 11 (tot Diocletianus en Maximianus). Telling op basis van T. Janson, A concordance to the Latin panegyrics (Hildesheim 1979) 662. 31. MA 20.4: et reputanti mihi, Diocletiane Auguste, neminem facile magnorum virorum optimum et utilem filium reliquisse satis claret. 32. S 21.3: Falsus est etiam ipse Traianus in suo municipe ac nepote diligendo. 33. Onder meer aan de hand van passage S 20-1 toonde H. Dessau, ‘Über Zeit und Persönlichkeit der Scriptores Historiae Augustae’, Hermes 24 (1889) 337-392 de latere ontstaansdatum van de HA aan. Zie D. Burgersdijk, ‘De structuur van de Historia Augusta’, Lampas 47 (2014) 138-157 voor een beschrijving van het procédé van totstandkoming van de HA. 34. In de panegyrische lofredes komen variaties op augustus veelvuldig voor, niet alleen als titel, maar ook ter aanduiding van andere, verheven, zaken (zie de etymologie van Ennius, boven). Augustus als adjectief komt in de Panegyrici doorgaans in de superlatief voor. Nazarius (in Pan.Lat. IV (10) 1.1) spreekt over augustissimas laudes (‘hoogste lof’). Verder bij tempels (III (11) 2.3: augustissimum templum; VI (7) 21.7 augustissima delubra; IX (4) 9.1 augustissima tecta) of andere zaken. 35. Panegyricus VI (7) 2.1-2 in de uitgave van Nixon & Rodgers (1994) 219 (Engelse vertaling) en 573 (Latijn). 36. Cf. Pan.Lat. VII (6) 2.2, 307 n.Chr.: ‘Zeer grote dank brengen wij U aldus, eeuwige keizers, uit publieke naam, omdat jullie door het krijgen van kinderen en het kiezen van kleinkinderen door de lijn van jullie geslacht in alle toekomstige tijdperken te verlengen ervoor zorgen dat het Romeinse rijk, dat eens dooreen werd geschud door de uiteenlopende gewoonten en lotgevallen van heersers eindelijk kracht wint door de eeuwige wortels van uw keizerhuis, en dat de macht van hem net zo onsterfelijk is als het eeuwige nageslacht van keizers.’ 37. Vert. J.W. Drijvers & P. van der Horst, Keizer Constantijn. Zijn levensbeschrijving door Eusebius van Caesarea (Hilversum 2012) 35. 38. Goede illustraties zijn te vinden in J. Bardill, Constantine, Divine Emperor of the Christian Golden Age (Cambridge 2012) 220-38. 39. Van de eerste zienswijze is R. Coates-Stephens, ‘Attitudes to Spolia in Some Late Antique Texts’, in: L. Lavan & W. Bowden (ed.), Theory and Practice in Late Antique Archaeology (Leiden 2003) 341-58 een pleitbezorger, van de tweede J. Elsner, ‘From the Culture of Spolia to the Cult of Relics: The Arch of Constantine and the Genesis of Late Antique Forms’, Papers of the British School at Rome 68 (2000) 149-84. 40. Bardill (2012) 230-231 toont twee ‘omgewerkte’ hoofden van Constantijn (op het zogenaamde profectio-reliëf) en van zijn vader Constantius Chlorus (op het offer aan Apollo-reliëf); op p. 98 het tot Constantijn omgewerkte hoofd van de voormalige keizer Hadrianus op een reliëf van de zwijnenjacht. 41. Bardill (2012) 202-17 geeft een overzicht van Constantijns bouwactiviteiten in Rome met goede afbeeldingen. 42. Zie voor de herstichting tot Constantinopel in vergelijking met Maxentius’ Rome: O. Hekster, ‘Keizers en hun steden: Constantijn, Maxentius, Rome en Constantinopel’, in: D. Burgersdijk & W. Waal (ed.), Constantinopel. Een Mozaïek van de Byzantijnse metropool (Mededelingen en Verhandelingen van het Vooraziatisch-Egyptisch genootschap Ex Oriente Lux 36; Leiden/Leuven 2011) 47-65; voor het overtreffen van Augustus: P. Stephenson, ‘Constantijn en de monumentalisering van Constantinopel’, in: O. Hekster & C. Jansen (ed.), Constantijn de Grote. Traditie en verandering (Nijmegen 2012) 34-55. 43. Pan.Lat. V (8) 1.1: ‘Als Flavia Aeduorum, eindelijk met een eeuwige naam genoemd, allerheiligste keizer, zich in haar geheel kon verplaatsen en nu hierheen had kunnen komen, dan zou zij stellig geheel voor uw aangezicht over uw zeer grote en mooie weldaden jegens haar met één stem spreken, en aan u als hersteller (restitutor) van de stad, ja zelfs – om het beter uit te drukken – als stichter (conditor), bovenal in die stad dank brengen, waarvan u bent begonnen haar een evenbeeld te maken’. Voor de naamsverandering A. Hostein, La cité et l’Empereur. Les Éduens dans l’Empire romain d’après les Panégyriques latins (Paris 2012) 379-419. 44. Ammianus, Res Gestae 15.11.11 en 16.2.1. In het werk van deze zelfde auteur wordt Octavianus een keer of zeven in neutrale, antiquarische zin genoemd.
45. Claudius Claudianus, IV. Cons. 18–20; Epitome de Caesaribus 48.1; R. Syme, ‘The Fame of Trajan’, Emperors and Biography (Oxford 1971) 89-112, aldaar 101-103. 46. S. van Poppel, Urbs et Augustus. The City of Rome in Politics and Representations of Power during the Constantinian Dynasty (306-361) (dissertatie Radboud Universiteit Nijmegen 2014) 133 en n130. 47. Volgens Sir Ronald Syme (1971) 89-112 was Augustus van het eerste plan verdwenen, en zijn het Trajanus en Marcus Aurelius die de boventoon voeren als toonbeelden van goed keizerschap en keizerlijke deugden. In de Panegyrici Latini komt Augustus viermaal voor: 6.13.4; 7.11.2; 13.4; 12.10.1 (Syme 1971, 90n3); Trajanus en Marcus Aurelius echter nog minder. 48. Zie voor de ambigue receptie van Caesar onder Augustus: O. Devillers & K. Sion-Jenkis (ed.) César sous Auguste (Bordeaux 2012).
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
44
Per Invictam Crucem De obelisk op de Esquilijn1 Jeannette van Arenthals
W
ie de woorden ‘obelisk’ en ‘Rome’ in één zin noemt, komt al snel uit op keizer Augustus, die als eerste obelisken naar Rome liet brengen. Maar een even belangrijke naam is Sixtus V, de paus die ruim anderhalf millennium later tijdens zijn korte pontificaat vier grote obelisken heeft laten heroprichten. Dit artikel behandelt de obelisk op de Esquilijn, die in de antieke oudheid bij het mausoleum van Augustus was geplaatst. Het is een instrument geworden in een vertelling van Sixtus, die flink heeft ingezet op de associatie met keizer Augustus. Dat geeft de intentie van Sixtus weer, maar toont ook aan hoe belangrijk Augustus ruim anderhalf millennium na zijn dood werd ingeschat. Wel heeft Sixtus Augustus’ geschiedenis in zijn voordeel aangepast. In 1587 plaatste paus Sixtus V een obelisk op de Esquilijn, aan de achterzijde van de Santa Maria Maggiore-basiliek (fig. 1). Het is er één van een identiek paar; de andere obelisk werd pas twee eeuwen later uitgegraven en op het Quirinaal opgesteld. De obelisk is gemaakt van rood Aswangraniet. Behalve deze obelisk richtte Sixtus V nog drie andere obelisken op in Rome. Van de vier sixtijnse obelisken is deze de kleinste, 14,75 meter hoog. Al in de oudheid is de obelisk in stukken gebroken.
De reparaties uit 1587 zijn goed zichtbaar, evenals andere, niet gerepareerde beschadigingen. Bovenop de schacht van de obelisk bevindt zich normaal gesproken het pyramidion, een piramidevormig topstuk. In het geval van deze obelisk ontbreekt dit pyramidion al sinds de oudheid; het is toen vervangen door een Romeins ornament. In 1587 heeft Sixtus V er zijn heraldisch embleem geplaatst, bestaande uit drie bergen met een ster erboven. Pyramidions waren met goud of elektron bekleed, en Sixtus’ bronzen embleem geeft met zijn taps toelopende vorm de obelisk bijna zijn oorspronkelijke aanzien terug. Erboven prijkt het christelijke kruis. Op de sokkel, eveneens in rood graniet, bevinden zich inscripties die de bedoelingen van Sixtus V weergeven. Deze inscripties worden later in dit artikel in detail beschreven. Het geheel, inclusief de sokkel, is 25,53 m hoog.
‘De obelisk van Augustus’
Fig. 1: De obelisk achter de Santa Maria Maggiore-basiliek.
45
Obelisken worden met heersers geassocieerd. Ze zijn uit één stuk graniet gemaakt en wegen dus tonnen, en alleen machthebbers hadden de mogelijkheid ze te laten vervoeren en oprichten. Wie aan de obelisken in Rome denkt, denkt aan keizer Augustus. Hij was de eerste Romein die Egypte wist te veroveren. De onderwerping van Egypte had een praktisch belang – het zeker stellen van een graanschuur voor de Romeinse legers – maar bracht Augustus ook veel prestige. Hij bracht Egypte dan ook niet onder bij de Senaat, maar gaf het land een speciale status als zijn persoonlijk bezit. Ook in de keizertijd sprak Egypte al tot de verbeelding. Het had de status van een zeer oude, mystieke cultuur die technologisch zo geavanceerd was dat men piramiden kon bouwen en obelisken uit graniet kon vervaardigen en oprichten. Augustus haalde verschillende obelisken naar Rome, in de traditie van het uitstallen van oorlogsbuit op publieke plaatsen om de grootsheid van de overwinning en het keizerrijk te tonen. Daarmee had hij ook de technologie
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
van de Egyptenaren overwonnen. Waar de Egyptenaren de obelisken over de Nijl transporteerden, moesten de Romeinen ze over de Middellandse Zee vervoeren – een veel lastiger taak. Bovendien waren ook de Romeinen in staat ze op te richten. Daarmee werden obelisken een Romeins symbool van een Aegypto capta. Omdat obelisken dus bij keizer Augustus en zijn verovering van Egypte horen, is het niet verwonderlijk dat een paar obelisken in het mausoleumcomplex van Augustus in Rome werd opgesteld. De obelisk op de Esquilijn is er één van dat paar. Het precieze moment waarop de obelisken hier werden geplaatst kennen we niet. Wel is duidelijk dat Augustus zelf er niet verantwoordelijk voor was. Ook over de oorsprong van deze obelisken is, mede vanwege het ontbreken van hiëroglyfen, veel onduidelijk. Behalve dat ze van Aswan graniet zijn gemaakt is over hun Egyptisch verleden niets bekend.2 Er bestaat wel duidelijkheid over de reden waarom dit paar is opgericht bij het mausoleum van Augustus in Rome: dit lijkt eenvoudig een manier om de vergoddelijkte Augustus te eren bij zijn heiligdom in Rome, in navolging van een paar obelisken dat door Augustus bij het Caesarium in Alexandrië was geplaatst.3 Die obelisken voor de Divus Iulius waren van Heliopolis naar Alexandrië verscheept, en opgesteld vóór het heiligdom. Dit was passend, omdat obelisken in Egypte verbonden waren met heilige plaatsen zoals tempels, en met graven. Om het moment van plaatsing van de obelisken op het mausoleum vast te stellen, hebben we alleen indirecte aanwijzingen. Michele Mercati, een vertrouweling van Sixtus V die hieronder nader aan bod zal komen, suggereert dat Claudius de obelisken op het mausoleum plaatste.4 Het lijkt echter waarschijnlijker dat Domitianus verantwoordelijk was voor de plaatsing.5 Strabo noemt de obelisken niet. Plinius de Oudere noemt ze evenmin, en dat is belangrijk, omdat Plinius rond 77 n.Chr. een uitputtende lijst maakte van de obelisken die tijdens zijn leven in Rome stonden.6 Wanneer Ammianus Marcellinus in 360 n.Chr. over dit paar schrijft, geeft hij aan dat ze ”in het mausoleumcomplex” zijn opgericht na de tijd van Augustus: duo in Augusti monumento erecti sunt.7 Deze feiten leveren ons de terminus post quem en de terminus ante quem op: ze zijn tussen 77 n. Chr. en 360 n. Chr. bij het Mausoleum geplaatst. De pyramidions zijn al in de oudheid verwijderd, waarschijnlijk om er een ornament op te kunnen zetten. Volgens Michele Mercati was dat “een verguld kapiteel met één of ander bronzen beeld”.8 Een gewelddadiger manier van toe-eigening is nauwelijks denkbaar. Augustus plaatste ook ornamenten bovenop ‘zijn’ obelisken, maar hij liet nooit de pyramidions verwijderen. Augustus stelde zijn obelisken overigens niet in paren op, zoals de Egyptenaren deden. Het feit dat in Rome een paar identieke obelisken bij het mausoleum werd geplaatst is zeer uitzonderlijk. Het kan twee dingen betekenen: of men wist van de Egyptische manier van opstellen, of men kende de lay-out van het Caesarium in Alexandrië. Dat laatste is waarschijnlijker; dit was immers een Romeins heiligdom ‘in de provincie’. Dat het Caesarium in Alexandrië ter ere van Augustus in Rome zelf werd nagevolgd is niet
vreemd: omdat na Caesar ook Augustus werd vergoddelijkt, is het passend dat er eveneens een paar obelisken bij Augustus’ mausoleum werd geplaatst.
Middeleeuwse legenden In de Middeleeuwen lijkt er nauwelijks belangstelling te zijn geweest voor obelisken. Door de tand des tijds, aardbevingen en/of doelbewuste vernielingen vielen obelisken om, en zo verging het ook de obelisken bij het mausoleum van Augustus. De enige obelisk die continu overeind heeft gestaan, is die bij de Sint Pieter (zie ook het artikel van Maurits de Leeuw in Roma Aeterna 1). In de reisgidsen voor pelgrims ging die ‘de piramide van Sint Pieter’ heten.9 De vergissing laat zich wellicht verklaren door het feit dat piramiden en obelisken beide uit Egypte komen, en obelisken een pyramidion bovenop de schacht hebben. Dat het onderscheid niet meer werd gemaakt geeft aan dat het voor de middeleeuwse Romeinen irrelevant was geworden. De interesse in de enige obelisk die overeind stond, had niets met Egypte van doen, maar had alles te maken met twee middeleeuwse legenden over zijn Romeins verleden. Men dacht namelijk dat de as van Caesar zich in de vergulde bol bevond die bovenop de obelisk was aangebracht, zodat de obelisk eigenlijk zijn graf was. De obelisk was daarnaast een reliek dat in contact was geweest met het bloed van Petrus, aangezien de heilige op die plaats ter dood was gebracht – tevens de reden waarom de kerk juist daar werd gesticht. Over keizer Augustus, inmiddels herdacht als een goed en rechtvaardig vorst, deed een aantal legenden de ronde, en één daarvan zou later essentieel worden voor de obelisk op de Esquilijn. Dit verhaal bouwt voort op een profetie door Vergilius dat een Gouden Tijdperk zou worden ingeleid door de geboorte van een Vredesprins tijdens het bewind van Augustus. Volgens de legenda aurea zag Augustus een verschijning van de Maagd Maria tijdens zijn bezoek aan een orakel op het Capitool, op de plek waar zich nu de Ara Coeli-kerk bevindt. Hij zou daar een altaar voor haar hebben opgericht. Bovendien zou Augustus na de geboorte van Christus de titel Dominus voor zichzelf hebben geweigerd, en in het geheim een christen zijn geworden.10
Obstakels in de Via Ripetta De eerste machthebber sinds de oudheid die zich daadwerkelijk bezighield met een antieke obelisk in Rome was een paus. In de Renaissance was de belangstelling voor de klassieke oudheid sterk toegenomen. Aangezien pausen tegelijkertijd religieuze en seculiere heersers van de Kerkelijke Staat waren, is het niet moeilijk te begrijpen dat ze zichzelf zagen als natuurlijke opvolgers van de keizers. Telkens weer blijkt dat machthebbers het belangrijk vinden hun macht te legitimeren aan de hand van voorgaande machthebbers. De rooms-katholieke kerk – en dus de paus – doet dat door een directe lijn te trekken naar Petrus, anderen doen het door zichzelf te presenteren als opvolgers van heersers waar ze een soms minimale parallel mee kunnen suggereren. Onder paus Leo X werden in 1519 de brokstukken van de meest
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
46
westelijke van de twee obelisken bij het mausoleum van Augustus gevonden. Hij liet de obelisk wel uitgraven en de stukken in de Via Ripetta neerleggen, maar waarom is onduidelijk, want hij deed er verder niets mee. Na zijn dood in 1523 zouden de stukken nog zesenzestig jaar midden op de weg blijven liggen, en zo enorme hindernissen vormen voor het verkeer van en naar het Piazza del Popolo (fig. 2).11 We krijgen een goed inzicht in de vroegmoderne receptie van de waarde van deze obelisk en de problemen die het verplaatsen ervan met zich meebracht als we de notulen lezen van vergaderingen van de Congregatio super viis, pontibus, et fontibus (”Congregatie voor de wegen, de bruggen en de watervoorziening”) tussen 1567 en 1584. Ze geven de frustratie weer over de hele situatie. Er kwamen veel klachten, maar de overheid was niet van zins of niet bij machte om de loodzware blokken graniet te verplaatsen. In 1569 werd de obelisk handig cadeau gegeven aan kardinaal Montepulciano, de voorzitter van de Congregatie, in de hoop dat hij hem zou verwijderen en in zijn eigen tuin zou opstellen. Maar daar kwam niets van terecht. Ten einde raad besloot men in 1584 dat de obelisk door privépersonen weggehaald mocht worden, en liefst naar het Piazza del Popolo worden gebracht (waarschijnlijk omdat er daar plaats voor was), of naar ”een andere geschikte plaats”. Wie de stukken van de obelisk weg zou halen kreeg hem cadeau ”als hij hem zou willen hebben”.12 Totdat Sixtus hem in 1585 eindelijk verwijderde, wierp niemand zich op. Het is mogelijk dat niemand in staat was om de gevaarten te vervoeren, te repareren en op te richten, of dat niemand het interessant genoeg vond om de aanzienlijke kosten te betalen die ermee gemoeid waren. Eeuwen later zou men om obelisken vechten en er grote bedragen voor willen neertellen,
maar in de zestiende eeuw was dat nog niet aan de orde. Hoewel de obelisk in stukken was gebroken, was het transport een enorme technische opgave, en ook het repareren en het heroprichten van obelisken stelde hoge eisen aan het vernuft van de zestiende-eeuwse architecten. Dit blijkt uit de plannen van Gregorius XIII, de voorganger van Sixtus V. Hij had al een architect in de arm genomen die de obelisk bij de Sint Pieter zou verplaatsen naar het nieuwe plein, maar zag er toch vanaf. De kennis van de oude Romeinen was verloren gegaan, en Gregorius dacht dat het met de stand van de technologie in zijn eigen tijd niet mogelijk was.13
Sixtus, opvolger van Augustus We hebben eerder gezien dat de obelisken in Rome onlosmakelijk met keizer Augustus zijn verbonden. De tweede naam die bij de obelisken in Rome hoort is Sixtus V (1585-1590). Na een periode van zo’n anderhalf millennium was hij de eerste machthebber die er vier liet heroprichten.14 De obelisk bij de Sint Pieter liet hij naar het nieuwe plein voor de kerk brengen (1586), de door Leo X opgegraven obelisk werd van de Via Ripetta naar de Santa Maria Maggiorekerk verplaatst (1587), en hij gaf opdracht twee obelisken uit het Circus Maximus op te graven en te heroprichten: de gigantische obelisk bij het Lateraan (1588), en de obelisk op het Piazza del Popolo (1589). Er zijn meer parallellen tussen Sixtus V en Augustus. Van Augustus wordt gezegd dat hij de stad in baksteen aantrof, en in marmer achterliet.15 Van Sixtus kan eveneens worden gezegd dat hij het hele aanzien van Rome veranderde, zowel letterlijk als figuurlijk. Onmiddellijk na zijn verkiezing
Fig. 2: Het Mausoleum van Augustus, met rechts de brokstukken van de obelisk op de Via Ripetta. Gravure Étienne Dupérac.
47
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
begon Sixtus aan een stedelijke herstructurering die zijn weerga niet kende. Hij creëerde en vernieuwde pleinen, liet het Lateraans bisschoppelijk paleis herbouwen, en ondernam nog veel meer dat de stedelijke structuur van Rome voorgoed zou veranderen. Zo liet hij rechte, brede wegen aanleggen of doortrekken tussen de hoofdkerken van Rome, opdat het voor pelgrims eenvoudiger zou worden zich daartussen te bewegen (fig. 3). Een voorbeeld hiervan is de Strada Felice, de weg tussen het Piazza del Popolo en de Esquilijn. Hij zorgde bovendien middels een aquaduct, de Acqua Felice, voor veel openbare watervoorzieningen. De bevolking van Rome woonde hoofdzakelijk op het Marsveld, dus ten westen van de Strada Felice, aangezien er ten oosten daarvan geen watervoorzieningen waren. Sixtus’ aanleg van de Acqua Felice was dus bijzonder belangrijk omdat die ook reeds lang ontvolkte delen van de stad van water voorzag, zodat de groeiende bevolking daar weer kon gaan wonen. Sixtus’ aanpak was die van een nietsontziende projectontwikkelaar, zonder enige consideratie voor de historische waarde van structuren uit de keizertijd. Daarom zijn er veel gebouwen en objecten uit de oudheid vernietigd, waaronder het Septizodium. De materialen werden hergebruikt voor nieuwe bouwprojecten. Het verplaatsen en heroprichten van obelisken is een van de weinige onderdelen van dit programma dat wel historische waarde aan oude objecten toekende. Sixtus’ gebruik van obelisken is dus slechts een klein onderdeel van een veel groter programma: een complete herstructurering van de infrastructuur van Rome.
Hoewel dat nergens expliciet beschreven staat, acht ik de kans groot dat Sixtus het voorbeeld van keizer Augustus bewust navolgde. Wellicht heeft die navolging te maken met zijn eveneens bescheiden afkomst (zie ook het artikel van Raphael Hunsucker in Roma Aeterna 1). Sixtus, toen nog Felice Peretti, kwam uit een zeer bescheiden familie. Zijn vader was tuinman, en hijzelf schijnt als kind varkenshoeder te zijn geweest.16 Hij maakte echter carrière in de kerk en noemde zich kardinaal Da Montalto, omdat hij op zijn negende in een franciscaner klooster in dat dorp was ingetreden. Hij schopte het zelfs tot inquisiteur in Venetië, maar werd te streng bevonden(!). Zoals het onwaarschijnlijk was dat Octavianus later keizer Augustus zou worden, was voor Felice Peretti van een voorbestemming als paus geen enkele sprake. Pausen werden immers doorgaans uit de bekende adellijke families gekozen. In Roma Aeterna 1 heeft Tom van Boekholt beschreven hoe deze facties tijdens de middeleeuwen voortdurend om de macht streden, en in de vroegmoderne tijd was dat niet anders. Het verhaal van Peretti’s verkiezing verdient een artikel op zich, maar het komt erop neer dat Ferdinando de’ Medici de verkiezing van Alessandro Farnese blokkeerde, en Peretti ‘als laatste troef’ achter de hand hield. Peretti was toen al 63 jaar, en niemand verwachtte veel van hem, behalve De’ Medici, die in de nieuwe paus een stroman zag.17 Iedereen had het mis. Op de eerste dag van zijn pausschap brak Sixtus zijn beloften aan De’ Medici, en in de vijf jaar die hem als paus gegund waren heeft hij de infrastructuur van Rome voorgoed en ingrijpend veranderd.
Fig. 3: Het beoogde resultaat van Sixtus V’s stadsplanning (1588), gezien vanuit het noordwesten. Links het Piazza del Popolo, in het midden de Santa Maria Maggiore, en rechtsboven het Lateraan, met op elk van deze plaatsen een obelisk. De geblokte lijnen geven aan welke wegen daadwerkelijk door Sixtus zijn gerealiseerd. Fresco in de Salone Sistino della Bibliotheca Vaticana.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
48
We concentreren ons weer op de obelisk op de Esquilijn. Er bestaan verschillende bronnen die over Sixtus’ beweegredenen verhalen. Allereerst kunnen we ons richten op informatie uit de eerste hand: de teksten die Sixtus op de sokkel van de obelisk heeft laten aanbrengen. Voor een goed begrip van de context leggen we daar het boek van Michele Mercati, vertrouweling van Sixtus, naast. Michele Mercati behoorde tot het pauselijk hof en was een vertrouweling van Sixtus V. Hij was een geleerd man, opgeleid aan de universiteit van Pisa, en hij kende Sixtus goed en werkte nauw met hem samen. In zijn zeer geleerde werk De gli obelischi di Roma (Over de obelisken van Rome) (1589) verzamelt Mercati alle beschikbare kennis over obelisken, en besteedt hij een hoofdstuk aan de redenen waarom Sixtus V de obelisken liet verplaatsen en heroprichten. Dit hoofdstuk leest als het werk van een spin doctor, die met behulp van retorische constructies de zaken in een gunstig daglicht stelt. Ik zie hem in dit hoofdstuk als een spreekbuis van Sixtus, niet in het minst omdat zijn boek uitkwam toen Sixtus nog leefde.18
De inscripties: Sixtus’ ‘augusteïsche’ obelisk Al maanden voordat hij tot paus werd gekozen en de naam Sixtus aannam was Felice Peretti, toenmalig kardinaal Da Montalto, bezig een grafkapel voor zichzelf te plannen in de Santa Maria Maggiore-basiliek. Achter het hoogaltaar van deze kerk bevond zich een enorme kerststal, die hij naar zijn nieuw te bouwen grafkapel wilde laten verplaatsen. De obelisk die in stukken in de Via Ripetta lag was een ideaal object waarmee hij het erfgoed van keizer Augustus letterlijk en figuurlijk dicht in de buurt van zijn grafkapel kon brengen. Na zijn verkiezing tot paus werd de grafkapel van kardinaal Da Montalto een pauselijke grafkapel voor Sixtus V. Als paus kreeg hij de middelen en de macht om daar een obelisk in de buurt te zetten. Al in het eerste jaar van zijn pontificaat, in 1585, liet hij de stukken van de obelisk in de Via Ripetta naar de nieuwe locatie achter de Santa Maria Maggiore-basiliek verplaatsen. Daar werd de obelisk twee jaar later gerepareerd en opgericht. De kerststal en de obelisk dienden om een directe link te leggen tussen Sixtus, zijn ‘augusteïsche’ aspiraties en de geboorte van Christus. De locatie van de obelisk bevestigt die link: Augustus, vertegenwoordigd door de obelisk, wordt naar Christus gebracht, vertegenwoordigd door de kerststal in de kerk. Wie deze interpretatie vergezocht vindt, leze de inscriptie op de zuidkant van sokkel van de obelisk, dus het dichtst bij de grafkapel met de kerststal: CHRISTUS / PER INVICTAM / CRUCEM / POPULO PACEM / PRAEBEAT / QUI / AUGUSTI PACE / IN PRAESEPE NASCI / VOLUIT.
49
”Moge Christus, die ten tijde van Augustus’ vrede in een kribbe geboren wilde worden, door het onoverwinnelijke kruis de mensheid vrede brengen.”19 In deze tekst herinnert Sixtus de lezer aan de augusteïsche geschiedenis van de obelisk, en draagt hem op aan Christus. Wat opvalt is het idee dat Christus doelbewust verkoos geboren te worden tijdens de Pax Augusta. Sixtus, zelf seculier en religieus leider, brengt hier een seculiere en een religieuze vredesstichter samen, in de tekst op de sokkel maar ook in de fysieke obelisk die hij naar de kerststal heeft gebracht: Augustus wordt vertegenwoordigd door de obelisk, en Christus door het onoverwinnelijke kruis erbovenop. Sixtus zet zichzelf daar bovendien tussen, door de obelisk en de kerstal naar zijn eigen graf te verplaatsen, maar ook in de tekst op de westelijke zijde van de sokkel (waar we nog aan toe komen), en in het fysieke object, omdat het kruis op de obelisk wordt gedragen door Sixtus’ heraldisch embleem van de drie bergen met een ster erboven (fig. 1). Mercati benadrukt in zijn boek dat er al vele jaren vrede heerst in Italië wanneer Sixtus zijn obelisken gaat oprichten.20 Met andere woorden, dit is ook een tijd van vrede, een Pax Sistina zo men wil. Zo maakt Sixtus van zichzelf een seculier en religieus vredestichter, die zich met Augustus en Christus kan associëren. De zijde van de sokkel die naar het oosten is gericht spreekt in de eerste persoon enkelvoud: CHRISTI DEI / IN AETERNAM VIVANTIS / CUNABULA / LAETISSIME COLO / QUI MORTUI / SEPULCHRO AUGUSTI / TRISTIS / SERVIEBAM. ”Uiterst verheugd aanbid ik, die triest het graf van de dode Augustus ten dienste stond, de wieg van de eeuwig levende God Christus.” De spreker is overduidelijk de obelisk, maar even duidelijk is dat Sixtus zichzelf een cadeau geeft door de obelisk naar deze site te verplaatsen, dicht bij zijn grafkapel met een beeld van het Christuskind. De obelisk staat nu ten dienste van Sixtus’ graf, zoals voordien van Augustus’ graf. De locatie van de obelisk heeft nog meer betekenis voor Sixtus: zijn villa suburbana naar klassiek model grenst aan het oosten van het plein (fig. 4). De villa stond weliswaar binnen de oude stadsmuren, maar in een onbevolkt gebied, een situatie waarin de Acqua Felice verandering zou brengen. Mercati legt uit dat het Sixtus’ intentie is om de obelisken op te richten “om vals bijgeloof te transformeren in de echte en heilige religie, door de obelisken op te richten vóór de hoofdkerken van Rome”. Sixtus vond het bovendien nodig dat de obelisken “enig devoot nut” zou worden toebedeeld, en hun nut moest zijn dat ze het heilig kruis verheffen.21 Maar Sixtus zette deze obelisk juist achter de Santa Maria Maggiore-kerk neer, dichter bij zijn grafkapel en vóór de ingang naar zijn eigen landgoed. Het is helder dat Sixtus zich deze obelisk persoonlijk toe-eigent.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
De noordelijke zijde van de sokkel kan worden gelezen door mensen die op de Strada Felice in zuidelijke richting van het Piazza del Popolo naar de Santa Maria Maggiore-kerk wandelen: CHRISTUS DOMINUM / QUEM AUGUSTUS / DE VIRGINE / NASCITURUM / VIVENS ADORAVIT / SEQ DEINCEPS / DOMINUM / DICI VETUIT ADORO. ”Ik aanbid Christus de Heer, geboren uit een Maagd, die Augustus bij zijn leven aanbad en daarna niet toeliet dat hij Heer werd genoemd.” De tekst memoreert de middeleeuwse legende dat Augustus een verschijning van de Maagd zag, en het is passend dat deze augusteïsche obelisk een kerk markeert die aan Maria is gewijd. Bovendien was dit de tijd van de contrareformatie. Als reactie op het protestantisme, dat de vooraanstaande plaats van Maria afwees, gaf de Katholieke Kerk haar juist grote prioriteit. De tekst op de westkant van de sokkel noemt Augustus wederom bij naam: SIXTUS V. PONT. MAX. / OBELISCUM / AEGYPTO ADVECTUM / AUGUSTO / IN EIUS MAUSOLEO / DICATUM / EVERSUM DEINDE ET / IN PLURES CONFRACTUM / PARTES / IN VIA AD SANCTUM / ROCHUM IACENTEM / IN PRISTINAM FACIEM / RESTITUTUM / SALUTIFERAE CRUCI / FELICIUS / HIC ERIGI IUSSIT AN. D / M.D.LXXXVII. PONT. III. ”Paus Sixtus V liet deze obelisk, uit Egypte overgebracht, en aan Augustus in diens mausoleum gewijd, en vervolgens omgeworpen en in meerdere stukken gebroken liggend op de weg naar San Rocco, in zijn oorspronkelijke glorie hersteld op gezegende wijze voor het heilbrengende kruis hier oprichten, in het jaar des Heren 1587, het derde jaar van zijn pontificaat.” Deze inscriptie legt opnieuw een solide link tussen keizer Augustus en de obelisk. De Romeinen kenden het object goed: het had gedurende het grootste deel van de eeuw op straat in de weg gelegen. Sixtus gaf het een Romeinse identiteit in de persoon van Augustus, die bovendien werd geherinterpreteerd als een christelijke keizer, met Sixtus als zijn opvolger. Tegelijkertijd benadrukt Sixtus dat de obelisk vanuit Egypte naar Rome was getransporteerd. Bevestigt hij daarmee de identiteit van de obelisk als een Egyptisch object, de kundigheid van de oude Romeinen (Augustus zelf), of beide? Telkens weer blijkt dat heersers die met obelisken te maken hebben grote nadruk leggen op de technologische prestaties die nodig zijn voor het transporteren en heroprichten ervan. Deze triomf lijkt de belangrijkste reden waarom Sixtus Egypte noemt. De oude Romeinen hadden zich immers niet alleen het object toegeëigend, maar ook
Fig. 4: De Strada Felice loopt van linksonder (noord) naar rechts midden (zuid). Op het Piazza di Santa Maria Maggiore zijn duidelijk de ingang naar Sixtus’ villa, de obelisk en de basiliek te zien. De overige ingangen zijn later toegevoegd, toen Sixtus als paus steeds meer stukken grond aankocht (de nummers 4-18 op de kaart). Plattegrond van de Villa Montalto, gravure door A. Giovannetti.
de daarvoor benodigde technologie. De Romeinen hadden obelisken zelfs over de Middellandse Zee vervoerd, dus waren hun prestaties groter dan die van de Egyptenaren, en de vroegmoderne Romeinse prestaties moesten minimaal even groots zijn als die in de klassieke oudheid. We zien dus nieuwe betekenislagen: de obelisk is geherinterpreteerd in een narratief dat geheel naar Sixtus is toegeschreven. De obelisk werd ten bate van het mausoleum van Augustus uit Egypte gehaald, en zijn opvolger paus Sixtus heeft hem bij zijn eigen graf laten plaatsen, waarin zich ter herinnering aan de geboorte van Christus ook een grote kerststal bevindt. Tijdens Sixtus’ bewind heerst er vrede, evenals tijdens het bewind van de ultieme keizer, de periode waarin Christus verkoos geboren te worden. Middels handig gebruik van de middeleeuwse legende wordt Augustus in een proto-christelijke keizer getransformeerd, en daarmee een nog meer verwante voorganger van Sixtus zelf. De fysieke obelisk toont Sixtus’ religieuze toe-eigening door het kruis op de top: het instrument van de kruisiging en van de redding der mensheid. Daarmee wordt de obelisk definitief ingelijfd door twee subjecten: niet alleen door
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
50
Sixtus persoonlijk, maar ook door het gehele christendom. Het plaatsen van het kruis bovenop de obelisk, gedragen door de min of meer piramidale vorm van Sixtus’ eigen embleem, is bovendien een daad van appropriatie van twee objecten: het vervangt het pyramidion van de Egyptenaren en tevens het ornament dat de oude Romeinen daar hadden geplaatst.
Tot in eeuwigheid In Sixtus’ tijd kwam er een ‘herontdekking’ van de oude Egyptische religie op, gebaseerd op neoplatonisme aangevuld met vele nieuw verzonnen ‘feiten’. Meer dan zijn voorgangers was Sixtus bijzonder streng in de leer. Uiteraard wilde hij dit soort tendensen uit alle macht onderdrukken, en daarmee rijst onmiddellijk de vraag wat hij in obelisken zag. We hebben immers gezien dat hij zich niets gelegen liet liggen aan de historische waarde van objecten, en de obelisken waren zelfs een symbool van (inmiddels twee) heidense religies. We lezen dat Sixtus het niet kon verdragen dat de heidense Vaticaanse obelisk (op zijn oude plek) zo dicht bij de kerk stond, en in een pamflet ter gelegenheid van de heroprichting van de obelisk op het nieuwe plein werd melding gemaakt van ”het heuglijke feit dat er geen hiëroglyfen op stonden”.22 Hetzelfde heuglijke feit geldt voor de obelisk op de Esquilijn. Kennelijk hadden de obelisken aantrekkelijke kanten, maar aspecten als hun oorspronkelijke doel werden door sommigen maar liever vergeten. Uit het boek van Mercati blijkt echter dat Sixtus er juist gebruik van maakte. Mercati noemt in zijn De gli obelischi di Roma (1589) de redenen waarom Sixtus V de obelisken liet verplaatsen en heroprichten.23 Hij beschrijft een heidense Egyptische cultuur, en bespreekt de marivigliosa grandezza de gli obelischi, (”geweldige grootsheid van de obelisken”) en hun magnificenza (”grootse pracht”): met welk een magnificenza aanbaden de heidenen hun valse goden! Indien de obelisken worden verplaatst en opgesteld vóór de kerken van Rome, zullen de christenen niet onderdoen voor de heidenen in termen van de magnificenza van hun verering van God!24 Het lijkt er dus op dat de toe-eigening van de magnificenza van de verering van God een doel op zich is. Het is interessant dat Mercati het niet nodig vindt uit te leggen waaruit de magnificenza van obelisken bestaat. In een eerder hoofdstuk beschrijft hij de vernieling ”uit jaloezie” van de obelisken door de Goten. De Goten vonden de obelisken wonderbaarlijk, zo schrijft hij, omdat ze uit slechts één enkele steen bestaan, en door hun elegante vorm. Wellicht ligt de magnificenza daarin. Op basis van de rest van het boek kunnen we daar waarschijnlijk hun leeftijd aan toevoegen, evenals hun grootte en de technologie en macht die nodig is voor hun vervaardiging en oprichting. Wie de obelisken ziet moet ze wel bewonderen, schrijft hij, en dat zette de Goten ertoe aan ze te vernielen, maar na hun heroprichting zullen ze mensen tot religieuze devotie aanzetten.25
51
Door analogie suggereert Mercati dat de obelisken instrumenten zijn in een heilige oorlog. Hij herinnert ons eraan dat de Romeinen hun oorlogsbuit op publieke plaatsen uitstalden om zo hun glorieuze daden voor altijd in het geheugen van het volk vast te leggen. Op dezelfde wijze, zegt hij, vormen obelisken “oorlogsbuit van afgoderij”, opgericht door “de triomferende religie” voor de hoofdkerken van Rome, om mensen tot devotie te inspireren. Dit is een goed retorisch geheel. De agens in deze zin is “de triomferende religie”, maar de persoon verantwoordelijk voor het oprichten is uiteraard Sixtus. Zo krijgen we een andere lezing, namelijk dat Sixtus de buit van zijn heilige oorlog tegen de nieuwe pseudo-egyptische religie op publieke pleinen opstelt om zijn eigen glorieuze daden voor altijd in het geheugen van het volk vast te leggen. Waar Augustus een eeuwige stad achterliet, claimt Sixtus eveneens eeuwigheidswaarde, maar dan voor het christendom. Het ‘devoot nut’ van obelisken als waren het lange sokkels voor ‘het ware geloof’ maakt ze er ondergeschikt aan, en dat is de boodschap die Sixtus wil uitdragen. Uiteraard doet hij dit op basis van de bijbel. Daar is sprake van de overwinning van het christendom onder het teken van het heilige kruis. Zoals gebruikelijk sinds de middeleeuwen citeert Mercati een profetie uit het Oude Testament en de vervulling ervan in het Nieuwe Testament: En met zulke grandioze werken conformeert zich de vrome geest van Zijne Heiligheid aan de woorden van de Apostel die zegt: “Maar ik – ik wil me op niets anders laten voorstaan dan het kruis van Jezus Christus, onze Heer”. En voor de kerken waar de obelisken worden opgericht, is het gebruikelijk (zoals in het gehele christendom te zien is) een kruis te verheffen, als een banier waaronder zich het christelijke volk over de gehele wereld verzamelt, zoals Jesaja al zei: “Hij steekt de strijdvaan op voor verre volken”.26 Sixtus’ obeliskenprogramma strookt dus geheel met het Goddelijke Plan, maar daar blijft het niet bij. Mercati laat ons weten: Tweemaal waren deze [obelisken] opgedragen aan de valse goden van twee volkeren, de Egyptenaren en de Romeinen, maar door de gerechtigde wraak van de Ware God werden ze tweemaal (zoals reeds gezegd) ter aarde gegooid en slecht behandeld door twee barbaarse naties: eerst door de Perzen in Egypte, en vervolgens door de Goten in Rome. Nu ze voor de derde keer zijn opgericht ter ere van de Ware God zullen ze niet meer hoeven worden geruïneerd.27 Sixtus’ inzet geldt niet alleen het verre verleden van de Egyptenaren en van de proto-christelijke Jesaja, en Sixtus’ christelijke heden, maar strekt zich uit tot in de verre toekomst. De obelisken hebben eeuwigheidswaarde gekregen als banieren voor het christendom.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Conclusie De obelisken zijn voor Sixtus een manier om het verleden te claimen voor het christendom. Hij laat vele gebouwen en structuren uit de klassieke oudheid vernietigen om ruimte te creëren voor zijn eigen stadsplan en ze als bouwmateriaal te hergebruiken, maar de obelisken worden gespaard en strategisch ingezet in een heilige oorlog. Voor Sixtus lag de historische waarde van objecten in de manier waarop hij ze kon gebruiken voor zijn christelijke propaganda. Obelisken waren daar zeer geschikt voor, aangezien ze een symbool van twee heidense religies waren. Nu werden ze ingezet voor de triomf van het christendom, als dragers van het christelijke kruis en gesteund door het embleem van Sixtus. Er zijn enige parallellen te trekken tussen Sixtus en Augustus, en ik ben ervan overtuigd dat Sixtus dat zelf zeker heeft gedaan. Beiden zijn van eenvoudige komaf, beiden krijgen desondanks de macht in Rome en beiden hebben het aanzien van Rome spectaculair veranderd. Dit geldt zowel de fysieke infrastructuur als het bestuur van de stad. Zijn eenvoudige komaf is niet iets wat Sixtus in de openbaarheid zou willen brengen, maar hij wil graag op andere manieren geassocieerd worden met deze keizer. Door de obelisk van de Via Ripetta naar het Piazza dell’Esquilino te vervoeren brengt hij het erfgoed van keizer Augustus dichter bij zichzelf. Elke paus moest zijn persoonlijke nagedachtenis veilig stellen, aangezien hij geen nakomelingen had die dat konden doen, en een volgende paus bijna per definitie uit een andere familie kwam. De grafkapel van kardinaal Da Montalto wordt na zijn verkiezing tot paus een pauselijke grafkapel voor Sixtus V. Niets komt beter van pas dan de obelisk uit het mausoleum van Augustus, die hij achter zijn eigen grafkapel kan opstellen. Op de sokkel kan hij zichzelf bovendien expliciet vergelijken met die vredestichter. De esquilijnse obelisk wordt tevens gebruikt om Augustus te betrekken in Sixtus’ heilige oorlog ten bate van het gehele christendom. Door op de sokkel de middeleeuwse legende te memoreren transformeert hij Augustus tot een proto-christelijke keizer en lijft hij hem in bij het christendom. Uit Mercati’s boek blijkt duidelijk dat Sixtus een eeuwigheidswaarde aan de obelisken en aan het christendom toekent: de obelisken leiden van de oude Egyptenaren en proto-christelijke profeten via Christus en Augustus naar de tijd van Sixtus. Dit gaat zelfs door tot in de verre toekomst: nu ze aan de Ware God zijn gewijd, zullen de obelisken nooit meer omvallen.
1. Dit artikel is een bewerking van een paper geschreven in het kader van de MA-cursus Egypte in Rome bij het Koninklijk Nederlands Instituut Rome (KNIR) in 2013. 2. Ammianus Marcellinus, Res Gestae qui libri supersunt. W. Seyfarth (ed. 2 vols.) Leipzig 1978; XVII, IV, 16: secutaeque aetates alios transtulerunt. quorum unus in Vaticano, alter in hortis Sallusti, duo in Augusti monumento erecti sunt; 1978. Engelse vertaling gedownload van http://penelope.uchicago.edu/ Thayer/E/Roman/Texts/Ammian/17*.html4.12; Anne Roullet, The Egyptian and Egyptianizing Monuments of Imperial Rome, deel 20 in de serie van M.J. Vermaseren, Études préliminaires aux religions orientales dans l’Empire Romain, Leiden 1972. 3. Erik Iversen, Obelisks in exile I. The obelisks of Rome, Kopenhagen 19681972, 47. 4 .Het feit dat Plinius dit paar niet noemt volgt volgens Mercati uit het feit dat Plinius het complete mausoleum van Augustus weglaat in zijn beschrijvingen. Michele Mercati, De gli obelischi di Roma, Roma 1589, 247255. 5. Cesare D’Onofrio, Gli obelischi di Roma, Roma 1969, 155. 6. Plinius de Oudere, Naturalis Historia, Boek XXXVI. 7. Ammianus Marcellinus, Res Gestae XVII, IV, 16; geciteerd in voetnoot 2. 8. Mercati (1589), 248; Roullet (1972), 78; Iversen (1968-1972), 47. 9. Zie Brian A. Curran et al., Obelisk. A History, Cambridge, Massachusetts, [etc.] 2009, 82-83. 10. Zie voor een uitgebreidere beschrijving Ernst Batta, Obelisken. Ägyptische Obelisken und ihre Geschichte in Rom, Frankfurt am Main 1986, 61-62; en Iversen (1968-1972), 53-54. 11. D’Onofrio (1969), 156; Iversen (1968-1972), 95; Roullet (1972), 78. 12. D’Onofrio (1969), 156-157. 13. Mercati (1589), 344-346; Curran (2009), 107. 14. Mercati (1589), 340-346. 15. Suetonius, Augustus 28.3. Voor gedetailleerdere informatie zie voetnoot 1 bij het artikel van Raphael Hunsucker in Roma Aeterna 1. 16. Sixtus V, Katholieke Encyclopedie. 17. D’Onofrio (1969), 111-114. 18. Mercati (1589), hoofdstuk 37, 346-351. 19. Met dank aan Peter Liebregts voor de Nederlandse vertalingen van de inscripties. 20. Mercati (1589), 346: “Nell’anno del Salvatore M.D.LXXXV. che fù il primo del felicissimo Pontificato di Nostro Signore Sisto Quinto, essendo gia lo stato dell’Italia molti anni prima tranquillissimo (mijn cursivering), fù dato ordine da sua Santità [...] per la nuova erettione de gli obelischi [...]”. In het jaar van de Verlosser 1585, dat het eerste jaar van het zeer gelukkige Pontificaat van Onze Heer Sixtus V was, terwijl de toestand in Italie reeds vele jaren zeer vredig was, werd door Zijne Heiligheid opdracht gegeven [...] voor de nieuwe oprichting van de obelisken [...]. 21. Mercati (1589), 348, mijn vertaling. 22. Curran (2009), 147-149. 23. In dit deel bespreek ik voornamelijk Mercati’s hoofdstuk 37, 346-351. De vertalingen zijn van mij. 24. Ibidem, 347-348. 25. Ibidem, 337, 348. Et gli Obelischi (fra l’ altre cose) per esser fatti di un solo pezzo di sasso, & con figura molto conueniente, appariuano marauigliosi & per ciò moueuano i Gotti à maggiore inuidia. 26. Galaten 6:14, Jesaja 5:26 (nieuwe bijbelvertaling); Mercati (1589), 349. 27 .Mercati (1589), 347. Afbeeldingen: Fig. 1 foto auteur, maart 2013. Fig. 2 gravure Étienne Dupérac, Mausoleum van Augustus, 1577. Fig. 3 uit: D’Onofrio, Gli Obelischi di Roma, afb. 62. Fig. 4 uit: D’Onofrio (afb. 59).
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
52
Tussen twee noodlijdende imperialistische keizer
pausen
en
een
nieuwe
De veelzijdige omgang met het augusteïsche verleden in Rome, 1775-1823 Floris Meens
I
n de historiografie is de laat 18e- en vroeg 19e-eeuwse omgang met het augusteïsche verleden vooral onderzocht aan de hand van de daden en denkbeelden van Napoleon. In dit artikel wordt middels een analyse van diens cultuurpolitiek uiteengezet dat zijn receptie van dit specifieke onderdeel van het klassieke verleden minder eenvoudig te duiden is dan vaak wordt aangenomen. Bovendien wordt zijn fascinatie voor Augustus gecontrasteerd met die van Pius VI en Pius VII, de twee pausen die tussen 1775 en 1823 de scepter zwaaiden in het Vaticaan en die met de Franse leider wedijverden over het gezag in de Eeuwige Stad. Uitvoerig wordt stilgestaan bij de architectonische en kunstzinnige sporen die hun aller voorliefde voor Romes eerste keizer in de stad heeft nagelaten. Wie de laat 18e, vroeg 19e-eeuwse omgang met Augustus in kaart wenst te brengen, begint zijn zoektocht vermoedelijk bij Napoleon Bonaparte, de Franse leider die zich inderdaad volop liet inspireren door de klassieke geschiedenis en beschaving. Niet voor niets bezette hij vanaf 1798 het Italiaanse schiereiland, en dus ook Rome, de stad van zijn antieke held(en). Toch is de omgang van Napoleon met de augusteïsche erfenis niet zo eenvoudig bloot te leggen: zij is uiterst omvangrijk en complex. Bovendien was Napoleon in de 19e eeuw zeker niet de enige die zichzelf spiegelde aan het oude Rome en zijn machthebbers. In dit artikel poog ik een deel van de moderne augusteïsche receptie in kaart te brengen, door te kijken naar de (cultuur)politiek van zij die tussen 1775 en 1823 de scepter zwaaiden in de Eeuwige Stad. Mijn verhaal vangt aan in 1775, het jaar waarin paus Pius VI zijn pontificaat begon. Niet alleen op religieus, maar ook op wereldlijk gebied had Pius pretenties, die hij middels een straf cultuurbeleid beklemtoonde. Aan de hand van de veranderingen die hij doorvoerde in de stedelijke topografie van Rome en zijn activiteiten als mecenas in de beeldende kunsten maak ik duidelijk hoe hij verwijzingen naar het klassieke verleden, en meer specifiek Augustus, inzette voor zijn eigen doeleinden. Pius stierf in 1799, een jaar nadat in Rome de periode van de Napoleontische overheersing aanving. Napoleons omgang met Augustus zet ik uiteen aan de hand van zijn ingrepen in het Franse en Romeinse staatsbestel, de werken die enkele kunstenaars in opdracht van hem vervaardigden, en het beleid dat namens hem werd doorgevoerd in Rome. De gevolgen daarvan ondervond vooral Pius VII, die van 1800 tot 1823 aan het hoofd van de kerk stond. Boeiend is derhalve de vraag hoe hij zich wapende, en welke rol hij het antieke verleden daarbij toekende.
53
De cultuurpolitiek van een paus in het nauw; Pius VI en zijn fascinatie voor het antieke Rome Toen Gianangelo Braschi (1717-1799) in 1775 aantrad als Pius VI had hij zijn waarde voor de kerk reeds lang bewezen. Sinds 1766 had hij als thesaurier van de Camera Apostolica getracht de financiële toestand van de Kerkelijke Staat, die na het verlies in de Spaanse Successieoorlog (17021713) ronduit belabberd was, te verbeteren. Hoewel hij geen goede verstandshouding had met Clemens XIV, die paus was tussen 1769 en 1774, werd Briaschi tijdens het conclaaf verkozen tot diens opvolger, waarschijnlijk vooral omdat Clemens de zakelijke kanten van het pausschap behoorlijk had verwaarloosd. Er waren ingewikkelde financiële en economische structuren, en er bestond in Rome bovendien geen adequaat juridisch systeem. Pius trachtte in dit opzicht kordaat te handelen; hij trok de macht en de controle al gauw naar zich toe. Hij wilde goed geïnformeerd worden maar nam uiteindelijk zelf de beslissingen. Hij poogde tot veranderingen te komen, onder meer door centralisatie van de gebieden die vielen onder pauselijk gezag, een hervorming van de controlemechanismen over de kerkelijke financiën, het tegengaan van de corruptie, de verbetering van de havens van Terracina en Anzio, en de drainage van de Pontijnse moerassen. Pius liet zich bij deze beleidskwesties zeker beïnvloeden door Verlichte denkbeelden.1 Tegelijkertijd vormde diezelfde Verlichting voor de kerk een enorme bedreiging waarvan de nieuwe paus zich terdege bewust was. Overal in Europa trachtten hervormingsgezinde groeperingen in de late 18e eeuw maatschappelijke veranderingen door te voeren. Vorsten als keizer Jozef II van Oostenrijk, groothertog Leopold II van Toscane en
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
koning Ferdinand IV van Napels bedreven, vrijwillig dan wel onder druk, een progressieve politiek. De kerk dreigde ondergeschikt te raken aan de staat: het wereldlijke gezag eiste invloed op geestelijke benoemingen, nam haar het onderwijs uit handen en onteigende in rap tempo kerkelijke bezittingen. Binnen de Roomse kerk dreigde er bovendien een tweedeling, met name veroorzaakt door het Jansenisme, een beweging die de pauselijke onfeilbaarheid verwierp en die de macht van de lokale kerk ten opzichte van Rome wilde vergroten. Het in Frankrijk al nadrukkelijk aanwezige Gallicanisme, dat de Franse kroon wilde sterken ten opzichte van de paus, werd daar zeker door versterkt.2 Pius’ naamkeuze kan gezien worden als een metafoor voor de conservatieve politiek-religieuze ideologie van waaruit hij tegen deze ontwikkelingen ten strijde trok; in tegenstelling tot zijn 18e-eeuwse collega’s koos hij de pausnaam die het laatst was gebruikt door Antonio Ghislieri, die tussen 1566 en 1572 als kerkelijk vorst leiding gaf aan de Contrareformatie. Pius VI had echter weinig mogelijkheden om militair iets te betekenen; zijn leger was te klein, in Rome was er zelfs amper politie. Toch zag hij de bescherming en zelfs uitbreiding van zijn wereldlijke gezag als een voorwaarde voor een goed functioneren van zijn kerk op religieus gebied. Middels een vernuftig cultuurbeleid hoopte Pius zijn militaire onvermogen te verdisconteren en zijn macht op seculier en religieus gebied te consolideren. Hij zette de kunsten en architectuur in als propagandamiddel, waarmee hij een moderne persoonlijkheidscultus creëerde. Zijn beeltenis als heroïsch leider stond daarbij uiteraard symbool voor de krachtige Kerkelijke Staat.3 Pius’ zojuist al genoemde naamkeuze verraadt tevens dat het klassieke verleden daarin een belangrijke functie had. Verwees Pius immers niet ook naar Antoninus Pius (138-161), een van Romes machtigste en sterkste keizers?
Pius’ Augustus: het palazzo Braschi en de Pinacoteca in de Vaticaanse Musea Dat Braschi veel waarde hechtte aan verwijzingen naar de leiders van het ‘eerste Rome’, en niet in de laatste plaats Augustus, blijkt ook uit zijn orkestratie van het stedelijke landschap. Er wordt weleens gezegd dat hij Rome heeft bedolven onder het marmer.4 Het is inderdaad opvallend hoe geregeld de inscriptie ‘munificentia Pii VI P.M.’, waarmee hij zijn projecten steevast markeerde, voorkomt. We vinden deze ook op ‘zijn’ Palazzo Braschi, gelegen aan de Piazza di San Pantaleo, dat hij kocht als palazzo Santobono. Hij doopte het om in Palazzo Braschi en liet het door de architect Cosimo Morelli geheel renoveren in – uiteraard neoclassicistische stijl, waarna hij het schonk aan zijn neefje Luigi Braschi Onesti, die hij eveneens overlaadde met titels en landgoederen.5 Hoewel het Palazzo tijdens Pius’ pontificaat slechts beperkt werd ingericht en van de oorspronkelijke aankleding bovendien veel verloren ging gedurende de Franse bezetting, kunnen we uit de fragmenten die ervan resten toch zijn fascinatie voor Augustus opmaken. Zo zijn
er de aantekeningen en schetsen die de Romeinse edelsmid Luigi Valadier (1726-1785) maakte voor het Deser Braschi, een reusachtige dis waarop de beeltenis van Augustus een prominente plek innam, precies naast die van de paus zelf.6 Pius begreep echter dat hij niet alleen monumenten diende te bouwen ten behoeve van zichzelf en zijn familie, maar vooral ook in het belang van de kerk. Dus richtte hij zich, net als talloze illustere voorgangers, op het Vaticaan. Hij was bezorgd over de uittocht van allerlei antieke vondsten uit Rome. In de 18e eeuw ontstond er, onder invloed van de Verlichting, een hernieuwde interesse in het oud-Griekse en Romeinse erfgoed. Dat leidde tot een levendige handel in antiquiteiten, vooral gearrangeerd door de Britten, de Fransen en de Pruisen.7 De interesse in het klassieke erfgoed lijkt misschien in tegenspraak met het karakter en de achtergrond van de Roomse kerk, maar Braschi begreep de macht ervan in de strijd tegen de Verlichting. Vormden de bescherming van antieke resten immers niet een mogelijkheid voor de pausen om zichzelf te voorzien van een humanistisch imago?8 Alvorens zelf het pontificaat te verkrijgen had Braschi zijn voorganger Clemens al geadviseerd een aantal belangrijke collecties oudheden op te kopen en onder te brengen in een nieuw te vormen museum. In 1771 kwam het dus tot de oprichting van het Museo Clementino, dat onderdak vond in het Palazzetto del Belvedere. De architecten, Alessandro Dori (1702-1772) en Michelangelo Simonetti (1724-1781), pasten het gebouw aan de nieuwe behoeften aan, onder meer door de Galleria delle Statue, de Sala dei Busti en de Sala degli Animali te creëren. Tijdens zijn pontificaat voegde Pius twee nieuwe vleugels aan het bestaande museum toe: aan de ene kant werd de Galleria delle Statue verlengd en verbonden met de Stanza del Torseo, en werd het Gabinetto delle Maschere opgericht. Aan de andere kant realiseerde Pius een aaneenschakeling van zalen, onder meer de Sala delle Muse, de Sala Rotonda en de Sala a Croce Greca, die middels de grote Scala Simonetti werden verbonden met de bibliotheek. Voorts opende hij op de tweede verdieping de Galleria dei Candelabri en werd er een nieuwe ingang gemaakt, het Atrio dei Quattro Cancelli met daarboven de Sala della Biga. De nieuwe delen van het museum, dat al gauw Museo Pio-Clementino zou gaan heten, werden gebouwd in een stijl die nauw aansloot bij Pius’ interesse in de klassieke cultuur; overal zijn zuilen, kapitelen en vloeren van mozaïek te vinden. Bovendien werden de ruimtes aangekleed met standbeelden, waarachter her en der landschappen werden geschilderd.9 Interessant in verband met Pius’ fascinatie voor Augustus is vooral de aanleg van de Pinacoteca, waartoe hij in 1790 opdracht gaf en die thans luistert naar de naam Galleria degli Arazzi. Deze ruimte is niet alleen van belang omdat Pius de eerste paus was die de uitvoerige collectie schilderkunst, die normaliter werd getoond in de Capitolijnse musea of in privévertrekken in het Quirinaal, onderbracht in het Vaticaan. Boeiend zijn vooral ook de plafond- en wanddecoraties in de ruimte, van de hand van Bernardino Nocchi (1741-1812)
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
54
Fig. 1
en Domenico del Frate (1765-1821), die tezamen kunnen worden gelezen als een exemplum virtutis. Pius’ daden worden hier vergeleken met die van een aantal Romeinse keizers, onder wie Trajanus, Hadrianus, Alexander Severus en ook Augustus. We zien die laatste in de middelste ruimte afgebeeld terwijl hij de opdracht geeft tot de bouw van de tempel van Mars Ultor. Voor de goede verstaander is het direct duidelijk dat Pius gezien wil worden als een kunstminnende mecenas, net als zijn illustere voorganger.10
Pius’ Augustus: de obelisk bij het Quirinaal Dergelijke referenties naar Augustus treffen we ook aan op enkele van de beroemde obelisken die Pius op verscheidene plaatsen in Rome liet oprichten, zoals bij het Quirinaal (fig. 1), bij de Trinità dei Monti en op de Piazza di Montecitorio (fig. 2). Hij kende de symbolische waarde van obelisken en wist bovendien dat zij hem een kans boden zich gelijktijdig te spiegelen aan het klassieke verleden én dat van enkele beroemde pauselijke voorgangers. Was Augustus immers niet de eerste geweest die verscheidene obelisken naar Rome had gebracht? En was deze traditie niet voortgezet door grote kerkleiders als Sixtus V (1521-1590) en Innocentius X (1574-1655)? Een prachtige mogelijkheid diende zich aan in 1781, toen, uitgerekend bij het mausoleum van Augustus, een grote granieten obelisk werd gevonden. Dit was ook de plek waar,
55
Fig. 2
ongeveer twee eeuwen daarvoor, een ander exemplaar was aangetroffen, dat door de toenmalige paus Sixtus V (zie het artikel van Jeannette Arenthals elders in dit nummer) was neergezet op de Esquilijn. Hoewel deze nieuwe vondst bij Braschi direct zorgde voor groot enthousiasme, dienden de eerste problemen zich al gauw aan. De obelisk was immers in drieën gebroken en diende een grondige restauratie te ondergaan alvorens hij overeind kon worden gezet. De architect Giovanni Antinori (1734-1792) kreeg deze eervolle taak toebedeeld. Hij moest er bovendien voor zorgen dat het monument op een subtiele wijze onderdeel werd van de beoogde plaats van bestemming, op de Piazza di Monte Cavallo, die vanaf 1870 Piazza del Quirinale zou heten. Pius’ beslissing om de obelisk juist daar te parkeren is weinig verrassend, als we bedenken dat het Quirinaal het enige pauselijke (zomer-)verblijf was zonder obelisk. Bovendien zou de aandachtige toeschouwer juist hier, op de kruising van de Strada Pia en de Quattro Fontane ook het Sixtijnse broertje van de obelisk kunnen zien, dat voor de Santa Maria Maggiore was geplaatst.11 Antinori slaagde erin om het antieke monument op de Piazza di Monte Cavallo samen te voegen met de al aanwezige Dioscuri, de beeltenissen van Castor en Pullox, weergegeven als paardenmenners, die daar al waren geplaatst door Sixtus V. Veelzeggend voor Pius’ voorliefde voor de Romeinse leiders zijn vooral de inscripties die op de obelisk werden aangebracht door de epigraaf Stefano
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Morcelli (1737-1821). In de granieten basis eerde hij Pius als optimus princeps – een term die vooral verbonden kan worden met Trajanus - en als parens populi romani, een variant op Augustus’ titel pater patriae.12 Aan de voorkant van het marmeren voetstuk stond bovendien de volgende elegie, die in de 19e eeuw ietwat werd aangepast: ME QUONDAM AEGYPTI DESECTUM E CAUTIBUS UNDAS VIS QUEM PER MEDIAS ROMULA TRANSTULERAT UT STAREM AUGUSTI MOLES MIRANDA SEPULCRI CAESAREUM TIBERIS QUA NEMUS ADLUERET IAM FRUSTRA EVERSUM FRACTUMQUE INFESTA VETUSTAS NISA EST AGGESTIS CONDERE RUDERIBUS NAM PIUS IN LUCEM REVOCAT SARTUMQUE QUIRINI SUBLIMEM IN COLLIS VERTICE STARE IUBET INTER ALEXANDRI MEDIUS QUI MAXIMA SIGNA TESTABOR QUANTO SIT MINOR ILLE PIO De obelisk wordt in deze tekst, terwijl deze zich in eerste persoon tot de toeschouwer wendt, vooral verbonden met zijn Romeinse thuis, hoewel zijn Egyptische geboortegrond in de eerste regel ook genoemd wordt. Het monument verwordt middels deze inscriptie bovendien tot de verbinding tussen de twee tijden die werkelijk van belang zijn: de toeschouwer wordt erop gewezen dat hij in het oude Rome het prachtige eerbetoon (moles miranda) was aan Augustus, terwijl hij in het laat 18e-eeuwse heden de grootse daden van diens wettige erfgenaam, Pius, beklemtoont. Door hem op te richten bij het Quirinaal doet Pius Augustus’ tijden van voorspoed herleven. Dat Pius zijn heidens-Romeinse voorganger(s) zeker niet vijandig gezind is, blijkt ook wanneer die roemrijke tijd in de inscriptie duidelijk wordt onderscheiden van die waarin de obelisk verwerd tot een gebroken ruïne (iam frustra erversum fractumque infesta vetustas, nisa est aggestis condere ruderibus). Opmerkelijk is ook dat uit die tussenliggende eeuwen enkel Alexander de Grote bij name wordt genoemd. Tot de vroege zeventiende eeuw werden de Dioscuri ten onrechte geïdentificeerd als beelden van de Macedonische koning. Morcelli, die de inscripties vervaardigde, was van deze omissie op de hoogte. Hij koos er bewust voor Alexander toch op te voeren, omdat daarmee de beoogde boodschap van het monument gemakkelijker te realiseren viel. Net als Augustus wordt Alexander door Morcelli gebruikt om Pius in het juiste perspectief te plaatsen. Maar waar Augustus wordt gepresenteerd als de waardige, geestelijke vader van Pius, wordt Alexander vooral ingezet om aan te tonen dat Pius’ successen nog boven diens wapenfeiten uitstijgen (inter Alexandri medius qui maxima signa, testabor quanto sit minor ille Pio); ook hier schaart Pius zich impliciet in lijn met Augustus, die Alexanders successen natuurlijk eveneens had overtroffen.13
Pius’ Augustus: de obelisk op de Piazza di Montecitorio Ook de rode, granieten obelisk op de Piazza di Montecitorio bewijst dat Pius zichzelf graag aan Augustus spiegelde. Dit exemplaar - ook ‘Gnomon’ of ‘Solare’ genoemd, omdat Augustus hem uit het Egyptische Heliopolis had gehaald om deel te worden van het Solarium Augusti op het Campus Martius (zie het artikel van Frans Maes elders in dit nummer)- was, ook in de late 18e eeuw al, het beroemdste in Rome. Delen ervan waren al gevonden onder Sixtus V en Benedictus XIV (1675-1758), maar de vondsten waren zo gefragmenteerd en verkeerden in dermate slechte staat dat het monument niet kon worden opgericht. Pius liet naarstig speuren naar aanvullend materiaal, en met succes. Gebruik makend van het graniet uit de zuil van Antoninus Pius, waarvan de basis nog aan de voorkant stond van de Curia Innocenziana - precies waar Pius de obelisk wilde plaatsen, kon de al eerder genoemde Giovanni Antinori de obeslisk oprichten. Met de plaatsing ervan zou de basis van de zuil van Antoninus Pius overigens worden verplaatst naar het Museo Pio Clementino, waarover ik al sprak. Tijdens de renovatie van de obelisk trachtte Antinori zoveel mogelijk recht te doen aan het origineel, wellicht ook omdat Pius het monument graag haar volgens hem authentieke functie terug wilde geven. De Piazza di Montecitorio bleef verder dan ook vrijwel leeg, zodat de schaduw van de obelisk inderdaad de tijd en de seizoenen toonde.14 Hoewel enkele van zijn adviseurs graag christelijke symboliek, waaronder een kruis, wilden toevoegen aan het geheel, zoals dat bij de obelisk op het Quirinaal inderdaad gebeurd was, koos Pius ervoor om dit niet te doen. Hij liet slechts de oorspronkelijke inscripties herstellen, die door erosie waren verdwenen, en vulde deze her en der aan met teksten van en over zichzelf. Aan de voor- en achterzijde van de basis van de obelisk staat te lezen: IMP. CAESAR DIVI FIL. / AVGVSTVS / PONTIFEX MAXIMVS / IMP. XII COS XI TRIB POT XIV / AEGYPTO IN POTESTATEM / POPULI ROMANI REDACTA / SOLI DONVM DEDIT Nadat Augustus het Egyptische volk onder Romeinse heerschappij bracht, droeg hij de obelisk dus op aan de zon. Hieraan voegde Pius enkele woorden van zichzelf toe, weliswaar op de minder belangrijke westelijke flank, maar niet minder relevant in hun betekenis: PIVS VI PONT MAX / OBELISCUM / REGIS SESOSTRIDIS / A C CAESARE AVGVSTO / HORARVM INDICEM / IN CAMPO STRATVTVM / QVEM IGNIS VI / ET TEMPORVM VETVSTATE / CORRVPTVM / BENEDICTVS XIIII P M / EX AGGESTA HVMO AMOLITVS / RELIQVERAT / SQVALORE DETERSO / CVLTVQUVE ADDITO / VRBI CAELOQVE RESTITVIT / ANNO M DCC XCII / SACRI PRINCIPATVS EIVS XVIII
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
56
Pius presenteert zichzelf hier als hoeder van het antieke erfgoed; hij heeft er immers zorg voor gedragen dat het monument schoon is gemaakt en is opgeknapt. Belangrijker nog is dat Pius zichzelf met zijn woordkeuze in lijn plaatst met Augustus. In navolging van hem schenkt Pius de obelisk, na alle barbaarse tijden, opnieuw aan de stad en, precies zoals Romes eerste keizer, aan de hemel. Dat Pius zichzelf zag als de hersteller van Augustus’ gouden tijd, waarvoor de obelisk uiteraard symbool staat, blijkt ook letterlijk uit het kleine opschrift dat prijkt op de oostelijke flank: QVAE CELERES OLIM SIGNABAT PYRAMIS HORAS / FRACTA DEHINC LAPSV SPRETA IACEBAT HVMO / ANTIQVVM RENOVATA DECVS NVNC FRONTE SVPERBA / DINVMERAT SEXTI TEMPORA FAVST PII Ook in de beeldtaal van het monument liet Pius, ondanks zijn claim van authenticiteit, een propagandistische boodschap verwerken. De bronzen globe, die Pius liet toevoegen om de zonnewijzer-functie van de obelisk te verduidelijken, diende zeker een cultuurpolitiek doel. Op zichzelf natuurlijk al de seculiere pretenties van Pius symboliserend, werd de wereldbol versierd met afbeeldingen van Boreas, de Griekse god van de Noordenwind. Volgens de teksten van de humanist Pomponio Leto (1425-1497) hadden dezelfde afbeeldingen ook de oorspronkelijke augusteïsche obelisk verfraaid en erop gewezen dat Augustus heerste over een groot en machtig rijk.15
De cultuurpolitiek van een nieuwe keizer; Napoleon en zijn fascinatie voor het antieke Rome Pius’ culturele initiatieven ten spijt werd hij de eerste paus sinds 1527 die zijn stad bedreigd zag door buitenlandse troepen. De opmars van Napoleon was niet te stuiten. De Franse generaal had de wens om zelf te heersen over Italië, zoals we lezen in de brieven en notities die hij tijdens zijn Italiaanse veldtocht schreef: ‘D’ailleurs, toute mon ambition est tournée du côté de l’Italie; c’est une maîtresse dont je ne veux que personne ne partage les faveurs. Je veux tout le golfe Adriatique. Le Pape sera mon vassal, et je ferai la conquête de la Sicile’.16 Bij het Verdrag van Tolentino (februari 1797), dat voor de kerk ronduit dramatisch uitpakte, stond Pius onder veel druk de Romagna af. Bovendien beloofde hij de Fransen kunst, manuscripten en goud te betalen in ruil voor de Romeinse zeggenschap. Dit leidde, zoals ik straks nog zal tonen, tot de verplaatsing van talloze kunstschatten uit het Vaticaan richting Parijs. In 1798 kwam het alsnog tot de door Pius gevreesde inname van Rome, na de moord op de Franse generaal Duphot. Zonder slag of stoot nam diens collega Berthier de stad in (februari 1798), zette Pius af en stichtte de Romeinse Republiek. In eerste instantie wilden de Fransen Pius’ geestelijke zeggenschap nog accepteren, maar zijn aanwezigheid in de stad werd toch een te groot risico bevonden. De paus was al geruime tijd ziek toen hij op 20 februari 1798 werd
57
gearresteerd, en via allerlei omwegen naar het Franse Valence werd gebracht. Daar stierf hij op 81-jarige leeftijd.17 De voorliefde voor de Eeuwige stad en haar geschiedenis zat de Fransen al veel langer in het bloed. Reeds in de zeventiende eeuw werden de banden met Rome verstevigd, middels de oprichting van de Académie de France in 1666 door Lodewijk XIV, die was gevestigd in het Palazzo Capranica, maar die vanaf 1803 zetelde in de Villa Medici. Daar konden kunstenaars zich verdiepen in de studie van de klassieke kunsten.18 In de loop van de 18e eeuw was het neoclassicisme mede daardoor de belangrijkste stroming geworden binnen de Franse kunstwereld. Vooral JacquesLouis David (1748-1825) was invloedrijk, bijvoorbeeld met zijn schilderij Le serment des Horaces (1784). Dat verbeeldde de Romeinse drieling van de Horatii, die het tijdens de oorlog tussen Rome en Alba heldhaftig opnam tegen de drieling van de Curatii uit Alba Longa. David zorgde ervoor dat deze klassieke mythe, die voorheen vooral bekend was door Livius’ optekening in zijn Ab urbe condita, nu werd ‘gelezen’ door een groot publiek.19 Waren dergelijk neoclassicistische kunstwerken voorheen ingezet ter ondersteuning van het Ancien Régime, vanaf 1789 werden ze gebruikt om de revolutionaire idealen te ondersteunen. Uiteraard kreeg de Franse Republiek, net als haar Romeinse vazalstaat, een staatsbestel dat direct was afgeleid van het Romeinse voorbeeld, inclusief senaat (Sénat), tribunaat (Tribunat), en een triumviraat van consuls (Consulat), vanzelfsprekend met Napoleon Bonaparte (1769-1821) als een van hen. Net als andere revolutionairen identificeerde hij zich tijdens zijn jonge jaren vooral met Lucius Junius Brutus, in 509 v.Chr. de stichter van de Romeinse Republiek, en met Marcus Junius Brutus, die in 44 v.Chr. de moord pleegde op Caesar.20 Die laatste gold voor Bonaparte echter evenzeer als een vir illustris, vooral toen hij was opgeklommen tot een succesvol generaal en Eerste Consul was geworden van de Franse Republiek. Napoleon maakte (nog) niet het grote politieke en morele onderscheid tussen Brutus en Caesar zoals dat thans gebruikelijk is.21 In een poging om diens macht als Consul te verstevigen verspreidde Napoleons broer Lucien in 1800 dan ook het politieke pamflet Le Parallèle entre César, Cromwell, Monck et Bonaparte onder alle Franse prefecturen, waarin ‘zijn’ Napoleon expliciet vergeleken werd met Caesar. Napoleon wenste zich echter niet alleen te spiegelen aan het Romeinse verleden, hij wilde er ook van leren. Zijn kennis van de levensloop van Caesar, die, net als hijzelf, na een opstand een monarchie had willen creëren, maar juist daardoor zijn dood had gevonden, weerhield hem van de meest directe weg naar monarchale macht. Hij zag het gevaar van de vestiging van een dictatuur, zoals in het bovenstaande pamflet wel werd bepleit.22 Om zijn macht te consolideren en uit te bouwen keek Napoleon vanaf nu (ook) naar Augustus. Had die niet laten zien hoe belangrijk het was de traditie van de Republiek respecteren en het volk een gevoel van inspraak te geven? Zoals Augustus in
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
37 v.Chr. geweigerd had een tweede termijn als triumvir aan te gaan zonder de steun van het volk en zo de positie van zijn rivaal Marcus Antonius, die de titel gewoon bleef voeren, verslechterde, zo weigerde Napoleon in 1802 een benoeming tot consul voor het leven. Hij vroeg aan de Raad van State (Conseil d’État) eerst om instemming van het Franse volk, waarmee hij leek te bevestigen dat de Republiek geen gevaar liep, maar tegelijkertijd legitimatie verkreeg voor zijn handelen. Op 29 juli 1802 werd Napoleon door het Franse volk inderdaad benoemd tot Premier Consul à Vie. In 1804 werd hij Napoléon I, Empereur des Français.23 Als we vertrouwen op de memoires van Lucien Bonaparte, spoorde Napoleon zijn geliefde Josephine aan zich vanaf nu te gedragen als Livia, zoals hij Augustus als voorbeeld had: ‘Imitez Livie et vous me trouverez Auguste’.24 Dus genoot hij met volle teugen van zijn favoriete toneelstuk, Cinna (1640), van de hand van Pierre Corneille, waarin Augustus wordt geportretteerd als een vergevingsgezinde en innemende leider.
slechts twee van de beeldend kunstenaars die werkten voor Napoleon centraal, Antonio Canova en Jaqcues-Louis David, omdat juist hun werken ons een eerste inzicht verschaffen in de complexiteit van de omgang van Napoleon met Augustus.
Al in 1802 verzocht Bonaparte de beroemde Venetiaanse beeldhouwer Antonio Canova (1757-1822) om een beeld van hem te vervaardigen dat recht zou doen aan zijn aspiraties en zijn imaginaire afstamming. Het origineel was bedoeld voor plaatsing in Parijs, vermoedelijk in de galerie met antieke sculpturen in het Musée Napoléon, dat we nu kennen als het Louvre, waarin de Franse leider de culturele hegemonie van zijn natie wenste te benadrukken. Een kopie zou bovendien op het Forum Romanum worden geplaatst, tussen de triomfbogen van Titus en Septimus Severus in. Canova memoreerde later dat de Franse leider tijdens het poseren niet stopte met praten over de fascinerende Romeinse geschiedenis en zijn grote voorbeelden. Hij stelde dan ook: ‘Je suis de la race des Cesars, et de la meilleure, de ceux qui 26 Napoleons Augustus? De beelden van fondent’. Canova zal weinig verbaasd zijn geweest over deze fascinatie voor de antieke wereld; ook andere leden van Canova en de schilderijen van David de familie Bonaparte bestelden bij hem sculpturen waarop zij wensten te worden geportretteerd naar Romeins ideaal; Om de verwantschap met zijn Romeinse exempels te te denken is hierbij aan Napoleons zus Pauline, die door accentueren, zette ook Napoleon de kunsten volop in. Er Canova werd getransfigureerd in Venus Victrix (fig. 3).27 werden bouwwerken (waaronder, uiteraard, obelisken), toneelstukken, schilderijen en zelfs tafeldecoratie Met het beeld Napoléon en Mars désarmé et pacificateur (fig. 4) vervaardigd die duidelijk geïnspireerd waren op klassieke dat Canova in zijn Romeinse studio aan de Via del Babuino thema’s. Bovendien werden fysieke resten uit het verleden van Bonaparte maakte, greep hij bewust terug op de gebruikt voor propagandistische doeleinden.25 Een augusteïsche iconografie.28 Precies zoals het geval is bij veel alomvattend overzicht daarvan is, gezien de omvang van dit sculpturen van Augustus, representeert Canova Napoleon artikel, niet mogelijk. Dus stel ik in de volgende paragraaf in dit werk, dat nu in het Florentijnse Palazzo Pitti huist,
Fig. 3
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
58
van Canova ten zeerste, maar bekritiseerde hij tevens de atletische aspecten ervan. Hij wenste, althans, zo wordt aangenomen in de historiografie, liever niet naakt te worden afgebeeld. Dus belandde de sculptuur achter een wand van canvas in de Salle des Hommes Illustres, waar het publiek het toch aandachtig kon aanschouwen. De kopie op het Forum Romanum is er echter nooit gekomen, vermoedelijk ook doordat Napoleon voortijdig ten val kwam.29
Fig. 4
als een god, en wel de Romeinse oorlogsgod Mars. Zijn lichaam is naakt - afgezien van zijn met bladeren bedekte kruis, waarmee zijn atletische bouw duidelijk zichtbaar is. Napoleon kijkt naar een klein beeld van Victoria, dat hij in zijn rechterhand vasthoudt. Zij verbeeldt al dansend op een globe de Napoleontische overwinning. De totale beeltenis suggereert dat Napoleon, net als Augustus, heerste op het strijdtoneel, en daarmee uiteindelijk vrede zou brengen over de gehele wereld. De kolossale omvang van het werk – het overtreft de normale grootte van een mens – toont de kracht van Napoleon eveneens. Toen het beeld in 1811 voor het eerst door Napoleon werd aanschouwd, waardeerde deze het vakmanschap
De kunstwerken die in opdracht van de Franse vorst werden gemaakt, verwezen dus expliciet naar het Romeinskeizerlijke verleden. Vaak is het daarbij echter onduidelijk aan welke keizer er nu precies wordt gerefereerd. Dat zien we terug in de werken van de al eerder genoemde Franse schilder David. Ook hij, de favoriete kunstenaar van de Franse vorst, kreeg een aantal keer de opdracht om Napoleon te portretteren, en ook in zijn werken treffen we verwijzingen aan naar het keizerlijke Rome. In de schilderijen Le Sacre de Napoléon et couronnement de l’empératrice Joséphine en Napoléon, tête couronnée (fig. 5), die hij beide vervaardigde tussen 1805 en 1807, representeert hij de nieuwe keizer precies zoals deze het wilde. Op het eerste werk, dat thans in het Louvre hangt, zien we hoe Bonaparte zijn vrouw kroont tot keizerin, in aanwezigheid van de nieuwe paus, Pius VII. Napoleon is hier gekleed als een Romeinse keizer, en draagt diens symbool, de lauwerkrans, om zijn hoofd.30 Noch uit de voorstelling, noch uit het bronmateriaal waarmee het schilderij is omgeven blijkt echter dat we hier te maken hebben met een expliciete verwijzing naar Augustus. Dat geldt evenmin voor het tweede werk, dat nu eigendom is van het Institut de France. Hoewel ook hier de keizerlijke verwijzingen duidelijk zichtbaar zijn,
Fig. 5
59
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
kan (nog) niet worden vastgesteld of Napoleon en/of David hier specifiek wenste(n) te verwijzen naar Augustus.
Tussen een nieuw en een oud Rome: de (augusteïsche) strijd tussen Napoleon en Pius VII Welke consequenties had de Napoleontische perceptie van het Romeins (-augusteïsche) verleden nu voor de stad zelf? De Romeinse Republiek was slechts een kort leven beschoren; tijdens de Tweede Coalitieoorlog (17991802) verdreven de Russen de Franse legers uit Italië en herstelden het pauselijke gezag over de Eeuwige stad. De Italiaan Luigi Barnaba Chiaramonti (1740-1823) was in 1800 te Venetië verkozen tot paus Pius VII. Daar verbleef een groot deel van de kardinalen in het benedictijnenklooster op het Isola San Giorgio Maggiore, na de ballingschap van Pius VI. De ‘nieuwe’ Pius kreeg een tiara van papiermaché, omdat het werkelijke exemplaar door de Fransen in beslag was genomen bij de grootschalige kunstroof uit het Vaticaan. Dit laat uitstekend zien hoe dramatisch het Verdrag van Tolentino (1797) uitpakte voor de kerk. Hoewel er tijdens de tweejarige Romeinse Republiek architectonisch weinig veranderd was in de stad - in 1798 wilde Napoleons gezagvoerder, generaal Pommereul wel de zuil van Trajanus verplaatsen naar Parijs, maar dat wisten enkele leden van de Romeinse gemeenteraad te voorkomen - drukte de Franse fascinatie voor het antieke verleden dus wel degelijk een duidelijk stempel. De uittocht van antiquiteiten was gigantisch, met name uit de collecties die door de kerk waren aangelegd en bewaard. Zo werden topstukken uit de keizertijd, waaronder de Laocoöngroep (40-20 v.Chr.) en de Apollo Belvedere (120-140 n.Chr.) verscheept naar het Musée Napoléon. Het is derhalve niet overdreven te stellen dat Bonaparte en de zijnen profiteerden van de nadrukkelijke aandacht die Pius VI had geschonken aan het Romeinse verleden.31 Ook adellijke families in Rome echter, zoals de Borgheses, werden onder druk gezet om hun eigen collecties, met daarin vaak toonaangevende werken uit de oudheid, te verkopen. Wat kon de nieuwe paus hier tussen 1800 en 1807 tegen inbrengen? Hij trachtte de antieke schatten die door Napoleons mannen waren geroofd te vervangen door nieuwe opgravingen te initiëren, zowel in Rome als in Ostia. Deze werden geleid door Carlo Fea (1753-1836) en Giuseppe Valadier (1762-1839). Het is weinig verrassend dat het keizerlijke en dus ook augusteïsche verleden voor de kerk aan het begin van de 19e eeuw van groot belang was, juist nu dat sterk geclaimd werd door de als vijandig ervaren Napoleon.32 Dus werden de antieke monumenten in het stadscentrum blootgelegd, vooral rondom en op het Forum Romanum. Het Colosseum, de Tempel van Vesta, en de Triomfbogen van Constantijn en Septimus Severus, maar ook de Thermen van Diocletianis en Nero werden daardoor (beter) zichtbaar voor het publiek. De cultuurpolitieke strijd rondom de keizerlijke erfenis bracht de archeologie dus tot
volle wasdom.33 Tegelijkertijd zag Pius VII zich genoodzaakt een nieuwe overeenkomst met Napoleon te sluiten, daar een nieuwe inname van Rome al in 1801 dreigde. In het concordaat dat in dat jaar gesloten werd erkende Pius de Franse Republiek, terwijl van Franse zijde een einde werd gemaakt aan het Gallicinisme. In 1804 vertrok de paus bovendien naar Parijs om Napoleon te zalven voor zijn keizerskroning. Hij hoopte dat de rust in Rome hiermee gewaarborgd zou zijn. In 1809 besloot Napoleon echter om de Pauselijke Staat wederom in te nemen, de Eeuwige Stad incluis. Pius reageerde daarop met excommunicatie van de Franse keizer; Napoleon liet de paus op zijn beurt gevangen nemen en hield hem tussen 1809 en 1814 in Savona en Fontainebleau. Bonaparte wist dat zijn positie gebaat was bij zeggenschap over Rome. Hij beweerde met zijn Keizerrijk Augustus’ glorietijd te herstellen, en dus zou Rome, na Parijs, zijn tweede thuishaven worden. Niet voor niets gaf hij zijn zoon, Napoleon II (1811-1832), bij diens geboorte de hoffelijkheidstitel Roi de Rome mee, die vanaf nu was voorbehouden aan alle toekomstige kroonprinsen.34 Paradoxaal genoeg zette de uittocht van kunstschatten uit Rome richting Parijs in even rap tempo door als voorheen, hoewel de Eeuwige Stad natuurlijk de uitstraling moest krijgen die haar op basis van haar oude én nieuwe keizerlijke status toekwam. Dus zette Camille de Tournon-Simiane (1778-1833), de Romeinse prefect onder Napoleon, de verscheidene opgravingen voort, die waren opgezet door de kerk. Bovendien presenteerde hij ingrijpende bouwplannen. Er moest een groot neoclassicistisch paleis komen, waar de toekomstige Franse keizers konden resideren, en waar troonopvolgers konden verblijven in afwachting van hun kroning in het Vaticaan. Dus ontwierp de architect Scipione Perosini een gigantisch paleis vanaf het Capitool over het Forum richting de Palatijn, dat de Napoleontische machtsorde (ook) symbolisch verbond met haar augusteïsche oorsprong. Het paleis kwam er evenwel niet vanwege te hoge kosten.35 Wel legden de Fransen een prachtig park aan op de Pincio, dat natuurlijk Jardin du Grand César werd genoemd, hoewel het oorspronkelijke idee van Pius VII afkomstig was. Ofschoon Rome dus wel degelijk aanpassingen onderging, die mede waren gebaseerd op Napoleons fascinatie voor het Romeinse, augusteïsche verleden, bezocht de Franse keizer de Eeuwige Stad, ondanks enkele aanzetten daartoe, zelf nooit. Had hij voor zijn verbanning naar Elba in 1814 simpelweg te weinig tijd, of voorvoelde hij, zoals in de historiografie ook wel is geopperd, dat zijn ideaalbeeld niet overeenstemde met de vroeg 19e-eeuwse Romeinse werkelijkheid en wist hij dat teleurstelling bij een bezoek dus onherroepelijk zou volgen?36 Na Napoleons definitieve verlies werd het pauselijke gezag in Rome op het Congres van Wenen hersteld. Durfde Pius
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
60
nog iets aan te vangen met het klassieke verleden van zijn stad, en meer specifiek het augusteïsche gedeelte daarvan? Zeer zeker. Hij ging voort op de weg die hij al bij de start van zijn pontificaat was ingeslagen. Hij continueerde de talloze opgravingen in Rome en verrichtte twee daden die nog directer te verbinden zijn met Augustus. Hij veranderde de tekst op de obelisk die door zijn voorganger voor het Quirinaal was geplaatst. De oorspronkelijke laatste twee regels van de inscriptie (INTER ALEXANDRI MEDIUS QUI MAXIMA SIGNA / TESTABOR QUANTO SIT MINOR ILLE PIO) liet hij wijzigen in INTER ALEXANDRI MEDIUS QUI MAXIMA SIGNA / TESTABOR SEXTI GRANDIA FACTA PII. Moeten we in deze afzwakking wellicht een waarschuwing van Pius VII lezen voor de al te hoogmoedige houding van zijn voorganger, die zichzelf vergeleek met Augustus en Alexander daarvoor eigenlijk te min vond? Begreep Pius VII het gevaar van een al te sterke imperialistische retoriek? Het bronmateriaal levert daarover (nog) geen sluitend antwoord. Opmerkelijk is wel dat hij in 1822, het jaar voor zijn dood, besloot om ook zelf een Egyptische obelisk op te richten, en wel op de Pincio. Hij koos daarbij voor het exemplaar dat Hadrianus had laten plaatsen bij de tombe van zijn geliefde Antinoüs en dat door Elagabalus naar Rome was verhuisd. Hiermee bekrachtigde ook Pius VII de keizerlijk-Romeinse en augusteïsche geschiedenis als wezenlijk onderdeel van de kerkelijke cultuur(politiek).37
en op basis van de meest recente vakliteratuur en enkele wezenlijke bronnen, daartoe een voorzichtige eerste aanzet willen geven.
Tot slot De receptiegeschiedenis van Augustus in de late 18e, en vroege 19e eeuw is ingewikkelder dan lange tijd is aangenomen in de historiografie. Werd er eerst, en met name voor de jaren 1990, betoogd dat de interesse in Romes eerste keizer er vooral een was geweest van Napoleon, de laatste twee decennia wordt steeds meer duidelijk hoezeer ook de Roomse kerk een beroep deed op dat deel van de antieke historie. Pius VI en zijn opvolger Pius VII smulden van het augusteïsche cultuurgoed en trachtten er door middel van een slim cultuurbeleid hun voordeel mee te doen. Voor beide was dit vooral een manier om de dreiging, eerst van de Verlichting en later vooral van de Franse Republiek, tegen te gaan door zichzelf te presenteren als moderne, humanistische en zelfs seculiere leiders. Niet voor niets dus waren zij de laatste pausen die in Rome, Augustus indachtig, verschillende obelisken plaatsten. Hun belangen botsten dus eveneens op cultuurpolitiek gebied met Napoleon, die immers ook een sterk beroep deed op de Romeinse keizertijd om zijn eigen Empire van stevig fundament te voorzien. Zijn omgang met de erfenis van Augustus blijkt in recente studies echter omvangrijker én complexer dan in de collectieve herinnering veelal wordt aangenomen. Dat laatste komt vooral doordat in zijn cultuurbeleid, net als bij zijn pauselijke tijdgenoten overigens, talloze verwijzingen voorkomen naar andere, soms niet eens duidelijk gespecificeerde Romeinse voorbeelden. Meer onderzoek lijkt genoodzaakt om de complete laat 18e en vroeg 19e-eeuwse receptiegeschiedenis van Romes eerste keizer in kaart te brengen. Dit artikel heeft, aan de hand een aantal ontwikkelingen in Rome
61
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
1. Voor goede levensschetsen van Pius VI, en diens (cultuur)politieke beleid zie: M. Caffiero,‘Pio VI’, in: M. Simonetti e.a. (ed.), Enciclopedia dei Papi (Rome 2000) vol III, p. 492-509; N. de Grummond (ed.), An Encyclopedia of the History of Classical Archaeology (Westport 1996) 902-904; J.L.Collins, Papacy and Politics in Eighteenth-Century Rome. Pius VI and the Arts (Cambridge 2004), vooral hoofdstuk 1: ‘Politics and Possibilities’, pp. 7-29. 2. Voor een overzicht van deze bedreigingen voor de kerk zie: W.O. Chadwick, The Popes and European Revolution (Oxford 1981); G. Simmonds, ‘Jansenism versus papal absolutism’, in: J.Corkery & T. Worcester (ed.), The Papacy since 1500. From Italian Prince to Universal Pastor (Cambridge 2010) 90-107. 3. Collins (2004) 290-291. 4. Collins (2004) 193. 5. Voor een goede indruk van de geschiedenis en het interieur van Palazzo Braschi zie: L. Funari, Palazzo Braschi: immagini di un restauro (Rome 2002); C. Pietrangeli, Palazzo Braschi (Rome 1958). 6. M. Papini, Palazzo Braschi: la collezione di sculture antiche (Rome 2000), 66-76. 7. Voor deze handel in oudheden: S. Howard, Antiquity Restored. Essays on the Afterlife of the Antique (Wenen 1990). 8. S.L. Dyson, In Pursuit of Ancient Pasts. A History of Classical Archaeology in the Nineteenth and Twentieth Centuries (Yale 2006) 12-14. 9. G. P. Consoli, Il Museo Pio-Clementino. La scena dell’antico in Vaticano (Modena 1996) 20-30; P. De Montebello e.a., The Vatican Collections. The Papacy and Art (New York 1983) 14-20. 10. O. Michel, ‘Exempla Virtuitis à la gloire de Pie VI’, in: Bolletino dei Monumenti, Musei e Gallerie Pontificie 3 (1982) 105-141. 11. Voor verschillende interpretaties van de obelisk, zie: B.A. Curran, Obelisk: a History (Cambridge 2009) 199-203; J.H. Parker, The Twelve Egyptian Obelisks in Rome. Their History Expanded by the Translations of the Inscriptions on them (Oxford 1879) 8 & 60-63; E. Iversen, Obelisks in Exile, vol I, The Obelisks of Rome (Kopenhagen 1968) 115-127; Collins (2004) 195-203. 12. J.L. Collins, ‘ “Non tenuis gloria”: The Quirinal Obelisk from Theory to Practice’, in: Memoirs of the American Academy in Rome 42 (1997) 187-245, aldaar 216. 13. Collins (1997) 216-218. 14. C. D’Onofrio, Gli obelischi di Roma (Rome 1992) 369-402. 15. Voor deze interpretaties zie: T. Lansford, The Latin Inscriptions of Rome: A Walking Guide; Collins (2004) 217-219. 16. A. Pingaud, ‘La politique italienne de Napoléon’, in: Revue Historique (1927) 20-33, aldaar 22. 17. Voor een duidelijk overzicht van de gebeurtenissen tijdens Napoleons Italiaanse veldtocht en de relatie tussen hem en Pius VI zie: D. Gregory, Napoleon’s Italy (Madison 2001), vooral hoofdstuk 1: ‘Bonaparte in Italy 1796-97: Icon and Scourge’, pp. 17-44. 18. Voor de buitenlandse instituten in Rome zie o.a.: P.J.A.N. Rietbergen, Rome and the World –The World in Rome. The Politics of International Culture, 1911-2011 (Dordrecht 2012). 19.Voor de werken van David, ook in relatie tot Rome: D. Johnson, JacquesLouis David: New Perspectives (Cranbury 2006); R. Michel, David e Roma (Rome 1983). 20. C. Edwards, ‘ Introduction: shadows and fragments’, in: Idem (ed.), Roman Presences. Receptions of Rome in European Culture, 1789-1945 (Cambridge 1999) 1-18, aldaar 11. 21. S. Englund, Napoleon: A Political Life (New York 2004) 20. 22. R.B. Asprey, The Rise of Napoleon Bonaparte (New York 2000) 398. 23. V. Huet, ‘Napoleon I: a new Augustus?’, in: Edwards (1999) 53-69, aldaar 54-56. 24. T. Jung (ed.), Lucien Bonaparte et ses mémoires 1775-1840 (Parijs 1882) 71. 25. Voor een uitvoerige analyse van de wijze waarop Napoleon het klassieke verleden inzette in zijn cultuurpolitiek, vooral in Parijs: D. Rowell, Paris: the New Rome of Napoleon I (Londen 2012). Zie ook: P. Dwyer, ‘Napoleon Bonaparte as Hero and Saviour: Image Rhetoric and Behaviour in the Construction of a Legend’, in: French History 18 (2004) 379-403; S. Adams, ‘Sèvres Porcelain and the Articulation of Imperial Identity in Napoleonic France’, in: Journal of Design History 20 (2007) 183-204. 26. E. Driault, ‘Rome et Napoléon’, in: Revue des études napoléoniennes (1918) 8. 27. Huet (1999). Huet legt ook de problemen bloot die komen kijken bij een onderzoek naar de omgang van Napoleon met Augustus. 28. C.M.S. Johns, Antonio Canova and the Politics of Patronage in Revolutionary and Napoleontic Europe (Berkeley 1998) 108-110; Cfr. M. Kemp
(ed.), The Oxford History of Western Art (Oxford 2000) 66. 29. C. Johns, ‘Portrait Mythology: Antonio Canova’s Portraits of the Bonaparte’s’, in: Eighteenth-Century Studies 28 (1994) 115-129. 30. Voor de werken van David, ook in relatie tot Rome: Johnson (2006) & Michel (1983). 31. Collins (2004) 296-298. 32. R.T. Ridley, The Pope’s Archaeologists (Rome 2000)90-99. 33. Dyson (2006) 22-23. 34. Gregory (2001) 89. 35. Voor Scipione’s plannen zie: T.R. Kirk, The Architecture of Modern Italy, vol I: The Challenge of Tradition 1750-1900 (New York 2005) 112-114; Cfr. E. Debenedetti, Architetti e ingegneri a confronto: l’immagine di Roma fra Clemente XIII e Pio VII, Volume 3 (Rome 2008) 13. 36. S. Vandiver Nicassio, Imperial City. Rome, Romans and Napoleon, 17961815 (Welwyn Garden City 2005) 31 e.v. 37. Iversen (1968) 126. Afbeeldingen: Fig. 1-2 foto auteur. Fig. 3 uit: sn., Il Vaticano e Roma. 100 tavole a colori (sd). Fig. 4 foto auteur. Fig. 5 via http://commons.wikimedia.org/wiki/Valued_image_set:_Sacre_ de_l’empereur_Napol%C3%A9on_Ier_by_Jacques-Louis_David.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
62
Fascisme in de taal van Augustus. De Latijnse literatuur van het ventennio fascista1 Han Lamers en Bettina Reitz-Joosse
H
et antieke Rome was de ideologische ruggengraat van Mussolini’s regime (1922-1943). In deze bijdrage onderzoeken we een tot nu toe onderbelicht aspect van de romanità van de fascisten: de rol van het Latijn. Het Ministerie van Onderwijs en het Istituto di Studi Romani stimuleerden onder Mussolini’s bewind het gebruik van deze ‘dode’ taal in verschillende contexten. Aan de hand van een aantal voorbeelden bespreken we de ideologische en praktische functies van het Latijn tijdens het ventennio fascista. We gaan daarbij nader in op Latijnse inscripties in en buiten Rome, een gedicht over de aanleg van de Via dei Fori Imperiali en een rede over de drooglegging van de Pontijnse moerassen. In deze teksten spelen Augustus en het augusteïsche Rome dikwijls een rol in de voorstelling van Mussolini en zijn bewind. Ten geleide Nog voor Mussolini op 30 oktober 1922 in Rome arriveerde, noemde hij de Eeuwige Stad in zijn beroemd geworden rede Passato e avvenire (Verleden en Toekomst) ‘de mythe’ van het Italiaanse fascisme.2 Tijdens het ventennio fascista (van de Mars op Rome tot de val van de Duce in 1943) vormde het antieke Rome de ideologische ruggengraat van Mussolini’s beweging en regime. Het Romeinse verleden resoneert zelfs in de naam die de fascisten voor hun ideeën en idealen kozen. De term fascismo is immers afgeleid van hun belangrijkste symbool: de fasces, de bijeengebonden roedebundels die in het oude Rome de insignia van de ambtelijke macht waren geweest. Het belang van de Romeinse Oudheid als voorbeeld voor het doen en laten van de fascisten was ook merkbaar in andere domeinen – van de ambitieuze bouw- en ontginningsprojecten tot en met de onderwijsidealen die de fascistische Uomo Nuovo moesten vormen. Deze omgang met het antieke Rome om de fascistische ideologie vorm en inhoud te geven staat bekend als romanità, oftewel ‘Romeinsheid’. De notie van romanità is zeker ouder dan het fascisme. In de periode van het Risorgimento (18151870), die leidde tot de eenwording van Italië, hadden Italiaanse intellectuelen al teruggegrepen op het oude Rome om hun nationalistische idealen tot uitdrukking te brengen. Maar tijdens het ventennio fascista kreeg deze Romeinsheid een nieuwe inhoud. Dit betekent dat we romanità moeten zien als een flexibele, ideologische constructie, die steeds kon worden aangepast om nieuwe idealen onder woorden te brengen en te verantwoorden. Zelfs tijdens het ventennio fascista was de betekenis van Romeinsheid niet vast omlijnd, maar aan verandering onderhevig.3 In het omvangrijke onderzoek naar fascistische propaganda onderscheidt men vaak verschillende fasen waarin het antieke Rome steeds een iets andere rol vervulde.
63
Keizer Augustus werd met name in de loop van de jaren ’30 steeds belangrijker voor fascistische ideologen die het regime van Mussolini met de Romeinse Oudheid wilden verknopen. De figuur van Augustus leende zich ook goed als ijkpunt voor de imperiale ambities van het regime, die in 1936 uitmondden in het Italiaanse impero. De Duce werd met Augustus vergeleken, terwijl de Romeinse princeps zelf ook in de spotlights werd gezet. Zo werd zijn mausoleum van latere toevoegingen ‘bevrijd’ en archeologisch onderzocht; zorgde de ontdekking en reconstructie van de Ara Pacis Augustae voor internationale sensatie; en werd er in 1937 te zijner ere een grandioze tentoonstelling op touw gezet: de Mostra Augustea della Romanità.4 In deze bijdrage willen wij stilstaan bij een onderdeel van de fascistische romanità dat tot nu toe bijna helemaal buiten beschouwing is gelaten: de rol van het Latijn. Gezien het grote belang dat de fascisten aan het antieke Rome toekenden, spreekt het voor zich dat de Latijnse literatuur van de Oudheid intensiever werd bestudeerd dan voorheen. Maar ook het actieve gebruik van het Latijn werd gestimuleerd. Hierbij kreeg de taal een nieuwe rol en functie. Dit hoofdstuk uit de literatuur- en cultuurgeschiedenis van het Italiaanse fascisme is nog niet geschreven. Wij hebben zeker niet de ambitie om met deze korte bijdrage dat ontbrekende hoofdstuk te schrijven. Wat volgt is een verkenning van een nog onontgonnen en grotendeels onbekend terrein. Het is onze hoop dat het gebied de komende jaren verder zal worden verkend in meer gedetailleerde studies zoals die van Martje de Vries en Siward Tacoma verderop in dit nummer van Roma Aeterna.5
Het gebruik van het Latijn tijdens het ventennio fascista Het Latijn kreeg nooit een officiële status in Mussolini’s nieuwe imperium, maar toch luidde het fascisme voor
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
de taal een bloeiperiode in. Mussolini zelf noemde het Latijn “de taal van onze tijd, van deze zeer moeilijke, maar ook zo mooie fascistische tijd” (‘la lingua del nostro tempo, di questo durissimo ma bellissimo tempo fascista’). Hij zag het bovendien als de taal “van een volk van soldaten, veroveraars, bouwers, wetgevers en overwinnaars” (‘la lingua di un popolo di soldati, di conquistatori, di costruttori, di legislatori, di vincitori’).6 De positie van het Latijn in het onderwijs werd dan ook danig van overheidswege versterkt. Vooral de ministers van onderwijs Giovanni Gentile (1922-1924) en Giuseppe Bottai (1929-1932, 1936-1943) plaatsten het gebruik van het Latijn ferm op de agenda. De Latinist Francesco Stanco schreef een lesboek voor middelbare scholen, waarin de geschiedenis van de fascistische samenleving in korte, eenvoudige Latijnse teksten werd beschreven (fig. 1).7 Volgens sommige onderwijzers stelde het schrijven van eigen Latijnse teksten de leerlingen in staat om diep in de Romeinse of Latijnse geest door te dringen, wat gold als een belangrijke doelstelling van het onderwijs.8 Vanaf de vroege jaren ’30 steunde het Ministerie van Onderwijs bovendien een reeks nationale certamina voor Latijnse prozacompositie en conversatie, waarop we verderop in onze bijdrage nog kort zullen terugkomen.
De wederopleving van het Latijn werd echter vooral gepropageerd door een groep intellectuelen die zich verzamelden rond het Istituto di Studi Romani (afgekort tot I.S.R.), dat in 1925 werd opgericht door Carlo Galassi Paluzzi (1893-1972). Het I.S.R. werd gegrondvest ter bestudering en bevordering van de romanità in brede zin: niet alleen de Oudheid, maar de hele Romeinse geschiedenis – van het allervroegste tot en met het ‘mussoliniaanse’ Rome – werd aan (kunst)historisch, literair en archeologisch onderzoek onderworpen. In een georchestreerd onderzoeks- en onderwijsprogramma werd de geschiedenis van de Stad voor een breed geïnteresseerd publiek over het voetlicht gebracht. Met de steun (en onder het erevoorzitterschap) van Mussolini ontwikkelde het I.S.R. vanaf het begin van de jaren ’30 een ambitieus programma om het actieve gebruik van het Latijn zowel in Italië als daarbuiten te stimuleren. Afgezien van jaarlijkse competities in Latijnse prozacompositie (fig. 2) omvatte dit programma ook het samenstellen van schoolwoordenboeken, het opstellen van gespecialiseerde lexica om het Latijn weer tot een eigentijdse wetenschapstaal te maken en de oprichting van het Ufficio nazionale di traduzione per la lingua latina, dat Latijnse samenvattingen van academische
Fig. 2. De winnaars van het vierde Concorso Nazionale di Prosa Latina met Benito Mussolini (Palazzo Venezia, Rome, 1938-9). Fig. 1. Een pagina uit de tweede editie van Francesco Stanco’s lesboek Epitome di Cultura Fascista (1938), met een tekst over de oorsprong van de term ‘fascisme’ en het symbool van de fasces.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
64
teksten produceerde om resultaten van wetenschappelijk onderzoek voor een internationaal publiek toegankelijk te maken. Veel gerenommeerde Italiaanse Latinisten waren bij deze projecten van het I.S.R. betrokken.9 Italiaanse classici en de fascistische overheid stimuleerden op deze manier de bestudering en het gebruik van het Latijn. Het gevolg van deze culturele herpositionering van het Latijn was een nieuwe stroom van publicaties in die taal: lofdichten op Mussolini, traktaten over de fascistische doctrine, teksten over het Italiaanse impero, inscripties op gevels, enzovoorts.
Latijnse opschriften en een onzichtbare codex Wie vandaag door Rome wandelt, komt bijna overal de zichtbare getuigen van het ventennio fascista tegen. De enscenering van de Eeuwige Stad is blijvend door het fascisme gevormd. De meeste Romeinse opgravingen die wij in Rome bezoeken ( zoals de republikeinse tempels bij de Largo di Torre Argentina, de keizersfora of het Theater van Marcellus), zijn onder Mussolini uitgevoerd. Markante fascistische gebouwen bepalen op veel plaatsen het stadsgezicht en herinneren aan de vele bouwprojecten die Mussolini’s Rome gestalte moesten geven – van de woonblokken met de typische travertijnen kozijnen tot het uitgestrekte sportcomplex in het noorden van Rome (het toenmalige Foro Mussolini, nu Foro Italico). Zelfs de fasces zijn dikwijls nog zichtbaar op zowel antieke als moderne
gebouwen. Misschien minder in het oog springende getuigenissen van het fascistische Rome zijn de Latijnse opschriften die her en der in de stad te vinden zijn. Want ‘de sprekende stenen van Rome’ spreken ook de taal van Mussolini.10 Anders dan de Latijnse teksten die in kleine oplagen circuleerden, waren deze opschriften voor iedereen goed zichtbaar. Verreweg de meeste passanten konden de opschriften niet vertalen en begrijpen. Voor hen appelleerde het Latijn vooral aan een ‘gevoel van plechtigheid’, dat consoneerde met de monumentale architectuur van het fascisme.11 Maar ook wie de taal niet beheerste, begreep in ieder geval de naam van Benitus Mussolini, die soms in kapitalen was aangebracht. Zo was het voor iedereen in één oogopslag duidelijk wie voor de bouw- en restauratieprojecten in de stad verantwoordelijk gehouden wilde worden. Het gebruik van het Latijn plaatste deze opschriften in een continue traditie met het antieke Rome, terwijl de fascistische vormgeving van de letters het nieuwe Rome van Mussolini opriep. Voor diegenen die de Latijnse inscripties wel konden vertalen, communiceerden de korte teksten een complexe ideologische boodschap door de stedelijke vernieuwingen van de fascisten met het antieke Rome te verknopen. Zoals gezegd, is een aantal opschriften uit het ventennio fascista tot op de dag van vandaag zichtbaar. De best bekende inscriptie uit deze periode is waarschijnlijk het opschrift op de Piazza Augusto Imperatore, die Mussolini in de periode tussen 1937 en 1940 helemaal liet renoveren ter ere van zijn illustere voorganger, Augustus (fig. 3). Op de gevel van het voormalige Istituto Nazionale Fascista Previdenza lezen we de volgende tekst, geflankeerd door hoogreliëfs van Victoria-figuren die fasces dragen: HVNC LOCVM VBI AVGVSTI MANES VOLITANT PER AVRAS POSTQVAM IMPERATORIS MAVSOLEVM EX SAECVLORVM TENEBRIS EST EXTRACTVM ARAEQVE PACIS DISIECTA MEMBRA REFECTA MVSSOLINI DVX VETERIBVS ANGVSTIIS DELETIS SPLENDIDIORIBVS VIIS AEDIFICIIS AEDIBVS AD HVMANITATIS MORES APTIS ORNANDVM CENSVIT ANNO MDCCCCXL A.F.R. XVIII “Deze plek, waar Augustus’ ziel door de lucht waart, beval Duce Mussolini, nadat het mausoleum van de keizer aan de duisternis der eeuwen was ontrukt en de verspreide brokstukken van de Ara Pacis weer waren samengevoegd, te verfraaien – na verwijdering van de oude, opeengepakte bebouwing – met mooiere straten, bouwwerken en huizen, die bij een beschaafde manier van leven passen. In het jaar 1940, het 18e jaar na het herstel van de Fasces.”
Fig. 3. De inscriptie op de Piazza Augusto Imperatore (ca. 1940).
65
Andere opschriften zijn na de val van het fascisme verwijderd
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Fig. 4. De inscriptie boven de ingang van het Museo del Risorgimento (1933).
om de herinnering aan deze periode in de Italiaanse geschiedenis uit te wissen. Op 24 mei 1935 opende Mussolini het Museo del Risorgimento in het Vittoriano (dat pas in 2011 werd heropend als Museo Centrale del Risorgimento).12 Waar nu boven de ingang enkel nog de naam van het nieuwe museum te lezen is, prijkte bij de opening de volgende inscriptie van Augusto Milani (overleden in 1952) (fig. 5): EX FASCIBVS SALVS IVSSV BENITI MVSSOLINI AEDES EXCIPIENDIS ADSERVANDIS RESVRGENTIS ITALIAE MONVMENTIS SIMVL FVLCIENDIS CLIVI CAPITOLINI FASTIGIIS ROMANA MAGNIFICENTIA EXSTRVCTAE ANNO MCMXXXIII A RECEPTIS FASCIBVS XI
Het Museo del Risorgimento wordt in Milani’s inscriptie op vergelijkbare manier als de exclusieve verdienste van de Duce gepresenteerd (vgl. het nadrukkelijke iussu Beniti Mussolini), ook al stamde het plan voor het museum uit de late 19e eeuw. Milani verbindt het bouwwerk met de magnificentia romana die de fascisten zich kennelijk helemaal hebben eigengemaakt. Als stichter van het Museo del Risorgimento (het depot van de resurgentis Italiae monumenta) wordt Mussolini zelf als de hoeder van de Italiaanse eenwording, als pater patriae, neergezet. Het ‘bevrijden’ van antieke monumenten en het optrekken van nieuwe bouwwerken met Mussolini als drijvende kracht is een thema dat, zoals we nog zullen zien, in de Latijnse literatuur van deze periode regelmatig terugkeert en zelfs één van haar centrale onderwerpen is.15 Ook ver buiten Rome zijn Latijnse inscripties een vast onderdeel van de fascistische architectuur. In Libië bouwden de fascisten een imposante boog, de zogenaamde Arco dei Fileni (fig. 5). Voordat de troepen van Gaddafi deze triomfboog van het Italiaanse kolonialisme begin jaren ’70 met de grond gelijk maakten, stond op de top ervan het opschrift dat ook op de foto te zien is: Alme Sol, possis nihil urbe Roma visere maius (“Moogt gij, verkwikkende Zon, nimmer iets groters dan de stad Rome aanschouwen!”, vgl. Horatius’ Carmen Saeculare, 9-12). Op de zijkanten waren nog twee Latijnse opschriften van de beroemde classicus Giorgio Pasquali (1885-1952) aangebracht. Net als de inscripties in
“Heil van de fasces. In opdracht van Benito Mussolini werd dit complex als depot en bewaarplaats voor de herinneringen aan het Italiaanse Risorgimento en tevens ter onderstutting van de Clivus Capitolinus met Romeinse grandeur opgetrokken in het jaar 1933, jaar elf van de fascistische tijdrekening.”13 Beide opschriften communiceren een duidelijke maar complexe boodschap. Ze verbinden concrete plaatsen in de stad nauw met Mussolini en het fascisme. De eerste inscriptie herinnert ons eraan dat de Duce Augustus’ mausoleum en de Ara Pacis aan de vergetelheid heeft ontrukt en de piazza vervolgens door middel van nieuwbouw tot een fascistische herinneringsplaats heeft gemaakt.14 Op de buitenmuur van het paviljoen rond de Ara Pacis werden de Res Gestae aangebracht. De combinatie van deze imposante inscriptie over Augustus’ verwezenlijkingen (zeker ook op bouwkundig vlak) en het opschrift over Mussolini’s eigen renovatiepolitiek bracht de twee vernieuwers van Rome direct met elkaar in verband. De overkoepelende boodschap lijkt hier te zijn: wat u om u heen ziet is het nieuwe Rome van Benito Mussolini, dat de oude stad van Augustus vernieuwt én overtreft.
Fig. 5. De Arco dei Fileni van Florestano di Fausto (Via Balbia op de grens tussen Tripolitania en Cirenaica, 1937)
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
66
Rome verbond ook hier het Latijnse opschrift het bouwwerk en zijn omgeving met het fascisme en vooral met Mussolini. In één van de inscripties aan de boog wordt het bouwsel voorgesteld als een ode aan de nieuwe wereldbeschaving van het fascisme.16 In de context van het Italiaanse imperialisme en kolonialisme gaven Latijnse opschriften als deze net als de neo-Romeinse vormentaal van de fascistische architectuur uitdrukking aan de politieke en culturele aanwezigheid van Mussolini’s nieuwe Rome in de wereld. De zo-even genoemde opschriften werden allemaal op goed zichtbare plaatsen aangebracht om het verband tussen een belangrijke plaats of gebouw en het fascisme in de verf te zetten. Misschien deed men dat ook met het oog op de toekomst. Eén van de meest fascinerende teksten die tijdens het ventennio fascista in het Latijn werden geschreven richtte zich ook op een toekomstig publiek. Maar anders dan de inscripties in de stad ligt de Codex fori Mussolini op een
onzichtbaare plaats op het Foro Italico, namelijk onder de marmeren obelisk met het opvallende Latijnse opschrift: Mussolini Dux (fig. 6).17 De Codex werd geschreven door de literatuurhistoricus Aurelio Giuseppe Amatucci (18671960), die ook nauw betrokken was bij het programma van het I.S.R. ter bevordering van het Latijn. De Latijnse tekst werd op perkament van illustraties voorzien in het atelier van een destijds wereldberoemde kalligraaf, Nestore Leoni (1862-1947). Het document werd vervolgens in een metalen kistje met enkele medailles in de basis van de obelisk geplaatst (de exacte locatie in de basis is niet bekend). De korte tekst van de Codex verhaalt de triomfantelijke opkomst van het fascisme onder Mussolini vanaf de Eerste Wereldoorlog, de stichting van de jeugdbeweging die bij het Foro haar voornaamste kweekplaats had, en het transport en de oprichting van de obelisk zelf. Net als de talrijke fascistische inscripties in de stad en daarbuiten verbindt deze tekst dus een belangrijke plaats met het fascisme van Mussolini. De Codex ligt echter zo goed verstopt dat hij enkel door verval, afbraak of verplaatsing van de obelisk zichtbaar zal worden. Dit suggereert dat de tekst was bedoeld voor een publiek in de verre toekomst. Aangezien de Latijnse tekst in de jaren ’30 ook werd gepubliceerd (o.a. in een vaktijdschrift voor onderwijzers), lijkt de boodschap zich welbeschouwd tot een dubbel publiek van tijdgenoten en toekomstige lezers te richten. Voor de fascisten was het Latijn immers zowel een taal van een heilig verleden als van een verre toekomst.18
Een
Nieuwe
Orde
in
een
oude
taal
De Codex fori Mussolini is vooral uitzonderlijk, omdat de tekst – anders dan de Latijnse inscripties in de stad – zo goed aan het zicht onttrokken verstopt ligt. De meeste Latijnse teksten over Mussolini en de nieuwe, fascistische orde circuleerden in de vorm van boekjes of pamfletten en bereikten een groter, zij het nog altijd heel beperkt publiek, zowel binnen als buiten Italië. De Latijnse gedichten en prozateksten uit het ventennio fascista lopen sterk uiteen in hun literaire vormen en lengtes. Al lang voor 1922 werd er in Italië Latijn geschreven, zoals ook het begrip romanità ouder was dan het fascisme.19 Als gevolg van de fascistische cultuurpolitiek nam de productie van Latijnse teksten echter toe, werd hun zichtbaarheid groter en richtte hun thematiek zich vaak (maar lang niet altijd) op fascistische onderwerpen.
Fig. 6. Obelisk of Monolite op het Foro Italico, destijds Foro Mussolini
67
Het schrijven van Latijnse teksten met fascistische thema’s werd vooral gestimuleerd door speciale competities. De fascistische lerarenorganisatie A.N.I.F. (Associazione Nazionale Insegnanti Fascisti) lanceerde in 1929 een certamen voor het beste gedicht over de Duce. Reeds bestaande competities voor Latijnse poëzie boden bovendien een internationaal forum voor Italiaanse dichters, zoals het Certamen Locrense (1926-1931) en het Amsterdamse Certamen Hoeufftianum (1844-1977).20 Kennelijk was de fascistische thematiek van sommige inzendingen geen probleem voor de jury in Amsterdam, want enkele ervan
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
vielen daadwerkelijk in de prijzen. Dergelijke gedichten brachten fascistische ideeën onder de aandacht van een klein, maar toch internationaal publiek van Latinisten. De nationale prozacompetities van het I.S.R. hadden als thema meestal een citaat uit de antieke literatuur dat kandidaten geacht werden te integreren in een stuk Latijns proza van eigen makelij. Deze citaten appelleerden steevast aan nationalistische gevoelens of geliefde fascistische thema’s. Voor het concorso van 1937 werd bijvoorbeeld één van de citaten ontleend aan een passage uit de Naturalis Historia van Plinius (N.H. III.39), waar hij Italië omschrijft als terra omnium terrarum alumna eadem et parens numine deum electa quae caelum ipsum clarius faceret ... (“een land dat zowel de dochter als de moeder van alle andere landen is, door de goden uitverkoren om zelfs de hemel meer te laten stralen...”).21 Populaire thema’s in de fascistische Latinitas waren naast lofzangen op Mussolini en de nieuwe fascistische orde in eerste instantie de vele opgravingen, bouwprojecten en stadsvernieuwingen van het fascistische regime. Het thema van deze gedichten is in zekere zin emblematisch voor de wijze waarop het fascisme omging met het Romeinse verleden. De roemrijke voorbeelden van Romeinse ‘voorouders’ wilde men in de nieuwe orde van het fascisme niet alleen imiteren maar ook overtreffen – herstel gaat hier altijd gepaard met vernieuwing. De classicus Alfredo Bartoli (1872-1954) vatte dit treffend samen in de woorden Italia renovanda reficiendaque; de noties van renovare (“hernieuwen”) en reficere (“herbouwen”) worden voorgesteld als twee zijden van dezelfde medaille.22 Alfredo Bartoli’s De agro Pontino illustreert deze thematiek. De tekst heeft de vorm van een redevoering, die Bartoli indiende voor de prozacompetitie van het I.S.R. en in 1940 publiceerde onder zijn pseudoniem (of beter één van zijn pseudoniemen) Adolfo Terralbi.23 In zijn Latijnse rede beschrijft Bartoli het droogleggen van de Pontijnse moerassen, één van de vele prestigeprojecten van Mussolini. Deze moerassen omvatten een omvangrijk gebied dat zich langs de kust ten zuidoosten van Rome uitstrekte; het was door toedoen van overstromingen en malaria zo goed als onbewoonbaar. Tussen 1929 en 1939 legden honderdduizenden arbeiders deze landstrook droog om haar van malaria te ontdoen en voor de landbouw geschikt te maken.24 Op het gewonnen land werden nieuwe steden gesticht met veelzeggende namen, die Bartoli ook bespreekt. Over de naam van de stad Littoria (1932, nu Latina) schrijft hij bijvoorbeeld: Illius enim populi maiestatem, omnium terrarum principis, ac Fasces vetustissimae indicem auctoritatis – quibus iterum sumptis novum Italiae innititur robur, recens reciperatum stat Romae imperium – Lictoria comminisci videtur. “Want Lictoria lijkt de waardigheid van dit volk, het voornaamste aller landen, in herinnering te roepen, alsmede de Fasces, een kenteken van oeroud gezag, waarop, nu ze weer zijn opgenomen, de nieuwe kracht
van Italië steunt, en waarop het imperium van Rome, dat nog onlangs werd herwonnen, berust.”25 De naam van de stad alludeert op een verband tussen het oude Rome en het nieuwe Italië dat cruciaal was voor de fascistische propaganda in het algemeen: de hoop dat het Romeinse imperium in Mussolini’s Italië zou worden hersticht of zelfs overtroffen. De andere steden die op de Pontijnse vlakte werden gesticht, waren Sabaudia (1934), Pontinia (1935), Aprilia (1937) en Pomezia (1939).26 Al aan het begin van zijn redevoering contrasteert Bartoli retorisch de oude en nieuwe glorie van Rome: Saepe numero enim memoriam praeteritorum temporum revocanti, tam novam operibus, adeo monumentis decoram, institutis ita insignem mihi se ipsa praebet Italia, ut tanta res non modo explicari, sed ne animo quidem concipi posse videatur. “Want vaak als ik vergane tijden in herinnering roep, dan toont Italië zelf zich aan mij zo vernieuwd door haar bouwactiviteiten, zo mooi door haar monumenten, zo uitmuntend door haar instellingen, dat het me toeschijnt dat zoiets geweldigs niet enkel iedere uitleg versmaadt, maar niet eens met het verstand kan worden begrepen.” De auteur stelt de drooglegging van de Pontijnse moerassen niet alleen voor als een overwinning op de natuur, maar ook als een overwinning op de geschiedenis: Caesar en paus Pius VI (1775-1799) waren er beide niet in geslaagd de moerassen droog te leggen. Het succes wordt uiteindelijk teruggevoerd op de mens, vigilantia en industria van één man: Mussolini, die de Italianen volgens Bartoli hun romanità teruggaf: hun illa vere romana omnium virtutum conscientia conspiratioque (“dit werkelijk Romeinse deugdbewustzijn, deze eensgezindheid”). Zoals bij deze competities wel vaker gebeurde, verwerkt Bartoli aan het einde van zijn tekst de bekende regels uit de profetie van Anchises in Vergilius’ Aeneis VI.851-3 (tu regere imperio populos, Romane, memento… – “Gedenk, Romein, dat gij met gezag over de volkeren moet heersen…”). Op deze manier presenteert hij Mussolini’s herstichting van het Romeinse rijk nadrukkelijk als vervulling van Anchises’ profetie. De roemrijke toekomst waarop Anchises zinspeelde, is nu.27 Misschien wel de bekendste fascistische ingreep in het hart van Rome vormt het thema van een gedicht van de Jezuïet Vittorio Genovesi (1887-1967). Hij bezong de ‘opgraving’ van de keizersfora en de aanleg van een nieuwe weg die van het Colosseum naar de Piazza Venezia leidt, dwars over de recente opgravingen: de Via dell’Impero, die later zou worden omgedoopt tot de Via dei Fori Imperiali.28 Genovesi’s gedicht Imperii Via ad Clivum Capitolinum (1934), gecomponeerd in Sapphische strophes naar het voorbeeld van sommige oden van Horatius, begint als volgt:
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
68
Panditur levis fora per vetusta IMPERI nuper VIA strata, ad Arcem Urbis augustam, recinitque gentis fata Latinae. (v. 1-4) “Over de oude fora strekt zich de vlakke, pas geplaveide VIA IMPERI uit naar de eerwaardige Burcht van de Stad en zij doet de lotgevallen van het Latijnse volk weerklinken.”29 Genovesi schildert in zijn gedicht hoe een wandelaar langs de Via dell’Impero geconfronteerd wordt met de roemrijke monumenten van het antieke en christelijke Rome. Van de Onbekende Soldaat via de Carcer Mamertinus en het forum Romanum naar het Colosseum – Genovesi verbeeldt hoe de Via dell’Impero deze hoogst relevante, maar historisch disparate herinneringsplaatsen verbindt. De symboliek ontgaat de lezer niet: de nieuwe, fascistische orde (krachtig gesymboliseerd door de Via dell’Impero) smeedt het antieke en Christelijke Rome tot een nieuw geheel. Aan het einde van zijn gedicht presenteert de dichter de nieuwe weg langs de oude Romeinse monumenten ook meer expliciet als een manifestatie van iets veel groters: de wedergeboorte van Rome en Italië onder het fascisme.30 Italae, plausus iterate, gentes, spem bonam vestris animis fovete, vere ceu primo iuvenescit omnis Ausonis ora. Fata nimirum sua Roma novit, Roma divinae fidei magistra, gentibus pacis, duce, nunc sequestra, Roma, BENITO! (v. 96-104) “Applaudiseert weerom, Italische volkeren, en koestert goede hoop in jullie hart; zoals in het vroegste voorjaar verjongt zich nu de gehele Ausonische kust. Rome is zeker van haar bestemming, Rome, die het goddelijk geloof onderwijst, en die nu ook voor de volkeren de vrede beschermt, onder Duce BENITO!”31 De Latijnse inscripties uit het ventennio fascista zijn dus niet de enige getuigen van een uitgesproken fascistische Latinitas. In archieven en bibliotheken vinden we de sporen van een Latijnse literatuur die onopgemerkt is gebleven en soms na de val van Mussolini ook doelbewust is weggemoffeld. De teksten van Alfredo Bartoli en Vittorio Genovesi illustreren een onderbelicht aspect van de veelbestudeerde fascistische visie op romanità. In de bijdrage van Martje de Vries en Siward Tacoma verderop in dit nummer wordt een meer gedetailleerde analyse geboden van Anacleto Trazzi’s Augustalia (1937). Ook in dit gedicht spelen de centrale thema’s die we hierboven aanhaalden een belangrijke rol.
Benito Mussolini in de taal van Augustus 69
En de Dux zelf? Sprak of schreef hij ook Latijn? Naar het zich laat aanzien had de opperpriester van de romanità niet meer dan een rudimentaire kennis van de taal.32 Wel gebruikte Mussolini met enige regelmaat korte Latijnse citaten en uitdrukkingen in zijn speeches en teksten. Zo bevatte zijn speech over Rome als ‘mythe’ van het fascisme de betekenisvolle uitroep: Civis Romanus sum!33 Er circuleerden echter wel diverse teksten in het Latijn onder Mussolini’s naam. Deze waren vertaald door classici die voor het Latijn een rol zagen weggelegd als propagandataal. Zo vertaalde de Napolitaanse filoloog Vincenzo Ussani (1870-1952) (net als de auteur van de Codex nauw betrokken bij het I.S.R.) Mussolini’s Romae Laudes naar het Latijn, een verzameling van uitspraken over de ideologische betekenis van Rome voor het fascisme. De tekst werd in Roma Universa gepubliceerd, een tijdschrift dat als forum moest dienen voor de uitwisseling tussen fascistische organisaties wereldwijd.34 Het vertalen van Mussolini’s gedachtegoed naar het Latijn had hier een dubbele functie. Het Latijn fungeerde als internationale communicatietaal, maar het stelte ook de rol van Rome en haar erfgenamen voor het internationale fascisme centraal, een boodschap die de tekst van de Romae laudes duidelijk weerspiegelt. Ook een aantal historische speeches van Mussolini werd naar het Latijn vertaald. Van zijn beroemde redevoering ter gelegenheid van de stichting van het Italiaanse impero in 1936 hebben we niet minder dan drie verschillende Latijnse versies, waaronder een van de veelzijdige classicus en Byzantinist Nicola Festa (1866-1940), die de tekst samen met twee andere redes van Mussolini onder de titel La fondazione dell’impero in 1936 publiceerde. In de inleiding schrijft de uitgever dat de speeches in het Latijn de eeuwen zullen trotseren.35 Net als in het geval van de Codex fori Mussolini zien we hier het geloof in het Latijn als een eeuwige taal die weliswaar uit een ver en heilig verleden stamt, maar zich, gesterkt door het fascisme, weer tot de toekomst richt. Ook in onderwijscontexten werden Mussolini soms Latijnse woorden in de mond gelegd. De leraar Luigi Illuminati (ook de auteur van een prijswinnende gedicht met de titel Dux) hertaalde dertien uitspraken van onder anderen Mussolini in de vorm van Latijnse disticha. Het was de bedoeling om deze sententiae te gebruiken als onderschriften bij ‘historische’ platen in de hal van een school “om de jongeren aan te vuren volgens de idealen van het triomferende en fascistische Italië” (‘ad ammonire i giovani secondo gl’ideali dell’Italia vittoriosa e fascista’).36 Ook hier wendde Mussolini zich in de taal van het oude Rome tot komende generaties Nieuwe Mensen.
Tot besluit
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Tijdens het ventennio fascista werd het Latijn niet alleen beschouwd als een taal om te communiceren met een internationaal publiek of een publiek in de verre toekomst, maar ook als een nationale en bij uitstek fascistische taal, waarin de Romeinse essentie van het Italiaanse volk op natuurlijke wijze tot uitdrukking kwam. Het Latijn evoceerde het Romeinse verleden zoals ook de blootgelegde en gereconstrueerde resten van het antieke Rome dat deden. Net als de Romeinse groet, de neo-Romeinse architectuur en de fasces, gaf het Latijn uitdrukking aan het gevoel van herwonnen romanità dat de fascisten op grote schaal cultiveerden. Het was dus een taal met een sterke culturele betekenis of ideologische lading.
zelfs lachwekkend overkomen, maar is dit beeld minder tendentieus dan Vergilius’ of Horatius’ presentatie van de slag bij Actium? De lectuur van deze fascistische teksten confronteert ons op die manier via een omweg ook met de niet-artistieke, niet-literaire doeleinden die de literatuur uit de Oudheid kon dienen. Anders dan het augusteïsche Rome is Mussolini’s Italië echter nog niet bedekt onder een verhullend laagje edelroest.38
De Latijnse teksten van het ventennio fascista bewijzen bijna allemaal lippendienst aan het regime. Latijn was duidelijk niet de taal van de maatschappijkritiek. Maar dat wil nadrukkelijk niet zeggen dat alle auteurs overtuigde fascisten waren. De befaamde Neo-Latijnse dichter Giuseppe Morabito (1900-1997) vertelt in zijn autobiografie hoe hij een lofdicht op de Duce gebruikte om zijn fascistische rechtschapenheid te ‘bewijzen’ toen Amatucci (destijds inspecteur voor het Ministerie van Onderwijs) hem hierover het vuur aan de schenen legde. Na zijn ondervraging heeft hij het gedicht naar eigen zeggen vernietigd in de hoop dat niemand het ooit weer zou lezen.37 Ook al moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat Morabito de gebeurtenis later ‘bijkleurde’, toch laat de anekdote zien dat we de beweegredenen van Latinisten onder het fascisme dikwijls moeilijk kunnen vaststellen. Ons zicht op de zaak wordt ook bemoeilijkt, omdat we in veel gevallen heel weinig of zelfs niets over de auteurs weten. Sommige Latinisten liepen inderdaad warm voor Mussolini’s regime en zwaaiden de Duce ongetwijfeld met veel plezier hun lof toe. Anderen voelden zich om de een of andere reden gedwongen om pro-fascistische teksten te schrijven, bijvoorbeeld om hun posities te behouden of hun reputaties te redden. Maar de meesten van hen zullen misschien met tegenstrijdige gedachten en gemengde gevoelens aan hun Latijnse composities ter ere van de nieuwe orde hebben gewerkt. Ondanks de complexe situatie waarin classici onder Mussolini moesten werken, zijn we geneigd om Latinisten als Genovesi, Amatucci en Trazzi te verwijten dat ze ‘misbruik’ maakten van de erfenis van het antieke Rome. Met de Latijnse literatuur uit de Oudheid als voorbeeld maakten zij immers propaganda voor een regime dat de meesten van ons nu verwerpen. Lofprijzingen op Mussolini en zijn regime schokken ons, misschien nog meer als ze zijn gesteld is in een literaire taal die wij associëren met beschaving en belles lettres. Maar hoe ‘heilig’, hoe ‘onschuldig’ is de literatuur die deze classici als voorbeeld namen, nu eigenlijk zelf? In hoeverre kunnen we de situatie van Vergilius en Horatius vergelijken met die van dichters als Trazzi en Genovesi? Genovesi’s voorstelling van Mussolini als vredestichter mag op ons geforceerd of Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
70
1. Dit artikel is deels gebaseerd op H. Lamers, B. Reitz-Joosse en D. Sacré, ‘Neo-Latin Literature, Italy 3: Fascism (1922-1943)’, in: J. Bloemendal e.a. (ed.), Brill’s Encyclopedia of the Neo-Latin World (Leiden 2014) 1091-6. 2. Zie J. Nelis, ‘Constructing Fascist Identity: Benito Mussolini and the Myth of Romanità’, The Classical World 100 (2007) 391-415, aldaar 402-403. 3. Dit aspect van fascistische romanità wordt herhaaldelijk benadrukt in de secundaire literatuur. Een beknopte en duidelijke uitleg van de situatie is te vinden in M. Stone, ‘A Flexible Rome: Fascism and the Cult of Romanità’, in: C. Edwards (ed.), Roman Presences: Receptions of Rome in European Culture, 1789-1945 (Cambridge 1999) 205-220. 4. Zie F. Scriba, Augustus im Schwarzhemd: Die ‘Mostra Augustea della Romanità’ in Rom 1937/38 (Frankfurt am Main 1995). 5. Naast een meer omvattend Engelstalig overzichtsartikel over de Latijnse literatuur van het ventennio fascista bereiden wij momenteel ook een editie, vertaling en studie van Aurelio Giuseppe Amatucci’s Codex fori Mussolini voor (zie p. 67). 6. Mussolini’s woorden werden breed uitgemeten in de tijdschriften van het Istituto di Studi Romani. Zie Roma: Rivista di studi e di vita romana 17 (1939) 12: 521 alsmede 18 (1941) 10-11: 327. Voorts Per lo studio e l’uso del Latino: Bollettino internazionale di studi, ricerche, informazioni 2 (1939) 1: 70-71 alsmede 3 (1941) 1: 35. 7. F. Stanco, Epitome di Cultura Fascista ad uso degli alunni del II e III anno di latino (Torino 1935). In 1938 verscheen een herziene versie van dit schoolboek, dat was uitgebreid met passages over het Italiaanse impero (gesticht in 1936), ditmaal ook voor het vierde leerjaar. 8. Zo besprak de schoolinspecteur en Latinist Aurelio Giuseppe Amatucci zijn visie op het Latijn o.a. in het vaktijdschrift Annali della istruzione media. Amatucci’s ideeën over het Latijn en fascistische romanità zullen in ons commentaar op zijn Codex fori Mussolini (vgl. n. 5) nader worden onderzocht. 9. Naast Roma publiceerde het I.S.R. tussen 1939 en 1942 ook het tijdschrift Per lo studio e l’uso del Latino: Bollettino internazionale di studi, ricerche, informazioni, kortweg het Bollettino. Het I.S.R. leeft overigens voort onder de naam Istituto Nazionale di Studi Romani, waar de inzendingen voor de Latijnse certamina (vaak opgeborgen met correcties van de juryleden) nog altijd bewaard worden. Het is nu gevestigd op de Aventijn en is toegankelijke voor geïnteresseerde onderzoekers. 10. De fascistische inscripties van Rome zijn nog steeds niet systematisch verzameld en bestudeerd, maar een aantal is te vinden in T. Lansford, The Latin Inscriptions of Rome: A Walking Guide (Baltimore 2009), K. Bartels, Roms sprechende Steine: Inschriften aus zwei Jahrtausenden (Mainz 2000) en F. Ferraironi, Iscrizioni ornamentali su edifici e monumenti di Roma con appendice delle iscrizioni scomparse (Roma 1937). 11. Voor het gevoel van ‘plechtigheid’ dat het Latijn moest oproepen, zie Stanco (1938) 151. 12 . T. Rodiek, Das Monumento nazionale Vittorio Emanuele II. in Rom (Frankfurt am Main 1983) 433. 13. Deze inscriptie is te vinden in Ferraironi (1937) 27. De inscriptie werd dus ongeveer twee jaar voor de inwijding van het museum aangebracht. 14. Voor het gebruik van augusteïsche motieven voor de ideologische boodschap van het hele plein zie R. Visser, ‘Pax Augusta and Pax Mussoliniana: The Fascist Cult of the Romanità and the Use of ‘Augustan’ Conceptions at the Piazza Augusto Imperatore in Rome’, in: P. Van Kessel (ed.), The Power of Imagery (Rome 1992) 109-130. 15. Andere Latijnse inscripties uit de fascistische periode zijn te vinden in de wijk E.U.R. en op de gevel van het voormalige Istituto Nazionale delle Assicurazioni aan de Corso Vittorio Emanuele II. 16. Deze inscripties zijn enkel nog te vinden in La Strada Litoranea della Libia (Verona 1937) 145-148. 17. De Codex is sinds het ventennio fascista nagenoeg onopgemerkt gebleven. P. Aicher noemt de tekst in zijn ‘Mussolini’s Forum and the Myth of Augustan Rome’, Classical Bulletin 76 (2000) 2: 117-139 en citeert enkele korte passages (aldaar 130-132, 134). 18. De tekst werd o.a. gepubliceerd in Scuola e cultura: Annali della istruzione media 9 (1933) 3: 153-158. Over Aurelio Giuseppe Amatucci zie in het bijzonder A.V. Nazzaro (ed.), Aurelio Giuseppe Amatucci (Avellino 2 settembre 1867-Rome 22 aprile 1960): Atti della giornata di studi (Sorbo Serpico 26 maggio 2007) (Avellino 2009), waar de Codex overigens onbesproken blijft. 19. Voor een geschiedenis van de Neo-Latijnse poëzie in Italië tussen 1850 en 1950 in het bijzonder zie V.R. Giustiniani, Neulateinische Dichtung in Italien, 1850-1950: Ein unerforschtes Kapitel italienischer Literatur- und Geistesgeschichte (Tübingen 1979). Het is opvallend dat Latijnse composities met fascistische thema’s hier onbesproken blijven. Zie ook de opmerkingen van J. IJsewijnJacobs, Latijnse Poëzie van de Twintigste Eeuw (Lier 1961) 59-61 over Italiaansnationalistische poëzie in het Latijn. Over Latijns proza in deze periode bestaat er geen synthetisch overzicht. Een eerste overzicht van proza en poëzie met fascistische thematiek in het Latijn is Lamers, Reitz-Joosse en Sacré (2014). 20. Een groot certamen poeticum in Rome kwam uiteindelijk nooit van de grond
71
door het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een goed overzichtsartikel over de verschillende wedstrijden is D. Gionta, ‘I certamina di poesia e prosa latina nell’Ottocento e nel Novecento’, in: V. Fera e.a. (ed.), La poesia latina nell’area dello stretto fra Ottocento e Novecento (Messina 2006) 195-240, aldaar in het bijzonder 209-223. 21. Een overzicht van de citaten die als uitgangspunt voor de prozacompetities dienden is te vinden in Per lo studio e l’uso del Latino: Bollettino internazionale di studi, ricerche, informazioni 3 (1941) 1: 32-34. 22. A. Terralbi [= A. Bartoli], De Agro Pontino. Acroasis (Firenze 1940) iii. 23. Terralbi (1940) vi-vii. Vgl. G. Morabito, ‘Il latinista Alfredo Bartoli’, Humanistica Lovaniensia 28 (1979) 302-327, aldaar 323. 24 . Zie E. van der Plicht, ‘De verovering van de aarde. Mussolini’s battaglia della natura op de Pontijnse vlakte’, Incontri 26 (2010) 27-39, online via http:// www.rivista-incontri.nl/index.php/incontri/issue/view/131 25. Het gebruik van comminisci (“verzinnen, veinzen”) in deze context is erg vreemd en we zouden eerder commemorare of eventueel zelfs commeminisse in de betekenis “in herinnering roepen” verwachten (zo is het hier dan ook vertaald). 26. De specifieke connotaties van elke naam worden door Bartoli zelf net als voor Littoria uitgelegd. Zie Terralbi (1940) vi-vii. 27. Terralbi (1940) vi-vii. Nicola Festa legde een vergelijkbaar verband tussen de drooglegging van de Pontijnse moerassen en droogleggingsprojecten die Horatius bezong, om te laten zien dat het fascisme augusteïsche initiatieven en projecten tot voltooiing bracht en zelfs overtrof. Zie M. Cagnetta, ‘Il mito di Augusto e la ‘rivoluzione’ fascista’, Quadern di Storia 2 (1976) 3: 139-181, aldaar 142-143. 28. De fascistische opgravingen op de keizersfora werden onder grote tijdsdruk en met onvoldoende documentatie uitgevoerd. Over de opgravingen en de aanleg van de Via dell’Impero zie W. Schieder, ‘Rom: Die Repräsentation der Antike im Faschismus’, in: K.-J. Hölkeskamp en E. Stein-Hölkeskamp (ed.), Erinnerungsorte der Antike: Die römische Welt (München 2006) 701-721 en B.W. Painter, Mussolini’s Rome (New York 2005) 22-25. Zie ook L. Drouen, ‘Romanità, Mussolini en de marmeren landkaarten aan de Via dei Fori Imperiali’ in Roma Aeterna 1 (2013) 63-67. Een selectie van de contemporaine fotografische documentatie van het project is te vinden in I. Insolera, Roma fascista nelle fotografie dell’Istituto Luce (Roma 2001) 132-159. 29. Het gedicht met ‘s dichters eigen Italiaanse vertaling is te vinden in V. Genovesi, Carmina patriae (Roma 1942) 20-27. 30. Toen Genovesi na de val van het regime in 1946 en 1959 zijn gedichten opnieuw publiceerde, liet hij niet na een aantal expliciet fascistische regels uit het gedicht te verwijderen. Ook andere gedichten, zoals Ara Pacis Augustae in Urbe Restituta, Ad Aërios Nautas Italicos en Mare nostrum ‘zuiverde’ hij van al te fascistische passages. In de latere uitgaven schitteren de gedichten met de weinig verhullende titels Fasces Renovati en In Instauratum Imperium (ook los gepubliceerd in het katholieke Alma Roma 24 (1937) 7: 115-116) door afwezigheid. 31. Het is opvallend dat Genovesi in zijn eigen tamelijk vrije vertaling van het gedicht in het Italiaans het Latijnse divina fides als “l’Eterno Vero” vertaalt. 32. Nelis (2007) 397 stelt dat Mussolini ‘a certain, albeit limited knowledge of Latin’ had. 33. De Italiaanse tekst is te vinden in E. en D. Susmel (ed.), Opera Omnia di Benito Mussolini, XVIII (Firenze 1956) 161 (oorspronkelijk in Il popolo d’Italia 95 (21 April 1922) ix). 34. ‘Beniti Mussolini Romae Laudes’, Roma Universa. Rivista mensile dei Comitati d’Azione per la Universalità di Roma 2 (1934) 4: 101. 35. La Fondazione dell’Impero nei discorsi del Duce alle grandi adunate del popolo italiano con una traduzione latina di Nicola Festa (Napoli 1936) 5. 36. Luigi Illuminati, Inter Viburna Carminum: Volumen prius (Genova 1933) 234. 37. Morabito memoreert deze veelbetekenende episode in zijn autobiografie Ricordi di scuola (Milazzo 1972) 109-115. 38. We willen graag onze dank uitspreken aan Prof. dr. Dirk Sacré (KU Leuven) voor de vele enthousiaste en grondige aanwijzingen die wij gaandeweg ons onderzoek van hem mochten ontvangen. Verder willen we de deelnemers van het MA-college ‘Mussolini Dux: De Latijnse literatuur van het Italiaanse fascisme’ (Leiden, najaar 2013) bedanken voor hun geestdriftige deelname en de discussies. We zijn ook dankbaar voor de suggesties die we van de proeflezers van Roma Aeterna ontvingen. Onze dank geldt ten slotte het Koninklijk Nederlands Instituut Rome, waar we al heel wat productieve onderzoekstijd hebben doorgebracht. Afbeeldingen: Fig. 1: uit: F. Stanco, Epitome di Cultura Fascista ad uso degli alunni del II, III e IV anno di latino (Torino 1938) 27. Fig. 2: uit: Roma: Rivista di studi e di vita romana 12 (1939). Afb. lxxxii (tussen p. 518 en p. 519). Fig. 3: via Wikimedia Commons (http://commons.wikimedia.org/wiki/ File:Rom%C3%96GebLat.jpg).
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Fig. 4: uit: F. Ferraironi, Iscrizioni ornamentali su edifici e monumenti di Roma con appendice delle iscrizioni scomparse (Roma 1937) xxxiii. Fig. 5: via Wikipedia (http://it.wikipedia.org/wiki/Arco_dei_Fileni). Fig. 6: foto Bettina Reitz-Joosse.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
72
Stralen als gelijken: de Augustalia (1937) van Anacleto Trazzi Fascistische ideologie in de spiegel van antieke idealen1 Siward Tacoma en Martje de Vries
D
e Augustalia van Anacleto Trazzi, een opmerkelijk Latijns hexametergedicht van zo’n 900 versregels, werd geschreven ter gelegenheid van het 2000e geboortejaar van Augustus: 1937. Het werd opgedragen aan zowel Augustus als Mussolini, die “stralen als gelijken”. Het startpunt van het gedicht vormt de ‘bevrijding’ van Augustus’ Mausoleum door Mussolini. In deze bijdrage beschrijven wij de Augustalia in zijn ontstaanscontext: het fascistische Italië. Trazzi’s waardering voor het regime en de leidersfiguur worden gepresenteerd in verzen die formeel en inhoudelijk aansluiten bij het werk van Augustus’ hofdichter Vergilius. Daarbij legt de geestelijke Trazzi een tamelijk sterk accent op de zijns inziens niet te veronachtzamen waarde van het christelijk geloof voor het moderne Italië. Het fascistische rijk wordt daarmee erfgenaam van zowel imperiaal als christelijk Rome. Wij presenteren een analyse van dit gedicht in zijn verschillende geledingen, met oog voor intertekstualiteit en ideologisch gehalte. 1937 was een Augustusjaar: men herdacht de 2000e geboortedag van de eerste Romeinse keizer - in 2014 gedenkt men zijn 2000e sterfdag. In Italië werden de festiviteiten rond dit Bimillenario Augusteo georganiseerd onder het fascistische regime van Benito Mussolini. In Rome was het de aanleiding om rondom het Mausoleum van Augustus de Piazza Augusto Imperatore te creëren – een propagandaboodschap in steen.2 Een weinig bestudeerd segment van de culturele producten van fascistisch Italië is een omvangrijk corpus Neolatijnse literatuur, dat Reitz-Joosse en Lamers elders in dit nummer introduceren en contextualiseren. Dit artikel gaat dieper in op specifiek de Augustalia van Anacleto Trazzi uit 1937.3 Na een biografische achtergrond bij deze tamelijk onbekende auteur en een schets van de structuur en inhoud van zijn gedicht laten we zien dat de Augustalia beschouwd kan worden als een literaire pendant van de Piazza Augusto Imperatore. Klassieke, christelijke en fascistische thema’s vullen elkaar ook in Trazzi’s dichterlijke wereld aan. De vele allusies op voornamelijk augusteïsche dichters verankeren het gedicht nadrukkelijk in de Klassieke Traditie. Vergilius voert daarbij zozeer de boventoon dat je zou kunnen stellen dat hij in deze tekst – naast Augustus en Mussolini – een derde cultuurheros wordt.
Anacleto Trazzi Eerst een paar woorden over de auteur en zijn opvattingen, zoals die blijken uit eerder werk van zijn hand. Anacleto Trazzi (1866-1940) was een Mantuaanse geestelijke die wellicht op een lokale school onderwijs gaf. Jozef IJsewijn noemde hem een ‘wiskundeleraar’, maar zonder referentie naar bronnen.4 In het Vergiliusjaar 1930 debuteerde Trazzi als zestigplusser met een fors hexametrisch gedicht van
73
circa 2000 verzen, Vergilius redux seu de vita recentiore.5 Hierin liet Trazzi zijn antieke stadgenoot commentaar leveren op het moderne Italië - recent nog gebruikte ook Timur Vermes dit literaire model; in zijn roman wandelt Adolf Hitler rond in 21e-eeuws Berlijn.6 In Vergilius redux verschijnt de oude dichter op een nacht aan Trazzi, gedreven door vehemens amor om zijn dulcis Italia, patria mea te bezoeken. Moraal alom vervolgens, Vergilius ziet overal misstanden: knappe uitvindingen worden ingezet in oorlogen, een beroemde bokser verdient meer dan een universitair docent, de jeugd verliest zich in seks en venena naribus hausta – drugs dus, cocaïne. Vergilius draagt een idealistische oplossing aan: terug naar het landleven! Wie hard werkt in de vrije natuur wordt daardoor geadeld. Het gedicht eindigt met een klap en kabaal: het vuurwerk dat wordt afgestoken om het Bimillenario Virgiliano luister bij te zetten. Trazzi wordt er wakker van en beseft dat hij gedroomd heeft. De ideologie die uit Vergilius redux spreekt, met zijn nadruk op morele herbewapening, sloot keurig aan bij de politiek van Mussolini. Ook het typisch Vergiliaanse accent op agrarisch leven paste uitstekend. In 1925 had Mussolini de battaglia del grano afgekondigd, een vreedzame ‘oorlog’ die Italië autarkisch moest maken wat betreft graanvoorziening. Het is moeilijk om de schrijver van Vergilius redux te kapittelen om fascistische idealen – Trazzi uitte zich niet heel anders dan 2000 jaar eerder Vergilius onder Augustus, en de ranzige, inhumane kant van het fascisme was in het Italië van 1930 nog niet manifest. Trazzi prees de stand van de wetenschap en Mussolini’s verdrag met de katholieke kerk. Hooguit enkele opvattingen zullen sommige lezers de wenkbrauwen doen rijzen. Trazzi’s artistieke opvattingen
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
zijn bijvoorbeeld uitgesproken behoudend. Moderne kunst, specifiek de in Italië vigerende ars futuri temporis (het futurisme) lag hem niet. Hij bespotte moderne portretkunst met een allusie op de opening van Horatius’ Ars Poetica: je schildert toch niet de ogen waar de neus zit, en de neus waar de ogen horen?7 Ook de vrije versbouw van de moderne poëzie (omni prope lege solutos / omnibus et numeris) waardeerde hij niet. Al met al lijkt Trazzi een goedmoedige, maar ook maatschappijkritische conservatief te zijn geweest die als religieus pedagoog vooral de positieve kanten van het nieuwe regime zag, of wilde zien. Afkeer van oorlog, diepgevoelde liefde voor het boerenleven: nog in 1994 werd Trazzi door Antonio Pagano geprezen, precies omdat hij deze accenten legde. Over Trazzi’s sympathie voor het sindsdien door de geschiedenis veroordeelde regime schreef Pagano geen woord.8 Na 1930 uitte Trazzi zich vaker als Latijns dichter. Met het natuurgedicht Ruris facies vespere won hij in 1933 het internationale Certamen poeticum Hoeufftianum. Zijn Carmina en de Puerilia verschenen in druk.9 Toen kwam het Augustusjaar.
De Augustalia De parateksten van de Augustalia gaven onomwonden aan in welke context dit gedicht begrepen moest worden. Het drukwerkje verscheen “in jaar XV van het fascistisch tijdperk“ en op de titelpagina prijkte een munt, ter gelegenheid van het Augustusjaar geslagen. Het werk werd gewijd “ aan de voortreffelijke leider van de Italianen, Benito Mussolini“ . Er volgt een vierregelig drempelgedicht: Quod Romae Imperium Augustus formaverat olim, Post saecla eversum Tu modo restituis, Cur igitur, mundo si fulges Alter ab Illo, Non una iunctos Vos mea Musa canat?10 De portee van dit epigram is dat Mussolini Augustus’ imperium herstelt en dat het daarom passend is beide leiders in één gedicht te bezingen. Zij stralen als gelijken. De typografie ondersteunt de persoonsverheerlijking: hun gewichtigheid wordt onderstreept door de hoofdletters die hier en in de Augustalia consequent gebruikt worden. Dat de Augustalia panegyrische trekken had, zal niet verbazen. Het gedicht bestaat uit twee delen, ongeveer gelijk in lengte. Die tweedeling lijkt op het eerste gezicht wat arbitrair; specifieker is het werk zelfs grofweg in vieren te splitsen: 1. I.1-162: Beschrijving van het Mausoleum van Augustus met een fantasierijke reconstructie van reliëfs. Uitwijdingen over Augustus op het hoogtepunt van zijn macht en Mussolini’s herstelwerkzaamheden aan de tombe. Trazzi laat de muze van de geschiedenis, Clio, vanaf de top van het mausoleum haar (ware) weergave van Rome’s geschiedenis vertellen. 2. I.163-450 (slot boek I): Geschiedenis van Rome met focus op de treurigstemmende mores tijdens de burgeroorlogen en het optreden van Julius Caesar. Vertelling van zijn dood en het optreden van Augustus tot eind jaren 30
v.Chr. 3. II.1-336: Augustus’ optreden vanaf de slag bij Actium tot zijn dood. Wederwaardigheden van keizer en rijk en Augustus’ plaats in de wereldgeschiedenis. 4. II.337-427 (slot): Het moderne Italië, zijn grote voorbeeld indachtig, behaalt successen.11 Toelichting van zijn internationaal-politieke instelling en de oorlog tegen Ethiopië. Lof voor de – huidige en vroegere – leider. Door de fysieke tweedeling van de Augustalia wordt het belang van de slag bij Actium voor de geschiedenis van Rome benadrukt – en daarmee dus het beslissende moment waardoor Octavianus uit kon groeien tot Augustus. Deel twee begint met de aankondiging dat “de tijd nu nabij is dat de zon de hele wereld zal beschijnen“ en met een toespeling op Vergilius’ vierde ecloga (iam maiora vocant, et nos maiora canamus II.3).12 Met maiora bedoelt Trazzi Rome’s rol in de wereldgeschiedenis onder Augustus’ alleenheerschappij. Dit beeld werkt hij uit in vele verzen, gewijd aan de relatie tussen Augustus en de onderworpen gebieden – het historische segment van deel I gaat vooral over binnenlands gekonkel. Trazzi impliceert duidelijk dat Rome’s erfgenaam Italië een vergelijkbare heersende rol moet spelen onder een vergelijkbare sterke man. Alom wordt Augustus namelijk als vredestichter ontvangen, van Gallia tot in het oosten. Zelfs Vercingetorix, de dudum teterrimus hostis, moet zijn woede laten varen. Zijn schim begrijpt immers wat Rome Gallia gebracht heeft.13 In het oosten brengen Garamanten en Indiërs onderdanig geschenken. Zelfs de “nooit onderworpen“ (non umquam domiti certamine) Parthen brengen spontaan de veldtekens terug die ze bij Carrhae veroverd hadden.14 Augustus’ edele heerserskwaliteiten overtuigen iedereen. In het Latijn schemert Duce Mussolini door de tekst heen: …Tantum virtutis in illo Tantum iustitiae, tantum pietatis amorem Mirantur cuncti! Quanta in Duce gratia fulget! (II.179-181)15 Trazzi past hier een truc toe die hij van Vergilius geleerd zal hebben. Hij roemt een oude heersersfiguur die de contemporaine heerser tot spiegel is. Wat Aeneas was voor Augustus, is Augustus voor Mussolini.
Roma, Caput Mundi – de drievoudige Romanità Trazzi geloofde heilig in de wereldbeschavende rol van Rome. In een didactisch aandoende passage (II.305-323) beschrijft hij hoe het licht van kunst en wetenschap door de eeuwen heen brandde op de Tiberoevers. De beschaving ontstond weliswaar in Griekenland, maar Rome verspreidde haar over de wereld. Zelfs toen barbaren het Rijk overspoelden, beschaafde Rome hen. Een woordecho onderstreept dat hen hetzelfde overkwam als wat de Romeinen volgens Horatius gebeurde toen ze Griekenland innamen: de veroveraar werd veroverd. Vergelijk:
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
74
Graecia prima, liquet, Sophiamque invenit et Artes (II.305) Graecia capta ferum victorem cepit et artes Intulit agresti Latio (Horatius, Epoden II, 1.156-157)16 Het resultaat bij Trazzi (II.321-322) is dat de barbaren, die eerst geen wetten verdroegen, rechtvaardigheid gaan waarderen. Voor Trazzi is de grootheid van Rome echter tegelijk klassiek én christelijk. Op verschillende plaatsen probeert hij Augustus’ imperium met de geschiedenis van het christendom te verbinden. Zo stelt hij (I.85-87) dat Augustus de Ara Pacis wijdde “als teken van zijn inborst en als voorstelling van de toekomstige vrede die spoedig, Christo nascente, zou ontstaan.“ In II.209-224 zegt hij vervolgens dat Augustus zonder het te weten (ignarus) het christendom hielp ontkiemen omdat in het gepacificeerde rijk de heilsboodschap makkelijker wortelde. In deze context (v. 222) citeert hij de beroemde aankondiging uit Vergilius’ Ecloga IV (v. 9) over het komende Gouden Tijdperk letterlijk. Trazzi’s ontzag voor het christendom blijkt ook hieruit, dat hij weliswaar akkoord gaat met Augustus’ titulatuur divus (“goddelijk“) maar hem het predicaat Deus ontzegt. Al in de openingsregels van de Augustalia compliceert hij Augustus’ antieke vergoddelijking: Non Divi proles ut vox mentita ferebat, “Geen Godenkind, zoals een leugenstem beweerde“(I.4). Wanneer Augustus zich na vele successen als god laat vereren, kapittelt Trazzi hem. Een sterveling die niets is dan ‘stof en schaduw’ kan geen echte God zijn – een aardige verwijzing naar het begin van de Augustalia, het Mausoleum, waar immers de urn van Augustus stond. Alleen diegene die na zijn dood weer “bevleesd aan het leven wordt teruggegeven“ en daarna ten hemel vaart, is werkelijk God.17 Christus wordt echter niet alleen verbonden met de Oudheid. Wanneer Trazzi beschrijft dat Augustus tegen Arminius moet optrekken, benadrukt hij de onbetrouwbaarheid van deze aanvankelijke bondgenoot. De dichter richt zich tot een gepersonifieerd Germania: Num vero prudenter agis, Germania, retro Saecula cum relegens Christo praeponis Odinum? (II.293-294)18 Bovenstaande regels zijn niet te begrijpen als verwijt aan het Germania van Arminius – diens opstand vond ongeveer twee decennia voor Christus’ kruisdood plaats. Nee: het huidige Germania moet begrijpen dat de Wodancultus achterlijk en barbaars is. Trazzi haalt ondubbelzinnig uit naar Hitler’s Duitsland, dat de christelijke cultuur veracht en dat misschien wel niet zo’n betrouwbare bondgenoot van Italië zal blijken. Rome maakte de betere keus, zij ging een verbond aan met Petrus: Ipsa, ubi cum Petro sincerum foedus inire
75
Non dubitavit, io, tetigit quae culmina felix! (II.298-299)19 De verwijzing naar dat “verbond“ konden Trazzi’s tijdgenoten op twee manieren uitleggen. Rome was natuurlijk de plek waar Petrus’ opvolgers van oudsher de moederkerk bestuurden. Recentelijk had Mussolini echter met het Verdrag van Lateranen (1929) een langlopend conflict tussen de Italiaanse staat en het pausdom opgelost. De soevereiniteit van de Heilige Stoel werd vastgesteld, het katholicisme werd officieel staatsgodsdienst. Mussolini’s pragmatische instelling (hij won sympathie van het Vaticaan en van miljoenen religieuze landgenoten) werd in propagandistische zin uitgevent. Fascistisch Rome was het ‘Derde Rome’ dat wortelde in het klassieke én het christelijke.20 Nadat Trazzi in de Vergilius redux het Lateraanse Verdrag had geprezen, verwoordde hij in de Augustalia dit ideaal van drievoudige ‘Romeinsheid’, Romanità.
De Augustalia als literaire pendant van het Piazza Augusto Imperatore Verwijzingen naar dezelfde drievoudigheid vinden we op Mussolini’s Piazza Augusto Imperatore. Het klassieke verleden (Romulus en Remus, antieke wapenrustingen) en het heden (het moderne Italiaanse leger, toegewijde arbeidersfamilies) werden in het decoratieve program van dit plein gecompleteerd door christelijke thema’s. Christus figureert als Princeps pacis in dezelfde stedelijke ruimte waar Augustus’ Vredesaltaar werd gereconstrueerd.21 Als we de Augustalia lezen als literaire evenknie van het ‘verhaal’ dat de Piazza Augusto Imperatore vertelt, valt op dat Trazzi in één aspect verder kan gaan dan Mussolini’s architecten: hij is in staat het antieke aanzicht van de tombe te reconstrueren. De Augustalia begint op het Marsveld, waar de geest van Augustus herdacht wordt. Vanaf vers 49 zingt Trazzi de lof van het Mausoleum. Hij pakt de grove baksteenkern die ervan over is (en die juist midden jaren ’30 tevoorschijn was gekomen) met literaire middelen in, deels op basis van oudheidkundige kennis, deels gefantaseerd. De grootsheid van het gebouw wordt eerst, naar antiek voorbeeld, afgezet tegen beroemde gebouwen uit andere landen.22 De buitenmuur “van Parisch marmer“ moet wel het werk van Cyclopen zijn. Trazzi bewijst na deze bloemrijke passage dat hij ook ‘droge’ bouwtechnische gegevens evocatief kan noteren. Het ronde gebouw werd naar het midden trapsgewijs hoger. Trazzi verwoordt dat aldus: Quattuor at similes, sat grandibus intervallis, Seque inter valide cameris et erismate nexi, Circum intus muri sinuatis flexibus ibant, Impariter tamen imis a radicibus alti. ( I.61-64)23 Naast feiten uit de archeologische literatuur (de altijd groene bomen op de tumulus, de obelisken die ervoor stonden,
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
het standbeeld van Augustus op de top)24 last Trazzi een fantasierijke beschrijving in van reliëfs die het Mausoleum zouden hebben gesierd. Deze anaglypha vertelden “beter dan de geschiedenis, die trouwe bewaarster van feiten dat kan, alle daden van Augustus in oorlog en vrede op volgorde aan Rome en het grote imperium.“25 Een interessante uitspraak, omdat verderop juist Clio, de Muze van de geschiedenis, verantwoordelijk zal zijn voor Trazzi’s hexameters. Bedoelt de dichter dat het abstraherend vermogen van kunst – en dan niet alleen reliëfkunst, maar ook poëzie – uiteindelijk het hoogste middel is om een betekenisvol verhaal te presenteren? Vermoedelijk. De ekphrasis die volgt (I.75-99) beschrijft in een notendop Augustus’ aanzienlijkheid. Alle thema’s uit de verdere Augustalia zijn in de ‘reliëfs’ aanwezig: militair succes, Augustus als moreel en religieus leider, de Ara pacis als vooraankondiging van Christus, Augustus die de regale templum van Gloria betreedt.26 De fictie dat hier een werkelijk reliëf wordt beschreven wordt versterkt door enkele emblematische scènes: soldaten met belegeringstuig bij een stadsmuur, de keizer die een offer brengt. Centraal in deze ekphrasis brengt Trazzi een saluut aan zijn bewonderde Vergilius, want aan diens dichterswoorden heeft Rome zoveel te danken. Naast Augustus’ triomftocht verschijnt een andere stoet: Longa alia at pompa, qua nunquam iustior ulla Inferias pius persolvens hic rite Maroni Exstinctum sequitur deiecto lumina vultu; Ut Vati inspicitur memori bene corda putare Quantum Roma simul, quantum quoque debeat Ipse! (I.88-92)27 Hiermee zijn we terug bij de dichter die in Vergilius redux al als moreel ijkpunt fungeerde. Met alle toespelingen op diens werk die ook in de Augustalia verschijnen, wordt duidelijk dat Trazzi hem als een belangrijke antieke stem beschouwde. In het Augustusgedicht verschijnen allerlei Vergiliaans aandoende regels die passen in een discours over politieke grootsheid (we noemden al de Gouden Tijd uit de vierde Ecloga). De beschrijving van de slag bij Actium, begin boek II, is bijvoorbeeld een herschreven versie van Vergilius’ tekst over hetzelfde historische moment in de Schildbeschrijving, aan het eind van boek VIII van de Aeneïs. Maar waar Augustus in de Aeneïs het podium moet delen met zijn admiraal Agrippa straalt hij bij Trazzi als enige held.28 Agrippa wordt overigens wel even genoemd in de Augustalia, aan het slot van boek I. Hij speelt daar een rol bij het verslaan van Sextus Pompeius. Typerend voor Trazzi’s focus: Augustus is ook daar de visionair die deze pirata minax, die Rome’s graantoevoer frustreert, weet aan te pakken. Hij verzamelt een vloot en verbetert de vloothaven in de baai van Puteoli om vervolgens Sextus Pompeius ‘langdurig’ en ‘verbeten’ na te zitten Agrippa adspirante – “met assistentie van Agrippa“. Wie Suetonius’ verslag van deze episode naast Trazzi legt ziet diens selectieve omgang met Clio’s
erfstukken. Augustus krijgt van Suetonius waardering voor de haven die hij liet aanleggen, maar zijn prestaties als krijgsheer zijn een combinatie van blunders en pech. Augustus slaapt op een crisismoment, hij verliest schepen, beledigt een god en wordt bijna gevangen genomen door een schip met Pompeianen. Agrippa speelt de heldenrol. Zoals blijkt uit Appianus’ verslag was Augustus niet eens aanwezig bij de beslissende slag bij Naulochus.29 Trazzi volgt het sjabloon van Vergilius: de naam van de feitelijke held niet verzwijgen, maar zijn rol verkleinen ten faveure van de vereerde staatsman. Daarbij worden diens karakter en kwaliteiten met kritiekloze glans weergegeven, historische bronnen die een ander licht werpen ten spijt. Bij Actium houdt Augustus een toespraak waarin hij Antonius tot vijand van Rome verklaart. De zeeslag wordt hierdoor voorgesteld als rechtvaardige verdediging van vaderlandse belangen. In de openingswoorden kan een Italiaan de beroemde slagzin van Garibaldi ‘Roma o morte’ horen klinken: Vincere nunc, socii, vel morti occumbere oportet Romae si nomen certa est servare voluntas! (II.53-54)30 De daaropvolgende beschrijving van de zeeslag is een stapeling van thema’s uit Vergilius: de optrekkende vloten, de schuimende zee, de goddelijke machten die het toneel beschouwen en die hun voorkeuren laten blijken.
Een gedicht voor drie helden Waardering voor Vergilius is dus overal aanwezig. Zelfs negatieve uitspraken, over een andere augusteïsche dichter, dragen bij aan zijn luister. In één van de weinige neerslachtige passages van de Augustalia beklaagt Trazzi namelijk Augustus, die op gevorderde leeftijd omringd werd door zedelijk verval. Deze passage begint met een verwijt aan Ovidius, die daar vetitae veneris sordisque magister / (…) et hinc Aulae tantorum causa malorum heet.31 De decadente uitspattingen van de keizerlijke familie zijn een verschrikking, en iemand als Marcellus mag zich volgens Trazzi daarom gelukkig prijzen met zijn vroegtijdige dood. Trazzi ziet duidelijk liever een dichter die morele richtlijnen voor individu en staat biedt. Nabij het slot van de Augustalia betreurt hij dat hele generaties Italianen “de naam van Rome en de kunsten die Vergilius overleverde“ niet gekend hebben. Pas nu men weer aandacht heeft voor deze afstamming weet Italië hoe om te gaan met vriend en vijand.32 Het modernfascistische ideaal is hetzelfde als Vergilius’ beroemde voorschrift parcere subiectis et debellare superbos.33 Zoals Augustus en diens moraal nu weer volop herdacht worden, zo herleeft ook Vergilius, onder meer onder Trazzi’s imiterende en emulerende hand. Zo beschouwd is de Augustalia net zozeer een monument voor twee geroemde staatsmannen als voor de dichter, van wie de invloed op vele plekken zichtbaar is. Vergilius’ poëzie is maatgevend
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
76
voor Trazzi, zowel formeel, als direct inhoudelijk en ideologisch. Met zijn gedicht over Aeneas spiegelde hij zijn generatie Augustus’ idealen voor. Impliciet pretendeerde Trazzi natuurlijk met zijn werk over Augustus de idealen van Mussolini in het eeuwige Latijn te verankeren. In de taal, de stijl en de ideologie van zijn grote voorbeeld hoopt hij te doen wat daarin het hoogst haalbare is: te stralen als zijn gelijke.
77
1. Dit artikel is voortgekomen uit de bestudering van de Augustalia in het kader van het mastercollege ‘Mussolini Dux’, gegeven in het najaar van 2013 door Han Lamers en Bettina Reitz-Joosse aan de Universiteit Leiden. Een deel van het onderzoek voor dit artikel is door Martje de Vries gepresenteerd op het symposium Van Dux tot Duce op 19 december 2013, dat een onderdeel was van de genoemde collegereeks. 2. Een recent overzicht van de onderzoeksgeschiedenis van de fascistische omgang met de oudheid biedt J. Nelis, From ancient to modern: the myth of romanità during the ventennio fascista. The written imprint of Mussolini’s cult of the ‘Third Rome’ (Rome 2011). 3. A. Trazzi, Augustalia (Padua 1937). Het werd gedrukt door een regionale uitgever met christelijke achtergrond: Typis Seminarii Patavini Gregoriana (het Paduaans seminarium). Het is ons niet bekend hoe groot de oplage was en hoe deze is verspreid en ontvangen. Een zoektocht in catalogi van grote bibliotheken in Italië levert vrijwel geen resultaat op. Alleen in de Biblioteca Apostolica Vaticana bevinden zich alle in dit artikel besproken werken van Trazzi. 4. J. IJsewijn-Jacobs, Latijnse poëzie van de twintigste eeuw (Lier 1961) 65. 5. A. Trazzi, Vergilius redux seu de vita recentiore (Asuli 1930). Ziolkowski (Virgil and the moderns (Princeton 1993) 200-203) bespreekt de Vergilius redux als ‘odd literary curio’, inclusief enkele illustratieve passages. Dit gedicht was niet het eerste Latijn dat Trazzi schreef: in 1936 zou hij oudere Puerilia (‘Jeugdwerk’) publiceren. 6. Timur Vermes, Er ist wieder da (Keulen 2012). 7. Numne, nova ut prodas, hominem si effingere sit mens, / Lumina ubi nares, nares ubi lumina pingas? Vgl. het beroemde mengwezen (mensenhoofd, paardenhals met veren, vissenstaart) dat Horatius (Ars Poetica 1-5) opvoert als analogie van mislukte literatuur. 8. Antonio Pagano, latinist aan de universiteit van Catania, schreef een Lettera aperta a Mons. Anacleto Trazzi, Mantovano in het tijdschrift van de Società per il Palazzo Ducale di Mantova, La Reggia (dec. 1994). (Online te raadplegen via http://lnx.societapalazzoducalemantova.it/2010/it/archivio. html.) 9. A. Trazzi, Carmina –singulis quibusque metris Horatianis respondentia (Bologna 1936) en Puerilia seu Platea Vergiliana (Asuli 1936). 10.“Jij herstelt het imperium dat Augustus te Rome ooit had gevormd, en dat na eeuwen omver geworpen was. Waarom zou, aangezien jij straalt als zijn gelijke, mijn Muze niet jullie beiden samen bezingen?“ 11. Vanaf II.337 lijkt de dichter weer op eigen gezag te spreken, zonder inblazing van Clio. Nadat Augustus van het toneel verdwijnt (v. 336) volgt een witregel, en dan Cur ego sed taceam? In het vervolg wordt beschreven hoe ‘Ausonia’ zichzelf na eeuwen heropricht omdat ze ziet van wie ze de erfgenaam is. De frase Tunc repetet sua iura palam (v. 345) is een echo van het begin van de door Clio geïnspireerde passage. Daar ‘herpakt’ de Gens Julia datgene waar zij recht op had vanwege haar afstamming van Aeneas (iura… repararet avorum I.165). Het ‘herpakken’ van wat van je rechtens toekomt wordt zo een structurerend thema in de Augustalia. Het komt ook voor aan het begin van boek II (v. 13-15). Daar verschijnt Ilia, de moeder van de Romeinse oergod Quirinus, in een droom aan Augustus om hem te bemoedigen voor de strijd tegen Antonius en Cleopatra: “Want je moet weten dat de tijd is gekomen dat de Gens Iulia tenslotte, het haar toekomende recht herstellend (ius proprium reparans), als overwinnaar Rome gaat regeren.“ Begin boek I (v. 8-9) betreurt Trazzi dat door de misdadige Tarquinii de augustum regis et ipsum / Nomen Romulidis, ‘de verheven titel ‘koning’ en zelfs de naam Romulus“, gehaat waren geraakt. Daar wordt dus al het belang van rechtvaardige alleenheerschappij geïntroduceerd, met een nadrukkelijk adjectief: augustum regis nomen. 12. “Grotere zaken roepen ons; laat ons grotere zaken bezingen.“ Vgl. Vergilius, Eclogae 4.1: Sicelides Musae, paulo maiora canamus. Vergilius’ vierde Ecloga voorspelt de geboorte van een kind dat een nieuwe Gouden Tijd zal brengen. De christelijke traditie las dit wel als aankondiging van het christendom. Trazzi gaat creatief om met dit gegeven, door de Gouden Tijden van Augustus, het christendom en het fascisme te verweven. Terloops neemt hij stelling in het klassieke debat over wie het door Vergilius bedoelde “kind“ is (I.428-431): zinspeelde Vergilius op een mogelijk kind van Antonius en Octavia – de laatste kans op een bestendig bondgenootschap tussen de rivalen van Actium? 13. II.149-151: …sed iram / Haud dubie exueras tot tantaque commoda cernens / Quae bene culta feris prope Gallis Roma tulisset. (‘maar je zal je woede ongetwijfeld laten varen als je de vele en grote weldaden ziet die beschaafd Rome de woeste Galliërs bracht.’ Trazzi spreekt Vercingetorix direct aan met een apostrofe. Dit stijlmiddel gebruikt hij vaak (meer dan
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
tien maal in de Augustalia). 14. II.174-178. 15. “Zijn deugd, rechtvaardigheid, plichtsgetrouwheid bewonderden allen. Wat een klasse straalt in de Leider.“ 16. Trazzi: “Griekenland, dat is waar, vond als eerste Wetenschap en de Kunsten uit.“ Horatius: “Ingenomen nam Griekenland zijn woeste veroveraar in en de kunsten voerde ze in in het boerse Latium.“ 17. II.214-215: Ah! Non qui moriens nil fit nisi pulvis et umbra / Is Deus esse potest, sed Qui modo carne resumpta / Redditus et vitae, coram se tollit in astra: “Ach, niet de sterveling die niets is dan stof en schaduw kan God zijn, maar hij die nadat hij het vlees weer opnam terugkeerde in het leven en openlijk ten hemel voer.“ Trazzi refereert aan de christelijke feestdagen van Goede Vrijdag via Pasen tot Hemelvaart (in volgorde). 18. “Doe je er goed aan, Germania, eeuwen terug te grijpen en Wodan boven Christus te stellen?“ 19 “Wat een verhevenheid bereikte gelukkig Italië, omdat ze niet aarzelde een oprecht verbond met Petrus te slaan!“ 20. Kallis bespreekt dit ‘Third Rome’ als onderdeel van een ‘fascist discourse’. De ‘myth of Rome’ was ‘steeped in the city’s privileged imperial (ancient) and spiritual (medieval) legacy.’ A. Kallis, ‘‘Framing’ Romanità: The Celebrations for the Bimillenario Augusteo and the AugusteoAra Pacis project’, Journal of Contemporary History 46(4), 809-831, aldaar 811. 21. B.W. Painter, Mussolini’s Rome. Rebuilding the Eternal City (New York 2005) 73-75. 22. I.49-54 alludeert op Martialis’ lofdicht op de grootsheid van het Flavisch Amfitheater (Liber de Spectaculis I): andere streken kunnen prat gaan op grote gebouwen, Rome overklast hen nu. Vgl. specifiek I.53 Pyramidasque suas taceat celebrata Canopus met Martialis’ openingsregel Barbara pyramidum sileat miracula Memphis: “Laat Egypte zwijgen over haar piramides“. 23. “Binnen gingen vier gelijke muren rondom, met voldoende grote tussenruimtes, onderling stevig verbonden met gewelven en steunberen, die echter vanaf hun onderste fundamenten ongelijk van hoogte zijn.“Het spondeïsch vers 61 benadrukt de immensheid van het bouwwerk. 24. I.67-68 en 100-114. 25. I.72-74: Quae (sc. anaglypha), historia melius, rerum custode fideli / Romae et imperio immenso, bellique domique / Cuncta ennarrabant Augusti ex ordine gesta. De frase cuncta… gesta herinnert aan de titel van Augustus’ autobiografische Res gestae. 26. I.95 Regale templum: “koninklijke tempel“, een goedgekozen woordcombinatie in een gedicht dat als premisse heeft dat een land groot is als het tegelijk politieke én religieuze principes huldigt. 27. “Maar in een andere stoet (nooit was er één meer terecht), om vroom Vergilius een dodenoffer te brengen, volgt hij (Augustus) de dode met neergeslagen blik; oh, hoe duidelijk is te zien dat hij in zijn herinnerend hart op waarde schat hoeveel Rome, hoeveel ook hij aan de dichter verschuldigd is.“ Regel 91 is idiomatisch complex, zeer gedrongen Latijn, maar de strekking is duidelijk genoeg. 28. Vergilius, Aeneis VIII, 678-684: Vier hexameters over Augustus die stans celsa in puppi (“staand op de hoge steven“) met een stralend aureool de Romeinen leidt, daarna drie hexameters over Agrippa die een stralende kroon (corona, v. 684 verseinde) van scheepssnebben draagt. Trazzi negeert de rol van Agrippa; diens kroon echoot in de corona (“kring“, II.51 verseinde) van omstanders die Augustus toespreekt procera ex puppe (“vanaf de verheven steven“). 29. I.437-450; Suetonius, Augustus 16.1; Appianus, Bellum Civile V.118-121. 30. “Nu, vrienden, moeten we winnen of sterven, als we werkelijk Rome’s naam willen redden.“ Zie voor Mussolini’s propagandistische omgang met Garibaldi’s imago R. Forlenza- B. Thomassen, ‘From Myth to Reality and Back Again:The Fascist and Post-Fascist Reading of Garibaldi and the Risorgimento’, Bulletin of Italian Politics 3 (2011) 263-281. 31.II.236-237: “meester van verboden liefde en vervuiling, en daarom de reden van zoveel ongeluk voor het paleis.“ 32. II. 340-341: Augustus’ schim krijgt te horen dat na zijn dood de Italianen ‘spoedig vergeten van wie ze de erfgenaam zijn en sinent de pectore labi / Et Romae nomen, quas et Maro tradidit artes. 33. (Rome moet) “onderworpenen sparen en weerstrevenden vernietigen“, Vergilius, Aeneis VI.853. Trazzi herformuleert dit thema in II.345-354. Dat Trazzi precies in deze context Italië’s oorlogshandelingen in Ethiopië verdedigt – een oorlog waarvan sindsdien het vuile karakter bekend is geworden (Mussolini liet zelfs gifgas inzetten) – geeft de Augustalia een
wrange bijsmaak.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
78
Annelotte Janse wint Caput Mundi Prijs 2014 De Caput Mundi Prijs 2014
E
lk jaar organiseert het KNIR de veertiendaagse bachelorcursus ‘Roma Caput Mundi’, een brede inleidende cursus over Rome en het culturele erfgoed van Europa voor studenten van alle disciplines. Ter afsluiting van de cursus schrijven de deelnemers nog tijdens hun verblijf in Rome een essay van ca. 2000 woorden. Het KNIR heeft in samenwerking met Roma Aeterna besloten een jaarlijkse Caput Mundi Prijs in het leven te roepen voor het beste (en meest originele) van deze essays. De winnaar krijgt, naast de eer, ook de mogelijkheid om het essay aan te passen voor publicatie in Roma Aeterna. Zo krijgen veelbelovende jonge academici de mogelijkheid tot een eerste publicatie en blijft het Nederlandse publiek op de hoogte van de actuele themata die op het KNIR worden onderzocht en onderwezen. In 2014 werd de Caput Mundi cursus twee keer gehouden, van 6 tot 20 januari en van 20 januari tot 3 februari. De cursus wordt verzorgd door de wetenschappelijke staf van het instituut: dr. Marieke van den Doel (Kunstgeschiedenis), dr. Jeremia Pelgrom (Oudheid) en dr. Arthur Weststeijn (Geschiedenis). In totaal namen zo’n 40 studenten aan de cursus deel. Van alle door hen geschreven essays, beoordeeld door de wetenschappelijke staf, viel er één in het bijzonder op door de goed onderbouwde en originele stelling die erin wordt verdedigd. Met haar essay ‘De mooiste autorit van Europa op fascistisch erfgoed. Behouden of marginaliseren?’ is Annelotte Janse uitgeroepen tot de winnaar van de Caput Mundi Prijs 2014. Annelotte Janse is tweedejaars student geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Haar interesse gaat uit naar de politieke geschiedenis in het algemeen en in het bijzonder naar de wijze waarop Rome, de historische hoofdstad van Europa en bakermat van de West-Europese beschaving, door de eeuwen heen een leidraad en inspiratiebron is geweest voor zowel machthebbers als kunstenaars. Haar essay gaat, heet van de naald, over het huidige debat rondom de toekomst van de Via dei Fori Imperiali, de weg die in de jaren ’30 van de 20e eeuw door Mussolini is aangelegd als machtsbeeld van het fascisme en nog steeds de Piazza Venezia met het Colosseum verbindt. De interessante thematiek die ze aan de orde stelt is hieronder samengevat, met dank aan de auteur van het winnende essay voor de toestemming om die samenvatting met enkele langere citaten te illustreren.
De Via dell’Impero en de Via dei Fori Imperiali De weg, aangelegd als ‘Via dell’Impero’, maakte samen met onder meer de Via del Mare en de Via della Conciliazioni deel uit van een grote ‘doorbraak’ in het oude historische centrum van Rome, waarmee tevens antieke (keizerlijke) monumenten werden ‘bevrijd’ van latere bebouwing (zoals bij het Mausoleum van Augustus op de nieuwe Piazza Augusto Imperatore). Janse schrijft daarover: Mussolini (...) liet de bouw van de weg in 1924 starten om hem in 1932 feestelijk te openen met een triomfantelijke mars van oorlogsveteranen. Hij noemde de weg de Via dell’Impero, verwijzend naar triomftochten van de imperialistische keizers uit de antieke Oudheid en daarmee zijn eigen expansieve aspiraties blootleggend. Door middel van vijf marmeren landkaarten, bevestigd op de buitenmuur van de Basilica van Maxentius aan de Via dei Fori Imperiali, beeldde Mussolini de geschiedenis van de uitbreiding van het Romeinse Rijk af.1 Na de Tweede Wereldoorlog is de naam veranderd in Via dei Fori Imperiali, refererend aan de keizerlijke fora die naast en onder de weg liggen. Het drastisch ingrijpen in stedelijke planning bood Mussolini de kans het historisch erfgoed van de stad op vernieuwende en op het fascisme toegespitste wijze weer te geven. Een rechte, visuele connectie tussen Mussolini’s eigen paleis op de Piazza Venezia en het Colosseum door een archeologisch rijk gebied was bij uitstek de manier om de visie van een nieuw Romeins rijk met Rome als caput mundi tentoon te stellen en historisch te legitimeren.2 Om dit te bewerkstelligen moesten echter veel aanpassingen worden gemaakt. Families waren gedwongen hun huizen te verlaten, woonwijken uit de Renaissance gevestigd op de keizerlijke fora werden gesloopt, artefacten uit de antieke tijd werden ruw uit hun context gehaald en in depots geplaatst zonder enige informatie. De keizerlijke fora zelf werden grotendeels platgewalst om vervolgens weer te worden begraven onder de Via dei Fori Imperiali.3 Desalniettemin kregen de Romeinen er een verbeterde historische ervaring voor terug; het gebied werd in een openluchtmuseum veranderd waar de antieke, imperialistische sfeer voor het opsnuiven lag.4 Dat was tot voorkoort min of meer het verhaal van de weg zoals we hem kennen. De laatste jaren is er echter een interessant debat ontstaan over de toekomst van de weg, die behalve een open wonde in het historische landschap van de stad ook zélf een monument uit de fascistische periode is geworden.
79
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Antiek vs. fascistisch erfgoed in het Rome van de 21e eeuw Centraal in dat debat staat de vraag wélk erfgoed er op de plek van de huidige weg bewaard en benadrukt moet worden, en welk ander verhaal daar in de plaats voor moet wijken: In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is er een nieuw bestemmingsplan uitgewerkt om bezoekers een nog directere historische ervaring van de keizerlijke fora te geven. In 2006 bedacht Architect Massimiliano Fuksas het plan om de Via dei Fori Imperiali te transformeren in een voetgangersviaduct, opdat alle fora een onderling verbonden archeologisch park vormen waarin het voor de bezoekers mogelijk is om de fora te aanschouwen zonder schade aan te richten. De Via dei Fori Imperiali moet hiertoe worden versmald en van binnenuit worden uitgehold om meer ruimte te bieden aan het park en tegelijkertijd de mogelijkheid te geven tot het verrichten van opgravingen naar alles wat bedekt is geweest. Kleine uitlopers van de weg moeten vlak boven de fora zweven, uitmondend in futuristische bollen waar bezoekers de fora van dichtbij kunnen aanschouwen. Het volledige autoverkeer, dus ook openbaar vervoer en hulpdiensten, moet omgeleid worden, waardoor Rome een belangrijke verkeersader verliest. Fuksas stelt dus voor de weg als voetgangersviaduct te integreren in een archeologisch park waarin de nadruk ligt op het antieke erfgoed van de Keizerfora. De bedekte keizerfora zouden hierdoor wederom opgegraven en onderzocht kunnen worden. In haar artikel stelt Janse dat deze integratie leidt tot marginalisatie van de authenticiteit en gelaagdheid van de fascistische locatie en pleit ze voor conservatie van het fascistische erfgoed, dat een groter belang heeft dan het antieke erfgoed. Ze vat haar stellingname als volgt samen: Herinneringscultuur zegt (...) niet zozeer iets over het herdachte verleden, maar over de tijd waarin herdacht wordt. Dit komt overeen met de hoofdgedachte in John Foot’s boek Italy’s divided memory, waarin hij stelt dat geschiedenis een continu fenomeen is en niet behandeld moet worden als een afgesloten tijdvak.5 Uit het artikel van Singley blijkt dat het politieke element in dit erfgoeddebat besloten ligt in de vraag of een negatief historisch artefact bewaard moet worden.6 De negatieve associaties met het fascisme zoals het zich openbaarde in de tijd van Mussolini hebben er toe geleid dat men niet aan deze periode herinnerd wil worden. Negatieve geschiedenis moet echter ook bewaard blijven, al is het maar om een waarschuwende boodschap voor de toekomst te geven. Veel van de typisch fascistische symbolen zoals de fasces zijn al verwijderd. Door het architectonische gedachtegoed van Fuksas uit te voeren dunt het fascistische erfgoed nog verder uit. Historici, architecten en archeologen moeten waken voor de sluimerende ondergang van het tastbare fascistische erfgoed. Het archeologische park dat Fuksas voor ogen heeft, gaat ten koste van de authenticiteit van de Via dei Fori Imperiali. De waarde van deze weg is groter dan de waarde van de keizerlijke fora en deze mag daarom niet aangetast of verwijderd worden. Janse onderbouwt haar verrassende en originele stellingname met verschillende wetenschappelijke benaderingen van het centrale begrip ‘authenticiteit’ (o.a. door Andreas Huyssen). Ze betoogt dat het archeologische park dat Fuksas voor ogen heeft en waarin de oudheid de hoofdrol krijgt toebedeeld, leidt tot musealisering en het stilzetten van de tijd. De huidige Via dei Fori Imperiali leidt daarentegen tot interactie tussen het heden en verleden en is dynamisch, waardoor de historische ervaring aan het heden gekoppeld wordt en er een groter, overkoepelend historisch besef wordt gecreëerd. Het is deze functie die het fascistische erfgoed zo belangrijk en authentiek maakt, volgens Janse. Voor meer informatie over de Caput Mundi cursus, zie http://www.knir.it/nl/onderwijs/ba-cursus-roma-caput-mundi.html. Het plan van Fuksas is te raadplegen op http://www.vizlab.it/works/p3_03_colosseo/04.asp.
1. L. Drouen, ‘Romanità, Mussolini en de marmeren landkaarten aan de Via dei Fori Imperiali’, Roma Aeterna 1 (2013) 63-67. 2. T. Kirk, ‘The Political Topography of Modern Rome, 1870-1936: Via XX Settembre to Via dell’Impero’, in: D. Caldwell en L. Caldwell ed., Rome: Continuing encounters between Past and Present (Ashgate 2011) 101-128, aldaar 122-123. 3. A. Kallis, “‘Reconciliation’ or ‘Conquest’? The Opening of the Via della Conciliazione and the Fascist Vision for the ‘Third Rome’”, in: D. Caldwell en L. Caldwell ed., Rome: Continuing encounters beween Past and Present (Ashgate 2011), 129-152, aldaar 129-130. 4. Kirk, ‘The Political Topography’, 123. 5. P. Singley, ‘Fascism Under Erasure: A Proposal For Via dei Fori Imperiali in Rome’, LOG 8 (2006), 143-151, aldaar 146. 6. J. Foot, Italy’s divided memory (New York 2009), 1-2. 7. Singley, ‘Fascism under Erasure’, 145.
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
80
Nederlanders in Rome gedigitaliseerd voor populair en wetenschappelijk gebruik Lancering Hadrianusproject van het Koninklijk Nederlands Instituut Rome Suzan Derksen
O
p donderdag 20 februari vond de officiële lancering plaats van het Hadrianusproject van het Koninklijk Nederlands Instituut Rome (KNIR). In het Rijksmuseum Amsterdam werd het project gepresenteerd tijdens de internationale conferentie Roaming Dutch. Digitizing the Dutch presence in Rome through the Ages. Al jarenlang wordt er, onder andere in het KNIR, onderzoek gedaan naar Nederlanders die naar Rome reisden. Ze kwamen om bijvoorbeeld schetsen te maken van antieke overblijfselen; een mooie illustratie hiervan is Maarten van Heemskerk, die een portret van zichzelf schilderde met het Colosseum. Nederlanders zochten ook elkaar op in Rome; zo stelde de Nederlandse paus Adrianus Nederlander Jan van Scorel aan als conservator van de Vaticaanse collecties. Sommige werken van Nederlanders zijn nog steeds in Rome te zien, zoals enkele altaarstukken van Gerrit van Honthorst en vele muurschilderingen van Paul Bril. Dit rijke Nederlands-Romeinse erfgoed werd nooit eerder gedetailleerd in kaart gebracht binnen één platform. Het project ‘Hadrianus – History of Dutch Art and Culture in Rome’ gaat deze uitdaging aan, en maakt dit erfgoed toegankelijk in een digitale omgeving. Op deze manier wordt het mogelijk om relaties tussen kunstenaars, sporen van Nederlanders en locaties in Rome waar Nederlanders worden afgebeeld nader te bestuderen. Op verschillende kaarten - van Google Maps tot een historische kaart als de Nolli kaart - kan gezocht worden per periode naar door Nederlanders afgebeelde locaties én bezoekbare sporen van Nederlanders in Rome. Dit maakt het voor onderzoekers makkelijker om een beeld te krijgen van wat er in een bepaalde periode door Nederlanders in Rome werd gedaan. Het is een oneindig project: onderzoekers wordt verzocht hun onderzoek aan te bieden op de website, zodat steeds meer materiaal ontsloten wordt. Niet alleen voor wetenschappers, maar ook voor de ervaren Romereiziger is het interessant om eens in de voetsporen van Nederlanders in Rome te treden. Wie met andere ogen naar bijvoorbeeld het Colosseum wil kijken, kan in de toekomst gebruik maken van een app die door het project wordt ontwikkeld. Ontdek bijvoorbeeld dat er in het Colosseum een fresco van een kaart van Jeruzalem te zien is, gebaseerd op een kaart die gemaakt is door de Nederlandse cartograaf Christian Kruik van Adrichem. Of sla de standaardplekken over, en bezoek eens de privévertrekken in Palazzo Colonna. Daar hangen werken van Caspar van Wittel, die waarschijnlijk door nog maar weinig Nederlandse ogen bekeken zijn. Nieuwgierig? Bezoek www.hadrianus.it voor het project en www.knir.it voor meer informatie over het Koninklijk Nederlands Instituut Rome.
81
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 2, aflevering I (mei 2014) www.romaaeterna.nl
82