Klassieke Wereld Grieken Etrusken Romeinen
Vanaf 8 december
ROMA AETERNA MVSAEVM BATAVOBELGICVM NOVISSIMORVM STVDIORVM
AD RES ROMANAS PRISCAS HODIERNASQVE SIVE CAPVT MVNDI NECNON CVNCTARVM MATREM ECCLESIARVM SCILICET
AD VRBEM AETERNAM PERTINENTIVM
ADIVVANTE REGIO INSTITVTO NEERLANDICO ROMAE AMSTELODAMI NOVIOMAGIQVE A JOSEPHO BEIJST ET RAPHAELE HVNSVCKER
CONDITVM AD MMXIII
ANNO MMDCCLXV AB VRBE IN AETERNITATEM CONDITA Jaargang 3, aflevering I & II: Reizen naar Rome Amsterdam 2015 Deze uitgave kwam in het najaar van 2015 tot stand in samenwerking met
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
3
Voorwoord Roma Aeterna 3.I - 3.II (najaar 2015): Reizen naar Rome
A
lle wegen leiden naar Rome. Het aloude spreekwoord zegt natuurlijk iets over de enorme toestroom van mensen, die in de loop van de geschiedenis naar de Vrbs zijn afgereisd. De oorsprong van het gezegde is onduidelijk, maar het verwoordt een sentiment dat al in de Middeleeuwen moet hebben geleefd, toen pelgrimage en het pauselijke hof velen naar Rome lokten.1 In de Oudheid verbeeldde het Milliarium Aureum, de Gouden Mijlpaal die onder Augustus op het Forum Romanum werd opgericht, dezelfde notie: het hart van Rome was het imaginaire snijpunt van de wegen op het Italiaanse schiereiland, de plek waar de hele Romeinse wereld samen kwam.2 Nog altijd is een belangrijk deel van het netwerk van strade statali in Italië op de oude consulaire wegen gebaseerd (al moet u de exacte route af en toe met een korrel zout nemen), en ook voor buitenlanders lijkt het spreekwoord nog steeds op te gaan. De stroom bezoekers uit alle delen van de wereld lijkt zelfs alleen maar toe te nemen. Meer dan ooit wordt het straatbeeld van Rome door vreemdelingen van buiten de stad bepaald, en zeker niet alleen maar door toeristen. De vluchtelingenproblematiek waar Italië in het bijzonder mee te kampen heeft manifesteert zich ook in de hoofdstad van het land (zie de bijdrage van Mohamed Keita in dit nummer). In combinatie met de grote stroom toeristen, die in het kielzog van Expo 2015 in Milaan en het door paus Franciscus afgekondigde ‘Buitengewoon Jubeljaar van de Barmhartigheid’ in 2016 zeker nog verder zal aanzwellen, maakt dat het thema van dit nummer ook onverminderd actueel. Het interessante is dat deze actualiteit - zoals zo vaak in Rome - toch ook iets van alle tijden is. Al sinds de oudheid komen reizigers uit alle windstreken naar de stad om haar mirabilia, haar wonderbaarlijke (antieke) bouwwerken, te aanschouwen. Die kunnen een overdonderend effect hebben op wie er voor het eerst komt - ook toen al. Beroemd is bijvoorbeeld het bezoek van keizer Constantius II aan Rome in 357 n.Chr., op memorabele wijze vereeuwigd door de geschiedschrijver Ammianus Marcellinus.3 Antiek of modern, keizer of toerist: bijna elke bezoeker van Rome wordt geconfronteerd met de overweldigende cultuurschatten van de stad, en de vraag hoé die het beste te lijf te gaan. Dergelijke zaken houden Romereizigers al minstens 20 eeuwen bezig en er is waarschijnlijk geen andere stad ter wereld die een zo lange continue traditie heeft als reisdoel en ‘toeristische’ bestemming. Dit fenomeen van de aantrekkingskracht van Rome, de eindeloze stroom reizigers naar de Caput Mundi, wordt in dit nummer van Roma Aeterna aan een nader onderzoek onderworpen. De verschillende bijdragen bieden een diachroon perspectief op de vragen die voor reizigers uit alle tijden opgaan: wat dacht (en denkt) men in de stad te zullen vinden? En hoe bevalt Rome, als men eenmaal is aangekomen? Hoe verhoudt het ideaal, het Rome uit de verhalen van antieke schrijvers en uit vooraf bestudeerde reisgidsen, zich tot de (soms weerbarstige) realiteit? De verschillende bijdragen in dit nummer verkennen deze vragen in woord en beeld. Het schijnbaar tijdloze onderwerp van de moeizame verhouding tussen Rome en bezoekers uit het noorden opent de reeks artikelen, in een diachrone evocatie van de Piazza del Popolo als plek van de traditionele aankomst in Rome. Daarna wordt de behandeling van het thema in min of meer chronologische volgorde voortgezet, als een reis door de tijd: van Aeneas en de Late Oudheid, via middeleeuwse reizigers, naar (vroeg)moderne kunstenaars en intellectuelen, tot de Grand Tour en het moderne toerisme. Daarbij komt het er steeds weer op uit dat ervaringen van reizigers uit het verleden van alles met die van hun moderne navolgers gemeen hebben. De continuïteit en vergelijking tussen verschillende tijdperken loopt als een rode draad door dit nummer, waarin reizigers uit het noorden bovendien een duidelijke constante vormen. De historische opbouw wordt afgewisseld met een enkel uitstapje naar overkoepelende aspecten van het thema. Die komen bijvoorbeeld aan de orde in het vraaggesprek met Antoine Bodar, dat de redactie met hem voerde in zijn Romeinse onderkomen. De kunstzinnige bijdragen van 4
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Menno Balm en Mohamed Keita bieden op hun beurt interessante invalshoeken op het Romeinse erfgoed waar al die reizigers steeds maar weer op af blijven komen. Een recent bezoek van Nederlandse hooligans aan Rome heeft laten zien dat de ervaring van de stad, en de waardering van haar erfgoed, op zijn zachtst gezegd voor iedereen anders is. In zekere zin is er een continuë traditie van noorders onbegrip, van de antieke Friezen (die volgens Tacitus ook al niet bijzonder onder de indruk waren van het Romeinse culturele erfgoed),4 via over poseurs, pracht en praal klagende kerkhervormers en protestanten, naar hedendaagse vandalen die zich onsterfelijk maakten met de tegenwerping dat de door hen beschadigde Barcacciafontein 'toch al niet meer zo nieuw was'. Er zijn gelukkig ook uitzonderingen. Wij zijn trots dat we als redactie van Roma Aeterna aan de wieg hebben gestaan van de actie WijZijnRomeinen (wijzijnromeinen.nl). Dankzij de donaties van honderden gelijkgestemden, onder wie zonder twijfel ook veel lezers van dit blad, was de actie een groot succes. In april zijn drie leden van onze redactie naar Rome afgereisd om de opbrengst van € 6813,08 aan de Romeinse wethouder van cultuur Giovanna Marinelli te overhandigen. Het geld zal worden ingezet voor de restauratie van het culturele erfgoed van Rome, zodat de aantrekkingskracht van Rome ook in de toekomst behouden blijft. Het succes van de actie, die duizenden digitale volgelingen en honderden bezoekers van de benefietavond in Amsterdam op de been bracht, was niet alleen hartverwarmend, maar bewees ook eens te meer hoe groot de Nederlandse liefde en belangstelling voor Rome eigenlijk is. We werken er hard aan om die ook in de toekomst nog beter tegemoet te komen, zowel in geschrifte, met dit tijdschrift, als in levende lijve, met Rome-gerelateerde evenementen. Met dit nummer hopen we (om in de sfeer van het reizen te blijven) in ieder geval een nieuwe mijlpaal te hebben bereikt. Het is niet alleen dikker dan ooit (de reden waarom het als 'dubbelnummer' verschijnt) maar ook diverser en wederom beeldrijker dan voorheen. Die ontwikkeling wordt gedragen door steeds meer talentvolle medewerkers, enthousiaste auteurs en een (hopelijk) tevreden en groeiende schare lezers. Alle spreekwoorden over de Eeuwige Stad ten spijt is Roma Aeterna natuurlijk nog maar net begonnen. Wat nog in het verschiet ligt zult u spoedig van ons horen; ondertussen hopen wij ook vooral van u te horen, mocht u een papieren exemplaar willen bestellen of met ons willen delen wat u van dit nummer vindt en hoe het eventueel nog beter zou kunnen. Ook zijn we altijd op zoek naar nieuwe lezers. Zeg het voort! We wensen u in ieder geval veel inspiratie toe voor nog vele reizen naar Rome. namens de hele redactie, Marleen Termeer & Raphael Hunsucker 1. De spreuk komt voor in het Liber Parabolarum van Alain de Lille (1175), aldaar 591, in de vorm mille viae ducunt homines per saecula Romam (“duizend wegen leiden mensen voor altijd naar Rome”). 2. Plutarchus, Galba 24.4. 3. Zie D. den Hengst, ‘Keizer Constantius II Augustus bezoekt Rome (357 n.Chr.)’, in: C. Hupperts en E. Jans (ed.), Laus Romae. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Rome (Leeuwarden 2010) 73-81, D. den Hengst, ‘Twee keizerlijke bezoeken aan Rome’, Hermeneus 78 (2006) 335-345, online via http://images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang 78/7805/7805. pdf en A. Hereijgers, Ammianus en Rome - een alternatieve interpretatie (doctoraalscriptie Nijmegen 1996), online via http:// home.xmsnet.nl/adhereijgers/Ammianus/Ammianus en Rome, een alternatieve interpretatie.pdf , met de relevante passage plus vertaling op p. 86. Verdere achtergronden bij P. Barceló, Constantius II. und seine Zeit (Stuttgart 2004) 139-145 en P. Liverani, ‘Osservazioni sui rostri del Foro Romano in età tardoantica’, in: A. Leone, D. Palombi en S. Walker (ed.), Res bene gestae (Roma 2007) [=Lexicon Topographicum Urbis Romae, Suppl. IV] 169-193, aldaar 172-175. 4. Tacitus, Annales XIII.54; zie H.L. van Gessel en M. d’Hane-Scheltema, 'Romeinen in Rome', Hermeneus 49 (1977) 341356, aldaar 354-356, online via http://images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang%2049/4905.pdf .
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
3
Inhoudsopgave Reizen naar Rome: klassieke dweepzucht Arthur Weststeijn
6
Aeneas in de literaire tijdmachine van Vergilius: een denkbeeldige reis door het Rome van alle tijden (Aeneis VIII.26 - 369) Raphael Hunsucker
14
Vertrek uit een verwoeste stad Het afscheid van Rome in Rutilius Claudius Namatianus' De reditu suo Evelien Roels
34
Getekend reisverslag Menno Balm
46
Thuiskomen in Rome 54 Vraaggesprek met Antoine Bodar Raphael Hunsucker en Ties Verhoeven Op zoek naar de verblijfplaats van een middeleeuwse abt: Emo in Rome (1212) Dick de Boer
64
Beschrijvingen van Rome in de middeleeuwen: de Mirabilia urbis Romae
72
Sandra Toffolo Bezoekers van het Romeinse hof in de late middeleeuwen Kor Bosch
82
Maarten en Christina: 92 schijn en werkelijkheid in 16e/17e-eeuws Rome
Christiaan L. Caspers
Romereis op papier: 104 het perspectief op de Eeuwige Stad weerspiegeld in Joan Blaeus Admiranda Urbis Romae (1663)
Gloria Moormann
4
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Brieven uit Rome: de geleerdenreis van Hendrik Copes, 1695-‘96 Jetze Touber
116
Bewondering en/of afschuw: kunstenaars en geleerden in het 19e-eeuwse Rome Floris Meens
128
Tot de verbeelding: de ‘mythevorming’ van Rome als Eeuwige Stad door de reisgids van de 18e eeuw tot nu Jilke Golbach
138
Van kerkbezoek tot krekelgekriek Over het effect van toerisme in Rome Tessa D.M. Vrijmoed
152
Prix de Rome: prijs met een oude traditie voor jong kunsttalent Birgit Donker
158
Mohamed Keita: 164 vluchteling en fotograaf in Rome
Menno Balm
Vertrekken uit Rome: 172 modern escapisme
Arthur Weststeijn
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
5
Re i z e n
k l assieke
n a a r
R om e :
d weepzu cht
A r t h u r We s t s t e i j n
O
mne malum ab Aquilone. Romeinen hebben het altijd geweten: “alle kwaad komt uit het noorden”. Maar om dat er nou meteen in te peperen bij noordelijke gasten is ook wat overdreven, dacht paus Alexander VII. Zijn lakeien haastten zich dus naar boven in de Torre dei Venti, de observatietoren midden in het Vaticaanse Paleis, en togen snel aan het werk. In de toren stonden de vier windrichtingen verbeeld, met op de noordelijke muur de boodschap in kwestie; de lakeien deden wat hun was opgedragen en bedekten die onheilbrengende noordenwind met een dikke laag plamuur. Er werd immers hoog bezoek verwacht. Die nacht, tegen een uur of drie, gingen de poorten van het Vaticaanse paleis open en de reizigster stapte uit de koets, vermoeid en bestoft na een maandenlange tocht dwars door Europa. Ze had zich net bekeerd tot het katholieke geloof, afstand gedaan van haar troon, en nu was Christina van Zweden dan eindelijk aangekomen in de navel van de wereld. Ze ontdeed zich van haar reistenue en legde zich in koninklijk nachtgewaad te ruste bovenin de Torre dei Venti – waar niets meer herinnerde aan die kwalijke noordelijke wind. Een diplomatieke rel was afgewend. 1 Enkele dagen later, aan de vooravond van kerstmis, werd de eregast officieel welkom geheten in Rome. Met een uitgestrekt cortège vertrok Christina van het Vaticaan naar de Milvische Brug, en vanaf daar over de Via Flaminia terug de stad in. Kosten noch moeite waren gespaard om het een entree te maken die de mensheid nog tot in de eeuwigheid zou heugen. Een protestantse vorstin die katholiek was geworden: eindelijk kon het pausdom weer pronken met een symbolische overwinning! Speciaal voor de gelegenheid had de grootste kunstenaar van de eeuw, Bernini, de stadspoort op het noorden in een nieuw jasje gestoken. Bovenop de poort, uitgehakt in het marmer, prijkte na binnenkomst de verwelkoming van de paus zelf: FELICI FAUSTOQ INGRESSUI ANNO DOM MDCLV. “Voor een gelukkige en voorspoedige intocht”, het staat er nog altijd, na 360 jaar. Maar de paus moet snel spijt hebben gekregen
6
van zijn woorden. Christina bleek een bron van controverse, en haar verblijf in Rome ontaardde na verloop van tijd in spilzucht, moord en travestie. Omne malum ab Aquilone: eigenlijk had dat pontificaal op de Porta del Popolo moeten staan. (Fig. 1). Christina van Zweden was de meest aanzienlijke noorderling die in Rome ontvangen werd in tijden – en haar geschiedenis staat symbool voor de merkwaardige verhouding tussen de Eeuwige Stad en de talloze reizigers die vanuit het noorden zuidwaarts keerden door de eeuwen heen. Velen van hen kwamen en komen naar Rome uit dweepzucht, uit de illusie ook Romeinen te zijn en eigenlijk in Rome thuis te horen, de pretentie Rome beter te kennen dan hun eigen achtertuin. Zoals Montaigne, die dacht dat hij het Capitool al veel eerder gezien had dan het Louvre, de Tiber ver voor de Seine.2 Romeinen
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
laten dat soort dwepers doorgaans graag in de waan: ze ontvangen hen met alle egards en als het even kan met een welluidende inscriptie, bevestigen met veel aplomb dat Rome het centrum is van het universum, en gaan dan over tot de orde van de dag. Die houding laat zien hoezeer de geschiedenis van reizigers naar Rome een geschiedenis is van overdreven verwachtingen en wederzijds verlangen naar erkenning, van de noordeling die meent eindelijk thuis te komen in de moederschoot, en van Rome dat met graagte die rol van cittĂ madre op zich neemt. Het gevolg is, al te vaak, steriele plichtplegingen die uiteindelijk ontaarden in teleurstelling over en weer. Interessant wordt het pas als reizigers door dit verwachtingspatroon heen prikken en de hun geboden gastvrijheid op de proef stellen, als ze achter het Romeinse pleisterwerk gaan wroeten en daar de sporen aantreffen van het onderhuidse spanningsveld tussen noord
en zuid. Reizigers zoals Erasmus. Desiderius Erasmus kwam in Rome aan in het vroege voorjaar van 1509. Het had even geduurd voor hij eindelijk, als wijd en zijd beroemd geleerde, de Eeuwige Stad aandeed, maar nu, rond z’n veertigste, was het dan zover. Veel is er niet bekend van zijn intrede tot de stad, maar we mogen aannemen dat ook hij, net als zoveel noorderlingen, Rome binnenkwam door de Porta del Popolo. Toen was dat nog een stille uithoek van de stad, met een stoffig plein waar niets deed denken aan de grandeur die Christina van Zweden anderhalve eeuw later omringde. Van de grootse obelisk op het plein geen spoor: die werd pas decennia later opgericht onder Sixtus V. Het enige teken van beschaving dat Erasmus aantrof bij binnenkomst lag meteen links achter de poort, de kerk van Santa Maria del Popolo, die zojuist verbouwd was
Fig. 1: Caspar van Wittel, Piazza del Popolo, ca. 1680, gezien vanuit het noorden richting de Via del Corso.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
7
tot tempel van de Renaissance. In het bijbehorende Augustijner klooster zou het daaropvolgende jaar Martin Luther zijn intrek nemen – met alle gevolgen van dien voor de verhouding tussen Rome en het noorden. Niet voor niets werd de Porta del Popolo met de komst van Christina van Zweden een symbolische triomfpoort van het pausdom in de strijd tegen het protestantisme. (Fig. 2).
Fig. 2. Giuseppe Vasi, Piazza del Popolo, 1752, gezien vanuit het zuidwesten richting de Porta del Popolo en de Santa Maria del Popolo.
8
Maar die strijd kon Erasmus nog niet zien aankomen. Hij had iets heel anders voor ogen: kennis maken met de belangrijkste humanistische geleerden en prelaten aan het pauselijk hof. Gedurende enkele
maanden verbleef Erasmus in de stad om een indruk te krijgen van de Romeinse cultuur en geleerdheid; als gast van de Venetiaanse kardinaal Domenico Grimani werd hij ontboden in het Palazzo Venezia, hij ontmoette Giovanni de Medici, de latere paus Leo X, en woonde op Goede Vrijdag in het bijzijn van paus Julius II een mis bij in de Sixtijnse kapel. Natuurlijk viel hem ook de typische Romeinse retoriek ten deel: ‘Ieder heeft zijn eigen vaderland, maar Rome is voor alle geletterden een gemeenschappelijk vaderland, dat voedt en verheft’, zo schreef kardinaal Raffaele Riario hem vol pathos vanuit zijn stadspaleis, het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
gigantische Palazzo della Cancellaria naast het Campo de’ Fiori.3 Erasmus liet zich echter niet zo makkelijk inpalmen. Waar Luther zich tijdens zijn verblijf te Rome zou opwinden over de plaatselijke decadentie en op grond daarvan de paus typeerde als de Hoer van Babylon, daar maakte Erasmus zich vooral druk over de Romeinse humanistische mores. Jaren later, toen hij terugkeek op zijn verblijf te Rome, sprak hij nog altijd vol afkeer over de pauselijke orators en hun gekunstelde frasen in krampachtig Ciceroniaans Latijn, dat een totaal gebrek verhulde aan inhoud, diepgang en, vooral, godsvrucht. ‘Deze Romein sprak zo Romeins dat ik niets hoorde over de dood van Christus’, zo verzuchtte Erasmus over een van de sprekers die hij had moeten aanhoren op die Goede Vrijdag in het jaar 1509.4 Met die karakterisering zette hij zich duidelijk af tegen het idee van Rome als centrum van beschaving, en keerde hij de bestaande hiërarchie tussen noord en zuid diametraal ondersteboven. Erasmus (die zelf nooit in Italië in het openbaar het woord had durven voeren), was ondanks zijn geleerdheid voor velen in Rome natuurlijk een halve barbaar, want alle echte cultuur vond zijn oorsprong in Italië. Nu waagde Erasmus het om die tweedeling om te draaien: de barbaren woonden in Rome, hij, als noordeling, wist wat het ware humanisme inhield. Het werd hem allerminst in dank afgenomen. De dichter Antonio Tebaldeo sloeg namens Rome terug met een woordspelige sneer: Eras mus, vitium tibi remansit/Turpe, rodis adhuc maligne, rodis, “ooit was je een muis, Erasmus, en je hebt nog altijd de boosaardige gewoonte om te knagen”.5 Erasmus’ ongemakkelijke verhouding tot Rome had alles te maken met de onbeantwoorde verwachtingen die veel
noordelijke reizigers naar de stad parten speelden. Zoals zovelen was ook Erasmus verleid om naar Rome te komen door het lezen van klassieke teksten, maar toen hij eenmaal in de stad was aangekomen viel het bitter tegen hoeveel er van de oudheid bewaard was gebleven. ‘Rome is niet langer Rome’, schreef hij, ‘het bezit niets anders meer dan resten en ruïnes, sporen en littekens van vroegere rampspoed’.6 Het zou een Leitmotiv worden van generaties teleurgestelde Rome-reizigers: het ‘echte’ Rome, het Rome van de oudheid, was verdwenen onder het slijk van de geschiedenis en de banaliteiten van de moderne stad. Zo maakte de ene noordelijke illusie, die van ook Romein te zijn, plaats voor een andere: de illusie beter te weten dan de Romeinen zelf hoe Rome er eigenlijk uit zou moeten zien. Tot op de dag van vandaag gaan hordes reizigers uit het noorden gebukt onder die aanname. Toch kon juist de verbitterde constatering dat het oude Rome vergaan is een reden worden om naar Rome te reizen. Justus Lipsius, die in 1568 als twintigjarige in Rome aankwam en er twee jaar bleef plakken, keek na zijn terugkeer in het noorden met weemoed terug op dat verblijf. Hij was weliswaar, net als Erasmus, weinig onder de indruk geraakt van de Italiaanse wetenschap (‘Wat denken die Italianen eigenlijk?’, verzuchtte hij later: ‘Dat al de transalpijnse volkeren idioot zijn?’),7 en ook de plaatselijke bevolking, en dan met name het vrouwelijke deel, kon niet bepaald rekenen op zijn waardering: ‘Onder de mannen zijnder veele loose en slim in ‘t veynsen; en onder de vrouwen schoone, doch dertele en wellustige’, zo waarschuwde hij, inmiddels gevierd docent, de aanstaande reiziger naar het zuiden die hem om raad vroeg.8 Reizen door Italië betekent laveren tussen die mannelijke Scylla en vrouwelijke
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
9
Fig. 3. Giovanni Battista Piranesi, Veduta della Piazza del Popolo, 1748, gezien vanuit het noorden richting de Via del Corso.
10
Charybdis, zei Lipsius: ‘en op dat ghy dese twee gevaren ontzeylt, soo is u niet alleen voorsichtigheydt, maer oock gheluck noodigh’. Hij wilde zijn discipelen echter niet teveel angst op het hart jagen, want een reis naar Italië, en dan vooral naar Rome, was volgens Lipsius een essentieel onderdeel van een goede opvoeding en een goed leven. Juist
omdat het ‘echte’, klassieke Rome niet meer bestond had een bezoek aan Rome onvergelijkbare waarde. Die conclusie baseerde Lipsius op een uitgebreide uiteenzetting van de ars peregrinandi. Reizen, schreef hij, is een bron en teken van deugd: ‘Die slechte en geringe Zieltjes, blyven t’huys sitten,
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
en zijn gehecht aen haer aerde: die is Goddelijcker, die den Hemel naevolght, en vermaeck schept in de beweging. Daerom hebben in oude en oock in onse eeuw’ d’uytstekende mannen ghereyst’. Goed op reis gaan vereist echter wel een bepaalde mentaliteit: ‘Men lette hier, dat dat geschiede niet alleen met vermaeck, maer oock met vrucht: een yeder kan wel swieren en snuffelen; weynige ondersoecken en leeren; dat is, recht reysen’. Utilitas vermengd met voluptas, nut gekoppeld aan genot: dat moet het doel zijn van iedere reis. En geen land dat zich daar beter voor leent dan Italië, juist omdat Italië, met al zijn verleidingen, een kweekschool biedt voor ware deugdzaamheid. Deels is die deugd een praktische eigenschap, de kunst van pragmatisme en aanpassingsvermogen: ‘Weest een Romeyn onder de Romeynen, een Grieck onder de Griecken’, zo adviseert Lipsius. ‘Ick rade u tot eenighe kleyne en onnoosele veynsingen, niet om and’re te behaghen, maer om, als ‘t noodigh is, u herte te bedecken. Onthou u, in Italien dese dry dinghen: Hebt een open aensicht, een spaersame tong en een gheslooten hert’. Maar naast die verhullende vaardigheden biedt een reis door Italië ook meer ideële, filosofische verrijking door de fysieke confrontatie met de oudheid: ‘Hoe grooten en wat een heymelijcken vreughd steeckter in die aenschouwingh!’, roept Lipsius uit, ‘als die groote Geesten sich niet alleen aen onse gedachten, maer oock by nae aen onse oogen vertoonen, en dat wy die aerde, die sy soo dickmaels gedruckt hebben, selfs bewandelen’. In Italië kom je als reiziger oog in oog te staan met de klassieken, je loopt er in de voetsporen van de oudheid, en daarom biedt de Italië-reis een unieke leerschool in kennis. Dat geldt vooral voor Rome, waar iedere reis dient te beginnen, zegt Lipsius (ook al moet je er vooral niet te lang blijven, want de lucht is er net zo
ongezond als de zeden). En paradoxaal genoeg is Rome juist zo’n belangrijke bestemming omdat de oudheid er niet meer in alle glorie te zien is. Het klassieke Rome is vergaan, vermalen in de molen van de geschiedenis – zoals al het stoffelijke gedoemd is om tot stof te wederkeren. Al wat rest is het idee Rome, de ideële weerslag van de oudheid in teksten, die de tand des tijds hebben doorstaan. Daarom biedt Rome een dubbele les: een les in bescheidenheid, in het besef dat zelfs het grootste rijk op aarde onderhevig is geraakt aan verval; maar ook een les in het tijdloze belang van ideeën en de kracht van het geschreven woord, dat sterker blijkt dan steen. Het uiteindelijke resultaat van deze gedachtegang is volgens Lipsius niet gespeend van melancholie. Zoals hij schreef in een brief op rijm aan zijn vriend Janus Lernutius, die op weg was van Pavia naar Rome: Et dicens lacrumans: in Roma quaerere Romam cogimur, “En al wenend zal je zeggen: we worden gedwongen in Rome naar Rome op zoek te gaan”.9 De positieve connotatie van dat inzicht was niet allen gegeven. Lipsius’ adviezen hadden veel impact op de ontwikkeling van de Grand Tour tot ver in de achttiende eeuw, maar niet iedere noordelijke reiziger zag in een bezoek aan Rome een volmaakte combinatie van nut en genot zoals Lipsius dat beoogde. De Schotse schrijver Tobias Smolett, die in 1763 zijn vaderland had verlaten voor een reis door Frankrijk en Italië, kwam na meer dan een jaar mopperen eindelijk aan in Rome. Smolett vond dat hele reizen maar niks (want thuis was alles veel beter), en hij klaagde steen en been over wat hij onderweg tegenkwam, de steden, de mensen, het eten. Toch was zelfs hij onder de indruk toen hij Rome binnenliep via de Porta del Popolo. ‘Such an august entrance cannot fail to impress a stranger with a sublime
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
11
idea of this venerable city’, schreef hij in zijn reisverslag. (Fig. 3). Maar daar bleef het ook bij – en snel viel Smolett weer terug in zijn gewoonlijke geklaag. Rome was een vreselijk smerige stad, vol met smerige mensen (en dat ondanks al die fonteinen); de Romeinen hadden geen idee hoe je een mooie tuin moest aanleggen (dat konden ze veel beter in Buckinghamshire), en de Tiber bleek, ‘in comparison with the Thames, no more than an inconsiderable stream, foul, deep, and rapid’. En ook de resten van de oudheid konden Smolett nauwelijks bekoren. Eenmaal aangekomen bij het Pantheon schreef hij: ‘I was much disappointed at the sight of the Pantheon, which, after all that has been said of it, looks like a huge cockpit, open at top’. Wie bouwt er nou een gebouw met een gat in het dak?, verzuchtte Smolett. ‘It must be very inconvenient and disagreeable to those who go to church below, to be exposed to the rain in wet weather, which must also render it very damp and unwholesome. I visited it several times, and each time it looked more and more gloomy and sepulchral’.10 Die domme Romeinen ook: zo’n oculus beschermt natuurlijk nooit tegen de regen! Enkel een Schot die tot dat briljante inzicht komt. Toch blijken zelfs Schotten niet bestand tegen de verleidingen waarmee Rome noordelijke reizigers steeds weer om haar vinger windt. In diezelfde maand dat Smolett in Rome was, oktober 1764, kwam ook zijn landgenoot Edward Gibbon aan in de stad. Later in zijn autobiografie deed Gibbon zijn uiterste best om zijn dweepzucht van dat moment te verbloemen met noordelijke nuchterheid – maar tevergeefs: ‘My temper is not very susceptible of enthusiasm, and the enthusiasm which I do not feel, I have ever scorned to affect’, schreef hij. ‘But, at the distance of twentyfive years, I can neither forget nor express the strong emotions which agitated my mind as I first approached and entered
12
the eternal city. After a sleepless night, I trod, with a lofty step, the ruins of the Forum; each memorable spot where Romulus stood, or Tully spoke, or Caesar fell, was at once present to my eye; and several days of intoxication were lost or enjoyed before I could descend to a cool and minute investigation’.11 Zoals zovelen voor en na hem meende Gibbon tot haast orgastische hoogten te stijgen toen hij dan eindelijk rondliep over het Romeinse plaveisel, toen hij eindelijk de klassieke teksten die hij zo goed kende kon situeren tussen de fysieke resten van de oudheid. Daarmee deed Gibbon in wezen precies wat Lipsius had aangeraden: hij ging, al dan niet in tranen, op zoek naar Rome in Rome. En hij vond het. Op het Capitool, uitkijkend over de ruïnes van het Forum, hoorde hij op een gegeven moment de blootvoetse monniken van de Santa Maria in Aracoeli vespers zingen. Toen begon het Gibbon te dagen: de ruïnes van de klassieke beschaving en het klaaglijke gezang van het Christendom waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. De kiem was gelegd voor Gibbons meesterwerk, The Decline and Fall of the Roman Empire (1776). Dweepzucht met de oudheid omgezet in inspiratie door verval: het zou de ultieme weerslag worden van de tijdloze confrontatie tussen Rome en de reiziger uit het noorden.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
1. Zie Pietro Sforza Pallavicino, Descrizione del primo viaggio fatto a Roma dalla Regina di Svezia Christina Maria (Roma 1838) 60-67. 2. Michel de Montaigne, ‘De la vanité’, in: Les Essais, ed. J. Balsamo, C. Magnien-Simonin, M. Magnien (Paris 2007) III.9, 1042: ‘Or j’ay esté nourry dés mon enfance avec ceux icy; j’ay eu connoissance des affaires de Romme, long temps avant que je l’aye eue de ceux de ma maison: je sçavois le Capitole et son plant avant que je sceusse le Louvre, et le Tibre avant la Seine.’ 3. De correspondentie van Desiderius Erasmus 3: Brieven 298-445, vert. M.J. Steens (Rotterdam 2006) 126. [‘Aliis alia patria est; Roma communis literatorum omnium et patria est et altrix et evectrix.’] 4. Erasmus, Ciceronianus, sive de optimo genere dicendi (Oxford 1693) 89: ‘Tam Romane dixit Romanus ille, ut nihil audirem de morte Christi.’ Voor commentaar, zie Jozef IJsewijn, ‘Erasmus in Rome: a Clash of Humanist Cultures?’, in: C. M. Murphy, H. Gibaud, M. A. Di Cesare (ed.), Miscellanea Moreana. Essays for Germain Marc’hadour [Medieval and Renaissance Texts and Studies, 61] (Binghamton, N.Y. 1989) 139-151; en Luca d’Ascia, Erasmo e l’Umanesimo romano (Firenze 1991). 5. Geciteerd in Ingrid Rowland, The Culture of the High Renaissance. Ancients and Moderns in SixteenthCentury Rome (Cambridge 1998) 321, noot 136. 6. Erasmus, Ciceronianus, 190: ‘postremo Roma Roma non est, nihil habens praeter ruinas ruderaque, priscae calamitatis cicatrices ac vestigia.’ 7. Geciteerd in Jan Papy, ‘Justus Lipsius, Rome en de Romereis: zoektocht naar een oude mythe?’, Kleio 26, 3 (1997) 111-126, aldaar 116. [“Quid sibi volunt Itali? Transalpinos omnes esse fungos?”] 8. Justus Lipsius, ‘Een groot oordeel van dien grooten en uytsteeckenden Justus Lipsius, over het Reysen’, in: Wegh-Wyser, Vertoonende de besonderste vremde vermaecklijckheden die in t Reysen door Vranckryck en eenige aengrensende Landen te sien zijn (Amsterdam 1647). Het betreft de Nederlandse vertaling van Lipsius’ Epistola de fructu peregrinandi et praesertim in Italia uit 1578, gericht aan Philippe de Lannoy. 9. Geciteerd in Papy, (1997), 122-123. 10. Tobias Smolett, Travels Through France and Italy (London en New York 2010) 250-251, 266-267. 11. The Autobiography of Edward Gibbon, ed. John, Lord Sheffield (New York 1846) 167. Afbeeldingen: Fig. 1: : www.hadrianus.it Fig. 2: Wikimedia Commons (http://commons. wikimedia.org/wiki/File:Piazza_del_Popolo_ Giuseppe_Vasi_1752.jpg) Fig. 3: Wikimedia Commons (http://commons. wikimedia.org/wiki/File:Piranesi-16025.jpg)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
13
Aeneas in de literaire tijdmachine van Vergilius:
een denkbeeldige reis door het Rome van alle tijden (Aeneis VIII.26-369) Raphael Hunsucker
D
e Romeinse dichter Vergilius, die actief was in de vroege regeringsperiode van keizer Augustus,1 heeft in boek VIII van zijn Aeneis een episode opgenomen die alles weg heeft van een ‘toeristisch’ bezoek aan Rome – zij het dat het bezoek zich eeuwen voor de stichting van de stad afspeelt. In een beroemde passage bezoekt de Trojaan Aeneas de plek van het toekomstige Rome. Volgens onze moderne tijdrekening speelt deze episode zich af in de vroege 12e eeuw v.Chr., enige tijd na het einde van de legendarische Trojaanse oorlog. Een ietwat paradoxale episode dus: hoe kan Aeneas Rome bezoeken nog voor de stad goed en wel gesticht is? Dit artikel beoogt in kort bestek die paradox te ontrafelen en te laten zien dat Vergilius’ beschrijving van Aeneas’ bezoek aan Rome niet alleen bepalend is geweest voor de identiteit van de Romeinen zelf, maar ook voor de percepties van talloze latere reizigers. Dat maakt de passage, nog los van de intrinsieke literaire waarde ervan, ook nu nog voor elke Romereiziger de moeite waard. Uiteraard is de passage al vaker behandeld, zij het soms wat te veel als op zichzelf staande episode.2 In plaats van de passage uit zijn context te lichten zal ik juist proberen haar zoveel mogelijk te behandelen als deel van het complexe geheel waarin ze is ingebed: de Aeneis van Vergilius en het Augusteïsche Rome.3 1. Heden en verleden vermengd: mythe en geschiedenis in de Aeneis In zijn Aeneis (een monumentaal episch gedicht in het Latijn, in 12 boeken, gecomponeerd in de jaren 29-19 v.Chr.) bezingt Vergilius de lotgevallen van de Trojaanse vluchteling Aeneas, die na de val van Troje en veel omzwervingen later in Latium aanbelandt, zijn door het lot bepaalde bestemming. De eerste zes boeken van de Aeneis, grofweg gemodelleerd naar de Odyssee van Homerus, bevatten Aeneas’ tocht van Troje naar Italië, via Griekenland, Carthago en Sicilië. De tweede helft (boek VII-XII) is Vergilius’ Romeinse antwoord op de Ilias, in die zin dat ze vooral in het teken staat van de ‘tweede Trojaanse oorlog’ die Aeneas met de inheemse stammen in Latium moet voeren.4
14
In de eerste helft (ook wel ‘hexade’ genoemd) raakt de titelheld in allerlei mythische oorden verzeild, zoals de onderwereld en het gebied van de cycloop Polyphemus. Maar hij bezoekt ook enkele ‘historische’ plaatsen, waar het mythische verleden van Aeneas en het heden van Vergilius (en Augustus) vrolijk in elkaar overlopen. Zo richt Aeneas een zegeteken op in Actium (Aeneis III.278-288), waar Augustus in 31 v.Chr. zijn grote overwinning op Marcus Antonius en Cleopatra had behaald. Recente historische gebeurtenissen worden door de dichter Fig. 1: Ferdinand Bol, Aeneas bij Latinus, ca. 1661 ca. 1664, olieverf op doek, 218 × 232 cm, Rijksmuseum (geschilderd in opdracht van de Amsterdamse Admiraliteit).
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
15
dus op de mythologische wereldkaart geprojecteerd. Anderzijds krijgen mythische episodes een plekje op de eigentijdse wereldkaart. In boek III bezoekt Aeneas het ietwat naargeestige “mini-Troje” (III.349) dat Helenus en Andromache aan de kust van WestGriekenland hebben nagebouwd, op een plek die in het gedicht wordt geïdentificeerd met Buthrotum, een Romeinse kolonie uit de tijd van Julius Caesar. In beide episodes lopen het mythische verleden en het heden op één plek door elkaar, waarbij zowel het verleden als het heden van die plek aan betekenis winnen. Dat geldt ook voor de twee passages uit de eerste hexade die het meest vooruitwijzen naar Aeneas’ bezoek aan Rome in boek VIII. Zijn tocht door de onderwereld in het zesde boek, waar Aeneas een stoet toekomstige Romeinse helden aan zich voorbij ziet trekken, is een soort metafysische rondleiding door de Romeinse geschiedenis (VI.752-892). Aeneas ziet allerlei figuren wier rol hij niet goed kan plaatsen, zoals Romulus en Augustus, maar het publiek uit de tijd van Vergilius kijkt met hem mee (net als alle latere lezers) en begrijpt het des te beter; dat is uiteindelijk de functie van dergelijke passages. De Aeneis speelt zich af in mythische oertijd, maar door een scala aan literaire kunstgrepen heeft het gedicht ook van alles te zeggen over het Augusteïsche heden. Dat gaat soms op buitengewoon subtiele wijze. In boek I raken Aeneas en de zijnen verzeild in een verschrikkelijke storm en spoelen ze aan bij Carthago, zojuist door koningin Dido gesticht. Vergilius beschrijft hoe Aeneas de stad in aanbouw vol bewondering gadeslaat (I.419-429). Hier komen we voor het eerst een ‘toeristische’ Aeneas tegen, die niet alleen het heden, maar ook het verleden van de plek in ogenschouw neemt: (I.421-422).5 miratur molem Aeneas, magalia quondam, miratur portas strepitumque et strata viarum
16
(‘Aeneas bewondert de hoge gebouwen - op de plaats van vroegere hutten -, hij verbaast zich over de poorten, het plaveisel der straten en het rumoer.’) Het contrast tussen heden (‘hoge gebouwen’) en verleden (‘vroegere hutten’) draagt bij aan de grootsheid van hetgeen Aeneas bewondert: een techniek die Vergilius ook in de beschrijving van Aeneas’ bezoek aan Rome weer toepast. Maar deze passage heeft ook van alles met Augusteïsche heden te maken; met de toekomst dus eigenlijk, vanuit Aeneas’ perspectief. Meer dan een eeuw na de verwoesting van Carthago door de Romeinen in 146 v.Chr. (een historische gebeurtenis die in de Aeneis ook van een mythologisch fundament wordt voorzien), had Augustus in 29 v.Chr. namelijk een Romeinse kolonie laten stichten op de plek van Rome’s voormalige aartsvijand.6 Op het moment dat Vergilius de Aeneis componeerde was Carthago dus net opnieuw gesticht, en het heeft er alles van weg dat Vergilius’ beschrijving van de stichting van het oorspronkelijke Carthago, zoals aanschouwd door Aeneas, alludeert op die recente historische gebeurtenis.7 Het wordt zelfs nog mooier wanneer Aeneas door Vergilius wordt voorgesteld als medestichter van het Carthago van koningin Dido (Aeneis IV.259-267): zo is de Trojaanse held ook in dat opzicht een voorganger van zijn verre nazaat, Augustus.8 De Aeneis speelt dus met het heden en het verleden van het Romeinse publiek, waarbij het perspectief van Aeneas (voor wie de Augusteïsche tijd in de verre toekomst ligt) en dat van de lezer (voor wie het heden van Aeneas in het verst mogelijke verleden ligt) voortdurend door elkaar lopen. 2. Aeneas’ aankomst in Latium en het latere Rome: een onverwachte voorgeschiedenis Aeneas is dus een doorgewinterde reiziger (zijn reisdoel bovendien helder voor ogen na een hele reeks profetieën)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
als de plek van Rome zelf in zicht begint te komen. Ook de lezer heeft inmiddels goed kunnen oefenen in het herkennen van mythische en contemporaine gelaagdheid op de plekken die Aeneas aandoet op zijn tochten.9 Die herkenning berustte wel vooral op de capaciteit van de lezer om het contemporaine belang van de behandelde plaatsen in zijn gedachten op te roepen: Vergilius benoemt de eigentijdse rol van Actium of Carthago nog niet expliciet. Dat verandert drastisch wanneer Aeneas in de buurt van Rome komt. Ik zal zijn aankomst in het toekomstige Rome stapsgewijs behandelen door steeds korte stukjes van Vergilius’ beschrijving op volgorde te behandelen, afgewisseld met achtergrondinformatie over de historische en culturele context.
Aeneis)
Aan het begin van boek VII gaat onze held met zijn schepen aan land bij de monding van de Tiber. Eerst worden de Trojanen gastvrij ontvangen door de inheemse koning Latinus, die in Aeneas zijn door een orakel voorspelde buitenlandse schoonzoon herkent. (Fig. 1). Alles lijkt koek en ei, tot de vertoornde godin Juno roet in het eten gooit en de inheemse Latijnen ophitst tegen de Trojanen. Het achtste boek begint op het moment dat de door de Sibylle voorspelde herhaling van de Trojaanse oorlog in Latium op uitbreken staat. Om de dreiging van de Latijnse overmacht het hoofd te bieden moet Aeneas naarstig op zoek naar bondgenoten in de strijd. Aan het begin van boek VI had de Sibylle van Cumae, een profetische priesteres van Apollo, al verkondigd dat hulp uit onverwachte hoek zou komen: ‘De eerste weg naar behoud – wat gij het minst verwacht – zal worden geopend vanuit een Griekse stad’ (via prima salutis / (quod minime reris) Graia pandetur ab urbe, VI.9697).
Aeneas weet nu waar hij naartoe moet: de stad Pallanteum, bewoond door Arcadiërs en hun koning Euander. Hij weet ook dat hij in zekere zin bij lotgenoten te rade gaat: net als de Trojanen zijn de Arcadiërs als ballingen uit hun thuisland gevlucht, en net als de Trojanen, die een nieuw Troje proberen te laten herrijzen, hebben zij een Italische variant van hun moederstad Pallanteum gesticht. Beiden worden ze bedreigd door een gemeenschappelijke vijand, de Latijnen.
Het is nacht, en Aeneas krijgt meer details over zijn onverwachte bondgenoot in een voorspelling van de riviergod Tiberinus: (51-56; vanaf nu verwijzen alle regelnummers naar boek VIII van de
Arcades his oris, genus a Pallante profectum, qui regem Euandrum comites, qui signa [secuti, delegere locum et posuere in montibus urbem Pallantis proavi de nomine Pallanteum. hi bellum adsidue ducunt cum gente Latina; hos castris adhibe socios et foedera iunge. (‘Arcadische mannen, een volk afstammend van Pallas, die hun koning Euander en zijn standaard volgden, kozen aan deze kust zich een plaats en bouwden in de bergen een stad, die zij naar hun voorvader Pallas Pallanteum hebben genoemd. Zij leven in voortdurende oorlog met het Latijnse volk. Nodig hen als bondgenoot uit tot uw kamp en sluit met hen een verbond.’)
Met goddelijke hulp van de Tiber bereiken de Trojanen rond het middaguur hun bestemming: (97-101) sol medium caeli conscenderat igneus orbem cum muros arcemque procul ac rara [domorum tecta vident, quae nunc Romana potentia [caelo aequavit, tum res inopes Euandrus habebat. ocius advertunt proras urbique propinquant. (‘Reeds had de gloeiende zon de helft van zijn baan aan de hemel bestegen, of zij zagen van verre muren en burcht en enkele daken van huizen, die thans de macht van Rome tot aan de hemel verheft, toen het arme bezit van koning
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
17
Fig. 2: Resten van het podium van de Ara Maxima in de crypte van de Santa Maria in Cosmedin, afkomstig van de herbouw in de 1e eeuw n.Chr.
Euander. Zij wendden snel de steven tot dichtbij de stad.’) Nu blijkt voor het eerst onomstotelijk wat het Romeinse publiek uit Vergilius’ tijd ongetwijfeld al zag aankomen: de stad van Euander ligt precies op de plek van het latere Rome. Tiberinus’ vermelding dat de Arcadiërs ‘in de bergen een stad bouwden‘ en dat ze die ‘naar hun voorvader Pallas Pallanteum hebben genoemd’ had ook al kunnen doen vermoeden dat het om de goed gelegen zeven heuvels ging waar ooit Rome zou verrijzen, en om één heuvel in het bijzonder: de Palatijn. De geschiedschrijver Livius, een tijdgenoot van Vergilius, maakt immers in het eerste boek van zijn Ab urbe condita, dat rond 25 v.Chr. is gepubliceerd, melding van een expliciete etymologische connectie tussen Pallanteum en Palatium (de Latijnse naam van de Palatijn).10 We moeten ons dus voorstellen dat Vergilius en de andere Augusteïsche auteurs de nederzetting van Euander op de Palatijn situeren, in het hart van het Rome van hun tijd. 3. Pallanteum en Rome vergeleken: identificatie en contrast Met Aeneas’ aankomst in Rome betreden we, veel meer nog dan bij zijn bezoek aan eerdere Augusteïsche plaatsen, voor de antieke lezer uitermate bekend terrein. Vanaf nu vervlecht Vergilius heden en verleden tot een (voor ons) soms onontwarbaar geheel. Omdat de moderne lezer allerlei kennis van beide achtergronden mist die bij de antieke lezer vanzelfsprekend was en onontbeerlijk is voor een goed begrip van de passage, zal ik de techniek die Vergilius in het vervolg toepast eerst iets nader toelichten en contextualiseren. Er is in de eerste plaats een topografische overeenkomst tussen de eigentijdse wereld van Vergilius en het allervroegste verleden: de plaatsen die iedereen in Rome kent waren toen al, lang voor de stichting van de stad, het toneel van allerlei (pseudo-)historische
18
gebeurtenissen. Vergilius maakt een duidelijke vergelijking tussen Rome in zijn eigen tijd (het woord nunc, ‘thans’, in vers 99) en dezelfde plek in de tijd van Euander (het woord tum, ‘toen’, in vers 100). Deze techniek, waarbij de dichter twee verschillende chronologische lagen op één plek met elkaar identificeert, kunnen we ‘identificatie’ noemen. Die identificatie wordt nu niet meer aan het creatieve begrip van de lezer overgelaten (zoals in Carthago of Actium), maar (voor het eerst) door de dichter zelf expliciet gemaakt. De held van het epos is in Rome aangekomen en het feest van herkenning is niet meer te stoppen. In de tweede plaats is er echter, los van de topografische overeenkomst, en in tegenstelling tot de eerdere episodes in de boeken I-VI, vooral sprake van een enorme discrepantie, een groot contrast tussen ‘toen’ en ‘nu’. De Trojanen zien ‘enkele daken van huizen’, ‘die thans de macht van Rome tot aan de hemel verheft’. Dat contrast wordt nog eens versterkt door de toevoeging ‘toen het arme bezit van koning Euander’. Dit contrast is ook bij Livius terug te vinden, bijvoorbeeld wanneer hij de aanblik van het toekomstige Rome beschrijft op het moment dat de baby’tjes Romulus en Remus daar aanspoelen in hun mandje (Ab urbe condita I.4.6). De enige menselijke aanwezigheid op de plek wordt gevormd door herders die er in eenzame hutjes wonen: niets dat in de buurt komt van een stad (urbs), zoals Vergilius de nederzetting van Euander consequent aanduidt.11 Bij Livius is het contrast tussen ‘toen’ en ‘nu’, tussen (in de Ab urbe condita) kort voor 753 v.Chr. en de Augusteïsche tijd, dus nog groter dan bij Vergilius. Waar Aeneas een weliswaar bescheiden en primitieve, maar toch volwaardige stad betreedt op de heuvels aan de Tiber, treffen Romulus en Remus bij Livius eeuwen later een volmaakte pastorale wildernis aan. Geen spoor meer van de stad van Euander. Dat geeft Vergilius’ voorstelling van zaken extra reliëf: hij schildert Pallanteum als
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
19
een echt proto-Rome, een primitieve oerversie van de machtige stad die later op dezelfde plek zal verrijzen. Alle verschillen daargelaten is er dus vooral sprake van identificatie: de Trojanen zien de huizen, ‘die thans de macht van Rome tot aan de hemel verheft’. Een dergelijke spanning tussen overeenkomst en verschil, tussen identificatie en contrastwerking, uit zich ook op andere terreinen dan de topografie. Ze heeft bijvoorbeeld ook een sterke literaire component. Zoals gezegd is de Aeneis deels gemodelleerd op de Homerische gedichten, en de invloed van het model geldt niet alleen voor de overkoepelende structuur, maar zeker ook voor individuele passages (een fenomeen dat we aanduiden met de moderne term ‘intertekstualiteit’). Hoe komt dit terug in het verhaal? Op het moment dat Trojanen aanmonsteren zijn de Arcadiërs “toevallig” bezig met hun jaarlijkse offerfeest voor Hercules, in een woud voor de poorten van de stad (102-104). Vergelijk het met een argeloze moderne toerist die toevallig op Koningsdag in Amsterdam of tijdens een heiligverklaring in Rome belandt: Aeneas valt met zijn neus in de boter. Maar toeval bestaat niet, uiteraard, en zeker niet in Vergilius’ Aeneis. Vergilius’ beschrijving van de aankomst van Aeneas gaat terug op Homerus’ beschrijving van de aankomst van (Odysseus’ zoon) Telemachus in Pylos, in boek III van de Odyssee.12 Ook daar is de oude lokale koning, Nestor, net bezig met een groots offerfeest. Dit is de literaire achtergrond, en ook hier is er sprake van identificatie – en contrast. Er is namelijk, typisch voor Vergilius, meer aan de hand dan een simpel offerfeest. De plek waar het offer wordt gevierd (voor de stad in een woud, uiteraard ergens langs de Tiber, waar Aeneas aan land komt) en de godheid aan wie wordt geofferd (Hercules) laten er geen misverstand over bestaan: het gaat om het offer bij de Ara Maxima, een groot
20
Fig. 3: Cornelis Galle (I), Aeneas in Italia ab Euandro hospitio exceptus/Aeneas accepteert de gastvrijheid van Evander in Italië; intocht van Ferdinand te Gent in 1635 (nr. 17), 1635 - 1636 en/ of 1675 – 1685, prent naar schilderij van Nicolas de Liemaker, naar ontwerp van Peter Paul Rubens, 36,3 × 27,2 cm, Rijksmuseum (blad nr. 17 in een geheel van 42 platen die de uitgave van de beschrijving van de intocht van de Kardinaal Infant Ferdinand van Oostenrijk te Gent op 28 januari 1635 als de nieuwe landvoogd voor de Spaanse Nederlanden illustreren, oorspronkelijk verschenen in: Guillielmus Becanus, Serenissimi principis Ferdinandi Hispaniarum infantis S.R.E. cardinalis triumphalis introitus in Flandriae metropolim Gandavum (Antwerpen 1636)).
altaar ten noordwesten van de Circus Maximus, jaarlijks op 12 augustus uitgevoerd door de Romeinen (fig 2). Deze oude cultus van Hercules wordt door zowel Vergilius als Livius op Euander teruggevoerd, maar Vergilius gaat opnieuw veel verder dan Livius.13 De dichter laat ons zien hoe Aeneas ‘live’ meemaakt (en wij met hem) dat een van de naar verluidt oudste culten van het latere Rome wordt uitgevoerd door de Griekse oerkoning die die cultus, nog voor de stichting van de stad, in Latium had ingevoerd. Een knap staaltje literaire ‘aetiologie’, zoals dat heet, waarvan er nog veel meer zullen volgen.14 Het verre verleden van Euander en het heden van Vergilius en Augustus worden dus niet alleen door topografische identificatie, maar ook door een overlap in (rituele) tijd aan elkaar gekoppeld: het moment dat Aeneas aankomt is een overbekend ‘tijdstip‘ in het heden, met een centrale plaats op de Romeinse religieuze kalender. Vergilius’ (ideale) lezer heeft dus meerdere achtergronden in zijn hoofd (historische, literaire en topografische) waartegen hij het verhaal kan lezen.15 Het feit dat al die achtergronden een rol spelen bij de interpretatie van de tekst maakt dit ook voor de moderne lezer zo’n uitdagende passage. De verschillen met Livius zijn bovendien instructief:16 Vergilius voegt een bijzondere episode toe aan de vroegste bewonings- en beschavingsgeschiedenis van de zeven heuvels. Ook vóór de stichting van Rome door Romulus was er al een volwaardige
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
21
stad, waarin bovendien niet Aeneas, de stamvader van het Romeinse volk, maar de Arcadiër Euander de hoofdrol speelt. Dat zet in zekere zin het traditionele beeld van de stichting van Rome op zijn kop: hoe kan Romulus de stichter zijn van een stad die feitelijk al bestond, of heeft bestaan? Die vraag komt hieronder aan de orde; eerst nog iets over het belang van topografie. 4. Aeneas op Romeinse bodem: het belang van topografie Over het belang van topografie voor het herkennen van historische gelaagdheid heb ik het al gehad. Er speelt echter nog meer; laat ik dat met een voorbeeld uit het vervolg van de passage illustreren. Het hele eerste deel van Vergilius’ beschrijving van Aeneas’ aankomst in Pallanteum (102-305) draait om het offerfeest voor Hercules. Aeneas maakt het ritueel niet alleen zelf mee, maar krijgt van de oude Euander ook de volledige geschiedenis van de cultus te horen. Vergilius stelt ons geduld danig op de proef;17 als een typische toeristengids begint Euander onverstoorbaar bij het vroegste begin. (Fig. 3) Het interessante is dat Hercules’ aanwezigheid in Rome aan een fysieke plek blijkt te zijn gekoppeld, die door Euander aan Aeneas wordt aangewezen om (heel didactisch) zijn lange uitweiding over Hercules te introduceren (185-197).18 We maken hiervoor de eerste keer kennis met het procedé, dat een fysieke plek de aanleiding vormt voor de historische uiteenzetting. Dat is meer dan een toevallige kunstgreep en past goed bij de Romeinse beleving van de eigen geschiedenis zoals die door Catherine Edwards wordt beschreven:19 ‘Topography, for Romans, perhaps played a greater role than chronology in making sense of the past. Past time was conflated and places became vehicles for a kind of non-sequential history (…)’.
22
In tegenstelling tot onze moderne geschiedbeschouwing, die uitgaat van jaartallen, was de antieke Romeinse visie op het verleden dus veel meer gekoppeld aan fysieke plaatsen. Niet chronologie maar topografie is het leidende ordeningsprincipe van de geschiedenis. Dat verklaart ook waarom Vergilius zo makkelijk heen en weer kan schakelen tussen twee totaal verschillende historische lagen op één plek, terwijl zo’n grote chronologische sprong voor ons geforceerd over kan komen. Iets om in gedachten te houden bij de rondleiding die Aeneas krijgt in de hierop volgende passage. 5. De Eeuwige Stad tussen twee Gouden Eeuwen Na alle vertragende uitweidingen (zowel in de Aeneis als in dit artikel, eigenlijk) is het moment waarop de lezer lang heeft zitten wachten ten slotte aangebroken: na het voltooien van de offerplechtigheden gaan Aeneas en Euander ad urbem (306), ‘naar de stad’. De oude man gaat Aeneas en zijn eigen zoon Pallas voor en vult de tijd met allerlei gesprekken (Euander loopt op een tamelijk bejaard tempo, moeten we ons voorstellen).20 Aeneas is onder de indruk van wat hij ziet. Maar wat ziet hij dan eigenlijk? (310-312) miratur facilisque oculos fert omnia circum Aeneas, capiturque locis et singula laetus exquiritque auditque virum monimenta priorum. (‘Bewonderend wendde Aeneas zijn levendige ogen in het rond, bekoord door de streek en met vreugde vroeg hij en hoorde hij over alles, wat herinnerde aan vroegere bewoners.’) Aeneas’ gretigheid en zijn verwondering doen denken aan het bezoek aan Carthago in boek I, dat talrijke (significante) overeenkomsten (en verschillen) met zijn bezoek aan Pallanteum vertoont.21 Nu verwondert onze held zich echter niet over een pas gestichte stad waar alles nieuw
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
in aanbouw is, maar juist over ‘wat herinnerde aan vroegere bewoners’. Waar we als lezers waarschijnlijk zouden verwachten dat Vergilius ons iets zou laten zien van het voor Aeneas toekomstige Rome, gaat het daarentegen over de, al in de tijd van Aeneas en Euander, vroegere geschiedenis van de plek. Een fascinerend gegeven: zelfs Euander is, ruim vier eeuwen voor Romulus, niet de eerste bewoner van de zeven heuvels. De oude koning legt uit om welke vroegere bewoners het gaat: (313-336) tum rex Euandrus Romanae conditor arcis: ‘haec nemora indigenae Fauni Nymphaeque [tenebant gensque virum truncis et duro robore nata, quis neque mos neque cultus erat, nec iungere [tauros aut componere opes norant aut parcere parto, sed rami atque asper victu venatus alebat. primus ab aetherio venit Saturnus Olympo arma Iovis fugiens et regnis exsul ademptis. is genus indocile ac dispersum montibus altis composuit legesque dedit, Latiumque vocari maluit, his quoniam latuisset tutus in oris. aurea quae perhibent illo sub rege fuere saecula: sic placida populos in pace regebat, deterior donec paulatim ac decolor aetas et belli rabies et amor successit habendi. tum manus Ausonia et gentes venere Sicanae, saepius et nomen posuit Saturnia tellus; tum reges asperque immani corpore Thybris, a quo post Itali fluvium cognomine Thybrim diximus; amisit verum vetus Albula nomen. me pulsum patria pelagique extrema [sequentem Fortuna omnipotens et ineluctabile fatum his posuere locis, matrisque egere tremenda Carmentis nymphae monita et deus auctor Apollo.’ (‘Toen sprak koning Euander, de stichter van de Romeinse burcht: “Deze wouden werden eenmaal bewoond door inheemse faunen en nimfen en een mensengeslacht, geboren uit boomstammen en het hardste hout van de eik, zonder beschaving of zeden. Zij wisten niet de stieren onder het juk te spannen, geen bezit te vergaren of het vergaarde te sparen. De bomen gaven
hun voedsel, en de moeizame karige jacht. Toen kwam het eerst Saturnus van de hoge Olympus, gevlucht voor lupiters wapens, een balling, beroofd van zijn rijk. Hij verenigde het onwetende en over de hoge bergen verspreide volk, hij gaf hun wetten en koos “Latium” tot naam voor het land, omdat hij aan deze kust een veilige schuilplaats vond (“latent” was gebleven). Onder zijn regering waren de eeuwen, die de “gouden” genoemd zijn; zo bestuurde hij de volken in rustige vrede, totdat langzamerhand een slechtere, minder stralende tijd volgde, en oorlogswoede en hebzucht. Toen kwam de Ausonische stam, toen de Sicanische volken en dikwijls wisselde het Saturnische land van naam. Koningen kwamen, zoals de ruwe, reusachtige Thybris, naar wie wij Italiërs later onze rivier de Tiber hebben genoemd; de oude Albula verloor toen zijn juiste naam. Mij, uit mijn land verdreven over het verste einde der zee, heeft de almachtige Fortuna en het onontkoombare noodlot hier een woonplaats gegeven; mij dreven voort de angstwekkende spreuken van mijn moeder, de nimf Carmentis, en de raad van de god Apollo”.’) Euanders beknopte prehistorie van de Tiberbocht is niet alleen antropologisch interessant, maar moet voor Aeneas ook allerlei snaren hebben geraakt: zowel Saturnus als Euander zelf zijn als ballingen door geweld uit hun woonplaats verdreven. Italië is bovendien een komen en gaan van volkeren, zo blijkt, dus dat zet zeker de deur open voor de Trojanen om zich er ook te vestigen. Maar al die elkaar opvolgende beschavingen zeggen tegelijkertijd natuurlijk ook iets over de historische gelaagdheid van de plek waar Rome zal verrijzen, zelfs nog voor de stichting van de stad. Het begint Aeneas (en de lezer met hem) langzaam te dagen dat zelfs het oude Pallanteum geen nieuwe stad is op maagdelijk terrein, maar, net als het latere Rome, een reïncarnatie van talloze eerdere beschavingen en steden. Ook hier is het verschil met Carthago,
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
23
de “nieuwe stad” bij uitstek die geen enkele topografische voorgeschiedenis kende, illustratief: op de plek waar in boek I de stad van Dido verrees waren slechts wat naamloze hutjes, gespeend van elke historische gelaagdheid (Aeneis I.421).22 Nogmaals: de lezer verwacht hier een rondleiding door het (voor Aeneas) toekomstige Rome, maar het gaat daarentegen over de vroegere geschiedenis van de plek. Dat er, zelfs in Euanders tijd, al een lange, niet meer te achterhalen geschiedenis is op de plek van Rome maakt haar tot de ware Vrbs aeterna (“eeuwige stad”).23 Het exposé bevat ook enkele interessante raakvlakken met de Augusteïsche context. Tijdens Aeneas’ profetische rondgang door de onderwereld in het zesde boek was Augustus aan hem voorspeld als de brenger van een nieuwe gouden tijd, de man “die gouden eeuwen (aurea ... / saecula) weder doet keren in Latiums velden, eens door Saturnus bestuurd” (VI.793-794). Waar Augustus dus eerder zonder verdere uitleg als een opvolger van de oude Saturnus was gepresenteerd, krijgen we hier, op de plek van Rome, alles over de oorspronkelijke vredevorst en zijn aurea ... /saecula (325) te horen. De beroemde pax Augusta (“Augusteïsche vrede”) is dus eigenlijk een cyclische herhaling van een eerdere, primitieve paradijstoestand die ook toen al in Rome heerste. Augustus doet met andere woorden niets nieuws, maar brengt Rome terug naar haar oorspronkelijke oertoestand. Die connotatie van deze passage – hoewel het verband niet expliciet wordt gemaakt – kan de lezer moeilijk ontgaan zijn. 6. Een röntgenfoto van het Augusteïsche Rome: Euanders rondleiding door Pallanteum Euander sluit zijn chronologisch overzicht af met Apollo (de persoonlijke beschermgod van Augustus) en zijn moeder Carmentis. Waar in dit overzicht de topografie alleen aan het begin en einde een geringe rol speelt (‘deze
24
wouden’, 314; ‘hier een woonplaats’, 335) gaat Euander nu over op een topografisch geordende behandeling. De eigenlijke wandeling begint precies waar het chronologische overzicht eindigde, met Carmentis. De chronologie en topografie sluiten dus naadloos op elkaar aan. Het drietal was van de Ara Maxima, op het latere Forum Boarium, ondertussen naar de Porta Carmentalis (fig. 4) gelopen, de poort in de latere Serviaanse stadsmuren aan de zuidwestelijke voet van het Capitool: (337-350) Vix ea dicta, dehinc progressus monstrat et [aram et Carmentalem Romani nomine portam quam memorant, nymphae priscum [Carmentis honorem, vatis fatidicae, cecinit quae prima futuros Aeneadas magnos et nobile Pallanteum. hinc lucum ingentem, quem Romulus acer [asylum rettulit, et gelida monstrat sub rupe Lupercal Parrhasio dictum Panos de more Lycaei. nec non et sacri monstrat nemus Argileti testaturque locum et letum docet hospitis [Argi. hinc ad Tarpeiam sedem et Capitolia ducit aurea nunc, olim silvestribus horrida dumis. iam tum religio pavidos terrebat agrestis dira loci, iam tum silvam saxumque tremebant. (‘Nauwelijks waren die woorden gesproken of hij toonde op zijn verdere weg aan Aeneas een altaar en de poort, door de Romeinen de Carmentaalse genoemd, oudtijds gebouwd ter ere van de nimf Carmentis, de profetes, die het eerst de toekomstige grootheid der Aeneaden voorspeld had en Pallanteums roem. Verder toonde hij hem het grote woud, door de dappere Romulus in later tijden Asyl genoemd, hij toonde onder de koude rots de Lupercalgrot, volgens Arcadisch gebruik naar de Lycaeische Pan genoemd. Ook wees hij het heilige Argiletische bos, hij riep de plek tot getuige en verklaarde de dood van Argus, zijn gastvriend. Daarna geleidde hij hem naar de Tarpeïsche rots, naar het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Kapitool, nu blinkend van goud, toen ruig door bossen en struiken. Toen reeds vervulde die heilige plek het landvolk met huiveringwekkende schroom: toen reeds beefden zij voor woud en gesteente.’) Euander wordt tot een stil karakter gereduceerd en de dichter neemt de rol van de verteller over. Nu Euander de poort en het bijbehorende altaar van Carmentis aanwijst blijkt dat zijn profetische moeder hem niet alleen de weg op zijn kolonisatie had gewezen (335-336), maar ook de toekomstige glorie van Aeneas’ nageslacht en van Pallanteum had voorspeld. Dat zijn natuurlijk de Romeinen en hun stad, Rome: toepasselijkerwijs worden de Romeinen dan ook opgevoerd als de
naamgevers van de poort, precies op het punt in de wandeling waar Aeneas en Euander de Romeinse stad betreden. De overgang is saillant: juist doordat het Trojaanse geslacht van Aeneas in Rome is aangekomen zal de stad ooit haar toekomstige grootheid bereiken. Een toepasselijkere intrede, door een stadspoort, verbonden met de oudste profetie van Romes grootheid, is moeilijk te bedenken.
Fig. 4: Opgravingsterrein van een archaïsch heiligdom bij de Sant’Omobono aan de huidige Via Petroselli, met op de achtergrond de plek van de Porta Carmentalis.
De twee monumenten die Euander daarna aanwijst hangen samen met de stichting van Rome door Romulus, die door de dichter ook bij naam wordt genoemd. Het zogenaamde Asylum, tussen de twee toppen van het Capitool, is de vrijplaats voor vluchtelingen en uitschot waarmee de stichter van Rome
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
25
de eerste bevolkingsaanwas van de stad zou realiseren – een oud symbool van de Romeinse traditie om vreemdelingen (precies zoals Aeneas en Euander) in zich op te nemen. De Lupercalgrot aan de voet van de Palatijn is de plek waar Romulus en Remus aanspoelden en door de wolvin werden gezoogd:24 het begin van de latere grootsheid van Rome, maar oorspronkelijk dus een Arcadisch heiligdom – de stichting van Rome en Euanders Pallanteum smelten samen. De plekken die Euander aanwijst zijn zonder meer zeer zorgvuldig gekozen: nu hij samen met Aeneas de (Arcadische) stad betreedt wordt de lezer aan de (Romeinse) stichting ervan herinnerd. Hoewel de wandeling de stadstopografie volgt zit er in de plekken die Euander aanwijst ook een betekenisvolle chronologische opbouw. Net als de Porta Carmentalis slaat het Lupercal bovendien een brug tussen de Arcadische oertijd en de latere grootsheid van Rome.25 Terwijl Aeneas vooral bossen en grotten ziet, krijgt de over zijn schouder kijkende lezer dus een fascinerend doorkijkje in de Romeinse geschiedenis.26 Aan het einde van de passage voert Vergilius ons in de beroemde regels over het Capitool ook nog naar zijn eigen tijd: de heuvel is ‘nu blinkend van goud, toen ruig door bossen en struiken.’ Hier krijgt de toen/nuvergelijking, die al enkele keren eerder gebruikt was, haar meest monumentale vertolking. Het contrast is enorm: de monumentale Jupitertempel uit de tijd van de dichter, blinkend van goudbeslag, versus de totale wildernis uit de tijd van Euander, compleet dichtgegroeid. Net als eerder in de Aeneis is er ook hier een sterke afwisseling tussen (topografische) identificatie en (chronologische) contrastwerking. Aan de andere kant doet de aanwezigheid van Augusteïsch goud op het Capitool (aurea nunc, 348) ons natuurlijk denken aan de hierboven behandelde gouden tijden die Saturnus precies daar had geïnaugureerd (324-325) en die Augustus zelf had doen herleven (VI.793-794).27
26
De heren bomen nog even door over het Capitool alvorens ze de wandeling voortzetten. Euander is weer aan het woord: (351-358) ‘hoc nemus, hunc’ inquit ‘frondoso vertice [collem (quis deus incertum est) habitat deus; [Arcades ipsum credunt se vidisse Iovem, cum saepe [nigrantem aegida concuteret dextra nimbosque cieret. haec duo praeterea disiectis oppida muris, reliquias veterumque vides monimenta [virorum. hanc Ianus pater, hanc Saturnus condidit [arcem; Ianiculum huic, illi fuerat Saturnia nomen.’ (‘“Dit woud”, zo sprak hij, “deze heuvel met lommerige kruin, wordt bewoond door een god – welke god, is onzeker. De Arcadiërs geloven Iupiter zelf te hebben gezien, dikwijls wanneer hij met zijn rechterhand de donkere aegis zwaaide en onweerswolken verwekte. Hier ziet ge nog verder twee vestingen met vervallen muren, resten van monumenten, herinnerend aan een vroeger geslacht. Deze burcht heeft Ianus gebouwd, gindse Saturnus; de eerste werd Ianiculum, de andere Saturnia genoemd”.’) Het grenst natuurlijk aan het aandoenlijke dat de Arcadiërs vermoeden dat ze Jupiter hebben gezien op de heuvel waar later de monumentale tempel van de oppergod zal verrijzen. Enigszins pikant is, daarentegen, dat dat juist op de plek gebeurt waar zijn door hemzelf verjaagde vader Saturnus een stad had gesticht. Als een volleerde gids grijpt Euander, nu ze op de juiste plek zijn aangekomen, terug op Aeneas’ eerdere vraag naar ‘wat herinnerde aan vroegere bewoners’ (virum monimenta priorum, 312): nu zijn die ‘resten van monumenten, herinnerend aan een vroeger geslacht’ daadwerkelijk te zien (‘Hier ziet ge’). De eerder genoemde, door Saturnus gestichte stad en beschaving worden nu
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
expliciet op het Capitool gelokaliseerd; Euander wijst de resten ervan aan. De beide helden kijken naar het Capitool op een manier die voor de eigentijdse lezer natuurlijk onmogelijk is, en die (vooral bij ons?) misschien romantische gevoelens oproept: het monumentale Capitool als plek van bossen en vervallen beschavingen uit het verleden. De culminatie van onze passage brengt Aeneas en Euander naar een andere belangrijke Romeinse heuvel: (359-369) talibus inter se dictis ad tecta subibant pauperis Euandri, passimque armenta [videbant Romanoque foro et lautis mugire Carinis. ut ventum ad sedes, ‘haec’ inquit ‘limina [victor Alcides subiit, haec illum regia cepit. aude, hospes, contemnere opes et te quoque [dignum finge deo, rebusque veni non asper egenis.’ dixit, et angusti subter fastigia tecti ingentem Aenean duxit stratisque locavit effultum foliis et pelle Libystidis ursae: nox ruit et fuscis tellurem amplectitur alis. (‘Onder zulke gesprekken waren zij het schamele huis van Euander genaderd en zagen zij overal loeiende runderen op het latere forum en de rijke Carinae. Gekomen bij het paleis sprak Euander: “Deze drempel heeft eens de zegevierende Hercules betreden, dit paleis nam hem op. Betoon, mijn gast, u de god waardig en waag het praal te versmaden en treed hier binnen, niet wars van onze nederige eenvoud”. Zo leidde hij de grote Aeneas onder het dak van het bescheiden huis; hij gaf hem een rustbed van bladeren, overdekt door de huid van een Afrikaanse berin. De nacht viel in en omving de aarde met donkere vleugels.’) De loeiende koeien op het Forum en in de Carinae (de P.C. Hooftstraat van het antieke Rome) vormen een buitengewoon evocatief detail en een stilistisch hoogtepunt in de contrastwerking tussen
het Arcadische Pallanteum en het Rome uit tijd van Vergilius. Opnieuw is, net als bij het Capitool, het contrast het grootste en het meest expliciet op het moment dat onze helden een bij uitstek Republikeins monument passeren, in dit geval het Forum Romanum. Terwijl er bij het Lupercal en de Porta Carmentalis sprake was van identificatie van Arcadische en Romeinse lagen, is er hier vooral sprake van contrastwerking. Met name het Forum krijgt, net als de naamloze hutten in Carthago, geen legendarische voorgeschiedenis – en dat terwijl juist het Forum in de Republiek bij uitstek het terrein van mythevorming was. Vergilius is dus zeer selectief in het aanbrengen van (pre)historische gelaagdheid: niet elke plek in het latere Rome krijgt een significante plaats in de Arcadische oertijd. Het einde en tevens de climax van de passage voert de helden naar het schamele huis van Euander. Zoals blijkt uit de naam Pallanteum en uit het feit dat de Arcadische koning verderop expliciet Palatinus Euandrus (“Palatijnse Euander”, Aeneis IX.9) wordt genoemd bevindt dat zich op de Palatijn.28 Zonder dat Vergilius er ook maar met een woord over hoeft te reppen is het zonneklaar welke historische gelaagdheid hier door de dichter wordt aangeboord.29 Euander en Aeneas kruipen nu bijna letterlijk in de huid (of althans in het huis) van Augustus. De Palatijn was de plek van het (naar verluidt bescheiden) huis van Augustus, maar ook van de uit de Augusteïsche bronnen bekende “hut van Romulus”.30 Vergilius voegt daar dus nog een laag aan toe, of zelfs meerdere: Hercules, Euander en Aeneas zijn Romulus en Augustus voorgegaan. Griekse, Trojaanse en Romeinse stichtingshelden, allen godenzonen en (ooit) vergoddelijkt: op de Palatijn van Vergilius komen ze allemaal samen. Elk detail is veelzeggend, maar misschien nog wel het meest dat de “enorme Aeneas” (ingentem Aenean, 367) zich een weg naar binnen in het “krappe huis”
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
27
(angusti ... tecti, 366) moet wurmen, ‘niet wars van nederige eenvoud’ (365). Zelfs bovenmenselijke helden moeten hun plaats kennen in de wereldorde, en het kan nauwelijks toevallig zijn dat Vergilius Euanders primitieve variant van het huis van “de Verhevene” (Augustus) als angustus (“krap”) omschrijft. 7. Alle stichters van de Eeuwige Stad op een heuvel Nu we alle stichters op de Palatijn de revue hebben zien passeren is het tijd om nog heel even stil te staan bij iets waar we eerder aan voorbij zijn gegaan. Wanneer Vergilius Euander voor het eerst laat spreken tijdens de rondleiding introduceert hij hem als ‘de stichter van de Romeinse burcht’ (Romanae conditor arcis, 313). Deze typering is om meerdere redenen hoogst opvallend, allereerst door het grote verschil met de ‘gangbare’ versies van de Romeinse stichtingsmythe. De eigenlijke stichter van Rome is natuurlijk Romulus. Zijn stichting van Rome wordt vooral door Livius uitgebreid beschreven (I.4-7), bij wie Aeneas zich alleen in Lavinium ophoudt en überhaupt niet op Romeinse bodem belandt, maar komt zeker ook in de Aeneis aan bod (I.273-277 en VI.777787).31 Het woord conditor (“stichter”) komt echter maar één keer voor in de Aeneis en wordt dus alléén voor Euander gebruikt. Zijn stad op de Palatijn maakt dat hij, en niet Saturnus of Janus met hun oernederzettingen op het Capitool (355359), de stichter van Rome kan worden genoemd. Maar behalve de versie van onder meer Livius, waarin Romulus de absolute hoofdrol speelt, was er ook nog een traditie die juist Aeneas, als leider van de Trojanen, tot de stichter van Rome maakte. Amper een generatie voor Vergilius schreef de Romeinse geschiedschrijver Sallustius: ‘De stad Rome is volgens de overlevering gesticht door de Trojanen, die onder leiding van Aeneas gevlucht waren en eerst zonder vaste woonplaats rondzwierven.’32
28
Opmerkingen met vergelijkbare strekking vinden we bij Vergilius’ tijdgenoten en collega-dichters Tibullus en Propertius.33 Afgezet tegen die traditie en die van Livius doet Vergilius dus eigenlijk iets heel bijzonders. De voorname positie van Euander als eerste stichter van Rome is een unicum dat alleen bij Vergilius voorkomt.34 Door Aeneas, die ook bekend stond als de stamvader van de Romeinen en de stichter van Rome, daarentegen om te vormen tot een vroege bezoeker aan de Eeuwige Stad, die er als een vreemdeling moet worden rondgeleid, kiest Vergilius in zekere zin partij voor alle Romeinen die, net als hijzelf, niet uit Rome afkomstig waren. Aeneas wordt nu ook hún held en voorvader. Hij is in Rome slechts te gast, zoals vele andere Romeinen dat ooit waren geweest: net als New York in de 20e eeuw moet ook Rome in de tijd van Augustus een stad zijn geweest waar het merendeel van de bevolking niet zelf was geboren. Vergilius’ uiterst gewaagde stap om Aeneas te veranderen in een prehistorische toerist heeft misschien vooral daarmee te maken, dat de dichter ook met de ervaringen van al die nieuwe Romeinse burgers, net als hijzelf, kon sympathiseren. Wat mij betreft is er geen mooiere evocatie van de gedachte, dat Rome altijd al een stad van vreemdelingen en reizigers is geweest. 8. Conclusie: Aeneas als reiziger door het Rome van alle tijden In tegenstelling tot talrijke andere Romereizigers van vlees en bloed is Aeneas natuurlijk geen historische bezoeker in de letterlijke zin, maar een literaire creatie van Vergilius. Dit maakt zijn bezoek aan Rome echter niet minder interessant en relevant voor het thema van deze Roma Aeterna. Wie naar Rome reist, maakt niet zelden ook een geestelijke reis, en die reis ‘in de geest’ is, zoals Catherine Edwards heeft aangetoond, vaak van even grote (zoniet grotere) invloed op de ervaring van
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
de reiziger als de fysieke reis.35 Talloze latere bezoekers hebben Rome mede door de ogen van Vergilius’ Euander en Aeneas bekeken.36 Nog veel vaker, en tot op de dag van vandaag, behoort het spanningsveld tussen contrast en identificatie van verschillende historische lagen op één plek tot de kern van de Romeinse ervaring. Van Hildebert van Lavardin, Petrarca en Gibbon tot de moderne toeristen(gidsen) die zich van de bekende foto’s van de ruïnes met een doorzichtig plastic overlegvel bedienen, waarop het contrast tussen de glorie van weleer en de ruïneuze toestand van nu pijnlijk duidelijk wordt: in alle gevallen zien zij Rome volgens een interpretatieve ideologie en een gewaarwordingsmechanisme dat met de hier behandelde episode uit de Aeneis canoniek is geworden.37 Juist omdat Vergilius’ poëtische beschrijving van Rome door de ogen van Aeneas ook de mythische voorgeschiedenis van de plek behandelt die waarschijnlijk al in zijn eigen tijd niet meer te zien was (en dat wellicht ook nooit is geweest), maar die wel altijd bezoekers is blijven fascineren, is onze passage onderdeel gaan uitmaken van wat Rome eigenlijk is. De invloed van Vergilius komt mooi tot uiting in de woorden waarmee de 20e-eeuwse Amerikaanse schrijver Thornton Wilder het Romeinse landschap beschrijft:38 ‘It was Virgil’s country and there was a wind that seemed to rise from the fields and descend upon us in a long Virgilian sigh, for the land that has inspired sentiment in the poet ultimately receives its sentiment from him.’ Vooral de reizigers van na de vroege middeleeuwen, en zeker die van vóór de opkomst van de publieke archeologie in de 19e eeuw, moesten het met de antieke teksten stellen om iets van de klassieke stad voor hun ogen te laten herleven. Van die antieke teksten is de Aeneis-episode zonder twijfel één de meest gelezen passages. Ze zadelt de reiziger niet
op met fragmentarische opmerkingen en losse wetenswaardigheidjes, maar biedt een uitgekristalliseerde literaire ervaring die de (latere) lezer ook zelf kan meemaken bij een bezoek aan Rome, en waar hij of zij zijn of haar eigen ervaringen de dialoog mee kan laten aangaan. Vergilius nodigt ons uit om met de ogen van een compleet ander tijdperk naar Rome te kijken, en dat is, keer op keer, wat we allemaal zouden willen en steeds weer blijven doen: rondlopen in het antieke Rome, dat niet meer bestaat. De mate waarin de Aeneis de percepties van latere Romereizigers heeft beïnvloed heeft echter ook te maken met de inbedding van de episode in het gedicht. De (latere) lezer die, met Aeneas, als reiziger in Rome aanbelandt, heeft door de profetische openbaringen eerder in het epos de nodige kennis opgedaan van de Romeinse geschiedenis: het epos zelf is een ontdekkingsreis, in plaats van een lineaire geschiedenis. Culminerend in de rondleiding van Euander heeft dat aspect de Aeneis tot één van de prototypische gidsen voor een bezoek aan de historische gelaagdheid van de Eeuwige stad gemaakt. Het mooie aan de in dit artikel behandelde passage is mijns inziens niet dat je bij Vergilius terug kunt lezen wat je zelf kunt zien en dat ‘de werkelijkheid klopt met de beschrijving’ (pace Smolenaars), maar juist dat je bij Vergilius kunt lezen over wat je met het blote oog allemaal niét (meer) kunt zien.39 Wie de (hele) Aeneis leest, ziet het oude, mythische Rome voor zijn of haar geestesoog opdoemen uit de mist van de geschiedenis. Dat wil niet zeggen dat Vergilius’ evocatie ook waardevrij is. We hebben in totaal vier chronologische niveaus de revue zien passeren: de gouden tijd van Saturnus ver vóór Euander, Euanders primitieve proto-Rome, het Rome van Romulus in de tijd van en kort na de stichting van de stad en het eigentijdse Rome van Vergilius en Augustus. Tussen deze vier significante lagen (en
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
29
hun respectievelijke stichtingshelden) schakelt Vergilius voortdurend op creatieve wijze heen en weer, waarbij hij ideologische verbanden legt tussen tijdperken. Maar hij slaat ook grote delen van de geschiedenis over, zoals de Republiek, die in het centrum van Rome toch door allerlei beeldbepalende monumenten vertegenwoordigd was. In de betekenisvolle chronologische opbouw aan het begin (337-350) zou het logisch zijn geweest het Capitool te koppelen aan omineuze bouw van de tempel van Jupiter Optimus Maximus in de tijd van de Etruskische koningen.40 Die wordt echter helemaal verzwegen, en alle aandacht gaat naar de door goud blinkende herbouw van de tempel onder Augustus.41 Op het Forum loeien alleen koeien; voor een voorafschaduwing van de grootsheid van Cicero, Cato, de Scipionen en alle andere Republikeinse helden is in de wandeling duidelijk géén plaats.42 Net als elke reiziger krijgt Euanders (of Vergilius’) Aeneas dus een keuze uit de geschiedenis die uiterst selectief en verre van waardevrij is – maar dankzij het succes van de Aeneis is deze keuze wel grotendeels canoniek geworden. Dat succes zal er grotendeels mee te maken hebben, dat onze passage als een van de weinige klassieke teksten ook het verval van Rome thematiseert. De oeroude steden van Saturnus en Janus zijn al lang vergaan en verlaten, Aeneas en Euander zien slechts de schamele resten ervan. Hoezeer heeft dat sentiment weerklank gevonden bij de Hildebert van Lavardins, Petrarca’s en Gibbons van deze wereld! Vóór de miraculeuze herrijzenis van Rome in de Renaissance en Barok, en later nog eens in de Risorgimento, domineerde de indruk van verval bijna elke perceptie van de Eeuwige Stad. Antieke heuvels overgroeid door struikgewas en koeien op het Forum Romanum: weinig beelden uit de antieke literatuur spraken voor de moderne bezoeker meer tot de verbeelding (fig. 5). Doordat
30
Vergilius ook een soort Ruinenromantik en een nostalgische blik op vergane beschavingen in zijn epos had verwerkt, werd de Aeneis het mentale sjabloon bij uitstek waarmee postklassieke Romereizigers de ineenstorting van de antieke glorie konden benaderen. In het titelgedicht van Joan Blaeu`s Admiranda Urbis Romæ, verderop in dit nummer behandeld door Gloria Moorman, wordt Rome getypeerd als celeberrima sortis imago (“allerberoemdst zinnebeeld van het lot”), de stad waar de werking van de tijd zich het best laat aanschouwen. Op reis door dat metafysische Rome, waarin alle tijden door elkaar lopen en de tijd zelf op de lange termijn het wint van de menselijke beschaving, zijn Euander en Vergilius de canonieke gidsen van menige belezen bezoeker geworden. Maar de werking van de tijd brengt niet alleen destructie met zich mee. Juist Rome is steeds weer in staat geweest opnieuw te herrijzen, de geschiedenis in zich op te nemen zonder slachtoffer te worden van de conflicten die er inherent mee zijn verbonden. Zo is het ook met Troje, Aeneas’ roemrijke moederstad die, van al haar negatieve eigenschappen verlost, in de vorm van Rome opnieuw is herrezen. Alle vroegere glorie (van Saturnus, Hercules, Euander, Aeneas en Romulus) gaat op in het nieuwe gouden Rome van Augustus, dat de morele zegeningen van het verleden met de imperialistische mogelijkheden van het heden verenigt. Precies dat is wat ontelbare latere machthebbers hebben proberen na te doen, van de Flavische keizers, Constantijn en de vroege Pausen tot renaissancevorsten, vroegmoderne koningen en 20e eeuwse dictators: allemaal hebben zij de glorieuze erfenis van Rome in zich willen opnemen. Ook dit aspect maakt Aeneas’ bezoek aan Rome tot een buitengewoon invloedrijke literaire creatie. Wie tegenwoordig over het Forum loopt en de toeristische economie aan het werk ziet, of leerlingen probeert uit
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
te leggen wat er te zien is, komt er al snel achter dat de gemiddelde bezoeker in een dichotomie van ‘echt’ en ‘nep’ gevangen zit, ‘origineel/authentiek’ versus ‘reconstructie/namaak’. Hoe wij het verleden willen ervaren is door er direct mee in contact te treden, door autopsie, bij voorkeur zelfs door het aan te raken. Gidsen doen graag of alle antieke resten er nog net zo bij liggen als in de tijd van Caesar: alle latere hoofdstukken zijn relevant of, erger nog, storend – ze doen af aan de ‘authentieke’ ervaring. Wie het antieke Rome wil ervaren wil vooral heel weinig met ‘verval’, met de middeleeuwen en alles wat erna komt te maken hebben: wat telt is de glorie van weleer. Het is in zekere zin te betreuren dat de eeuwenlange traditie waarin Vergilius’ episode als literaire voorbereiding op de Romereis
gelezen is, is vervangen door een bewust onvoorbereide, Indiana Jones-achtige avonturiersmentaliteit van de ‘eigen’ ontdekking, van de illusie om direct in het verleden te kunnen springen. Wie met die insteek naar Rome gaat, loopt het levensgrote risico bedrogen uit te komen. Wat Rome zo bijzonder maakt is niet dat er zoveel over is uit de oudheid (dat valt helaas wel mee), maar dat achter elke plek een omgevallen boekenkast van 20 eeuwen westerse cultuurgeschiedenis schuilgaat. Dat je als reiziger kunt genieten van wat je juist niét kunt zien, fotograferen of aanraken, maar wat je je wel voor kunt stellen en waar je eindeloos over kunt fantaseren, in het goede gezelschap van generaties grote geesten. Dat had Vergilius al donders goed begrepen, en daar kunnen moderne reizigers misschien nog wat van leren.
Fig. 5: Claes Jansz. Visscher (II), Campo Vaccino. ol[im]. Forum Romanum. / Tempel van Castor en Pollux en de Basiliek van Constantijn, 1618, prent naar ontwerp van Willem van Nieulandt (II), 10,3 × 15,6 cm, Rijksmuseum. In de 17e eeuw is het tijd die Vergilius als ‘nu’ beschreef, de periode van het antieke Rome, weer “ooit” (olim) geworden, en is het Forum Romanum iets uit een ver verleden.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
31
1. Hoewel voor de vroege periode van zijn regering niet helemaal historisch correct, gebruik ik in dit artikel voor de duidelijkheid steeds de naam Augustus. Over de namen van Augustus, zie R. Hunsucker & M. Termeer, ‘Inleiding. 2000 jaar Augustus – doorwerking en navolging van het ideaalbeeld van de Romeinse keizer’, Roma Aeterna 2 (2014) 6-10, aldaar 6 (met 10n2). 2. De wetenschappelijke literatuur is te omvangrijk om hier in haar geheel te vermelden: enkele ingangen bij D. Nelis, ‘Vergilian cities: Visions of Troy, Carthage and Rome’, in: T. Fuhrer, F. Mundt & J. Stenger (ed.), Cityscaping: Constructing and Modelling Images of the City (Berlin 2015) 19-45 en S. Papaioannou, ‘Founder, Civilizer and Leader: Vergil’s Evander and His Role in the Origins of Rome’, in: Mnemosyne 56 (2003) 680-702. De meest recente behandeling in het Nederlands is J. J. L. Smolenaars, ‘Een wandeling in het toekomstige Rome: Vergilius Aeneis 8.306-369’, in: C. Hupperts en E. Jans (ed.), Laus Romae. Hoofdstukken uit de geschiedenis van Rome (Leeuwarden 2010) 7-20 (een uitgebreidere eerdere versie van dezelfde bijdrage in Amore Romae 10/11 (2008) 73-123 heb ik niet kunnen raadplegen). De Latijnse tekst (met aantekeningen) van de kern van de passage is te vinden in Hermeneus 49 (1977) 378-382, een Nederlandse vertaling van M.A. Schwartz aldaar op p. 319-320 (online via http://images. tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/Jaargang%2049/4905.pdf); evenzo C. Hupperts en E. Jans, Caput Mundi. Een cultuurgeschiedenis van Rome en omstreken. Opdrachtenboek (Leeuwarden 2015) 52-56 (Latijnse tekst met uitgebreide aantekeningen en vragen), met een werkvertaling in het bijbehorende Docentenboek, p. 6-7. 3. Mijn behandeling bouwt deels voort op twee eerdere artikelen over het Augusteïsche Rome, te weten R. Hunsucker, ‘Augustus - de architect van de Eeuwige Stad’, Roma Aeterna 1 (2013) 16-22 [hierna Hunsucker (2013)] en Id., ‘Romulus en Augustus – nomen est omen? Suetonius en Cassius Dio over de princeps en de stichter van Rome’, Hermeneus 86 (2014) 57-62 [hierna Hunsucker (2014)]. Zie Hunsucker (2013) 19 voor een korte bespreking van de hier behandelde passage. 4. Voor meer informatie en achtergronden zie C. Hupperts & E. Jans, Van Troje naar Italië. De reisavonturen van Aeneas in de Aeneis van Vergilius, Leerlingenboek (Leeuwarden 2015) 6-19 (met verdere literatuur op p. 196-197); J. den Boeft, ‘Ostia centum. De Aeneis in het recente onderzoek’, Lampas 28 (1995) 3-18; A.D. Leeman, ‘Het moderne Vergiliusonderzoek’, Hermeneus 59 (1987) 237243, online via http://images.tresoar.nl/bibl-collectie/Hermeneus/ Jaargang%2059/5904/5904.pdf. 5. Ik volg in dit artikel steeds de teksteditie in de Oxford Classical Texts-reeks (ed. R.A.B. Mynors, P. Vergili Maronis Opera (Oxonii 1969)), online te raadplegen in de Bibliotheca Augustana via https://www.hs-augsburg.de/~harsch/Chronologia/Lsante01/ Vergilius/ver_ae00.html : van die online editie neem ik voor het gemak van de lezer ook het onderscheid tussen de ‘u’ en de ‘v’ over (in het Latijn een en dezelfde letter). De vertalingen zijn die van M.A. Schwartz, Vergilius. Aeneis (Amsterdam 1989). 6. Y. Le Bohec, Histoire de l’Afrique romaine (146 avant J.-C.-439 après J.C.) (Paris 2005) 55; S. Aounallah, ‘Romeins Carthago: Geschiedenis en monumenten’, in: R. Docter, R. Boussoffara en P. ter Keurs (ed.), Carthago. Opkomst & Ondergang (Zutphen 2014) 90-99, aldaar 9394 (met dank aan Martje de Vries voor deze verwijzing). In het voorwoord van de Aeneis (I.19-22) wordt Juno’s voorkennis van de toekomstige verwoesting van Carthago, door het lot beschikt, als een van de belangrijkste redenen voor haar haat jegens de Trojanen opgevoerd. In boek IV vergelijkt Vergilius de dood van Dido met de ondergang van Carthago (Aeneis IV.669-671); zie J. Morwood, ‘Aeneas, Augustus, and the Theme of the City’, Greece & Rome 38 (1991) 212-223, aldaar 215-216. 7. Een belangrijke reden om dit te veronderstellen is dat Vergilius’ beschrijving van Carthago veel weg heeft van een Romeinse stad uit zijn eigen tijd. Zie Morwood (1991) 214 en 219. Sceptisch E.L. Harrison, ‘The Aeneid and Carthage’, in: T. Woodman & D. West (ed.), Poetry and politics in the age of Augustus (Cambridge 1984)
32
95–115. 8. Aeneas is niet alleen de stamvader van de Romeinen in het algemeen (o.a. Aeneis I.33), maar ook van het geslacht van de Iulii, waar Julius Caesar en (door adoptie) Augustus toe behoorden, in het bijzonder (o.a. Aeneis I.288). 9. Ik heb het voor het gemak over ‘de lezer’, hoewel alle poëzie, en zeker ook die van Vergilius, in de oudheid zelf vooral werd voorgedragen en door het publiek dus auditief geconsumeerd werd, waarbij klank en voordrachtskunst een grote rol speelden: het zou derhalve correcter kunnen zijn te spreker van ‘de hoorder’ of ‘luisteraar’. 10. Ab urbe condita I.5.1. Zie Dionysius van Halicarnassus (een Griekse auteur die in het Rome van Augustus actief was), Antiquitates Romanae I.31.4-32.2, die ook deze etymologie voorstaat maar tevens vermeld dat er allerlei “vergezochte etymologiën” de ronde deden. R.M. Ogilvie, A commentary on Livy : books 1-5 (gecorr. herdruk; Oxford 1970) 52 beweert dat de etymologie zo oud is als Fabius Pictor (eind derde eeuw v.Chr.), maar geen van de door hem geciteerde verwijzingen kunnen die bewering staven; mogelijk is de etymologie dus Augusteïsch. Zie verder R. Hunsucker, ‘Augustus - de architect van de Eeuwige Stad’, Roma Aeterna 1 (2013) 16-22, aldaar 22n34. 11. Alleen al dat kan, bij Vergilius, die identificatie van Pallanteum met Rome bewerkstelligen: ‘Rome is often referred to in Latin literature simply by the term urbs’ (C. Edwards, Writing Rome: Textual Approaches to the City (Cambridge 1996) 19). 12. Zie onder meer de commentaar van K.W. Gransden, Virgil, Aeneid, book VIII (Cambridge 1976) 5, 25-26, 96. Ook aspecten van de terugkeer van Odysseus op Ithaca, beschreven in boek XIII-XVII van de Odyssee, klinken in deze passage door. 13. Zie Livius, Ab urbe condita I.7.3-15. 14. Aetiologie (Grieks voor “leer” of “kennis van de oorsprongen”) is een in de oudheid zeer populaire literaire techniek waarbij gebruiken, instituties, plaats(nam)en of identiteiten worden teruggevoerd op vaak (zo) ver (mogelijk) in het verleden gelegen oorsprongen. 15. Er is ook nog een andere belangrijke (eigentijds-) historische achtergrond, en daarin komt Augustus, net als in de de boeken I-VI van de Aeneis, weer om de hoek kijken. 12 augustus is niet alleen de datum van het oeroude feest voor Hercules, maar ook de dag, in het zeer recente verleden van het Augusteïsche publiek, vóór de glorieuze intocht van Augustus in 29 v.Chr., na zijn beslissende overwinning bij Actium en de inlijving van Egypte. Zie Smolenaars (2010) 8-10 (zonder verwijzingen); L. Morgan, ‘Assimilation and Civil War: Hercules and Cacus. Aeneid 8’, in: H.-P. Stahl (ed.), Vergil’s Aeneid: Augustan Epic and Political Context (London 1998) 175-197, aldaar 176; P. Grimal, ‘Aeneas in Rom und der Triumph des Octavian’, in: G. Binder (ed.), Saeculum Augustum II. Religion und Literatur (Darmstadt 1988), 240-254, aldaar 242-243; G.K. Galinsky, The Herakles Theme. The Adaptations of the Hero in Literature from Homer to the 20th Century (Oxford 1972) 141. 16. De hierboven geciteerde Liviuspassage, waarin een groot contrast tussen ‘toen’ en ‘nu’ wordt aangebracht, vormt volgens Edwards eigenlijk een uitzondering in de Ab urbe condita: ‘(...) Livy does not generally lay much emphasis on the physical contrast between Romulean and Augustan Rome. (...) [T]he Roman landscape is generally used to establish similarity and continuity rather than difference or rupture (...). His aetiological treatment of elements of the city (no doubt much influenced by Varro) serves to establish an intimate connection between the early history of the Roman state, its future destiny as an imperial power and its physical form.’ (C. Edwards, Writing Rome: Textual Approaches to the City (Cambridge
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
1996) 82). 17. ‘The anticipation aroused in the reader by Aeneas’ arrival at the sight of Rome is held in suspense during these slow-moving scenes as we wait to hear more about the first inhabitants of the Palatine.’ (R.D. Williams, The Aeneid of Virgil, II: Books 7-12 (Basingstoke and London 1973) 235) Opnieuw is de vergelijking met Livius instructief, die hetzelfde verhaal veel korter en met ‘little detail or drama’ vertelt (Gransden (1976) 107). 18. Het gaat om de grot van Cacus op de Aventijn (zie vers 231). 19. C. Edwards, Writing Rome. Textual approaches to the city (Cambridge 1996) 42-43; zie verder p. 2 en p. 28-30. 20. tenebat (“hij hield (bij zich)”, 308) beschrijft prachtig het typische gedrag van ouden van dagen om hun jongere gezelschap stevig bij zich te houden (C.J. Fordyce, P. Vergili Maronis Aeneidos Libri VII-VIII, with a Commentary (Oxford 1977) 238). 21. Zie het toepasselijk getitelde artikel van J. R. Bacon, ‘Aeneas in Wonderland. A Study of Aeneid VIII’, The Classical Review 53 (1939) 97-104, en Gransden (1976) 123. 22. Tenzij Vergilius daar uiterst subtiel naar een latere Carthaagse stadswijk met de naam Magaria verwijst: zie Plautus, Poenulus 86. 23. Voor het begrip zie Hunsucker (2013) 19-20 (met 22n35-36). 24. Zie de verzen 630-634 verderop in boek VIII, waar Vergilius de scène van de tweelingen met de wolvin beschrijft zoals afgebeeld op het Schild van Aeneas. 25. Het Lupercal wordt daarnaast ook door Augustus genoemd in zijn Res Gestae (19.1) als een van de monumenten die hij zelf onder handen had genomen; voor Augustus’ bemoeienis met het aan de grot verbonden festival van de Lupercalia zie Suetonius, Augustus 31.4. Het heeft er alles van weg dat het Lupercal dus ook een Augusteïsch monument is; zie verder Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates Romanae I.79 (online via http:// penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/Dionysius_of_ Halicarnassus/). 26. ‘This passage (337-61) is a magnificent piece of X-ray photography’ (Bacon (1939) 101). 27. Voor Augustus’ ‘gouden Rome’ zie verder Hunsucker (2013) 18 (met 21n2). 28. ‘[T]he typological parallel between Romulus’ house and Evander’s is central to Aen. VIII’ (Gransden (1976) 170). Contra R. Rees, ‘Revisiting Evander at Aeneid 8.363’, Classical Quarterly 46 (1996) 583-586. 29. ‘Indeed, it is a brilliantly effective stroke to suppress the name of the Palatine, the walk’s goal, altogether: the name is, as it were, conspicuous by its very absence, appearing only in the heavily emphatic word-play of Pallanteum.’ (Gransden (1976) 35). 30. Zie Hunsucker (2014) 60-61 en Hunsucker (2013) 19. 31. Ook de oudere, Republikeinse auteurs Ennnius (Annales I.72-78, fragment 47 in de editie van O. Skutsch, The Annals of Q. Ennius (Oxford 1985)) en Cicero (De re publica II.4-22) maken Romulus ondubbelzinnig de stichter van Rome. 32. Sallustius, De Catilinae coniuratione 6 (gepubliceerd rond 43 v.Chr.), vert. dra. Ruitenberg-De Wit (ed. J. van Gelder, Latijnse geschiedschrijvers : bloemlezing uit de werken van Sallustius, Caesar, Livius en Tacitus [= Klassieke bibliotheek XI] (Haarlem 1952). 33. Tibullus, Elegiae II.5.19-22 (zie Hunsucker (2013) 20); Propertius, Elegiae IV.1.2. 34. ‘only in the Aeneid does Evander become prominent hero of the Roman pre-history.’ (Papaioannou (2003) 682) ‘It is intriguing to realize that Vergil elevated the Greek Evander, a traditionally minor character in Latin foundation accounts, to the role of the actual founder of the site of Rome and safekeeper of civilization in Latium.’ (Ib. 688). Zie echter Ib. 691-693 over Dionysius van Halicarnassus, Antiquitates Romanae I.31-34, die Euander ook uitvoerig bespreekt. 35. Edwards (1996) 1-26. 36. Zie e.g. Edwards (1996) 13 over Joachim Du Bellay, Ib. 13-14 over John Dyer, Ib. 14-5 over Lord Byron, Ib. 14n40 over Poggio Bracciolini, Ib. 72-74 over Edward Gibbon. 37. Zie Ib. en J. Beijst & R. Hunsucker, ‘Inleiding. Roma Aeterna,
de Eeuwige Stad als centrum van de wereld’, Roma Aeterna 1 (2013) 4-11, aldaar 6-8. 38. T. Wilder, The Cabala. Heaven’s my destination. Our town (Moscow 1988) 27. Zie M. Putnam, ‘Virgil and Wilder’s The Cabala’, New England Classical Journal 37 (2010) 113-119. 39. Smolenaars (2010) 7. 40. Zie M. Poppe, ‘Caput Mundi. Rome als hoofd van de wereld’, Roma Aeterna 1 (2013) 12-15. 41. Voor de schijnbaar bredere Augusteïsche neiging om het Capitool aan belang te laten inboeten zie Hunsucker (2013) 16 (met 21n20). 42. Voor de ombouw van het Forum Romanum tot Augusteïsch monument, zie Hunsucker (2013) 16-17 (met 21n16). Afbeeldingen: Fig. 1: Rijksmuseum (http://hdl.handle.net/10934/RM0001. COLLECT.6100) Fig. 2: Foto J. Beijst Fig. 3: Rijksmuseum (http://hdl.handle.net/10934/RM0001. COLLECT.338028) Fig. 4: foto auteur (april 2014). Fig. 5: Rijksmuseum (http://hdl.handle.net/10934/RM0001. COLLECT.190919)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
33
Ve r t r e k u i t e e n ve r w o e s t e s t a d
Het afscheid van Rome in Rutilius Claudius Namatianus´ De reditu suo Evelien Roels
A
an het begin van zijn gedicht De reditu suo (´Over zijn terugkeer´) beschrijft de uit Gallië afkomstige staatsman en dichter Rutilius Claudius Namatianus een welbekend fenomeen van een bezoek aan de eeuwige stad: de terugreis en het daarmee samenvallende afscheid van het geliefde Rome. Hoewel Rutilius zich erop verheugt naar huis terug te keren, valt dit afscheid in de late herfst van 417 n.Chr. 1 hem zwaar. De stad die hij achter zich liet, was echter niet meer het onaangetaste en machtige Rome, zoals het door de dichter wordt voorgesteld, maar het slechts zeven jaren eerder door de Goten geplunderde. De reditu suo laat zien hoe sterk dit beeld van het grote, eeuwige Rome voor Rutilius bij zijn afscheid nog leefde ondanks tegenstrijdige berichten uit dezelfde tijd. 2 Rutilius´ De reditu suo Rutilius´ reis vanuit Rome naar ZuidGallië, waar hij vandaan kwam, in de herfst van 417 en de weinige details die we kennen over zijn leven zijn ons alleen bekend uit De reditu suo. Uit het gedicht blijkt dat Rutilius stamde uit een vermogende Gallische familie met grootgrondbezit in de buurt van Toulouse, en dat hij aan het begin van de 5e eeuw n.Chr. in Rome een flinke politieke carrière doorlopen had. Zo was hij in 412 staatssecretaris (magister officiorum), een belangrijk ambt aan het hof, en wist hij het uiteindelijk tot stadsprefect (praefectus urbi) te schoppen, een functie die in die tijd tot de machtigste civiele ambten in het westelijke Romeinse Rijk behoorde.3 Het begin van de 5e eeuw n.Chr. was in dit westelijke rijksdeel een roerige periode. De keizers Honorius en Arcadius, de jonge zonen van Theodosius I, regeerden na de dood van hun vader in 395 samen over het Romeinse Rijk,
34
maar moesten vanwege hun leeftijd het daadwerkelijke bestuur vooral aan hun invloedrijke legeraanvoerders overlaten. Mannen als Stilicho, Eutropius en Aëtius konden op die manier grote invloed en macht verwerven, maar hun informele machtspositie lokte tegelijkertijd grote concurrentie uit, wat meer dan eens tot gewelddadige conflicten leidde. Terwijl een militaire loopbaan in de 5e eeuw dus mogelijkheden bood tot het ontwikkelen van buitengewone macht, gold dit voor een civiele loopbaan veel minder. Ambten als dat van stadsprefect stonden desalniettemin in hoog aanzien en Rutilius kan dan ook als lid van de hoge adel in het Westen beschouwd worden.4 Uit De reditu suo is bovendien op te maken dat Rutilius deel uitmaakte van een nauwe kring van politiek invloedrijke en literair geïnteresseerden aristocraten, waar hij in zijn gedicht regelmatig toespelingen op maakt.5 Deze kring
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 1: Jean-Etienne Liotard, Graaf Claude Alexandre de Bonneval, 1741, contre-épreuve, bewerkt met rood en zwart krijt en pen en inkt, 200 x 145 mm. Parijs, Musée du Louvre, inv. nr. RF1387.
van hoogopgeleide aristocraten had een grondige opleiding genoten en was zeer vertrouwd met de klassieke literatuur en retorica, wat zich duidelijk toont in Rutilius´ gedicht.6 De reditu suo is een uniek werk, dat door zijn klassieke vorm, de tijd waaruit het stamt – namelijk de laatste jaren van het West-Romeinse rijk-, en zijn lofprijzing op Rome veel aandacht gekregen heeft en
ook wel de zwanenzang van de Romeinse poëzie genoemd wordt. Het gedicht is in elegisch distichon (afwisseling van hexameter en pentameter) geschreven en bestond oorspronkelijk uit twee boeken. Alleen het eerste boek is in zijn geheel overgeleverd; van het tweede boek waren tot 1970 iets meer dan 60 regels bekend, maar na de ontdekking van Mirella Ferrari konden daar nog 39 fragmentarische verzen aan toegevoegd
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
35
worden.7 Het gedicht opent met de aftocht van Rutilius uit Rome en zijn afscheid van de stad in de vorm van een lofzang. Vervolgens volgt het gedicht de dichter op zijn vaart langs de kust naar het noorden tot voorbij Pisa, waar het gedicht dan in het tweede boek, bij de loftuitingen op de militaire bevelhebber en keizerlijke vertrouweling Constantius, afbreekt. Het gedicht was gedurende de middeleeuwen onbekend en werd pas in 1493 door de humanist Giorgo Galbiato in het klooster Bobbio in Noord-Italië ontdekt. Het nieuws over de ontdekking verspreidde zich snel en het werk wekte de interesse van de humanisten. De codex Bobiensis raakte echter aan het begin van de 18e eeuw verloren, toen de Franse generaal-graaf Bonneval hem in 1706 uit het klooster ontvreemdde (fig. 1). De huidige tekstedities zijn op jongere manuscripten gebaseerd, die kopiën zijn van deze codex. Sinds zijn ontdekking is de (wetenschappelijke) interesse voor Rutilius groot en met name de duiding van het werk als christelijk of niet-christelijk heeft in de wetenschap tot uitvoerige discussies geleid: de huidige opvatting gaat uit van een nietchristelijk, dat wil zeggen, in de klassieke heidense Romeinse traditie verankerd, wereldbeeld, dat in het werk van Rutilius tot uiting komt.8 Het is deze duiding, die tot een bijzondere aandacht voor de Gallische dichter geleid heeft: De reditu suo is één van de laatste niet-christelijke gedichten uit de Oudheid, die onderhand over het algemeen gechristianiseerd was.9 Rutilius´ gedicht laat zich niet makkelijk binnen een genre plaatsen en roept meerdere beroemde voorgangers in herinnering. Het is een elegie met een lofprijzing (encomium) op Rome en Italië, waarbij de vorm van een poëtische reisbeschrijving met her en
36
der satirische opmerkingen het gedicht in de traditie van Horatius´ reis naar Brindisi (Satiren. 1.5) en Lucilius´ Iter Siculum plaatsen. Verder allludeert de dichter op de verbanningsgedichten van Ovidius, de Tristia en de Epistulae ex Ponto, en ook toespelingen op Vergilius komen regelmatig voor.10 Als recentere voorganger van Rutilius is Ausonius nog te noemen, wiens Mosella een beschrijving van een reis langs de Moezel in de 4e eeuw n.Chr. geeft. De reditu suo toont zich daarnaast aan de retorica schatplichtig, aangezien het volgens de regels voor een logós syntaktikós, een afscheidsrede van een reiziger aan een stad waaruit hij vertrekt, geschreven is.11 Weg uit Rome De passage die aan het daadwerkelijke vertrek uit Rome vooraf gaat (vv. 1-216) neemt ongeveer eenderde van het eerste boek in beslag en wordt gedomineerd door de lofzang op Rome. In de passage voorafgaand aan de lofzang beklaagt Rutilius zijn vertrek en daaraan aansluitend beschrijft hij het afscheid van zijn vrienden, die in de stad achterblijven, en bewondert voor de laatste keer het zicht van de stad in de verte. Hoewel de vertrekscène niet expliciet gelokaliseerd wordt, kunnen we uit de woorden van de dichter opmaken dat hij zich in Portus Augusti (fig. 2), het huidige Fiumicino en de antieke haven van Rome, bevindt. Velocem potius reditum mirabere, lector, / tam cito Romuleis posse carere bonis. / Quid longum toto Romam uenerantibus aeuo? / Nil unquam longum est quod sine fine placet. (´Mijn vroege thuisreis, lezer, zal je wel verbazen. / Kan ik dan al zonder Romulus´ geluk? / Wat duurt er lang voor wie zijn leven wijdt aan Rome? / Niets duurt lang wat eindeloos bekoren kan.´)12
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Direct vanaf de eerste versregel brengt Rutilius het thema van zijn gedicht onder woorden, namelijk zijn terugkeer (velocem reditum) naar Zuid-GalliĂŤ en daarmee het vertrek uit de stad. Hij voegt daar als verontschuldiging gelijk een onverbloemde liefdesverklaring aan de stad aan toe. De dichter betuigt zich een Roma-vereerder voor het leven, waaraan zijn overhaaste vertrek (tam cito) geen afbreuk doet. Deze verering geldt niet alleen voor de stad, maar ook voor de stadsgodin, naar wie hier eveneens
verwezen wordt.
Fig. 2: De oude haven van Trajanus, Portus.
Volgend op dit gevoel van spijt, zijn geliefde stad achter zich te moeten laten, uit Rutilius een voor menig reiziger al te bekende wens, die zijn grief over de scheiding met de stad onderbouwt: O quantum et quotiens possum numerare beatos, / nasci felici qui meruere solo, / qui Romanorum procerum generosa propago / ingenitum cumulant Vrbis honore decus! / Semina uirtutum demissa et tradita caelo
Volgende pagina: fig. 3. Georg Braun en Frans Hogenberg, Ostia (Portus Trajani en Portus Claudii), 1588, handgekleurde gravure, zoals verschenen in: Georg Braun en Frans Hogenberg, Citivates orbis terrarum, [z.p., z.j. (1588?)]. Madrid, Museo Naval, inv.nr. A-8955.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
37
38
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
39
/ non potuere aliis dignius esse locis. / Felices etiam qui proxima munera primis / sortiti Latias obtinuere domos! (´Hoe vaak en oprecht zal ik hem zalig prijzen, / die op deze grond hier geboren mocht zijn, / die als een ware telg van Oud-Romeinse adel / Romes roem verbindt met zijn familie-eer. / De hemel kon geen betere plaats hebben gevonden / waar zijn gaven even vruchtbaar zouden zijn. / Gelukkig ook die ´t één na hoogste mocht verkrijgen / en het recht verwierf Romein te mogen zijn.´)13 Als buitenstaander, die zich in zijn liefde voor de stad ten diepste met haar verbonden voelt, kan Rutilius zich nooit op Romeins geboorterecht beroepen. De tweede gelukkige categorie heeft echter wél op hem betrekking: als man uit de provincie heeft hij in Rome, door zijn toetreding tot de senaat en het bekleden van belangrijke functies zoals de stadsprefectuur, een tweede thuis gevonden (Latias domos). Waar deze wens aan de ene kant de persoonlijke verbinding van de dichter met Rome onderstreept, laat hij zich aan de andere kant in een langere traditie van heimwee naar Rome inkaderen. De verzen o quantum et quotiens possum numerare beatos / nasci felici qui meruere solo roepen de woorden van de bekendste balling uit Rome uit de klassieke oudheid in herinnering: Ovidius. Na diens verbanning naar het afgelegen Tomis aan de Zwarte Zee in 8 n.Chr. vanwege carmen et error, wat keizer Augustus geenszins beviel, uitte de lyrische dichter zijn onbehagen en ongeluk in zijn gedichten. Rutilius verwijst hier naar Tristia III.12. 25-26: o quantum et quotiens non est numerare beatum / non interdicta cui liceret urbe frui
40
(“Oh viermaal, oh eindeloos gezegend is de man, die het niet ontzegd is van de stad te genieten.”).14 De allusie definieert Rutilius´ eigen situatie. Ovidius dacht vanuit zijn ballingsoord met verlangen terug aan zijn ´thuis´ Rome; Rutilius daarentegen wordt vanuit Rome huiswaarts gedreven, maar het verdriet om het naderend afscheid is er niet minder om. Ook al wordt Rutilius´ reis als een terugkeer beschreven, de allusie met Ovidius verleent haar een dubbele bodem: dit is geen vreugdevolle terugreis, maar een gedwongen vertrek, dat door de dichter als een verbanning wordt beschouwd.15 De redenen voor Rutilius´ vertrek blijven in het gedicht enigszins schimmig: volgens de dichter is zijn thuisland door verwoestende oorlogen getroffen (longis deformia bellis) en dwingt zijn trouw als burger van dat thuisland hem nu terug te keren om te helpen met de wederopbouw, ook al betekent dit dat hij voortaan ”in herdershutten” (pastorales casas) moet leven. Dat niet alleen in Gallië, maar ook in Italië de situatie door oorlogen gevaarlijk was, benadrukt Rutilius wanneer hij zijn voorgenomen reisplan noemt: Electum pelagus, quoniam terrena viarum / plana madent fluuiis, cautibus alta rigent. / Postquam Tuscus ager postquamque Aurelius agger / perpessus Geticas ense uel igne manus, / non siluas domibus, non flumina ponte coercet, / incerto satius credere uela mari. (´Ik koos de zee omdat te land geen weg begaanbaar / is door overstroming of lawinepuin. / Toscane en de oude heerbaan naar het noorden / zijn door Gotische benden met vuur en zwaard verwoest. / Geen huis breekt nog het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
woud, geen brug meer de rivieren: / meer aan zekerheid biedt het gevaar op zee.´)16. Niet over land, maar over zee reist hij terug, want het Italische land ligt in puin. Na het beklagen van de situatie in Gallië zet de dichter zijn afscheid in gang: Crebra relinquendis infigimus oscula portis / inuiti superant limina sacra pedes. (´Ik kuste deur na deur die ik nu toch moest sluiten, / moeizaam sleepte ik mij over drempels heen.´)17 Maar voordat hij de stad definitief de rug toekeert, brengt hij haar eerst nog als afscheid een loflied ten gehoor. In goddelijke termen wordt Roma, regina tui pulcherrima mundi, als heerseres en middelpunt van de wereld bezongen. Verschillende volkeren heeft ze tot één vaderland gemaakt, de overwonnenen heeft het niets dan zegen gebracht dat ze onder Rome´s macht gekomen zijn, en doordat Rome haar wetten met deze volkeren deelde, ”heb je tot stad gemaakt, wat vroeger de wereld was” (urbem fecisti quod prius orbis erat).18 In zijn loflied beschrijft Rutilius ook de schoonheid van het stadsbeeld en haar bouwwerken, waarbij hij de tempels, de baden, de aquaducten en de tuinen goddelijke kwaliteiten toeschrijft: Percensere labor densis decora alta tropaeis, / ut si quis stellas pernumerare uelit, / confunduntque uagos delubra micantia uisus: / ipsos crediderim sic habitare deos. / Quid loquar aerio pendentes fornice riuos, / qua uix imbriferas tolleret Iris aquas? (…) Intercepta tuis conduntur flumina muris; / consumunt totos celsa lauacra lacus. / Nec minus et propriis celebrantur roscida uenis / totaque natiuo moenia fonte sonant. (…)
Quid loquar inclusas inter laquearia siluas, / uernula qua uario carmine ludat auis? (´Onmogelijk al uw trofeeën op te tellen: / wie kan weten hoeveel sterren er ´s nachts staan? / De glans van al die tempels moet de blik verblinden. / Zo, geloof ik, ziet het er bij goden uit. / Wat zeg ik van de beken, stromend in het luchtruim, / bijna hoger dan de regenboog zich kromt? (...) Rivieren onderschept gij, voert ze in uw muren, / hele meren lopen in uw baden leeg. / Niet minder aangenaam de onderaardse stromen / overal en bronnen in de hele stad. (...) Wat zeg ik van de bossen, groeiend binnenskamers, / waar het voorjaarslied van elke vogel klinkt?´).19 De dichter wekt de indruk van een fris en groen paradijs waar overal water klatert, de lucht fris is en de lente het hele jaar voortduurt. Deze buitengewone stad is geen oord meer voor stervelingen, maar de woonplaats der goden.20 Het loflied komt tot een einde en Rutilius maakt zich geëmotioneerd los van zijn geliefde stad: His dictis iter arripimus. Comitantur amici. / Dicere non possunt lumina sicca «vale». (´Met deze woorden gingen wij en vrienden met ons. / Niemand zei met droge ogen ons vaarwel.´).21 Na het afscheid van zijn vrienden gaat hij aan boord van het schip dat hem naar Gallië zal brengen. Hier wordt Rutilius voor het eerst specifiek over zijn locatie en grijpt hij de gelegenheid meteen aan voor wat Lokalgeschichte: Tum demum ad naues gradior, qua fronte bicorni / diuiduus Tiberis dexteriora secat.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
41
Fig. 4: John William Waterhouse, The favourites of the Emperor Honorius, 1883, olieverf op doek, 117 x 202 cm. Adelaide, Art Gallery of South Australia. Als we de geschiedschrijver Procopius (6e eeuw) mogen geloven, dacht keizer Honorius toen hij in 410 het bericht kreeg dat ´Roma omgekomen was´ in eerste instantie dat het om zijn favoriete haan ging, die toevallig ook de naam Roma droeg. Zijn opluchting, dat het noodlot de stad had getroffen en niet zijn favoriete pluimvee, was voor zijn tijdgenoten tekenend voor de keizers grote dwaasheid.
42
/ Laeuus inaccessis fluuius uitatur arenis: / hospitis Aeneae gloria sola manet. (´Pas dan vertrok ik naar de schepen, waar de Tiber / splitst en met zijn rechterhoorn het land doorklieft. / De linkerarm is dichtgeslibt en onbevaarbaar. / Slechts Aeneas´ landingsplaats strekt haar tot roem.´)22 Rutilius begint, zoals gezegd, zijn reis in de havenstad Portus Augusti en ziet zich genoodzaakt dit te verklaren: de oude haven van Ostia aan de linkerarm van de Tiber was dichtgeslibt. Aan het begin van de 5e eeuw n.Chr. was deze opmerking eigenlijk overbodig. De haven van Ostia was al meerdere eeuwen onbruikbaar en de keizers Claudius en Traianus
hadden, onder andere door de aanleg van een nieuwe haven, Portus, en de Fossa Traiana (het kanaal van Traianus), de begaanbaarheid voor de schepen naar Rome verbeterd (fig. 2/3).23 De vermelding van de verzande linkerarm van de Tiber brengt Rutilius ertoe een andere reiziger naar Rome, de Trojaan Aeneas, in herinnering te roepen.24 Terwijl deze de Tiber opgevaren kwam om een nieuwe stad te stichten en een nieuw thuis (of een novam Troiam) te vinden, laat Rutilius met zijn tocht over de Tiber een Rome achter, dat kort daarvoor geplunderd was. De wegen van Rutilius en Aeneas konden niet méér van elkaar verschillen en het is tragisch, dat de weg die Aeneas naar
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
een veelbelovende toekomst voor Rome voerde, nu onbevaarbaar geworden is. Opgehouden door het ontstuimige oktoberweer wordt Rutilius na al zijn last goodbyesaan Rome toch nog een laatste blik over de stad gegund en aanschouwt hij, hoe kan het ook anders, de befaamde zeven heuvels: Respectare iuuat uicinam saepius Vrbem / et montes uisu deficiente sequi, / quaque duces oculi grata regione fruuntur, / dum se quod cupiunt cernere posse putant. / Nec locus ille mihi cognoscitur indice fumo, / qui dominas arces et caput orbis habet, / quanquam signa leuis fumi commendaat Homerus, / dilecto quotiens surgit in astra solo. / Sed caeli plaga candidior tractusque
serenus / signat septenis culmina clara iugis. / Illic perpetui soles atque ipse videtur, / quem sibi Roma facit, purior esse dies. / Saepius attonitae resonant circensibus aures; / nuntiat accensus plena theatra fauor. / Pulsato notae redduntur ab aethere voces, / uel quia perueniunt uel quia fingit amor.
Fig. 5: John William Waterhouse, he favourites of the Emperor Honorius (voorstudie), ca. 1883, olieverf op doek, 94 x 165 cm, particuliere collectie.
(´Hoe graag keert telkens weer mijn blik naar waar de stad ligt, / met de bergen mee, helaas niet ver genoeg. / De ogen dwalen over dit beminde landschap, / tot zij denken wat zij wensen ook te zien. / Geen rookpluim geeft mij aan, waar ik had moeten kijken, / waar het hart der wereld op zijn heuvels ligt. / Toch raadt Homerus lichte rook, die tot de sterren / stijgt,
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
43
Fig. 6: : Anoniem, Heilige relikwieën worden in veiligheid gebracht tijdens de Sacco di Roma van 410, miniatuur op perkament, uit: Augustinus, La Cité de Dieu (livres I-X), vervaardigd voor Jacques d’Armagnac, hertog van Namen (1433-1477). Den Haag, Museum Meermanno, inv.nr. 10 A 011.
aan als een teken voor geliefde grond. / Een zuiver licht, een klaarder lucht vervult de hemel / en wijst mij de zeven heuveltoppen aan. / Daar schijnt de zon altijd, daar lijkt de dag zo helder. / Rome geeft er vorm aan voor en door zichzelf. / Mijn oren vangen vaak de galm op van het Circus. / Vol zijn de theaters: hoor het warm applaus. / Ik ken het juichen dat nu in de lucht weerkaatst wordt, / dat nu tot mij komt of dat mijn liefde hoort.´)25 Na nog vijftien dagen wachten, wordt het anker gelicht en begint de reis naar het noorden richting Gallië. Rome na 410: nog steeds een bezoek waard? Als het gedicht van Rutilius niet of slechts grofweg te dateren zou zijn, hadden slechts de toespelingen op de ouderdom van de stad doen vermoeden dat de bloei van Rome ten tijde van De reditu suo voorbij was.26 De datering van het gedicht in 41727 en een blik op de historische context, ondersteund door de berichten van tijdgenoten, stellen Rutilius´ beeld van het eeuwige en
44
machtige Rome echter in een heel ander licht. De Visigoten hadden in het jaar 410 als eerste een einde gemaakt aan het beeld van een Roma Aeterna.28 Onder aanvoering van Alarik hielden de Visigoten, een Germaans volk dat aan het einde van de 3e eeuw het Romeinse Rijk binnengevallen was, zich al enkele jaren in Italië op. Doel van hun verblijf, waarvan geen geringe dreiging uit moet zijn gegaan, was keizer Honorius (fig. 4/5) zover te krijgen hen van land te voorzien, zodat ze zich binnen het Rijk konden vestigen. Toen ook de laatste ronde onderhandelingen op niets uitliep zag Alarik, die grote moeite had zijn troepen te verzorgen, geen andere mogelijkheid meer: in augustus 410 plunderden zijn troepen Rome drie dagen lang op systematische wijze (fig. 6).29 In welke fysieke toestand de Visigoten Rome achterlieten, is niet precies duidelijk: alle draagbare, vaak eeuwenoude rijkdom werd weggevoerd, waaronder een jonge vrouw van
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 7: Anoniem, uitgegeven door Pieter Schenk (I), Gezicht op de Thermen van Constantijn, ca. 1700, ets, 166 x 195 mm, uit: Pieter Schenk (I), Roma aeterna, sive ipsius aedificiorum Romanorum, integrorium collapsorumque, conspectus duplex, Amsterdam [ca. 1700]. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-P-19075792X.
keizerlijken bloede: Galla Placidia, dochter van Theodosius I. De stad zelf schijnt niet catastrofaal verwoest te zijn en hoewel vele aristocraten naar Noord-Afrika en Palestina vluchtten, lijkt de stadsbevolking zich snel van de plundering hersteld te hebben.30 De mentale klap kwam echter veel harder aan. Voor het eerst sinds 376 v.Chr., toen de Galliërs de stad binnendrongen, maar door de ganzen op het Capitool verraden werden, had Rome weer een bezetting van vijandelijke troepen te dulden gehad. De sacco di Roma kon niets anders betekenen, dan dat de goden zich nu daadwerkelijk van Rome afgewend moesten hebben en tot in het verre Palestina betreurde Hieronymus Rome´s lot: “de stad, die de hele wereld veroverd had, was nu zelf veroverd”.31 Hoewel de fysieke gevolgen van de plundering in het stadsbeeld niet meer zijn na te gaan, bieden enkele bronnen wel een indruk van Rome´s toestand in de eerste helft van de 5e eeuw. De stadsontwikkeling lijkt stil te hebben gestaan: er werden nog maar weinig nieuwe bouwprojecten uitgevoerd en het
laatste bekende grote bouwproject is de uitbreiding van de stadsmuren in 403, die de Goten echter niet tegen wist tegen te houden.32 Dat het stadslandschap niet alleen stilstond, maar ook langzaam begon af te brokkelen, lijkt een inscriptie uit de baden van Constantijn te impliceren. (fig. 7) De stadsprefect van 443 had hier reparaties laten uitvoeren en dit vereeuwigd in een inscriptie waarin hij benadrukt dat dit zo zuinig mogelijk gedaan was: “De stadsprefect (...) heeft de thermen gerepareerd (...) voor weinig geld (parvu sumptu) (...) zo veel als de krappe financiën toestonden (quantum publicae patiebantur angustiae)”.33 Een opvallend statement, nadat Romeinse bouwheren in de voorgaande eeuwen vooral opgeschept hadden over de grote sommen geld die ze in hun uitvoerige nieuwbouw staken. Archeologische opgravingen hebben verder aangetoond, dat gebouwen ook op andere plekken in Rome aan het begin van de 5e eeuw in ruïnes lagen of (deels) begonnen te vervallen. Zo werd de Basilica Aemilia op het Forum Romanum door een heftige brand grotendeels
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
45
verwoest. De brand valt in de periode van de Gotenplundering, maar of ze hierdoor ook veroorzaakt is, is niet te bewijzen. De Basilica werd in ieder geval niet meer in haar geheel opgebouwd en alleen de façade kreeg een nieuwe vorm, zodat ze aan de buitenkant een onaangetaste indruk maakte, maar er binnenin niet veel meer over was. Opgravingen in het gebied rondom de Crypta Balbi hebben verder aangetoond, dat er hier afval in monumentale gebouwen uit de keizertijd gedumpt werd en dat deze langzaam in verval raakten.34 Dat de fysieke ellende en de financiële wantoestand na de plundering door de Goten ook voor de Romeinse huizenmarkt gevolgen had, blijkt uit het heiligenleven van Melania de Jongere. (fig. 8) Die vertrok, net als Rutilius, rond 417 met haar man vanuit Rome naar het Heilige Land en probeerde daarvoor met veel moeite haar huis te verkopen: ´The saints were not able to sell the house, and after the barbarian invasion they let it go for less than nothing since it was burned.´35 Het heiligenleven van Melania is een van de weinige concrete aanwijzingen voor de ravage, die de Goten moeten hebben aangericht. Het is opvallend dat Rutilius daarentegen in alle toonaarden over de plundering zelf zwijgt, ook al refereert hij wel aan een onrecht dat Rome aangedaan is, en wonden waarvan ze moet herstellen.36 Naar analogie met het op- en ondergaan van de planeten en diens eeuwigheid stelt Rutilius dat ook Rome uit haar ongeluk zal opstaan en de toekomst voor haar open ligt. Hoewel hier het vertrouwen in een betere tijd wordt uitgesproken, laat Rutilius achterwege hoe Rome dit zal bereiken. Zijn woorden lijken een holle belofte, een indruk die nog versterkt wordt doordat alle hoop op hulp en bijstand van de goden ontbreekt. De traditionele idee
46
dat een juiste verering van de goden tot (nieuwe) voorspoed zal leiden, is in De reditu suo volledig afwezig, wat op een diepe innerlijke vertwijfeling bij de dichter duidt. Ondanks Rutilius´ lange en klassieke lofrede op Rome als het centrum en de heerseres van de wereld, leidt hij daar geen toekomstig handelen meer uit af voor het ´bejaarde´ Rome. De stad Rome is bij Rutilius een herinnering geworden aan wat ze ooit was, maar een herinnering die hij nu achter zich moet laten: hij vertrekt.37 Conclusie De reditu suo toont ons hoezeer zijn vertrek uit Rome aan het begin van de 5e eeuw de dichter Rutilius aan het hart ging. Hoewel van Gallische oorsprong had hij langere tijd in Rome doorgebracht en er carrière gemaakt, maar Rome was en kon nooit zijn Heimatstadt worden. Op het punt naar huis terug te keren blikt hij nog één keer om naar de stad die hij achterlaat en bezingt haar schoonheid, haar roem, maar bovenal haar verleden. We zullen nooit weten wat Rutilius precies zag, toen hij vanuit Portus Augusti de zeven heuvels aanschouwde, maar hij lijkt ons in zijn gedicht een stad voor ogen te voeren die hij graag wilde zien en die ook door zijn voorgangers, zoals Ovidius, was geconstrueerd. De archeologische vondsten en het heiligenleven van Melania de Jongere geven de indruk van een gedeeltelijk verwoeste stad, maar dit beeld komt nauwelijks in de versregels van Rutilius naar voren. In De reditu suo wordt het vertrek uit een stad beschreven die niet meer bestaat, een stad die de wereld werd, maar die nu, aan het begin van de 5e eeuw, niet meer uitnodigt om te blijven. Rutilius vertrekt, maar laat de wereld zijn herinnering aan de regina pulcherrima mundi achter. In de zwanenzang van de Latijnse poëzie vond Rome het eeuwige leven.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 8: Anoniem, De heilige Melania de Jongere, miniatuur uit het Menologion van Basileiou II, 10e -11e eeuw. Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, inv.nr. Ms. Vat. gr. 1613. 1. In het vervolg zijn alle jaartallen na Christus tenzij anders aangegeven. 2. Dit artikel concentreert zich op Rutilius´ afscheid van Rome. Zie voor een bespreking van het gehele gedicht W. Verbaal, ´Reizen aan de grens: het Iter Gallicum van Rutilius Claudius Namatianus´, in Reizen in de Oudheid, themanummer Hermeneus 73 (2001) 146-155. 3. E. Doblhofer, R. Cl. Namatianus, De Reditu Suo sive Iter Gallicum, Einleitung, Text, Übersetzung, Wörterverzeichnis (Heidelberg 1972.1) 22-24. 4. M. Meier & S. Patzold, August 410 – Ein Kampf um Rom (Stuttgart 2010) 70. 5. Zie o.a. Rutilius Claudius Namatianus, De reditu suo sive Iter Gallicum (in het vervolg Rut. Nam.) I.205-216; 271-276. 6. Doblhofer (1972.1) 25-27. 7. A. Cameron, The last pagans of Rome (Oxford 2011) 208. 8. Cameron (2011) 216-218. 9. Doblhofer (1972.1) 57-62. 10. Cf. G. Tissol, ´Ovid and the Exilic Journey of Rutilius Namatianus´, Arethusa 35 (2002) 435-446, aldaar 435. 11. E. Doblhofer, R. Cl. Namatianus, De Reditu Suo sive Iter Gallicum, Kommentar (Heidelberg 1972.2) 13-14. 12. Rut.Nam. I.1-4. De voor dit artikel gebruikte teksteditie is die van de Collection Budé: Rutilius Namatianus, Sur son retour (ed. E. Wolff (Parijs 2007)), de vertaling van W. Verbaal, Rutilius Namatianus, Langs Romeinse Kusten (Leuven 2004). De eerste vier verzen zijn vermoedelijk corrupt en hebben oorspronkelijk niet het begin van het gedicht gevormd. Zie Doblhofer (1972.2) 14. 13. Rut. Nam. I.5-12. 14. Ovidius, Tristia. III.12.25-26 (ed. S.G. Owen, (Oxford 1915)). Cf. Tissol (2002) 436. 15. Tissol (2002) 437. Zie voor het bewerkstelligde effect door de allusie met Ovidius A. Fo, ´Ritorno a Claudio Rutilio Namaziano´, Materiali e discussioni per l’analisi dei testi classici 22 (1989) 49-74, aldaar 51: ´That is how the poem begins: Ovid appears at once, through the sophisticated contrivance of a precise allusion. With it Rutilius seems to mean: ´here I am writing my Tristia, and I choose the meter that my Ovid once chose on his on journey, because my return is really an exile – exile from the greatest of good things that the earth can offer.´´ 16. Rut. Nam. I.37-42. 17. Rut. Nam. I.43-44. 18. Rut. Nam. I 63-66: Fecisti patriam diuersis gentibus unam; / profuit iniustis te dominante capi. / Dumque offers uictis proprii consortia iuris, / urbem fecisti quod prius orbis erat. 19. Rut. Nam. I.93-98; 101-104; 111-112. 20. Rut. Nam. I.96. 21. Rut. Nam. I.165-166. 22. Rut. Nam. I.179-182. 23. Doblhofer (1972.2) 101. 24. Zie voor Aeneas als eerste reiziger naar Rome de bijdrage
van R.G.R. Hunsucker in dit nummer van Roma Aeterna. 25. Rut. Nam. I.189-204. 26. Voor het beeld van Rome als oude vrouw, zie vv. 115-6: Erige crinales lauros seniumque sacrati / uerticis in uirides, Roma, retinge comas; (´Omhoog de lauwers om uw slaap; uw heilige grijze / haren, Rome: geef ze weer hun lenteglans.´). 27. Doblhofer (1972.1) 36. 28. Er zouden later nog meerdere Sacchi di Roma volgen. 29. H. Börm, Westrom, Von Honorius bis Justinian (Stuttgart 2013) 53-54. 30. M. Kulikowski, Rome´s Gothic Wars, from the third century to Alaric (Cambridge 2007) 178-179. 31. Hieronymus, Epistulae 127.12 (ed. J. Labourt, Saint Jérôme, Lettres (Paris 1961): Capitur urbs, quae totum cepit orbem. 32. Zie B. Ward-Perkins, ´Old and New Rome Compared´, in: L. Grig & G. Kelly (eds.), Two Romes: Rome and Constantinople in Late Antiquity (Oxford 2012) 53-78, aldaar 66. 33. Inscriptiones Latinae Selectae 5703: Petronius Perpenna Magnus Quadratianus v.c. et inl., praef. urb.,|Constantinianas thermas longa incuria et abolendae civilis vel| potius feralis cladis vastatione vehementer adflictas, ita ut agni|tionem sui ex omni parte perdita desperationem cunctis repa|rationis adferrent, deputato ab amplissimo ordine parvo| sumptu quantum publicae patiebantur angustiae, ab extremo | vindicavit occasu et provisione largissima in pristinam | faciem splendoremque restituit. Zie voor een bespreking van de inscriptie ook Ward-Perkins (2012) 66-67. 34. Ward-Perkins (2012) 67-68. 35. Vita Sanctae Melaniae 14.2. Voor de vertaling zie E.A. Clark, The Life of Melania the Younger, Introduction, Translation and Commentary (Lewiston/Lampeter/Queenston 1984). Zie ook T. Barnes, Early Christian Hagiography and Roman History (Tübingen 2010) 249-253. 36. Rut. Nam. I.115-120. 37. Zie ook Meijer & Patzold (2010) 76-80. Afbeeldingen: Fig. 1: Wikimedia Commons (https://commons.wikimedia.org/ wiki/File:Bonneval-pasha.jpg) Fig. 2: Léon Coret (2015). Fig. 3: Biblioteca Virtual del Patrimonio Bibliográfico (geraadpleegd via: europeana.eu) (http://bvpb.mcu.es/es/ catalogo_imagenes/grupo.cmd?path=22725) Fig. 4/5: Bron: Wikimedia Commons (https://commons. wikimedia.org/wiki/File:John_William_Waterhouse_-_The_ Favorites_of_the_Emperor_Honorius_-_1883_(study).jpg) Fig. 6: Wikimedia Commons (https://commons.wikimedia. org/wiki/File:Sack_of_Rome_by_Alaric_-_sacred_vessels_are_ brought_to_a_church_for_safety_(2nd_of_2).jpg). Fig. 7: Rijksmuseum (http://hdl.handle.net/10934/RM0001. COLLECT.335274) Fig. 8: Wikimedia Commons (https://commons.wikimedia.org/ wiki/File:Melania_the_Younger,_nun_of_Rome_(Menologion_ of_Basil_II).jpg)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
47
Getekend reisverslag Menno Balm
R
ome zit vol met beelden. Het zijn er zelfs zo veel, dat het een aantal bezoeken aan de stad heeft geduurd voor ik door de bomen het bos begon te zien. Naast het gegeven dat je al wandelend en rondkijkend het ene mogelijke onderwerp na het andere tegenkomt, zijn er natuurlijk ook de talloze tekenaars die je met hun 'Vedute di Roma' zijn voorgegaan en van wie je het werk toch ergens in je achterhoofd hebt opgeslagen. Van twee kanten wordt je daarmee in Rome door een overvloed aan beelden benaderd. In zekere zin vermoed ik dat tekenaars in vroeger eeuwen het wat dat betreft eenvoudiger hadden: er lag nog een zee aan te tekenen Rome voor hen open, elk monument, elke ru誰ne, elke straat was een nieuw beeld. Maar wat kun je als tekenaar in de 21ste eeuw nog met Rome doen? Naar mijn idee is het een kwestie van blijven kijken. Kijken en zoeken naar interessante details, naar muurvlakken en hun onderlinge verhouding, naar texturen waaraan je oog even blijft haken. Ik zoek in een tekening altijd eerst naar een hoofdonderwerp en dat kan een dergelijk stuk muur zijn vanwege het karakteristieke metselwerk, of een stuk vloer, of een in de diepte weglopende lijn van wat ooit een brede trap was. Om in de veelheid aan details orde te scheppen zoek ik vervolgens naar een relatief strakke
48
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
compositie waarin de aandacht ook echt naar het hoofdonderwerp uit kan gaan. In de compositie moeten de onderdelen met elkaar in evenwicht komen. Maar het gaat natuurlijk ook over licht, over hoe het licht met de vormen, kleuren en reliĂŤfs speelt. Misschien is het wel het licht waar het mij uiteindelijk om te doen is, het licht dat in Rome zo fascinerend blijft juist doordat het op die al talloze malen uitgebeelde onderwerpen schijnt. Zolang dit licht blijft schijnen, zullen we nieuwe gezichten op Rome blijven zien. www.mennobalm.nl
'Koepel van het Pantheon', 2015, potlood, 100 cm
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
49
Interieur van het Pantheon', 2015, contĂŠ, 29,8 x 10,5 cm
50
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
'Markt van Trajanus', 2015, contĂŠ, 28 x 12 cm
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
51
'Santa Maria dell'Anima', 2015, contĂŠ, 19,5 x 7,5 cm
52
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
'Santa Costanza', 2015, contĂŠ, 30 x 14,7 cm Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
53
T h u i s k o m e n
i n
R o m e
Vraaggesprek met Antoine Bodar R a p h a e l H u n s u c k e r e n T i e s Ve r h o e v e n
E
r zijn waarschijnlijk weinig Nederlanders die vaker heen en weer reizen naar Rome dan Antoine Bodar. De bekende priester en opiniemaker is regelmatig in Nederland op de radio en de televisie om commentaar te geven op alles wat met het Vaticaan en het katholieke geloof te maken heeft. Maar hij woont gemiddeld negen maanden per jaar in Rome en voelt zich daar net zo thuis als in Amsterdam, de stad waar hij opgroeide. Hij schreef ook twee kloeke boeken over Rome, Romeinse brieven (http://www.antoinebodar.nl/boeken/romeinse-brieven/) (2001) en Uit de eeuwige stad (http://www.antoinebodar.nl/boeken/uit-de-eeuwige-stad/) (2008). Voor Bodar is Rome – tot veler verbazing wellicht – zoveel meer dan alleen de hoofdstad van de kerk en de zetel van de paus. Weinig mensen weten van zijn roerige leven buiten het priesterschap en voorafgaand daaraan; dat hij voor zijn priesterwijding in 1992 al een universitaire carrière achter de rug had in de kunstgeschiedenis en de filosofie. Al met al meer dan genoeg redenen om deze veelzijdige (en buitengewoon charmante) intellectueel aan de tand te voelen over het eeuwige thema ‘reizen naar Rome’. Het gesprek vond plaats in de rustige wintermaand januari. Antoine Bodar ontving ons in zijn Romeinse thuis, de hem toegewezen cel in het pauselijke priestercollege bij de Santa Maria dell’Anima, de nationale kerk van de Germanen om de hoek van de Piazza Navona. Met uitzicht over de Santa Maria della Pace en een in de 17e eeuw door Pietro da Cortona ontworpen pleintje spraken we, midden in het centrum van de Eeuwige Stad, over de geschiedenis van de Romereis en de persoonlijke ervaringen van Nederlands bekendste priester in Rome. Al meer dan 2000 jaar lang trekken mensen uit alle hoeken van de wereld naar Rome. In de loop der eeuwen zijn de vervoersmiddelen natuurlijk steeds geavanceerder geworden, maar heeft de aankomst in de Eeuwige Stad wellicht iets ingeboet aan adembenemendheid. Wat is voor u (ook vandaag nog) de mooiste intrede in Rome? ’Dat is bij Florence de koepel [van de Dom door Brunelleschi, red.], als je die uit de trein ziet, en ook hier –dat kun je uit de trein niet goed zien, maar wel als je met de auto komt – zie je op een gegeven moment in de
54
verte de koepel van de Sint Pieter. Dezelfde koepel waar Gibbon over geschreven heeft dat de neergang van het Romeinse rijk daar begonnen is, met het christendom - om het meteen maar eens fors te zeggen. Dat vind ik dus een heel mooie entree. Ten tweede kan ik zeggen dat het treinreizen mij altijd bijzonder heeft bevallen. Vroeger kon je vanuit Amsterdam rechtstreeks naar Rome, dat duurde 24 of 25 uur, in mijn studententijd, hè. Dan ging je dus met een zure appel en een half flesje wijn en een slaappilletje de trein in en nestelde je je bovenin zo’n compartiment van zes, en dan bleef je gewoon zo lang mogelijk
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
daarboven tot je er uit gerammeld werd, hier in Italië. Het naderen van Rome na 24 uur is natuurlijk prachtig, ook al zag je dan niet zo veel. Maar je wist wel dat Rome in aantocht was. Dus dat heb ik heel veel gedaan. Tegenwoordig reis ik alleen maar met het vliegtuig.' Vindt u dat jammer? En doet dit niet een beetje afbreuk aan de ervaring? (stellig) ‘Ik vind altijd treinreizen mooier. Maar ten eerste moet je nu drie keer overstappen, dus dat is eigenlijk onaangenaam. Ten tweede moet ik wanneer er actualiteiten zijn vaak plotseling heen en weer. Ik ben er dan ook aan gewend, voor mij is het vliegtuig een bus geworden. Daar komt bij dat ik zowel een radioprogramma heb, sinds vijf jaar, als ook van tijd tot tijd televisieprogramma’s. Ik word dus gefaciliteerd door de omroep. Dat betekent dat ik hier in een taxi stap en in Fiumicino weer uit stap dan meteen in het vliegtuig, hup. Met de KLM altijd, en bij Flying Blue heb ik inmiddels de status ‘goud’, dus ik kan meteen het vliegtuig in. Soms ben ik zo moe dat ik al bijna ingeslapen ben voordat de anderen zijn ingestapt. Het is gewoon makkelijk. Dan kom ik met de taxi de stad binnen en dan ga ik naar mijn appartement in Amsterdam in de Kerkstraat, bij de Leidsegracht, en dan ben ik meteen thuis. Hier ben ik thuis en daar ben ik ook thuis. Ik ben bijvoorbeeld net teruggekomen uit Jeruzalem: woensdagochtend landden wij in Amsterdam en donderdagochtend was ik alweer naar hier gekomen.’
was uw eerste keer? ’Ik weet het niet precies meer, maar het was in ieder geval na mijn eerste studie geschiedenis in Amsterdam. Iemand die ik goed kende woonde in de Via dei Banchi Vecchi, hier aan de andere kant van de grote straat, en dat was werkelijk midden in de stad. Dat vond ik sensationeel, omdat het in de oude binnenstad was. De stad is natuurlijk in de loop van de tijd enorm veranderd, niet alleen vanaf toen, maar ook tussen 1998 en nu; vooral deze omgeving, helaas. In de tijd dat ik hier was als net afgestudeerde student waren hier allerlei handwerkslieden werkzaam rondom de Chiesa Nuova. Toen ik hier kwam wonen in 1998 had je hier op de hoek nog een winkel waar je huishoudelijke artikelen kon kopen, maar – net als in Amsterdam – alles wordt horeca en het wordt steeds duurder. Dit is een van de belangrijkste uitgaansbuurten van Rome geworden, voor de Romeinen dan.’ Wordt het bijna moeilijk om dat Rome van vroeger te herinneren? ‘Nee, als je door de stad loopt – en dat is vooral in de winter, dit [januari, red.] is een goeie maand – ... ik heb een tijd college gelopen bij de jezuïeten, dan
Thuis bij Antoine Bodar in Rome. Foto Ties Verhoeven.
Rijdt u dan bij de San Giovanni de stad binnen, met de taxi? ’Dat hangt van de taxichauffeur af. Meestal rijd ik bij de Sint Paulus Buiten de Muren binnen, vaak ook bij het Vaticaan, maar het maakt niet zo uit wat het is; het is vooral dat je thuiskomt. Thuiskomen in Rome ligt mij wel.’ Voor velen is de eerste kennismaking met Rome een langverwachte en/of indrukwekkende ervaring geweest. Hoe
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
55
ging ik ‘s morgens om 8 uur de deur uit en de Piazza Navona was dan echt uitgestorven. Dat is uiteraard het mooie aan de wintertijd, dat de stad van ons is, de mensen die in Rome wonen. In de zomer is het natuurlijk vreselijk druk. In de adventsperiode, tot Drie Koningen, is het hier een soort kerstmis. Dus dan mijden wij het plein.’ U bent dus eigenlijk toevalligerwijs altijd in deze buurt geweest? ‘Via dei Banchi Vecchi was heel lang geleden. Ik heb natuurlijk op meer plekken gewoond, ook een aantal keer aan de via Omero, maar hier woon ik het langst – de eerste keer aan de andere kant en nu aan deze kant – en ik voel mij hier het meeste thuis.’ Er is in de laatste decennia veel gerestaureerd en schoongemaakt; denkt u met weemoed terug aan het Rome van voor deze periode? ‘Nee, ik kan mij heel goed de discussie herinneren. Het Heilig Jaar was in 2000 en in 1999 stonden er allemaal houten hekken rond allerlei gebouwen. Dat betekende dat de staat die opknapte voor de kerk om het jubileum goed te kunnen vieren. En toen was er voortdurend een discussie in de stad, in de kranten: Rome hoorde eigenlijk een beetje vuil te zijn en niet zo opgepoetst, maar ik vond het eigenlijk niet erg dat het opgepoetst werd, ik vond dat eigenlijk wel een goed idee. En tegenwoordig is dat heel gewoon, nu wordt alles steeds opgeknapt.’ Dus het wordt soms wel een beetje lastig, als je bijvoorbeeld een film ziet van Fellini, om je te verplaatsen in hoe de stad was? ‘Ik hou heel erg van oude films en hier op Rai storia [een Italiaans televisiekanaal, red.] zie je nog wel eens oude films, zoals die beroemde film met Audrey Hepburn, Roman Holiday. Dan zie je dus inderdaad de jaren 50, dat vind ik wel erg aardig. Ik kan me ook herinneren dat ik in een oude film, ik weet niet welke, dat café hier op de hoek zag, het Caffè della Pace, een beroemd café. Iedereen die zichzelf niet weggooit en voor de televisie of
56
krant geïnterviewd wordt laat zich daar interviewen. Ook dat er een film speelde op de Piazza Navona, en toen zag je nog allerlei verkeer met fietsers en zo, dus echt in de tijd nog dat het nog niet zo toeristisch was. En het is ook zo, toen ik hier kwam wonen, dat de monumenten die nu de hele nacht verlicht zijn toen ‘s nachts werden uitgedaan, waar ik erg voor zou zijn. Niet alleen om milieutechnische redenen maar ook omdat het wel eens prettig is als het donker wordt. Ik vond dat wel beter.’ Wij hebben zelf nog meegemaakt dat het Forum vrij toegankelijk was en dat je er zomaar overheen kon struinen. ‘Ja, dat maakt het spannender! Dat is niet alleen hier hè, maar ook in Israël: overal staan de hekken. In Florence staat de kassa bij wijze van spreken buiten, waar je mag betalen - als je het vergelijkt met Florence en ook met Siena en met Venetië is Rome nog heel toegankelijk, nog redelijk te bewonen.’ Wie naar Rome gaat, treedt in het voetspoor van vele anderen. Wie zijn voor u, vroeger en nu, inspirerende voorbeelden en voorgangers geweest? ‘Dat is voor mij niet zo duidelijk, ik heb van het heden niet iemand.’ U noemde Gibbon. ‘Nou ik vond Gibbon nou niet wat je noemt zo vriendelijk voor de kerk, hoewel ik wel erg onder de indruk was van zijn Decline and Fall of the Roman Empire. Ik denk dat ik dan toch terug ga naar het christendom, waar Petrus op een gegeven moment terug gaat en dan zegt: Heer, quo vadis?, “waar gaat gij naar toe?” Dat zijn wel mooie beelden. Wat ik ook wel aardig vindt, als je Petrus en Paulus beiden neemt, is dat men vanaf 1937 erover gedaan heeft onder de Sint Pieter te graven of dat inderdaad Petrus zou kunnen zijn. Eén van de aardigste dingen daarin, vind ik (dat is geen bewijs, maar wel aardig), dat – men heeft dat onderzocht – het een wat zwaardere man was van in de 60, enzovoort, maar zijn voeten ontbreken. Er is natuurlijk enorm gesjouwd met wat er over
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
was, maar de voeten ontbreken in alle opzichten. Dat doet voeden de legende dat hij gekruisigd werd maar zich omgekeerd liet kruisigen, omdat hij niet zo gekruisigd wilde worden als Jezus. En dat zou heel goed kunnen beteken dat, wanneer zo iemand dood is en je wordt van het kruis gehaald, men niet de moeite neemt om dat hele lichaam weer los te maken maar gewoon met een bijl, ja, kapt – mwah. Het is ook interessant met Paulus; daartoe is nog geen toestemming gegeven of hij opgegraven mag worden, maar dat is natuurlijk ook niet de kern van het christendom.’ ’Dat zijn wel aardige elementen, maar ik moet toch eens even goed denken, want ik ben nog altijd wel het meest op Florence georiënteerd, eerlijk gezegd. Als je de Sixtijnse Kapel bekijkt zijn er natuurlijk een heleboel grote kunstenaars uit de periode van de 15e eeuw, vóór Michelangelo, die mij zeer na aan het hart liggen. Maar dat is dan meer Florence. En Fra Angelico bijvoorbeeld, die ik zeer bewonder, heeft heel veel in Florence gewerkt maar hier ook het nodige gedaan en is hier ook gestorven, dus dat zijn wel mensen die mij meer aanspreken. Zo kan ik nog wel doorgaan, maar dan ligt het accent op de 15e eeuw. Iemand als Alberti, die dus heeft geschreven De re aedificatoria [”Over de architectuur”] en De pictura [“Over het schilderij”] en De statua [“Over het standbeeld”], die ook hier in Rome heeft rondgestapt. En natuurlijk moet je onmiddellijk denken aan de Medici-pausen die hier gekomen zijn uit Florence, enfin. Maar dat is toch meer Florence dan Rome.’ Uw eigen gang naar Rome ligt een beetje in het voetspoor van de Florentijnen? ‘Ja, ja ik ben toch wel erg op de Florentijnen.’ Voordat u in Rome kwam was u veel in Florence? ‘Eindeloos vaak. Ik heb heel lang [kunstgeschiedenis, red.] gedoceerd aan de universiteit van Leiden. Daar
was het de gewoonte – toen was er nog geld – om ieder jaar met een groep studenten naar Florence te gaan. En toen had ik er een gewoonte van gemaakt om, als zij terug gingen, dan de rest van de zomer achter te blijven op het Nederlands Instituut in Florence. Dus voor mij was, voordat ik mij in 1998 in Rome heb gevestigd, Florence voordien dé stad. Ik hou erg van de middeleeuwen, daar ben ik ook op afgestudeerd. De Florentijnse renaissance (of de Toscaanse of Umbrische renaissance) heeft heel lang mijn hart vooral gestolen, met ook de Platoonse Academie van Marsilio Ficino en al dat soort lieden, dat was voor mij de hoofdzaak. Toen kwam ik hier en aanvankelijk verlangde ik toch wel naar Florence, maar nu is mijn stad toch weer geworden: Rome. Door de gelaagdheid vooral, van de culturen vanaf de oudheid, en de integratie met het christendom natuurlijk. Buitengewoon interessant is toch ook (je mag het niet hardop zeggen) hoe dat hier in de jaren ‘20 en ‘30 is gegaan, met al die gebouwen die in de Mussolini-tijd zijn neergezet. Die hele EUR en alles daar, als je in de taxi zit vanuit Fiumicino naar de stad zie je dat uitvoerig voor je. En Rome is natuurlijk ook de stad van Fellini, Pasolini en Vittorio De Sica; al dat soort lieden die natuurlijk een beeld van de stad hebben gegeven, die ik natuurlijk allang kende voordat ik definitief in Rome kwam wonen. Dus de kunsten hebben dat echt het meest beïnvloed.’ Dat is toch wel opvallend, aangezien veel mensen u vooral kennen als katholiek, als priester; maar het is dus niet in eerste instantie of zeker niet alleen maar het geloof dat u in Rome heeft gebracht? ‘Nee, nee. Wat ik bijzonder vind aan Rome, en dat vertel ik vooral tegen mensen die helemaal niks met de kerk hebben: Rome is niet alleen de kerk, Rome is de oudheid, Rome is de latere renaissance na de Sacco di Roma [de val van Rome in 1527, red.]. Iets minder vind ik dan het laatste punt van de 19e eeuw, toen al die suikertaarten hier zijn neergezet, maar de periode van het fascisme, de bouwkunst daarvan is
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
57
alleszins de moeite waard. En hier gaat men ook op een, ja, ontspannen wijze om met die periode, ongelooflijk.’ Laten we het over pelgrimage hebben. Niet alleen voor katholieken is naar Rome gaan een spirituele ervaring; aan de andere kant hebben juist pelgrims in de geschiedenis ook voor andere aspecten van de Eeuwige Stad de nodige belangstelling gehad. U ziet allerlei bezoekers voorbijtrekken, van pelgrims tot middelbare scholieren en gefortuneerde gepensioneerden. In hoeverre ziet u al die verschillende soorten reizigers als manifestaties van een continuüm? Is de moderne reiziger in zekere zin vergelijkbaar met de pelgrim van vroeger? Ik denk het wel ja. Deze kerk waar ik woon speelt daar in zekere zin een rol in, althans voor de mensen die behoren tot wat vroeger het heilige Roomse rijk genoemd werd. Daar hoorden de Nederlanden tenslotte ook bij, aangezien hier zowel Erasmus is geweest uit die tijd als Adriaan VI, die hier beneden begraven ligt. Met andere woorden: dat geeft al een continuïteit.’ ’Je kunt de moderne religieuze bezoeker een beetje uitsplitsen. De typisch katholieken komen voor de Sint Pieter en de paus, om daar te juichen en hem in het raam te zien. Die concentreren zich meestal in de kerk der Friezen. En dan heb je een grote groep protestanten, die vooral komen controleren wat er hier allemaal niet deugt en zich altijd beklagen dat er hier zo’n rijkdom is. Dan zeg ik: “nou ja, we kunnen het ook aan de Japanners verkopen, niet, het Sint Pietersplein en de Sint Pieter, dan hangt daar voortaan een bordje met wat voor merk ook. Bedoelt u dat?” “Nou nee, dat bedoelen we nou ook weer niet.” En dan zeggen ze: “maar u kunt toch die kunstwerken verkopen?” Ja, maar als die kunstwerken verkocht zijn zijn er geen inkomsten meer. Want, zoals men namelijk niet weet, er zijn twee staten,
58
de VS en Duitsland, die min of meer nog het meeste geld geven hier opdat het apparaat gaande kan blijven, en een derde bron van inkomsten zijn dan natuurlijk de Vaticaanse Musea. Als we die verkopen kunnen we de zaak niet draaiende houden. En dan zeggen ze “oh, daar hadden we nooit aan gedacht, ik dacht u bent zo rijk. Maar het is toch erg veel pracht en praal!” Laatst nog was er een dominee in de groep en die zei “Ik wordt helemaal verpletterd door al die rijkdom!”. Dat is natuurlijk gewoon Barok, zo ziet het er natuurlijk uit. “Kan dat niet anders?”, zei hij. “Komt u wat vaker terug, dan verplettert het u veel minder”, zei ik. Dus ik ben altijd wel…’ (maakt zijn zin niet af) Lekker aan het stoken. ‘En dan komen er ook veel vooral protestante scholieren uit de vijfde klas van het Gym[nasium, red.]; als het dat is, want het is natuurlijk wat ruimer tegenwoordig. Die komen dan voor de oudheid, maar ook hier, en dan vooral om mij te zeggen wat niet deugt. En daar heb ik wel eens een keertje een boutade over gehouden, of men nog nooit gehoord had van de oecumene. En dat die vooroordelen kennelijk nog van vorige generaties komen, en dat dat toch ook moet liggen aan de leraren en de ouders, maar enfin. Sindsdien is het wat beter, dus men is wat terughoudender.’ ’Er zijn ook mensen die denken dat het hier beneden een museum is, dat vind ik een beetje merkwaardig. Ik heb dat een paar keer meegemaakt van katholieken, die mensen weten dus kennelijk helemaal niets meer. En dan heb je dat de laatste paar jaar zowel de NRC als Trouw reizen hierheen organiseert, en dan ontmoet men mensen als Rosita Steenbeek of Andrea Vrede, de correspondente; of Stijn Fens, die komt altijd gaarne hier. Maar ik leid niet rond, want dan heb je daar ook nog een dagtaak aan, dus ik ontvang alleen hier beneden. Dan zijn er altijd hele discussies. Ook heel interessant is wat de verschillen zijn: de Trouw-mensen willen doorgaans verder doordringen in de theologie, terwijl de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
NRC-lezers meer geïnteresseerd zijn in de kunsten. Die kunsten zijn natuurlijk wel een ingang in de geloofsbeleving. Zo is het ook bedoeld geweest altijd.’ En hoopt u dan dat daar ook iets meer vanuit gaat? Het is toch een beetje zo dat het toerisme steeds meer gaat om het ‘naar de grote hoogtepunten geweest zijn’. ‘Ja, Japanners laten zich in het Louvre met de Mona Lisa fotograferen om thuis te kijken hoe het eruit zag. En dat gebeurt natuurlijk bij veel mensen, ook hier, maar dat zijn natuurlijk ook kinderen van God, dus dat moeten zij zelf maar weten!` In hoeverre heeft Rome nog bijgedragen aan uw keuze om echt te kiezen voor het katholicisme? U was natuurlijk al katholiek, maar om daarin ook bewust een actievere rol aan te nemen? ‘Dat ligt iets ingewikkelder. Ik ben van de generatie dat, net toen ik aan de jaren was om te gaan studeren, de kerk een soort revolutie beleefde waarin alles wat ik aantrekkelijk vond aan de kerk verloren ging. Dus laten we zeggen de binnenkant, de kunsten, de spiritualiteit in deze betekenis, het moest allemaal sociaal zijn. En ik ben op mijn manier ook wel sociaal, maar daarom ben ik makkelijker met paus Benedictus dan met paus Franciscus. Daar komt bij, als tweede punt (wat nu een beetje raar is), dat ik ook ook te dom geacht werd, door de jezuïeten op school in Amsterdam, om priester te kunnen worden. Dus toen heb ik het een tijdje weggelaten. Maar juist door de studies, met name filosofie, waar ik mij vooral bezig heb gehouden met Augustinus en ook wel met Marsilio Ficino, en via de kunstgeschiedenis dacht ik: nou, ik ga dat toch maar worden.’ Rome heeft daar geen rol in gespeeld? ‘Nee, Rome niet, wel Florence, denk ik.’ Voor ons ook een beetje een verrassing. Wij identificeren u heel makkelijk met Rome.
‘Mensen denken – ik krijg heel veel mails – dat ik bij de paus in en uit loop. Ze willen de paus iets sturen, of vragen of ik invloed kan aanwenden in het Vaticaan. Maar mijn verbinding in Rome is met de universiteit, met het Vaticaan heb ik weinig van doen. Ik ben geen ambtenaar. Dat zijn allemaal ambtenaren; heel geschikte mensen, maar ik ben totaal niet geschikt als ambtenaar.’ Nog even over het toerisme. Vroeger was de reis naar Rome vaak lang, dus was er ook veel voorbereidingstijd en kwamen veel reizigers aan met de nodige intellectuele bagage. Vandaag de dag zijn er toeristen die misschien een weekendje komen en de stad door dwalen met behulp van TripAdvisor, waarin monumenten van weleer moeten concurreren met gelateria's, luxe winkelstraten en uitgaansgelegenheden. Bent u niet bang dat de moderne bezoeker vaak wat 'te licht bewapend' aankomt in een stad met een zo indrukwekkend verleden als Rome? Wie met Gladiator op zijn netvlies de stad bezoekt en verwacht de pracht en praal van de oudheid aan te treffen vindt het Forum en het Colosseum misschien een grote tegenvaller. Is Rome een stad die ongeschikt is voor de moderne vorm van toerisme? ‘Mijn vader reisde ook veel, maar dan werd er altijd eerst de hele winter gestudeerd en dan werd er zes weken op reis gegaan. Maar ik denk dat heel veel mensen dat heden ten dagen niet meer doen. Wat ik wel weet is: je komt in Rome en je valt voor Rome of je valt niet voor Rome. Dat heb ik wel meegemaakt toen ik in de Via dei Banchi Vecchi zat in mijn twintiger jaren, dat ik dacht: nou, Rome, daar zou ik wel kunnen wonen.’ Dus toen is het gebeurd? ‘Jawel. En dat is nu nog steeds zo, ook hier in huis [bij de Santa Maria dell’Anima, red.]: je hebt mensen die zo snel mogelijk terug willen naar hun eigen land en je hebt mensen die het een beetje
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
59
rekken en de dissertatie uitstellen, om lekker wat langer te blijven.’ Als je bijvoorbeeld een Linda over Rome bekijkt gaat het meteen over ‘la dolce vita’... (er komt een exemplaar van de glossy Linda op tafel) ‘Ja, maar dat vind ik helemaal niet erg. (pakt het tijdschrift en kijkt aandachtig naar de voorkant) Oh wacht even, even kijken, waar is dat? (denkt na) Oh, dat is op Piazza del Popolo, denk ik. (gaat weer verder) Nee, dat begrijp ik heel goed, bovendien, daar is helemaal niks tegen, de stad kan veel aan hoor.’ Dus ook het Rome van La grande bellezza...? ‘Nou, ik vond die film niet zo goed als ik hem moest vinden, maar iets daarvan zag ik wel terug. Ik vind eigenlijk: Rome is mijn favoriete stad en de tweede stad is dan toch wel Parijs, van de grote steden dan hè. En bovendien, dat vind ik toch ook een punt: ik reis vrij veel in Umbrië (een zusje van mij woont daar) en ik ken dus Toscane vrij goed, daar vind je ook de oudheid overal terug en de vroege middeleeuwen, en meer dan in Rome. Bij mij beperkt de geschiedenis zich kortom niet tot stad Rome, is het veeleer (vooral dan toch) Toscane, Umbrië en Lazio. Als ik hier niet meer zou kunnen blijven wonen, want in een buitenwijk van Rome wonen heeft geen zin, kun je beter in Spoleto gaan wonen.’ In al die eeuwen is er over en weer heel wat afgeklaagd door zowel bezoekers als bewoners van de stad Rome, vaak door de een over de ander. Romeinen zien hun stad veranderen onder invloed van het massatoerisme, en buitenlanders raken niet uitgepraat over de inefficiëntie van de Italiaan. Is er nog hoop of kunt u zich juist wat voorstellen bij al dat geklaag? ‘Als ik denk aan de Nederlanders (maar dat geldt ook voor de Duitsers) is het een kwestie van ‘je accepteert het of je accepteert het niet’. Je moet er rekening
60
mee houden dat de leefgewoonte anders is. Ik moest bijvoorbeeld eens een computer kopen, zo’n laptop, jaren geleden. Er werd hier georganiseerd dat er een nieuwe laptop kwam. Die zou dan op maandag komen, maar die kwam dus helemaal niet. Toen werd het nog eens uitgesteld en toen heb ik gewoon gezegd: als hij er morgen niet is hoef ik hem niet meer te hebben. En toen was hij er. Dus dat is de manier om er mee om te gaan.’ Je moet weten hoe het werkt… ‘Ja, maar je moet er ook rekening mee houden. Als je je blijft ergeren heeft het geen zin. Bijvoorbeeld hier om de hoek van de kamer liggen een paar lampen, die zijn nodig geweest om iets te schilderen. En ik heb degene die dat doet al voor Kerstmis gezegd: die liggen al een paar maanden hier op die tafel, kunnen die niet weg? Maar het is nu bijna februari en het ligt er nog. Dat moet je op de koop toenemen, anders erger je je. Maar de Romeinen maken onderscheid (waaraan ze het merken weet ik niet, maar ze doen het) tussen de mensen die hier wonen, inclusief buitenlanders, en de mensen die hier als toerist zijn. Ze proeven op een of andere wijze dat je gewoon hier woont, vooral in de restaurants. En dat geeft toch meer een thuisgevoel. Dan hoor je er gewoon bij.’ U spreekt natuurlijk ook de taal perfect? ‘Nou ja, dat zou beter kunnen, maar het is ook de wijze waarop je je gedraagt. Je moet bij voorkeur natuurlijk niet in de toeristencentra komen. Op Piazza Navona kost een glaasje water vijf euro. Als mensen mij vragen: kom je naar ons toe (Nederlanders hè), we zitten op Piazza Navona, dan waarschuw ik ze.’ U woont hier met veel Duitsers? ‘Wij wonen hier met twaalf nationaliteiten. Ik woonde heel lang alleen hier, nu wonen er nog twee andere Nederlanders. Duitsers, Oostenrijkers, Hongaren, Polen, Roemenen, maar ook niet strikt Europeanen, er woont ook een Zuid-Koreaan en dat wisselt. Ook als je
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
hier weg bent hoor je nog steeds bij die famiglia.’ Er wordt nu ook veel geschreven in de Italiaanse pers over Duitsland als grote tegenovergestelde. Heeft u het idee dat die Duitsers hier misschien extra… ‘Vergeet niet, al vanaf de grote periode van de middeleeuwen en van de keizers die hier gekroond werden: het is niet met Mussolini begonnen, er is altijd een as geweest tussen de Duitse landen en Italië. Ik herinner mij bovendien een beroemd schilderij uit de 19e eeuw in München, waarbij je een blonde, ietwat struise vrouw een nog elegantere zwarte vrouw ziet omhelzen, dat zijn Duitsland en Italië. Zoals Duitsland Italië nodig heeft om de levensvreugde te behouden, zo hebben de Italianen de Duitsers nodig om de economie op gang te houden. Gisteren was er een persconferentie in Florence, voor het beeld van Michelangelo’s David, met Merkel en Renzi, waarin die liefde nog eens werd uitgesproken.’ Dus dat is niet alleen voor de bühne? ‘Nee dat is echt wel zo, en daarom zijn – nu zijn er ook heel veel Amerikanen en uiteraard veel Fransen – er toch ongelofelijk veel Duitsers hier alom. Er is natuurlijk ook een groot Duits instituut, er zijn twee Duitse nationale kerken. Er is toch wel een bijzondere verbinding die er meer is tussen Duitsers en Rome dan met Nederlanders. Kijk, wij hebben dit gevestigd hier [de Santa Maria dell’Anima, red.] in 1350, dat wil zeggen niet het huidige Nederland maar een echtpaar uit Dordrecht. Maar door de Reformatie wilde men met Rome toch weinig te maken hebben in Nederland, want dat zijn die katholieken. Daardoor hebben ze eigenlijk min of meer hun eigen kaarten verspeeld in deze stichting en dit geweldige huizenbezit van de Anima, waar dus een zeker kapitaal is dat ook aangewend wordt voor allerlei zaken.’ In Rome komen mensen van allerlei achtergronden en identiteiten samen. Tegelijkertijd lijkt elke natie juist in
Rome de onderlinge verbondenheid te hervinden en willen versterken, zoals blijkt uit de vele "nationale" kerken. Is Rome volgens u een plek waar de identiteit van de herkomst juist versterkt wordt, of wordt elke bezoeker in zekere zin ook Romein, zoals Cicero al in de oudheid stelde dat elke inwoner van Rome twee vaderlanden had, Rome en dat waar hij of zij oorspronkelijk vandaan kwam? ’Ja, ik denk dat dat zo is. Wat ik vooral heb geleerd in Rome is dat Nederland een erg klein land is met een hele grote mond. En ten tweede, wat mij heel goed heeft gedaan: de internationalisering. Ik voelde mij altijd al een Europeaan, maar dat is hier alleen maar bevestigd. Natuurlijk ik spreek de Nederlandse taal, ik schrijf in het Nederlands omdat ik die taal het beste ken. Ik betaal belasting in Nederland en heb daar ook gewerkt, dus ik hoor bij Nederland. Maar mocht ik een aantal supporters zien, in het oranje uitgedost op weg naar het stadion, dan kan het zijn dat ik geen woord Nederlands spreek. En daarin ben ik niet alleen, dat hebben veel mensen. Ik vind de internationale context heel plezierig. Er zijn ook mensen die vooral erg hangen aan de nationale kerk, die wij tegenwoordig ook hebben sinds de jaren 80, maar dat is voor mij niet zozeer een plaats. Ik ga er wel naartoe als ze mij vragen, maar dat speelt voor mij niet een echte rol.’ Dat internationale trekt u heel erg in Rome, maar voelt u zich daardoor ook een Romein? ‘Nee, zover gaat dat niet. Ik realiseer mij heel goed (en dat is niet alleen omdat ik zo nuchter ben, want dat ben ik namelijk niet zo) dat ik van twee wallen eet en ik zowel hier als in Nederland het beste tref. Er is wel een periode geweest waarin ik heb overwogen om helemaal naar Italië te verhuizen, maar dat hoefde dan ook weer niet per se Rome te zijn, maar mocht ook Lazio of Umbrië zijn. Maar aangezien mijn boekenkast vrij groot is en ik meer
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
61
radio en tv ging doen heb ik daar van afgezien.’ Dus u kunt zich een leven voorstellen zonder Rome? (aarzelend) ‘Ja, op een gegeven moment zou dat kunnen. Temeer daar je ook je eigen wereld opbouwt. Als ik in Amsterdam in mijn huis zit dan is dat eigenlijk ook een soort internationale omgeving. En als je dus twee tandenborstels hebt en twee paar pantoffels dan kom je een heel end. En twee laptops trouwens en twee televisies.’ Ons volgende nummer gaat over moederfiguren en dus ook over Maria. Er zijn in Rome ontelbaar veel kerken gewijd aan de moeder Gods. Wat maakt de Santa Maria dell’Anima, waar u nu al jaren woont, een bijzondere Mariakerk of anders dan de andere Mariakerken? Wat is de oorsprong en betekenis van de toevoeging "van de ziel"? ’De kerk is gesticht voor Maria Animarum, “Maria van de zielen”, maar er is altijd meteen van gemaakt: de moeder Gods van de arme zielen. Dat zie je ook in het wapen staan: de twee figuren naast de troon van Maria met het kind op haar schoot. Maar waarschijnlijk heeft het toch ook iets te maken met de animales (“dieren”), waarvan hier de stallen waren in de tijd van het stadion van Domitianus, dat het een verbastering is; dat is een van de theorieën. Bovendien heten wij hier ook de animali op zijn Italiaans, dus dat is iets wat bij ons aankleeft. Maar ik denk dat dat van de zielen in de Mariaverering geen grote rol speelt, het is toch meer de moeder Gods. Een van mijn vele uitlegkansen die ik altijd aangrijp bij protestanten is dat wij Maria niet aanbidden maar vereren. En dat ik vind dat zij, en zeker de calvinisten, haar toch te zeer behandelen als een soort draagmoeder die een kind mag dragen maar daarna de mond moet houden.’
62
Dus u houdt ook van deze kerk omdat het een Mariakerk is? ‘Ja, ik hou van deze kerk als Mariakerk. Aanvankelijk vond ik deze kerk wel wat erg Barok. Hij is nu helemaal opgeknapt, over twee weken vieren wij de totale restauratie. Het ziet er goed uit, maar het is wel vol, dus je moet er langer wonen om dat ook helemaal tot je in te drinken. Anders zou ik toch meer houden van een Romaanse kerk, zoals de Onze-LieveVrouwe Basiliek in Maastricht of de Sint Jan in ’s-Hertogenbosch; als ze daar tenminste niet te veel rommel in de kerk laten staan, zoals tegenwoordig vaak gebeurt.’ ’Dus dat is wel zo, maar ik ben er zo aan verknocht geraakt en heb zo vaak mensen rondgeleid in die kerk, dus ik heb goed begrepen hoe ze als Gesamtkunstwerk functioneert. Bijvoorbeeld het gegeven dat er een 15e eeuwse kerk opgetrokken was die helemaal niet bouwvallig was, maar dat Maximiliaan II van Oostenrijk meende dat er een veel belangrijker godshuis moest zijn in Rome wegens zijn keizerschap, en dat hij dus de eerste steen heeft doen leggen, ik geloof in 1498. En deze kerk is in de jaren 20 [van de 15e eeuw, red.] gereedgekomen. Toen zat er een Brabander hier aan het roer, een zekere Willem van Enkelvoort uit Mierlo. En die vond dus dat de paus opgegraven moest worden, Adriaan [VI, red.], in 1523 gestorven, en in 1533 opgegraven om hier herbegraven te worden. Dus in zoverre is het natuurlijk een kerk met enorm veel historie. En in de tijd van het grootste Oostenrijk, de wereldmacht: om een beeld daarvan te geven, Palazzo Venezia, dat wij vooral kennen van de toespraken van Mussolini, dat was de ambassade van Oostenrijk. En dit was dé kerk. Dat betekende dus een hoge status. Wij hebben een Oostenrijker als rector, meestal zijn de rectores Oostenrijkers. Die doen net alsof het oude Oostenrijk er nog is met alles wat erbij hoort.’ En de Mariaverering in Rome..? ‘De Mariaverering in Rome is zeer
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
groot. Op allerlei hoeken van straten zie je Maria weergegeven. Ik maak een keer per jaar hier een reeks radioprogramma’s, zondagochtend om 9 uur. En alle zomers hebben wij dan zeven weken uitgezonden vanuit Rome. Vorig jaar toevalligerwijs in de wijk van Trastevere. Daar heb je ook een grote lokale Mariaverering met processies, enzovoorts. En vergeet niet de Santa Maria Maggiore, met die grote betekenis van hoe die kerk daar gekomen is met de sneeuwval op 5 augustus. Wij hebben samen met de orthodoxen altijd Maria hoog in het vaandel gehouden. Dat zie je ook aan het pausdom. Deze paus gaat regelmatig naar de Santa Maria Maggiore. Maar met hoogtijdagen staat er ook altijd een Mariabeeld op het pausaltaar in de Sint Pieter.’ Ziet u in die gevoeligheid voor Maria bij de Italianen ook een verband met de rol van de moeder in de Italiaanse samenleving? ‘Ja, in Brabant speelt dat trouwens ook al: daar heb je “ons moeder”, dat is dialect. Ons moeder is het middelpunt, zoals de Brabanders dat noemen, en dat is natuurlijk bij de Italianen ook. De matrone is de belangrijkste, de man is ..., nou ja, die moet ook verzorgd worden. Dus dat is heel anders. De Mariaverering is natuurlijk voortgekomen uit, of laten we zeggen heeft alles te maken met de christianisering van de oudheid: denk maar aan Santa Maria sopra Minerva, de naam zegt het al, die is op de tempel van Minerva gebouwd. Het meest krachtig heb ik dat gezien niet in Rome, maar in Monterchi op de rand van Toscane en Umbrië, waar Piero della Francesca een fresco-schildering heeft vervaardigd van Maria die in verwachting is, de Madonna del Parto. En wij hebben dat nog bezocht in de jaren 80 met studenten, toen dat nog een kerkhof was en het is bekend dat daar vroeger een vruchtbaarheidsgodin werd vereerd. Die continuïteit is gewoon gehouden. Deze kerk, de Santa Maria della Pace (wijst naar buiten), daar gingen mensen naar toe – vroeger was het een
grote eer om een kind te mogen krijgen, om het maar even cultuurkritisch te benaderen –, jonge paren gingen hier bidden opdat zij een kindje zouden kunnen krijgen.’ Aan iedereen die we interviewen stellen we de vraag welke plek in de stad in zijn of haar optiek de lange geschiedenis en de ziel van Rome het beste belichaamt. Waar zou u uw gasten mee naartoe nemen, als u ze slechts één plek zou mogen laten zien die Rome als het ware samenvat? ’Als het van mijzelf af zou hangen zou ik ze het liefste meenemen naar de Via Appia. Niet naar de Sint Pieter en ook niet naar een van de andere grote basilieken; de basiliek die mij het meeste aanspreekt is de San Lorenzo. Die heeft natuurlijk het voordeel ook dat hij gebombardeerd is en dat hij leeg is; al die barokisering is eruit gehaald, plus een prachtig priesterkoor dus als kerk vind ik die heel bijzonder onder de grote Basilieken. En de andere kerk die mij zeer dierbaar is, waar ik ook graag mensen mee naartoe neem is de Santo Stefano, ook een vroege kerk. Dus het zijn niet de Barokkerken.’
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
63
Op zoek naar de verblijfplaats van een middeleeuwse abt : E m o
i n
R o m e
( 1 2 1 2 )
Dick de Boer
V
oor wie op zoek naar Emo in Rome rondloopt, heeft de Heilige Stad een verwarrende verrassing in petto. Vlak naast het Vaticaan loopt in Rome de Via Angelo Emo. Maar over hem gaat deze bijdrage beslist niet. Angelo Emo leefde van 1731 tot 1792 en heeft roem verworven als de laatste Capitano de Mar, of admiraal-generaal, van de Venetiaanse republiek. Net zoals de Johannieter ridders en ‘onze’ Michiel de Ruyter geldt hij als een van de grote bestrijders van de Barbarijse zeerovers uit Noord-Afrika.1 Hoe anders was dat met ‘mijn’ Emo die op 9 november 1211 te voet vanuit de omgeving van Appingedam naar Rome afreisde, om er van 19 januari tot 11 maart 1212 zijn conflict met de bisschop van Münster aan het pauselijk gezag voor te leggen.2 Hij bestreed geen zeerovers, maar corruptie en onrecht in de kerk van zijn tijd. Hij was een man met een missie: het redden van een nagenoeg ten dode opgeschreven kloostertje nabij de boorden van de Fivel3 in wat toen nog Frisia heette. Aan enkele aspecten van zijn verblijf in Rome is deze bijdrage gewijd. Wie was Emo? Van de man die de geschiedenis zou ingaan als de eerste proost/abt van het Premonstratenzer klooster van Wittewierum en de auteur van (het eerste deel van) de kroniek van dat klooster, weten we eigenlijk alleen maar wat hij over zichzelf schreef en wat zijn opvolger als abt en auteur, Menko, daaraan toevoegde.4 Emo werd ergens tussen 1170 en 1175 geboren als telg van een hoofdelingengeslacht in het deel van Frisia dat later Groningen zou gaan heten. Hoofdelingen kunnen het best worden gekwalificeerd als leden van de lage adel, die de lokale elite vormden. Een familie- of toenaam van Emo wordt nergens genoemd. In de literatuur komt hij voor als Emo van Huizinge, omdat hij daar pastoor is geweest en de familie er kennelijk gegoed was. Omdat zijn oudere broer Addo pastoor in Westeremden werd, zou hij evengoed Emo van Westeremden genoemd kunnen worden. Tenslotte noemt men hem ook Emo van Bloemhof en siert hem aldus met de naam die zijn klooster zou krijgen toen
64
het binnen de Premonstratenzer orde was opgenomen. Als knaapje toonde Emo al een grote leergierigheid en zat hij met zijn neus in de boeken “terwijl zijn medeleerlingen speelden en rondrenden”. En toen hij ongeveer 15 jaar oud was, assisteerde hij als een soort hospitant de schoolmeester.5 De chronologie van Emo’s vervolgstudie is niet helemaal duidelijk. Volgens de laatste inzichten begon hij omstreeks 1190 (misschien iets eerder) samen met Addo aan de ‘scholen’ van Parijs en Orléans te studeren. De studia daar waren nog niet tot universiteit geformaliseerd, maar genoten al grote faam als centra waar de zogenoemde ‘vrije kunsten’, de artes, konden worden bestudeerd. Daar zal Emo zich dus hebben bekwaamd in het trivium en het quadrivium.6 Waarschijnlijk hoorden ook de beginselen van de Fig. 1: Fresco met de nog jonge Innocentius III (hij was 38 jaar toen hij in 1198 tot paus werd gekozen) uit de catacombe van de S. Fortunata in Sutri, thans in het Museo Communale aldaar
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
65
medicijnen tot de opleiding. Omstreeks 1193 moet de oversteek naar Oxford zijn gevolgd, waar Addo theologie en Emo kanoniek en Romeins recht studeerde. Na hun terugkeer in Frisia omstreeks 1196-98 werd Addo pastoor van Westeremden, en ging Emo daar het kennelijk ook vacante ambt van schoolmeester uitoefenen.7 Na enkele jaren ging Emo in op het verzoek van de parochianen van Huizinge om hun pastoor te worden. Zo werd hij van jurist-schoolmeester tot zielenherder, waarbij hij zich verder in de theologie bekwaamde. Maar ondanks de algemene tevredenheid over zijn optreden bleef een hogere roeping aan hem trekken.
Fig. 2: Gezicht vanuit de klokkentoren van de Friezenkerk op het plein voor de Sint Pieter en de pauselijke verblijven
Naar het klooster In 1207 besloot hij tijdens een “gesprek over het altaar” met zijn jeugdvriend Hendrik een zieltogend, naamloos kloostertje, dat om die reden simpelweg als het ”nieuwe klooster” (monasterium novum) werd aangeduid, te redden. Dit was enkele jaren tevoren gesticht door een oudere neef, Emo van Romerswerf, wiens huwelijk kinderloos was gebleven. Het gaat hier te ver de details te bespreken, maar een combinatie van
familiale complicaties en de halsstarrige bedoeling om het klooster vorm te geven als ‘dubbelklooster’ (voor monniken en nonnen), maakte dat geen enkele orde het monasterium novum wilde accepteren. Emo wierp zijn aanzien en deskundigheid in de strijd en slaagde erin - vooral nadat hij in 1209 zelf was ingetreden – het tij te keren. Toen het ‘grootste en wijste deel’ (maior et sanior pars) van de kerkpatroons van het dorp Wierum in juni 1211 besloot hun kerk, met de pastoorsplaats en de bijbehorende inkomsten, aan het klooster te schenken, leek de redding nabij. Zowel financieel als organisatorisch was nu een scheiding van de monniken- en nonnenafdeling mogelijk en kon de opname in de Premonstratenzer orde worden geregeld. Maar in plaats van hieraan steun te verlenen, verklaarde de bisschop van Münster, onder wie het oostelijk deel van Groningen ressorteerde, op 23 september de schenking ongeldig en kende hij de kerk toe aan een zeer machtig edelman met de naam Ernestus. Dit besluit was niet alleen strijdig met het Friese recht en met de logica (welke bisschop zou immers de redding van een kloostertje dwarsbomen), maar bleek een flagrant staaltje van gemarchandeer en vriendjespolitiek te zijn geweest. Omdat de strijd tussen Welfen en Staufen in het Duitse Rijk op dat moment ook het aartsbisdom Keulen verscheurde, was een beroep op de aartsbisschop bij voorbaat omstreden en dus kansloos. Dus moest Emo zijn zaak wel aan de paus voorleggen. Naar Rome Er viel geen tijd te verliezen, en daarom reisde Emo in een ‘onmogelijk’ jaargetijde (kort voor het invallen van de winter) en door een samenleving die door politieke twisten hevig in beroering was gebracht via Prémontré naar Rome. Daar wilde hij zijn zaak voorleggen aan een van de meest energieke en principiële pausen uit de middeleeuwen, ‘superpaus’ Innocentius III. (fig. 1). Deze paus was in die tijd bezig een enorme
66
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
grote schoonmaak in de pauselijke administratie af te ronden. Hij was een nieuwe reeks registers begonnen, waarin de pauselijke administratie werd bijgehouden, en predikte tegen misbruiken als simonie (verkoop van kerkelijke ambten) en voor verbetering van het moreel en intellectueel gehalte van het priesterambt en de preek.8 Bovendien vroegen de problematiek van de bedelorden en de diverse als ketterijen bestempelde alternatieve stromingen, de herleving van de strijd tussen Moren en Christenen in Spanje en de pauselijke betrokkenheid bij diverse dynastieke crises veel aandacht. Mede daardoor was het in Rome in deze tijd meer dan ooit een komen en gaan van lieden die van hoog tot laag conflicten en problemen aan de Romeinse Curie wilden voorleggen.9 Zo ook Emo, die qua positie ver beneden de paus stond, maar qua opleiding nagenoeg als diens evenknie beschouwd kan worden. Emo’s vriend Hendrik, die intussen architect was geworden, reisde uit vrije wil met hem mee. Hoe fascinerend het ook is de twee vrienden te volgen op hun weg door een Europa dat gelijktijdig zowel de zwarte bladzijde van de Albigenzen-kruistochten schreef, als de ranke schoonheid van nieuwe gotische kerken en kloosters liet bouwen, dat een houding moest bepalen tegenover de nieuwe beweging van de bedelorden en zich in vervoering liet brengen door de nieuwe melodieën en teksten van de troubadours, we moeten ons beperken tot Emo’s ervaringen in Rome. Waar in Rome Wat betreft zijn verblijf in Rome geeft Emo in de kroniek van zijn klooster, waaraan hij zo’n zeven jaar na dato begon en waarin hij een korte beschrijving van zijn reis opnam, vrijwel alleen informatie over zijn inspanningen om zijn gelijk in het conflict met de Münsterse bisschop te bepleiten. Hij schrijft dat hij op 19 januari 1212 aankwam in Rome, na een reis via (uiteindelijk) Sutri en het castellum Sancti Petri. De vertalers van zijn kroniek
hebben dit geïnterpreteerd als dat hij via een burcht van San Pietro naar Rome reisde,10 maar het kan hier eigenlijk alleen maar om de borgo van de Sint Pieter gaan. In dat geval was Emo’s eerste gang naar het ommuurde gebied waar de Sint Pieterskerk stond, toen nog in haar Romaanse gedaante, en waar nog geen sprake was van Vaticaanstad. De paus huisde immers, met de hele pauselijke administratie, nog in het enorme complex bij de St. Jan van Lateranen. Destijds strekte zich dat uit over het huidige plein en een deel van de straat de straat rondom de Sancta Sanctorum. Waar Emo gedurende de 50 dagen van zijn worsteling met de pauselijke bureaucratie heeft verbleven, is een lastig te beantwoorden vraag. Op het eerste gezicht lijkt het het meest aannemelijk dat hij zich, na zijn aankomst in Rome en een eerste dankzegging voor de behouden aankomst, heeft begeven naar de Friezenkerk en de gebouwtjes van het daarbij behorende gastenverblijf, de ‘schola’. Dat was immers al meer dan drie eeuwen de symbolische en praktische verbindingsschakel tussen Frisia en de zetel van Petrus. Het was de bezegeling van een oude vertrouwensrelatie, sinds de Friezen zich in de 9e eeuw hadden getransformeerd van de ‘moordenaars’ van Bonifatius tot de verdedigers van de Heilige Stad. Aan hun rol bij de verdediging van de Heilige Stad dankten de Friezen hun aan de hemelse beschermer van de stad, Sint Michael, gewijde kerk. Het dichtst van alle kerken van ‘vreemdelingen’ bij de Sint Pieter gelegen: een ruimtelijke symboliek waarmee de Kerk de Friezen aan haart hart drukte. Al in de 9e eeuw kreeg de kerk een tweede heilige: Magnus van Trani, aan wie spoedig ook kerkjes als die van Anloo en Hallum werden gewijd. Wie ooit de kans heeft gekregen de klokkentoren van de Friezenkerk te beklimmen en van daaruit zijn of haar blik op de Sint Pieter te richten, begrijpt eens te meer hoe bijzonder de relatie tussen de Friezenkerk en de Sint Pieter
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
67
Fig. 3: De crypte van de San Alessio
is. (fig. 2) De schola frisonum was – mits er plaats was - pleisterplaats bij uitstek voor allen die als pelgrim uit de Friese landen de reis naar Rome hadden gemaakt. Tot op de dag van vandaag is het een graag bezochte plek. Toch is het waarschijnlijk dat Emo zijn hoofd elders te rusten heeft gelegd. Als abt van een Premonstratenzer klooster was het niet meer dan vanzelfsprekend dat hij zowel onderweg als in Rome gebruik probeerde te maken van de gastvrijheid van zijn ordebroeders, of van andere monastieke gemeenschappen. Bovendien maakte de benarde situatie van zijn eigen kloostertje budget-travelling van overtuiging tot noodzaak. Daarom zou zijn daadwerkelijke verblijfplaats heel goed de kleine kloostergemeenschap bij de San Alessio - formeel: Basilica di Santi Bonifacio e Alessio - geweest kunnen zijn. Een vrijwel vergeten plek, waaraan de toeristenstromen die de ernaast gelegen Santa Sabina bezoeken, grotendeels voorbij gaan. Rome en de heilige Alexi(u)s Lange tijd was de San Bonifacio e Alessio, die tot de oudste kerken van Rome behoort, alleen gewijd aan Bonifatius van Tarsus, de op 14 mei 307 voor zijn geloof gestorven ‘ijsheilige’. Maar kort voor 980 verleende de toenmalige paus deze kerk met de bijgebouwen van de diaconie aan Sergius, de metropoliet van Damascus, die Syrië had moeten verlaten. Deze voegde er een sobere Latijns-Griekse kloostergemeenschap aan toe die de tot dat moment vrijwel uitsluitend in het oosten vereerde St.Alexis/Alexius als haar schutspatroon had. De Griekse monniken volgden er de regel van Basilius, de Latijnse die van Benedictus. Sergius’ monastieke stichting had maar een kort leven en werd door een gemeenschap van Cluniacenser benedictijner vervangen. Maar Alexius was een blijvertje: langzaam maar zeker verdrong dit schoolvoorbeeld van soberheid Bonifatius als de belangrijkste heilige
68
van de kerk op de Aventijn. In de 10de eeuw werd de Griekse vita van Alexius in het Latijn vertaald en in de 11de eeuw werd de berijmde Vie de Saint Alexis een van de oudste literaire teksten in het oud-Frans.11 In dezelfde periode werd het verhaal van San Alessio opgenomen in de schitterende reeks fresco’s in de benedenkerk van de San Clemente in Rome.12 Een eeuw later ontstond in een benedictijnse context (mogelijk Monte Cassino) de Ritmo di Sant’Alessio als de eerste versie van het lied in het Italiaans.13 Voor het succes van Alexius deed het er niet toe of zijn herkomst in Rome of in Edessa moest worden gezocht. Het verhaal over de zoon van een rijke koopman, die in zijn huwelijksnacht het ouderlijk huis ontvluchtte om er onherkend als bedelaar terug te keren, onder de trap van het huis van aalmoezen te leven en pas na zijn dood te worden geïdentificeerd als de verloren zoon, sloot direct aan bij de behoefte aan bezinning op de toenemende spanning tussen arm en rijk. De ‘ontvluchting’ van het huwelijk maakte hem bovendien tot een rolmodel voor monniken. Daarmee paste de verering in de armoedebeweging die uiteindelijk de bedelorden zou voortbrengen, en die ook de inspiratie was voor de sobere variant van het monastieke leven, zoals de Premonstratenzers die verkozen. Alexius en de Premonstratenzers Volgens de literatuur heeft paus Gregorius IX pas in 1231 het complex van de San Alessio toegewezen aan de Premonstratenzer orde als haar Romeinse vestiging, nadat vijftien jaar eerder paus Honorius de aanzet zou hebben gegeven tot de restauratie van de in verval geraakte gebouwen.14 De feitelijke basis voor deze dateringen is uiterst mager en de gang van zaken lijkt om verschillende redenen onwaarschijnlijk. Sinds de stichting van de moederabdij in 1120 en de pauselijke goedkeuring in 1126 had de orde een enorme toeloop gekend en was deze door nieuwe stichtingen en de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
69
opname van bestaande kloosters al tot enkele honderden kloosters en priorijen uitgegroeid. Daarom zou het bizar zijn als de Premonstratenzers het meer dan een eeuw lang zonder steunpunt in Rome hadden moeten stellen. De Dominicanen kregen bijvoorbeeld al in 1219 (of kort daarna) de Santa Sabina als hun kwartier toegewezen. Daarnaast moet de verering van Alexius in Rome al omstreeks 1175 aanleiding hebben gegeven tot problemen. De reden daarvoor was de relatie tussen het ontstaan van de beweging van de snel tot ketters verklaarde Waldenzen en de heilige Alexius. Een anonieme kroniek uit Lyon beschrijft hoe in het jaar 1173 de rijke koopman Petrus Waldo geïnspireerd werd tot een drastische nieuwe levenskeuze:15 ”Gedurende hetzelfde jaar (…) was er in Lyon in Frankrijk een zekere burger, met de naam Valdes (Valdesius), die door verderfelijke winsten veel geld had verdiend. Op een zondag, toen hij zich had gevoegd bij een menigte die zich voor een troubadour had verzameld, werd hij getroffen door diens woorden. Hij name hem mee naar zijn huis en liet hem zijn voordracht nog eens volledig doen. De passage die hij voordroeg was namelijk hoe de heilige Alexis een gezegende dood was gestorven in zijn vaders huis. Toen het ochtend was geworden, haastte de genoemde burger zich naar de theologieschool om raad voor zijn ziel te vragen. Toen hij had geleerd dat er vele manieren zijn om tot God te komen, vroeg hij de magister welke weg zekerder en beter dan alle andere was.16 De magister antwoordde hem met de uitspraak van de Heer: ‘Als je perfect wilt zijn, ga dan heen en verkoop alles wat je hebt.” Deze tekst uit Mattheus 19:21 bracht Petrus Waldo er toe om zijn vrouw haar deel van zijn vermogen te laten en zijn dochters in het aanzienlijke klooster van Fontevraud te plaatsen. De rest van zijn vermogen schonk hij aan de armen, om voortaan in zelfgekozen armoede leven,
70
en anderen via de preek te bewegen zijn voorbeeld te volgen. Nadat hem in 1179 een preekverbod was opgelegd, escaleerde de situatie en werden Waldo en zijn volgelingen, de Waldenzen of pauvres de Lyon, verketterd.17 Dit verhinderde niet dat de beweging een enorme aanhang kreeg, ook in Italië, waar het de weg bereidde voor die andere koopmanszoon, Franciscus van Assisi. Tot in Rome en omgeving vond de beweging aanhang, wat paus Innocentius III in 1209 nog noodzaakte tot het uitvaardigen van strenge bepalingen tegen ketters in Viterbo. In dezelfde periode kwam het wel tijdelijk tot een toenadering tussen het kerkelijk gezag en een groep waarin verschillende kerkkritische armoedebewegingen waren verenigd en die bekend stond als de pauperes reconciliati (‘verzoende armen’).18 Het feit dat Alexis een rolmodel voor de Waldenzen was, was dan ook al vanaf de jaren 1180 een probleem. Door het kloostercomplex van de San Alessio toe te wijzen aan een orde die ook naar een ascetische armoede streefde, maar binnen de marges van de kerk werkte, kon de ketterij de wind enigszins uit de zeilen worden genomen. Ik ben er daarom van overtuigd dat al ruim voor 1231, waarschijnlijk zelfs vóór 1200, de verbinding tussen de Premonstratenzers en de San Alessio in Rome een feit was.19 In dat geval was het bouwvallige kloostertje in 1212 de perfecte plek voor een reizende Fries-Groningse abt van waaruit hij de strijd voor de redding van zijn eigen kloostertje kon voeren. Een strijd die hij uiteindelijk zou winnen: na 50 dagen kreeg Emo een pauselijk schrijven mee, waarin een soort Salomons-oordeel werd geveld. De bisschop van Münster moest de schenking van de kerk van Wierum aan Emo’s klooster toestaan, maar Emo moest een soort uitkoopsom betalen aan Ernestus. Dus kon hij op 11 maart 1212 de thuisreis aanvaarden. Een reis vol dramatische complicaties, die het kader van deze bijdrage te buiten gaan.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Wie nu naar de San Alessio gaat vindt er in een zijkapel – in een barok kader - nog een deel van de trap waaronder San Alessio als bedelaar zou hebben gewoond. In een travee tussen zijbeuk en schip bevindt zich bovendien de put die ook uit het ouderlijk huis van de heilige afkomstig zou zijn. Maar het meest indrukwekkend is de vroege, sobere crypte, die ongeschonden vanuit de 10deeeuwse kerk lijkt te zijn overgeleverd. (fig. 3). Ook Emo en Hendrik moeten er bij hun verblijf in Rome van onder de indruk zijn geweest.
1. A. Blondy, ‘Au crépuscule de Venise et de l’Ordre: les funérailles de l’amiral Angelo Emo (1731-1792) à Malte’, Bulletin de la Société d’histoire et du patrimoine de l’Ordre de Malte 25 (2011) 49-57. 2. De complete reis is van dag tot dag gereconstrueerd in het boek van D.E.H. de Boer, Emo’s Reis. Een historisch culturele ontdekkingstocht door Europa in 1212 (1e druk; Leeuwarden/Utrecht 2011); (7de druk; Haren 2014). 3. De Fivel was een riviertje dat vanaf de hoogveenmoerassen met een destijds nog wijde, open monding naar zee stroomde. Het district Fivelingo is er naar genoemd. 4. H.P.H. Jansen en A. Janse, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Middeleeuwse studies en bronnen XX (Hilversum 1991), IX tot XIII en H.P.H. Jansen, Emo, tussen angst en ambitie. Een Groninger abt in de dertiende eeuw (Utrecht 1984). 5. D.E.H. de Boer, ‘De proost en de Paus. Hoe de wegen van twee fascinerende persoonlijkheden elkaar kruisten’, Groniek 180. Levend verleden. Het creëren van een historische ervaring (Groningen 2008) 321-336, aldaar 323-4. 6. Het trivium omvatte a. Grammatica: taalkunde (uiteraard van het Latijn); b. Dialectica: de studie van de klassieke en middeleeuwse logica en filosofie; c. Retorica: stijl en welsprekendheid. Tot het quadrivium behoorden a. Aritmetica: reken- of wiskunde; b. Geometria: het meten van de ruimte; c. Musica: muziektheorie en harmonieleer; d. Astronomia: kosmologie. Daarmee vormden de artes een brede basisopleiding. 7. In de Friese landen was basisonderwijs op een goed niveau al veel langer dan op veel plaatsen elders in Europa een algemeen verschijnsel; zie R.H. Bremmer jr., Hir is eskriven. Lezen en schrijven in de Friese landen rond 1300 (Hilversum/Leeuwarden 2004). Of er vóór Emo al een schoolmeester in Westeremden was is overigens niet bekend. 8. Een groot aantal preken van Innocentius is bewaard gebleven. Enkele daarvan zijn ontsloten in C.J. Vause en F.C. Gardiner, Pope Innocent III. Between God & Man. Six Sermons on the Priestly Office. Translated with an Introduction by – (Washington DC
2004). 9. Zie hierover ook het artikel van Kor Bosch in dit nummer. 10. Jansen en Janse (1991) 26-27. 11. Het beste Nederlandstalige overzicht van de ontwikkeling van de Alexius-verering is A.E.G. Mantz-Van der Meer, Op zoek naar loutering : oorsprong en ontwikkeling van de enkratische ascese tot in het begin van de dertiende eeuw n. Chr., Middeleeuwse studies en bronnen 16 (Hilversum 1987). Voor het Franse lied: A.G. Elliott, The “Vie de Saint Alexis” in the Twelfth and Thirteenth Centurie. An Edition and Commentary., North Carolina Studies in the Romance Languages and Literatures 221 (Chapel Hill, 1983). 12. Mantz-Van der Meer (1987) 39. 13. R. Stefanini, ‘Ritmo di Sant’Alessio’, in: C. Kleinheinz (ed.), Medieval Italy. An Encyclopedia (Abingdon/New York 2004) 968–69. 14. N. Backmund (ed.), Monasticon Praemonstratense. Id est historia circariarum atque canoniarum candidi et canonici Ordinis Praemonstratensis. T 1. (2de druk; Berlijn 1983) 487-88; digitaal raadpleegbaar via http://premontre.info/subpages/loci/monasticon/ circariae/1rom.htmROMA-Alessio). In 1217 zouden in het complex de trap en enkele andere relieken zijn ontdekt. 15. Mijn vertaling naar de Latijnse tekst in G. Waitz (ed.), Monumenta Germaniae Historica. Scriptorum XXVI (Hannover 1882) 447: Ex chronico universali anonymi Laudunensis. 16. Dit moet een docent van de beroemde kathedraalschool van Lyon zijn geweest. Mantz-Van der Meer (1987) 228 interpreteert deze passage zo dat Waldo deze vraag stelde aan het eind van een volledige, driejarige theologiestudie. 17. Een bondig overzicht in G. Audisio, The Waldensian Dissent. Persecution and Survival, c.1170-c.1570 (Cambridge etc. 1999). 18. Zie bijvoorbeeld J. Sayers, Innocent III. Leader of Europe 1198-1216 (London/New York 1994) 143 en 158. 19. Opmerkelijk genoeg is de bovengenoemde anonieme kroniek uit Lyon, die als enige de verbinding tussen de Waldo en Alexi(u)s noemt, waarschijnlijk omstreeks 1219 door een in Engeland geboren Premonstratenzer monnik uit het diocees Lyon geschreven, Waitz (1882) 442. Alle afbeeldingen: foto`s auteur.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
71
Beschrijvingen van Rome in de middeleeuwen: de Mirabilia urbis Romae Sandra Toffolo
I
n de 12e eeuw leek Rome niet veel meer op hoe de stad er in de oudheid had uitgezien.1 Van een half miljoen inwoners in de 4e eeuw telde de stad er in 12e eeuw waarschijnlijk nog maar tussen de 30.000 en 40.000. Een groot deel van de stad was niet meer bewoond: men woonde vooral in de bocht van de Tiber, tussen de Capitolijn en Castel Sant’Angelo; in Trastevere; en in de Borgo (fig. 1). Met uitzondering van enkele grote basilieken zoals San Giovanni in Laterano en Santa Maria Maggiore waren de overige delen van de stad binnen de Aureliaanse stadsmuur grotendeels onbewoond. Dit gebied bestond vooral uit velden, wijngaarden en weiden, met antieke ruïnes er tussendoor verspreid. In politiek opzicht bevond Rome zich in de 12e eeuw in een complexe situatie: het was een stad waar de paus, die tegelijkertijd aan het hoofd van de kerk stond, de wereldlijke macht over bezat, waar de keizer gekroond werd, en waar tevens een commune aan het ontstaan was. Het is in de 12e eeuw dat de Mirabilia urbis Romae werden geschreven. Terwijl de aan ons overgeleverde beschrijvingen van Rome van de late oudheid tot aan de 12e eeuw over het algemeen slechts bestaan uit topografisch geordende lijsten van plaatsen, monumenten, kerken of plaatsen van martelaarschap2, zijn de Mirabilia een uitgebreide beschrijving van de stad. Vanaf het ontstaan van dit werk in het midden van de 12e eeuw tot in de 17e eeuw was het erg populair, zoals blijkt uit het grote aantal handschriften en gedrukte werken, in meerdere talen, waarin het aan ons is overgeleverd. Waarin precies lag de aantrekkingskracht van Rome volgens de Mirabilia urbis Romae? Dit artikel gaat in op verschillende aspecten van het werk. Na een definitie van de tekst wordt in detail
72
gekeken naar de inhoud. Hierna wordt de verspreiding van het werk besproken, gevolgd door zijn functie, en tenslotte hoe het zich verhield tot de laudes civitatum en tot enkele andere beschrijvingen die in de 12e en 13e eeuw van Rome werden geschreven. Een definitie van de Mirabilia urbis Romae De term Mirabilia urbis Romae wordt in de historiografie voor verschillende teksten gebruikt. In dit artikel zal Miedema’s ‘nauwe’ definitie van de term gevolgd worden.3 Volgens deze definitie zijn de eigenlijke Mirabilia urbis Romae een driedelige beschrijving van de stad Rome. In het eerste deel worden de monumenten van Rome opgesomd per categorie. In het tweede deel worden enkele legenden verteld over de geschiedenis van Rome, waarvan de meeste aan specifieke bouwwerken in de stad verbonden zijn. Het laatste deel van de Mirabilia is een soort rondgang door de stad, waarbij allerlei monumenten beschreven worden. De nadruk ligt in de Mirabilia op bouwwerken en plaatsen die met de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
oudheid verbonden waren. Sommige bouwwerken bestonden in de 12e eeuw geheel of gedeeltelijk nog, terwijl andere verdwenen waren en weer andere in werkelijkheid nooit bestaan hadden. Daarnaast worden er ook plaatsen beschreven uit later tijden, bijvoorbeeld die met het christendom verbonden waren. Zowel het oude als het nieuwe Rome komen op deze manier aan bod. Hoe de verschillende tijdperken zich tot elkaar verhouden, wordt soms aangegeven door aanduidingen zoals: Ubi est Sanctus Quiricus, templum Iovis4 (“Waar de San Quirico is, was een tempel van Jupiter”) en Ibique est aliud templum quod fuit vestarium Neronis, quod nunc vocatur Sanctus Andreas5 (“En daar is een andere tempel, die de garderobe van Nero was, en die nu Sant’Andrea genoemd wordt”). Net zoals er onder historici geen consensus is over hoe de Mirabilia urbis Romae precies gedefinieerd worden en
welke teksten er dus als exemplaren van de Mirabilia beschouwd kunnen worden, zo zijn de meningen ook verdeeld over wanneer de eerste versie van het werk geschreven werd en door wie. Volgens sommige historici ontstonden de Mirabilia aan het einde van de 10e eeuw.6 De meesten, echter, nemen aan dat het werk rond het midden van de 12e eeuw werd geschreven, vóór 1143. Dit is ook waar in dit artikel van uit zal worden gegaan. Hoewel sommige elementen van de Mirabilia ouder zijn dan de 12e eeuw, bestaat er geen enkel manuscript of vermelding van een manuscript met de Mirabilia dat ouder is dan de 12e eeuw.7
Fig. 1: Rome in de 12e eeuw. (Uit: Ch. Wickham, Medieval Rome. Stability and Crisis of a City, 900-1150, Oxford 2014, map 5. By permission of Oxford University Press. http://www.oup.com)
Lange tijd is aangenomen dat de oudste versie van de Mirabilia geschreven werd door een zekere Benedictus, kanunnik van de Sint-Pieter. Tegenwoordig wordt dit door meerdere historici in twijfel getrokken, en wordt het werk simpelweg aan een anonieme auteur toegeschreven.8
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
73
Fig.2: : Bronzen standbeeld van Marcus Aurelius op de Capitolijn. Tot 1538 stond het op het Lateraan. Foto door een anonieme fotograaf, ca.1850-ca.1870. Amsterdam, Rijksmuseum.
De inhoud van de Mirabilia urbis Romae Er is een zeer grote hoeveelheid exemplaren van de Mirabilia urbis Romae aan ons overgeleverd, zoals later in dit artikel in meer detail getoond zal worden. Uit de 12e en 13e eeuw bezitten we verschillende versies van de Mirabilia, bijna alle in het Latijn geschreven. Deze versies zijn relatief homogeen. Degene daarentegen die uit de 14e en 15e eeuw aan ons zijn overgeleverd – zowel in het Latijn als in verschillende andere talen – zijn diverser in inhoud en in aantal en volgorde van de hoofdstukken.9 De editie die in 1946 door Valentini en Zucchetti werd gepubliceerd – gebaseerd op acht manuscripten – wordt door meerdere historici als de oertekst beschouwd.10 Dit is ook de versie waar in dit artikel van uit wordt gegaan. Het werk opent met een beschrijving van de stadsmuren van Rome: Murus civitatis Romae habet turres .CCCLXI., turres castella .XLVIIII., propugnacula .VI.DCCCC., portas .XII. sine Transtiberim, posterulas .V. In circuitu vero eius sunt miliaria .XXII., excepto Transtiberim et civitas Leoniana.11 (“De muur van de stad Rome heeft 361 torens, 49 versterkte torens, 6900 kantelen, 12 poorten zonder Trastevere mee te tellen, en 5 poternes. Hij heeft een omtrek van 22 mijl, zonder Trastevere en de Civitas Leonina mee te rekenen.”) Na de stadsmuren worden achtereenvolgens de poorten van Rome beschreven, de triomfbogen, heuvels, thermen, paleizen, theaters, plaatsen die voorkomen in lijdensverhalen van heiligen, bruggen, kerkhoven, mensen in dienst van het keizerlijk hof, en zuilen.11 Net zoals het hoofdstukje over de stadsmuren, bestaan ook deze hoofdstukken voornamelijk uit opsommingen van namen met korte
74
opmerkingen erbij. Dit eerste deel van de Mirabilia is het kortste: in moderne editie bestaat het uit 136 regels, terwijl het tweede deel uit 247 regels bestaat en het laatste deel (inclusief het afsluitende hoofdstuk) uit 225. Het tweede deel van de Mirabilia urbis Romae bevat zes legenden over de geschiedenis van Rome, waarvan er vijf betrekking hebben op specifieke bouwwerken in de stad. De eerste legende verbindt de kerk van Santa Maria in Aracoeli – een naam die pas vanaf de 14e eeuw in de documenten voorkomt maar die, blijkens bijvoorbeeld de Mirabilia, al eerder bestond – aan de oudheid. De legende vertelt dat de senatoren keizer Octavianus als god wilden aanbidden. Octavianus raadpleegde hierover de Tiburtijnse sibille, die vervolgens profeteerde over een koning uit de hemel die zou komen om over de wereld te oordelen. De legende vervolgt: Ilico apertum est caelum et nimius splendor irruit super eum; et vidit in caelo quandam pulcherrimam virginem stantem super altare, puerum tenentem in brachiis. Miratus est nimis, et vocem dicentem audivit: “Haec ara filii Dei est”. Qui statim procidens in terram adoravit. Quam visionem retulit senatoribus, et ipsi mirati sunt nimis. Haec visio fuit in camera Octaviani imperatoris, ubi nunc est ecclesia Sanctae Mariae in Capitolio. Idcirco dicta est Sancta Maria Ara Caeli.12 (“Meteen opende de hemel zich en een zeer groot stralend licht viel op hem neer, en hij zag in de hemel een zeer mooie maagd boven een altaar staan, die een kind in haar armen hield. Hij was zeer verbaasd, en hoorde een stem die zei: ‘Dit is het altaar van de zoon van God.’ Hij viel meteen op de grond en aanbad hem. Hij vertelde dit visioen aan de senatoren, en zij waren er zeer verbaasd over. Dit visioen vond plaats in de kamer van keizer Octavianus, waar nu de kerk van Santa
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
75
Maria in Capitolio is. Om deze reden wordt deze Santa Maria in Aracoeli genoemd.”) De Mirabilia urbis Romae vervolgen met een legende over de standbeelden van de Dioscuren op het Quirinaal.13 Deze zouden de filosofen Praxiteles en Phidias voorstellen, die er in geslaagd waren om keizer Tiberius precies te vertellen wat hij in de voorgaande nacht beraadslaagd had. Ter ere hiervan liet Tiberius deze standbeelden oprichten. Volgens de Mirabilia zijn de op de grond trappende paarden een symbool voor de vorsten die over de mensen van deze wereld heersen, maar een machtige koning zal komen die de paarden zal bestijgen, oftewel die over de vorsten zal heersen (Christus). De mannen die naast de paarden staan, en die halfnaakt zijn om aan te geven dat de kennis van de wereld voor hen open ligt, sommen toekomstige gebeurtenissen op. Voor hen zit een vrouw, omgeven door slangen en met een schelp voor zich (dit beeld bestaat tegenwoordig niet meer), die de kerk en haar predikers voorstelt: wie tot de kerk wil komen, kan dat alleen via de doop doen. Op deze manier wordt deze beeldengroep uit de Oudheid (een kopie uit de keizertijd van een Grieks origineel uit de 5e eeuw v.Chr.) door de Mirabilia uitgelegd als een symbool voor de komst van het christendom.14 De derde legende gaat over het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, dat in 1538 naar de Capitolijn werd verplaatst maar voorheen op het Lateraan stond.15 (fig. 2) Dit werd in de middeleeuwen over het algemeen aangezien voor een beeld van de eerste christelijke keizer Constantijn, maar de Mirabilia geven een andere uitleg. Volgens deze tekst was het standbeeld deel van de beloning die een soldaat ontving van de Romeinse consuls en senatoren voor een overwinning op een oosterse koning die Rome belegerd had.16 Door de gewoonten van de koning te bestuderen, wist de soldaat dat deze elke nacht naar een bepaalde boom ging om zijn behoefte te doen, en kon hij hem
76
gevangen nemen. Het ruiterstandbeeld, aldus de Mirabilia, stelt deze soldaat voor, met uitgestrekte rechterhand, waarmee hij de vijandelijke koning had weggetrokken. De figuur onder de hoeven van het paard (een kleine barbaar – tegenwoordig bestaat dit deel van het beeld niet meer) zou de koning voorstellen. De volgende legende vertelt dat er temporibus consulum et senatorum17 (“in de tijd van consuls en senatoren”) op de Capitolijn beelden van alle rijken ter wereld stonden.18 Als de bel van een van deze beelden luidde, betekende dit dat het betreffende rijk oproerig was. Toen dit het geval was met Perzië, werd de prefect Agrippa hierheen gestuurd. In een droom werd hem door de godin Cybele de overwinning voorspeld. Als dank voor zijn overwinning bouwde Agrippa het Pantheon, dat later door paus Bonifatius werd getransformeerd in een christelijke kerk, gewijd aan Maria. Hierna volgt een legende die niet aan een specifiek bouwwerk is gebonden, maar die vertelt hoe Decius keizer Philippus vermoordde en zelf keizer werd, en hoe onder Decius’ bewind de heiligen Abdon, Sennen, Sixtus en Laurentius de marteldood stierven.19 De zesde en laatste legende is verbonden met de kerk van San Pietro in Vincoli.20 De legende begint met de overwinning van Octavianus op Antonius en Cleopatra, en legt uit dat ter ere van deze overwinning een jaarlijkse feestdag werd ingesteld, die in ere werd gehouden tot aan de tijd van keizer Arcadius. Na diens dood ging zijn weduwe Eudoxia, die het rijk regeerde, naar Jeruzalem, waar zij de ketenen van Sint Petrus ontving en naar Rome bracht. Vervolgens vroeg ze de paus, de senaat en het volk om een kerk voor Petrus te mogen bouwen waar de ketenen konden worden ondergebracht, en om voortaan in plaats van de feestdag van Octavianus’ overwinning over Egypte jaarlijks een mis in deze nieuwe kerk te houden waar men de ketenen van
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Petrus en Paulus zou kunnen zien. In het algemeen is dus te zien dat ook in dit tweede deel van de Mirabilia urbis Romae, net zoals in de rest van het werk, zowel de oudheid als het christendom een rol spelen. Het derde deel van de Mirabilia urbis Romae gaat in op de monumenten in de stad, min of meer topografisch geordend: achtereenvolgens in de zone van het Vaticaan, Castel Sant’Angelo, het Marsveld, de Capitolijn, de fora, de Palatijn, het Circus Maximus, de Coelius, de Esquilijn, de Aventijn, het Velabrum en het Forum Boarium, en Trastevere.21 De meeste gebouwen die in dit deel van de tekst worden genoemd, zijn tempels: meer dan honderd in totaal, tegenover slechts twintig andere gebouwen.22 Dit deel van de Mirabilia bevat beduidend vaker ook aanvullende informatie over de genoemde bouwwerken dan het eerste deel.
ivoor, en kostbare stenen.”) De verspreiding van de Mirabilia urbis Romae Hoe populair de Mirabilia urbis Romae waren, wordt duidelijk uit het feit dat ze regelmatig gebruikt werden in middeleeuwse teksten zoals kronieken, encyclopedieën, reisliteratuur en geestelijke literatuur.24 Ook is er een grote hoeveelheid exemplaren aan ons overgeleverd. In totaal bezitten we 145 Latijnse handschriften die de Mirabilia bevatten.25 De oudste stammen uit de 12e eeuw, terwijl ruim de helft van het totale aantal Latijnse manuscripten uit de 15e eeuw komt. Hierna neemt het aantal manuscripten snel af, maar kunnen Latijnse Mirabilia in tientallen drukken gevonden worden (fig. 3-5). Dit is niet het geval met de Mirabilia in andere talen.
Fig. 3: Begin van een gedrukt exemplaar van de Mirabilia urbis Romae, wellicht gedrukt te Rome door Andreas Fritag, ca.1492. München, Bayerische Staatsbibliothek, Inc.s.a. 41/3.
In het afsluitende hoofdstuk van de Mirabilia urbis Romae vat de auteur samen wat het doel van zijn tekst is en welke typen bronnen hij gebruikt heeft: Haec et alia multa templa et palatia imperatorum, consulum, senatorum, praefectorumque tempore paganorum in hac Romana urbe fuere, sicut in priscis annalibus legimus et oculis nostris vidimus et ab antiquis audivimus. Quantae etiam essent pulchritudinis auri et argenti, aeris et eboris pretiosorumque lapidum, scriptis ad posterum memoriam, quanto melius potuimus, reducere curavimus.23 (“Deze en vele andere tempels en paleizen van keizers, consuls, senatoren en prefecten bevonden zich in de tijd van de heidenen in deze stad Rome, zoals we in oude annalen hebben gelezen, met onze eigen ogen hebben gezien en van de ouderen hebben gehoord. We hebben er zorg voor gedragen om zo goed mogelijk in geschrift voor het nageslacht vast te leggen hoeveel schoonheid zij ook hadden in goud en zilver, brons en
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
77
Er zijn negen Duitse manuscripten aan ons overgeleverd met de Mirabilia, zeven Italiaanse, vijf Engelse, vier Franse en twee Nederlandse. Met uitzondering van één Franstalige druk bezitten we geen gedrukte exemplaren van de Mirabilia in deze talen.26
Fig. 4: Begin van een gedrukt exemplaar van de Mirabilia urbis Romae, wellicht gedrukt te Rome door Stephan Plannck, ca.1481/1487. München, Bayerische Staatsbibliothek, Inc.c.a.71/1.
Deze aantallen tonen de populariteit van het werk ook buiten Rome en buiten Italië. Ook in Rome zelf was het werk populair, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een volkstalige versie die reeds omstreeks het midden van de 13e eeuw door een Romein werd geschreven, getiteld Le Miracole de Roma.27 De functie van de Mirabilia Waarom werden de Mirabilia urbis Romae geschreven? Hoewel het onmogelijk is om de precieze intentie van de auteur te
achterhalen, kan wel worden geprobeerd een antwoord te geven op de vraag welke functie de tekst vervuld heeft. Daarbij is het belangrijk in gedachten te houden dat het werk niet maar één functie of één publiek gehad hoeft te hebben. Het feit dat de Mirabilia gevonden kunnen worden in meerdere Europese talen maar bijvoorbeeld ook in een Romeinse volkstalige versie, geeft reeds aan hoe divers het publiek van het werk kon zijn en hoe het gelezen kon worden vanuit verschillende redenen. Dat neemt niet weg dat er wel een hoofdfunctie kan hebben bestaan. In de historiografie verschillen de meningen over de functie van de Mirabilia. Verscheidene historici beschouwen het werk als een reisgids. Volgens Valentini en Zucchetti is het ontstaan als gids voor pelgrims, waarbij met name in het derde deel in een zekere topografische volgorde de belangrijkste plekken van Rome worden aangedaan.28 Nardella noemt de Mirabilia een stadsgids, maar wel een die vanuit topografisch oogpunt minder betrouwbaar was dan degene die voorheen in omloop waren.29 Bonincontro – om een ander voorbeeld te geven – stelt dat het werk met de tijd steeds meer het karakter van een gids kreeg, met name na de uitvinding van de boekdrukkunst.30 Er zijn echter ook historici die dit tegenspreken: zij zien de Mirabilia urbis Romae eerder als een beschrijving van bouwwerken en legenden uit het antieke Rome dan als een gids. Miedema bijvoorbeeld voert hier vele argumenten voor aan, waaronder dat het werk geen gids voor pelgrims kan zijn geweest, omdat pelgrims vooral geïnteresseerd waren in kerken en aflaten, die in de Mirabilia juist niet veel genoemd worden. Meer in het algemeen bestonden veel van de beschreven bouwwerken niet of niet meer. De volgorde van de beschreven monumenten sluit bovendien niet altijd aan bij een rondgang door de stad. En om een laatste voorbeeld te geven:
78
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
de tekst bevat niet genoeg praktische aanwijzingen, zoals richtingen en afstanden, om bouwwerken te kunnen identificeren zonder extra kennis.31 Wel stelt Miedema dat er in de 13e-15e eeuw duidelijk wel reizigers waren die de Mirabilia als gids probeerden te gebruiken: ze voegden bijvoorbeeld topografische aanwijzingen toe, of schreven dat ze er niet in waren geslaagd iets te vinden dat in de Mirabilia beschreven werd. Gezien bijvoorbeeld de vele fictieve elementen in het werk is het niet geheel verwonderlijk dat dit niet altijd succes had.32
Fig. 5: Titelpagina van een gedrukt exemplaar van de Mirabilia urbis Romae, wellicht gedrukt te Rome door Stephan Plannck, ca.1499. Barcelona, Biblioteca de Catalunya, Inc. 26/3-12o, f.1r.
De Mirabilia urbis Romae en de laudes civitatum De Mirabilia zijn geen ge誰soleerd geval van een middeleeuwse stadsbeschrijving. Beschrijvingen van steden zijn aan ons overgeleverd uit verschillende perioden, over verschillende steden, en in verschillende soorten literatuur. Hoe verhouden de Mirabilia urbis Romae en andere stadsbeschrijvingen uit deze tijd zich tot elkaar? Een literair genre dat volledig was gewijd aan het prijzen van een bepaalde stad, was dat van de laudes civitatum, ook wel laudes urbium genoemd.33 Er bestaan veel verschillende meningen onder historici over wat wel en niet onder laudes civitatum valt. Zo verschillen de meningen over de vraag of er een verschil tussen een laus (lof) en een descriptio (beschrijving) is, en zo ja, waar dat verschil dan precies uit bestaat.34 Andere discussiepunten zijn onder andere of ook kleinere teksten, die deel uitmaken van grotere, als laudes civitatum beschouwd kunnen worden, en of beschrijvingen van fictieve steden ook laudes kunnen zijn.35 Wat in ieder geval vast staat, is dat het genre van de laudes civitatum al in de oudheid bestond. Er zijn zowel exemplaren van laudes civitatum uit de oudheid en middeleeuwen aan ons overgeleverd, als ook theoretische verhandelingen over hoe deze te schrijven.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
79
Terwijl sommige historici betogen dat de Mirabilia urbis Romae in de traditie van de laudes civitatum gezien moeten worden36, zijn anderen van mening dat de Mirabilia sterk van de laudes afwijken, bijvoorbeeld omdat volgens hen de Mirabilia geen stedelijk patriottisme tonen maar over universele waarden en antieke tradities spreken.37 Dit is een debat dat ook afhangt van hoe men de laudes civitatum definieert. Wat in elk geval duidelijk is, is dat de Mirabilia duidelijke overeenkomsten vertonen met de middeleeuwse teksten die algemeen als laudes civitatum bestempeld worden, maar dat er ook verschillen zijn. Een aspect van de Mirabilia dat ook in veel laudes gevonden kan worden, is dat ze – ook als het tweede deel, met de legenden, buiten beschouwing wordt gelaten – niet geheel met de werkelijkheid overeenkomen. Dit is op meerdere plaatsen in de Mirabilia het geval. Zo zijn de meeste Romeinse ruïnes verkeerd geïdentificeerd: een voorbeeld is een tempel die volgens de Mirabilia urbis Romae aan Cicero gewijd was.38 Ook zijn sommige namen van bouwwerken in verschillende exemplaren van de Mirabilia vrijwel onherkenbaar: dit is bijvoorbeeld het geval met Porta Sphancian in plaats van Porta Pinciana, of Porta Maria Latron in plaats van Porta Asinaria Lateranensis.39 Andere beschrijvingen van Rome in de middeleeuwen De Mirabilia urbis Romae waren niet de enige beschrijving van Rome in de middeleeuwen. Enkele andere werken werden in de 12e of 13e eeuw over de stad geschreven.40 Kort na het ontstaan van de Mirabilia – omstreeks het midden van de 12e eeuw, na 1154 – werd de Graphia aureae urbis Romae (“Beschrijving van de gouden stad Rome”) geschreven. Dit kan in drie delen verdeeld worden: het eerste deel gaat over het ontstaan van Rome, het tweede deel is een licht veranderde versie van de Mirabilia, en het derde deel beschrijft het keizerlijk hofceremonieel.41
80
Een ander werk is de Narracio de mirabilibus urbis Rome, dat tussen het einde van de 12e en het begin van de 13e eeuw door een zekere Magister Gregorius uit Engeland geschreven werd.42 Het bestaat uit gedetailleerde beschrijvingen van afzonderlijke Romeinse monumenten. Ondanks de vergelijkbare titel lijkt het weinig op de Mirabilia urbis Romae. Magister Gregorius’ werk is in slechts één manuscript aan ons overgeleverd. Ook de Graphia aureae urbis Romae is in volledige versie in slechts één handschrift aan ons bekend, terwijl delen ervan in drie handschriften te vinden zijn, en één handschrift een uitgebreide versie bevat. Dit staat in scherp contrast met de tientallen versies die er van de Mirabilia urbis Romae bekend zijn. Het bestaan van deze beschrijvingen van Rome en de relatief grote aantallen waarin ze circuleerden, getuigen van de aantrekkingskracht die de stad ook in de middeleeuwen uitoefende. 1. F. Bocchi, M. Ghizzoni en R. Smurra, Storia delle città italiane. Dal Tardoantico al primo Rinascimento (Torino 2002) 164-167; R. Krautheimer, Rome. Profile of a City, 312-1308 (Princeton, New Jersey 1980); Ch. Wickham, Medieval Rome. Stability and Crisis of a City, 900-1150 (Oxford 2015). 2. Bekende voorbeelden uit deze periode zijn de Curiosum urbis Romae regionum XIIII (4e eeuw), de Notitia urbis Romae regionum XIIII (4e eeuw) en het zogenaamde Itinerarium van Einsiedeln (8e-9e eeuw). Edities hiervan zijn onder andere te vinden in: Codice topografico della città di Roma I (eds. R. Valentini en G. Zucchetti) (Roma 1940) 63–192; Codice topografico della città di Roma II (eds. R. Valentini en G. Zucchetti) (Roma 1942) 155-207. 3. Miedema maakt onder andere een onderscheid tussen de eigenlijke Mirabilia urbis Romae en de Mirabilia Romae vel potius Historia et descriptio urbis Romae (Historia et descriptio in het kort), waarvan de oudste overgeleverde exemplaren dateren uit omstreeks 1475. De Historia et descriptio bestaat uit drie delen: een historische inleiding (de stichting van Rome, de eerste koningen, en een lijst van keizers van Julius Caesar tot Constantijn), de Indulgentiae ecclesiarum urbis Romae (een beschrijving van de kerken in Rome en hun relieken en aflaten) en de Stationes ecclesiarum urbis Romae (een kalender van op welke dag in welke Romeinse kerk hoogmis wordt gehouden). Deze laatste twee delen kunnen ook – reeds eerder dan de 15e eeuw – als op zichzelf
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
staande teksten gevonden worden. Sommige versies van de Historia et descriptio bevatten ook een hymne aan Sint Veronica. De reden dat de Historia et descriptio vaak als Mirabilia is aangeduid in de historiografie, is dat in 15e- en 16e-eeuwse drukken de twee teksten vaak samen gevonden kunnen worden, waarna historici de titel van het ene werk ook aan het andere hebben toegeschreven. N.R. Miedema, Die “Mirabilia Romae”: Untersuchungen zu ihrer Überlieferung mit Edition der deutschen und niederländischen Texte (Tübingen 1996); N.R. Miedema, ‘Medieval Images of the Eternal City. Rome Seen through the Mirabilia Romae’, in: P. Van Kessel (ed.), The Power of Imagery. Essays on Rome, Italy and Imagination (Roma 1992) 203–211. 4. Codice topografico della città di Roma III (eds. R. Valentini en G. Zucchetti) (Roma 1946) 54. 5. Ibid. 43. 6. Zie bijvoorbeeld: C. D’Onofrio, Visitiamo Roma mille anni fa: La città dei Mirabilia (Roma 1988) 9-39. 7. Zie onder andere: D. Kinney, ‘Fact and Fiction in the ‘Mirabilia Urbis Romae’’, in: É. Ó Carragáin en C. Neuman de Vegvar (eds.), Roma Felix: Formation and Reflections of Medieval Rome (Aldershot 2007) 235–236; Miedema (1996) 2-11. 8. Onder andere: Kinney (2007); Miedema (1996). 9. Miedema (1996) 278. 10. Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 3–65, 9597. Zie bijvoorbeeld: I “Mirabilia urbis Romae” (eds. M. Accame en E. Dell’Oro) (Tivoli 2004); Kinney (2007) 235; Miedema (1996) 1, 254. 11. Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 17. 12. Ibid. 17-28, 31-32, 95-97. 13. Ibid. 28-29. 14. Ibid. 30-31. 15. Accame en Dell’Oro (eds.) (2004) 48-51, noot 99. 16. Ibid. 53-62, noot 110; M. Accame Lanzillotta, Contributi sui “Mirabilia urbis Romae” (Genova 1996) 97-103. 17. Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 32-33. 18. Ibid. 34. 19. Ibid. 34-35. 20. Ibid. 36-39. 21. Ibid. 40-42. 22. Ibid. 43-64. 23. Kinney (2007) 237. 24. Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 65. 25. Miedema (1996) 467-481. 26. Miedema’s Die ‘Mirabilia Romae.’ Untersuchungen zu ihrer Überlieferung mit Edition der deutschen und niederländischen Text (1996) bevat een zeer gedetailleerd overzicht van de overgeleverde versies van de Mirabilia. De aantallen Latijnse en volkstalige Mirabilia die in deze alinea genoemd worden, komen uit Miedema’s boek, p.17-251. 27. Miedema noemt verder nog acht vermeldingen van de Mirabilia in middeleeuwse bibliotheekcatalogi. Miedema (1996) 166-172. 28. Editie in: Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 111136. 29. Ibid. 10. 30. Il fascino di Roma nel Medioevo. Le “Meraviglie di Roma” di maestro Gregorio (ed. C. Nardella) (nieuwe herziene ed.; Roma 2007) 16-17. 31. I. Bonincontro, Le descrizioni di Roma dal XIII all’inizio del XV secolo: un archivio testuale on-line
(Roma 2012) 47. 32. Miedema (1996) 437-465. 33. Ibid. 453-454, 462-465. 34. Zie over de laudes civitatum onder andere: C.J. Classen, Die Stadt im Spiegel der Descriptiones und Laudes urbium in der antiken und mittelalterlichen Literatur bis zum Ende des zwolften Jahrhunderts (Hildesheim, Zürich en New York 1986); E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter (11e druk, Tübingen 1993) 77–78, 163–168; G. Fasoli, ‘La coscienza civica nelle ‘laudes civitatum’,’ in: La coscienza cittadina nei comuni italiani del Duecento (Todi 1972) 11–44; J.K. Hyde, ‘Medieval Descriptions of Cities’, Bulletin of the John Rylands Library 48, no. 2 (1966) 308–40; H. Kugler, Die Vorstellung der Stadt in der Literatur des deutschen Mittelalters (München en Zürich 1986); E. Occhipinti, ‘Immagini di città. Le ‘laudes civitatum’ e la rappresentazione dei centri urbani nell’Italia settentrionale’, Società e storia 14 (1991) 23–52; P.G. Schmidt, ‘Mittelalterliches und humanistisches Städtelob’, in: A. Buck (ed.), Die Rezeption der Antike. Zum Problem der Kontinuität zwischen Mittelalter und Renaissance (Hamburg 1981) 119-128. 35. Zie bijvoorbeeld: Classen (1986); Kugler (1986) 3235; G. Petti Balbi, Una città e il suo mare. Genova nel Medioevo (Bologna 1991) 23. 36. Zie onder andere: Hyde (1966) 311; Occhipinti (1991) 25. 37. Zie bijvoorbeeld: Bonincontro (2012) 43–44; Classen (1986) 29-30; Hyde (1966); Miedema (1992). 38. Bocchi, Ghizzoni en Smurra (2002) 217-218; Fasoli (1972) 40-41. 39. Hyde (1966) 322. 40. Miedema (1992) 206. 41. Niet alle historici zijn dezelfde mening toegedaan over de vraag of deze werken deel uitmaken van de traditie van de Mirabilia urbis Romae. In overeenstemming met de ‘nauwe’ definitie van de Mirabilia die in dit artikel gehanteerd is, vallen deze twee werken hier niet onder deze traditie. 42. Editie in: Valentini en Zucchetti (eds.) III (1946) 67110. 43. Editie onder andere in: Nardella (2007). Zie ook: Ch. Frugoni, ‘L’antichità: dai ‘Mirabilia’ alla propaganda politica’, in: S. Settis (ed.), L'uso dei classici, Memoria dell’antico nell’arte italiana I (Torino 1984) 3–72; C. Nardella, ‘La Roma dei visitatori colti: dalla mentalità umanistica di maestro Gregorio (XII-XIII secolo) a quella medioevale di John Capgrave (XV secolo)’, Archivio della società romana di storia patria 119 (1996) 49–64. Afbeeldingen: Fig. 1: By permission of Oxford University Press. http:// www.oup.com) Fig. 2: https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/RPF-F80028, geraadpleegd 31 juli 2015 Fig. 3: http://daten.digitale-sammlungen.de/ bsb00005397/image_1, geraadpleegd 31 juli 2015. Licentie: CC BY-NC-SA 4.0. Fig. 4: http://daten.digitale-sammlungen.de/ bsb00064065/image_1, geraadpleegd 31 juli 2015. Licentie: CC BY-NC-SA 4.0. fig. 5: http://mdc.cbuc.cat/cdm/ref/collection/ incunableBC/id/154483, geraadpleegd 31 juli 2015
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
81
Bezoekers van het Romeinse hof in de late middeleeuwen Kor Bosch
R
ome was zonder twijfel één van de populairste reisbestemmingen van middeleeuws Europa. Vanuit alle windstreken trokken reizigers naar de stad met de ontelbare kerken, om daar met de reisgids in de hand christelijke relieken en Romeinse oudheden te bezichtigen, óf om het pauselijk hof te bezoeken. Met de groeiende macht van de paus werd ook dit hof zelf een steeds prominenter reisdoel. Het was niet alleen een voornaam centrum van diplomatie, dat afgezanten aantrok uit oorden van Scandinavië tot Ethiopië, maar ook één van de belangrijkste gerechtshoven van Europa, en daarmee ook een gewild werkgever. Maar wie kwamen er in de late middeleeuwen op het pauselijk hof af? Hoe werden zij ontvangen? En hoe zag het verblijf van zo’n bezoeker aan Rome er eigenlijk uit? Het pauselijke gerechtshof
Naast de grote groepen pelgrims die ook in de middeleeuwen al naar Rome trokken, kwamen er steeds meer reizigers af op het pauselijke gerechtshof.1 Dit hof kan gezien worden als een middeleeuws hooggerechtshof, de hoogste juridische instantie waarbij men te rade kon gaan op kerkrechtelijk vlak. Aangezien kerkelijke instellingen nadrukkelijk aanwezig waren in de middeleeuwse samenleving en enorme stukken grond bezaten, waren het niet alleen religieuzen die naar Rome trokken in het geval van een onoplosbaar dispuut.2 Het pauselijk hof - en daarbij de paus zelf - moest dan ook vaak bemiddelen in kwesties over grondbezit of betwiste hiërarchische verhoudingen tussen kloosters onderling. Ook moesten particulieren om allerlei verschillende redenen naar het pauselijk hof toe. Zo kwam het door lakse naleving van het celibaat vaak voor dat priesters bastaardkinderen verwekten. Als deze kinderen zelf ook priester wilden worden, of anderszins juridisch erkend wilden worden, waren zij gedwongen om naar Rome te reizen om toestemming te vragen.3 Ook mensen die hun huwelijk wilden laten ontbinden of juist een nieuw huwelijk wilden sluiten met een persoon die kerkrechtelijk gezien te nauw aan hen verwant was, moesten hiervoor
82
ontheffing krijgen van de paus.4 Het juridische belang van het pauselijk hof werd vanaf de 12e eeuw steeds prominenter. Rome werd dan ook steeds vaker bezocht. De verhuizing van het hof naar Avignon in 1309 was voor veel Europeanen een verbetering, omdat het de reisafstand naar het hof voor velen verkleinde. Maar ook al vóór deze verhuizing was het hof drukbezocht, ook door Nederlanders. Sommige van hen hebben ook reisverslagen achtergelaten, zoals de Friese abt Emo van Bloemkamp, en de Vlaamse Hariulf van Oudenburg.5 Zulke reizigers hadden als doel om in zo min mogelijk tijd gelijk te krijgen van het gerechtshof en een bindend oordeel mee naar huis te kunnen nemen. Het was belangrijk om haast te maken, want de reis duurde niet alleen lang (iemand uit Engeland of Pruisen deed er al snel zeven weken over), maar het verblijf in Rome was ook duur en vaak weinig comfortabel.6 Door de hoge kosten en de lange duur van zo’n reis zullen de meeste reizigers welgesteld zijn geweest, of werd hun reis bekostigd door een vermogende instantie, zoals een klooster of kapittel. En hoewel veel reizigers in de Eeuwige Stad kennissen of vrienden uit hun thuisland opzochten, lieten velen van
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
hen in hun geschriften ook merken dat ze eenzaam waren. Door lange verblijven in Rome verarmden sommige reizigers langzaam en werden vrienden die ook in Rome waren afstandelijk, uit angst dat zij financieel zouden moeten bijspringen. Sommige schrijvers stelden zelfs dat oude vrienden tijdens het verblijf tot vijanden werden, juist door financiĂŤle geschillen.7 In de praktijk duurde het vaak echter lang voordat rechtszaken werden afgehandeld - sommige sleepten zelfs jaren voort totdat uiteindelijk een
oplossing werd bereikt. Dit had niet alleen te maken met de interpretatie van het recht zelf, maar ook met de moeite die men in Rome had met het controleren van de bewijsstukken die meegebracht werden. Als twee strijdende partijen allebei elkaar tegensprekende oorkonden wisten te presenteren, hoe kon het hof dan weten welke van de twee geldig was? Ook speelde de politieke thuissituatie vaak een rol. De paus wilde een bevriende vorst - of dat nu een koning was of de lokale aartsbisschop niet graag tegen de haren instrijken, en
Fig. 1: Gestileerde weergave van het pauselijk hof in de dertiende eeuw. Toegeschreven aan Giotto di Bondone, Franciscus preekt voor Honorius III, ca. 1300, fresco, Basilica di San Francesco in Assisi.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
83
probeerde daarom vaak een compromis te bereiken dat voor de autoriteiten gunstig was. Dit was bovendien verstandig omdat de paus relatief weinig middelen had om het eigen oordeel kracht bij te zetten. Als een lokale heerser weigerde mee te werken aan het oordeel van de paus, dan was daar weinig aan te doen behalve manende brieven sturen of over te gaan tot het ultieme pressiemiddel van excommunicatie. Maar als een vorst zelfs dan recalcitrant bleef, stond de paus machteloos.8 Het gevolg was dat velen die om juridische redenen naar Rome waren gereisd, gedesillusioneerd raakten en zich niet serieus genomen voelden. En omdat het hof vaak mee ging met de argumenten van machthebbers, voelden mensen die teleurgesteld naar huis gingen zich vaak bevestigd in het vooroordeel dat het hof was omgekocht. Het was in ieder geval al sinds de 12e eeuw gebruikelijk om de pauselijke rechtspraak te associëren met corruptie, en het is duidelijk dat er een levendige geschenkcultuur bestond die tegenwoordig als omkoping gezien zou worden.9 In de middeleeuwse samenleving was het geven van geschenken een zeer gebruikelijke manier om de banden aan te halen, en het was vanzelfsprekend dat bezoekers van de paus hem bij de eerste ontmoeting een geschenk presenteerden. Zo kwam het voor dat ook mensen die een rechtszaak hadden verloren en omkoperij door de tegenpartij hiervoor als oorzaak aanwezen, zelf ook cadeaus hadden gegeven.10 Deze cadeaus varieerden: sommigen betaalden steekpenningen, anderen probeerden met relikwieën sympathie op te wekken. De Welshe geestelijke Giraldus Cambrensis schonk de paus in 1199 zes boeken die hij zelf had geschreven, om daarmee zijn geschiktheid voor de bisschopszetel waar hij naar lonkte te onderstrepen.12 De monniken van Canterbury stelden zelfs dat het beter was om dingen te beloven die je niet hebt om zo juridisch
84
in het recht te worden gesteld. Toen een pauselijke afgezant weigerde een relikwie als geschenk te aanvaarden, wisten de monniken hem er uiteindelijk toch nog van te overtuigen het paard van de prior te lenen. Alles was geoorloofd in de strijd om de sympathie van het pauselijk hof te verkrijgen.13 De ontvangst aan het pauselijk hof Bezoekers van het pauselijk hof werden al direct bij hun ontvangst geïmponeerd met hevig geënsceneerde ceremonies, die de macht van de paus duidelijk moesten maken. De gast werd voor de paus geleid, die meestal hoog was gezeteld op zijn troon en daarmee misschien eerder een wereldlijk heerser dan een priester leek. De ontvangstceremonie veranderde in de loop van de late middeleeuwen weinig, en het verslag van de Vlaamse abt Hariulf geeft een beeld dat ook voor een 15e-eeuwse bezoeker nog herkenbaar zal zijn geweest. (Fig. 1). ‘De paus zat op zijn rechtersstoel met de kardinalen aan zijn rechterzijde. Romeinse edelen, met hun gekrulde haren en zijden gewaden, stonden of zaten aan zijn voeten; maar zodra ze de kanselier zagen komen, stonden ze dadelijk op en maakten plaats voor hem. De abt [Hariulf] wierp zich terstond voor de paus neer en kuste met toegewende blik zijn voeten. Deze nu merkte hoe devoot en vroom de abt zich gedroeg. Hij reikte hem de hand, hielp hem overeind, kuste hem en vroeg: “Broeder, wie bent u, waar komt u vandaan en welke zaak deed u naar ons komen?”.’14 De tekst van Hariulf, afkomstig uit de 12e eeuw, vormt het eerste ooggetuigenverslag waarin het kussen van de pauselijke voeten staat beschreven. Door deze handeling toonde de bezoeker zich een goed christen en trouw onderdaan van de paus, niet alleen ten overstaan van de kerkvorst zelf, maar ook aan de rest van de aanwezigen. Het was een eindeloos herhaald staaltje
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
politiek theater, dat in de jaren na Hariulfs bezoek zou uitgroeien tot een vanzelfsprekendheid.15 In 1428 beschreef de Neurenberger Peter Rieter hoe hij aankwam ‘in Rome bij Martinus [V] de paus, [en] hem de voet kuste’.16 Arnold von Harff, afkomstig uit het Nederrijngebied, ging er in zijn verslag over zijn bezoek aan Rome in 1497 uitgebreider op in. Hij beweerde dat het kussen van de pauselijke voet een bezoeker vergeving van zonden kon opleveren. Maar voor wie niet bij de paus zelf terecht kon, was er een handig alternatief: ‘In de kapel van de heilige Martinus is een groot metalen standbeeld, gemaakt ter ere van de heilige Petrus, dat gezeten is op een troon en zijn rechtervoet naar voren strekt. Men heeft mij verteld dat eenieder die, op welke dag dan ook, deze voet kust met aandacht en berouw voor zijn zonden, absolutie zal ontvangen, en evenveel aflaten als iemand die de voet van de paus zelf gekust zou hebben.’17 Deze Martinuskapel bevond zich in de (oude) Sint-Pieterskerk. Het standbeeld, dat is geïdentificeerd als het vermoedelijk door Arnolfo di Cambio gemaakte beeld van Petrus, is nog steeds te zien in de Sint Pieterskerk. Het metaal van de rechtervoet is ondertussen gladgepolijst door de aanraking van pelgrimsmonden en -handen. Hoewel de voet nu niet meer gekust wordt, zijn er nog veel bezoekers die de behoefte niet kunnen weerstaan hem aan te raken. (Fig. 2). Het succesvol uitbreiden van het ritueel naar een standbeeld lijkt erop te wijzen dat het een grote populariteit kende. Maar het gebruik was controversieel. De pausen rechtvaardigden het door te wijzen op een passage in het Bijbelboek Lukas, waarin een zondares de voeten van Christus wast en kust.18 Maar critici vonden dat de paus zich als een vorst liet behandelen, al helemaal als hij zijn voeten door de keizer liet kussen. Het ritueel werd dan ook steeds meer
bekritiseerd: in anonieme spotdichten, in propagandistische teksten en uiteindelijk zelfs uitgebreid in de werken van Maarten Luther.18 Desondanks bleef het ook in de eeuwen daarna in gebruik: in de 17e eeuw kusten Calvinistische bezoekers uit de Republiek zonder bezwaren de voeten van de paus.19 Standplaats Rome: diplomaten en hovelingen Niet iedere gast van het pauselijk hof had een kortstondig bezoek voor ogen: sommigen wilden in Rome carrière maken. Het werk aan het pauselijk hof leverde vaak slechts een karig salaris op, maar het zorgde wel voor een uitstekende positie op de banenmarkt. Aangezien de paus grote invloed had op kerkelijke benoemingen, kon men door een tijd in Rome te hebben gewerkt met wat geluk direct benoemd worden tot bisschop in het land van oorsprong. Het onderhouden van netwerken was hierbij erg belangrijk. In de eerste plaats moest een baantjesjager toegang tot het hof krijgen. Een aanbevelingsbrief kon hierbij helpen, maar nog beter was het als men de steun van een kardinaal wist te verwerven. Deze kon de werknemerin-spé daarop introduceren bij de paus, waarop, als alles goed ging, een arbeidsovereenkomst volgde.20 Het pauselijk hof had een grote behoefte aan hooggeschoolde werknemers, afkomstig uit alle windstreken. Het juridisch apparaat van het hof groeide gestaag vanaf de 12e eeuw en hiervoor waren vooral mensen met een juridische training in trek. Zij konden te werk worden gesteld in de vele verschillende administratieve lagen die zich bezighielden met het interpreteren van het recht en het vervaardigen van oorkonden, of zelfs als pauselijke secretaris.21 Maar ook buiten het pauselijk hof was er werk te vinden, want kardinalen en bisschoppen in Rome hielden er een eigen hofhouding op na, en ook zij hadden behoefte aan bijvoorbeeld
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
85
een secretaris.22 Deze ontwikkeling zwakte af tijdens het Westers Schisma - de periode waarin meerdere pausen elkaars macht betwistten, tussen 1378 en 1417 - maar dit had er mee te maken dat de verschillende pauselijke hoven elkaar beconcurreerden. Dit zorgde voor een onzekere positie voor pauselijke werknemers. Tegelijkertijd vond er door dit schisma een afscheiding plaats van de territoria waarbinnen verschillende pauselijke hoven actief waren. In eerste instantie was er sprake van een pauselijk hof in Avignon en een hof in Rome. Het eerste bediende Frankrijk, het koninkrijk Napels, het Iberisch schiereiland en Schotland. Het tweede werd nagevolgd door de rest van Italië, Engeland, Vlaanderen, Hongarije, Polen, en de Scandinavische koninkrijken. Het Heilige Roomse Rijk, waar de Lage Landen (buiten Vlaanderen) onder gerekend werden, hield er geen vaste lijn op na. De meeste staatjes binnen deze koepel waren trouw aan Rome, maar andere volgden Avignon, terwijl nog weer andere - waaronder het prinsbisdom Luik - meerdere malen van kamp wisselden.23 In de Romeinse praktijk betekende dit schisma echter dat werknemers steeds meer afkomstig waren uit regio’s die de paus van Rome volgden. Het was voor een paus handig om mensen in dienst te nemen die in de toekomst een goede band met hun thuisland konden bewerkstelligen. Daarnaast kon men de banden aanhalen met een bepaalde vorst door mensen uit zijn land te benoemen aan het pauselijk hof. Dit was duidelijk te merken tijdens het Westers Schisma. In Rome waren nauwelijks nog Fransen te vinden, terwijl het aantal Duitsers gestaag toenam.24 De Westfaalse Dietrich von Niem was zelfs lange tijd hofkanselier, en daarmee één van de meest invloedrijke mensen aan het hof.25 Na de beëindiging van het Schisma nam het aantal niet-Italiaanse hovelingen echter geleidelijk aan weer af, en maakten de Italianen na de regering van Martinus V weer de dienst uit.26
86
Het leven van een hoveling was niet zonder problemen. Vaak was een deel van het loon afhankelijk van verrichte taken. Soms hielden pausen wedstrijden waarin verschillende hovelingen conceptbrieven moesten opstellen en slechts de auteur van het winnende concept loon ontving. Door zulke regelgeving bleef het onderhouden van een groot juridisch apparaat mogelijk, ook voor een pontificaat dat door het Westers Schisma met flink gedaalde inkomsten te maken had, maar het zorgde ook voor een bestaansonzekerheid die voor veel hovelingen uiterst problematisch was.27 Dit werd bovendien niet geholpen door de politiek onzekere situatie in Rome zelf, waar regelmatig een volksoproer uitbrak of vijandige legers binnenvielen. In zulke gevallen moest het hof in weinig tijd opbreken en de stad verlaten.28 De Welshe hoveling Adam Usk beschreef hoe hij in 1405 aan de woede van opstandige burgers wist te ontsnappen: ‘Ik verloor alles, tot aan mijn schoenveters toe, en wist nauwelijks aan hun woede te ontsnappen. Ik kon mijn leven alleen redden door mij te verkleden in de habijt van een Dominicaanse broeder en mij acht dagen te verschuilen. […] Desalniettemin lukte het mij, met de hulp en ondersteuning van een zekere Romeinse burger - want ik was in feite een bedelaar, aangezien een koopman er met mijn geld vandoor ging toen hij het nieuws hoorde - om met enkele schippers te ontsnappen, de Tiber af naar Ostia.’29 Werken in Rome kon dus onverwachte gevaren met zich meebrengen. Maar hoe zag een verblijf in Rome er in normale omstandigheden uit? Opvang van vreemdelingen in middeleeuws Rome Bezoekers van Rome konden gebruik maken van verschillende vormen van onderdak. De stad werd gekenmerkt
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
door een zeer grote groep tijdelijke bezoekers, en het mag dan ook geen wonder heten dat er veel herbergen waren. Deze konden een ‘nationaal’ karakter hebben, dat wil zeggen een specifieke bevolkingsgroep tot doelgroep hebben. Zo waren er rond 1400 erg veel herbergen die door Duitsers werden gerund, en waar Duits de voertaal geweest zal zijn.30 De prominente aanwezigheid van Duitsers aan de pauselijke curie tijdens het Westers
Schisma bezorgde het Duits bovendien een sterke positie in de stad. Meerdere niet-Duitse bezoekers beheersten deze taal of werden er anderzijds mee geconfronteerd. De Engelse schrijfster Margery Kempe beschreef in haar autobiografie hoe zij door de Engelse gemeenschap verstoten werd en vervolgens haar heil zocht bij een Duitse priester. Hoewel zij zelf geen Duits sprak en de priester het Engels niet verstond, wist de priester haar toch te begrijpen,
Fig. 2: Dit bronzen standbeeld van de heilige Petrus stond in de middeleeuwen in de aparte Martinuskapel van de Sint-Pieterskerk. Sinds de herbouw van de Sint-Pieterskerk heeft het een meer centrale plaats gekregen. Toegeschreven aan Arnolfo di Cambio, ca. 1300, SintPieterskerk, Rome.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
87
volgens haar door toedoen van een wonder.31 In een ander geval blijkt dat een Engelse hoveling zijn vrouw, die nog in England verbleef, verzocht zich bij hem in Rome te voegen, maar zij dit uiteindelijk naliet, naar eigen zeggen omdat zij het Duits niet beheerste.32 Ook waren er gasthuizen en hospitalen, die met name voor pelgrims, maar ook voor bezoekende geestelijken, een uitkomst konden bieden. Deze kenden een vaak regionaal karakter. De erfgenamen van deze instellingen zijn nog steeds in de stad te vinden, waaronder de Friezenkerk, oorspronkelijk bedoeld voor Friezen (en niet voor Nederlanders in algemene zin). Ook andere bevolkingsgroepen hadden hun eigen kerken met bijbehorende instellingen, zoals broederschappen en hospitalen. In de veertiende en vijftiende eeuw konden Duitsers terecht bij de Schola Francorum (de naam was een overblijfsel uit de tijd van Karel de Grote) met de aangrenzende begraafplaats Campo Santo Teutonico, bij het hospitaal met bijbehorende broederschap Santa Maria dell’Anima of bij het hospitaal van Santo Spirito in Sassia. Engelsen maakten gebruik van het hospitaal van San Tommaso (vernoemd naar de Engelse heilige Thomas Becket) of dat van San Chrysogonus. Zelfs de Bretoenen hadden een eigen kerk, de Sant'Ivo dei Bretoni. Hoewel zulke instellingen vaak gericht waren op bevolkingsgroepen die een specifieke taal spraken, was het niet ongebruikelijk dat bezoekers van Rome meerdere talen beheersten en dus ook terecht konden of ondersteunend lid werden van stichtingen die niet in eerste instantie voor hen bedoeld waren. Zo hadden Scandinaviërs geen eigen instelling, maar wisten zij vaak hun weg te vinden naar de oorspronkelijk voor Duitsers bedoelde Santa Maria dell’Anima.33 Naast onderdak boden deze instellingen vaak zielzorg - zij bezaten meestal een kerk of kapel - en beheerden zij soms een begraafplaats. Dit betekende dat ze een centrale plaats konden innemen in het sociale leven
88
van buitenlandse bevolkingsgroepen in Rome. Dit was helemaal het geval in de 14e en 15e eeuw, toen sommige instellingen die eerder in onbruik waren geraakt werden opgeknapt of zelfs helemaal opnieuw opgericht.34 Mensen die langer in Rome bleven konden een appartement huren. Rome moet in de middeleeuwen nogal wat sloppenwijken gekend hebben, waar de goedkoopste variant aan woningen te vinden was. Het was verstandig een woning te vinden die in de buurt lag van het Vaticaan. Veel bezoekers stelden in ieder geval dat zij terecht konden in de buurt van de Sint Pieter. Ook het Campo de’ Fiori was in trek.35 Soms volgen hierop dramatische vertellingen over de kwaliteit en situering van zulke woningen. Eén auteur beschreef bijvoorbeeld hoe wolven ’s nachts door de straten slopen en soms de kleinere waakhonden verschalkten, die blijkbaar voor de meeste huizen te vinden waren.36 Hoewel dit ook een literaire verwijzing was - in Rome ging men volgens deze auteur met elkaar om als wolven, en werden de zwakkeren verscheurd door de sterkeren - had deze vermelding ook een historische basis. Andere bronnen bevestigen dat, doordat de stadsmuur deels was vervallen, wolven ’s nachts de stad teisterden. Zo wisten ze binnen te dringen op de Duitse begraafplaats Campo Santo, waar zij lijken opgroeven en deze aanvraten.37 Omdat Rome zo’n belangrijke rol speelde op politiek en juridisch vlak, ontwikkelde het pauselijk hof zo dat ook op administratief en juridisch niveau de verschillende bevolkingsgroepen ondersteuning kon worden geboden. Meestal werden bezoekers die bijvoorbeeld een rechtszaak wilden beginnen geholpen door ambtenaren die uit dezelfde regio afkomstig waren. Maar er ontstond ook een permanente groep van belangenbehartigers die formeel niet in dienst waren van het hof, maar er wel de weg wisten. Zij konden in opdracht van een cliënt een zaak
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
afhandelen zonder dat hun werkgever daarvoor naar Rome hoefde te reizen. Zulke mensen, die bekend stonden onder de naam procurator, behartigden vaak de belangen van uiteenlopende mensen, van bisschoppen die aasden op een aartsbisdom tot edellieden die toestemming voor een huwelijk vroegen (waarvoor men, bij te nauwe verwantschap, kerkelijke goedkeuring moest vragen).38 Natuurlijk kon men ook een bisschop of een andere hooggeplaatste persoon aan het hof betalen om zulke zaken te regelen, maar dat liep niet altijd goed af. Zo wilde graaf Jean V van Armagnac (1420–1473) in 1455 met zijn eigen zus trouwen. Kerkrechtelijk was dit ten strengste verboden, maar de aan het hof werkzame bisschop van Alet verzekerde de graaf dat hij hiervoor tegen betaling
van 24.000 goudstukken pauselijke toestemming kon krijgen. Toen de graaf de hem beloofde dispensatie maar niet ontving, diende hij een verontwaardigde klacht in bij de paus, waarna de corruptie van de bisschop naar buiten kwam. De bisschop werd afgezet en naar een klooster verbannen, terwijl de graaf zijn zus nooit meer mocht zien.39 Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk hoe eenvoudig het kon zijn om buitenstaanders, die niet bekend waren met de procedures aan de curie, geld af te troggelen. Bij een procurator zouden zulke corruptieschandalen zich minder snel moeten voordoen - als hun reputatie in gevaar zou komen, zou dit ook hun eigen inkomsten beschadigen. Daarom konden zij uitgroeien tot een vertrouwde groep van tussenpersonen aan het pauselijk hof.40
Fig. 3: Giovanni Battista Piranesi, Palazzo Farnese, uit de serie: ‘Vedute di Roma’, ca. 1778, ets, 410 x 650 mm. Gent, Universiteitsbibliotheek, inv.nr. 001644163. Deze ets toont het Palazzo Farnese, met direct links daarvan het gebouw dat in de vijftiende eeuw toebehoorde aan de Duitse Orde. Hier woonde de procurator Jodocus Hogenstein.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
89
Voor instellingen die regelmatig zaken moesten regelen aan het hof kon het handig zijn om een permanente vertegenwoordiging te hebben. Zij stelden dan een procurator aan in vaste dienst, die constant in Rome verbleef of met het pauselijk hof meereisde en op basis hiervan een vast inkomen ontving. Soms konden deze procuratoren dan terecht in een gebouw van hun eigen instelling. Zo beschikte de Duitse Orde over een groot pand dat nu in de schaduw van het Palazzo Farnese ligt. (Fig. 3). Het huis was voorzien van stallen, een binnenplaats met tuin, eigen vertrekken voor de procurator, en een uitgebreid gastenverblijf.41 De procurator kon dan ook gastvrijheid tonen aan bezoekers die hij te vriend wilde houden. De humanist Enea Silvio Piccolomini (de latere paus Pius II) vond hier bijvoorbeeld in 1455 onderdak bij de procurator Jodocus Hogenstein, toen hij in dienst van de keizer Rome bezocht. Door deze gastvrijheid te betonen kon de procurator vriendschappen opbouwen die in de toekomst uitbetaald zouden kunnen worden in een wederdienst.42 Daarnaast kon een procurator zijn baas ook via briefwisseling op de hoogte houden van de politieke ontwikkelingen in Rome. Het was niet altijd eenvoudig hierin een balans te vinden. De grootmeester van de Duitse Orde klaagde dat Hogenstein hem wel veel schreef, maar vooral over professionele zaken en niet genoeg vertelde over de gebeurtenissen aan het pauselijk hof.43 Idealiter zou een procurator zijn baas ook op de hoogte moeten houden van pauselijke roddels. Het bezit van een fraai pand en het betonen van gastvrijheid kon van groot belang zijn voor een instelling, maar het kon ook desastreuze financiële consequenties hebben. Wonen in Rome was duur, en functionarissen deden vaak hun beklag over ontoereikende betaling. Hoewel dit soms met een korrel zout moet worden genomen, was de financiële positie van hovelingen vaak fragiel. Procurator Jodocus Hogenstein raakte bijvoorbeeld in 1456 in een penibele situatie. De toelage die hij van de Duitse
90
Orde ontving was beperkt en omdat hij vaak en op niet onbescheiden schaal gasten ontving, moest hij regelmatig geld lenen. Nadat hij een betalingsachterstand opbouwde lieten zijn schuldeisers beslag leggen op het pand van de Duitse Orde. Door bemiddeling van een kardinaal was het voor Hogenstein mogelijk in een klein vertrek in het paleis te blijven wonen, maar hij moest voortaan huur betalen en mocht geen gasten meer ontvangen.44 Niet alle bezoekers van Rome konden echter op de bemiddeling van een kardinaal rekenen: velen keerden teleurgesteld en verarmd weer naar huis. Conclusie Het pauselijk hof was prominent aanwezig in Rome. Veel reizigers bezochten de stad specifiek om het te bezoeken, of dit nu om juridische of diplomatieke redenen was, of omdat men hoopte hier een baan te kunnen vinden. Al voor men vertrok, werden reizigers vaak gewaarschuwd over de risico’s van de reis en de corruptie aan het hof: in Rome kon men verzeild raken in allerlei intriges en politieke spelletjes, die ervoor zorgden dat de Romeinse corruptie spreekwoordelijk werd. Maar niet alleen de moraliteit van de bezoeker werd op de proef gesteld: ook zijn financiën werden vaak uitgeput. Veel Rome-reizigers, of zij nu kwamen voor een kortstondig of een langer verblijf, deden hun beklag over de hoge kosten die men in de stad moest maken, en sommigen beweerden bijna hun leven te hebben verloren tijdens politieke onrusten. Hoewel velen naar huis gingen met negatieve verhalen, nam de populariteit van Rome als bestemming door de beëindiging van het Westers Schisma in de loop van de 15e eeuw alleen maar toe.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
1.Er is veel geschreven over het pauselijk hof, maar op het vlak van bezoekers ontbreekt een overzichtswerk. Meestal behandelen onderzoekers de materie vanuit een ‘nationale’ invalshoek (waarbij vooral Duitsland en Engeland als uitgangspunt worden genomen) of vanuit de humanistische beweging. Zie hiervoor: George B. Parks, The English Traveler to Italy. The Middle Ages (to 1525) (Rome 1954); Clifford W. Maas, The German Community in Renaissance Rome 1378-1523 (Freiburg im Breisgau 1981); Christiane Schuchard, Die Deutschen an der päpstlichen Kurie im späten Mittelalter (1378-1447) (Tübingen 1987); Margaret Harvey, The English in Rome 1362-1420. Portrait of an Expatriate Community (Cambridge 1999); John F. D’Amico, Renaissance Humanism in Papal Rome. Humanists and Churchmen on the Eve of the Reformation (Baltimore 1983); Elizabeth McCahill, Reviving the Eternal City. Rome and the Papal Court, 1420-1447 (Cambridge MA, 2013). 2.R.W. Southern, Western Society and the Church in the Middle Ages (Harmondsworth 1970) 111-117. 3.Kirsi Salonen, ‘In their Fathers’ Footsteps. The Illegitimate Sons of Finnish Priests according to the Archives of the Sacred Penitentiary 1449-1523’, in: Jacqueline Hamesse (ed.), Roma magistra mundi: Itineraria culturae medievalis. Mélanges offerts au Père L.E. Boyle à l'occasion de son 75e anniversaire 3 (Louvain-la-Neuve 1998) 355-366, aldaar 356-358. 4.E.F. Jacob, 'To and From the Court of Rome in the Early Fifteenth Century', in: E.F. Jacob, Essays in Later Medieval History (Manchester 1968) 58-78, aldaar 66. 5.Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum (ed. en vert. H.P.H. Jansen en A. Janse) (Hilversum 1991) 24-26; Hariulf, Gesta Hariulphi (ed. Ernst Müller, vert. Leontien de Leeuw-Geirnaert, Pleidooi voor Oudenburg (Turnhout 2003)). Zie over Emo ook het artikel van Dick de Boer in dit nummer. 6.Voor reisafstand vanuit Engeland, Jacob, To and From the Court of Rome, 66; voor reisafstand vanuit Pruisen, Christiane Schuchard, ‘Rom und die päpstliche Kurie in den Berichten des Deutschordens-general-Prokurators Jodocus Hogenstein (1448-1468)’, Quellen und Forschungen aus italienischen Bibliotheken und Archiven 72 (1992) 54-122, aldaar 71; Robert Brentano, Rome Before Avignon. A Social History of Thirteenth Century Rome (Berkeley 1990) 55-56. 7.Robert Brentano, Rome Before Avignon, 88-89; Adam Usk, Chronicon Ade Usk (ed. en vert. C. GivenWilson) (Oxford 1997) 204. 8.Southern, Western Society and the Church, 125, 134-135. 9.Ibidem, 112. 10.Ibidem, 118-119. 11.Giraldus Cambrensis, De Rebus a Se Gestis, III.18. 12.Southern, Western Society and the Church, 118. 13.Hariulf, Pleidooi, 29. 14.Ian Stuart Robinson, The Papacy, 1073-1198: Continuity and Innovation (Cambridge 1999) 18-19. 15.Peter Rieter, Das Reisebuch der Familie Rieter (ed. Reinhold Röhricht en Heinrich Meisner) (Tübingen 1884) 9. 16.Arnold von Harff, Die Pilgerfahrt des Ritters Arnold von Harff (ed. E. von Groote) (Keulen 1860) 23-24, 32-33. 17.Lukas 7: 37-50.
18.Usk, Chronicle, 182-184; Rochus von Liliencron, Die historischen Volkslieder der Deutschen von 13. bis 16. Jahrhundert 1 (Leipzig 1865) 263-264; Martin Luther, ‘An den christlichen Adel deutscher Nation von des christlichen Standes Besserung’ in: Joachim Knaake (ed.), Martin Luthers Werke: kritische Gesammtausgabe 6 (Weimar 1888) 381-469 aldaar 433, 435-436. 19.Arnout Hellemans Hooft, Een naekt beeldt op een marmore matras seer schoon: het dagboek van een 'grand tour' (1649-1651) (ed. E.M. Grabowsky en P.J. Verkruijsse) (Hilversum 2001) 115. Dank aan Alan Moss, die mij op deze tekst wees. 20.D’Amico, Renaissance Humanism, 12-19, 44-46; McCahill, Reviving the Eternal City, 47-49. 21.Voor de verschillende administratieve lagen van het pauselijk hof in de 15e eeuw, D’Amico, Renaissance Humanism, 19-37. 22.Ibidem, 45-46. 23.Francis Oakley, The Conciliarist Tradition. Constitutionalism in the Catholic Church 1300-1870 (Oxford 2003) 32-42. 24.Maas, The German Community, 32-33; Schuchard, Die Deutschen, 45-46 25.Hermann Heimpel, Dietrich von Niem (c.13401418) (Münster 1932). 26.Maas, The German Community, 37-51; Schuchard, Die Deutschen, 347-350. 27.D’Amico, Renaissance Humanism, 30. De beroemde humanist Leonardo Bruni had aan zo’n wedstrijd zijn aanstelling aan het pauselijk hof te danken; McCahill, Reviving the Eternal City, 58. 28.Heimpel, Dietrich von Niem, 40, 45-46. 29.Usk, Chronicle, 204. 30.Maas, The German Community, 26-28. 31.Margery Kempe, The Book of Margery Kempe, I.33, I.40. 32. Jacob, To and From the Court of Rome, 72, 77-78. 33.Maas, The German Community, 8, 100 n. 147. 34.Ibidem, 70-72, 114-116, 126; Harvey, The English in Rome, 55-57, 77-80. 35 .Maas, The German Community, 26. 36. Usk, Chronicle, 118. 37. Maas, The German Community, 115. 38. Schuchard, Die Deutschen, 191-192. 39. De toen regerende paus Pius II schreef uitgebreid over deze zaak, vermoedelijk deels om duidelijk te maken dat dit een incidentele gebeurtenis was. Pius II, Commentariorum Pii Secundi Pontificis Maximi Libri XIII, IV.19-21. 40. Jacob, To and From the Court of Rome, 59-60, 68. 41. Schuchard, Rom und die päpstliche Kurie, 77-78. 42. Ibidem, 79-80. 43. Ibidem, 72. 44. Ibidem, 80. Afbeeldingen: Fig. 1: Wikimedia Commons (http://upload. wikimedia.org/wikipedia/commons/3/39/Giotto_di_ Bondone_073.jpg). Fig. 2: Wikimedia Commons (https://commons. wikimedia.org/wiki/Category:Statue_of_Saint_ Peter_by_Arnolfo_di_Cambio/media/File:Saint_ Peter%27s_Statue_Saint_Peter%27s_Basilica_ Vatican_City_cropped.jpg) Fig, 3: Universiteitsbibliotheek Gent Beeldbank (geraadpleegd via: europeana.eu) (http:// www.europeana.eu/portal/record/9200138/ BibliographicResource_2000068372142.html)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
91
Maar t en
e n
C h ris tin a :
s c h i j n e n we r k e l i j k h e i d 1 6 e / 1 7 e - e e u w s R o m e
i n
Christiaan L. Caspers
R
ome-reizigers uit het protestantse noorden hebben het niet altijd makkelijk. De Eeuwige Stad biedt een veelheid aan indrukken die veelal vreemd zijn aan de esthetische, politieke en religieuze referentiekaders waarmee deze noorderlingen zich in het dagelijks leven geconfronteerd zien. Dit maakt het moeilijk, zo niet onmogelijk om Rome onbevangen te benaderen, en logisch om te rade te gaan bij elkaar. Hoe reageerden andere noorderlingen op Rome? Is er iets in hun ervaringen waaraan een nieuwe generatie Rome-reizigers zich kan spiegelen? In dit artikel bespreek ik, na een valse start in de 19e eeuw, de lotgevallen van twee beroemde Rome-reizigers uit de 16e/ 17e eeuw - Maarten Luther en Christina van Zweden - en doe ik een poging om die lotgevallen met elkaar in een zinvol verband te brengen. De leidende gedachte daarbij is, dat er in de veelheid waarmee de Eeuwige Stad haar bezoekers confronteert, een constante schuilt die ook de hedendaagse Rome-reiziger (m/v) kan helpen om zijn indrukken te duiden. Rome’s stupendous fragmentariness In George Eliots roman Middlemarch reist de sympathieke en intelligente Dorothea Brooke naar Rome in het gezelschap van haar geleerde echtgenoot, Mr Casaubon: een veelbelovende conjunctie, zo op het eerste gezicht, van bezonken ervaring en jeugdig enthousiasme. Wat een ideale huwelijksreis leek te worden, loopt echter stuk op het feit dat Mr Casaubon geen tijd vrij wil nemen om zijn jonge bruid wegwijs te maken. Dorothea is op zichzelf aangewezen om betekenis toe te kennen aan al haar impressies: een opgave waartoe haar degelijke, maar provinciale educatie haar niet uitgerust heeft. Stel je voor:1 ‘The gigantic broken revelations of that Imperial and Papal city thrust abruptly on the notions of a girl who had been brought up in English and Swiss Puritanism, fed on meagre Protestant histories and on art chiefly of the handscreen sort. Ruins and basilicas, palaces and colossi, set in the midst of a sordid
92
present, where all that was living and warm-blooded seemed sunk in deep degeneracy of a superstition divorced from reverence... long vistas of white forms whose marble eyes seemed to hold the monotonous light of an alien world... All this... at first jarred on her as with an electric shock, and then urged themselves on her with that ache belonging to a glut of confused ideas which check the flow of emotion. ...In certain states of dull forlornness Dorothea all her life continued to see the vastness of St Peter’s, the huge bronze canopy, the excited intention in the attitudes and garments of the prophets and evangelists in the mosaics above, and the red drapery which was being hung for Christmas spreading itself everywhere like a disease of the retina.’ Middlemarch’s Rome-hoofdstukken steken bleek af bij de vele 19e- en 20e-eeuwse beschrijvingen die een bezoek aan de Eeuwige Stad juist ophemelen als een
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
verhelderende of verdiepende belevenis. Dorothea’s apathische reactie op wat Eliot benoemt als Rome’s stupendous fragmentariness is dan ook een originele literaire kunstgreep, die haar zo aansprekende personage een grote diepte geeft: zo’n gebrek aan respons op wat Rome te bieden heeft, getuigt immers zowel van een tekortkoming als van een zekere moed - de moed om niet te voldoen aan hooggespannen verwachtingen. Als reactie op datgene wat Rome te bieden heeft, blijft Dorothea’s apathie echter merkwaardig; en een moderne Rome-reiziger die verlegen zit om een precedent voor zijn eigen beleving kan zich beter een ander, actiever betrokken leidspersoon zoeken. ’Ich glaubte alles’ De kerkhervormer Maarten Luther begon zijn carrière als brave Augustijner monnik. In 1511 (of wellicht 1512) bracht hij een bezoek van een aantal weken aan Rome. Hij verbleef in het klooster van de S. Maria del Popolo (of wellicht in dat van de S. Agostino) en had het naar verluidt prima naar zijn zin. Het was ook pas in 1517, dat hij met de publicatie van zijn Wittenberger stellingen afstand nam van de Kerk van Rome; en het was nog weer vele jaren later, dat hij in een gesprek aan tafel liet optekenen:2 ‘So ging es mir in Rom, als ich auch so ein toller Heiliger war; da lief ich durch alle Kirchen und Katakomben und glaubte alles, was daselbst erstunken und erlogen ist.’ Luthers persoonlijke ontgoocheling over zijn eerste en enige Rome-reis vertaalde zich met een verbazingwekkende snelheid in de Europa-brede aardverschuiving van de reformatie. Blijkbaar zat de Christenwereld te wachten op een aanleiding om de Moederkerk de rug toe te keren en maakte van Luthers provocatieve optreden dankbaar gebruik om dit ook werkelijk te doen. Maar juist door de stelligheid waarmee hij er afstand
van nam, is Luthers eerste indruk veelzeggend: in zijn latere uitspraak klinkt door dat het fysieke Rome niet alleen de zetel van de katholieke kerk is, maar ook een manifestatie van haar credo. Een bezoek aan Rome is in feite de ultieme beproeving van je levensovertuiging: geloof je alles, of blijf je sceptisch?3 Het was dan ook een hele stap voor de Zweedse koningin Christina, dat zij in 1655, ruim een eeuw na Luthers dood, naar Rome toog. Kort daarvoor had zij zich, tot ontsteltenis van haar hofhouding en van de Noord-Europese protestantse intelligentsia, tot het in haar land verboden katholieke geloof bekeerd. Des te schokkender was haar bekering, doordat Christina zich tijdens haar regeerperiode juist als voorvechtster van de vrije wetenschapsbeoefening had doen gelden, en ook in haar privé-leven een toonbeeld van nonconformisme was geweest. Voor de S. Congregatio de Propaganda Fide, het in 1622 opgerichte instituut dat belast was met de evangelisering van Europa en een belangrijk instrument vormde in de 17e-eeuwse contra-reformatie, was Christina’s bekering daarentegen een enorme bonus. Rome verwelkomde de voorname bekeerling dan ook met open armen. Christina werd vergast op tal van rondleidingen en presentaties; de Porta del Popolo, vanouds de plek waar voor iedere arrivé uit het noorden een bezoek aan Rome begon, werd aan de binnenzijde voorzien van een inscriptie die Christina’s felix et faustus ingressus memoreert; en er werd een vorstelijk appartement voor haar gereed gemaakt in het Palazzo Farnese.4 De jonge Luther ‘glaubte alles’, maar hoe ervoer de van oorsprong protestantse Christina haar confrontatie met de Eeuwige Stad? Christina’s aan God geadresseerde autobiografie uit 1681 breekt af voordat zij aan haar Romeinse jaren toe is, en haar correspondentie gaat wel in op haar bekering en haar
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
93
aanvaringen met de Romeinse clerus, maar niet op haar impressies van Rome zelf. Toch moet de stad een diepe indruk op haar gemaakt hebben: met onderbrekingen verbleef zij er meer dan dertig jaar, om haar laatste rustplaats te vinden in de S. Pieter. Wij kunnen dat nog steeds meevoelen, bijvoorbeeld als we voor de Porta del Popolo staan - de poort waardoor Christina haar officiële entree maakte. De Porta is een uitgesproken theatrale contraptie, en dat theatrale effect was ten tijde van Christina nog sterker dan nu [zie fig, 2 bij het artikel van Weststeijn eerder in dit nummer red.]: in plaats van drie bogen had het oorspronkelijke ontwerp uit 1561 er namelijk maar één, geflankeerd door massieve coulissen. Wat voor wereld treden we binnen, als we door deze poort gaan? Op wat voor toneel begeven wij ons? En waarom wordt ons die vraag door de architectuur van de Porta del Popolo zo dwingend voorgehouden? In de jaren die volgden op Christina’s entree onderging Rome een gedaanteverandering die de in de Porta del Popolo belichaamde schijn-/ werkelijkheids-antithese tot thema verhief. Voornaamste auteur van deze gedaanteverandering was de paus die Christina noodde naar Rome te komen, en wiens naam Christina tot haar eigen tweede nam: Alexander VII.5 Na een door tijdgenoten gedocumenteerde verkennende wandeling langs de Corso, in de richting van wat nu het Piazza Venezia is, voorzag Alexander de route naar het stadshart van een aantal effecten die dat van de Porta versterkten. Het begint al bij de twee kerkjes aan weerszijden van de Corso. [zie de fig. 1 bij het artikel van Weststeijn eerder in dit nummer red.]. Zoek de verschillen, en realiseer je dat de afwijkende klokkentorens slechts een subtiele hint vormen dat niet alles is, wat het schijnt; betreed je namelijk de kerkjes zelf, dan zie je dat de hele plattegrond verschillend is. Daarmee lijken de bouwwerkjes een uitnodiging / uitdaging te vormen aan de
94
bezoeker, om zich door Rome’s schone voorkomen (niet?) te laten verleiden. De uitdaging die ons hier door Alexander gesteld wordt, is geen vrijblijvend grapje. In Luthers kielzog had de reformatie niet alleen de corruptie van de pauselijke curia aangekaart; tevens had zij een spanning aan het licht gebracht in het doctrinaire hart van de Moederkerk. Enerzijds is het katholieke credo gebaseerd op een pakketje historische ‘feiten’, dat zelfs Luther nooit in twijfel getrokken heeft: Jezus’ missie, kruisiging en wederopstanding. Anderzijds is er de wonderlijke, directe ervaring van het goddelijke, die iedereen ten deel kan vallen; en daar stonden Luther cum suis zeer kritisch tegenover. Alexanders zogenaamde tweelingkerkjes belichamen deze tweespalt: de ene heet S. Maria in Monte Santo (een indirecte verwijzing naar de heilige berg Karmel, waar Jezus’ oudtestamentische voorloper Elia het geloof in de ene God verdedigde tegen de Baal-vereerders) en de andere S. Maria dei Miracoli, naar een geschilderde, wonderendoende afbeelding van Maria, die in de kerk behuisd wordt. De berg en het wonder - het lijken twee uitersten, maar de boodschap die van de tweelingkerkjes uitgaat, luidt dat er slechts van een schijnbare antithese sprake is: in de fysieke werkelijkheid van de eeuwige stad lost deze antithese vanzelf op. ’Erstunken und erlogen’ is wellicht wat sterk uitgedrukt, maar iets van een Lutheraanse scepsis kunnen we misschien wel meevoelen, wanneer wij doorzien dat de liminale architectuur van de stad ons een boodschap probeert op te dringen. En deze goocheltruc staat niet op zichzelf. De doctrinaire spanning die Alexander VII thematiseerde in zijn inrichting van het Piazza del Popolo heeft een historische pendant in het feit dat, volgens de vroegste overlevering, de vestiging van het Christendom in Rome teruggaat op een tweetal stichters: de apostelen Petrus en Paulus. Dit tweetal
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
verhoudt zich op eenzelfde manier tot elkaar als de kerkjes aan weerszijden van de Corso. Petrus, de ‘rots’ waarop Jezus’ nalatenschap gebouwd is (zo staat het letterlijk in de koepeltekst in de S. Pieter), repliceerde met zijn eigen kruisiging op de Gianicolo het harde feit van Jezus’ sterven; Paulus verspreidde via het woord het extatische visioen dat hem tot het ware geloof bekeerde. Deze Petrus/ Paulus-antithese zie je overal in Rome, om te beginnen aan de buitenzijde van de Porta del Popolo - Paulus links, Petrus rechts - en vervolgens op de beelden waarmee Alexanders voorganger Sixtus V de twee keizerzuilen verfraaide: Paulus op die van Marcus Aurelius langszij de Corso, en Petrus op die van Trajanus, het fulcrum van de Corso. Zo begeleiden zij de reiziger eendrachtig op diens weg naar het hart van de stad: een effect dat Alexander nog versterkt heeft door de Corso van overbodige bebouwing te ontdoen. Petrus en Paulus figureren ook, harmonieus én antithetisch, in de S. Maria del Popolo’s Cerasi-kapel, met zijn twee elkaar aankijkende Caravaggio’s die respectievelijk de kruisiging van Petrus en Paulus’ visioen uitbeelden. De verbindende factor tussen de twee is Caravaggio’s kenmerkende kunstgreep, die er uit bestaat om het historisch-godsdienstige thema van zijn voorstellingen te verbinden aan de alledaagse, beleefde en geobserveerde werkelijkheid. In de twee schilderijen in de Cerasi-kapel komt die verbintenis tot uitdrukking in de zorgvuldig gecoördineerde activiteiten van de drie zwoegende mannen die Petrus’ omgekeerde kruis ophijsen - een flinke klus - en in het karrenpaard dat voorzichtig over de gevallen Paulus heen stapt; net zoals hij in de Madonna dei pellegrini in de S. Agostino tot uitdrukking komt in de vieze voeten van de adoranten, die de kijker recht in het gezicht gestoken worden. Vermoedelijk zou zelfs de oudere Luther
dat aardse aspect van Caravaggio’s religieuze voorstellingen wel gewaardeerd kunnen hebben; niemand kan immers volhouden, dat dat paard en die vieze voeten ‘erstunken und erlogen’ zijn. Maar toen Luther de S. Maria del Popolo bezocht, lag de inrichting van de Cerasi-kapel nog bijna een eeuw in de toekomst, en Alexanders herinrichting van de kerk, met z’n Bernini-engelen aan het plafond, nog weer vijftig jaar verder. Het Rome dat Luther zag, was niet het Rome dat zo weloverwogen vormgegeven werd door Alexander VII, maar het Rome dat zijn verschijning dankte aan één van diens verre familieleden uit het verleden, Agostino Chigi. De Julische leugen In 1478, vijf jaar voor Luthers geboorte, was deze Chigi als vertegenwoordiger van een bankiersfamilie uit Siena naar Rome gekomen, en vanaf 1492 ontpopte hij zich als de voornaamste financier van de bouwgrage en kunstminnende pausen Alexander VI Borgia, Julius II della Rovere en Leo X de’ Medici. In die hoedanigheid was hij indirect verantwoordelijk voor veel van het uiterlijk schoon dat Luther aanvankelijk betoverd had, maar dat hem later zo tegen was gaan staan: de architectuur en decoratie van het Vaticaanse paleis en van de S. Pieter en de bouw en renovatie van allerlei kleinere kerken en gebouwen zouden ondenkbaar zijn geweest zonder Chigi’s enorme geldleningen. In 1509 stond Julius II Chigi toe om diens familiewapen te verenigen met de eik van de Della Rovere’s, zodat zijn naam voortaan onlosmakelijk verbonden was met die van de paus die Luther in zijn tafelgesprekken karakteriseerde als een ‘gottloser Mensch’, een ‘grausamer Wüterich’, een ‘leibhaftiger Teufel’ en een ‘Blutsäufer’. Alexanders inrichting van het Piazza del Popolo en de Corso zijn ingegeven door de wens om Rome-reizigers aan
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
95
Fig. 1: Baldassare Peruzzi, hoofd van een jonge man, grisaille. Rome, Villa Farnesina.
96
den lijve te doen ondervinden dat de stad schijnbare uitersten in zich verenigt. Evenzeer zijn zijn inspanningen echter gericht op het re-activeren van de nalatenschap van Agostino Chigi, een man die al net zo in beslag genomen werd door het contrast tussen schijn en werkelijkheid als Alexander - die eigenlijk Fabio Chigi heette - zelf. Veel van de projecten die Alexander ondernam, zijn bekroningen van initiatieven die ten tijde van Luthers bezoek en aan het begin van de Europese reformatie met Agostino’s geld ondernomen werden. Eén daarvan was de familiekapel die Agostino door Rafael in de S. Maria del Popolo had laten inrichten, maar die bij het verscheiden van zowel Agostino als Rafael in 1520 onvoltooid was gebleven. In opdracht van Alexander voorzag diens lievelingskunstenaar Bernini hem van de ontbrekende elementen, inclusief de ovalen portretbuste van Agostino, die ruim een eeuw na Chigi’s verscheiden tot stand kwam op basis van
eigentijdse portretten en beschrijvingen - een karakteristiek staaltje inlevend vermogen van de beeldhouwer, die zijn geportretteerden, zoals een van hen opmerkte, waarachtiger uitbeeldde dan zij zichzelf in de spiegel zagen. In de zomer van 1511, enkele maanden (of hooguit anderhalf jaar) voordat Luther naar Rome kwam, nam Agostino Chigi zijn intrek in een villa die hij, net buiten de toenmalige stadsgrenzen, door zijn Sienese stadgenoot Peruzzi had laten bouwen - de Villa Farnesina. Daarvóór woonde Chigi in het kantoor van zijn bank, vlakbij de Engelenbrug: het nieuwe onderkomen had als doel een imago-scheiding aan te brengen tussen zijn feitelijke negotie als bankier en zijn geambieerde status als (quasi-)edelman. Tekenend voor Chigi’s spel met schijn en werkelijkheid is de anekdote over het banket dat de bankier in 1518 in zijn villa aan de rivieroever gaf: na afloop ervan werd het volledige servies en bestek, als betrof het wegwerp-artikelen,
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
ostentatief in de Tiber gekieperd. De volgende dag werden de kostbaarheden met behulp van een sleepnet zorgvuldig geborgen - zo lezen we in Alexanders levensbeschrijving van Agostino - maar het punt was gemaakt en de gasten ‘glaubten’ vast ‘alles’. Het spel met schijn en werkelijkheid dat Agostino Chigi zo dierbaar was, bepaalde niet alleen de functie, maar ook de aard en uitvoering van de decoratie van de Villa Farnesina. De decoratie van de meest ingenieuze zaal, de Sala di Galatea, is het product van een ingewikkelde samenwerking: op het plafond heeft de architect Peruzzi de astrologische kenmerken van Chigi’s horoscoop uitgebeeld, en in de lunetten schilderde Sebastiano del Piombo scènes uit de klassieke mythologie die in combinatie met de astrologische
voorstellingen verwijzen naar Chigi’s sociale aspiraties en naar zijn huwelijkse staat: de weduwnaar Chigi was, toen hij de villa betrok, verwikkeld in verschillende onderhandelingen die tot een prestigieus society-huwelijk moesten leiden. Op één van de wandoppervlakken creëerde Sebastiano vervolgens een landelijke omgeving met daarin de verliefde cycloop Polyphemus, wiens gelaatskenmerken dezelfde zijn als die van zijn opdrachtgever; maar voor de uitbeelding van het object van Polyphemus’ liefde, de zeenimf Galatea, schakelde Chigi Rafael in. Het uit deze taakverdeling voortvloeiende verschil in uitvoering tussen de Polyphemus en de Galatea - de weigering van deze twee figuren om zich tot één enkele voorstelling te laten samenvoegen - heeft het effect van een knipoog: een erkenning van het feit dat de door de schilderkunst Fig. 2: Sebastiano del Piombo, Polyphemus, 1512, fresco. Rome, Villa Farnesina.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
97
gecreëerde illusie niet meer dan een illusie is en wil zijn. Deze knipoog wordt dan nog eens bevestigd door de finishing touch van de zaal: Peruzzi’s van het iconografische programma schijnbaar geheel losstaande grisaille-tekening van een mannenhoofd, dat als een soort externe commentator op het geheel toeziet (fig. 1). Met zijn niet nader toegelichte samenvoeging van voorstellingen en stijlen, en in zijn onvoltooide toestand de overige wandoppervlakken werden pas in de 17e eeuw beschilderd - vraagt Chigi’s Galatea-zaal als het ware aan zijn bezoekers: ‘Interpreteer mij!’, zonder dat hij hun de zekerheid gunt dat de verbanden die zij zien, ook echt gerechtvaardigd zijn. Wij kunnen die onzekerheid meevoelen, bijvoorbeeld wanneer we Bernini’s portret van Agostino en Alexander/Fabio’s beschrijving - ‘gezonde blos... gekromde neus... halflange baard en rossig, ruig haar, grote heldere, stralende ogen...’ naast Sebastiano’s Polyphemus houden (fig. 2): ‘glauben wir’ werkelijk, dat de ijdeltuit Chigi zich als de verliefde cycloop uit liet beelden?6 Agostino Chigi’s illusionisme is, anders dan dat van Alexander VII, een kwestie van onthullen en verhullen: een plagerig spel met de verwachtingen en met de interpretatieve durf van de toeschouwer. Natuurlijk is Luther, de eenvoudige Augustijner monnik, nooit in de Villa Farnesina geweest; hooguit kunnen we ons voorstellen, hoe deze plagerigheid zijn ergernis zou hebben opgewekt. Sporen van deze ergernis zijn elders in de villa wel degelijk aan te treffen, in een van de zalen die Chigi wijdde aan zijn huwelijk met Francesca Ordeaschi. In 1511, vlak voordat hij de villa betrok, had Chigi deze Francesca, een Venetiaans meisje van relatief lage afkomst, onder schimmige omstandigheden naar Rome gehaald; en zolang zijn meer verheven huwelijksprojecten nog liepen, had hij haar in een klooster in de buurt
98
geïnstalleerd, waar hij haar meermaals bezwangerde. Toen hij uiteindelijk met Francesca in het huwelijk trad, liet Chigi voor de gelegenheid door Peruzzi een zaal decoreren met vergezichten waarop gebouwen uit het eigentijdse Rome herkenbaar zijn. Dankzij deze kunstgreep waren de muren geen muren meer: een mooie erkenning van het feit dat de affaire, na jarenlang een publiek geheim te zijn geweest, nu aan de openbaarheid prijsgegeven kon worden. De schoonheid van deze geste was echter niet besteed aan de Duitse huurlingen die, na zich te hebben afgescheiden van het leger van de Habsburgse keizer Karel V, in 1527 Rome binnenvielen en de stad bezetten. Een contingent van deze Landsknechten was in de Villa Farnesina gelegerd en vandaliseerde Peruzzi’s Sala delle Prospettive met karikaturale tekeningen en Duitstalige opschriften van een botheid, die aan de toon van Luthers onbehouwen mondelinge uitlatingen herinnert. De mooiste luidt: ‘1528 AD was sol ich schreiben und nit lachen | die La[nz]knecht habenn den Babst lauffen machen’ (fig. 3). Een aantal van deze vandalistische artefacten prijkt midden op Peruzzi’s virtuoze doorkijkjes, zodat het lijkt alsof het de Landsknechten er heel specifiek om te doen was, kritiek te leveren op Agostino’s spel met schijn en werkelijkheid. De Landsknechten-dipinti in de Villa Farnesina suggereren bovendien, terecht, dat er een verband is tussen Chigi’s plagerige illusionisme en de achtergrond waartegen dat illusionisme vorm kreeg: de ambitieuze en kostbare artistieke en bouwkundige initiatieven van Julius II en diens opvolgers. Deze initiatieven waren ingegeven door het wegvallen van een belangrijke pijler onder het kerkelijk gezag. In 1440 toonde de humanistische geleerde Lorenzo Valla met taalkundige argumenten aan dat de Donatie van Constantijn - het document waarmee de eerste Christenkeizer Rome over zou hebben gedragen aan de pausen - een
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
middeleeuwse vervalsing was. Hierdoor ontstond de dringende behoefte aan een nieuwe leugen (zou Luther gezegd hebben) om de wereldlijke macht van het Vaticaan te rechtvaardigen, niet zozeer aan de gedweeë massa maar vooral aan de humanistische intelligentsia. Julius II, zijn financiers en zijn kunstenaars zochten die leugen in de suggestie van een ononderbroken continuïteit tussen het hic et nunc en de sinds de 15e eeuw zo opgehemelde vroeg- en pre-Christelijke oudheid; een suggestie waarin het verzamelen en tentoonstellen van antieke kunst, de patronage van schrijvers en kunstenaars en het activeren van antieke voorbeelden een samenhangende rol speelden. In zijn compactste en meest onweerstaanbare vorm is de Julische ‘leugen’ weergegeven in de Stanza della Segnatura, een van de vier vertrekken die Rafael, enkele jaren voordat hij in Chigi’s Villa Farnesina aan het werk ging, van fresco’s voorzag. De beschilderde muur- en plafondoppervlakken van de Stanza della Segnatura staan met elkaar door het wederkeren van herkenbare figuren en figuur-typen in inhoudelijk verband; maar belangrijker nog is dat de geschilderde figuren, door de vormgeving van de ruimte en door de toenadering die sommige van hen met de kijker zoeken, een direct contact met het vertrek zelf aangaan. De hoogwaardigheidsbekleders die Julius II hier ontmoette, begaven zich dan ook in een ruimte die schijnbaar zonder grenzen overging in de werelden van Dante en Homerus, Plato en Aristoteles, Augustinus en Johannes. Voor ons gedecultureerde en ontkerstende filistijnen is deze wonderlijke ervaring misschien niet zonder meer invoelbaar, maar voor de gemiddelde 16e-eeuwer moet een kort verblijf in de Stanza della Segnatura Julius’ status als Christus’ aardse vertegenwoordiger op een bijzondere, intuïtieve manier hebben onderstreept.7
Niet zo voor de Landsknechten die Rome in 1527 binnenvielen. We zagen dat zij zich tegen de vervoering van de Villa Farnesina te weer stelden door melige dipinti aan te brengen op Peruzzi’s perspectief-fresco’s. Ook in de Stanza della Segnatura gaven onze medenoorderlingen er blijk van dat zij niet zo maar ‘alles glaubten’. Hier was het niet alleen tegen de suggestie van een open ruimte dat zij met hun vandalistische optreden bezwaar aantekenden, maar ook tegen de suggestie van inclusiviteit die Rafaels compositie kenmerkt. De graffiti die de Landsknechten aanbrachten op Rafaels Disputa zijn onder normale omstandigheden niet goed zichtbaar, maar komen onder strijklicht te voorschijn: net als in de Villa Farnesina zijn ze schijnbaar zorgvuldigst geplaatst. ‘Luther’, staat er in één van de illusionistische tegelvlakken, alsof enkel diens naam de kracht heeft om
Fig. 3: Inscripties van Duitse soldaten in de Sala delle prospettive, 1528. Rome, Villa Farnesina.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
99
het ‘erlogene und erstunkene’ van de voorstelling aan te tonen en te bezweren; en ‘V K IMP X’, op de rug van het boek dat voor de voeten van paus Sixtus IV della Rovere ligt, een loyaliteitsbetuiging aan Karel V, die als zelfbenoemd ‘Keizer van het Heilige Roomse Rijk’, ondanks zijn onenigheid met de pauselijke curia, natuurlijk niet op het fresco had mogen ontbreken. Unintelligible Rome Hoewel de vernieuwing van de S. Pieter deel uitmaakte van hetzelfde legitimatieproject als de Stanze en de Sixtijnse kapel, was deze door allerlei gedoe ten tijde van het bezoek van de Landsknechten nog verre van voltooid. Dat gebeurde pas in de decennia voorafgaand aan Christina’s komst naar Rome, en inmiddels was de insteek van het project aanzienlijk veranderd. De onder Julius II en Leo X gepropageerde schijn, waartegen Luther zich zo verzet had, was gericht op het verankeren van de wereldlijke autoriteit van de kerk in een ononderbroken continuïteit met de culturele geschiedenis van Europa. Het illusionisme dat halverwege de 17e eeuw, ten tijde van de contra-reformatie, opgeld deed - we zagen het al op het Piazza del Popolo - was daarentegen van een uitgesproken theatrale aard. Nu de Europese reformatie immers een voldongen feit was, ging het de Kerk van Rome niet langer om het ontwapenen van mogelijke kritiek en scepsis uit humanistische hoek, maar om het projecteren van een schaamteloze zelfverzekerdheid jegens het vijandelijke noorden. Deze ontwikkeling is terug te lezen in het getouwtrek omtrent de plattegrond van de S. Pieter, waarbij het op het Griekse kruis gebaseerde plan van Bramante, dat de continuïteit met de oorspronkelijke S. Pieter benadrukte, uiteindelijk moest wijken voor het Romeins-kruisige, dat de bezoeker als het ware naar het hart van de basiliek zuigt. Het was dit grondplan dat Alexander VII ten slotte, in de eerste jaren van
100
Christina’s Romeinse verblijf, door zijn lievelingsarchitect Bernini liet bekronen met het S. Pietersplein. Net als bij de inrichting van het Piazza del Popolo en de Corso was de Chigipaus ook bij de totstandkoming van dit ontwerp nauw betrokken. Bernini zelf omschreef het plein als een enscenering van de ‘omarming’ die de Moederkerk uitstrekt naar eenieder die zich aan haar boezem wil warmen; een anoniem essay uit de vroege 18e eeuw spreekt zelfs over een verbeelding van een ‘aards empyreum’, waar de bezoeker zich in directe nabijheid van god en diens engelen kan wanen.8 Ook hier zien we dus een uitnodiging aan de bezoeker, om zich niet te storen aan de in de reformatie blootgelegde spanningen, maar te accepteren dat die als vanzelf oplossen in de hogere werkelijkheid die Rome is. Christina gaf aan die uitnodiging gehoor. Hoewel zij Rome kort na haar eerste entree weer voor enige jaren verlaten had, keerde zij in de zestiger jaren van de 17e eeuw terug, om haar intrek te nemen in het Palazzo Riario, een villa die een lid van de Della Roverefamilie had laten bouwen op hetzelfde moment dat aan de overkant van de Via della Lungara Chigi’s Villa Farnesina in aanbouw was. Christina huurde het van de familie Riario op voorwaarde dat zij het ongemoeid zou laten, maar aan die contractuele verplichting liet zij zich, als aan zo veel, hoegenaamd niets gelegen liggen. Haar verbouwingen zijn inmiddels geheel opgegaan in latere uitbreidingen van het palazzo, maar op de muur van het vertrek waarin Christina in 1689 overleed is, tweetalig, een inscriptie aangebracht van een paradoxale uitspraak die zij aan het eind van haar leven gedaan zou hebben: ‘sono nata libera, vissi libera, morirò liberata’ / ‘jag föddes fri, leude fri och skall dö frigjord’ (“ik ben vrij geboren, heb vrij geleefd en zal bevrijd sterven”) - een treffende verwoording van de botsing tussen Christina’s protestantse inborst en haar uiteindelijke bekering tot de Kerk van Rome.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
De lotgevallen van onze beide leidslieden in het Rome van de 16e en 17e eeuw zijn uiteenlopend: Luther ontworstelde zich aan Rome’s betoverende schijn, Christina bevrijdde zich met haar bekering juist van de schijnvrijheid van haar Lutheraanse achtergrond. Het was dan ook niet hetzelfde Rome, waar zij zo divers op reageerden. Waar Luther aanvankelijk voor viel, maar zich later van afkeerde, was het Rome dat zich met veel vertoon te weer stelde tegen de erosie van haar traditionele bestaanslegitimatie: het Rome van de pauselijke kunstcollecties en van de door de curia gesponsorde renaissancistische bouw- en decoratieprojecten. De illusie die in dit Rome geprojecteerd werd, hield in dat de bezoeker hier in ongemedieerd contact stond met de klassieke oudheid: een schone maar kwetsbare illusie, waar de Lutheraanse Landsknechten met hun botte vandalisme korte metten mee maakten. Christina werd in 1655 een heel andere verleiding voorgehouden: die van het betreden van een stad waarin (schijnbare) tegenstellingen (schijnbaar) oplosten en de omarming van de moederkerk. Het Rome dat wij moderne Romereizigers komen bezichtigen is een amalgaam, waarin niet alleen de hierboven beschreven momentopnamen, maar nog veel meer fasen vertegenwoordigd zijn. Veel van deze fasen worden gekenmerkt door een vergelijkbare schijn/werkelijkheiddialectiek als het Rome van Maarten Luther en Agostino Chigi en dat van Alexander VII en Christina van Zweden. Het Rome van de vroege keizertijd, bijvoorbeeld, waar een intensieve monumentalisering van het stadsbeeld de opeenvolgende keizersdynastieën moest legitimeren; of dat van Constantijn, wiens bouwpolitiek de aanzet vormde tot een schijnbaar harmonieuze overgang van het heiden- naar het Christendom; of dat van de età fascista, dat als hoofdstad van Mussolini’s schijnimperium moest dienen. Bij onze confrontaties met elk van deze fasen kunnen we ons
afvragen, “glauben wir alles?”; en het beantwoorden van die deelvragen kan ons helpen om niet, zoals Dorothea Brooke, te bezwijken onder the weight of unintelligible Rome. 1. George Eliot, Middlemarch (1871-2), ch. 20; de citaten in dit artikel zijn te vinden op p. 192-194 van de Penguin Classics-editie (1994). 2. De citaten uit Luthers Tischreden zijn ontleend aan het artikel ‘Martin Luther in Rom’ op de website van de Duitse reisorganisatie Schwarzaufweis (http://www.schwarzaufweiss.de/rom-reisefuehrer/ martin_luther_in_rom.htm ). 3. Het hier gestelde is natuurlijk een cliché, dat minstens zo oud is als Boccaccio’s Decamerone, waarin verhaald wordt over de paradoxale belevenissen van Abraham de Jood. Opgestookt door de niet aflatende bekeringspogingen van een collega-koopman besloot deze de proef op de som te nemen: hij zou van zijn woonplaats in Parijs afreizen naar Rome, om aan den lijve te ondervinden waar dat katholieke geloof nou op gebaseerd was. De wanhoop die zijn vrome collega beving, toen deze van dit drieste voornemen hoorde, bleek ongegrond. Abraham kwam bekeerd terug naar Parijs: een geloof dat bestand was tegen de corruptie, weeldezucht en decadentie die hij in Rome gezien had, dat móest immers wel het ware geloof zijn. 4. De literatuur over Christina is omvangrijk, maar de eigentijdse bronnen zijn misschien veelzeggender dan moderne interpretaties. Christina’s geheime entree via de Porta Pertusa, haar ontvangst in Rome en haar publieke onthaal via de Porta del Popolo worden schitterend en uitgebreid beschreven door haar kamerheer Galeazzo Gualdo, in diens Historia della Sacra Real Maestà di Christina di Svetia uit 1656 (p. 232-315). Een uitvoerige documentatie omtrent haar bekering, haar omgang met paus Alexander VII en haar moeizame verhouding tot de plaatselijke elite is te vinden in de rijke materiaalverzameling van Johann Arckenholtz, getiteld Mémoires concernant Christine de Suède (Tome I (1751) 485-526 en Tome II (1755) 112-136). Beide boeken zijn op internet te raadplegen: dat van Gualdo via Wikisource, dat van Arckenholtz via Google Books. 5. Op de medaillons die zij liet slaan in haar Romeinse periode en in de ondertekening van haar officiële correspondentie noemde Christina zich ‘Maria Christina Alexandra’. Het bouwprogramma van Alexander VII wordt, met uitbundige documentatie, besproken in D.M. Habel, The Urban Development of Rome in the Age of Alexander VII (Cambridge 2002). De hieronder gememoreerde wandeling vond plaats op 8 december 1656: zie Habel (2002) 64 en 78. 6. Mijn bespreking van het decoratieprogramma van de Villa Farnesina is ten dele schatplichtig aan D. Rijser, Raphael’s Poetics: Art and Poetry in High Renaissance Rome (Amsterdam 2012) 271-423. Bij Rijser is ook het hierboven aangehaalde citaat uit Fabio Chigi’s Vita di Agostino Chigi il Magnifico te
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
101
vinden: zie voor de volledige tekst - die ook de originele versie van de beroemde anecdote over het diner aan de Tiber-oever bevat - de editie van G. Cugnoni in Archivo della Società Romana di Storia patria vol. 2 (1878/9) 37-84. 7. Ook mijn interpretatie van de Stanza della Segnatura is schatplichtig aan het hierboven genoemde, magistrale boek van David Rijser (91-176). De oorspronkelijke publicatie van de hieronder genoemde graffiti is van D. Redig de Campos, ‘Il nome di Martin Lutero graffito sulla Disputa del Sacramento’, Ecclesia 6 (1947) 648649 en ‘Un altro graffito del Sacco nelle Stanze di Raffaello’, Ecclesia 9 (1960) 552-554. 8. Lange tijd werd aangenomen dat de beschrijving van het S. Pietersplein als een ‘aards empyreum’ direct van Alexander VII afkomstig was. Het citaat en de correcte toeschrijving van de handschriftelijke bron, alsmede het citaat van Bernini zelf, zijn te vinden bij Habel (2002) 282-3 met de bijbehorende eindnoten. Afbeeldingen: Fig. 1: Wikimedia Commons (https://commons.wikimedia.org/wiki/ File:Monochromer_Kopf_eines_Jünglings_(Peruzzi). jpg) Fig. 2: Wikimedia Commons (https://commons. wikimedia.org/wiki/File:Sebastiano_del_piombo,_ polifemo.jpg) Fig. 3: Wikimedia Commons (https://commons. wikimedia.org/wiki/File:Graffito_im_Sala_delle_ Prospettive.jpg)
102
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
DUIK IN HET VERLEDEN DIVE INTO THE PAST –
9 OKTOBER 2015 T/M 17 APRIL 2016
SICILIË EN DE ZEE SICILY AND THE SEA –
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
WWW.ALLARDPIERSONMUSEUM.NL
103
Ro merei s
o p
p a p ie r:
het perspectief op de Eeuwige Stad weerspiegeld in Joan Blaeus Admiranda Urbis Romae (1663) Gloria Moorman
T
erwijl Joan Blaeu rond 1660 nog druk bezig was met de voltooiing van zijn vaders levenswerk, de beroemde Atlas major,1 begon hij ook al plannen te maken voor een volgend, tegenwoordig minder bekend werk: het Theatrum civitatum et admirandorum Italiae, of stedenatlas van Italië. Dit project vond haar oorsprong in Joan’s eigen liefde voor Italië,2 waar hij als jongeman veel had gereisd en belangrijke zakenpartners en vrienden had leren kennen. Zijn bijzondere band met het land bracht Joan Blaeu expliciet ter sprake in de inleiding van zijn stedenatlas van de Nederlanden (1649): ‘ontvang dan, gunstige lezer, dit werk, en gebruik het, terwijl ik ondertussen Italië, ook in twee stukken, gereedmaak, waarin u de wonderen van de verleden en tegenwoordige tijd zult aanschouwen. De genegenheid die ik dat land toedraag, omdat het enige tijd de zoetste verblijfplaats mijner jeugd geweest is, verbindt mij dat het terstond op mijn vaderland volg[t].'3 Het verschijnen van het Theatrum Italiae had echter ook een duidelijk economisch motief: de algemene belangstelling voor het Italische schiereiland die in de 17e eeuw leefde in grote delen van de maatschappij, zorgde voor een aanzienlijke markt voor Blaeus werk. Het Rome-deel, de Admiranda Urbis Romae (1663), geldt als het eerste boek van het tweede deel in de serie Italiaanse stedenatlassen en bevat 44 platen van de Romeinse circussen, obelisken en theaters. De Admiranda Urbis Romae gaf 17e eeuwse lezers in heel Europa de kans gaf klassiek Rome4 op papier te ontdekken: bladerend door de atlas was het mogelijk mentale reizen door tijd en ruimte maken, zonder dat daarvoor de comfort van thuis verlaten hoefde te worden. Vandaag biedt het werk ons een uniek inkijkje in welke bouwwerken rond het moment van uitgave als de belangrijkste monumenten van de Eeuwige Stad werden gezien.
104
Rome in werken uit de Middeleeuwen en de Renaissance Als werk waarin de monumenten van de Eeuwige Stad worden behandeld, is Blaeus Admiranda Urbis Romae onderdeel van een lange traditie. Een vroeg voorbeeld van de literaire stroming waarin het prijzen van Rome als stad centraal staat, is de Mirabilia Urbis Romae (c. 1143). Het zal hieronder daarom kort in beschouwing worden genomen, waarna ook aan twee opeenvolgende Renaissance werken aandacht zal worden besteed: Leon Battista Alberti’s Descriptio Urbis Romae (c. 1433) en Flavio Biondo’s Roma Instaurata (1446). Deze selectie is uiteraard enigszins arbitrair en dient slechts om, aan de hand van de onderlinge relatie tussen de werken, aan te geven hoe het perspectief op Rome in Blaeus stedenatlas historisch gezien tot stand kwam. De Mirabilia Urbis Romae, of “wonderen
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
van de stad Rome,”5 geschreven door een anonieme monnik van de St. Pieter in Rome, kwam, na zijn verschijning in de 12e eeuw, bekend te staan als de eerste reisgids voor de stad en werd als zodanig door talloze pelgrims en reizigers gebruikt in opvolgende eeuwen.6 De Latijnse tekst beschrijft vele antieke Romeinse monumenten die, aangezien het merendeel ervan pas vanaf de Renaissance zou worden verwijderd, destijds nog in de stad konden worden bekeken. In de late Middeleeuwen was er echter niet veel meer over van de pracht van wat eens de hoofdstad van het Romeinse Rijk was geweest: nog slechts een klein deel van de stad, gelegen in de bocht van de Tiber, was bewoond, en werd omgeven door ruïnes.7 Binnen de muren en poorten van de stad graasden schapen en geiten op de velden rond de resten van klassieke tempels en baden; het Forum Romanum kwam om deze reden bekend te staan als Campo Vaccino, of “koeieweide.” De ons onbekende auteur van de Mirabilia Urbis Romae werd niet gehinderd door al te accurate kennis van de geschiedenis van Rome en maakte uitgebreid gebruik van zijn fantasie bij het beschrijven van haar monumenten. Veel passages in de Mirabilia zijn slechts gebaseerd op legendes, of zelfs op incorrecte informatie over de namen en functies van gebouwen; toch bleef het werk de standaard Rome-gids tot de 15e eeuw.8 De inhoud van de Mirabilia is onderverdeeld in verschillende secties: in de belangrijkste gedeelten worden de triomfbogen, centrale gebouwen en andere bezienswaardigheden van het klassieke Rome behandeld. In de overige delen worden enkele legendes rond de beschreven monumenten in beschouwing genomen, waarna de lezer een schema wordt aangeboden dat als een soort ‘walking tour’9 rond de genoemde plekken kan worden gezien. Het doel van de Mirabilia Urbis Romae lijkt het benadrukken van Rome’s belang als stad, na het verval van het Romeinse Rijk in de Christelijke periode, te zijn
geweest. Het feit dat het werk vele keren als manuscript werd gekopieerd en later zelfs in gedrukte vorm werd uitgebracht geeft aan dat het populair bleef als ooggetuigenverslag van de Eeuwige Stad, ondanks dat het maar weinig informatie bevatte over de contemporaine staat van Rome. In dit opzicht verschilt de Mirabilia sterk van latere werken, die waren beïnvloed door de humanistische traditie en waarin, hoewel in hun inhoud ook de nadruk werd gelegd op het klassieke verleden, wel de huidige staat van de stad opgenomen was. In de periode tussen het pontificaat van Bonifatius VIII (1294 – 1303) en dat van Johannes XXII (1316 – 1334) werden aanvullingen en herzieningen in de tekst van de Mirabilia Urbis Romae verwerkt. Toch bleef zijn autoriteit grotendeels onbetwist tot de 15e eeuw, toen een veranderend perspectief op de stad tijdens de Renaissance leidde tot nieuwe beschrijvingen van Rome.10 Een dergelijk werk was bijvoorbeeld Leon Battista Alberti’s11 Descriptio Urbis Romae (c. 1433), dat een kaart bevat die later als de eerste complete overzichtskaart van Rome, of zelfs als de eerste accurate stadskaart ooit uitgebracht, werd gezien.12 Alberti was aan het werk begonnen na aansporingen van verschillende van zijn vrienden, die geloofden dat een dergelijke beschrijving hen in hun studies goed van pas zou komen.13 In de Descriptio Urbis Romae vinden we, naast de genoemde kaart, de eerste correcte, verifieerbare methode van landmeting en tabellen waarin de bezienswaardigheden van de stad op schematische wijze worden gepresenteerd. Eerder had Alberti de ruïnes van Rome bestudeerd aan de hand van de benadering van Filippo Brunelleschi (1377 - 1446); die ervaring stelde hem waarschijnlijk in staat een nieuwe, revolutionaire aanpak te ontwikkelingen.14 Alberti slaagde er zelfs in de omtrek van de Aureliaanse muur te benaderen tot op een getal dat bijna gelijk is aan dat vastgesteld door moderne geleerden.15 Alberti’s
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
105
106
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 1: Overzichtskaart van Roma Vetus, of “oud Rome,” met opdracht verwijzend naar Simon van Hoorn (1618-1667), kopergravure uit: Joan Blaeu, Admiranda Urbis Romae (Amsterdam, 1663). Amsterdam, Bijzondere Collecties van de UvA, inv.nr. UB-Kaartenzl1808-A25-010-k.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
107
doel was het produceren van een afbeelding van de stad, die in moderne zin is op te vatten als fotografisch qua accuratesse en detaillering. De zeer precieze, gestructureerde aanpak van Alberti lijkt het tegenovergestelde van de Middeleeuwse benadering die we in de Mirabilia Urbis Romae tegenkwamen.16 Door Alberti’s innovatieve gebruik van een instrument uit de navigatie, het astrolabium, in landmetingen kreeg de kaart van Rome een middelpunt, het Campidoglio of Capitool. Alle plaatsen op de kaart worden vervolgens aangegeven met lijnen die vanuit dit centrale punt uitstraalden over de rest van de stad. Terwijl in de Descriptio Urbis Romae de nadruk wordt gelegd op geografische details, kwam het humanistische concept van de chorografie pas volledig tot uiting in Biondo’s Roma Instaurata (1446). In de eerste chorografieën werden naast natuurlijke ook culturele aspecten opgenomen. Niet veel later begon men bovendien historische informatie aan plaatsbeschrijvingen toe te voegen; het resultaat van deze ontwikkeling werd als topografische beschrijving gedefinieerd.17 In Roma Instaurata worden de belangrijkste monumenten en ruïnes van de stad naast de heilige plaatsen en grootste kerken van het Katholieke geloof behandeld. Het schaars toegevoegde commentaar is meestal direct gerelateerd aan de identificatie van de monumenten, maar relevante historische details worden af en toe ook gegeven; opmerkingen van architectonische aard zijn echter vrijwel nergens terug te vinden.18 De grootste constructies, dat wil zeggen de stadsmuren, thermen en theaters, worden het meest uitgebreid beschreven en onderverdeeld naar type, in plaats van naar plaats, zoals in de rest van het werk.19 De meeste aandacht in de Roma Instaurata wordt besteed aan de theaters, die later ook door Blaeu behandeld zouden worden, hoewel in zijn werk de obelisken van Rome centraal staan. De schouwspelen die zich in de Romeinse theaters hadden afgespeeld
108
strookten niet met de ethische normen van de Renaissance en waren daardoor onderwerp van serieuze discussies, omdat zij als barbaars en wreed werden gezien.20 In het algemeen zagen de humanisten zich geconfronteerd met het dilemma dat de meest gigantische gebouwen ‘slechts’ ter vermaak dienden, wat als triviaal werd gezien. Dit was, in de ogen van Biondo en veel van zijn tijdgenoten, in tegenspraak met de regels van passend gebruik van materiaal en ruimte.21 Biondo, die specifiek met dit dilemma in gedachten klassieke bronnen had bestudeerd, vond uiteindelijk de ‘oplossing’ in zijn conclusie dat de grootste gebouwen, in zeker opzicht, wel degelijk goede en praktische gebruiksmogelijkheden hadden, zoals het bieden van een schuilplaats tegen kou en warmte, waardoor ze, ten tijde van de Romeinen, hadden bijgedragen aan het behouden van de rust in de Staat.22 De essentie van Rome’s pracht was, in de tijd van Alberti, Biondo en later Blaeu, nog te reconstrueren aan de hand van werken van klassieke auteurs en de overblijfselen van antieke monumenten. Over die laatsten was, zo stelde Biondo, nog maar weinig, vaak corrupte, kennis overgebleven.23 Hij streefde er daarom naar de resterende kennis over de monumenten zoveel mogelijk aan te vullen en zijn lezer een idee te geven van Rome’s vroegere grandeur. Het belangrijkste doel van de Roma Instaurata komt in dit opzicht enigszins overeen met dat van de Mirabilia Urbis Romae, maar is vooral interessant als eerste aanduiding van het perspectief op Rome dat in latere werken steeds verder zou worden uitgewerkt. Tegen deze achtergrond kunnen we Blaeus Italiaanse stedenatlas nu meer in detail bekijken. De Admiranda Urbis Romaewerd door Joan Blaeu als tweede boek in zijn serie uitgegeven en was bedoeld als eerste boek van het tweede deel. De titel Admiranda Urbis Romae is de naam die eigenlijk bedoeld was geweest voor het gehele tweede deel
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
van de atlas. In Blaeus introductie bij het eerste boek van sectie 1 (Civitates Italiae, vol. 1., waarin de Kerkelijke Staat behandeld wordt){ } legt hij uit dat de Admiranda Urbis Romae beschrijvingen zou bevatten van plaatsen die belangrijk waren geweest voor de eerdere inwoners van Rome. Aandacht zou worden besteed aan openbare gebouwen gebruikt voor religieuze, politieke en commerciële doeleinden en voor het vermaak van het volk. De lezer zou in de stedenatlas kennis kunnen maken met de meest belangrijke tempels, tombes, fora, galerieën, basilicae, spa’s, baden, aquaducten en fonteinen. Als deze opsomming wordt vergeleken met de daadwerkelijke inhoud van de Admiranda Urbis Romae moeten we toegeven dat Joan Blaeu waarschijnlijk wat overambitieus is geweest toen hij beschreef wat hij allemaal van plan was in zijn werk op te nemen. De hoeveelheid beschrijvingen en afbeeldingen van de openbare gebouwen van klassiek Rome die wel terugkomen in de stedenatlas Rome is desalniettemin indrukwekkend. Het werk bestaat uit talloze topografische en architectonische afbeeldingen, vergezeld van uitgebreide historische beschrijvingen van vier circussen (o.a. het Circus Maximus en Circus Flaminius), tien obelisken (met bijzonder veel aandacht voor de Vaticaanse obelisk en diens verplaatsing) en zes theaters (inclusief amfitheaters zoals het Colosseum, en bijvoorbeeld het Theater van Marcellus). Ook Joan Blaeu lijkt, in navolging van Biondo, vast van plan geweest zijn lezers een zo compleet mogelijk beeld te geven van Rome’s oude glorie, waarvoor de bewondering aan het begin van de Renaissance substantieel toenam. Het titelgedicht dat aan het begin van de stedenatlas Rome werd opgenomen laat duidelijk zien dat Blaeu werd beïnvloed door de veranderende houding ten opzichte van de Oudheid, hetgeen er concreet op neer kwam dat men probeerde zich, al terugkijkend, een zo volledig mogelijk beeld te vormen van wat eens het hart was geweest van de
klassieke cultuur en beschaving:25 (fig . 0) “Aanschouw een gewichtige strijd, Lezer, tussen Ouderdom en Kunst, de één het werk van Pallas, de ander dat van de Tijd: Overweeg dat je, hoewel in een klein paneeltje verzameld, alle lotgevallen en veranderlijkheden van de wereld in het oog krijgt. Want het is geoorloofd dat het leven, dat haar eigen Einde en haar Geboorte bekijkt, haar weg doorloopt tussen deze twee grenzen; zo ook dat de vrucht van snelle studie wordt begrensd door het wiel van de tijd, en dat het allesverslindende gebruik [van tijd] het werk van de kunstenaar vernielt; en dat het zeldzaam is dat een bouwsel, gemaakt met zoveel moeite, niet instort, bedwongen door de hongerige tand des tijds. Toch worstelt het menselijk talent tegen de krachten der jaren, en de levendige Kunst heeft iets dat groter is dan de Tijd.26 Zij heeft vaak, om niet door de zeis van de tijd te worden beknot, haar leven en krachten aan werken gegeven: vaak ook heeft zij gezien dat dingen ten goede zijn veranderd, die de dreigingen van de voortwentelende eeuwen niet ten gronden hebben kunnen richten. Laat ik door voorbeelden niet worden gehinderd: Rome, allerberoemdst zinnebeeld van het lot, heeft nauwelijks iets van haar oudere uiterlijk. Niet de Fora, niet de renbanen, niet de amfitheaters bestaan nog, niet dezelfde grandeur van de macht, die er vroeger is geweest. De heiligdommen zelf van de goden, de graven der mensen heeft de dood verwoest, en ze heeft de monumenten van de dood aan de dood overgeleverd. Maar als we antieke met recente huizen
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
109
Fig. 2: Reconstructie van het Colosseum met opdracht verwijzend naar Cornelis Bicker (1592-1654), uit: Joan Blaeu, Admiranda Urbis Romae. Amsterdam, Bijzondere Collecties van de UvA, inv.nr. UB-kaartenzl-1808-A25-249-p.
110
mogen vergelijken, de heiligdommen die er nu zijn, en degenen die er waren, (Laat ik zwijgen over de tempels, schitterend door goudgeel metaal, en monden die sceptersdragende handen gedurfd hebben te binden.) dan zul je beamen dat koningen niets dan privé-huizen hebben bewoond, en privé-personen nu koningshuizen bewonen.27 Dit is het werk van de Geest: zij, sterker dan alle tijdperken, onderwerpt de wapens28 van de Tijd aan haar eigen oordeel.” Imaginair reizen voor de happy few in Blaeus stedenatlas Zoals hierboven al kort werd aangegeven, bestond er een aanzienlijk
publiek voor Blaeus stedenatlassen van Italië in de periode waarin de werken werden uitgegeven. De algemene sociale belangstelling voor Italië werd, onder andere, gestimuleerd door humanistische trends zoals de Grand Tour en het verzamelen van antiquiteiten. Om Joan Blaeus ambitieuze plannen te verwezenlijken en de aanwezige markt van geïnteresseerde boekverzamelaars en lezers te kunnen bedienen, waren echter grote financiële investeringen nodig. Patronage was de meest gebruikelijke methode om, in de 17e eeuw, kapitaal bijeen te brengen voor commerciële ondernemingen die van cultureel en maatschappelijk belang waren. Dat de Blaeus waarschijnlijk van deze strategie gebruik maakten
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
om financiële steun voor productie en uitgave van de Admiranda Urbis Romae te verkrijgen is zichtbaar in de opdrachten die op verschillende van de kaarten en afbeeldingen in het werk zijn opgenomen.29 Uit deze opdrachten komen duidelijk de sterke banden tussen de Blaeu-familie en de intellectuele elite van de Republiek naar voren: de op verschillende plaatsen in de atlas toegevoegde namen verwijzen steeds naar personen uit de hoogste kringen van het openbaar bestuur van Amsterdam tijdens de Gouden Eeuw. Joan Blaeu zelf was op dit gebied ook erg actief: hij werd in 1651 in de gemeenteraad verkozen en was lid van het college van schepenen van Amsterdam.30 Ook zijn zoons Pieter (1637-1706), Willem (1635-?) en Joan II (1637-1706) zouden later verschillende
functies vervullen in het stadsbestuur.31 De belangrijkste potentiële mecenas voor de Admiranda Urbis Romae is Simon van Hoorn (1618-1667),32 wiens naam we tegenkomen op de eerste kaart in de Rome-atlas, waarop een overzicht van Roma Vetus, of “oud Rome,” en haar monumenten wordt gepresenteerd (fig. 1). De kaart toont een, in de ogen van moderne lezers die enigszins bekend zijn met de bezienswaardigheden van de Eeuwige Stad, beperkte selectie van al het interessants dat in de stad te vinden is. Hierin herkennen we het voortleven van de Middeleeuwse traditie die hierboven, specifiek aan de hand van de Mirabilia Urbis Romae, de revue passeerde. Blaeus overzichtskaart zou als aansporing tot het maken van een
Fig. 3: Afbeelding van het Colosseum in 17e eeuwse staat, uit: Joan Blaeu, Admiranda Urbis Romae. Amsterdam, Bijzondere Collecties van de UvA, inv.nr. UB-kaartenzl-1808-A25251-p.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
111
mentale, of misschien zelfs fysieke, wandeling rond een specifieke categorie bezienswaardigheden gezien kunnen worden. Wie weet diende de kaart zo als geheugensteuntje bij het herinneren van wat, in de 17e eeuw, als Rome’s absolute hoogtepunten golden. Rechtsonder vinden we, onder het wapenschild van zijn familie,33 de opdracht aan Simon van Hoorn. Van 1659 tot 1667 was hij burgemeester van Amsterdam; ook was hij bewindhebber van de Verenigde OostIndische Compagnie, kapitein van de schutterij en curator van het Athenaeum Illustre. Hij was erg geïnteresseerd in cartografie, een gedeelde passie die voor zijn contacten met de Blaeu’s waarschijnlijk niet onbelangrijk is geweest. Bovendien waren de Blaeu’s en de Van Hoorns ook met elkaar verbonden door meer persoonlijke banden: Joan’s broer Cornelis is kort getrouwd geweest met Elisabeth van Hoorn, een nichtje van Simon van Hoorn.34 Een andere opdracht vinden we op de eerste afbeelding van het Amfitheater van Vespasianus, het Colosseum, waar de naam van Cornelis Bicker (1592-1654) werd toegevoegd.35 Bicker was ook een invloedrijk lid van de intellectuele en politieke cirkels van de Republiek. Behalve zijn functies voor de V.O.C., de gemeenteraad van Amsterdam en andere bestuurlijke organen, was Bicker heer van het landgoed Swieten, een titel waarnaar in Blaeus opdracht wordt verwezen. Op de aan Bicker opgedragen plaat zien we het Colosseum zoals het er onder de Romeinse keizers uit moet hebben gezien (fig. 2). De afbeelding is, zowel nu als toen de stedenatlas net was uitgebracht, natuurlijk boeiend voor wie belangstelling heeft voor Romeins Rome, maar toont bovendien aan dat men in de 17e eeuw, met de volgens Biondo beperkte kennis van het klassieke verleden, aan de hand van ruïnes en tekstueel bronnenmateriaal in staat was tot een accurate reconstructie van het amfitheater te komen. Op een andere aan het Colosseum gewijde plaat is de
112
staat van het monument ten tijde van Blaeu weergegeven; ook deze afbeelding, die onvermijdelijk een vergelijking oproept met zowel de originele staat van Vespasianus’ amfitheater als met beelden van hoe het monument er vandaag bij staat, is relevant als spiegel op humanistisch Rome (fig. 3). Tenslotte nam Blaeu een meer technisch beeld op: de derde plaat waarop het Colosseum behandeld wordt bevat een schematische uitwerking van de architectonische structuur van het gebouw (fig. 4). De drie verschillende brillen waarmee Blaeu zijn lezers naar het monument laat kijken, zijn daarmee die van de (klassiek) historicus, de 17e eeuwse bezoeker van Rome en die van de architect. De stedenatlas voldoet op deze manier aan de vereisten die door humanisten aan topografie werden gesteld; de chorografie, of beschrijving van plaatsen en regio’s, zou in dit schema worden gecompleteerd door toevoeging van historische informatie. Op de overzichtskaart van Roma Vetus kon de geografische positie van het Colosseum worden teruggevonden, terwijl op de overige besproken platen de geschiedenis van het amfitheater, ook onderwerp van de bij de afbeeldingen toegevoegde teksten, visueel werd behandeld. Waar in Biondo’s Roma Instaurata vrijwel geen aandacht was voor architectonische details, nam Blaeu deze wel degelijk in beschouwing. Als we vervolgens, aan de hand van de inhoud en fysieke kenmerken van de stedenatlas, dieper ingaan op de kopers die Blaeu waarschijnlijk hoopte te bereiken, kunnen deze als leden van grofweg dezelfde sociale groepen als die waartoe de potentiële financiers behoorden, worden geïdentificeerd. Blaeus Atlas major, de grootste ooit gedrukt, was in de Republiek der Verenigde Nederlanden als dé atlas bekend komen te staan: alle zichzelf respecterende kooplieden en boekof kaartenverzamelaars wilden het gigantische werk in hun bezit hebben.36 Vanwege zijn voorname status was
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
de Blaeu Atlas het perfecte geschenk om een vorst of ander individu uit de hoogste kringen mee te vereren.37 Joan Blaeus doelgroep bestond duidelijk uit welgestelde, hoog opgeleide lezers; dit wordt bevestigd door de inhoud en het uiterlijk van de Admiranda Urbis Romae. Het werk kenmerkt zich door een hoge informatiedichtheid, georiënteerd op humanistische interesses, en een allesbehalve eenvoudige verschijning: de stedenatlas heeft vergulde randen en is gebonden in wit leer, waarop goudkleurige stempels werden aangebracht. Bovendien konden kopers die een extra luxe uitstraling verlangden hun edities laten aanpassen; een voorbeeld hiervan is de Admiranda Urbis Romae in de collectie van Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag. Het werk maakt deel uit van de atlas38 van Adriaan Reland (16761718)39 en bijna alle initialen en kaarten in het boek zijn ingekleurd door Dirck Jansz. van Santen (1637/38-1708).40 In de Hadrianus Relandus Atlas werden alleen eerste edities opgenomen, allemaal gedrukt op papier van de hoogste kwaliteit. De atlas werd voor 2000 gulden gekocht in de winkel van Albertus Magnus (1642-1689), een boekbinder die na de dood van Joan Blaeu in 1673 atlassen en andere publicaties van de firma Blaeu was gaan verkopen. Door het uitbrengen van zijn serie Italiaanse stedenatlassen speelde Joan Blaeu direct in op de grote sociale interesse in Italië, waarvan de invloed ook merkbaar is in de, in veel gevallen gepersonaliseerde, samenstelling van het beroemdste werk uit zijn fonds, de Atlas major. De meest kostbare verzameling kaarten en aardrijkskundige werken die in de 17e eeuw met dit monumentale werk als basis werd samengesteld is de atlas van Laurens van der Hem (16211678).41 Laurens van der Hem moet tijdens zijn leven een groot aantal reizen hebben gemaakt en woonde enige tijd in Italië, voordat hij aan zijn loopbaan als advocaat in Amsterdam begon. Hij was
een erg rijke en invloedrijke inwoner van de stad en zijn huis verwierf een status die vrijwel gelijkstaat aan die van een museum, waarbij Van der Hem’s Blaeu Atlas een van de grootste attracties was. De collectie bestaat uit 46 boeken, plus vier aanvullende banden en een portfolio met tekeningen. Verschillende edities van de Atlas major vormen het hart van de atlas, die verder bestaat uit gedrukte land- en zeekaarten van andere uitgevers, talloze manuscript kaarten, en bijlagen voor elk land dat in de stedenatlassen van Blaeu en Janssonius behandeld wordt. Alle gedrukte kaarten in de atlas werden bovendien ingekleurd door Van Santen.42 Veel aandacht werd besteed aan Italië en Sicilië,43 die door Laurens van der Hem zelf werden beschreven.44 De informatie die Van der Hem op deze manier verzamelde in de tekst en afbeeldingen van zijn atlas, stelde hem in staat thuis aan de Herengracht mentale reizen door tijd en ruimte te maken; het beeld van de eigenaar van een uitgebreide bibliotheek die de deur niet uit hoeft om onbekende plaatsen te ontdekken, was een literaire gemeenplaats die door Van der Hem belichaamd werd.45 Het publiek dat voor de Admiranda Urbis Romae, naar analogie met dat van de Atlas major, kan worden vastgesteld toont aan dat de mogelijkheid om de stad op papier te ontdekken in de 17e eeuw alleen was weggelegd voor mensen in de hoogste maatschappelijke kringen, precies zoals ook het maken van een fysieke Romereis in de vroegmoderne periode een sterk elitair karakter had. Een aanzienlijke groep ‘armchair travellers’ werd waarschijnlijk geïnspireerd door hetzelfde ideaal van verheffing door studie van het klassieke verleden dat nieuwsgierige en welgestelde reizigers over heel Europa motiveerde om de omgeving waarin zij leefden te verruilen voor Italië en Rome. Ook zij die de Eeuwige Stad in de periode van de Grand Tour ontdekten in boeken als Blaeus stedenatlas behoorden absoluut tot de maatschappelijke elite.46
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
113
1. Zie over Blaeus meerdelige wereldatlas, de Atlas major, P. van der Krogt, Koeman’s Atlantes Neerlandici New Edition, vol. 2 (Houten 2010) 365; 407. 2. H. de la Fontaine Verwey, ‘Dr. Joan Blaeu, schepen, en zijn zonen,’ In en om de ‘’Vergulde Sonneweyser’’, Uit de wereld van het boek, vol. 3 (Amsterdam 1979) 165. 3. Joan Blaeu, Toonneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden (Amsterdam 1649) 3. 4. De volledige titel van het tweede deel, Civitatum et Admirandorum Italiae Pars Altera in qua Urbis Romae Admiranda Ævi veteris & hujus seculi continentur, lijkt te suggereren dat Joan Blaeu in eerste instantie van plan was geweest zowel klassieke als moderne hoogtepunten van Rome op te nemen. In zijn opmerkingen in het voorwoord van zijn stedenatlas van de Nederlanden (1649) drukte Blaeu eenzelfde bedoeling uit. Ondanks het feit dat de enige afbeeldingen van hedendaags Rome die uiteindelijk werden opgenomen in de Admiranda Urbis Romae de – op moment van uitgave – actuele staat van klassieke monumenten laten zien, kan het dus niet worden uitgesloten dat Blaeu oorspronkelijk ook platen waarop geheel moderne aspecten van de stad waren afgebeeld had willen opnemen. Cfr. Van der Krogt (2010), vol. 4–1, 372373; Joan Blaeu (1649) 3. 5. Over het Mirabilia Romæ genre, zie: http://www. treccani.it/enciclopedia/mirabilia-romæ/ (21-42015). 6. Cfr. www.en.wikipedia.org/wiki/Mirabilia_ Urbis_Romæ; www.nl.wikipedia.org/wiki/ Mirabilia_urbis_Romæ(21-4-2015). 7. H. Günther, ‘L’idea di Roma antica nella “Roma instaurata” di Flavio Biondo’, in S. Rossi (ed.), Le due Rome del Quattrocento (Rome 1997) 380. 8. Zie de Catholic Encyclopedia (1908) over de Mirabilia Urbis Romæ: www.newadvent.org/ cathen/10337a.htm(21-4-2015). 9. Zie Irene O’Daly’s blog over de Mirabilia Urbis Romæ en het ‘walking tour’ concept: http://medievalfragments.wordpress. com/2012/11/30/the-eternal-city-through-medievaleyes/(21-4-2015). 10. Cfr. F. Della Schiava en M. Laureys, ‘La Roma Instaurata di Biondo Flavio: Censimento dei manoscritti’, Ævum, 87 (2013), fasc. 3, 643-666. 11. Zie biografisch woordenboek van Italianen Treccani over Leon Battista Alberti: http://www.treccani.it/enciclopedia/leon-battistaalberti_(Dizionario-Biografico)/(21-4-2015). 12. L. Lefaivre, Leon Battista Alberti's Hypnerotomachia Poliphili: Re-Cognizing the Architectural Body in the Early Italian Renaissance (Massachusetts 2005) 127. 13. ‘His technique was later used by Leonardo [da Vinci] in his maps of Tuscan towns.’ Lefaivre (2005), 127. 14. ‘In applying this method to the monuments of Rome, Alberti “with scrupulous care”, succeeded in “stabilizing” the measurements with mathematical instruments.’ Lefaivre (2005) 127; cfr. http://www. treccani.it/enciclopedia/leon-battista-alberti_ (Dizionario-Biografico(21-4-2015). 15. Lefaivre (2005) 127. 16. Lefaivre (2005) 127. 17. M. Shanks en C. Witmore, ‘Echoes across the
114
Past: Chorography and Topography in Antiquarian Engagements with Place’, Performance Research: A Journal of the Performing Arts, 15:4 (2010) 97. 18. Günther (1997) 380. 19. Günther (1997) 385. 20. ‘Per quanto tutte queste strutture, con la loro straordinaria grandezza, bellezza e sontuosità fossero adatte a mostrare lo splendore dell’antica Roma, esse davano anche adito a dure critiche. Le funzioni che si svolsero in esse, in gran parte non corrispondevano alle norme etiche del Rinascimento. Un problema erano gli spettacoli che furono giudicati crudelissimi.’ Günther (1997) 389. 21. ‘Generalmente gli umanisti si trovarono di fronte al dilemma che gli edifici pubblici più giganteschi servivano soltanto a divertimenti tanto triviali come erano gli spettacoli o il bagno. Ciò contrastava, agli occhi di Biondo e di moltissimi contemporanei, con il senso della convenienza.’ Günther (1997) 389. 22. ‘Biondo giunge dunque a questo giudizio generale sui luoghi di divertimenti antichi: ≪E benché queste fabbriche insane servivano soltanto al lusso, essi furono nondimeno da alcuni principi volti in bene e in uso utile, siccome pensarono che il popolo, mentre stava qui [...] nell inverno riparandosi quivi dal freddo, nell’estate dal caldo, lasciava lo stato in quite. Per questa medesima ragione furono dai principi istituiti i circhi, teatri, anfiteatri≫.’ Günther (1997) 390. 23. Günther (1997) 380. 24. Zie Van der Krogt (2010), vol. 4–1, 365-366. 25. Admiranda Urbis Romæ in Joan Blaeu, Theatrvm civitatvm et admirandorvm Italiæ, ad ævi veteris & præsentis temporis faciem expressum (Amsterdam 1663): In Titulum tekst achter de gravure op de eerste twee pagina’s, vertaald door Raphael Hunsucker. De naam van de auteur van deze tekst werd door de Blaeu’s niet in het werk opgenomen; in Van der Krogt (2010), vol. 4–1, 374 wordt voor In Titulum ook geen (mogelijke) auteur genoemd. 26. De worsteling waar in deze passage over wordt gesproken lijkt te verwijzen naar Blaeus drukkersmerk met het motto Indefessus agendo, “onvermoeibaar bezig.” 27. In deze passage zou licht ironische maatschappijkritiek kunnen worden gelezen; ‘privé-personen’ zou in dat geval slaan op een groep rijken die gebouwen begon te betrekken die oorspronkelijk voor mensen van adel leken te zijn bedoeld. 28. In de zin van ‘munitie,’ waarschijnlijk doelend op hoe alle wereldlijke middelen uiteindelijk ondergeschikt zijn aan de werking van tijd. 29. Hoewel het onzeker is of de dedicaties ook daadwerkelijk resulteerden in geld dat in ruil aan de uitgevers werd verstrekt, lijkt het in ondergenoemde voorbeelden waarschijnlijk dat zij in elk geval werkelijke relaties aangaven, o.a. in het licht van de Blaeus’ activiteiten in het stadsbestuur. Over de moeilijkheden bij het vaststellen of boekopdrachten daadwerkelijk resulteerden in financiële steun, zie P.J. Verkruisse, ‘Holland “gedediceerd”: Boekopdrachten in Holland in de 17e Eeuw’, Regionaal tijdschrift Holland, 23 (1991), Themanummer Kunst in opdracht in de Gouden Eeuw, 225-242. 30. H. de la Fontaine Verwey, ‘Dr. Joan Blaeu and his Sons,’ Quarendo, 11-1 (1981) 5.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
31. In de drie generaties Blaeu uitgevers kan een weerspiegeling van de verschillende fasen van de Gouden Eeuw en de overgang naar de 18e eeuw worden herkend. Cfr. De la Fontaine Verwey (1979) 178-179; H.Th. van Veen, ‘L’ultima generazione dei Blaeu,’ Quaderni storici, 72 (1989) 839-847. 32. J.E. Elias, Geschiedenis van het Amsterdamsche Regentenpatriciaat (Den Haag 1923) 157-159; h t t p : / / n l . w i k i p e d i a . o r g / w i k i / S i m o n _ va n _ Hoorn(21-4-2015). 33. Het wapenschild op deze plaat werd geïdentificeerd als dat van de Van Hoorn familie aan de hand van http://www.heraldischedatabank. nl/databank/indeling/detail/start/6?q_searchfield=v an+hoorn(21-4-2015). 34. Simon van Hoorns vader Jacob Claesz. was een broer van Pieter Claesz. Codde, de vader van Elisabeth van Hoorn. Cfr. http:// www.geni.com/people/Elisabeth-Pietersdrvan-Hoorn/6000000013837851346; http:// www.geni.com/people/Pieter-ClæszCodde/6000000013837746593; http://www. g e n i . c o m / p e o p l e / S i m o n - J a c o b s z - va n - H o o rn/6000000013838089534(21-4-2015). 35. Elias (1923), 115-123; 132-137; http://www. genealogieonline.nl/west-europese-adel/ I1073879947.php; het Bicker – Van Swieten wapenschild is ook op deze plaat opgenomen, cfr. http://www.heraldischedatabank.nl/databank/ indeling/detail?q_searchfield=cornelis+bick er(21-4-2015). 36. De la Fontaine Verwey (1979) 195. 37. Deze traditie leefde ook in latere jaren door: toen Joan Blaeus zonen de stedenatlas van Piëmonte en Savoie uitbrachten in 1682, werd deze als gift aangeboden aan hertog Victor Amadeus II. De la Fontaine Verwey (1979) 199-201. 38. In dit geval bestaande uit negentien delen in het grootste formaat: de Latijnse editie van de Atlas major in elf delen, twee boeken van de Nederlandse stedenatlassen en vijf van de Italiaanse stedenatlas. De la Fontaine Verwey (1979) 213-214. 39. http://nl.wikipedia.org/wiki/Adriaan_ Reland(21-4-2015). 40. Over Van Santen, zie De la Fontaine Verwey (1979) 202-207. 41. De Atlas Van der Hem vormt op dit moment een van de grootste schatten van de Nationalbibliothek in Wenen. De la Fontaine Verwey (1979) 207-213. 42. De la Fontaine Verwey (1979) 208-210. 43. Cfr. ‘Het vasteland van Italië was vertegenwoordigd met het betreffende deel uit de Atlas Major, maar zonder enige toevoeging. Daar staat tegenover dat Van der Hem in zijn papierkunstverzameling een reusachtige hoeveelheid prenten, tekeningen en plaatwerken met tekst bewaarde die het klassieke en eigentijdse Rome verbeeldden. Waarschijnlijk was Van der Hem van plan een aparte, meerdelige ‘atlas van Rome’ op te zetten.’ R. van Gelder en J. van der Waals, Een wereldreiziger op papier: de atlas van Laurens van der Hem (1621-1678) (Amsterdam 1992), 18. 44. De Atlas Van der Hem werd na zijn dood doorgegeven aan Laurens’ dochter Agatha van Hem. Zij probeerde het werk te verkopen, maar wees het bod van de Franse ambassadeur, Count D’Avaux, die het voor 20.000 gulden wilde kopen, af en vroeg in plaats daarvan 50.000 gulden voor
haar vaders atlas. De Atlas Van der Hem werd later geveild, waarschijnlijk op initiatief van Agatha’s erfgenamen, door boekverkoper Adriaan Moetjens in Den Haag en verkocht voor 22.000 gulden. In 1737 werd de atlas in complete staat gekocht door keizer Karel VI (1685 – 1740) en naar Wenen gebracht; het werk ontsnapte zo aan het lot van vele gelijksoortige atlassen die uit elkaar werden gehaald en in gedeeltes verkocht, waarmee latere identificatie van hun oorspronkelijke eigenaren een stuk moeilijker wordt. Cfr. De la Fontaine Verwey (1979) 210; E. de Groot en P. van der Krogt, The World of a Seventeenth-Century Collector: The Atlas Blaeu – Van der Hem (Houten 2006). 45. Van Gelder en Van der Waals, (1992) 19-20. 46. Cfr. ‘The famous declaration […] ‘TO THE HAPPY FEW,’ adds to the elitism first suggested, the benediction of happiness as the result of being somehow ‘chosen’ to visit Italy.’ C. Hornsby, The Impact of Italy: The Grand Tour and Beyond (Londen 2000) 1. Alle afbeeldingen: : Amsterdam, Bijzondere Collecties van de UvA (gepubliceerd met toestemming).
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
115
Br i even
u it
Ro me :
D e g e l e e r d e n r e i s C o p e s , 1 6 9 5 - ' 9 6
va n
H e n d r i k
Jetze Touber
B
ekende Nederlandse humanisten reisden sinds de Renaissance naar Italië om zich te laven aan de klassieke cultuur. Rudolf Agricola, Erasmus, Justus Lipsius: het zijn de kopstukken van het Nederlandse Humanisme, voor wie een tocht naar het zuiden een onmisbare investering was in hun internationale erkenning. In de 16e en 17e eeuw waren dit vaak studenten of geleerden, die een diplomatieke missie of een tijdelijke betrekking als privéleraar aangrepen om manuscripten te zoeken, oudheden te bekijken en contacten te leggen.1 Pas in de 18e eeuw zou de Italië-reis zich transformeren tot de bekende Grand Tour, gericht op de karaktervorming van de jonge gentleman.2 De humanistische Romereis was dus vooral een intellectuele onderneming. Historiografisch heeft de zuidwaartse geleerdenreis door Nederlanders na het eerste kwart van de 17e eeuw niet veel aandacht gekregen. In het Nederlandse collectieve geheugen was de Republiek in haar Gouden Eeuw groot in calvinisme, overzeese handel, schilderkunst en (natuur)filosofie. In dat beeld is voor de eruditie en de klassieke cultuur van het Roomse Zuid-Europa weinig plaats.3 Toch waren ook toen nog Nederlandse regenten gefascineerd door de Oudheid, en bleef de universiteit een bolwerk van de klassieken. Exponenten van de Nederlandse elite bleven naar het zuiden trekken. In deze bijdrage zal een eerste verkenning plaatsvinden van de reis naar Rome die Hendrik Copes (†1708), een schepen van Den Bosch, in 1695-’96 maakte.4 We gebruiken de brieven die Copes uitwisselde met zijn jeugdvriend Gijsbert Cuper (1644-1716), een staatsman en internationaal befaamde geleerde uit Deventer. Dit is een rijke correspondentie, die tot nu toe niet of nauwelijks is bekeken. Copes is interessant, omdat deze onbekende stadsbestuurder zeer makkelijk aansluiting blijkt te hebben
116
gevonden met de Romeinse intellectuele elite, zoals we zullen zien. Dit maakt nieuwsgierig naar de intensiteit van contacten tussen Nederlandse en Italiaanse geleerden eind 17e eeuw. Wat kwamen de Nederlanders in Rome doen? Hoe kwamen ze aan hun contacten? Waren de evidente religieuze verschillen problematisch? Zeventiende-eeuwse Nederlandse intellectuelen in Italië Twee zaken onderscheiden de geleerdenreis naar Rome in de tweede helft van de 17e eeuw van de voorgaande periodes. Ten eerste was de Nederlandse Republiek inmiddels uitgegroeid tot een internationale grootmacht. Dit ging gepaard met een forse ontwikkeling van de intellectuele infrastructuur. Nederlandse universiteiten waren vermaard, de Nederlandse boekproductie had de dominante positie van 16e-eeuws Venetië en Bazel overgenomen, en aan het einde van de eeuw kwamen daar de geleerde tijdschriften bij.5 Nederlanders die naar Italië reisden, waren niet meer nomaden uit de culturele woestenij, maar volwaardige gesprekspartners in internationale debatten. Een tweede verschil was dat de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 2: Anthony van Zijlvelt, Jacob Gronovius, 1693, gravure, 228 x 168 mm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-P-1937-906.
vertegenwoordigers van de Nederlandse elite vaak verbonden waren met de calvinistische Publieke Kerk. Dit was niet meer een clandestiene groep militante activisten, maar een de facto erkende concurrent van de Kerk van Rome. Dit hoefde niet problematisch te zijn; protestantse Nederlanders reisden vrijelijk rond.6 Tegelijkertijd zijn er wel latente spanningen merkbaar, bijvoorbeeld tussen de Romereizigers en het bezorgde thuisfront. Van beide tendensen, zowel de intellectuele zelfverzekerdheid van Nederlandse geleerden, als het incidentele ongemak opgeroepen door confessionele verschillen, zullen we voorbeelden tegenkomen. Nederlandse geleerden die eind 17e eeuw naar Rome trokken, waren intellectuele erfgenamen van de generatie humanisten die faam verwierven als studenten van Josephus Justus Scaliger (1540-1609): Hugo Grotius (15831645), Petrus Cunaeus (1586-1638) en Daniel Heinsius (1580-1655).7 Deze geleerden vertegenwoordigen wat als een hoogtepunt wordt beschouwd in de Nederlandse filologie en de oudheidkunde, maar ze waren zelf
Fig. 1: het Hylaspaneel uit de Basilica van Iunius Bassus met, onderaan, de Egyptianiserende scène.
nauwelijks op Zuid-Europa georiënteerd. Zij leidden op hun beurt nieuwe generaties classici op, die onder moderne historici minder bekend zijn, maar nog steeds Europese faam genoten, en bovendien weer vaker richting Italië reisden. Van Daniël Heinsius, een vermaard literator, laat zich zelfs een intellectuele stamboom reconstrueren die eind 17e eeuw leidt naar Hendrik Copes, onze Bossche magistraat. Heinsius’ zoon, de diplomaat Nicolaas Heinsius (1620-1681), trad aan het einde van de Dertigjarige Oorlog in de voetsporen van zijn vriend Johann Friedrich Gronovius (1611-1671), die in 1640-’41 naar Frankrijk
Fig. 1: Jan Maurits Quinkhard naar Abraham de Blois, Nicolaas Heinsius I (1620-81), 1723-1771, olieverf op blik, 110 x 95 mm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-4593.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
117
Fig. 3: Jan de Baen, Gisbert Cuper (1644-1716), 1681-1689, olieverf op doek, 133 x 112 cm. Deventer, Deventer Musea, inv.nr. H2010-0090.
bezichtigen. Aan een vriend in Pisa, hoogleraar in de retorica Gaudenzio Paganini (1595-1649), beschreef Heinsius zijn impressies van Rome. Hij was onder de indruk van de antieke monumenten. De geleerden die hij ontmoette, vielen hem echter tegen. Hij lijkt in de luie sfeer van de stad zelf aan langdurige landerigheid te hebben geleden. Toen hij in het voorjaar van 1647 naar Napels kon doorreizen, hervond hij daar zijn werklust – in de zomer bruut verstoord door de volksopstand tegen het Spaanse bewind, geleid door de viskoper Masaniello.9 Behalve materiaal voor emendaties in edities van Ovidius en Claudianus, hield Heinsius jr. aan zijn reis contacten over die hem de rest van zijn leven geïnformeerd hielden over nieuwtjes in de Italiaanse letteren. Nog in 1674, toen hij zijn laatste jaren doorbracht in Vianen, ontving hij een gedetailleerd verslag van de ontdekking van een graftombe bij de vierde mijl van de Via Flaminia. De brief bevatte uitvoerige beschrijvingen van de wandschilderingen van de grafkamer, die een aristocratische figuur voorstelden,
Fig. 4: Anoniem, Rafaello Fabretti, 18e eeuws, reproductie in waterverf, inkt en zwart krijt van portretgravure uit: Giovanni Mario Crescimbeni e.a., Le vite degli Arcadi illustri scritte da diversi autori, 4 vols (Rome: A. de’ Rossi, 17081727), vol. I, tussen pp. 88 en 89. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, inv.nr. PORT-00105869-01.
118
en Italië was gereisd. Nicolaas Heinsius trok, ondanks zijn zwakke gestel, in 1646 van Parijs via Lyon naar Florence en bereikte aan het einde van dat jaar Rome. Uit brieven die hij met zijn vader uitwisselde, blijkt dat de vader niet gerust was op de goede afloop. Hij was bezorgd om de gezondheid van zijn zoon, maar ook om diens zielenheil. Er waren genoeg precedenten van protestanten die zich uiteindelijk hadden bekeerd.8 Heinsius jr. liet zich echter aan confessioneel partijschap weinig gelegen liggen. Hij deed zich voor als Vlaming en lijkt religieuze kwesties uit te weg te zijn gegaan. Zijn interesse betrof de Oudheid en hij deed wat hem het beste lag: bibliotheken bezoeken en oudheden
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
geflankeerd door Mercurius en Apollo en omringd door mythologische emblemen en historische scènes.10 In die tijd was het de beurt aan Jacob Gronovius (1645-1716), de zoon van Johann Friedrich, om te profiteren van de door zijn vader en Heinsius jr. gelegde contacten, onder andere met de Florentijnse bibliothecaris Antonio Magliabechi (1633-1714). In 1674 werd Gronovius jr., met hulp van Magliabechi, zelfs korte tijd hoogleraar in Pisa.11 Hij was echter niet gezegend met de diplomatieke gaven van Heinsius jr. Binnen enkele maanden moest hij Toscane halsoverkop verlaten. De reden van zijn overhaaste vertrek is niet bekend. Magliabechi zinspeelde op tegenwerking van jaloerse Toscaanse hovelingen.12 De moderne historica Pina Totaro heeft geopperd dat Gronovius weigerde zich te laten bekeren tot het katholicisme.13 Mogelijk speelde Gronovius’ twistzieke karakter hem parten. Zijn bijnaam was Grunnovius, ‘Van Grom’. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting in een polemiek die hij tussen 1680 en 1686 voerde met Raffaello Fabretti (1620-1700), een oudheidkundige uit Urbino die zich in 1673 als protegé van kardinaal Gaspare Carpegna (16251714) in Rome had gevestigd. Gronovius meende Fabretti te kunnen verbeteren in de topografie van Lazio, waarop de twee onverkwikkelijkheden begonnen uit te wisselen. Faber rusticus, ‘boerse arbeider’, noemde Gronovius de Italiaanse geleerde.14 Hieronder zullen we zien dat Gronovius’ onbehouwen manier van doen in Italië ook een volgende generatie niet onberoerd zou laten.
reis voor vroegmoderne Nederlanders: de angst voor het virus van de paapse afgoderij, enerzijds, en de honger naar nieuwe oudheidkundige ontdekkingen, anderzijds. Cuper was verrast door Copes’ plotselinge vertrek, maar hij maakte van de gelegenheid gebruik om Copes te vragen enkele penvrienden in Italië voor hem te groeten – onder wie de oudheidkundige Fabretti.16 Cuper was zelf nooit verder gereisd dan Parijs – nota bene in het gezelschap van Copes – maar had wel een indrukwekkende lijst correspondenten, onder meer op het Italiaanse schiereiland.17 Voor met name die laatsten had hij weer kunnen aanhaken bij de contacten die Heinsius jr. en Gronovius jr. in de Italiaanse geleerdenwereld hadden gelegd. Zo
Fig. 5: Anoniem, Giovanni Giustino Ciampini, 18e eeuws, reproductie in waterverf en inkt van portretgravure uit: Giovanni Mario Crescimbeni e.a., Le vite degli Arcadi illustri scritte da diversi autori, 4 vols (Rome: A. de’ Rossi, 1708-1727), vol. II, tussen pp. 184 en 195. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, inv.nr. PORT00142867-01.
Copes in het pauselijke Rome Op 10 augustus 1695 ontving Gijsbert Cuper uit Bologna een brief van zijn jeugdvriend Hendrik Copes. De Bosschenaar was al maanden onderweg, nadat hij halsoverkop uit de Nederlandse Republiek was vertrokken.15 Cupers correspondentie met deze onopvallende stadsbestuurder toont precies de ambiguïteit van de Rome-
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
119
had Fabretti tijdens zijn polemiek met Gronovius jr. op gegeven moment Cuper kunnen inschakelen als Nederlandse bondgenoot.18 Cuper spoorde nu zijn oude vriend Copes aan om, wanneer deze in Rome kwam, Fabretti namens hem eer te bewijzen. In december 1695 kwam Copes in Rome aan. In een brief aan Cuper deed hij geheimzinnig over de redenen voor zijn overhaaste vertrek uit de Nederlandse Republiek. Hij meldde ook dat hij ziek was geweest. Vanaf de eerste dag dat hij in Rome was aangekomen, was hij vanwege de bedorven lucht ziek geweest ‘in lichaam en geest’. Het ergste was echter voorbij en hij stelde vertrouwen in God, ‘Driemaal de Beste en Grootste’. Van de details zou hij Cuper later nog op de hoogte stellen.19 Vervolgens beschreef Copes in geuren en kleuren een processie die hij had bijgewoond. De optocht was bij gelegenheid van een Cappella Papale, een bijeenkomst die één of twee keer per maand plaatsvond. Er heerste deze keer grote opwinding, want het vermoeden bestond dat de paus, Innocentius XII, nieuwe kardinaals ging creëren. De bestaande kardinaals zaten in spanning af te wachten, toen de Innocentius de formule uitsprak: ‘Habetis Fratres’ (‘Jullie hebben Broeders’). Vervolgens gaf hij een lijst aan één van de kardinaals, met daarop de namen van de nieuw gecreëerde kardinaals. Onmiddellijk werden boden uitgezonden om de Christelijke vorsten van het nieuws op de hoogte te stellen. Daarna gingen de vijf nieuwe kardinaals die in de stad aanwezig waren, naar het pauselijke paleis op het Quirinaal, waar ze de rode kap in ontvangst namen. De hele stad was uitgelaten.20 Uit Cupers antwoord op Copes’s berichten blijkt in de eerste plaats afkeer en bezorgdheid. Er klinkt oprechte ontsteltenis door in de woorden van Cuper:
120
‘Meerdere keren heb ik het begin van je brief gelezen, en in welke ernstige overpeinzingen ben ik wel niet gestort! Zal ik spreken of zwijgen? Onze vriendschap en de intimiteit, die ons sinds onze vroegste jeugd ten nauwste heeft verbonden, eisen toch dat ik me uitspreek. Je formuleringen verzekeren mij er nagenoeg van, evenals anderen aan wie ik je brief heb laten lezen, dat verwarring zich in je geweten heeft genesteld, en dat je wankelt in de waarheid van ons geloof, en haar in twijfel trekt.’21 Het feit dat Copes niet wilde zeggen waarom hij was vertrokken, dat hij zinspeelde op hoe Rome hem geestelijk ziek had gemaakt, maar hoe hij inmiddels ook weer was genezen: het deed het ergste vermoeden. Cuper vreesde dat Copes wilde overgaan naar de Kerk van Rome. Of Copes dan niet besefte dat God zich wenste te laten eren door een zuivere geest, en niet door ceremonies en rituelen! Als de Romeinse eredienst noodzakelijk was voor het zielenheil, dan had Christus het toch maar slecht voorgehad met de protestanten.22 Copes waardeerde de zorgen van zijn vrienden, maar hij was ook wat ontstemd dat er aan zijn standvastigheid in het gereformeerde geloof werd getwijfeld. ‘Ik smeek je, alleredelste Cuper, geloof me dat ik er nooit aan heb gedacht van religie te veranderen. Hoewel in Italië geen gebrek is aan verlokkingen die de mensen kunnen verleiden, ze hebben bij mij – dank zij aan God en Christus de Verlosser – nooit iets teweeg kunnen brengen!’23 Hiermee lijkt de lucht geklaard te zijn. De rest van het voorjaar en de zomer die Copes doorbracht in Rome, schreef hij met Cuper vooral over oudheden, en over hun kennissen met wie zij deze bestudeerden. Copes en de Oudheid De brief waarin Copes de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
kardinaalscreatie beschreef, bevat enkele aanknopingspunten voor het intellectuele milieu waarin Copes zich begaf. Onder de nieuwe kardinaals was Enrico Noris (1631-1704), een augustijn uit Verona, die enige controverse had veroorzaakt met zijn Historia Pelagiana (1673).24 De augustijnen waren in deze jaren in verlegenheid gebracht door het vooral in Frankrijk opkomende jansenisme. Deze stroming legde de nadruk op de erfzonde, in navolging van de theologie van Augustinus. De beweging neigde tot strenge ascese, stond kerkpolitiek meestal tegenover de jezuïeten, en zou als een calviniserende trend binnen de katholieke kerk kunnen worden omschreven.25 Noris behoorde met zijn Historia Pelagiana tot de augustijnen die poogden een ‘derde weg’ te ontwerpen, die recht deed aan de theologische argumenten van de jansenisten, maar acceptabel was voor de pauselijke curie. Noris was een vooraanstaand geleerde en Cuper stond al enkele jaren met hem in contact.26 Ondanks zijn afkeuring van het Romeinse ritueel, was Cuper verheugd om te lezen dat Noris kardinaal was gecreëerd – hoewel hij bang was dat de prelaat geen tijd meer zou hebben om nog met zijn Deventer pennevriend te corresponderen (deze angst bleek terecht). Cuper vroeg Copes, als hij de kersverse kardinaal een bezoek zou brengen, namens Cuper respect te betuigen.27 Een tweede persoon met wie Copes omgang had, was Raffaello Fabretti, die we al hebben ontmoet als één van de correspondenten van Cuper, en als vijand van Gronovius. Fabretti had naam gemaakt met een werk over de aquaducten, met daarin verhandelingen over de topografie van Lazio in antieke bronnen.28 Internationaal keken geleerden halsreikend uit naar een editie van zijn epigrafische verzameling. Uiteindelijk publiceerde Fabretti in 1699, kort voor zijn dood, deze belangrijke aanvulling op het standaardwerk van Janus Gruterus (Inscriptiones antiquae totius orbis Romani,
1603).29 Uit Copes’ berichten uit Rome blijkt dat hij Fabretti opzocht in diens paleis in de Borgo, nabij het Vaticaan. Hij discussieerde met de oudheidkundige over de authenticiteit en interpretatie van antieke inscripties: ‘In het paleis van de vorst van Palestrina, gebouwd in de tijd van Urbanus VIII door kardinaal Francesco Barberini […] bevindt zich deze inscriptie, die nooit is gepubliceerd. De zeer geleerde Fabretti twijfelt erg of ze echt is en denkt dat ze incompleet is. Hij heeft een speciale verhandeling geschreven hierover, die hij mij heeft beloofd te laten lezen zodra hij deze terugontvangt.’30 Toen Copes Fabretti in Rome ontmoette, in 1696, was Fabretti al ver in de 70. Hij had zich teruggetrokken in Urbino en kwam nog maar zelden in Rome. Copes schildert hem als een mopperpot: Fabretti beklaagde zich over een pakket van Cuper dat in een schipbreuk verloren was gegaan, over de ongemakken van de ouderdom, en bovenal: over het gebrek aan hoffelijkheid van zijn tegenstander Gronovius. Copes had Fabretti verzekerd dat niemand Gronovius’ manier van doen goedkeurde. Copes waardeerde het als geleerden niet alleen erudiet maar ook beschaafd waren, en hun geschillen uitvochten door middel van onderlinge eerbetonen. Dit beviel Fabretti zozeer, dat hij prompt Coper vroeg als arbiter op te treden in hun meningsverschil. Deze had echter helemaal geen zin te bemiddelen tussen de cholerische Fabretti en de ruziezoeker Gronovius.31 Desondanks was Fabretti een belangrijke exponent van de heroplevende belangstelling voor de materiële resten van de Oudheid. Hij behoorde tot een kring geleerden die in het laatste kwart van de 17e eeuw verantwoordelijk was voor een intellectuele bloeiperiode in Rome. Eén van de leidende personages in deze kring was Giovanni Giustino Ciampini (1633-1698). En juist Ciampini’s naam komt in Copes’ brieven nog het meeste voor.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
121
Fig. 6: Reproducties van inscripties uit het paleis van Giovanni Giustino Ciampini, na diens dood opgestuurd naar Hendrik Copes, en gekopieerd door Gijsbert Cuper. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, inv.nr. KB 72 C 38 f045v.
Al in zijn eerste bericht aan Cuper vanuit Rome maakte Copes gewag van inscripties die hij had gezien in Ciampini’s huis, achter de S. Agnese in Agone aan het Piazza Navona.32 Later rapporteerde hij over een bijeenkomst bij Ciampini aan huis: ‘Toen gisteren het verlangen bestond te spreken over jou, in de studio zoals de Italianen de plaats noemen waar onder leiding van Ciampini bijeenkomsten zijn van hen die het gezonde verstand en de letteren cultiveren.’33 Ciampini was een ambitieuze curiaal die zich ten doel stelde roem te oogsten in het intellectuele leven in Rome. Hij was initiator van twee academies: de Conferenza dei Concili, die vanaf 1671 kritisch onderzoek verrichtte naar de geschiedenis van de oecumenische concilies, en de Accademia Fisicomatematica, een groep die zich toelegde op de experimentele natuurstudie, naast epigrafie en andere oudheidkundige disciplines.34 Copes was waarschijnlijk getuige van een vergadering van deze laatste, of een overblijfsel ervan (de Conferenza dei Concili was al kort na haar oprichting ingekapseld door de Congregatio de Propaganda Fide; de Accademia Fisico-matematica verloor in de 1690 geleidelijk aan vitaliteit). De habitués van de Accademia Fisicomatematica deden astronomische waarnemingen, onderzochten het vacuüm en experimenteerden met chemicaliën. Binnen de groep waren sympathisanten van het copernicanisme en het atomisme, onder wie Ciampini zelf. Gottfried Wilhelm Leibniz (16461716) had in 1689 de Accademia Fisicomatematica bezocht, deelgenomen aan experimenten, en was opgenomen in de gelederen van het genootschap. De nauwste betrekkingen met Leibniz onderhield de geestelijke, archeoloog en astronoom Francesco Bianchini (16621729) uit Verona, die later plaatsnam in een commissie voor kalenderhervorming
122
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
onder leiding van kardinaal Noris. Hun werk resulteerde in de welbekende meridiaan in de Santa Maria degli Angeli.35 Kortom, de groep speelde misschien niet direct een voortrekkersrol in de internationale wetenschap, maar fungeerde zeker als een broedplaats voor nieuwe intellectuele ontwikkelingen in het hart van de katholieke wereld.36 Cuper vroeg Copes de warme groeten over te brengen aan Ciampini, wiens publicaties hij tot nu toe steeds had aangeschaft zodra de gelegenheid zich voordeed.37 Later vroeg hij Copes nog een brief door te spelen aan Ciampini, waarin hij liet doorschemeren dat hij graag wilde worden toegelaten als corresponderend lid van diens Romeinse genootschap.38
Het is onbekend of hier ooit gehoor aan is gegeven. Een briefwisseling tussen Ciampini en Cuper is niet op gang gekomen. Twee jaar later stierf de Romeinse curiaal aan vergiftiging door kwikdampen, het gevolg van zijn experimenteerlust.39
Fig. 7: Tekeningen van antieke sculptuur, niet ge誰dentificeerd, waarschijnlijk door Hendrik Copes opgestuurd aan Gijsbert Cuper. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, inv.nr. KB 72 C 38 f217r.
In weerwil van hun natuurwetenschappelijke interesses, waren Ciampini, Fabretti en Noris voor onze Nederlanders in de eerste plaats eminente representanten van het Romeinse culturele leven en daarmee mogelijke bronnen van oudheidkundig materiaal. Copes stuurde Cuper voortdurend afschriften van inscripties die hij aantrof in de paleizen die hij bezocht. Zelfs toen zijn zieke lichaam het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
123
nauwelijks toestond, sleepte hij zich nog door Rome om voor Cuper inscripties te verzamelen: ‘Ik ga geheel op in het overschrijven van antieke inscripties, hoewel ik er nauwelijks in slaag mijn slappe zieke lichaam op mijn voeten voort te slepen, of mij af en toe op te richten naar de geveltop van die plaatsen waar ze worden aangetroffen.’40 Behalve in de woningen van Ciampini en Fabretti, noteerde Copes bijvoorbeeld inscripties in het Palazzo Barberini, in de woning van de heren De Bussi bij de Sint Pieter, in de Villa Medici op de Pincio, in het paleis in de Villa Borghese, in de woning van kardinaal Nerli bij de Quattro Fontane, en in het Palazzo Giustiniani.41 In 1699, een jaar na de dood van Ciampini, ontving Copes nog een forse serie inscripties die de Romeinse geleerde in zijn paleis had gehad.42 Hij stuurde deze meteen door naar Cuper. Als wederdienst deed Cuper zijn vriend 64 pagina’s aan commentaar toekomen, waarin hij alle inscripties besprak – dat wil zeggen, alle 103 antieke inscripties, maar niet de ene vroegmoderne die Copes nog had toegevoegd. Deze steen eerde Gregorius XI, die het pauselijke hof in 1377 uit Avignon liet terugkeren naar Rome, en was geplaatst in 1584, onder Gregorius XIII, in de volle Contrareformatie. Het is tekenend dat Cuper zich enthousiast boog over de Romeinse resten van de Oudheid, maar contrareformatorisch materiaal negeerde.43 Besluit Copes was een welkome bezoeker in Rome, evenals in de andere Italiaanse steden die hij aandeed. In juni 1696, toen Copes al op de terugweg was, liet Magliabechi aan Cuper weten dat diens vriend overal een uitstekende indruk had achtergelaten – anders dan Jacobus Gronovius, die door Magliabechi overigens ook met alle egards werd bejegend.44 Copes is slechts één voorbeeld van hoe bemiddelde Nederlanders
124
eind 17e eeuw niet alleen betrekkelijk makkelijk naar Rome konden reizen, maar daar ook volop aan het culturele leven konden deelnemen – mede doordat ze gebruik konden maken van de contacten die door eerdere generaties Nederlanders waren gelegd. Johan de Witt jr. (1662-1701), de zoon van de raadspensionaris die in 1672 slachtoffer werd van een lynchpartij, keerde in 1690 uit Italië terug. Zijn geleerde Nederlandse vrienden keken uit naar wat hij allemaal aan boeken, handschriften en oudheden mee terug zou nemen, onder andere uit Rome.45 Jacob Tollius (1633-1696), voormalig secretaris van Nicolaas Heinsius, rector in Gouda en Leiden, en hoogleraar in Düsseldorf, zwierf jaren door Italië en vond dan eens hier, dan eens daar emplooi – in Rome, in Padua, in Napels (na zijn terugkeer in de Republiek stierf hij binnen korte tijd berooid).46 Overigens was Tollius pas naar Italië vertrokken nadat hij zich tot het katholieke geloof had bekeerd. Zoals we zagen, was confessioneel partijschap beslist niet doorslaggevend voor een al of niet succesvol verblijf in Rome. Voor Copes lijkt religie geen factor van belang geweest te zijn – anders dan voor de achterblijvers die zich zorgen maakten om zijn zielenheil, zoals ook Daniël Heinsius zich zorgen maakte om zijn zoon. De precedenten ontbraken niet, zoals het beruchte geval van de regentenzoon Albert Burgh (1650-1708), die zich in 1675 in Rome liet bekeren tot het Roomse geloof, waarna hij enkele vruchteloze pogingen deed om zijn voormalige vriend Benedictus de Spinoza (1632-1677) te overreden hetzelfde te doen.47 Maar de protestantse Copes lijkt in Rome goed te hebben gedijd, voor zover hij niet ziek was. Ook Heinsius jr. aardde goed in Rome zonder zich druk te maken om zijn geloof – behalve dat ook hij last had van zijn gezondheid, en niet onder de indruk was van het intellectuele klimaat. Dit laatste was voor Copes niet het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
geval. De Bosschenaar begaf zich in Rome in een kring die een centrale rol speelde in een tijdelijke opleving van het culturele en intellectuele leven van de pauselijke stad.48 Zijn gespreksgenoten waren zonder uitzondering geestelijken die zich inspanden om studie van cultuur en natuur op moderne leest te schoeien. Fabretti was een gevierd oudheidkundige, kardinaal Noris was een augustijn die tegen het jansenisme aanschurkte, en Ciampini was een spil in het Romeinse experimentele natuurfilosofische en historische onderzoek. Zij waren bevriend met Bianchini en Leibniz, die op internationaal niveau deelnamen aan debatten over filosofie, wiskunde, astronomie en geschiedenis. Copes’ correspondentie met Cuper geeft zo een inkijkje in de interculturele activiteiten van laat-humanisten met universalistische aspiraties, die het verdienen nader onderzocht te worden.
1. P. Dibon en F. Waquet, Johannes Fredericus Gronovius, pèlerin de la république des lettres: recherches sur le voyage savant au XVIIe siècle (Genève 1984). 2. J. Black, Italy and the Grand Tour (New Haven, CT 2003), 1-16; M.G. Brennan (ed.) The Origins of the Grand Tour: the Travels of Robert Montagu, Lord Mandeville (1649-1654), William Hammond (16551658), Banaster Maynard (1660-1663) (London 2004) 7. 3. J. Price, Dutch Culture in the Golden Age (Londen 2011) 154-159, laat de bloeitijd van het humanisme tot halverwege de 17e eeuw lopen; M. Prak, The Dutch Republic in the Seventeenth Century: the Golden Age, vert. D.L. Webb (Cambridge 2005) 222-250, besteedt überhaupt geen aandacht aan het humanisme. 4. Naar Hendrik Copes is nauwelijks tot geen studie verricht. ‘Copes (Hendrik)’ in: A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden III 705-706. 5. Price (2011) 159-163. 6. G. Verhoeven, ‘Calvinist Pilgrimages and Popish Encounters: Religious Identity and Sacred Space on the Grand Tour (1598-1685)’, Journal of Social History 43 (2010) 615-634. 7. Zie voor deze ‘Leidse kring’: M. Somos, Secularisation and the Leiden Circle (Leiden 2011). 8. A.H. Kan, ‘Nicolaas Heinsius in Italie (16461648)’, Onze Eeuw 14 (1914) 361-389 (373-377). 9. Ibid. 10. A. Magliabechi aan N. Heinsius, Florence, 17 April 1674, UBL ms. BUR F 8. 11. P. Totaro, ‘Libri e circolazione libraria nelle lettere di Antonio Magliabechi a corrispondenti olandesi’, Lexicon Philosophicum 10 (1999) 173-196 (183-185); Jacob Gronovius, Journaal eenes verblijfs in Italie, UBL ms. LTK 860, f. 3ro. 12. A. Magliabechi aan N. Heinsius, Florence, 15 february 1673 [maar: 1674], UBL, ms. BUR F 8; A. Magliabechi aan N. Heinsius, Florence, 25 september 1674, UBL, ms. BUR F 8. Vgl. H. van Veen en A. McCormick, Tuscany and the Low Countries: an Introduction to the Sources and an Inventory of Four Florentine Libraries (Florence 1984) 30. 13. Totaro (1999) 185. 14. M. Ceresa, ‘Noris, Enrico’ in: Dizionario biografico degli italiani 43 (1993); I. Herklotz, ‘Bellori, Fabretti and Trajan’s column’ in: J. Bell en T. Willette (eds.) Art History in the Age of Bellori. Scholarship and Cultural Politics in Seventeenth-Century Rome (Cambridge 2002) 128-144. 15. De eerste brief die Copes aan Cuper stuurt uit Italië (Bologna), dateert van 10 augustus 1695: H. Copes aan G. Cuper, 10 augustus 1695, KB ms 72 C 38, f. 197ro-197vo. Ruim een jaar later was hij weer terug in Den Bosch: H. Copes aan G. Cuper, 12 september 1696, KB ms 72 C 38, f. 240ro 16. H. Copes aan G. Cuper, 10 augustus 1695, KB ms 72 C 38, ff. 197ro-197vo; G. Cuper aan H. Copes, 11 september 1695, KB ms 72 C 38, ff. 199ro-201vo. 17. Over Cupers internationale contacten: B. Chen, ‘Digging for Antiquities with Diplomats: Gisbert Cuper (1644-1716) and his Social Capital’, Republics of Letters: A Journal for the Study of Knowledge, Politics, and the Arts 1.1 (May 1, 2009): http://rofl.stanford.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
125
edu/node/36; idem, ‘Politics and letters: Gisbert Cuper as a servant of two republics’ in: M. Keblusek and B. Noldus (eds.) Double Agents: Cultural and Political Brokerage in Early Modern Europe (Leiden en Boston 2011) 71-93. 18. R. Fabretti aan G. Cuper, Rome, 13 januari 1685; Id. aan Id., Rome, 13 november 1685; Id. aan Id., Rome, 20 july 1686; G. Cuper aan R. Fabretti, Den Haag, 13 juni 1686; Id. aan Id., Den Haag, 22 november 1686, KB, ms. 72 D 3, ff. 77r-78r; 82r-83r; 87r-90v. 19. H. Copes aan G. Cuper, 17 december 1695, KB ms 72 C 38, f. 202ro. 20. H. Copes aan G. Cuper, 17 december 1695, KB ms 72 C 38, ff. 202vo-203vo. 21. ‘plus semel hoc epistolae tuae caput legi, et nescio in quobus gravibus cogitationibus continuo fuerim versatus. Eloquar an sileam? et illud quidem me facere debere exigit amicitia nostra et familiaritas, quae inter nos conjunctissima fuit a prima adolescentia. illae loquendi formulae mihi aliisque, cum quibus litteras tuas communicavi, fere persuadent, conscientiae tuae scrupulum esse injectum, et videri te veritate religionis nostrae ambigere, illamque in dubium vocare.’ G. Cuper aan H. Copes, 1 februari 1696, KB ms. 72 C 38, f. 205vo. 22. G. Cuper aan H. Copes, 1 februari 1696, KB ms. 72 C 38, ff. 205ro-206ro. 23. ‘Illud precor Amplissime Cupere, credas me nunquam de mutanda Religione cogitasse, et quamvis non desint Italis illecebrae ad Homines pelliciendos, illae sint Deo et Salvatori Christo gratiae nunquam apud me aliquid potuerunt operari’, H. Copes aan G. Cuper, 15 maart 1696, KB ms. 72 C 38, f. 207ro 24. H. Copes aan G. Cuper, 17 december 1695, KB ms 72 C 38, f. 203ro; M.P. Donato, ‘Noris, Enrico’ in: Dizionario biografico degli italiani 78 (2013). 25. Th. O’Connor, ‘Jansenism’ in: W. Doyle (ed.) The Oxford Handbook of the Ancien Régime (Oxford 2012) 318-336. 26. Cupers correspondentie met Noris in: KB ms 72 D 3 ff. 1ro-27vo. 27. G. Cuper aan H. Copes, 1 februari 1696, KB ms 72 C 38, ff. 206ro-206vo. 28. I. Herklotz, ‘Bellori, Fabretti and Trajan’s column’ in: J. Bell en T. Willette (eds.) Art History in the Age of Bellori. Scholarship and Cultural Politics in Seventeenth-Century Rome (Cambridge 2002) 128-144; H.B. Evans, Aqueduct Hunting in the Seventeenth Century: Raffaello Fabretti’s De aquis et aquaeductibus veteris Romae (Ann Arbor, MI 2002). 29. R. Fabretti Inscriptionum antiquarum quae in aedibus paternis asservantur explicatio et additamentum (Rome 1699). 30. ‘In Palatio Principis Palestrinae, quod tempore Urbani Octavi exstructum est a Cardinale Francisco Barbarino […] Invenitur haec Inscriptio, quae, nunquam edita est, et quam genuinam esse Valde Dubitat Doctissimus Fabrettus, qui eam etiam putat esse mutilam, et de ea composuit specialem dissertationem, cujus lectionem mihi promisit se concessurum, quam primum eam reperisset.’, H. Copes aan G. Cuper, 15 maart 1696, KB ms 72 C 38, f. 209ro.
126
31. H. Copes aan G. Cuper, 15 april 1696, KB ms 72 C 38, ff. 234vo-235ro. 32. H. Copes aan G. Cuper, 17 december 1695, KB ms 72 C 38, ff. 203vo-204ro. 33. ‘cum heri in Studio[,] ita vocant Itali locum ubi bonae mentis et Litterarum cultores apud Elegantissimum Ciampinum conveniunt, de te fieret sermo omnes desiderabant’, H. Copes aan G. Cuper, 15 mei 1696, KB ms 72 C 38, f. 220ro 34. S. Grassi Fiorentino, ‘Ciampini, Giovanni Giustino’ in: Dizionario biografico degli italiani 25 (1981); V. Ferrone Scienza Natura Religione. Mondo newtoniano e cultura italiana nel primo Settecento (Napels 1982) 11-23; W.E. Knowles Middleton, ‘Science in Rome, 1675-1700, and the Accademia Fisicomatematica of Giovanni Giustino Ciampini’ The British Journal for the History of Science 8 (1975) 138-154. 35. J.L. Heilbron The Sun in the Church: Cathedrals as Solar Observatories (Cambridge 1999) 144-155. 36. Ferrone (1982) 40-47. 37. G. Cuper aan H. Copes, 1 februari 1696, KB ms. 72 C 38, ff. 206vo. 38. H. Copes aan G. Cuper, 15 mei 1696, KB ms 72 C 38, f. 220ro; G. Cuper aan H. Copes, 6 juni 1696, KB ms 72 C 38, f. 207vo; G. Cuper aan G.G. Ciampini, 39. Knowles Middleton (1975) 143. 40. ‘totus sum in describendis Antiquis Inscriptionibus, quamvis pedibus aeger vix corpus languidum, trahere possim, et aliquando ascendere ad fastigium illorum locorum ubi reperiuntur.’, H. Copes aan G. Cuper, 5 april 1696, KB ms 72 C 38, f. 214ro. 41. Zie voor de voorbeelden KB ms 72 C 38, 209ro, 214ro-215vo, 220ro-220vo, 221vo, 222ro, 228ro. 42. H. Copes aan G. Cuper, 30 september 1699, KB ms 72 C 38, f. 260vo. 43. KB ms 72 C 19, ff. 43ro-80vo (steen uit 1584 op f. 48ro). 44. A. Magliabechi aan G. Cuper, 20 juni 1696, KB ms 72 D 10, f. 116ro. 45. N. Japikse, ‘Witt, (Johan de) (6)’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek III, cc. 14681469; J.G. Graevius aan G. Burnet, 4 juni 1690, UBU ms 1678, p. 62. 46. A. Magliabechi aan G. Cuper, 17 januari 1687, KB ms 72 D 10, f. 28ro; idem aan idem, 8 oktober 1690, ibid., f. 49vo; idem aan idem, 24 november 1691, ibid., f. 58ro; idem aan idem, 8 december 1691, ibid., f. 62vo; P.J. Blok, ‘Tollius (Jacobus)’ in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek V, c. 951. 47. J. Israel, Radical Enlightenment: Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750 (Oxford 2001) 224-225. 48. Zie hiervoor ook H. Gross, Rome in the Age of Enlightenment: the post-Tridentine syndrome and the ancien regime (Cambridge 1990). Afbeeldingen: Fig. 1: Rijksmuseum (https://www.rijksmuseum.nl/ nl/collectie/SK-A-4593) Fig, 2: Rijkmuseum (https://www.rijksmuseum.nl/ nl/collectie/RP-P-1937-906) Fig. 3: Wikimedia Commons (https://commons. wikimedia.org/wiki/File:Jan_de_Baen_(16331702)_-_Portrait_of_Gisbert_Cuper_and_Aleida_
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
van_Suchtelen.jpg) Fig. 4: : Ă–sterreichische Nationalbibliothek (http:// www.bildarchivaustria.at/Preview/7928970.jpg) (geraadpleegd via: europeana.eu) Fig. 5: Ă–sterreichische Nationalbibliothek (http:// www.bildarchivaustria.at/Preview/9061363.jpg) (geraadpleegd via: europeana.eu) Fig. 6/7: Koninklijke Bibliotheek (gepubliceerd met toestemming)
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
127
Bewondering
en/of
afschuw:
k u n s t e n a a r s e n g e l e e r d e n h e t 1 9 e - e e u w s e R o m e
i n
Floris Meens
H
et thema ‘reizen naar Rome’ voert al gauw naar de beroemde dagboekaantekening van Johann Wolfgang von Goethe, die na het bereiken van de Eeuwige Stad op 1 november 1786 noteerde: ‘Ja, eindelijk ben ik in deze hoofdstad der wereld aangekomen!’1 Goethe’s aantekening verraadt hoezeer hij van Rome had gedroomd en laat zien dat de stad een bijzondere betekenis had in het collectieve bewustzijn, zelfs, of misschien wel juist van hen die er nooit geweest waren. Veel minder bekend, maar daarom niet minder boeiend, zijn de observaties die de Duitse schrijver in het vervolg van zijn reisverslag doet. In eerste instantie lijken zijn gedroomde verwachtingen uit te komen: ‘Alle dromen van mijn jeugd komen nu tot leven, de eerste kopergravures die ik me kan herinneren (…), zie ik nu in werkelijkheid, en alles wat ik al lang kende van schilderijen en tekeningen, etsen en houtsneden, van modellen in gips en kurk, staat nu voor mijn ogen bijeen; overal waar ik kom, stuit ik op iets bekends in een nieuwe wereld, het is allemaal zoals ik me voorstelde, en tegelijk allemaal nieuw’.2 Maar al twee dagen na zijn aankomst is de eerste teleurstelling daar: ‘Een van de voornaamste beweegredenen om me naar Rome te haasten, (…), was het feest van Allerheiligen op 1 november; want, dacht ik, als elke heilige afzonderlijk al zoveel eer wordt bewezen, hoe zal het dan zijn als men hen allen eert. Maar hoe bedrogen kwam ik uit. Een in het oog vallend algemeen feest achtte de Roomse Kerk ongewenst (…)’.3 Goethe ontdekt gaandeweg dat er twee Rome’s zijn: dat van zijn dromen, waarin de antieke resten en de pracht en praal van het katholicisme domineren, en dat van de werkelijkheid, waarin deze tradities worden geconfronteerd met een nieuwe realiteit, die ook behoorlijk kon teleurstellen: ‘(…) men kan zich alleen in Rome op Rome voorbereiden. Wij moeten echter toegeven: het is een wrange en treurige zaak om het oude Rome uit het nieuwe los te peuteren, maar men moet het toch doen, in de hoop uiteindelijk peilloos diepe bevrediging te vinden’.4 Dat Goethe Rome en ook de rest van Italië bereisde, is weinig verwonderlijk: in zijn tijd was de Grand Tour nog vanzelfsprekend. Een interessante vraag is in hoeverre Rome ook in de 19e en vroege 20e eeuw nog een bijzondere verlokking vormde voor hen die er niet woonden. Een ontkennend antwoord ligt daarbij wellicht voor de hand: de traditie van de Grand Tour werd minder sterk en Rome maakte tussen 1815 en
128
1915 een woelige tijd door. De stad was tot 1870 het strijdtoneel van het Risorgimento, de lange (gewapende) strijd tussen zij die streefden naar een verenigd Italië met Rome, uiteraard, als hoofdstad, en de aanhangers van de Paus, die zijn wereldlijke macht in de Eeuwige Stad verdedigden. Na 1870, toen Rome inderdaad onderdeel werd van het nieuwe Koninkrijk, werd de stad, als onderdeel van de cultuurpolitiek van
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
de nieuwe machthebbers, ingrijpend getransformeerd, en werd zij bovendien geconfronteerd met een reeks (financiële) crises. Wie wil ontdekken of Rome desondanks bezoekers bleef aantrekken kan natuurlijk grasduinen in de (reis)dagboeken, brieven en memoires van diverse beroemdheden. Ik kies in deze bijdrage voor een minder steekproefsgewijze aanpak en concentreer mij op de gasten van Rome’s beroemdste salons tussen circa 1830 en 1915: die van Michelangelo Caetani (1804-1882) en zijn dochter Ersilia Caetani-Lovatelli (1840-1925). Aan de hand van de geschriften van hun bezoekers onderzoek ik op welke wijze de Eeuwige Stad een aantrekkingskracht uitoefende: was Rome voor deze reizigers vooral een droom, of bezochten zij de stad vanwege praktische redenen? In het verlengde daarvan ligt natuurlijk de vraag hoe deze Rome-gangers de stad ervoeren, en ook of hun ervaringen afweken van, dan wel aansloten bij hun verwachtingen. Michelangelo Caetani: een hertog met een imposante culturele bagage Michelangelo Caetani werd geboren op 20 maart 1804, als tweede van de in totaal zeven kinderen van Teresa de’ Rossi en Enrico Caetani. Hij was een telg uit een adellijk geslacht, dat, hoewel het in de middeleeuwen twee Pausen had voortgebracht, bekend stond als liberaal, een unicum onder de Romeinse adel. De hertog woonde in het nog altijd imposante Palazzo Caetani, gelegen aan de Via delle Botteghe Oscure, schuin tegenover Largo di Torre Argentina. Daar ontwikkelde Michelangelo zich tot een vooraanstaand politicus: hij onderhield banden met zowel de Kerk als de eenheidsstrijders, en ontwikkelde een geheel eigen politieke filosofie. Zijn
ideaal was een verenigd Koninkrijk Italië, waarin de Kerk haar rol als moreel kompas kon behouden. Hoewel hij kortstondig minister was, gaf hij zijn onafhankelijke positie nimmer op. Juist daardoor behield Caetani zijn autoriteit en aanzien: als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Romeinse adel kreeg hij na de machtsovername van de eenheidsstrijders in 1870 de leiding over zijn stad, en droeg hij de zeggenschap officieel over aan koning Vittorio Emanuele II. Caetani hechtte naast zijn politieke activiteiten waarde aan zijn kunstenaarschap. Hij had gestudeerd bij Rome’s beroemdste artiesten: de schilder Tomasso Minardi (1787-1871), en de beeldhouwers Bertel Thorvaldsen (17701844) en Pietro Tenerani (1789-1869). Tijdens zijn leven zou Michelangelo zich vooral toeleggen op het maken van juwelen, waarbij hij intensief samenwerkte met de edelsmeden uit de familie Castellani. Ook wijdde de hertog zijn tijd aan de studie van de archeologie en vooral de literatuur, waarmee hij een van de grootste geleerden van het 19e-eeuwse Rome werd. Met name zijn kennis van het werk van Dante Alighieri, waarover hij geregeld publiceerde, was imposant. Dat Caetani contacten onderhield met een aanzienlijk deel van de Romeinse, Italiaanse, maar ook Europese politieke, culturele en intellectuele elite, is gezien zijn adellijke komaf en zijn zojuist geschetste interesses weinig verrassend. Dat hij de ontvangsten in zijn paleis maakte tot een echte salon, waar op gezette tijden een gemêleerd gezelschap samenkwam, is dat des te meer. De meeste Romeinse aristocraten leefden behoorlijk teruggetrokken, en de pauselijke censuur maakte een vrije en permanente cultuuruitwisseling
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
129
zeker niet eenvoudig. Caetani trok zich daarvan weinig aan: in zijn Palazzo waren de belangrijkste Europese kranten, tijdschriften en boeken aanwezig en werd er gesproken over alle mogelijke onderwerpen. Michelangelo’s gasten: Stendhal, Liszt, Gregorovius en Mommsen Wie werden nu door Michelangelo Caetani ontvangen en vanuit welk motief bezochten zij de Eeuwige Stad? In eerste instantie inviteerde de hertog vooral Romeinse en Italiaanse kunstenaars, literatoren, geestelijken en politici, maar mede dankzij zijn huwelijk met de Poolse gravin Calista Rzewuska (1818-1842) kwamen er steeds meer buitenlanders. Calista, die als dochter van de Poolse prinses Rosalia Lubomirska en de Oriëntalist Wenceslas Rzwuski een goede opleiding had genoten, was een niet onverdienstelijk componiste, die in contact stond met collega’s als Ludwig van Beethoven en Frederic Chopin. Hoewel Calista kort na de bevalling van hun zoon Onorato Caetani overleed en Michelangelo om die reden de deuren van zijn paleis een aantal jaar gesloten hield, zette hij de salon toch weer voort toen hij in 1854 hertrouwde met een Britse. Het internationale karakter ervan bleef ook daarna behouden. Te gast was allereerst een grote groep schrijvers, goeddeels afkomstig uit Frankrijk: François-René de Chateaubriand (1768-1848), Honoré de Balzac (1799-1850), die overigens getrouwd was met een nicht van Calista en zijn roman La Cousine Bette (1846) aan de hertog opdroeg, Alexandre Dumas (1802-1870), Prudence de Saman L’Esbatx (pseudoniem van Hortense Allart de Méritens, 1801-1879), Frances Minto Elliot (1820-1898), Henri Longfellow (1808-1882), Sir Walter Scott (1771-1832), Nikolaj Gogol (1809-1852), en Stendhal
130
(pseudoniem van Henri Beyle, 17831842). Die laatste, bijvoorbeeld, bezocht Rome vooral vanwege zijn passie voor de oudheid en de renaissance. Hij kreeg de mogelijkheid om geregeld door de stad te dwalen, toen hij tussen 1831 en 1836 als consul namens de Franse regering in Civitavecchia verbleef. In zijn in 183536 geschreven autobiografische Vie de Henri Brulard constateerde Stendhal, net als Goethe, een onderscheid tussen het antieke Rome, dat hij kende uit zijn gedachten, en het moderne Rome, waarvan hij zelf een onderdeel vormde: ‘Ce lieu est unique au monde, me disais-je en rêvant, et la Rome ancienne malgré moi l’emportait sur la moderne, tous les souvenirs de Tite-Live me revenaient en foule’. (“Van deze plek is er maar een in de wereld, zei ik dromend tegen mezelf, en het antieke Rome, in weerwil van mijn eigen aanwezigheid in het moderne (Rome), en alle herinneringen aan Livius komen massaal opnieuw bij mij boven”).5 En staande voor het Colosseum: ‘C’est la plus belle des ruines; là respire toute la majesté de Rome antique’. (“Dit is de mooiste ruïne: zij ademt de gehele majesteit van het antieke Rome”).6 Natuurlijk was de schrijver gefascineerd door de talloze opgravingen van het antieke verleden, die juist in deze periode aanvingen. Zo schrijft hij in zijn correspondentie verheugd over de opgravingen die Caetani’s moeder Teresa De’ Rossi liet uitvoeren bij familiebezittingen in Santa Marinella.7 Toen Stendhal in Palazzo Caetani zijn fascinatie uitsprak voor het Rome van de renaissance, aarzelde Michelangelo
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
geen moment en verschafte de Franse schrijver toegang tot het familiearchief van de Caetani. Stendhal vond er manuscripten uit de 16e en 17e eeuw, waarin anonieme schrijvers in Romeins dialect niet alleen over de pracht en praal verhaalden, maar zeker ook over allerlei misdaden en vergrijpen. De Fransman zag in deze bronnen een kans om zijn geliefde periode en stad op een nieuwe manier literair te verbeelden. Tussen 1837 en 1839 publiceerde hij in de Revue des Deux Mondes inderdaad een reeks verhalen die hiervan het resultaat waren en die in 1855 gebundeld werden tot Chroniques italiennes. Een deel van Romes verleden, en dat van de Caetani, werd zo geopenbaard aan een omvangrijk lezerspubliek, dat eveneens aangemoedigd werd de Eeuwige Stad zelf te gaan bewonderen.8 Onder de schrijvers in Palazzo Caetani genoot de Hongaarse componist en pianovirtuoos Franz Liszt (1811-1886) grote populariteit. Zijn aanwezigheid laat zien dat 19e-eeuwse bezoekers van de Eeuwige Stad vaak ideële én praktische motieven hadden voor hun verblijf. Liszt kwam in eerste instantie naar Rome om zijn voorgenomen huwelijk met Carolyne zu Sayn-Wittgenstein (1819-1887) mogelijk te maken. Deze prinses was nog getrouwd en de Paus diende zijn goedkeuring te geven aan een scheiding. Door een samenloop van omstandigheden weigerde deze echter, waarna Liszt verslagen achterbleef. Opvallend genoeg koos de componist ervoor om in Rome te blijven en zelfs zijn intrede te doen in een Franciscaner klooster, waar hij zich toelegde op religieuze muziek. Teleurstelling maakte plaats voor bewondering van de stad, hoewel ook Liszt weinig op had met het nieuwe Rome. Dwalend langs de antieke monumenten, schreef hij aan een van zijn vriendinnen:
‘Rome suits me, especially the Rome which is no more, for as far as the new one goes, it does not appeal to me. Nothing can express one’s feelings before these ruins… (…) it is doubtful that I shall ever dare to express them. (…) Raphael said that modern Rome was built almost entirely with the debris of ancient Rome; and it is certain that one cannot take a step without being surprised by classical remains…’.9 Liszt genoot ook van de bijeenkomsten bij Michelangelo Caetani, met wie hij vooral over Dante sprak (aan wie hij een van zijn symfonische werken had gewijd). Natuurlijk kwam de componist ook naar Rome en de hertog om er clientèle te vinden voor dergelijke composities; Caetani suggereert in een van zijn brieven dat Liszts keuze om abt te worden dan ook weinig met religie van doen had, maar meer een gevolg was van diens behoefte aan geldschieters: ‘(…) tout homme qui prend les ordresmineurs dans l’Eglise Romaine peut quitter l’état ecclésiastique toute fois que bon lui semble, et par conséquent si un abbé, comme Mr. Liszt, se trouve fatigué de son costume noir, de ses boucles et de son chapeau à la Fréderic II il n’a qu’à jeter tout cela aux orties, et tout au plus, il pourra réserver les boucles pour l’orfèvre, (…)’. (“Iedereen die intreedt in een van de bedelordes binnen de Roomse Kerk kan stoppen met de kerkelijke regels elke keer wanneer het hem uitkomt, en als een abt, zoals dhr. Liszt, dus moe wordt van zijn zwarte kostuum, zijn ringen en zijn hoed à la Frederik II, hoeft hij alles maar in de netels te gooien, en daarbij kan hij zelfs zijn ringen behouden voor de goudsmid (…)”)’.10
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
131
Inderdaad ging Liszt vanaf 1870 op zoek naar nieuwe opdrachtgevers en luisteraars, die niet afkomstig waren uit het zwarte, kerkelijke, maar uit het witte, nationaal-georiënteerde Rome. Geregeld waren dat personen die hij bij Michelangelo Caetani had leren kennen. Hij speelde niet alleen in de salon van Ersilia, maar ook op de bals van haar broer Onorato. Dat we in Liszts brieven vele lofprijzingen op Michelangelo tegenkomen is dus weinig verwonderlijk.11 Liszt ontmoette in Palazzo Caetani ook de grote groep wetenschappers die de hertog gaandeweg om zich heen verzamelde. Te gast was bijvoorbeeld Ferdinand Gregorovius (1821-1891), die er vertelde over zijn laatste ontdekkingen, die hij deels dankte aan zijn warme vriendschap met Caetani.12 In 1855 bedacht de Duitse historicus, staande op de Ponte San Bartolomeo (zoals de Ponte Cestio bij het Tibereiland in de 19e eeuw nog genoemd werd), dat hij een geschiedenis wilde schrijven van het middeleeuwse Rome.13 Hij vreesde toen al dat dit deel van Rome wezenlijk zou veranderen wanneer het zou worden opgeslokt door de nieuwe eenheidsstaat. Zijn werk werd hem mogelijk gemaakt doordat ook hij inzage kreeg in het grote en oude archief van de Caetani. Zo kon tussen 1859 en 1872 Gregorovius’ vierdelige standaardwerk Geschichte der Stadt Rom im Mittelalter verschijnen, waarna hij uit dank zijn Lucrezia Borgia (1874) aan Michelangelo Caetani opdroeg.
alle landen hun passie voor en kennis van het klassieke verleden (en de in deze periode verzelfstandigende en professionaliserende archeologie) deelden – hoewel de niet-Italiaanse ‘n’ in het woord ‘Instituto’ natuurlijk wel de Duitse overmacht binnen dit orgaan symboliseerde. Deze mannen, want vrouwen waren in deze periode ook in Italië nog uitgesloten van een plek in de publieke ruimte, hadden een grote passie voor Rome. Barthold Niebuhr (1776-1831) en zijn opvolger Christian von Bunsen (1791 keer-1860), die in Rome officieel werkzaam waren als diplomaat, brachten hun vrije tijd goeddeels door met de bestudering van het klassieke Rome en spraken daarover met en bij Caetani. Dat gold ook voor Theodor Mommsen (18171903), die eveneens een bepalende rol speelde in de salon van Michelangelo’s dochter Ersilia. Ersilia Caetani-Lovatelli: een voorbeeldige academica
Caetani inviteerde ook de (amateur-) geleerden die in 1829 aan de basis stonden van het Instituto di corrispondenza archeologica. Dat was een transnationale organisatie waarin wetenschappers en verzamelaars uit
132
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 2: Nadar (pseudoniem van Gaspard-Félix Tournachon), portret van Franz Liszt, 1886, Sotheby`s.
Trastevere gelegen Accademia dei Lincei, en verkreeg twee eredoctoraten, aan de universiteiten van Halle en St. Andrews. De feministen, die in de late 19e eeuw in opkomst waren, zagen Ersilia al gauw als het schoolvoorbeeld van de moderne vrouw, die haar taken als moeder niet verwaarloosde maar zich tevens professioneel ontwikkelde.
Fig. 1: Étienne Carjat, portret van Enile Zola, ca. 1865.
Toen Michelangelo Caetani zich rond 1870 terugtrok uit het publieke leven, zette zijn dochter Ersilia Caetani-Lovatelli de ontvangsttraditie voort. Zij beheerste naast de moderne talen ook Latijn, Grieks en zelfs Sanskriet (een unicum in het laat 19e-eeuwse Italië), en ontwikkelde zich, na haar huwelijk met Giacomo Lovatelli (1832-1879), tot een vooraanstaand archeoloog. Ze had talloze publicaties op haar naam, die soms het karakter lijken te hebben van informatieve reisgidsen. Ersilia combineerde deze activiteiten met de zorg voor haar zes kinderen en, na het vroege overlijden van Giacomo, voor de familiebezittingen in en rondom Rome. Wetenschappelijke erkenning bleef zeker niet uit: de gravin werd lid van verschillende (inter)nationale academies, zoals de prestigieuze, in
Interessant in het kader van het thema reizen is dat de gravin haar eigen geboortegrond zelden verliet en tijdens haar leven niet buiten Italië kwam. Waarom zou ze ook? Rome was de stad van haar fysieke en spirituele bestaan, of zoals zijzelf, Goethe citerend, optekende: ‘Eine Welt zwar bist du, o Rom…’. (“Een hele wereld ben jij, o Rome”).14 Rome was niet alleen de wereld, de wereld kwam ook naar Rome en Ersilia toe: het zalmroze Palazzo Lovatelli (dat gelegen was aan de Piazza Campitelli, op een steenworp afstand van haar ouderlijk paleis, en waarop ook nu nog het alliantiewapen van de Caetani en de Lovatelli prijkt) vormde de plek waar de gravin iedere donderdag en zondag een gevarieerd gezelschap ontving. Gaandeweg werd het een ankerpunt in het cultureel-intellectuele leven van Rome tussen 1870 en 1915. Ersilia’s gasten: Von Wilamowitz, Ollivier, Zola en Von Kupffer Natuurlijk nodigde Ersilia in eerste instantie vooral mensen uit van wie zij dacht dat zij de Eeuwige Stad evenveel beminden als zijzelf. De (oud)historici, filologen en (amateur)archeologen vormden ook bij haar een belangrijke groep. Mannen als Gregorovius en Mommsen discussieerden er over de geschiedenis van de stad. De gesprekken in Palazzo Lovatelli waren van een dergelijk hoog niveau dat de journalist Sigmund Münz in 1896 concludeerde: ‘Die Empfangsräume des Palazzo
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
133
Lovatelli (…) bietet nicht selten ein Bild, als ob sich daselbst die Akademie oder die Stoa versammelt hätte’. (‘De ontvangstruimte van Palazzo Lovatelli (…) biedt niet zelden de aanblik, alsof aldaar de Academie of de Stoa zich verzameld had’).15 Gaandeweg kwamen er nieuwe bezoekers, mede als gevolg van de stichting van de nationale cultureelwetenschappelijke instituten in Rome. De stad had door haar antieke resten een bijzondere aantrekkingskracht op het buitenland, die nog versterkt werd door de openstelling van de Vaticaanse archieven in 1880-1881: ook daar bevonden zich bronnen die het eigen verleden van de verschillende naties blootlegden.16 Het supranationale Instituto di corrispondenza archeologica werd steeds meer een Duits-nationale aangelegenheid en in 1874 zelfs omgedoopt tot Deutsches Archäologisches Institut.17 Het succes dat de Duitsers hadden met hun archeologische activiteiten in Rome en elders in Italië lokte reacties uit van andere Europese landen. Al in 1873 antwoordde de Franse regering op de Duitse cultuurpolitiek met de inhuldiging van de École française, naast de eigen ambassade gezeteld in het Palazzo Farnese. Ook andere regeringen stichtten hun eigen Romeinse instituten, die verspreid lagen door de hele stad, maar vooral rondom de Valle Giulia. Daar hadden de Britten (1901), de Oostenrijkers (1883) en ook de Nederlanders (1933) en Belgen (1939) – die echter ongeveer vanaf de eeuwwende al in Rome huisden - hun eigen onderkomen.18 Jonge wetenschappers vanuit alle delen van Europa verbleven in die verschillende Romeins-nationale thuishavens, omdat ook zij hunkerden
134
naar de stad die als eeuwig gold. Om te voorkomen dat de toch al zo gezellige sfeer tussen de studenten nog verder ‘uit de hand zou lopen’, verbood het Duitse instituut langdurig de toelating van vrouwen.19 Toch genoten de jongemannen, en niet alleen van de stad; zij kwamen er immers ook om kennis te maken met de mastodonten die uitgegroeid waren tot hun helden, en die te ‘bezichtigen’ waren in Palazzo Lovatelli, zoals te lezen is in de memoires van Graecus en ‘filologenvorst’ Ulrich von Wilamowitz-Moellendorff (18481931): ‘Wenn vornehme Gäste nach Rom kamen, zumal Mommsen, füllte sich der Saal der Bibliothek und gab es wirkliche Belehrung. Oft mißhandelten wir Ragazzi nur die italienische Sprache, was die italienische Liebenswürdigkeit nachsichtig hinnahm; die Principessa lachte uns nachher nach Verdienst aus. Es war aber auch erziehlich, irgendein neues Monument vorlegen zu müssen. Nach dem Schlusse forderte Henzen regelmäßig auf, due passi mit ihm zu machen. Da war er meist in der besten Laune und konnte sogar etwas boshafte Witze machen’. (“Wanneer voorname gasten naar Rome kwamen, vooral Mommsen, vulde zich de bibliotheekzaal [bij Ersilia, F.M.] en werd er werkelijk iets geleerd. Vaak mishandelden wij ragazzi enkel de Italiaanse taal, wat de Italianen zich vriendelijk lieten welgevallen; de Principessa [Ersilia, F.M.] lachte ons nadien naar verdienste uit. Het was echter ook leerzaam, een of ander nieuw ontdekt monument voor te moeten leggen. Na de afsluiting nodigde Henzen [Wilhelm, 1816-1887, een beroemde Duitse oudheidkundige, F.M.] regelmatig uit, due passi met hem
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
te maken. Dan was hij meestal in de beste stemming en kon hij zelfs ietwat kwaadaardige grappen maken”).20 Zelfs zij die, vooral vanwege de afwezigheid van mondain vertier, enigszins teleurgesteld waren in Ersilia’s salon, bleven trouw komen, zoals Carl von Gersdorff (1844-1904), die tegen zijn mentor en vriend Friedrich Nietzsche bovendien klaagde over de vervelende houding van de oudere academici. Ook zij begrepen dat hun aanwezigheid positieve gevolgen kon hebben voor hun carrières. Dat Rome, ondanks, maar misschien ook juist dankzij de politiek-religieuze spanningen van het fin de siècle ook op velen zijn aantrekkingskracht behield, wordt duidelijk wanneer de correspondentie aan en van de gravin wordt bestudeerd. Te gast waren onder anderen buitenlandse politici als Emilio Castelar y Ripoll (1832-1899), die na de abdicatie van de Spaanse koning Amadeo I in 1873 een van de eerste presidenten was van de Spaanse Republiek, en Émile Ollivier (1825-1913), die tijdens zijn korte premierschap van Frankrijk in 1870 de oorlog had verklaard aan Pruisen. Zij kwamen naar Rome én naar Ersilia, niet alleen omdat ze de Eeuwige Stad koesterden, maar juist ook om de Italiaanse en Romeinse politieke actualiteit van dichtbij te analyseren. Zij werden bij Ersilia op hun wenken bediend: gesprekken over de kracht, maar zeker ook over de zwakte van het jonge Italië waren er aan de orde van de dag. Ook Italië’s internationale beleid werd bediscussieerd, waarbij onder meer het bondgenootschap dat Italië juist in de late 19e eeuw was aangegaan met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije ter sprake kwam. Een aantal gasten realiseerde zich dat de politieke situatie in Italië gevolgen
had voor het uiterlijk van de hoofdstad. De nieuwe machtsorde wilde de antieke resten zichtbaar maken in een poging haar eigen machtsaanspraken te onderbouwen. Dat leverde veel werk op voor binnen- en buitenlandse archeologen. Hoewel zij zich gelukkig prezen begrepen zij tevens dat de transformatie van Rome ook negatieve gevolgen had. De politici poogden van Rome ook een moderne hoofdstad te maken, die zich kon meten met Parijs, Berlijn en Wenen. Gloednieuwe overheidsgebouwen, het nieuwe station Termini en brede boulevards vervingen deels de middeleeuwse wirwar van straatjes; er werd een begin gemaakt met de aanleg van de wijken waarin de bevolkingsaanwas zou worden ondergebracht.21 De gedroomde stad werd steeds meer de moderne stad waarvan Goethe zich al af had afgekeerd. Dat deed ook Gregorovius, die terugkeerde naar Duitsland, hoewel hij met Ersilia en enkele andere salongasten een organisatie oprichtte die tegen de stedelijke vernieuwing protesteerde: de Associazione artistica fra i cultori di archittectura. De Franse schrijver Émile Zola (18401902) maakte deze thematiek zelfs tot de kern van zijn roman Rome (1896), die samen met Lourdes (1894) en het latere Paris (1898) zijn ‘Driestedentrilogie’ zou vormen. Zola was in de herfst van 1894 naar Rome gereisd, niet alleen om de Eeuwige Stad nu eindelijk met eigen ogen te aanschouwen, maar ook omdat Lourdes op de Index was geplaatst. Hij hoopte op een audiëntie bij de Paus, die echter nooit zou plaatsvinden. Hoe teleurgesteld ook, als gewiekst schrijver begreep Zola direct dat Rome zich leende voor een boek.22 Hij besloot om tussen 31 oktober en 5 december 1894 in de Italiaanse hoofdstad te blijven om er inspiratie op te doen, onder meer in
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
135
Palazzo Caetani-Lovatelli. Daar leerde hij enkele Italiaanse intellectuelen kennen, onder wie de politicus Ruggero Bonghi (1826-1895), die hem introduceerden in de problemen van het contemporaine Italië en Rome. En hoewel er in zijn uiteindelijke roman zeker delen zijn waarin de Eeuwige Stad, vooral op basis van de resten van haar (oude) verleden, als een droom wordt verbeeld, is Zola’s conclusie goeddeels negatief: het moderne Rome is een vergissing die haar weerga niet kent, waarvan een bezoeker zich enkel kan afwenden. Natuurlijk bleven de meeste bezoekers van de stad toch onder de indruk, ook tijdens het fin de siècle. Dat gold zeker voor de Duits-Baltische kunstenaar, dichter en denker Elisar von Kupffer (1872-1942), die tussen 1897 en 1901. Geboren in Tallinn reisde hij na studies in Sint-Petersburg en Berlijn tussen 1897 en 1901 geregeld door Italië, waarbij hij ook Rome en Ersilia aandeed.23 Met en bij haar sprak hij over zijn bewondering voor de stad. De salonnière zorgde ervoor dat Von Kupffer toegang verkreeg tot de antieke beeldencollectie van het Vaticaan, die hij wilde bestuderen ter inspiratie van zijn eigen schilderijen, en tot de vrijwel voor iedereen gesloten Villa Albani, die in het bezit was van de familie Torlonia. Dat bezoek resulteerde in een viertal gedichten dat Von Kupffer onder zijn gangbare pseudoniem ‘Elisarion’ en in een voor hem zo typerend neoclassicistische stijl publiceerde, in de bundel An Edens Pforten: sufische Gedichte (1907). Daarin staat ook het gedicht dat Elisarion opdroeg aan de gravin, waarin hij zijn bewondering voor haar koppelt aan die voor haar stad: An Gräfin Ersilia Lovatelli, Prinzessin Caetani Edle Frau, ich grüsze antik dich heute,
136
Römerin, erlauchtem Geschlecht entsprossen, Deren eigne Werte der ewigen Roma, Höhere Zierde. (…) Enkelin im Hause des Weltenherrschers, Bonifaz des Achten, des groszen Papstes - Bliebst du dennoch freiheitsbeseelt im Hause Neuen Italiens. (…) Heute sprang auf deine BezaubrungsFormel Mir das Tor der Villa Albani offen, Das vor jedem Sehnen verschloss der Ingrimm Giulio Torlonia’s. Kerberus, der fürstliche Hund der Villa Liesz mich sanft mit höflichen Grusz passieren; Selbst im Schönheit-Harem die Wächter Lieszen Musze dem Herzen. Grosz ist Rom und herrliche Schätze birgt es, Aber ohne Schönheit wie jene wär es Arm. Die Heiligtümmer der Schönheit währen Selten auf Erden!’24 Tot slot Aan de hand van enkele bezoekers van de salons van Michelangelo Caetani en Ersilia Caetani-Lovatelli kan worden vastgesteld dat Rome ook in de 19e en vroege 20e eeuw zijn aantrekkingskracht op buitenlanders behield. Velen bezochten Rome in de hoop er iets aan te treffen van hetgeen zij kenden uit de culturele neerslag van, en de publieke herinnering aan de stad. Voor de meesten
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
was het verblijf in Rome in dat opzicht zowel aangenaam als schokkend: de antieke overblijfselen, die juist in deze periode in toenemende mate werden blootgelegd, bevestigden hun Romebeeld, terwijl de stedelijke vernieuwing en de bekrompenheid van de bevolking daar sterk van afweken. Zeker is dat de gasten van de Caetani ook praktische motieven hadden voor hun komst, die vrijwel altijd samenhingen met hun professie. Die weerhielden hen er echter niet van zich, net als Goethe, te blijven verbazen en verwonderen over de Eeuwige Stad.
1. J.W. von Goethe, Italienische Reise (vert. W. Oranje, J.W. von Goethe, Italiaanse reis (Amsterdam 2005) 120). 2. Goethe, Italienische Reise 121. 3. Goethe, Italienische Reise 121. 4. Goethe, Italienische Reise 125. 5. Stendhal, Vie de Henri Brulard (Paris 1927) 2. Tenzij anders vermeld zijn de vertalingen van mijzelf. 6. Stendhal, Promenades dans Rome (Paris 1829) 14. 7. Brief van Stendhal aan de directeur van de Mémorial Bordolais, gedateerd 19 maart 1838, in: Stendhal, Correspondance (ed. H. Martineau & V. Del Litto (Paris 1968), vol. III, 258). 8. M. Crouzet, ‘Stendhal et le récit tragique’, in: R. Bezzola (ed.), Stendhal Europeo. Atti del Congresso Internaionale, Milano 19-21 maggio 1992 (Paris 1996) 107-162. 9. Brief van Franz Liszt aan Lambert Massart, gedateerd 1839, geciteerd in P. Pocknell, Franz Liszt and Agnes Street-Klindworth: a correspondence, 18541886 (Hillsdale 2000) 218. 10. Brief van Michelangelo Caetani aan Karl Alexander van Saksen-Weimar, gedateerd te Rome, 21 mei 1865, in: K. Hamburger, ‘Franz Liszt et Michelangelo Caetani, duc de Sermoneta’, in: Studia Musicologica Academiae Scientiarum Hungaricae 16 (1974) 239-265, aldaar 260-261. 11. Brief van Franz Liszt aan Karl Alexander van Saksen-Weimar, gedateerd te Rome, 25 december 1861, in: M.L. La Mara (ed.), Briefwechsel zwischen Franz Liszt und Carl Alexander, Grossherzog von Sachsen (Leipzig 1909) 106-109, aldaar 107. 12. F. Noack, Deutsches Leben in Rom, 1700 bis 1900 (Stuttgart 1907) 304-306. 13. Geciteerd in: S. Münz, Ferdinand Gregorovius und seine Briefe an Donna Ersilia Caetani Lovatelli (Berlin 1896) 32. 14. J. W. von Goethe, Römische Elegien (Frankfurt am Main 1980) 88. 15. Münz (1896) 56-57. 16. P. Rietbergen, Rome and the world. The world in Rome. The politics of international culture, 1911-2011
(Dordrecht 2012) 141-266, aldaar vooral 141-154. 17. C. Jansen, ‘The German Archeological Institute between transnational scholarship and foreign cultural policy’, in: N. de Haan, M. Eickhoff & M. Schwegmann (ed.), Archaeology and National Identity in Italy and Europe 1800-1950 (Turnhout 2008) = Fragmenta. Journal of the Royal Netherlands Institute Rome 2 (2008) 151-181, aldaar vooral 151-154. 18. Rietbergen (2012) 149. 19. L. Wickert, Beiträge zur Geschichte des Deutschen Archäologischen Instituts 1879 bis 1929 (Mainz 1979) 14-18. 20. E. von Wilamowitz-Moellendorf, Erinnerungen 1848-1914 (Leipzig 1928) 145-146. 21. Voor een overzicht van deze transformatie van Rome zie o.a.: M. Sanfilippo, La construzione di una capitale: Roma 1870-1911 (Cinisello Balsamo 1992). 22. E. Vitzelly, Émile Zola, novelist and reformer: an account of his life and work (Freeport 1971) 411. 23. E. von Kupffer, Aus einem wahrhaften Leben (Minusio-Locarno 1943) 241. 24. E. von Kupffer, ‘An Gräfin Ersilia Lovatelli, Prinzess Caetani’, in: An Edens Pforten: sufische Gedichte mit Erläuterungen (München 1907) 66-67. Graag dank ik Dr. Marita Keilson-Lauritz, die mij haar exemplaar van het werk ter beschikking stelde. Afbeeldingen: Fig. 1: https://commons.wikimedia.org/wiki/ File:Franz_Liszt_by_Nadar,_March_1886.png Fig. 2: https://commons.wikimedia.org/wiki/ File:%C3%89mile_Zola_by_Carjat.jpg
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
137
T o t
d e
v e r b e e l d i n g :
de ‘mythevorming’ van Rome als Eeuwige Stad door de reisgids van de 18e eeuw tot nu Jilke Golbach
G
een enkele stad bestaat in de realiteit zoals zij wordt geschetst op papier. Toch worden er veelvuldig pogingen gedaan om Rome te ‘vangen’ in inkt. Tal van reisgidsen – van Lonely Planet en Rough Guide tot Michelin en Marco Polo – beweren de sleutel tot de stad te bezitten en beloven hun lezers de optimale ervaring van een bezoek aan Rome. Hoewel de reisgids in de vorm van itinerari al bestaat sinds de Middeleeuwen is het genre zoals we haar vandaag de dag kennen ontstaan vanuit de 18e-eeuwse Grand Tour. De reisgids, inmiddels niet meer weg te denken uit de bagage van vele toeristen, speelt een belangrijke rol in zowel de praktische als imaginaire vormgeving van een toer door Rome. Dit artikel onderzoekt de voorstelling van de ‘mythe’ van Rome als Eeuwige Stad door de reisgids. Door het nader bestuderen van een aantal reisgidsen uit het trentennio aureo van de Grand Tour (1763-1796) en enkele 21e-eeuwse exemplaren zal de ontwikkeling van de reisgids van de 18e-eeuwse anticomania tot de hedendaagse stadswandeling in kaart worden gebracht.1 De groeiende invloed van de reisgids Tijdens de 18e eeuw vond er een belangrijke verandering plaats in het gebruik van de reisgids. Waar de ‘reisgids’ voorheen voornamelijk bedoeld was om thuis bij het haardvuur te lezen en zo in de verbeelding af te reizen naar verre bestemmingen, werd zij steeds meer een praktische compagnon. Vanaf het midden van de 18e eeuw trok niet meer alleen de bovenklasse eropuit, maar ondernam in toenemende mate ook de nieuw ontstane middenklasse een Grand Tour. Het aantal toeristen op het Europese Continent steeg daarmee aanzienlijk. Voor de nieuwe groep toeristen speelden educatieve motivaties een wat minder grote rol dan daarvoor en ook werd het budget van de gemiddelde reiziger wat beperkter.2 Door de bovenklasse werd er in Rome naast de reisgids nog vaak een persoonlijke gids – een cicerone – in de arm genomen voor een course of antiquities, maar deze werd
138
in toenemende mate compleet vervangen door de reisgids.3 Zodoende begon de reisgids een steeds belangrijkere positie in te nemen als wegwijzer voor de reizende Europeaan. Niet langer was zij louter bedoeld ‘to amuse the indolent’, maar diende zij meer en meer ‘to instruct the active’, zoals Thomas Martyn in 1791 in de introductie van zijn reisgids over Rome stelt.4 Tegenwoordig is de reisgids een standaard element van de citytrip en heeft het genre zich ontwikkeld tot een booming business. Hoewel er uiteraard een groot aantal uitzonderingen bestaat, is de moderne toerist op het weekendje weg gewoonlijk niet voorbereid zoals de Grand Tourist dat was op het bezoek aan Rome. De reisgids is daarmee tegenwoordig een beduidend centralere rol toebedeeld dan tijdens de 18e eeuw aangezien het vaak de enige, of in ieder geval voornaamste, bron van informatie
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
is.5 In de 21e eeuw is de reisgids dus een belangrijke mediator tussen toerist en bestemming, maar deze relatie is niet eenduidig of ongecompliceerd. De reisgids is niet simpelweg een register of index voor de stad, maar een symbool van een onderliggend gedachtegoed.6 Problematiek van de reisgids Om de problematiek van de reisgids als mediator en haar impact op de ervaring van de toerist inzichtelijk te maken richten we ons op Calvino’s citaat waarmee dit artikel opende: ‘the city must never be confused with the words that describe it’.7 Deze zin raakt de kern van de probleemstelling rondom de functie van de reisgids. Wat wordt er eigenlijk verstaan onder ‘de stad’ (Rome)?, met welke woorden wordt zij beschreven (door de reisgids)?, en waarom moeten deze twee niet met elkaar verward worden? Kort gezegd ligt het ‘probleem’ bij de selectieve en representatieve aard van de reisgids en de veelzijdigheid van Rome als stad. Rome op zichzelf is geen coherente
entiteit, maar een mengelmoes van culturen en religies, inwoners en bezoekers, lokale en globale invloeden, en centrum en periferie. Rome heeft net als iedere stad meerdere gezichten en identiteiten. In feite kan er gezegd worden dat er meerdere Romes zijn in plaats van één Rome.8 Vanwege deze veelzijdigheid staat de reisgids automatisch op gespannen voet met de stad, omdat haar doelstelling het inzichtelijk en overzichtelijk maken is van een veranderlijk Rome. De gids doet dit door keuzes te maken in het rangschikken van objecten, monumenten en locaties, en maakt op die manier van de stad als het ware een tentoonstelling of openluchtmuseum. Niet door middel van vitrines en voetstukken, maar door het gebruik van woorden en vertellingen. Door het noodzakelijkerwijs opnemen en buitensluiten van bepaalde aspecten ontstaat er een kloof tussen een ideaal stadsbeeld (zoals gecreëerd door de gids) en de werkelijkheid (de multidimensionale perceptie). Hoewel
Romeinse souvenirs in 2015.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
139
iedere gids een eigen ideale versie van Rome samenstelt, ligt aan veel reisgidsen eenzelfde idee over wat Rome als stad ‘is' ten grondslag en dat idee is diepgeworteld in de westerse cultuurhistorische traditie. De ‘mythe’ van Rome waarop zij zich beroepen is dat van Rome als Eeuwige Stad: Roma Aeterna.9 De ‘mythevorming’ van Rome Deze ‘mythe’ van Rome moet niet worden gezien als een verzinsel of fictieve constructie (ook al is zij dat tot op zekere hoogte wel), maar als een grand narrative of universeel idee van de stad dat gebouwd is op haar complexe geschiedenis. Het gebruik van Roma Aeterna als topos bestaat al sinds de Klassieke Oudheid en vroege Middeleeuwen. Echter, vanuit de 18e eeuw is het beeld gecultiveerd van een Rome dat bestaat uit verschillende, van elkaar onderscheidbare historische lagen waarop de moderne stad zichzelf eeuwig vernieuwt en reproduceert, en waarbij de sporen van oudere lagen nooit helemaal worden weggevaagd. Dit idee van gelaagdheid heeft ertoe geleid dat Rome veelvuldig is en wordt omschreven als palimpsest: een metafoor dat een continu proces van verval, verandering en vernieuwing aanduidt, waarbij het verleden altijd zichtbaar blijft in het heden.10 Rome’s eeuwige identiteit wordt bovendien gezien als duaal: seculair en sacraal tegelijkertijd. Als Caput Mundi en hoofdstad van het Christendom, haar twee meest cruciale vormgevers, wordt Rome vooral geassocieerd met keizers en pauzen, ruïnes en kerken, en gladiatoren en gebeden: Roma sacra e imperiale. Deze combinatie van de belangrijke historische en religieuze rol van Rome enerzijds en de lineaire perceptie van haar verleden anderzijds hebben bovendien geleid tot de analogie van Rome met de geschiedenis zelf: de stad als archief van de westerse samenleving. Rome wordt derhalve in de westerse collectieve verbeelding vaak geassocieerd met oorsprong en wortels, en een
140
bezoek met terugkeer en thuiskomst. In haar ‘gelaagdheid’ symboliseert Rome continuïteit. De traceerbare geschiedenis, zichtbaar dan wel opgraafbaar, maakt dat Rome in de westerse herinnering altijd heeft bestaan en dat om dezelfde reden ook altijd zal blijven doen: Rome is eeuwig.11 Volgens een Middeleeuws gezegde moeten we zelfs voor het voortbestaan van de rest van de wereld vrezen, mocht Rome ooit iets overkomen: ‘While the Coliseum stands, Rome shall stand; When falls the Coliseum, Rome shall fall; And when Rome falls - the World’.12 Om deze ‘mythe’ van het eeuwige, gelaagde Rome in de contemporaine reisgids terug te vinden, hoeven we niet lang te zoeken. Meestal wordt zij al op de eerste pagina’s aan de lezer gepresenteerd als introductie tot de stad. Drie populaire hedendaagse reisgidsen – Lonely Planet (2012), Eyewitness Travel (2012) en Rick Steves (2013) – schrijven het volgende: Lonely Planet: ‘For much of its history Rome has been at the centre of world events, first, as caput mundi (capital of the world), the glittering hub of the vast Roman Empire, then for centuries as the seat of papal power. It was a city that counted and this is writ large on its historic streets - the Colosseum reminds of glorious days, Castel Sant'Angelo testifies to violent dramas and St Peter's Basilica stands as a monument to artistic genius and papal ambition. Elsewhere, ancient ruins, buried houses and roadsides shrines (maddonnelle) tell of past lives and local beliefs’.13 Eyewitness Travel: ‘Its history can be traced in the crumbling columns of the ancient empire, the medieval alleys lined with Renaissance palaces and Baroque fountains splashing on elegant piazzas. Rome has dozens of museums, from the vast Vatican to compact collections like the Galleria Borghese. There
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
are hundreds of art-stuffed churches too, from tiny chapels to the great basilicas and St Peter's itself. These itineraries offer you a taste of it all’.14 Rick Steves: ‘Today, Rome is Italy's political capital, the capital of Catholicism, and the center of the ancient world, littered with evocative remains. As you peel through its fascinating and jumbled layers, you'll find Rome's buildings, cats, laundry, traffic, and 2.7 million people endlessly entertaining. And then, of course, there are its stupendous sights’.15 De ‘principal things’ van Rome De manier waarop reisgidsen de ‘mythe’ van Rome presenteren berust grotendeels op de conceptie dat het verleden van de stad is geconsolideerd in steen en architectuur16 en dat, als gevolg, het bezoeken van bepaalde locaties waar overblijfselen van het verleden zichtbaar zijn een ‘walk back in time’ is, waarbij de geschiedenis ‘tot leven wordt gebracht’.17 Een aantal monumenten, objecten en plaatsen worden daarbij als bijzonder representatief en symbolisch voor de stad en haar verleden beschouwd: het resultaat van een proces van sight sacralisation dat haar wortels heeft in de 18e eeuw.18 Wanneer we een blik werpen op de 18e-eeuwse reisgidsen van de Engelsmannen Thomas Nugent (1778) en Thomas Martyn (1791), en de Italiaan Giuseppe Vasi (1765) lijkt het op het eerste gezicht alsof alle drie de gidsen simpelweg heel Rome hebben opgesomd voor de toerist.19 Martyn drukt zijn lezerspubliek op het hart vooral in Rome te verblijven voor tenminste drie maanden, want ‘a person of taste will always quit Rome with regret; but it is impossible to view the principal things there to any purpose, in much less than three months’.20 Vasi introduceert zijn reisgids als instructie voor een achtdaagse toer door de stad (aanzienlijk korter dan Martyn’s aanbeveling!), maar
met het vermelden van 74 sites voor de eerste vier dagen alleen lijkt dit toch wat ambitieus te zijn.21 Hoewel de auteurs een enorme hoeveelheid sites beschrijven, geven zij toch alle drie in hun introductie aan alleen de bezienswaardigheden te hebben geselecteerd die voor de toerist een bezoek het meeste waard zijn. Vasi maakt expliciet dat hij zijn reisgids heeft geschreven zodat de bezoeker de meest aanzienlijke delen van de stad kan vinden zonder daarbij iets waardevols over het hoofd te zien.22 En Nugent schrijft dat hij zich zal beperken tot een kort overzicht van objecten en monumenten die de aandacht van de reiziger het meest verdienen. Het zou volgens hem namelijk een hele reeks aan reisgidsen vereisen om ieder van hen te beschrijven, omdat er in het gehele universum geen stad bestaat met zoveel antieke en moderne curiositeiten als Rome.23 Deze voorbeelden tonen aan dat er in de 18e eeuw een algemeen idee bestond over welke locaties en bezienswaardigheden als belangrijk of waardevol om te bezoeken werden ervaren, en welke zonder schroom ter zijde gelaten konden worden. Het maken van dit onderscheid – dus het aanduiden van wat de belangrijkste bezienswaardigheden van Rome (in Martyn’s woorden de ‘principal things’) waren – is echter niet een uit de lucht gevallen, objectief gegeven, maar het resultaat van een versneld proces van categorisatie en classificatie dat kenmerkend is voor de 18e eeuw. Tijdens de Verlichting stond het vergaren van kennis door het bestuderen van de materiële wereld centraal in West-Europa. Al vanaf de 16e en 17e eeuw werden objecten en curiositeiten verzameld en geordend in rariteitenkabinetten (cabinets of curiosities in Engeland, wunderkammer in Duitsland of studioli in Italië) waar zij werden bewonderd door een kleine groep elite. Tijdens de 18e en 19e eeuw werden deze collecties in toenemende mate toegankelijk gemaakt voor een groot publiek. Een web van instituties (musea,
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
141
archieven, Wereldtentoonstellingen, dioramas, panoramas etc.) en disciplines (o.a. geschiedenis, kunstgeschiedenis, archeologie, antropologie) ontstond waarbinnen men zich bezighield met het ordenen en zodoende overzichtelijk en inzichtelijk maken van de wereld.24
bezoek hoe dan ook waard zijn, maar wel voornamelijk omdat ze zijn gevuld met antieke objecten.26 Martyn onderstreept dezelfde gedachte en stelt: ‘After the Antiquities, the Churches and Palaces are the great objects of a stranger’s attention at Rome’.27
In dit proces stond een hiërarchische indeling van de materiële cultuur centraal en als gevolg daarvan ontwikkelde zich een chronologisch en stilistisch canon van artistieke waarde en kwaliteit dat werd gedreven door connaisseurs als Johan Joachim Winckelmann (1717-1768). Als onderdeel van deze tendens werden sommige kunstwerken, objecten en monumenten opeens als ‘meesterwerken’ bestempeld en andere juist niet. Het kunnen herkennen van een dergelijke hiërarchie getuigde van een ‘goede smaak’ – een evenwel nieuw ontstaan idee – en een bezoek aan een museum was behalve een plezierige tijdsbesteding dan ook een belangrijke activiteit die bijdroeg aan het verrijken van de kennis en het vergroten van het sociale aanzien van de 18e-eeuwse gentleman. Het museum was het model voor een dergelijke materiële classificatie, maar de canon strekte zich uit tot ver buiten haar muren. Ook het stadslandschap werd met deze nieuwe ogen aanschouwd en opgedeeld volgens een rangorde van ‘bezienswaardigheden’.
Van anticomania naar ‘officieel erfgoed’ De aantrekkingskracht van antiquiteiten op de Grand Tourist kan in het licht geplaatst worden van een anticomania die bezit had genomen van de 18e-eeuwse reiziger. Men (en dan vooral de Brit, die in ambitie weinig onderdeeden voor de Romein) zag het imperiale Rome – de Caput Mundi – als het ultieme voorbeeld van een machtig wereldrijk en als belangrijke inspiratiebron. De overblijfselen van het klassieke Rome – inmiddels verworden tot bewijsstukken van de vergane glorie en grandeur van wat eens het centrum van de wereld was – werden om deze reden sterk bewonderd, als niet aanbeden. Tijdens het bezoek aan Rome was de Grand Tourist dan ook vooral gemoeid met het aandoen, en waar mogelijk naar huis verschepen, van antiquiteiten in allerlei soorten en maten.28 Het Colosseum en de Fora worden dan ook niet geheel verrassend in ieder van de reisgidsen als de ultieme bezienswaardigheden beschreven. Vasi, bijvoorbeeld, beschrijft het Forum Boarium als de meest geweldige en prachtige plaats, omdat de talrijke en wonderbaarlijke ruïnes die er nog steeds zichtbaar zijn getuigen van de grootsheid van de stad in het verleden.29
De bezienswaardigheden van Rome die in de dagen van de Grand Tour deze rangorde aanvoerden waren voornamelijk de best bewaard gebleven en monumentale overblijfselen van de oudheid. Pas daarna werden de kerken en paleizen gewaardeerd, waarvan de Sint Pieter qua omvang, schoonheid en rijkdom doorgaans als de meest voortreffelijke variant wordt beschreven.25 Zowel Martyn als Nugent maken duidelijk dat in de hiërarchie van Rome’s sites de antiquiteiten bovenaan staan. Nugent schrijft dat hoewel de paleizen van het moderne Rome inferieur zijn aan de klassieke monumenten, ze een
142
Binnen de paleizen en kunstcollecties waren het in eerste instantie ook de antiquiteiten die werden bewonderd, zoals Nugent eerder al deed vermoeden. In het Vaticaans Paleis begeleidt hij zijn lezers naar een aantal specifieke antieke sculpturen, waaronder de Laocoön, de stervende Cleopatra, Apollo, en de Torso of Hercules, die hij als ‘some of the best pieces of antiquity’ beschouwt.30 Ook Martyn stuurt zijn lezers af op de ‘famous Apollo Belvedere, and
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
the no less famous Laocoon,’ want de eerste is ‘incomparably the finest single figure, and the latter the noblest group in the world’.31 Toch ontsnapten de schilderijen van de Renaissance en Barok ook niet aan de aandacht van de toerist. Nugent beschrijft bijvoorbeeld de wandschilderingen in de Stanze di Rafael en noemt de Cappella Paolina waar de Tourist ‘will admire that famous painting of the last judgement’.32 De waardeoordelen die op deze manier door de reisgidsen worden toegedicht aan de objecten en monumenten in kwestie en het taalgebruik waarmee zij worden beschreven (‘some of the best,’ ‘the finest’, ‘the noblest’ etc.) illustreren de hierboven beschreven ontwikkeling van het artistieke canon in de 18e eeuw. Wanneer we vervolgens de 21e-eeuwse must-sees vergelijken met de 18-eeuwse zien we dat er eigenlijk vrij weinig verandering heeft plaatsgevonden in wat wordt beschouwd als ‘le parti più riguardevoli’, zoals Vasi ze omschreef. Met stip op nummer één staan tegenwoordig nog steeds de overblijfselen van de Caput Mundi en vlak daarna komt het Christelijke Rome, waaronder uiteraard de kunst en architectuur van de Renaissance en Barok vallen. De reisgids van de Amerikaanse Rick Steves maakt deze rangorde duidelijk in zijn introductie op het Colosseum: ‘Rome has many layers - modern, Baroque, Renaissance, Christian,’ schrijft Steves. ‘But let's face it: "Rome" is Caesars, gladiators, chariots, centurions, "Et tu, Brute," trumpet fanfares, and thumbs-up or thumbs-down’.33 Deze hiërarchie in bezienswaardigheden wordt met name gereflecteerd in de gevallen waarin de reisgids de toerist een meerdaags schema aanbiedt, zoals de Lonely Planet en Eyewitness Travel doen. Als de toerist slechts één of twee dagen te besteden heeft in Rome, wordt door de reisgids standaard geadviseerd de eerste dag voor de Oudheid te reserveren, dat wil zeggen het Colosseum
en Forum Romanum, en de tweede dag voor het Christelijke Rome, waarmee de Sint Pieter en de Vaticaanse Musea bedoeld worden (en eventueel ook het Pantheon en Piazza Navona). De Vaticaanse Musea wordt geprezen als een van de grootste collecties van antieke en vroegmoderne kunst ter wereld, zoals dat ook werd gedaan tijdens de Grand Tour (althans vanaf het moment dat het Pio-Clementijns Museum haar deuren opende in 1771).34 De moderne reisgids dirigeert de toerist bovendien naar dezelfde klassieke sculpturen, waarvan de populairste nog steeds de Laocoön en Apollo Belvedere blijken te zijn. De massa’s toeristen die zich tegenwoordig rondom deze sculpturen verzamelen maken deze populariteit maar al te duidelijk en de sculpturen zelf gemakkelijk te vinden. Mocht de toerist onverhoopt verdwalen op zoek naar deze meesterwerken, raadt Rick Steves aan: ‘Just keep following the masses until you reach the sculptures (…)’.35 De continuïteit in de waardering van dezelfde klassieke sculpturen in de Vaticaanse Musea is een voorbeeld van de manier waarop het referentiekader van esthetiek, historiciteit, materialiteit en monumentaliteit uit de 18e eeuw de basis heeft gelegd voor de hedendaagse must-sees van de toeristische route.36 De trend van het classificeren en valoriseren van de ‘beste’ kunstwerken en monumenten in de 18e eeuw is doorgezet en geformaliseerd door erfgoedexperts en instanties. We herkennen deze formalisatie voornamelijk in het ‘van universele waarde’ verklaren van sommige locaties en objecten door het toedichten van het label Werelderfgoed.37 Vanuit de canon van de Grand Tour is in de 20e en 21e eeuw een categorie van ‘officieel erfgoed’ ontstaan waarbinnen weinig verandering (hoogstens uitbreiding) heeft plaatsgevonden, en die wordt gereflecteerd door de contemporaine reisgids. Rituele routes
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
143
De 21e-eeuwse gids presenteert de toerist over het algemeen een drastisch gedistilleerde versie van Rome’s erfgoed. Doorgaans vatten zij de top attractions, star sights, don’t miss en Rome’s best in een Top Tien formaat waartoe (met enige variatie) het Colosseum en Forum Romanum, de Capitolijnse en Vaticaanse Musea, de Spaanse Trappen, Piazza Navona, Trevi Fontein, Galleria Borghese, en tot slot het Pantheon en de Sint Pieter behoren. Het presenteren van zo’n beknopte lijst mustsees geeft een duidelijk beeld van wat bezocht moet worden. De reisgids laat geen twijfel bestaan over wat precies de bedoeling is van een bezoek aan Rome. Eyewitness Travel schrijft: ‘The following pages are a time-saving summary of some of the best Rome has to offer. (…) Below are the top attractions that no visitor should miss’.38 En Rick Steves raadt aan bij het plannen van het budget voor sightseeing: ‘Don't skimp here. After all, this category is the driving force behind your trip - you came to sightsee, enjoy, and experience Rome’.39 Het idee dat bepaalde sites niet gemist mogen worden bij een bezoek aan Rome en dat toeristen een lijstje van bezienswaardigheden aftikken zijn typische kenmerken van het hedendaagse massatoerisme. Net als de religieuze pelgrimstocht is het bewegen van bezienswaardigheid naar bezienswaardigheid en het structureren van de toeristische route aan de hand van een aantal highlights van een disciplinaire en rituele aard. Het moderne sightseeing is dan ook veelvuldig geconceptualiseerd als een culturele pelgrimstocht, waarbij de notie van een ‘heilige plaats’ van betekenis verandert: niet een locatie met een religieuze waarde maar met een cultuur-historische (hoewel dit uiteraard ook samen kan gaan, zoals in het geval van de Vaticaanse Musea).40 In deze ontwikkeling heeft de Grand Tour een cruciale rol gespeeld, omdat zij de transitie markeert van reizen als overwegend devotionele onderneming naar reizen als seculiere activiteit.41 Binnen de analogie van sightseeing als
144
culturele pelgrimstocht kan de reisgids worden gezien als een devotionele tekst: een ‘reisbijbel’. In het definiëren van bezienswaardigheden voor de ‘toeristpelgrim’ bepaalt de reisgids de landmarks die het stadslandschap van Rome domineren.42 De sterke selectie die de hedendaagse reisgids toepast bij het samenstellen van de lijst landmarks of highlights, waartoe ook de beste restaurants, cafés en hotels behoren, maakt het makkelijker voor de toerist om door de onbekende stad te navigeren, maar fragmenteert en reduceert Rome tegelijkertijd tot een denkbeeldig netwerk van toeristische knooppunten.43 Rick Steves stelt zelfs voor om Rome te zien ‘as a series of neighborhoods, huddling around major landmarks’.44 Het opdelen van de stad op een ruimtelijke (horizontale) evenals chronologisch (verticale) manier door de gids onderstreept de ‘mythe’ van een gelaagd Rome. Eyewitness Travel, bijvoorbeeld, verdeelt Rome’s geschiedenis grofweg in Imperiaal Rome, Christelijk Rome, Middeleeuws Rome, Renaissance en Barok Rome, en Modern Rome en bombardeert de highlights tot symbolen van deze tijdsperiodes. We lezen: ‘The Forum will give you a glimpse of ancient Rome, while the Capitol, Piazza della Rotonda and Piazza Navona represent the historic centre’.45 Het op deze manier identificeren van bepaalde locaties met tijdsperiodes wordt ook geïllustreerd door de Lonely Planet en Rick Steves die beide het gebied rondom het Colosseum, de Palatijn en het Capitool als de buurt ‘ancient Rome’ aanduiden. Alsof ‘ancient Rome’ in de hedendaagse stad een geografische locatie is die bezocht kan worden. Een dergelijke fragmentatie van de stad volgens het principe van gelaagdheid enerzijds en de symbolische representatie van specifieke bezienswaardigheden anderzijds fungeert als raamwerk voor de ‘mythevorming’ van Rome door de reisgids die de stad limiteert tot slechts een deel van het geheel.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Van romantische ruïne naar romantisch Rome Desondanks lijkt Rome voor de toerist en de reisgids tegenwoordig toch zoveel meer te (moeten?) zijn dan de monumenten en musea die als haar landmarks dienen. Waar de 18e-eeuwse reisgids niet al te scheutig was met informatie over aspecten van het verblijf buiten sightseeing – afgezien van de noodzakelijke inlichtingen over logies, transport en een aantal gerenommeerde souvenirwinkels – spendeert de contemporaine reisgids hele hoofdstukken aan waar te eten, drinken, slapen, kopen, en flaneren in het web van toeristische knooppunten. De Lonely Planet legt uit: ‘A trip to Rome is as much about lapping up the lifestyle as it is gorging on art and historic sights’.46 Rick Steves beweert dat Italianen ‘masters of the art of fine living’ zijn en dan met name wanneer het aankomt op de Italiaanse keuken: ‘Trust me’, schrijft Steves, ‘this is sightseeing for your palate’.47 De Lonely Planet schaart de zintuiglijke aspecten van een bezoek aan Rome zelfs onder haar sightseeing activiteiten door Dining al Fresco op nummer 8 en Rome’s Piazzas op nummer 11 in de Top 13 must-sees te plaatsen: ‘Hanging out on Rome's showcase piazzas is part and parcel of Roman life. Having an ice cream at a pavement cafe on Piazza Navona, people-watching on Piazza del Popolo, queuing on Piazza San Pietro - these are all quintessential Roman experiences.’48 Een dergelijke zintuiglijke ervaring van Rome was voor de Grand Tourist wat minder op het people-watching op de piazza’s en wat meer op het ruïne-staren op het Forum Romanum (toen Campo Vaccino) gericht. Voor de 18e-eeuwse reiziger was Rome de stad van ruïnes: het ultieme symbool van sublimiteit, vergane glorie en het verlangen naar een verloren verleden.49 Het bezoeken van iconische locaties uit de Oudheid en de romantisering van de overwoekerde hoopjes steen en resten gebouwen spraken sterk tot de verbeelding en
riepen gevoelens van nostalgie en melancholie op bij de Grand Tourist. In Rome leek het verleden tastbaar te worden. Het (stads)landschap, en dan met name de ruïne, werd als esthetisch en subliem werd ervaren, gezien door de nostalgische blik van de Grand Tourist. Opmerkingen over uitzichten op Rome komen we al sinds de Middeleeuwen tegen in reisverslagen, maar het idee van een ‘pittoresk’ uitzicht wordt voor het eerst expliciet gearticuleerd in de 18e eeuw.50 We vinden de sentimentele ervaringen van Grand Touristen bij het aanschouwen van schilderachtige panorama’s voornamelijk terug in reisverslagen en memoires, maar het idee van het pittoreske vindt ook haar weerklank in de reisgids. Martyn, bijvoorbeeld, noemt het Colosseum, ondanks dat zij verscheidene keren is geplunderd, de meest ontzagwekkende en pittoreske ruïne.51 Van grote invloed op de opkomst van een dergelijke notie van het ideale uitzicht op Rome waren de afbeeldingen die toeristen als souvenirs mee naar huis namen.52 De topografische prenten van Piranesi (1720-1778), de cappricci van Panini, de vedute van Vasi en de nieuwe stadsplattegrond van Nolli (1748) in het bijzonder waren erg populair, mede doordat ze werden aangeprezen in de reisgidsen.53 Voor de thuisblijvers die Rome (nog) nooit bezocht hadden, kleurden deze afbeeldingen de imaginatie van de stad in al haar klassieke grandeur en legden zij de basis voor de iconische verbeelding van Rome’s meest beroemde monumenten. Een bezoek aan Rome werd steeds meer een feest van herkenning. Een aantal van deze afbeeldingen, zoals Vasi’s vedute, waren zelfs bedoeld als bijlage op de reisgids. De toerist kon zo ter plaatse letterlijk het werkelijke Rome met het afgebeelde vergelijken, met het gevolg dat dit soort reproducties een enorme impact hebben gehad op de beeldvorming van Rome en op dat wat als ‘pittoresk’ of ‘typisch’ wordt ervaren. 54
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
145
Als we de 21e-eeuwse reisgids mogen geloven spreken de ‘pittoreske’ ruïnes van Rome tegenwoordig nog steeds zo sterk tot de verbeelding als zij dat deden in de 18e eeuw. De Lonely Planet, bijvoorbeeld, schrijft over de Palatijn: ‘a gorgeous green expanse of evocative ruins, towering pine trees and sweeping views that rises above the Roman Forum. (...) Nowadays it's a truly haunting spot, and as you walk the gravel paths you can almost sense the ghosts in the air.’55 Rick Steves doet daar nog een schepje bovenop en refereert zelfs aan de ervaring van de Grand Tourist op dezelfde plek: ‘Palatine Hill is jam-packed with history. (...) [it] is ideal for those who want to get away from the crowds and discover the romantic, melancholy essence of ruins. Become a 19th-century poet or a painter on the Grand Tour, meditating on the destiny of once-great civilizations, and wander through the remains of the palaces that Nature seems to have reclaimed for herself.’56 Echter, het romantische effect en de sentimentele aantrekkingskracht van het pittoreske stadslandschap, zoals dat op het Forum Romanum, heeft zich sinds de 18e eeuw uitgebreid van de ruïne als symbool naar Rome als geheel. Voor de moderne toerist wordt Rome door de reisgids gepresenteerd als een ‘droomlandschap’ waarin het zichtbare verleden van de stad het decor is voor een idyllisch heden. De reisgidsen puilen uit met foto’s van kleurrijke terrasjes en piazza’s, verlichte monumenten en fonteinen, en adembenemende uitzichten. Tegenwoordig is het uitzicht zelf een sight geworden. De drie eerdergenoemde moderne reisgidsen noemen zelfs veelvuldig locaties waar het perfecte uitzicht bekeken kan worden, zoals onder andere door het sleutelgat op de Aventijn. Bovendien wordt Rome vaak expliciet
146
als ‘romantisch’ aangeduid, met name na zonsondergang. Rick Steves beweert dat ’s avonds alle romantiek en elegantie van de Eeuwige Stad zich ontvouwt en ‘unexpected magic happens’.57 Ook de Lonely Planet schetst het perfecte plaatje in het beschrijven van Rome als het ideale decor voor een drankje. Of het nou een cappuccino is met een uitzicht op het Forum Romanum of een Campari nabij een Barokke fontein, de beste manier volgens de Lonely Planet om het nachtelijke Rome te beleven is om van restaurant naar bar te zwerven, en onderwijl te verdwalen in de pittoreske straatjes en verrast te worden door de antieke schoonheid van de stad.58 Gelijk aan het ideale uitzicht is ook het ‘opsnuiven van de sfeer’ in Rome en het going local een doel op zichzelf geworden. Hordes toeristen trekken niet alleen naar de populaire piazza’s, maar ook naar de ‘authentieke’ buurten waar het ‘echte’ Rome beleefd en gezien kan worden. Trastevere wordt door de reisgids omschreven als zo’n schilderachtige wijk, ‘where it is still possible to glimpse scenes of everyday life that seem to belong to bygone centuries’.59 En de Lonely Planet schrijft: ‘Trastevere is dotted with exquisite churches, but some of its most wonderful sights are picturesque glimpses down narrow, ochre-and-orange-shaded lanes that will make you catch your breath’.60 Dit soort beschrijvingen van Rome zijn totaal afwezig in de 18e-eeuwse reisgids. In de weinige gevallen waar enigszins fantasievolle taal wordt gebruikt, in plaats van de gangbare feitelijke en zelfs mathematische beschrijving, wordt dit over het algemeen beperkt tot de ruïnes op de Fora.61 Over de rest van Rome wordt door, bijvoorbeeld, Martyn hoogstens opgemerkt: ‘It would be difficult to convey any idea of the smaller and less regular streets. In general, however, we cannot avoid observing the strange mixture of interesting and magnificent with common
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
and beggarly objects: palaces, churches, fountains, and the finest remains of antiquity, with rags, poverty and filth.’62 Het romantiseren van het Romeinse stadslandschap op de hierboven beschreven manier, die als een extensie kan worden gezien van de 18e-eeuwse nostalgische perceptie van de ruïne, is gedeeltelijk te wijten aan de geïdealiseerde verbeelding van Rome in film. Niet langer zijn het prenten en souvenirs die de verbeelding van Rome beïnvloeden, maar wordt deze gevormd door films en televisieseries. In plaats van Piranesi’s herkenbare afbeeldingen van majestueuze monumenten zijn het de iconische beelden van een Vespa-rijdende Audrey Hepburn (Roman Holiday, 1953) en een door de Trevi fontein wadende Anita Ekberg (La Dolce Vita, 1960) die tot de populaire iconografie van Rome behoren. Een iconografie die bovendien continu in stand wordt gehouden en aangevuld met meer idyllische scenes uit kaskrakers als Eat Pray Love (2010), To Rome With Love (2012) en La Grande Bellezza (2013). In de romantische perceptie van de stad en haar gebruik als scene-setting voor ontluikende liefdes in dit soort films wordt de ‘mythevorming’ van Rome als Eeuwige Stad uitgebreid tot Rome als stad van de eeuwige liefde, onderschreven door de op zichzelf eeuwenoude associatie met het palindroom: Roma|amoR.63 De evocatieve kracht van dergelijke iconische filmscènes zijn door de toerisme industrie (en dus ook de reisgids) overgenomen in de ‘branding’ van gerelateerde locaties om op de verbeelding van de toerist in te spelen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat ieder van de reisgidsen een aparte sectie wijdt aan film in Rome, en bij verschillende bezienswaardigheden, waaronder de Bocca della Verita en de Via Veneto, wordt standaard gerefereerd aan de beroemde filmbeelden.64 Het afwezige Rome De ‘mythevorming’ van Rome als
Eeuwige Stad door middel van een samenhangend proces van sight selectie en beeldvorming is hierboven in beeld gebracht, van 18e-eeuwse classificatieprocessen en geromantiseerde ruïnes tot hedendaagse top tien lijsten en romantische films. Het resultaat van de ‘mythevorming’ culmineert in vele opzichten in stadswandelingen aangeboden door de hedendaagse reisgids, waarbij de toerist volgens een aangegeven weg langs specifieke landmarks wordt geleid terwijl specifieke sferen kunnen worden geproefd en van specifieke uitzichten kan worden genoten. De ideale route met de juiste perspectieven. Het volgen van dit soort routes gepland door de reisgids heeft een sterk onderliggend gevoel van het nemen van de ‘goede’ of de ‘verkeerde’ weg. De analogie van de reisgids als devotionele tekst is hier dan ook wederom toepasbaar.65 De ‘verkeerde’ weg zou ertoe kunnen leiden dat de toerist bepaalde must-see bezienswaardigheden mist of, erger nog, kostbare tijd verliest.66 Rick Steves schrijft dat zijn wandelingen de grote monumenten en sfeervolle piazza’s met elkaar verbinden en dat door zijn reisgids te volgen de toerist veel tijd en geld kan besparen. Echter, ‘to have an ‘A’ trip, you need to be an ‘A’ student’, want ‘needless backtracking wastes precious time’.67 Maar waar zou die waardevolle tijd van de toerist dan eigenlijk aan verspild kunnen worden? Wat is het Rome (de ‘Romes’) dat afwezig is in de reisgids? Wat bestaat er in het gat tussen ideaal en realiteit? Wat is Rome buiten sacra, imperiale, aeterna en amor? Het antwoord op deze vragen is zo veelzijdig als de stad zelf en zou een compleet nieuw artikel kunnen vormen. Toch kunnen we bij wijze van conclusie in grote lijnen een aantal aspecten van het Romeinse stadslandschap aanduiden die doorgaans buiten de hierboven beschreven ‘mythevorming’ van de reisgids vallen. Ten eerste ontbreekt er een Rome
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
147
buiten de grenzen van het historisch centrum. De beschrijvingen en bijgaande plattegronden van de reisgidsen die hierboven bestudeerd zijn reiken niet verder dan Flaminio en de Villa Borghese in het Noorden, Vaticaanstad en Trastevere in het Westen, San Lorenzo en Termini in het Oosten, en Garbatella en het begin van de Via Appia Antica in het Zuiden. Daarbuiten lijkt er niets, of in ieder geval vrij weinig, te bestaan. Heel af en toe vangen we een glimp op van de erkenning hiervan door de reisgids. De Lonely Planet schrijft bijvoorbeeld in haar introductie tot het Centro Storico dat dit het Rome is wat velen komen zien: geplaveide straatjes, bruisende piazza’s, Renaissance paleizen, en stijlvolle cafés.68 Echter, over het Rome waar toeristen kennelijk niet voor zijn gekomen wordt niets gezegd. In deze gelimiteerde geografische indeling ontstaat bovendien een vervormd beeld van wat ‘lokaal’ en ‘authentiek’ is. De buurt van het Pantheon en Trastevere worden als zodanig omschreven, maar de buitenwijken van de Romeinse periferie waar het overgrote deel van de locals woont is opvallend afwezig.69 Deze observatie leidt naar de tweede afwezige: multicultureel Rome. In beschrijvingen van het ‘typische’ Rome zoals we die veelvuldig tegenkomen in de reisgidsen wordt uitsluitend gerefereerd aan de generaties oude ‘Romeinse’ (of op z’n minst Italiaanse) Romein. Maar waar zijn de ‘niet-authentieke’ Romeinen? Een groot deel van de populatie van Rome (circa één op acht Romeinen) bestaat uit inwoners van een andere etniciteit, zoals Chinees, Afrikaans en Bangladeshi. In tegenstelling tot recente immigranten zijn veel van deze inwoners geboren en getogen Romeinen. Hoe passen deze groepen binnen het plaatje? In de reisgids lezen we niets over deze locals, en toch zijn ze verre van afwezig in het toeristische straatbeeld. De toerist komt ze zelfs continu tegen in de toerisme industrie waar velen van hen laagbetaalde (en soms officieuze) banen
148
in de horeca en souvenirhandel op zich nemen.70 (Fig. 10). Tot slot missen we in de reisgids voornamelijk het hedendaagse Rome. Zoals beschreven wordt de ‘mythevorming’ van Rome gekenmerkt door een blik op het verleden en het contemporaine Rome schemert daar – afgezien van de romantische versie van piazza’s en parken en noodzakelijkheden als accommodatie en openbaar vervoer – maar af en toe in door. In Eyewitness Travel valt contemporain Rome zelfs onder het hoofdstuk Traveller’s Needs in plaats van onder Sights. MAXXI en Macro, twee van Rome’s nieuwste musea gericht op moderne en contemporaine kunst, en ook het Auditorium Parco della Musica, worden door de reisgidsen genoemd in het voorbij gaan, maar niet zozeer aangeraden.71 Bovendien wordt het heden van Rome scherp afgetekend tegen het verleden als zijnde een onderscheidbare laag in het palimpsest. De Lonely Planet, bijvoorbeeld, stelt: ‘As a visitor, it's often difficult to see beyond Rome's spectacular veneer to the large, modern city that lies beneath, a living, breathing capital, home to nearly three million people’,72 maar spoort de toerist op andere plekken juist aan om achter de façade van het lelijke moderne (bijvoorbeeld in het geval van de Esquilijn) te zoeken naar de echte (oudere) schatten van de buurt.73 Het hedendaagse Rome is bovendien iets wat volgens de gids toe lijkt te behoren aan de Romeinen, maar niet aan haar bezoekers. Hoewel toeristen klaarblijkelijk pogingen doen om deel uit te maken van de lokale lifestyle, wordt hiermee specifiek de ‘authentieke’ Romeinse lifestyle bedoeld zoals die wordt geïmagineerd in allerlei media. Een cappuccino drinken op het terras van Café della Pace à la Julia Roberts in Eat, Prey, Love (2010) past daar allicht wel bij, maar het bezoeken van een tijdelijke tentoonstelling in, bijvoorbeeld, het Vittoriano niet. In tegenstelling
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
tot toeristen die het Vittoriano slechts aan de buitenkant beklimmen, gaan locals, volgens de Lonely Planet, juist naar binnen om een tentoonstelling te bekijken.74 Rick Steves waarschuwt zijn lezers zelfs vooral niet de extra prijs te betalen voor tijdelijke tentoonstellingen in musea omdat de meeste toeristen daar toch weinig om geven.75 Het 21e-eeuwse gezicht van Rome blijft in de reisgids redelijk vaag, en volgens de meesten niet echt de moeite waard. De mate waarin reisgidsen het contemporaine Rome over het hoofd zien, of beter misschien vertekenen, valt op in Eyewitness Travel’s curieuze samenvatting van ‘modern Rome’: een willekeurig samenraapsel van Mussolini’s stadsplanning, de film La Dolce Vita, de Paus, een broadcast van het Drie Tenoren concert in de Termen van Caracalla tijdens het Wereldkampioenschap voetbal van 1990, Romeinse verkeerschaos en het modemerk Valentino moet representatief zijn voor de periode 1900-2012.76 Interessant genoeg zou geconcludeerd kunnen worden dat in de palimpsest van Rome, zoals zij wordt verbeeld door reisgids, naar de bovenste laag van de stad het diepst gegraven moet worden. De ‘mythevorming’ van Rome als stad die meer ‘leeft’ in het verleden dan in het heden heeft daar, zoals gebleken, alles mee te maken. Maar wat is de toekomst van deze ‘mythevorming’ door de reisgids? Wat voor vorm zou een reisgids van Rome aan kunnen nemen die niet bouwt op het idee van historische gelaagdheid en romantische uitzichten? En willen we eigenlijk wel iets anders?
dat toeristen steeds meer een op maat gemaakte ervaring van Rome willen, eentje die aangepast is op de persoonlijke voorkeuren en liefhebberijen. In de steeds verdergaande versnippering van Rome door de reisgids komt het zwaartepunt langzamerhand te liggen op de toerist als individu. In plaats van hoofdrolspeler wordt de stad een setting voor de toerist als vertolker van zichzelf. Waar de 18e-eeuwse Grand Tourist Rome bezocht om een goede smaak te ontwikkelen en een ‘complete gentleman’ te worden, is Rome voor de hedendaagse toerist steeds meer een spektakel waarbij het echte doel het uitbeelden van het ingebeelde wordt. Dit is bijzonder pertinent wanneer het gaat om reisgidsen die in het geheel zijn ontleend aan fictionele verbeeldingen van Rome, zoals Angels & Demons Rome en La Grande Bellezza Rome. Hoewel de verbeelding van Rome in dit soort contemporaine reisgidsen meer onderzoek behoeft, wijst deze ontwikkeling erop dat in de kloof tussen ideaal en realiteit – gecreëerd door de reisgids en geconsumeerd door de toerist – er langzamerhand ruimte ontstaat voor nieuwe ‘mythes’ van Rome die het beeld van de stad zouden kunnen nuanceren. Allicht is Rome zoals zij geschetst wordt door de reisgids niet langer alleen de Eeuwige Stad maar een oneindig aantal onzichtbare steden.
In de afgelopen jaren zijn er steeds meer reisgidsen (en ook stadstours) verschenen, zowel in print als online, die een andere kant van Rome pogen te laten zien. Dit is merkbaar in een diversificatie van reisgidsen en de nieuwe niches in de markt die ze voorzien. Men kan nu niet alleen Alternative Rome, Secret and Unusual Rome, en Rebellious Rome ontdekken, maar ook Vegan and Vegetarian Rome, Hipster Rome en Fashionista’s Rome. Het lijkt erop
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
149
1. Dit artikel is gedeeltelijk gebaseerd op scriptieonderzoek uitgevoerd in 2013 ter voltooiing van een MA in Cultural Heritage Studies aan University College London, met de titel ‘From Grand Tour to Grand Tourism: a comparative analysis of tourists’ experiences in Eighteenth-century and contemporary Rome’. De selectie van bronnen voor dit artikel komt dan ook voort uit de keuzes die destijds zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek. Om deze reden ligt er bijvoorbeeld de nadruk op de Engelse Grand Tourist in plaats van de Nederlandse en is er bewust gekozen voor de afgebakende tijdsperiode 1763-1796, ook wel het trentennio aureo van de Grand Tour genoemd. Inmiddels vormt de studie van contemporaine reisgidsen voor Rome onderdeel van mijn promotieonderzoek aan dezelfde universiteit naar de gespannen verhouding tussen Rome als betekenisvolle cultureel-historische bestemming en haar toekomst als een moderne, duurzame stad. De focus van het onderzoek ligt specifiek op de perceptie en appropriatie van het Romeins erfgoed in de constructie van collectieve herinnering en identiteit door toeristen ten opzichte van inwoners en de implicaties daarvan voor Rome’s stedelijke ontwikkeling in de 21e eeuw. Voor meer informatie: jilke.golbach.12@ucl.ac.uk. 2. J. Towner, ‘The Grand Tour: A Key Phase in the History of Tourism’, Annals of Tourism Research, 12 (1985) 297–333. 3. J.D. Prown, ‘A Course of Antiquities at Rome, 1764’, Eighteenth-Century Studies, 31 (1997), 90–100; R. Sweet, Cities and the Grand Tour: The British in Italy, C. 1690-1820 (Cambridge 2012). 4. N.T. Parsons, Worth the Detour: A History of the Guidebook (Gloucestershire 2007). T. Martyn. The Gentleman’s Guide in His Tour through Italy. With a Correct Map, and Directions for Travelling in That Country. (London 1791). 5. Deze asserties zijn grotendeels gebaseerd op bevindingen uit etnografisch onderzoek in Rome ten behoeve van bovengenoemd scriptieonderzoek. In de lente van 2013 heb ik 90 interviews met toeristen in Rome afgenomen, waarbij onder andere het gebruik van de reisgids aan bod kwam. 6. Zie onder andere: R. Barthes, ‘The Blue Guide’, in Mythologies, trans. by A. Lavers (New York 1991); D. Horne, The Great Museum (London 1984); S. Coleman and M. Crang, Tourism: Between Place and Performance (New York, Oxford 2002). 7. Italo Calvino, Invisible Cities (London 1997) 153. 8. Zie onder andere: Rome, Postmodern Narratives of a Cityscape, ed. by D. Holdaway and F. Trentin, Warwick Series in the Humanities 2 (United Kingdom 2013); Global Rome: Changing Faces of the Eternal City, ed. by I. Clough Marinaro and B. Thomassen (Bloomington, Indianapolis 2014); M. Herzfeld, Evicted from Eternity: The Restructuring of Modern Rome (Chicago, London 2009). 9. S.M. Hom, ‘Consuming the View: Tourism, Rome, and the Topos of the Eternal City’, Annali d’Italianistica, Capital City: Rome (1870-2010), (2010), 91–116; P. Travlou, ‘Go Athens: A Journey to the Centre of the City’, in Tourism: Between Place and Performance (New York, Oxford 2002) 108–27; Holdaway and Trentin (2013).
150
10. Zie onder andere: N. Bartolini, ‘Critical Urban Heritage: From Palimpsest to Brecciation’, International Journal of Heritage Studies, 20 (2014), 519–33; Holdaway and Trentin (2013). 11. Voor Goethe gold een bezoek aan Rome als een bezoek aan de geschiedenis zelf, en Freud vergeleek Rome met de werking van de menselijke geest waarin lagen van herinnering, bewustzijn en onbewustzijn naast elkaar bestaan. Zie onder andere: P. Bondanella, The Eternal City: Roman Images in the Modern World (Chapel Hill, London 1987); Holdaway and Trentin (2013). 12. C. Edwards, ‘Introduction: Shadows and Fragments’, in Roman Presences: Receptions of Rome in European Culture, 1789-1945 (Cambridge 1999) 2. 13. Lonely Planet, Rome (Melbourne 2012) 4. 14. Eyewitness Travel, Rome (London 2012) 10. 15. Rick Steves, Rome (Berkeley, California 2013) 1. 16. Georg Simmel, ‘Two Essays: The Handle and the Ruin’, The Hudson Review, Inc, 11 (1958) 371–85. 17. Rick Steves (2013). 18. Zie onder andere: T. Bennett, The Birth of the Museum: History, Theory, Politics (London 1995); D. MacCannell, The Tourist: A New Theory of the Leisure Class (Berkeley 1989); Horne (1984). 19. T. Nugent, The Grand Tour, or a Journey through the Netherlands, Germany, Italy, and France (London 1778); T. Martyn, The Gentleman’s Guide in His Tour through Italy. With a Correct Map, and Directions for Travelling in That Country (London 1791); G. Vasi, Indice Istorico Del Gran Prospetto Di Roma: Ovvero Itinerario Istruttivo (Rome 1765), I. 20. Martyn (1791) 141. 21. Vasi’s achtdaagse itinerario lijkt meer beeldspraak te zijn dan daadwerkelijk bedoeld om in acht dagen uit te voeren. Hij vermeldt in zijn tekst dat de bezienswaardigheden bij elkaar zijn gegroepeerd naar locatie en wellicht zouden de acht dagen dan ook beter gezien kunnen worden als acht stadsdelen. 22. Vasi (1765), I, Al Lettore. 23. Nugent (1778) 234. 24. Bennett (1995). Het Capitolijns Museum opende haar deuren voor het publiek in 1734 en het Pio-Clementijns Museum als onderdeel van het Vaticaans Paleis deed dat in 1771. Zie onder andere: Roma E l’Antico: Realta E Visione Nel ’700, ed. by C. Brook and Curzi (Rome 2010). 25. Martyn (1791) 162; I. Bignamini, ‘The Antique’, in Grand Tour: The Lure of Italy in the Eighteenth Century (London 1996); Sweet (2012). 26. Nugent (1778) 245. 27. Martyn (1791) 161. 28. Brook and Curzi (2010); Sweet (2012). 29. Vasi, (1765) I, 49. 30. Nugent (1778) 248. 31. Martyn (1791) 210. 32. Nugent (1778) 265. Nugent heeft hier vermoedelijk de Sixtijnse kapel bedoeld waar Michelangelo’s Laatste Oordeel als altaarstuk te zien is. 33. Rick Steves (2013) 107. 34. Brook and Curzi (2010). 35. Rick Steves (2013) 212. 36. J. Adler, ‘Origins of Sightseeing’, Annals of Tourism Research, 16 (1989) 7–29; Bennett (1995). 37. L.J. Smith, Uses of Heritage (New York 2006). In
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
het geval van Rome is het gehele historische centrum door UNESCO als Wereld Erfgoed verklaard. 38. Eyewitness Travel (2012) 43. 39. Rick Steves (2013) 6. 40. MacCannell (1989); Touring Cultures: Transformations of Travel and Theory, ed. by C. Rojek and J. Urry (New York 1997). 41. Adler (1989). 42. MacCannell (1989); Horne (1984); Barthes (1991). 43. Hom (2010); Travlou (2002). 44. Rick Steves (2013) 21. 45. Eyewitness Travel (2012) 14. 46. Lonely Planet (2012) 4. 47. Rick Steves (2013) 344. 48. Lonely Planet (2012) 12. 49. Zie onder andere: Grand Tour: The Lure of Italy in the Eighteenth Century, ed. by I. Bignamini and A. Wilton (London 1996); A. Huyssen, ‘Nostalgia for Ruins’, Grey Room (2006) 6–21. 50. Adler (1989); R. De Leeuw, Herinneringen Aan Italie: Kunst En Toerisme in de 18de Eeuw. (Zwolle 1984); Lowenthal (1985). 51. Martyn (1791) 142. 52. Haskell and Penny (1981); Bignamini (2010). Veel souvenirs en antikwiteiten van de Grand Tour zijn later bovendien terechtgekomen in openbare collecties en musea, waarmee de souvenirs van de 18e eeuw bestemmingen zijn geworden van de 21e. 53. Martyn prijst een aantal prentenmakers en reisgidsen aan, waaronder Piranesi, Nolli en Vasi: ‘Le antichità Romane, di Piranesi, (…) There is a great plan of Rome by Noli, in nine sheets, with a description. And variety of smaller plans. (…) The common guide-books are: Il Mercurio errante, di Pietro Rossini, 1760. 12°. Descrizione delle pitture, sculture, &c. di Filippo Titi. 1763, 12°. Roma antica e moderna, in three volumes, 8°. 1765. Vasi itineraire instructif. 1773. 12°. He also published views of Rome.’ Martyn (1791) 140. 54. Zie onder andere: Haskell and Penny (1981); Bignamini and Wilton (2010); Towner (1985); Sweet (2012). 55. Lonely Planet (2012) 6. 56. Rick Steves (2013) 135. 57. Rick Steves (2013) 96. 58. Lonely Planet (2012) 38. 59. Eyewitness Travel (2012) 207. 60. Lonely Planet (2012) 172. 61. Nugent schrijft bijvoorbeeld: ‘The antient Forum Romanum, now called Campo Vaccino, where formerly stood the Rostra, made of the sterns of ships. Here causes were heard, and orators harangued the noble, and here the decrees of the senate were published. Here also travellers are shown the place where Marcus Curtius threw himself, well armed and mounted, into the pit, to put a stop to the contagion that infested the city.’ Nugent (1778) 270. 62. Martyn (1791) 134. 63. Zie onder andere: J. Agnew, Rome (Chichester 1995); Bondanella; Rome: Continuing Encounters between Past and Present, ed. by D. Caldwell and L. Caldwell (Farnham, England and Burlington, USA 2011); D. Holdaway and F. Trentin, ‘Roman Fever: Anarchiving Eternal Rome, from Roman Holiday to Petrolio’, Journal of Romance Studies, 14 (2014) 5–22. 64. Eyewitness Travel (2012) 41, 57; Rick Steves
(2013) 490–91; Lonely Planet (2012) 275. 65. De reisgids speelt hier bovendien mee in op de beperkte tijd die toerist tot haar beschikking heeft. Eyewitness Travel (2012) schrijft: ‘Rome wasn’t built in a day but you can just about see all its highlights in four’. Door een keuze te maken voor een bepaalde wandeling kiest de toerist uit een aantal ‘smaken’ Rome en weet dus vooraf wat te verwachten. Eyewitness Travel, Lonely Planet en Rick Steves bieden alle drie een ‘à la carte wandelmenu’, waarbij de toerist in het geval van Steves onder andere kan kiezen uit de Heart of Rome Walk door het historisch centrum, de Caesar Shuffle langs het Colosseum en Forum Romanum, of de Dolce Vita Stroll door de chique buurt van het Piazza di Spagna. 66. Zie onder andere: Barthes (1991); Horne (1984). 67. Rick Steves (2013) 4, 30. 68. Lonely Planet (2012) 55. 69. Marinaro and Thomassen (2014); Herzfeld (2009). 70. Zie onder andere Marinaro and Thomassen (2014). 71. Rick Steves schrijft over MAXXI: ‘To me, it comes off as a second-rate Pompidou Center. While not to my taste, it's one of the few places in the city where fans of contemporary architecture can see the latest trends. Since it's away from the center, consider combining it with a walk around fellow 'starchitect' Renzo Piano's Auditorium to see how the city continues to evolve.’ Rick Steves (2013) 74. 72. Lonely Planet (2012) 295. 73. Lonely Planet (2012) 131. ‘The sometimes scruffy district of Esquilino is lined by grand 19th-century buildings. It might not be Rome's prettiest district, but it's studded with some stupendous art and museums, including one of Rome's finest patriarchal basilicas in Santa Maria Maggiore and two outposts of the Museo Nazionale Romano, containing a staggering array of treasures.’ 74. Lonely Planet (2012) 57. 75. Rick Steves (2013) 44. 76. Eyewitness Travel (2012) 40–41. Foto Marleen Termeer (2015).
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
151
Va n k e r k b e z o e k t o t k r e k e l g e k r i e k Over het effect van toerisme in Rome Te s s a D . M . V r i j m o e d
T
wee toeristen zitten afgepeigerd op de traptreetjes voor de Chiesa Nuova. Ze kijken versuft voor zich uit, een verfomfaaid plattegrondje ligt slap op de knieën van de heer. Er staan zweetdruppeltjes op het voorhoofd van zijn vrouw en naast het echtpaar ligt een selfie-stick: het stel is duidelijk toe aan een onderbreking van wat een intensieve stadswandeling lijkt. Even verderop staat een docent druk iets uit te leggen aan zijn leerlingen. Hij gebaart in het rond aan een groep pubers die er verheugd uitzien, maar niet per se om dat wat hun ter oren komt. De arme man heeft deze schoolreis waarschijnlijk tot in de puntjes verzorgd, er extra taakuren voor gekregen en wellicht zelfs op zijn vrije middagen nog restaurants afgebeld om voordelige groepsmenu’s te regelen. Ondertussen maken de leerlingen – een enkeling draagt een korte broek met een marmeren piemel erop getekend – afspraken over hoe laat ze elkaar op hun vrije avond in The Drunken Ship zullen ontmoeten. Straatbeeld anno 2015
Rome wordt de Eeuwige Stad genoemd omdat ze al honderden jaren lang onderhevig is aan verschillende modes, bouwstijlen en gebeurtenissen. Ooit was zij het pronkstuk van een machtig wereldrijk, later werd zij studieobject voor geleerden en tegenwoordig is zij verworden tot een geliefd vakantieoord. Het hierboven geschetste beeld van het reizende stel en de schoolklas behoort inmiddels al decaden tot het decor van de Italiaanse hoofdstad: scholieren die tussen zuilen krioelen en sjokkende paartjes zijn niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Zou dat dan moeten? Volgens sommige inwoners wel. Ze zeggen dat al die vreemdelingen, die zeker zes maanden per jaar de stad bezetten, haar ‘vervuilen’. Het is niet onbegrijpelijk dat men zoiets zegt, daar het in het hoogseizoen zo vol kan worden in de stad, dat je soms nog weinig kan genieten van alle kunst; in museumgangen word je voortgestuwd langs meesterwerken en prachtige archeologische sites worden vervuild door achteloos weggeworpen troep. Aan
152
de andere kant leveren al die gretige buitenlanders het land bakken met geld op en zorgen zij ervoor dat goedkope ingrediënten die omgevormd kunnen worden tot producten als ijs en pizza goudmijnen vormen voor wie erin handelt. Wie heeft er gelijk? Werkt de grote hoeveelheid toeristen in Rome destructief of kan de stad inmiddels niet meer zonder haar met geld strooiende buitenlanders? Laat ik, voordat ik antwoord geef op deze vraag, eerst wat over mijn eigen situatie vertellen. Opnieuw beginnen In 2008 ben ik naar Rome verhuisd. Ik wilde graag meer leren van de wereld en ik was bang dat ik vast zou roesten als ik niet in actie kwam. Ik was afgestudeerd en had een mooie baan op het Montessori Lyceum in Amsterdam, maar ik had het gevoel nog niet klaar te zijn met mijn eigen leertraject: 25 jaar, hoe jong en onervaren ben je dan immers nog? En wat zegt een stel keurige diploma's? Gestimuleerd door de levenslust in de
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
ogen van mijn eigen leerlingen vertrok ik om te kijken of ik in het buitenland een nieuw leven op zou kunnen bouwen, op mezelf aangewezen zonder vrienden of familie. Als bestemming koos ik Rome, de stad waar ik als classica vast nooit op uitgekeken zou raken. Ik bleek moeiteloos op te gaan in het spontane, soms ongeorganiseerde bestaan van veel Italianen. Ondanks de vaak frustrerende strijd om een plek te veroveren op de arbeidsmarkt van een land waar vriendjespolitiek bovengemiddeld hoogtij viert, genoot ik met volle teugen. Ik ging naar alle musea en plekjes die mijn hart op hol lieten slaan. Opnieuw en opnieuw, zo vaak als ik wilde. Dat kon nu eenmaal, omdat ik er woonde. Gewoon, even over het Forum lopen, zonder dat ik daar een schoolreis omheen hoefde te plannen. Ik negeerde daarnaast de cultuur van het moment niet: ik liet mij opslokken door het Romeinse leven van twintigers in louche wijken als Pigneto en Centocelle, waar je over het afval struikelt en drommen Italianen met plastic glazen in de hand roken op pleintjes met heilige namen. Ik wist niet dat ik al die ervaringen in me opzoog als een onverzadigbare spons. Zeven jaar later zou ik nog steeds zo blij als een scholier rondhuppelen. Noch dat ik geen genoeg zou krijgen van alle ciao bella's en bravissima's die ik dagelijks zou ontvangen – in Italië ben je immers altijd mooi en knap en wordt je ego continu gestreeld. Ben ik aan het generaliseren? Natuurlijk. In Nederland is de lucht immers ook niet altijd grijs. Maar gevoel is gevoel. En je ergens thuis voelen is goud waard.
massatoerisme van dichtbij heb mogen observeren Ik moest dagelijks antwoord geven op vragen als 'Where is the Sistine planet?’ (in het kader van de klok wel hebben horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt) of 'Where is the tower of Pisa?' (Ehm.. in Pisa). Ik verbaasde mij dag in dag uit over mensen die met samengeknepen tenen hun sokken kilometers lang door hun teenslippers persten of over mensen aan wie genadeloos de toegang tot de basiliek werd ontzegd omdat ze zich niet hadden laten informeren over de kledingvoorschriften. Het is eenvoudig om smakelijk over dit soort voorvallen te lachen maar in plaats daarvan zou men ook de wilskracht van mensen die kennis willen maken met monumenten die ver van de hun bekende wereld afstaan kunnen waarderen. Het
Fig. 1: auteur Tessa D.M. Vrijmoed. Foto Mariëlle van der Marel (maart 2015).
De toren van Pisa Langzaam maar zeker begon ik te integreren. Het etiket ‘toerist’ raakte ik kwijt, ik verkende onbekende stegen, maakte nieuwe vrienden en leerde Romeinse straattaal. Op een goede dag kreeg ik de kans als gids te werken in de Sint Pieter en de Vaticaanse Musea, waar ik vervolgens drie jaar lang het
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
153
is toch prachtig dat mensen nu nog ademloos staan te kijken bij de realistisch uitziende plooien in Maria's gewaad? Opgeleid of niet, iedereen geniet van Michelangelo's beeldhouwtalent en dat is ook ieders goed recht. Als gepromoveerd toerist die zichzelf nog steeds kan vergapen aan kunst- en bouwwerken waar ze weinig tot niets van weet zag ik het als uitdaging om iedereen die met interesse en een open geest naar Rome kwam iets over die de schoonheid te leren. De docent in mij mocht graag hier en daar een vraag laten vallen tijdens een rondleiding om te zien of mensen wel echt hadden geluisterd en informatie opsloegen; als een toehoorder dan uit eigen beweging opmerkte dat hij op een bepaald fresco Petrus zag staan omdat hij de apostel herkende aan de sleutels der hemelen was wat mij betreft mijn missie geslaagd.
Reisgids Vorig jaar werd ik aangesteld om de Rome-variant van de reeds jarenlang succesvolle reisgidsenserie 100% Travel te herzien. Niet alleen moest ik de wandelingen uit de gids volledig langslopen om te controleren of alle informatie nog juist was, ook kreeg ik de opdracht de handleiding te verfrissen en op de schop te gooien. Bij deze bezigheid heb ik tussen al die overbekende en minder bekende adressen door verrassend leuke nieuwe tenten leren kennen. Tevens zag ik mij genoodzaakt keuzes te maken: wil ik wel dat straks hordes Nederlanders met dat roze boekje in mijn favoriete trattoria in een achterafstraatje zitten te eten? Ondanks het feit dat het antwoord op deze vraag uiteraard ‘liever niet’ is, kon ik mij ook niet aan mijn plicht onttrekken om een goede gids te schrijven met tips
Fig. 2: toeristen verkennen Rome. Foto auteur (maart 2015).
154
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
die de moeite waard waren. Mocht je met de gids op pad zijn en een door mij aangeraden restaurant uitkiezen kan je mij dan ook best wel eens tegen komen. Weliswaar heb ik een paar geheimpjes voor mij en mijn vrienden gehouden, andere onvergetelijke culturele en gastronomische oorden zal ik voortaan moeten delen met jullie. En met de rest van de wereld, want er is altijd wel weer een reisgids die plekjes ontrafelt waar iemand anders uit liefde voor de stad met geen woord over rept. Rome beleven Tijd om terug te komen op de vraag of Rome wel of niet gebaat is bij de vele bezoekers die zij jaarlijks ontvangt. Gaat de schoonheid van de stad verloren door die miljoenen nieuwsgierigen? Het antwoord op deze vraag luidt naar mijn bescheiden mening: nee. Rome is een dermate imposante stad, dat zelfs met al die hoofden voor het Pantheon de gestalte van haar koepel een memorabele indruk maakt. Het is net als met het onderwijs Klassieke Talen in Nederland: ondanks verschillende maatregelen van bovenaf of meningen van hen die de waarde van het vak niet voldoende inzien, zal de kracht en invloed van de talen zelf er uiteindelijk voor zorgen dat het vak nooit uit het schoolrepertoire verdwijnen. Daarvoor hebben de Klassieke Talen immers een te grote afdruk achtergelaten in onze huidige maatschappij. Een uitgestorven Rome op een frisse avond in januari maakt natuurlijk een adembenemende, verpletterende indruk; alsof ze er helemaal alleen voor jou is. Jouw toneel, jouw wereld, jij samen met de historie die zelfs van de straatstenen afdampt. Maar zoals je een film nog intenser kan beleven omdat de hele bioscoopzaal met je meelacht of huivert, zo is tegelijkertijd Rome tevreden als zij door zovelen tegelijk genoten wordt. Akelige voorvallen zoals zich afgelopen februari op Piazza di Spagna hebben voorgedaan zijn incidenteel en mogen wat mij betreft snel ondergesneeuwd worden door de herinnering aan positieve gebeurtenissen. Vergeten mogen we deze incidenten
uiteraard niet, maar we zouden ze in plaats daarvan kunnen aangrijpen als leerinstrument om ervoor te zorgen dat dergelijke situaties zich in de toekomst niet meer voor zullen doen. Hoe dat bewerkstelligd kan worden is de vraag, een vraag die ik door zou willen spelen aan de voetbal- en onderwijsautoriteiten in Nederland. Een stad voor iedereen Jaarlijks komen miljoenen mensen naar Rome. De een wil graag iedere kerk nauwkeurig bestuderen en plant voor vertrek secuur ieder dagdeel vol. De ander geniet het liefst op het terras met een glas wijn van het geroezemoes van passanten en het zomergekriek van de krekels. Voor al die mensen is Rome. Iedereen mag van haar genieten, hoe diepgaand of oppervlakkig dat ook is. Rome staat voor wereldlijk erfgoed dat mensen uit alle bevolkingslagen op hun manier mogen bekijken en in zich opnemen. Zelf geniet ik al jaren op mijn manier van de stad. Er zijn ontelbaar veel redenen waarom ik hier nooit meer weg zou willen. Het is niet mogelijk om die redenen allemaal op te noemen en de aantrekkingskracht van Rome te beschrijven maar een prachtig Romeins liedje komt met haar mooie tekst en sprookjesachtige compositie hierbij mogelijk nog dicht bij in de buurt. Het lied wordt gezongen door Rugantino, een nietsnut en rokkenjager die door het volk tegelijkertijd wordt gehaat en benijd. Op een dag laat hij zijn oog vallen op een jongedame in de buurt. Niet alleen is ze bloedmooi en verkeert ze in sjieke kringen waar Rugantino zelf niets te zoeken heeft, ze is bovendien getrouwd. Het ziet er dus naar uit dat Rugantino geen schijn van kans maakt. Toch lukt het hem eindelijk haar mee uit te krijgen. Aanvankelijk weinig op hun gemak lopen ze slechts vergezeld door de schittering van het maanlicht op de rivier, de fonteinen en hun water spuwende beelden en de antieke gebouwen door Rome. Langzamerhand zien we hoe
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
155
Rosetta weifelend steeds wat meer toenadering zoekt tot Rugantino, terwijl op de achtergrond zijn stille gebed klinkt: Roma nun fa’ la stupida stasera, Damme ‘na mano a faje di’ de sì: Scegli tutte le stelle Più brillarelle che vuoi E un friccico de luna tutta pe’ noi. Faje senti’ ch’è quasi primavera, Manna li mejo grilli per fa’ cri cri; Prestame er ponentino Più malandrino che c’hai: Roma reggeme er moccolo stasera. ”Rome, doe eens even niet zo flauw vanavond, Help me '‘n handje, zorg dat ze me wil: Kies jij de sterren maar uit, De mooist flikk'rende die je hebt En een klein stukje maan alleen voor ons. De lente komt eraan, laat 'r dat voelen, Laat nu je krekels maar krieken, ik smeek het je; Leen me de westenwind toch, De meest speelse die je hebt: Rome, vanavond heb ik je echt nodig.” 1
Zoals Rosetta uiteindelijk, mede dankzij de magie van de stad, verliefd wordt op Rugantino, zo raakt Rome zelf direct eenieder die haar bezoekt: je zult lang moeten zoeken vóór je iemand vindt die niet betoverd achter is gebleven na een bezoek aan de stad in volle glorie, als er een verkoelende zomerbries waait en de maan in de startblokken staat om met haar zachte licht een betoverende sluier over de stad te werpen. 1: Vertaling Tessa Vrijmoed Fig. 3: de Sint-Pieter gezien vanaf het dak van het Staatsarchief, niet toegankelijk voor publiek. Foto auteur (januari 2015).
156
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
157
P r i x
d e
R o m e :
p r i j s m e t e e n o u d e t r a d i t i e v o o r j o n g k u n s t t a l e n t Birgit Donker
D
e Prix de Rome is de grande dame onder de kunstprijzen, met een geschiedenis die teruggaat tot begin 19e eeuw. Het Mondriaan Fonds heeft in 2013 doelbewust de traditie van de Prix, een reis naar Rome, in ere hersteld. Op die manier wil het fonds de grandeur van de prijs versterken en bovendien architecten en kunstenaars de gelegenheid bieden zich in een inspirerende omgeving te verdiepen in hun werk. De winnaar van de Prix krijgt daarom, behalve een geldprijs van 40.000 euro, een werkperiode van drie maanden aan de American Academy in Rome, waar niet alleen kunstenaars maar ook wetenschappers verblijven. In 1808 werd de prestigieuze prijs in Nederland geĂŻntroduceerd door Lodewijk Napoleon (broer van), ter bevordering van de kunsten. De Prix wordt sindsdien uitgereikt aan veelbelovende beeldend kunstenaars en architecten onder de veertig jaar en is daarmee de oudste en meest genereuze prijs in Nederland voor jonge architecten en kunstenaars. Op de lijst van winnaars staan bekende namen als Jan Sluiters (1881-1957), Johan David Zocher (1791-1870) en Josephus Augustinus Knip (1777-1847), van wie het Rijksmuseum onlangs nog verschillende werken verwierf die hij maakte in Rome vlak nadat hij de prijs had gewonnen. Nog altijd is de Prix de Rome een Staatsprijs; de financiering komt van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Vanaf 1884 was de organisatie van de prijs in handen van de Rijksakademie. Sinds 2005 vinden in een periode van vier jaar steeds een editie architectuur plaats en twee edities beeldende kunst. In 2013 is de organisatie van de Prix overgegaan naar het Mondriaan Fonds, het publieke stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed. De Prix de Rome is kostbaar erfgoed waar het Mondriaan Fonds graag voor zorgt, ook al omdat het doel van de prijs - talent ontdekken en het stimuleren - nauw aansluit bij wat het fonds dagelijks doet. Het Mondriaan Fonds organiseert de Prix met respect voor zijn lange geschiedenis en met de nadruk op het zelfstandige voortbestaan van deze prijs.
158
Aansluitend bij de ontwikkeling die de eerbiedwaardige prijs in ruim tweehonderd jaar heeft doorgemaakt ĂŠn bij de hedendaagse ambities beoogt het Mondriaan Fonds met de Prix de Rome talent te traceren en te positioneren. Getalenteerde beeldend kunstenaars en architecten worden gestimuleerd zich verder te ontwikkelen. De prijs brengt bovendien op feestelijke wijze (het belang van) hedendaagse beeldende kunst en architectuur onder de aandacht. Dankzij de prijs wordt hun werk immers zichtbaar gemaakt voor een groter publiek. Bij de selectie kijkt de jury naar werk dat verrast, je bij de lurven grijpt en hongerig maakt naar meer. Fig. 1: Jan Sluijters, Vrouwen die elkaar kussen, 1906, olieverf op doek, 92.8 x 62.5 cm, Van Gogh Museum, Amsterdam (aankoop met steun van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) s382M1987. Gepubliceerd met toestemming van het Van Gogh Museum.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
159
Fig. 2: Donna van Milligen Bielke, Cabinet of Curiosities, 2014.
160
Rome ligt inmiddels op slechts een paar uur vliegen van Nederland, maar vroeger was alleen al de reis naar de eeuwige stad heel bijzonder. Jan Sluiters bijvoorbeeld, die in 1904 won, was op weg naar Rome zo gegrepen door Parijs, met zijn nieuwe stromingen als fauvisme en impressionisme (en door het nachtleven in de lichtstad), dat de jury zijn aan de prijs verbonden toelage stopzette. Uit die tijd dateert onder meer Sluijters’ Deux femmes qui s’embrassent, twee nachtvlinders die in elkaars armen hangen en die in een veel vrijere stijl zijn geschilderd dan zijn klassieke Eliza en de zoon der Sunamitische vrouw waarmee hij twee jaar eerder de juryleden overtuigde. De jury sprak er schande van en betreurde dat ’den maker zich zoo licht laat mêeslepen door wat de Jury meent te moeten noemen een vulgairen valschen smaak bij de ultra-moderne schilder’. Later kwam het weer goed tussen
Sluijters en de Prix en zat hij zelfs zelf in de jury. Een ander pikant detail uit de rijke geschiedenis van de Prix: Piet Mondriaan dong twee keer mee maar kwam niet door de voorronde. In 1901 deed hij voor de tweede keer een poging, maar hij zakte op het onderdeel anatomie. Vervolgens schilderde hij een tijd lang vooral landschappen en af en toe een portret. Eerder was Jozef Israëls hetzelfde overkomen; niet goedgekeurd door de examencommissie. In die tijd werden kunstenaars beoordeeld op genrestukken en werden ze letterlijk opgesloten om die te maken. Tegenwoordig geldt een andere invalshoek bij de jurering dan in de tijd van Piet Mondriaan. Opgelegde thema’s en eenzame opsluiting zijn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw passé en winnaars als Paul Kooiker (1996) en Nicoline van Harskamp (2009) werden
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
juist beoordeeld op de eigenheid van hun vrije werk. In oktober 2014 werd de Prix de Rome Architectuur gewonnen door architect Donna van Milligen Bielke met haar ontwerp Cabinet of Curiosities. De jury roemde het radicale en het poëtische karakter van dit plan. Van Milligen Bielke werd gekozen uit een shortlist van acht architecten, die zich allen bogen over een door de jury vastgestelde, fictieve opdracht. Ontwerp een visie op de Rotterdamse Hoogstraat, luidde die opdracht, de plek waar de stad is geboren, inclusief een link met de geschiedenis. De Hoogstraat is een levendige stadsstraat tussen Coolsingel en Oostplein, waarvan de geschiedenis teruggaat naar de 13e eeuw. Nu is het een plek waar nieuwbouw, oudbouw, een markt, een drukke winkelstraat en een deel met leegstand elkaar ontmoeten. Met gevoel voor Rotterdamse humor heeft iemand een paar van de straatnaambordjes veranderd in ‘PC Hoogstraat’.
De opdracht aan de architecten betrof een realistische situatie, maar zonder de intentie de plannen uiteindelijk te realiseren. Daarmee biedt de Prix de vrijheid om de grenzen van het onmogelijke op te zoeken - een situatie waarin architecten tegenwoordig nog maar zelden verkeren. De genomineerden zijn elk op hun eigen wijze omgegaan met het spanningsveld tussen de realiteit en het fictieve karakter van de prijsvraag. Donna van Milligen Bielke koos voor een ingreep waarmee zij voorstelt architectonische iconen rond de Hoogstraat in te kaderen. Verschillende iconische bouwwerken plaatste ze in individuele containers, wat een levensgroot rariteitenkabinet met spannende nieuwe publieke tussenruimten oplevert. Een andere genomineerde, Kees Lokman, bedacht als oplossing het onder water zetten van het marktplein bij de Hoogstraat op de momenten dat er geen markt is, zodat een monumentaal oppervlak van 8.000 vierkante meter spiegelend water ontstaat. De expositie met de ontwerpen
Fig. 3: Kees Lokman, rendering Reflecting Rotterdam.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
161
van de acht genomineerde architecten in Het Nieuwe Instituut in Rotterdam, die doorliep tot half februari van dit jaar, trok zo’n dertienduizend bezoekers.
Fig. 4: Josephus Augustus Knip, De Aureliaanse muur in Rome, ca. 1810, grafiet, penseel in grijs en in waterverf in kleuren, 368 x 502 mm. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-T-2014-14-43. (https:// www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/RPT-2014-14-43)
162
De meest recente Prix Beeldende Kunst werd in 2013 gewonnen door Falke Pisano met het werk Prison Work. Pisano verraste de jury met een voor haar doen zeer politieke installatie, waarin ze reflecteerde op ‘het lichaam in crisis’ aan de hand van een pakkende historische analyse van de gevolgen van de
privatisering van het gevangeniswezen. De jury roemde haar precisie en de overtuigingskracht waarmee ze een nieuwe richting was ingeslagen, voortbouwend op wat was. Pisano was de eerste winnende kunstenaar die eind 2014 gebruikmaakte van de werkperiode in de American Academy. Ze ontmoette er promovendus Margaret Gaida, die na het winnen van de Amerikaanse Rome Prize een jaar op de American Academy verblijft voor haar onderzoek From Aleppo to Rome: Astrology as a Mirror
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Fig. 5 Falke Pisano, Prison Wall, de Appel arts centre, Prix de Rome Visual Arts, 2013. Foto: Daniel Nicolas
of Cross-Cultural Transformation. Het werk van Pisano bleek raakvlakken met het onderzoek van Gaida te hebben, wat langdurige gesprekken en nieuwe inzichten opleverde. Pisano zal deze omzetten in nieuw werk, onder andere voor een tentoonstelling bij de Redcat Gallery in Los Angeles. Dit jaar is er weer een ronde voor beeldend kunstenaars; in april werd de shortlist vastgesteld door een internationale vakjury. Ze kozen uit kunstenaars die zijn voorgedragen door een twintigtal door het Mondriaan Fonds uitgenodigde scouts, uit kunstenaars die zichzelf aanmeldden of die door derden zijn voorgedragen. De selectie wordt gemaakt op basis van de bijgeleverde motivatie, het eerdere werk van de kandidaten en op basis van een werkplan. Vier kunstenaars werden vervolgens geselecteerd voor een werkbudget en de tijd om nieuw werk te maken op basis waarvan eind dit jaar de winnaar Prix de Rome 2015 werd gekozen. Intussen ging Donna van Milligen Bielke begin april naar Rome voor de werkperiode die zij vorig jaar gewonnen heeft. In haar ontwerpen speelt de Romeinse stedenbouw al een rol; ze kijkt er dan ook naar uit zich verder te kunnen verdiepen in de eeuwige stad, zo vertelde ze op een symposium over de Prix de Rome eind vorig jaar in het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome. Op datzelfde symposium kwam ter sprake dat een prijs geen doel op zich is, maar wel een belangrijke impuls kan geven. Het gaat om het avontuur, om het aftasten van grenzen en er soms overheen gaan. Daarom gaat het Mondriaan Fonds graag door met het op deze manier vieren van kunst en architectuur. Op naar de volgende 200 jaar Prix de Rome! Voor meer informatie zie www.prixderome.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
163
M o ha m e d
vluchteling Rome
K e ita :
en
fotograaf
in
Menno Balm
W
anneer Mohamed Keita in 2010 in Rome arriveert, heeft hij een lange en moeilijke reis achter de rug. Ruim drie jaar eerder vertrekt hij uit Ivoorkust om elders een beter leven te zoeken. Zijn weg voert hem door Guinee, Mali, Algerije, Libië en Malta, voordat hij uiteindelijk Rome bereikt. Ter plaatse besluit hij dat deze stad het eindpunt van zijn reis zal zijn. De eerste drie maanden en twintig dagen brengt Keita door als één van de vele daklozen rondom station Termini. De verveling die zijn periode daar kenmerkt wordt doorbroken wanneer een hulpverlener van CivicoZero (een project van Save the Childeren) hem een wegwerpcamera geeft om zijn leefwereld vast te leggen. Keita blijkt talent te hebben voor fotografie en krijgt les om zijn techniek te verbeteren. Inmiddels exposeert Keita op fotografiebeurzen, in galeries en in musea (waaronder in het Museo d'Arte Contemporanea di Roma). Door zijn ervaringen bij Termini is dit deel van de stad voor hem een vanzelfsprekend onderwerp voor zijn foto's geworden. Hoewel zijn aandacht inmiddels ook uitgaat naar andere delen van de stad, zijn het, ongeacht de locatie, uiteindelijk de mensen die hem het meest interesseren.
Rechts: Bagaglio, 2010 Volgende pagina: Pregheira, 2012
164
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
165
166
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
167
168
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
169
`I soggetti che scelgo, dato che ho avuto la mia esperienza alla stazione Termini, provengono dalla strada. Mi piace guardare la gente: gente con le sue necessità, gente in città, gente della bellissima cittá di Roma in cui arrivai un giorno e decisi di fermarmi.`
`Door mijn ervaringen rondom Termini ging ik natuurlijk terug naar de straat. Ik kijk naar de mensen, mensen met behoeften, mensen in de stad, in de straat, in die prachtige stad waar ik op een dag arriveerde en besloot om in Rome te stoppen. Door mijn ervaringen als fotograaf ontdek ik de stad echt en kijk ik naar de mensen met de grootste aandacht.'
`Quando sono arrivato qua a Roma dormivo per la strada: tre mesi e venti giorni. attraverso civicozero sono riuscito a trovare il posto per dormire, grazie a tutti quanti che mi hanno aiutato.`
'Toen ik in Rome was gearriveerd sliep ik op de straat: drie maanden en twintig dagen. Bij CivicoZero ben ik erin geslaagd een slaapplaats te vinden, dankzij iedereen die mij heeft geholpen.'
`Alcune persone fanno cose brutte per sofferenza perché non hanno niente, pensano che la loro vita è finita, ma noi giovani del mondo dovremmo sapere che le difficoltà, le possiamo combattere con coraggio, se siamo in difficoltà non dobbiamo pensare che le difficoltà non finiranno mai, le difficoltà passano nel tempo.`
'Sommige mensen doen slechte dingen omdat ze niets hebben, ze denken dat hun leven voorbij is. Maar wij jongeren van de wereld zouden moeten weten dat we moeilijkheden met moed te lijf moeten gaan. Als we ons in een lastige situatie bevinden, moeten we niet denken dat de moeilijkheden nooit over zullen gaan, ze gaan met de tijd voorbij.' - Mohamed Keita, vertaling door Menno Balm en Umberto Pelosi
Rechts: Sotto punte, 2011 Vorige pagina: La pubblicità di bambini, 2011
170
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
171
Ve r t r e k k e n u i t R o m e : modern
escapisme
A r t h u r We s t s t e i j n
R
ome werd modern in 1856. Dat jaar vertrok er voor het eerst een trein vanuit de stad – en met de spoorweg trad Rome de moderniteit binnen. Het was in eerste instantie nog maar een kleine stap: onder het pauselijk bewind was een bescheiden stationnetje gebouwd net ten zuiden van de Porta Maggiore, en vanaf daar boemelde een wagon met stoomlocomotief richting Frascati in de Albaanse heuvels, een tocht van nog geen dertig minuten. Maar al was het maar een kort ritje, de symbolische betekenis van de gebeurtenis was immens. Speciaal voor de gelegenheid werd een herdenkingsmunt geslagen met op de ene zijde het portret van paus Pius IX, op de andere een gevleugelde personificatie van de inventiviteit, genesteld op een locomotief tegen de achtergrond van de Sint Pieter, met daaromheen de tekst PROVIDENTIA P.M. FERREA VIA ROMAM PROVINCIIS JUNGI CURAVIT: “De voorzienigheid van de pontifex maximus heeft ervoor gezorgd dat Rome met de provincies verbonden wordt door een ijzeren spoor”. (Fig. 1). De trein gold, kortom, als een symbool van pauselijke macht dat de centrale rol van Rome zou versterken. Het waren de jaren dat de Risorgimento, de Italiaanse eenwordingsgedachte, steeds meer animo verwierf, en het was er Pius IX duidelijk aan gelegen om zijn pauselijke soevereiniteit kracht bij te zetten. En waarom daarvoor geen gebruik maken van de nieuwste uitvinding in Europa, de trein? Pius’ voorganger, Gregorius XVI, had nog afkeurend gereageerd op die duivelse boodschapper van de moderniteit. Chemin de fer, chemin d’enfer, zou hij gezegd hebben, “de spoorweg is de weg naar de hel”.1 Maar Pius was lang niet zo conservatief. Voor hem was de trein een vehikel van de goddelijke voorzienigheid.
Fig. 1: Pauselijke gedenkpenning voor de opening van de eerste Romeinse spoorweg, 1856.
172
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Veel reizigers zullen Rome nog niet per trein bereikt hebben die eerste jaren, maar dat veranderde definitief in 1862, toen een nieuw stationnetje werd geopend, maar nu midden in de stad, vlak voor de Thermen van Diocletianus. (Fig. 2). Op pauselijk bevel was de bestaande spoorlijn doorgetrokken dwars door de Aureliaanse muur: voor het eerst in de geschiedenis werd daarmee de fysieke integriteit van Rome doorbroken. Nu drong de moderniteit pas echt door tot in het hart van de Eeuwige Stad. Op die plek, voor de Thermen van Diocletianus, verrees een paar jaar later het centrale treinstation van Rome,
Stazione Termini. En sindsdien komen reizigers niet meer met de koets of te voet naar Rome, zoals ze dat eeuwenlang gedaan hadden. Sindsdien is hun eerste kennismaking met Rome niet langer de Porta del Popolo, met de inscriptie voor Christina van Zweden, het klooster waar Luther nog verbleef, de obelisk van Sixtus V. Sinds ruim honderdvijftigjaar is dit de plek waar reizigers Rome binnengaan – en uiteindelijk ook weer verlaten: Termini. Het was in het begin allerminst een verheffende entree. De Fransman Louis Veuillot, een van de eerste internationale reizigers die van de trein gebruik maakte,
Fig. 2: John Henry Parker, General view of Rome from the Mons Justitiae, on the agger of Servius Tullius, near the railway station, ca. 1868.
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
173
Fig. 3: De façade van Station Termini kort na de opening, ca. 1874.
174
vond het maar een teleurstellende ervaring om Rome binnen te rijden via deze chemin de fer dans ses langes, “een spoorweg in de luiers”.2 Maar de ontwikkelingen gingen snel: in 1870 werd Rome ingenomen door de troepen van het verenigde Italië en tot nieuwe hoofdstad uitgeroepen van het koninkrijk, en vier jaar later was de officiële opening van Termini een feit: een statig, typisch negentiende-eeuws complex in glas en staal, een treinstation het ‘nieuwe’ Rome waardig. (Fig. 3). Mopperaars waren er nog altijd, zoals de Deense schrijver Vilhelm Bergsøe, die klaagde dat de Italiaanse zegswijzen dolce far niente en chi va piano, va sano ook maar al te zeer op de spoorwegen van toepassing bleken3Die klacht is nooit meer verstomd, ook niet toen Termini werd afgebroken en weer half opgebouwd onder Mussolini, en ook niet nadat het in een nieuwe moderne jas werd gestoken kort na de Tweede Wereldoorlog. Termini is een plek waar dynamiek smoort in stilstand,
waar progressieve idealen botsen met nostalgie, en daarmee belichaamt het station de dilemma’s van het moderne Rome – zowel in de realiteit als in de verdichting. Voor Cornélie de Retz van Loo, de hoofdpersoon in Louis Couperus’ Langs lijnen van geleidelijkheid uit 1900, is ‘het grote holle station bij de Thermen van Diocletianus’ de eerste kennismaking met Rome – en ook de plek van het uiteindelijk onvermijdelijke afscheid. Cornélie, een jonge vrouw met vooruitstrevende feministische ideeën, heeft haar gegoede Nederlandse milieu (en de losse handjes van haar dominante echtgenoot) ontvlucht en probeert in Italië een nieuw leven te vinden. De aankomst op Termini, ‘in de gouden zonnelucht van Rome’, is veelbelovend, en na een lunch van biefstuk, pudding en droge vijgjes in haar pension in de Via Lombardia besluit Cornélie de stad te gaan verkennen per koets. Maar dat valt bitter tegen: de klassieke
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
teleurstelling waar reizigers al eeuwen mee kampten, treft ook Cornélie. ‘Haar frisse verbeelding, haar lectuur, zelfs haar fotografieën, in Florence gekocht en met de liefde van een pas beginnende toerist bestudeerd, hadden haar een illusie gegeven van een stad uit een ideale oudheid, een ideale Renaissance, en zij had vergeten, dat, vooral in Rome, het leven meedogenloos is voortgegaan, en de tijden er niet in gebouwen en ruïnes opstaan als afzonderlijke perioden, maar iedere periode door dagen en jaaren verbonden is aan de volgende, nauw aaneengeschakeld’. Rome blijkt Rome niet; de stad is een historisch labyrint, een niet te ontwarren kluwen van tijdperken waar geen touw aan vast te knopen is. Cornélie probeert het nog een paar dagen, maar dan, ‘na een smartelijke teleurstelling in de Sixtijnse kapel’, vindt ze het mooi geweest en besluit ze ‘vooreerst niets meer te gaan zien’.
Ze geeft pas weer toe aan de Romeinse verleiding wanneer Duco van Staal, een wat bedeesde Nederlandse schilderbohemien, Cornélie het hof probeert te maken in de Villa Borghese, en er wonderwel in slaagt haar mee te nemen naar de Palatijn. Met al zijn artistieke inspiratie had Duco Rome in Rome gevonden, hij was erin geslaagd de historische kluwen te ontwarren, en op de Palatijn probeert hij Cornélie deelgenoot te maken van zijn dweepzucht. Als waar adept van Lipsius en Gibbon met Romantische inborst meent Duco dwars door de tijd heen te kunnen kijken en de ruïnes van de oudheid te zien oprijzen in al hun klassieke pracht en praal:
Fig. 4: Station Termini, ca. 1950. De golvende naoorlogse luifel doorbreekt de rechtlijnigheid van de rechter zijflank in fascistische stijl.
‘Hij, hij zag ze voor zich […], hij leefde zijn droom, zijn Verleden. Het was of hij voorbestaan had in Rome antiek, en de moderne huizen, het modern
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
175
Fig. 5: Jennifer Jones als Mary in Vittorio De Sica’s Stazione Termini (1953).
Capitool, en zij allen, het graf van zijn Forum Romanum omgevend, zag hij voor zijn ogen niet. Uren kon hij zo zitten, of dwalen, of weer neerzitten en gelukkig zijn. In de intensiteit van zijn verbeelding riep hij de historie op, wolkte ze uit het verleden hoog, eerst als een damp, een toverwaas, waaruit weldra de figuren duidelijk traden, tegen de marmeren achtergrond van oud Rome aan.’ Cornélie laat zich meevoeren in Duco’s verbeelding, en samen met Duco leert ze langzamerhand de stad kennen, ‘hij zijn nieuwe liefde doorwevende met zijn liefde voor Rome; zij Rome lief krijgende om hem’.4 Maar de idylle is van korte duur. Geplaagd door geldnood en een onbestemd gevoel van lethargie besluit Cornélie om Rome weer te verlaten. Op het station neemt ze afscheid van Duco: Termini is het laatste wat ze van de stad ziet. Later, in Nice, loopt ze haar vroegere echtgenoot tegen het lijf, en ze bezwijkt opnieuw voor zijn verschijning, zijn stem, zijn dominantie. Seksuele aantrekkingskracht blijkt sterker dan de verheven inspiratie van het Romeinse verleden. Want met Duco trekt ook Rome aan het kortste eind: de ideële verbeelding van de klassieke oudheid weegt niet op tegen Cornélies vleselijke verlangens. Nog altijd is Rome de stad die de spanning blootlegt tussen verwachting en werkelijkheid. Maar in het moderne Rome draait het niet langer om de confrontatie met het vergane verleden, zoals bij Lipsius en Gibbon; het gaat nu om de confrontatie tussen lichaam en geest, tussen beredeneerde droombeelden en onderbewuste driften. Niet voor niets was Rome de favoriete stad van Sigmund Freud. ‘Het is voor mij geheel natuurlijk om in Rome te zijn’, schreef hij. ‘Ik voel me hier allerminst een vreemdeling.’5 Rome, met Termini als vestibule, figureert niet alleen in romans als die van Couperus als achtergrond voor Freudiaans liefdesdrama, maar ook in de andere bij uitstek moderne
176
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
177
kunstvorm: de film. In 1953 verscheen Stazione Termini van Vittorio de Sica, de grootmeester van het neorealisme. De film, uitgebracht in samenwerking met de Amerikaanse producer David O. Selznick, beoogde het beste uit de Italiaanse cinema te combineren met Hollywood. Klein menselijk leed, het handelsmerk van De Sica waarmee hij naam had gemaakt in films als Ladri di biciclette, werd nu uitgebeeld door twee grote sterren van het witte doek, Jennifer Jones en Montgomery Clift, die in indringende close-ups elkaar aanstaren in de weidse ruimtes van het nieuwe Termini. Dat nieuwe station was kort voor de film werd opgenomen geopend. Het eerdere, negentiendeeeuwse gebouw had de sloopwoede van Mussolini niet overleefd: de Duce wilde een grootsere, monumentalere entree tot de hoofdstad van zijn imperium (dankzij de ironie van de geschiedenis was Adolf Hitler een van de laatsten die Rome nog via het oude station verlieten in 1938). Na de oorlog stonden van Mussolini’s station echter alleen nog maar de zijflanken overeind, en dus toog een team van architecten aan het werk om met niet mis te verstaan modernisme het gebouw te voltooien. Het resultaat werd alom geroemd: een golvende luifel in gewapend beton voerde de reiziger nu de stad in, met een progressieve zwier die de rechtlijnigheid van het fascisme nadrukkelijk doorbrak. Rome keek vooruit, zo was de boodschap – het verleden werd, vrij letterlijk, begraven. (Fig. 4). De Sica’s film speelt zich, met uitzondering van een korte openingsscène, geheel af binnen dat nieuwe station, symbool van het moderne Rome. De titelrol van de film is dan ook weggelegd voor Termini zelf, al werd de Amerikaanse versie, drastisch aangepast en ingekort voor het Amerikaanse publiek, uitgebracht onder de ogenschijnlijk curieuze titel Indiscretion of an American Wife. Voor De Sica draaide het duidelijk om het station als rauwe
178
realistische locatie waar alle soorten mensen samenkomen; voor Selznick (en zijn tekstschrijver Truman Capote, die de Engelstalige dialogen schreef) ging het vooral om het melodrama van twee fotogenieke individuen (fig. 5). Die combinatie leidde tot een hybride film, waarin Termini het onwaarschijnlijke tafereel vormt voor, welja, indiscretie. Mary, een Amerikaanse getrouwde vrouw, is op vakantie in Rome gevallen voor de charmes van een jonge docent, Giovanni. Schuldbewust besluit ze halsoverkop om de trein te pakken en Rome te verlaten, maar Giovanni verleidt haar nog één keer: in een verlaten wagon worden de twee in compromitterende pose betrapt door de spoorwegpolitie. Schandaal dreigt, maar de officier in kwestie is coulant, versnippert de aanklacht, en Mary haalt nog net de nachttrein naar Parijs. Giovanni blijft in wanhoop achter op het perron. Het is een verhaal van niks, maar de symboliek is niettemin veelzeggend. Rome fungeert, net als in Langs lijnen van geleidelijkheid, als plek waar bestaande conventies kunnen worden ontvlucht en huiselijke beperkingen doorbroken – al is het maar tijdelijk. In Couperus’ roman gaat Cornélie als gescheiden vrouw samenwonen met haar nieuwe liefde, wat haar komt te staan op scheve blikken in Rome en felle kritiek aan het thuisfront. Al met al kiest ze er onbewust toch voor om zich weer te voegen naar haar eerdere leven met haar vroegere echtgenoot. In Stazione Termini staat dezelfde thematiek centraal: Mary heeft in Rome de ware liefde gevonden, maar ze voelt zich moreel en sociaal verplicht om terug te keren naar haar man en gezin. Het is veelzeggend hoe in de vijftig jaar tussen Couperus en De Sica de mate van het schandaal langzamerhand verschoven is: anno 1900 kan een jonge vrouw als Cornélie, ook al is ze gescheiden, niet zomaar intrekken bij Duco; anno 1953 wordt Mary, als getrouwde vrouw, aangeklaagd vanwege overspel. Maar belangrijker dan deze
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
glijdende schaal richting emancipatie is de functie die Rome vervult in beide verhalen: Rome is de stad waar je als reiziger kunt doen wat thuis niet mag, waar je verleid wordt om je tijdelijk te onttrekken aan je echte leven elders. Dat thema keert steeds weer terug in films over Rome, van het beroemde Roman Holiday, waarin Audrey Hepburn letterlijk ontsnapt uit haar koninklijke keurslijf, tot aan Woody Allens recente misbaksel To Rome With Love, waarin de stad opnieuw het decor vormt voor seksuele escapades. Het bezoeken van Rome draait niet langer om een dweperige zoektocht naar klassiek verval; het is nu een ideale bestemming voor modern escapisme. Maar, zoals Couperus’ Cornélie en De Sica’s Mary begrepen, wie ontsnapt moet ook consistent zijn, en dus op een gegeven moment ook ontsnappen aan het escapisme zelf. Uiteindelijk zal de reiziger Rome ook weer verlaten.
1. Geciteerd in John F. Pollard, Money and the Rise of the Modern Papacy. Financing the Vatican, 1850-1950 (Cambridge 2005) 29. 2. Geciteerd in Antonio Federico Caiola, ‘Da Villa Montalto a Piazza dei Cinquecento: i perché di una distruzione’, in: Mariarosaria Barbera, Rita Paris (ed.), Antiche Stanze. Un quartiere di Roma Imperiale nella zona di Termini (Milano 1996) 192-210, aldaar 209, noot 61. 3. Vilhelm Bergsøe, Rom under Pius den Niende. Skizzer og Skildringer (Kopenhagen 1877) 20: “Overhovedet lider det romerske Jernbanevæsen af en mærkværdig ‘dolce farniente’ og det italienske ‘chi va piano, va sano’ synes ogsaa at være overført paa Jernbanernes hurtige Befordring.” 4. Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid, in: Verzamelde werken III (Amsterdam 1975) 415, 424, 433, 449, 529. 5. Geciteerd in Paola di Cori, ‘Public Space as Desire, Dream and History: Freud and Rome’, in: Gregory Smith, Jan Gadeyne (ed.), Perspectives on Public Space in Rome, from Antiquity to the Present Day (Farnham 2013) 233-250, aldaar 240. Afbeeldingen: Fig. 2: Wikimedia Commons (http://commons.wikimedia.org/ wiki/File:Stazionetermini68.jpg) Fig. 3: http://www.chebello.info/?attachment_id=25232 Fig. 4: http://www.allascopertadiroma.com/2012/09/lastazione-termini.html Fig. 5: http://spanish.fansshare.com/gallery/photos/14932357/ terminal-station-jennifer-jones/?displaying
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
179
labrys advertentie Sept 2015 ROME:Layout 2
18-09-2015
13:26
Pagina 1
Labrys Reizen De specialist voor al uw Romereizen
• Romereizen op maat voor ieder budget • Bijzondere Romereizen o.l.v. deskundigen Uiteraard kunt u ook voor andere bestemmingen bij ons terecht.
024-3822110 • info@labrysreizen.nl • www.labrysreizen.nl
180
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
Roma Aeterna jaargang 3, aflevering I & II (najaar 2015) www.romaaeterna.nl
181