6 minute read
Joséphine Olech en Thierry Escaich in gesprek
Dichter bij de hartstocht
Fluitist Joséphine Olech en componist Thierry Escaich in gesprek
Het nieuwe seizoen van het Rotterdams Philharmonisch Orkest opent op 3 september met het fluitconcert dat Thierry Escaich voor solofluitist Joséphine Olech schreef. De publiekloze wereldpremière in mei smaakte naar meer. Een gesprek over ritme, improvisatie en het belang van een kopje koffie.
Joséphine Olech: ‘Toen het orkest mij de kans bood een fluitconcert te laten schrijven, zei programmeur Floris Don dat ik vooral de lat hoog moest leggen bij de keuze van de componist. Ik dacht meteen aan Thierry Escaich, een van de vooraanstaande namen in de Franse hedendaagse muziek. Hoewel we elkaar nog nooit hadden ontmoet, kende ik zijn muziek al lang. Op mijn achtste had ik een pianostuk van hem ingestudeerd.’ Thierry Escaich: ‘Aha, dus mijn naam was voor jou als kind verbonden met het zwoegen achter de piano.’ Joséphine: ‘Integendeel! Ik vond het gewoon goede muziek. Bovendien weet ik nog dat veel andere leerlingen van mijn moeder – zij is pianodocente – jouw stuk ook speelden.’ Thierry: ‘Ik heb de opdracht voor het fluitconcert meteen aangenomen omdat ik de reputatie van Joséphine kende en omdat mijn eerdere samenwerking met het Rotterdams Philharmonisch Orkest uitstekend was verlopen. Hoewel Joséphine aan het conservatorium van Parijs studeerde en ik daar lesgeef, hadden onze paden elkaar nooit eerder gekruist.’ Joséphine: ‘Het orkest regelde een ontmoeting met Thierry in de buurt van de Doelen. We dronken samen een kopje koffie en wisselden wat ideeën uit. Ik had er alle vertrouwen in dat Thierry goed voor de fluit zou schrijven. Het enige wat ik hem toen heb voorgesteld, was om ook de altfluit te gebruiken.’ Thierry: ‘Dat paste perfect bij mijn wens om het bereik van de solopartij in het lage register uit te breiden. We hebben zelfs even de basfluit overwogen, maar dat vond ik toch te ingewikkeld worden. Tijdens deze korte informele discussie begon het stuk vorm aan te nemen in mijn geest. Ik heb me vervolgens maandenlang afgezonderd om in alle rust te kunnen componeren. Pas aan het eind van dit proces heb ik weer contact gezocht met jou.’ Joséphine: ‘We hebben elkaar toen in Parijs gezien. Ik was meteen blij met jouw werk en heb slechts kleine technische verbeteringen voorgesteld, bijvoorbeeld in snelle loopjes die qua vingerzetting niet helemaal soepel liepen. Er was een grappig detail: in het derde deel klonk onopzettelijk een extra toon als ik twee andere noten met elkaar verbond. Je hebt er meteen een siernoot van gemaakt.’ Thierry: ‘Dat is typisch een voorbeeld van een idee dat per ongeluk ontstaat. Ik was niet helemaal tevreden met die plek. Toen je de betreffende passage voorspeelde, besefte ik dat het veel beter zou werken als ik deze extra klinkende toon meecomponeerde.’ Joséphine: ‘De solopartij maakt een virtuoze indruk. Ik ben bijna voortdurend in actie, ruim twintig minuten lang, met vaak zeer hoge en zeer lage noten die veeleisend zijn voor de embouchure (voor de lippen, red.). Toch is alles goed te doen, al heb ik eerst een paar weken met de metronoom moeten studeren. Het geeft een kick om deze snelle loopjes te spelen. Ik waan me een beetje in een achtbaan.’
Thierry: ‘Ik ben zelf uitvoerende en probeer in mijn geschreven werken dit fysieke element centraal te stellen. Joséphine vervangt mij als het ware op het podium. Ik gun haar dezelfde ontketening die mij overkomt als ik helemaal opga in een improvisatie aan het orgel van de Saint-Étienne-du-Mont. Maar ze heeft gelijk: dit is geen soloconcert dat je op je slippers speelt.’ Joséphine: ‘Met name in het eerste deel zitten er veel verwijzingen naar de jazz, bij uitstek een muziek van improvisatie. Ik geniet in het bijzonder van het tegendraadse ritme in het hangende bekken.’ Thierry: ‘Ik weet nog dat ik je adviseerde om bepaalde genoteerde passages te benaderen alsof het om een improvisatie zou gaan. Zo kom je dichter bij de hartstocht waar ik naar streef.’ Joséphine: ‘Een collega hoorde me een week vóór de eerste repetitie even oefenen. Hij riep meteen dat dit concert typisch Frans klonk en meende een verwantschap met Ravel te herkennen. Ik ben het met hem eens, zeker wat het derde deel aangaat.’ Thierry: ‘Zonder enig chauvinisme kun je stellen dat er een bepaalde melodische en harmonische helderheid bestaat in de Franse muziek sinds Rameau en Couperin via Berlioz, Saint-Saëns, Ravel, Duruflé en Messiaen. Dit is de muzikale kleur waarin ik me als componist en organist heb ontwikkeld. Ik probeer altijd mijn eigen muziek te schrijven, maar deze woordenschat blijft me op de achtergrond beïnvloeden, of ik dat nu wil of niet.’ Joséphine: ‘Gelukkig had je me van tevoren verteld over de sfeer van iedere episode. Bij het instuderen was er nog geen klavieruittreksel beschikbaar, dus ik heb de orkestpartituur erbij gehaald omdat ik vooraf precies wilde weten hoe het orkest zich ritmisch gedroeg. En tijdens de eerste orkestrepetitie heb ik alles opgenomen om het totale klankbeeld in het oor te krijgen.’ Thierry: ‘Mijn muzikale universum is buitengewoon ritmisch, zelfs als ik improviseer. De ritmische opeenstapelingen en verschuivingen waarmee ik werk, verraden misschien meer de invloed van Stravinsky of Bartók dan van mijn landgenoten.’ Joséphine: ‘Leuk dat Lahav deze wereldpremière aan Stravinsky’s Vuurvogel had gekoppeld!’ Thierry: ‘Ja, hij liet me enkele maten in Stravinsky’s partituur zien waarin volgens hem mijn fluitconcert doorklonk en andersom. Het was een zeer slimme programmering.’ Joséphine: ‘Ik vond het geweldig om samen met mijn eigen collega’s op te treden, het voelde echt als thuis. Lahav en ik begrijpen elkaar muzikaal heel goed. Dat was heel efficiënt, want ik hoefde niet eerst te ontdekken hoe hij werkt.’ Thierry: ‘De coördinatie tussen orkest en soliste klopte meteen bij de eerste repetitie. Dat was erg knap. Het heeft vast geholpen dat Joséphine ook een ervaren orkestmusicus is. In dit fluitconcert speelt het orkest een wezenlijke rol. Er ontstaan dialogen tussen de solist en verschillende blazers, strijkers en slagwerkers. Ik weet zeker dat ik daarbij onbewust heb kunnen voortbouwen op Ritual Opening, mijn eerdere compositie voor het Rotterdams Philharmonisch.’ Joséphine: ‘Ik verheug me erop dit concert opnieuw uit te voeren bij de seizoensopening, nu mét publiek. Als musici zijn we er om de luisteraars te raken en te verrassen. Ondanks alle codes van het klassieke concert zoek ik altijd naar een natuurlijke en directe communicatie met het publiek. Ik laat me in dat opzicht graag inspireren door de jazz, waar ik dol op ben, maar ook door de interactie met de zaal tijdens een concert van wereldmuziek, pop of folk.’ Thierry: ‘Voor mij is jazz op een andere manier belangrijk. Ik kies graag jazzstandards uit om me die als componist eigen te maken. Voor een cd met sopraan Patricia Petibon en cellist Christian-Pierre La Marca hield ik me onlangs met Chet Baker bezig. Ik heb veel van zijn harmonieën overgenomen in een licht gewijzigde vorm. En met accordeonist Richard Galliano speel ik jazz-musette, een mengvorm tussen jazz, pop en variété.’ Joséphine: ‘Ik houd van grootheden als Ella Fitzgerald, maar net zo goed van jamsessies in een bar. Mijn twee favoriete artiesten van dit moment zijn Joni Mitchell en Jacob Collier.’ Thierry: ‘Zelf heb ik een zwak voor Astor Piazzolla. Misschien verklaart dit waarom de solist in het tweede deel van het fluitconcert een tangoritme speelt. Een gekke tango, wel te verstaan.’ ◆