RUIMTE#14

Page 1

Driemaandelijks: juni - juli - aug 2012

ruimte va k b l a d va n d e V l a a m s e V e r e n i g i n g v o o r R u i m t e e n P l a n n i n g

[  f oto : R e p o r t e r s , D a n n y G y s  ]

Een andere kijk op het landschap

14


2

De Vereniging voor Ruimte en Planning De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte en een vernieuwde website voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied.

Lidmaatschap Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.

Reacties Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be.

Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.

themanummer | Een andere kijk op het landschap  Dit is een themanummer over landschap. Vier artikels (blz. 18 – 37) zijn geschreven door leden van Jonge onderzoekers open Ruimte (J.ooR), een open en informeel collectief van jonge onderzoekers die op inspirerende en vernieuwende wijze de open ruimte willen bestuderen. De achtergronden van de deelnemers zijn divers: het gaat van geograaf over bio-ingenieur tot ruimtelijk planner, stedenbouwkundige of architect. De leden zijn verbonden aan diverse instellingen. Door het samenbrengen van complementair studiewerk hoopt J.ooR te komen tot een genuanceerder ruimtelijk beeld van Vlaanderen. De meeste andere artikels in dit nummer sluiten aan bij het thema ‘Een andere kijk op het landschap’.


3

4

[   T H U I S I N D E S T A D  ]

6

[   D E K L E I N E R U I M T E  ]

14

[   O P I N I E  ]

24

De valse tegenstelling tussen stedelijkheid en openheid

Michiel Dehaene

Het beeld van de centrumstad die almaar uitdijt en in concentrische kringen alle open ruimte platwalst, is bij nader inzien misschien toch iets te simpel. [   O P I N I E  ]

Vele kleintjes maken een groot

16

Anna Verhoeve, Elke Vanempten, Valerie Dewaelheyns en Kirsten Bomans

Ondanks de wijdverbreide verstedelijking is ‘slechts’ 13 procent van de bodem bebouwd en dus nog altijd 87 procent van Vlaanderen ‘open’. Dat biedt mogelijkheden voor het beleid… [   O N D E R Z O E K  ]

Versnipperd Vlaanderen

18

Barbara Tempels, Kirsten Bomans, Thomas Verbeek

De open ruimte binnen de Vlaamse Ruit is niet sterker verstedelijkt dan andere centrale delen van Vlaanderen, en zelfs minder sterk bebouwd en gefragmenteerd dan bijvoorbeeld de Zuiderkempen of de regio Kortrijk-Roeselare.

32

[   R U I M T E G E B R U I K  ]

24

Van tuinen en paarden

Valerie Dewaelheyns, Kirsten Bomans, Anna Verhoeve, Barbara Tempels

Is de Vlaamse open ruimte wel zo beperkt in oppervlakte als we denken? En door wie wordt de open ruimte nu gebruikt? 31

[   C A R T O O N  ] [   O N T W E R P  ]

32

Stadsrandbos Kortrijk: tussen ontwerp en onderzoek | Elke Vanempten en Veerle Cox

Een internationale workshop ging op zoek naar wat een stadsrandbos in de 21ste eeuw betekent. Experts en leden van de dorpsraad van Marke namen actief deel aan een reeks presentaties van de ontwerpers.

38

[   R W O  ]

38

Schuivende natuur | Christophe Vandevoort

Om de klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden, zal de landbouw volgens de Europese Unie efficiënter en duurzamer moeten produceren. Welke rol speelt het Vlaams ruimtelijk beleid in deze transitie? [   E R F G O E D  ]

44

Kunst die het landschap bewerkt | Wapke Feenstra

De reis naar De Beste Plek is een project van de Friese kunstenares Wapke Feenstra. Het event maakt ervaringen cultureel en actueel, en creëert ter plekke een ander beeld van de omgeving. [   O N D E R Z O E K  ]

50

Landschapsopbouw én glastuinbouw Lieven Louwagie en Steven Petit

Ten einde de kwaliteit van het landschap te vergroten, moeten ontwikkeling van de economisch belangrijke glastuinbouw en landschapsopbouw parallel verlopen. [   A F S T U D E E R P R I J S  ]

54

Verdamd maar niet verdoemd | Laura Nagels en Enrique Aucha Gomez Door de bouw van een stuwdam is transport in de Ghanese regio Afram erg moeilijk geworden. In hun scriptie doen de winnaars van de Afstudeerprijs voorstellen om de publieke ruimte en de infrastructuur te verbeteren. [   P O Ë Z I E  ]

62

Over het water | Reimond Verschelden

Lut De Block schreef als eerste Oost-Vlaamse plattelandsdichter over azalea’s, buurtwinkels, boerderijbeesten, boswandelingen, hopscheuten en –planten, jaarmarkten, kaaimuren en dorpsstationnetjes. [   E R F G O E D L A N D S C H A P  ]

64

70

Behoud door verandering | Peter Renard

De Westhoek maakt zich op voor de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog. Maar hoe er op ruimtelijk gebied met het erfgoed en het mooie landschap moet worden omgegaan, is nog niet duidelijk. [   I N D E T I J D  ]

Tussen huiselijkheid en moderniteit | Els De Vos

De grootste verdienste van het middenveld van de jaren 1960-1970 was dat het zijn leden aanzette om doelbewust na te denken over hun woning.

77

[   R E C E N S I E S  ]

80

New York

[   C O L U M N  ]

44


rubriek

Itat. Caerfera dolut alitet adissitis ev

Soluptis Ligula Adipiscing  Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur

Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur. Maecenas faucibus mollis interdum. Praesent commodo cursus magna, vel scelerisque nisl consectetur et. Duis mollis, est non commodo luctus, nisi erat porttitor ligula, eget lacinia odio sem nec elit. At et quas dundam qui dolum reic te experfe rspelia dent volorep eritaep rerorum quunt rehendel eum esenimet pra imperup tatemoluptam facil ipsum rest aut antur? Em faccus endesequat pre quam, temporporio excerum, sitiat ra dolor sitatem


rubriek

Thuis in de stad

De komende vijftien jaar willen het stadsbestuur en het AG Stadsontwikkelingsbedrijf de omgeving van de drie oudste dokken van Gent (Houtdok, Handelsdok en Achterdok) omvormen tot een volledig nieuw stadsdeel aan het water. Het project is een fraai voorbeeld van de reconversie van oude, karaktervolle maritiem-industriële gebieden naar een gemengd stedelijk gebied. Na een Europese prijsvraag (2004) werd het stads­ ontwerp van het Rotterdamse bureau ‘Office of Metropolitan Architecture’ (OMA) gekozen vanwege zijn heldere stedenbouwkundige ontwikkelingsstrategie. Dankzij de dwarse geleding van de bouwstroken zullen meer bewoners van water en groen kunnen genieten. Het voormalige havengebied wordt in de eerste plaats een woonzone met om en bij de 1.500 nieuwe wooneenheden. In het ontwerp van het bureau van Rem Koolhaas wordt in veel ruimte voor open plekken, parken en pleinen voorzien. Vandaag liggen de moeilijk bereikbare Oude Dokken er relatief verlaten bij. Het water vormt een fysieke barrière tussen het gebied en het centrum van de stad. De Bataviabrug is de eerste van in totaal drie voetgangers- en fietsersbruggen die het gebied moeten ontsluiten. De aanleg van die eerste verbinding is ook belangrijk voor de vzw DOK, die met allerlei activiteiten (film, muziek, debat, strand, sport…) bouwt aan het sociale en culturele weefsel dat mee de basis voor de toekomstige woonbuurt moet vormen. De stad Gent kreeg voor dit project van de Vlaamse overheid een subsidie van 2,36 miljoen euro in het kader van de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten. Met dat geld zullen vooral de heraanleg van de kaaipromenade en het wijkpark worden betaald. (In elk nummer van Ruimte verschijnt een foto van Niels Donckers, gemaakt in opdracht van het Vlaams Stedenbeleid www.thuisindestad.be)

5


6

de kleine ruimte

deKleineRuimte

Symposium ’50 jaar wet op de stedenbouw’

Op 22 maart 2012 was het exact een halve eeuw geleden dat de wet op de Stedenbouw werd goedgekeurd. De VRP organiseerde die dag in het Vlaams parlement het symposium ’50 jaar wet op de Stedenbouw (1962-2012)’. Het departement RWO en Uitgeverij Die Keure verleenden hun medewerking. Een schare juridische en planologische experts blikte kritisch terug op de wet en de realiteit op het terrein. U kan alle presentaties bekijken op www. vrp.be. Op de webstek van de VRP vindt u eveneens een videoverslag van het symposium en interviews met de gewezen ministers van ruimtelijke ordening Eddy Baldewijns, Theo Kelchtermans en Luc Dhoore. Naar aanleiding van de verjaardag was het maartnummer van Ruimte aan een halve eeuw wet op de Stedenbouw gewijd. Samen met Die Keure publiceerde de VRP ook twee extra boekjes met vijftig trefwoorden die de geschiedenis van die halve eeuw vanuit juridisch en planologisch oogpunt illustreren.

Peter Vermeulen, de nieuwe voorzitter van de VRP, opent het symposium over vijftig jaar wet op de Stedenbouw.

Moderator Marc Reynebeau (De Standaard) in gesprek met Hans Leinfelder, hoofd van de Afdeling Ruimtelijke Planning en Stedenbouwkundig Beleid van het departement RWO.

Eén van de sofagesprekken, dit keer met Philippe Van Wesenbeeck (stad Gent), Annelies Van der Donckt (VVSG) en Mark Cromheecke (provincie Oost-Vlaanderen).

[   f oto ' s : reporters  ]

Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Philippe Muyters houdt de slottoespraak.

De studiedag in zaal De Schelp in het Vlaams parlement werd druk bijgewoond.

Tom Coppens, uittredend voorzitter van de VRP, rondt het symposium over vijftig jaar wet op de Stedenbouw af.


de kleine ruimte

In memoriam Jef Van den Broeck, Jef Vanreusel, Jan Van Alsenoy - mede-initiatiefnemers ‘Stad aan de Stroom’

Een Spanjaard in Vlaanderen

Manuel de Solà-Morales wees ook Vlaamse stedenbouwkundigen de weg door de manier waarop hij naar steden keek en ze begreep als een maatschappelijk-ruimtelijke permanente constructie. Operaplein in Antwerpen, Op 27 februari overleed het Hogeschoolplein in de Spaanse architectLeuven of ‘Moll de la Fusta’ stedenbouwkundige in Barcelona. Opgaven Manuel de Solà-Morales die te maken hebben met (1939-2012). Manuel de stedelijke infrastructuur, Solà-Morales heeft veel grootstedelijke functies en betekend voor Antwerpen openbaar domein. Zijn visie en Vlaanderen. Hij leerde op en zijn voorstellen voor ons hoe we steden kunnen het Eilandje getuigen tot veranderen en vernieuwen, vandaag van geniale eenvoud hoe we ze terug leefbaar en vanzelfsprekendheid. De kunnen maken. In 1990 Spanjaard koppelde respect organiseerde ‘Stad aan de voor geschiedenis en traditie Stroom’ (een burgerinitiatief ) aan een visie op de toekomst in samenwerking met de en maakte daarbij graag Stad Antwerpen een ‘open’ gebruik van de aanwezige stedebouwkundige wedstrijd mogelijkheden. ‘Chirurgische’ waaraan om en bij de 120 ingrepen noemde hij ontwerpers uit de hele Morales was helemaal geen dromer en hield van complexe opgaven zoals bijvoorbeeld het zijn voorstellen voor een wereld deelnamen. Stad aan Operaplein in Antwerpen (in beeld), het Hogeschoolplein in Leuven of ‘Moll de la Fusta’ in Barcelona. bestaand complex weefsel. de Stroom gaf eveneens een De Hanzestedenplaats, gelegen opdracht aan enkele bekende lijkheden van de oude havenaandacht voor het project. Spijtig op de as Grote MarktFalconpleinontwerpers om een visie uit gebieden. Het burgerinitiatief genoeg was de politieke context Nassau- Eilandje, was voor Morales te werken voor de toekomst organiseerde, naast de wedstrijd, in het begin van de jaren 1990 de culturele grootstedelijke van de oude havengebieden een zomer lang culturele plekgenog niet rijp om de voorstellen scharnier om stad en Eilandje met in Antwerpen: de Kaaien, het bonden evenementen in het hele ook daadwerkelijk te realiseelkaar te verknopen. Gewezen Eilandje en Nieuw-Zuid. De Solàoude havengebied. Een in het ren. Noch de ontwerpen van de schepen Eric Antonis en architect Morales won de wedstrijd voor het oog springend evenement was Solà-Morales noch die van Toyo Willem-Jan Neutelings hebben Eilandje en de Kaaien en werkte bijvoorbeeld een ‘performance’ Ito voor het Nieuw-Zuid en de die visie goed begrepen en er zijn visie verder uit in de periode in het pakhuis Sint-Felix, een Zuiderdokken werden verwezenmet het Museum aan de Stroom 1991-1994. prachtig, leegstaand maar aan lijkt. Het zou nog een hele tijd een monument gebouwd, een Antwerpen was er in die tijd zijn lot overgelaten gebouw. De duren vooraleer de stedelijke symbool voor de nieuwe stad, slecht aan toe - en niet alleen voorstelling door een Nederlands vernieuwing in Antwerpen en in een ziel en identiteit voor het financieel. De bevolking trok weg gezelschap liet het publiek de Vlaanderen echt op gang kwam. Eilandje. Stel je voor dat er een Manuel de Solà-Morales wees naar de stadsrand, gebouwen kracht van het gebouw ontdeksupermarkt was gekomen – dat de weg door de manier waarop hij verkrotten, het openbaar domein ken. Mede dank zij dit initiatief waren sommigen op een bepaald naar steden keek en ze begreep als en de straten en pleinen lagen te is het pakhuis intussen door het ogenblik van plan... Het stoorde een maatschappelijk-ruimtelijke verkommeren. Dat was deels het stadsbestuur prachtig gerenoManuel de Solà-Morales dat zijn permanente constructie. Door zijn gevolg van een gebrek aan midveerd en in gebruik genomen als plannen voor het Operaplein nog ervaring in Barcelona en elders delen, maar vooral van het feit stadsarchief annex ontmoetingsaltijd niet verwezenlijkt zijn. Hij zal wist hij ook hoe vernieuwing dat een visie op de toekomst van en tentoonstellingsruimte. Stad zijn ontwerp nooit gerealiseerd concreet kon worden aangepakt. de stad ontbrak. ‘Stad aan de aan de Stroom kreeg een grote zien, net zo min als dat voor de De Hij was helemaal geen dromer Stroom’ wilde daarin verandering weerklank, niet alleen bij de Keyzerlei. Manuel was een geniaal en hield van complexe brengen door de aandacht te stadsbevolking maar in de hele ontwerper en een prachtmens. opgaven zoals bijvoorbeeld het vestigen op de unieke mogeregio. Ook internationaal was er

7


14

De valse tegenstelling tussen

stedelijkheid

en openheid opinie

Michiel Dehaene  Universiteit Gent

‘Verfrissend’. Zo vindt Michiel Dehaene het in dit nummer van Ruimte gepresenteerde recente openruimteonderzoek in Vlaanderen. ‘Het beeld van de centrumstad die almaar uitdijt en in concentrische kringen alle open ruimte platwalst, is bij nader inzien misschien toch iets te simpel. De open ruimte wordt in dit onderzoek terecht behandeld als bouwsteen van een mozaïek waarin stedelijkheid en openheid elkaar niet langer uitsluiten. Dat werd tijd.’ De ‘verspreide verstedelijking’ van het Vlaamse territorium heeft zowel voor- als tegenstanders. Wat de een spuuglelijk noemt, vindt de ander juist wel charmant. Terwijl tegenstanders klagen over ruimtelijke spilzucht, wijzen de voorstanders erop dat je in Vlaanderen tenminste goed en betaalbaar kunt wonen. De discussies lopen hoog op, en de tegenstanders blijven erop hameren: verspreide verstedelijking staat een duurzame ontwikkeling van de Vlaamse ruimte in de weg. Een duurzaam Vlaanderen zou een compact Vlaanderen zijn. Helaas spoort het ideaal van de compacte stad niet echt met de bestaande ruimtelijke structuur. En in het debat over de compacte stad wint de pragmatische visie - die Vlaanderen in de eerste plaats ziet als ‘een metropolitaan landschap’ - duidelijk terrein. In het kader van de tentoonstelling ‘Brussel 2040’ stelde een team rond de

Italiaanse stedenbouwkundigen Bernardo Secchi en Paola Viganò het uitgestrekte stedelijk gebied rondom Brussel voor als ‘een horizontale metropool’. En op de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam presenteerden Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen en zijn team hun ‘Vlaamse metropolitane droom’. Zowel de tomeloze consumptie van het territorium als de veralgemeende mobiliteit staan in Vlaanderen onder druk. Bumper aan bumper staan we in de file te foeteren. De mobiliteitskosten worden steeds hoger. De verstedelijking dreigt de landschappelijkheid te vernietigen – en laat dat nu net de typische woonkwaliteit van Vlaanderen zijn. En omdat er domweg geen ruimte meer is om horizontaal uit te breiden, wint de verticale verdichtingsoptie veld. We kunnen niet blijven verkavelen, is dan het argument.

De bestaande horizontale spreiding in Vlaanderen is het ruimtelijke resultaat van de groeipolitiek en de consumptiedrift uit de tweede helft van de twintigste eeuw, die gebaseerd was op een sociaal pact waarin economie en sociale herverdeling op elkaar werden afgestemd. In de eenentwintigste eeuw is daar de ecologische zorg bij gekomen, maar die mocht niet ten koste gaan van welvaart, sociale rechtvaardigheid en mobiliteit. Het compacte stadsmodel legt nogal eenzijdig de nadruk op de centrumgedachte, zonder verder na te denken over de horizontale dimensie van de stad – alsof dichtheid en stedelijkheid synoniemen zouden zijn. Zo een model kan best duurzaam zijn, maar het is ook de perfecte manier om elke economische ontwikkeling buiten het centrum te fnuiken en alles wat zich in de periferie bevindt te marginaliseren.


Grondbedrijven van lokale overheden in steden zoals Antwerpen, Gent en Kortrijk kunnen een investeringspolitiek voeren waarbij ze niet alleen de nodige economische realiteitszin aan de dag leggen maar tegelijkertijd andere doelstellingen nastreven dan marktpartijen. [  f oto : reporters | E ric H ercha f t ]

Territorium als grondstof

Er bestaat geen toverformule om tot een verduurzaming van het landschap te komen. Daar zal een breed spectrum van maatregelen voor nodig zijn. Als het bijvoorbeeld over mobiliteit gaat, zal in een horizontaal stedelijk milieu verplaatsingsgedrag (maximaal met openbaar vervoer, uiteraard) beter moeten worden afgestemd op de beschikbaarheid van betaalbare woonplekken. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat we allemaal rond stations zullen moeten gaan wonen en werken. ‘Horizontaliteit’ staat juist voor het verbreden van het woningaanbod, waardoor de ontwikkelingsdruk op het bestaande woonpatrimonium in de twintigste-eeuwse gordel van de centrumstad niet onnodig wordt opgevoerd. Het beeld van de horizontale metropool krijgt wellicht zijn meest concrete vertaling in een reflectie over de open ruimte en haar stedelijke betekenis. Omdat bebouwde en onbebouwde ruimte zo sterk met elkaar vervlochten zijn, vervaagt de tegenstelling tussen stad en land. Uitgangspunt daarbij zijn de vrijwel eindeloze combinatiemogelijkheden binnen die open ruimte, die tegelijk kan dienen voor recreatie, voor landbouw en voedselproductie, als infiltratie- of bufferingsgebied, als drager van biodiversiteit en leverancier van ecosysteemdiensten... In de horizontale metropool is het territorium een grondstof1 die je niet zomaar kunt vernieuwen en waarmee met grote zorg moet worden omgesprongen. 1

Bernardo Secchi & Paola Viganò, Water & Asphalt, in Viviana Ferrario, Angelo Sampieri, Paola Viganò, Sampieri, Landscapes of Urbanism, Roma: Officina, 2011.

Ruimtelijke veranderingen vinden nog steeds plaats in een logica waarbij de tegenstellingen tussen natuur en ontwikkeling, tussen landbouw en verstedelijking, alleen maar worden bevestigd. Zo wordt de discussie over buffering pas ernstig genomen nadat de boeren onteigend zijn en de nieuwe havenontwikkeling beklonken. Er is dan ook behoefte aan ruimtelijke modules waarin de functionele en economische uitwisseling tussen de onderscheiden – en veelal sectorale – ruimtelijke logica’s wél plaats kan vinden en waarbinnen gebieds-

‘Hoezo compact? Compact én open’ gericht kan worden geïntervenieerd. De constructie van dergelijke modules is vooral een schaalvraagstuk. De sluipende verstedelijking leidt immers tot versnippering van het landbouwareaal en tot openruimtegebieden die niet ideaal zijn voor industriële bedrijfsvoering binnen de landbouw. 2 De restgebieden vormen interessante plekken voor integraal water- of natuurbeheer, maar ook voor de ontwikkeling van nieuwe experimentele woonvormen of initiatieven rond zogeheten ‘community-based-agriculture’. Maat en schaal zijn bepalend voor de leefbaarheid van dergelijke initiatieven, maar ook voor de mogelijke inpassing in de bestaande gefragmenteerde - open ruimte.

2

Zie onder andere het onderzoek van Kirsten Bomans binnen het Steunpunt Ruimte en Wonen.

Grondbeleid

Voor het opstellen van het nieuwe Beleidsplan Ruimte is een meer ‘beleidsgerichte’ ruimtelijke ordening als belangrijke doelstelling aangestipt. Wat we ons daarbij precies moeten voorstellen is nog niet geheel duidelijk, maar het versterken van het instrumentarium om een proactief grondbeleid te kunnen voeren lijkt cruciaal. Grondbedrijven van lokale overheden in steden zoals Antwerpen, Gent en Kortrijk kunnen een investeringspolitiek voeren waarbij ze niet alleen de nodige economische realiteitszin aan de dag leggen maar tegelijkertijd andere doelstellingen nastreven dan marktpartijen. ‘Een horizontale metropool’ is niet denkbaar zonder regionale dwarsverbanden: de openbaarvervoerstructuur is daarin belangrijk, maar ook de uitwisseling tussen landbouw, groene en blauwe structuren, of het erkennen van de integriteit van regionale gehelen (bekkenbeheer). Ook hier komt het erop aan te investeren in territoriale samenhang. Het recente openruimteonderzoek in Vlaanderen dat in dit nummer gepresenteerd wordt, is ook daarom verfrissend. Het beeld van de centrumstad die almaar uitdijt en in concentrische kringen alle open ruimte platwalst, is bij nader inzien misschien toch iets te simpel. De open ruimte wordt in dit onderzoek terecht behandeld als bouwsteen van een mozaïek waarin stedelijkheid en openheid elkaar niet langer uitsluiten. n Dat werd tijd.

15


16

Vele kleintjes maken een groot Ondanks de wijdverbreide verstedelijking is ‘slechts’ 13 procent van de bodem bebouwd en dus nog altijd 87 procent van Vlaanderen ‘open’. Dat biedt mogelijkheden voor het beleid…

opinie

Anna Verhoeve | Elke Vanempten | Valerie Dewaelheyns | Kirsten Bomans

‘Zoek de open ruimte’. Onder die titel verscheen onlangs in het weekblad Knack1 een bijdrage, waarin à la Renaat Braem gewezen werd op de ‘lelijke’ verstedelijking van België na de Tweede Wereldoorlog die het verschil tussen stad en platteland zienderogen deed vervagen. Ook instanties als de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat (het statistisch bureau van de Europese Unie) stellen vast dat België - en zeker Vlaanderen - sterk verstedelijkt zijn. Met meer dan 150 inwoners per km² vallen volgens de OESO bijna alle Vlaamse gemeenten onder de noemer ‘stedelijk’. Het meer genuanceerde Eurostat hanteert nog een mengcategorie van stedelijk en landelijk, maar ook hier krijgt Vlaanderen - op zes gemeenten na een hoofdzakelijk stedelijk stempel. Open ruimte lijkt dan ver zoek. We willen niet ontkennen dat Vlaanderen inderdaad sterk verstedelijkt en versnipperd is en dat bepaalde openruimtekwaliteiten verloren gaan. Tussen de zo vaak vervloekte lintbebouwing vangen weggebruikers slechts een glimp op van het open landschap. Maar je kunt het ook vanuit een ander perspectief bekijken. Je kunt net zo goed zeggen dat ondanks de wijdverbreide verstedelijking ‘slechts’ 13 procent van de bodem bebouwd en

afgedicht is, en dat dus nog steeds 87 procent van Vlaanderen ‘open’ is. En hoewel het voor onderzoekers en beleidsmakers vaak moeilijk lijkt om deze open ruimten te zien, beginnen de potentiële maatschappelijke relevantie en functie daarvan steeds duidelijker te worden. Voorbeelden zijn privétuinen, weiland voor paarden, stedelijke ruigten, enz. Net deze kleintjes

dergelijke minder gekende en vaak ondergewaardeerde open ruimtegebruiken in kaart proberen te brengen. Zo werd aangetoond dat acht procent van de Vlaamse oppervlakte uit tuinen bestaat en dat hobbypaarden zowat één derde van de weilanden begrazen. Als men de vergelijking maakt met beter bekende sectoren zoals bos, dat 11 procent van Vlaanderen beslaat, wordt duidelijk dat vele kleintjes samen wel degelijk een groot maken. Maar het gaat niet alleen om het nuanceren van landgebruik en hun bijbehorende bestemmingen. Ook nieuwe gebruiken vragen om een ander beeld van open ruimte. Zo zijn niet-agrarische activiteiten in agrarisch-bestemd gebied in een derde van de gevallen gevestigd in voormalige hoevegebouwen en grotendeels niet vergunbaar binnen het huidige wettelijk kader. Ook landgebruiken en veranderingen die op het eerste gezicht onbelangrijk lijken, vergen dus meer genuanceerde kennis. Kleine versnipperde open ruimten, tuinen in allerlei maten en vormen en andere geprivatiseerde of publieke en semipublieke ruimten vormen samen effectief een groot deel van onze open ruimte. Een creatief gebruik en beheer van deze ‘vergeten’ open ruimte biedt kansen om onze ecologische, economische en sociale welvaart veilig te stellen. Voor een beleid dat het landschap als uitgangspunt neemt voor een kwalitatief verantwoorde gebiedsontwikkeling,

‘Een groot deel van de sterkte van nevelstad Vlaanderen wordt bepaald door de open ruimte’

1

Cattebeke, H. ‘Zoek de open ruimte’, in: Knack extra, De vlucht naar de stad, bijlage bij Knack nr. 7, 15 februari 2012, blz. 6-11.

kunnen waardevolle tussenruimten zijn, als ontmoetingsplaatsen tussen stad en platteland, tussen bebouwd en open. Ze maken integraal deel uit van de identiteit van nevelstad Vlaanderen. Alleen als we met een kritische en open blik durven kijken naar wat er is, leeft en beweegt, kan aan de open ruimte en leefomgeving een nieuw gezicht worden gegeven. N e v e l s ta d V l a a n d e r e n

De rijkdom aan open ruimte is groter dan gedacht. Binnen onze onderzoeken vinden we een grote diversiteit en oppervlakte aan open ruimte. Deze diversiteit schuilt in een veelheid aan functies, gebruiken, verstedelijkingsgraden en waarderingen. Recent onderzoek heeft het ruimtelijk belang van


17

biedt de kennis van deze diversiteit aan open ruimten heel wat mogelijkheden. Het potentieel zit niet enkel in de oppervlakte of het gebruik van onderschatte vormen van landgebruik of vergeten open ruimten, maar ook in hun structurerend en integrerend vermogen. Een groot deel van de identiteit en sterkte van nevelstad Vlaanderen wordt bepaald door de aanwezigheid van één of andere vorm van open ruimte. De ontmoetingsruimte die ze vormen tussen stad en platteland, met zowel rurale als stedelijke kenmerken, biedt kansen om diverse sociale groepen met elkaar te verbinden, om ook het hart van de stad te laten profiteren van ecologische en recreatieve netwerken, om kennis over onze leefomgeving door te geven... O n t m o e t i n g s p l a at s

Bevolkingsgroei, klimaatverandering, toenemende verstedelijking en groeiend ecologisch bewustzijn zijn maar enkele van de uitdagingen waar we voor staan en die niet alleen op sociaal maar ook op ruimtelijk vlak veel verandering met zich meebrengen. Als ontmoetingsplaats tussen huidige en toekomstige ruimtevragen kan open ruimte richting geven aan de totstandko-

ming van een aantrekkelijke en kwalitatieve omgeving waar plaats is voor voedselvoorziening, waterberging, natuurontwikkeling en recreatie voor iedereen. Zo kan open ruimte integraal deel gaan uitmaken van een intelligente, verstedelijkte samenleving en een economisch bloeiende regio. In het Noord-Franse Rijsel bijvoorbeeld heeft men die boodschap alvast goed begrepen met de ontwikkeling van een metropolitane groenstructuur. Het verhogen van de economische aantrekkelijkheid en uitstraling van de regio en het creëren van ontmoetings- en ontspanningsplekken tussen en voor de vele sociale groepen, gingen er hand in hand met het nastreven van ecologische doelstellingen. In de zoektocht naar kansen voor open ruimte moeten we inzetten op permanente kennisverzameling en op een doorgedreven dialoog tussen beleid, praktijk en onderzoek. Alertheid voor nieuwe fenomenen is onontbeerlijk om de veranderende realiteit te vatten, net zoals een voortdurende evaluatie van bestaande gegevens en de wijze waarop deze verzameld worden. We moeten niet alleen nagaan wat er precies verandert, maar ook waarom iets verandert en wie of wat die verandering veroorzaakt.

Voor een beleid dat het

landschap als uitgangsHet is deze genuanceerde punt neemt voor een kennis die een goede basis kwalitatief verantwoorde vormt bij het ontwikkelen van gebiedsontwikkeling, biedt de kennis van ‘gebiedsgericht gedifferendeze diversiteit aan tieerd beleid’, een credo dat open ruimten heel toch steeds vaker weerklinkt wat mogelijkheden. op verschillende beleidsni[   f oto : reporters | W im B eddegenoodts  ] veaus. De kwaliteitsvolle (inzet van) open ruimte vraagt tot slot een blijvende investering in dialoog. Om antwoorden te kunnen vinden op huidige en toekomstige maatschappelijke ruimtevragen zullen onderzoekers, beleidsmakers en praktijkmensen hun ivoren torens moeten verlaten. Iedereen zal steeds opnieuw moeite moeten doen om met een genuanceerd beeld van de werkelijkheid aan de slag te gaan. Het uitbouwen van een informeel collectief zoals J.ooR wekt alvast heel wat enthousiasme. Door het bundelen van onderzoeksresultaten, samenbrengen van nieuwe onderzoeksvragen en overleg over gebruikte methodes, wordt niet alleen het eigen onderzoek versterkt maar wordt ook de kennisdeling met de bredere maatschappij bevorderd. Daar worden dus niet alleen wij beter van, maar hopelijk ook n vele anderen.


18

Versnipperd O nderzoek

De open ruimte binnen de Vlaamse Ruit is niet sterker verstedelijkt dan andere centrale delen van Vlaanderen, en zelfs minder sterk bebouwd en gefragmenteerd dan bijvoorbeeld de Zuiderkempen of de regio Kortrijk-Roeselare. Zo blijkt uit recent onderzoek. Barbara Tempels | Kirsten Bomans | Thomas Verbeek

E

en hoge en steeds toenemende dichtheid van bebouwing en verharde oppervlakte is ongetwijfeld de meest karakteristieke uiting van verstedelijking. Vlaanderen is met zijn 26 procent bebouwde oppervlakte en verwante gebieden, waarvan 13 procent verharde oppervlakte en 3,4 procent gebouwoppervlak, één van de meest verstedelijkte regio’s van Europa. Binnen Vlaanderen bevindt ongeveer twee derde van de bebouwing zich in een vrij dicht netwerk van stedelijke centra, dorpen, gehuchten en andere woonkernen1 (zie figuur 1). Maar dat betekent ook dat één derde van de bebouwing zich buiten deze kernen bevindt, in de vorm van woonlinten, kleine gebouwengroepen en andere verspreide bebouwing. De ruimtelijke impact van deze bebouwing op het nederzettingspatroon en de resterende open ruimte hangt sterk samen met de bebouwingsdichtheid en het bebouwingspatroon. Zo reduceert een toename van bebouwing niet enkel de open ruimte, maar fragmenteert ze ook de resterende open ruimte, waardoor de ruimtelijke structuur ervan grondig verandert. Fragmentatie is dan ook een van de belangrijkste processen in de verstedelijking van rurale landschappen in Europa. Vaak wordt naar bebouwing gekeken aan de hand van ‘dichtheidskaarten’ die de verschillen tussen kernsteden, stadsranden, dorpen en open ruimte laten zien. Vanuit deze focus wordt echter voorbijgegaan aan de interne verschillen in bebouwingsdichtheid en -patronen binnen de open ruimte, zodat weinig kennis over de ruimtelijke diversiteit beschikbaar is. Zo is iedereen het er over eens dat Vlaanderen sterk ‘verlint’ is, maar ontbreekt genuanceerde kennis over de regionale verschillen in bebouwingspatronen. Uit dit gebrek aan kennis zou men verkeerdelijk kunnen afleiden dat de bebouwing buiten de kernen homogeen is. Toch is een duidelijk beeld van deze ruimtelijke diversiteit relevant, omdat de diverse patronen uiteenlopende ontwikkelingsmogelijkheden voor de openruimtegebieden creëren. De mate waarin 1

Op basis van de definitie van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van woonkernen op niveau van de statistische sectoren.

Jonge onderzoekers open Ruimte

Jonge onderzoekers open Ruimte of kortweg J.ooR is een open en informeel collectief van jonge onderzoekers die op inspirerende en vernieuwende wijze de open ruimte willen bestuderen. De achtergronden van de deelnemers zijn divers: het gaat van geograaf over bio-ingenieur tot ruimtelijk planner, stedenbouwkundige of architect. De leden zijn verbonden aan diverse instellingen. In zijn onderzoek probeert het collectief een antwoord te vinden op de vraag hoe op duurzame wijze met open ruimte in Vlaanderen kan worden omgegaan. Kernthema’s zijn participatie, ontwerp, kwaliteit, waarde, perceptie, beleid, sluipend landgebruik, transformatie, dynamiek... Ook op het gebied van de gebruikte onderzoeksmethoden (interviews, focusgroepen, internetenquêtes, ontwerpend onderzoek, statistiek, GIS-analyses…) zijn er veel overeenkomsten. Tegelijkertijd vullen de leden van het collectief elkaar inhoudelijk en methodisch aan. Door het samenbrengen van complementair studiewerk hoopt J.ooR te komen tot een genuanceerder ruimtelijk beeld van Vlaanderen. Voor J.ooR is open ruimte de totale niet-bebouwde oppervlakte. Het kan daarbij gaan van bescheiden privétuinen, over parken tot uitgestrekte landbouwgebieden en bossen. Het grootste deel van de Vlaamse open ruimte is erg divers en er is eveneens sprake van sterke interactie tussen stedelijk en landelijk gebied. Voor J.ooR slaat open ruimte zowel op onbebouwde stukken van landelijke en halfverstedelijkte gebieden als op groene ruimten in stedelijke gebieden. Afhankelijk van de focus van het onderzoek, verschuift het zwaartepunt nu eens naar het platteland en dan weer naar de kleinere stedelijke open ruimte.


Vlaanderen O nderzoek

[ kaart 1 ] W o o n k e r n e n i n V l a a n d e r e n   > Volgens de door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) van de Belgische overheid gehanteerde definitie van woonkernen op het niveau van de statistische sectoren, bestaat ongeveer een kwart van de Vlaamse ruimte uit geconcentreerde nederzettingen zoals steden, dorpen en gehuchten (zwart op de kaart). In dit artikel wordt gefocust op de ruimte buiten deze kernen (wit). Aan de rand van Vlaanderen (zoals de Westhoek en Haspengouw) is het historisch patroon van kleine dorps- en stadskernen omgeven door grote, aaneengesloten openruimtegebieden, behouden. In het centrale deel (Pajottenland, Vlaamse Ruit, Zuiderkempen) is dit patroon veel meer versnipperd, met veel grotere en kleinere woonkernen, die een aanzienlijk deel van de oppervlakte innemen.

Nuances bebouwing en infrastructuur de open ruimte fragmenteren, bepaalt bijvoorbeeld voor een groot deel de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw, recreatie, natuurontwikkeling... De interactie tussen kernen en open ruimte speelt dan weer een belangrijke rol bij de ontwikkeling van stadslandbouw, recreatie, stedelijk groen en groenbuffers. Aandacht voor deze diversiteit vanuit beleid en ontwerp kan ervoor zorgen dat meer kansen benut worden. In dit artikel willen we aan de hand van een geografische analyse een meer genuanceerd beeld tonen van de bebouwing en versnippering van de ruimte buiten de stads- en dorpskernen in Vlaanderen. Welke regionale verschillen komen hieruit naar voren en welke inzichten levert dit op?

Uit het kaartmateriaal blijken duidelijke verschillen in de bebouwingsdichtheden, bebouwingspatronen en fragmentatie binnen de Vlaamse open ruimte. Op basis van deze analyses kunnen we een meer genuanceerd en gedifferentieerd beeld vormen van de Vlaamse open ruimte. [ kaart 2, 3, 4 ] Over het algemeen blijken er sterke verschillen tussen het centrale en het perifere deel van Vlaanderen te bestaan. In de perifere delen van Vlaanderen, vooral in het westen en oosten van Vlaanderen (de Westhoek, het poldergebied, het Meetjesland, de Noorderkempen, de Limburgse Kempen en Haspengouw), zijn de grote, aaneengesloten openruimtegebieden weinig verstedelijkt, met een lage bebouwingsdichtheid, een verspreid

‘41% van de bebouwde oppervlakte buiten de woonkernen behoort tot linten’

19


24

R uimtegebruik

Van

tuinen en paarden


‘Tuinen zijn het groene facet van verstedelijking’

‘De totale tuinoppervlakte wordt geschat op 8 procent van het Vlaamse grondgebied. Tuinen zijn vooral geconcentreerd rondom stedelijke centra, in halfverstedelijkte gebieden en langsheen lintbebouwing. Ongeveer 21 procent van de oppervlakte van de Vlaamse woonkernen wordt ingenomen door tuin.’

R uimtegebruik

[ f oto : H ubert gulinck ]

Valerie Dewaelheyns, Kirsten Bomans, Anna Verhoeve, Barbara Tempels

‘Open ruimte’ en ‘Vlaanderen’ zijn twee begrippen die vele Vlamingen niet aan elkaar kunnen knopen. Het algemeen beeld van Vlaanderen is er één van een nevelstad: een nagenoeg volgebouwde ruimte met maar weinig resterende open ruimte, met hier en daar nog een fragment bos of natuur en een lap landbouwgrond. Maar is de Vlaamse open ruimte wel zo beperkt in oppervlakte als we denken? En door wie wordt de open ruimte nu gebruikt?

O

ndanks de hoge bevolkingsdichtheid en verstedelijkingsgraad is er best nog wel wat open ruimte te vinden in Vlaanderen. Het merendeel hiervan is heel divers, met sterke interactie en verweving tussen stedelijke en landelijke gebieden. Maar helaas wordt een aantal nieuwe en niet-archetypische vormen van openruimtegebruik onderschat of over het hoofd gezien, terwijl juist die een belangrijke rol kunnen spelen in de duurzame ontwikkeling van een gebied. We hebben het dan over het zogenaamde privaat gebruik van de open ruimte, zoals tuinen of hobbyweiland, en over economische ontwikkelingen zoals de toename van niet-agrarische activiteiten op het platteland. Tuinen worden in het ruimtelijk beleid vaak geklasseerd onder stedelijk landgebruik en niet beschouwd als een categorie met eigen groene kenmerken en potenties. Hobbylandbouw - en meer specifiek weiland voor paarden - valt dan weer onder de categorie landbouw, hoewel het soms meer verband houdt met de stedelijke context en recreatie. Niet-agrarisch hergebruik van hoeves vind je in de beschikbare ruimtelijke data niet terug, terwijl het wel een realiteit is. Net hier liggen misschien kansen voor de kwaliteitsvolle en veerkrachtige ontwikkeling van bepaalde gebieden. Onderbouwde kennis van de ruimtelijke realiteit is essentieel om te kunnen nadenken over het strategisch inzetten van deze vormen van landgebruik voor de ontwikkeling van een meer kwalitatieve Vlaamse open ruimte.

25


30

R uimtegebruik

Hergebruik van hoeves

alle onderzochte gemeenten worden toch grote verschillen geconstateerd tussen gemeenten onderling. Zo varieert de dichtheid aan activiteiten van 0,2 tot 4,6 niet-agrarische bedrijven per vierkante kilometer agrarisch gebied 6 . Verder zijn verschillende soorten activiteiten kenmerkend voor deze economische dynamiek. Aannemers, handelszaken, tuinaanleg, transport en houtbewerking komen het meeste voor, maar ook metaalbewerking, carrosseriebedrijven, opslag, elektriciteitswerken en kantoren verschijnen in de top 10. Tot slot blijkt dat slechts 15 procent van alle geregistreerde activiteiten vergunbaar geacht wordt, terwijl de overige 85 procent binnen het huidige ruimtelijke beleid niet vergunbaar is.

Afgezien van tuinen en hobbylandbouw is ook de sluipende inname van (voormalige) landbouwgebouwen door niet-agrarische bedrijven een onderschatte ruimtelijke factor4. We gaan hier niet in op de verkoop van hoeveproducten noch op het aanbieden van plattelandslogies aangezien deze activiteiten al specifieke beleidsaandacht krijgen. Er komen echter ook minder idyllische economische activiteiten voor, zoals aannemerij, transport, grond-, metaal en houtbewerking, die voorlopig nog aan Nieuwe private vormen van landgebruik in de de beleidsaandacht ontsnappen. Net open ruimte kunnen gezien worden als een vorm zoals een reeks ‘zachtere’ activiteiten van ‘zachte verstedelijking’. Het zijn in se meer - wellness-boerderijen, kinderdagverstedelijke vormen van landgebruik, gerelateerd blijven en alle andere niet-agrarische aan wonen, die zich echter voornamelijk in activiteiten die zich aan de rand van of de onbebouwde ruimte voordoen. (in beeld: buiten het wettelijke kader bevinden Nieuwe kansen Lendelede, ten noorden va Kortrijk) worden zij uitgeoefend in voormalige landbouwgebouwen. We hebben een beknopt overzicht geDoor een economische databank (Verrijkte Kruispuntbank van geven van het ruimtelijk belang van een aantal autonome ontwikkelinOndernemingen, VKBO) te koppelen aan ruimtelijke datasets wordt gen op basis van vier onderzoeksprojecten, die tot meer genuanceerde een eerste indicatie verkregen van het soort activiteiten dat plaatskennis over de Vlaamse open ruimte hebben geleid. Open ruimte blijkt vindt binnen de verschillende bestemmingszones. Zo krijgen we ook in de sterk verstedelijkte en gefragmenteerde Vlaamse context uit zeer een beeld van niet-agrarische bedrijvigheid in zones met een agracomplexe gebieden te bestaan, met veel verschillende actoren en indirische bestemming. De databank werd systematisch doorgenomen viduele acties die het beleid doorkruisen. Met deze onderzoeken hebmet de hulp van lokale ambtenaren en mandatarissen. Deze gegevens ben we geprobeerd om een aantal fenomenen ‘meetbaar’ te maken. De werden aangevuld met terreinobservaties in 35 gemeenten verspreid ontwikkelde methodes samen met de geschetste inzichten over aard, over Vlaanderen5. omvang, ruimtelijke spreiding en ruimtelijke impact van verschillende vormen van openruimtegebruik bieden dan ook een houvast voor de In totaal werden er 1.060 niet-agrarische bedrijven geïnventaontwikkeling van nieuwe denksporen en passend beleid, waarbij deze riseerd binnen zones met een agrarische bestemming. Een derde veranderingsprocessen strategisch ingezet worden voor de ontwikkedaarvan is gevestigd in (voormalige) hoevegebouwen. Ruim 30 proling van een meer kwalitatieve Vlaamse open ruimte. Het komt er nu cent van alle actieve ondernemingen in hoeves blijkt opgericht te zijn op aan op zoek te gaan naar nieuwe kansen voor open ruimte. in de voorbije vijf jaar. Hoewel deze dynamiek werd vastgesteld in 4 5

Verhoeve, A. & N. De Roo (2008). Economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit op het platteland. Onderzoek in de regio Roeselare-Tielt, Academia Press, Gent. Vlaamse Landmaatschappij (2010). Nieuwe inzichten in de economische dynamiek op het Vlaamse platteland. Studie verricht in het kader van de themagroep ‘Hergebruik van leegstaande gebouwen op het platteland’ van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO).

6

Verhoeve, A., De Roo, N. & Rogge E. (2012). How to visualise the invisible: Revealing re-use of rural buildings by non-agricultural entrepreneurs. Land Use Policy 29, 407-416.

n



Stadsrandbos

32

O ntwerp

Elke Vanempten en Veerle Cox

In de Kortrijkse buitenwijk Marke moet een stadsrandbos komen. Een internationale workshop ging op zoek naar wat zo’n stadsrandbos in de 21ste eeuw dan wel betekent. Experts en leden van de dorpsraad werden uitgenodigd om actief deel te nemen aan een reeks presentaties van de ontwerpers. Uiteindelijk werden drie bostypologieën naar voren geschoven.

De bestaande wegen - de noordzuid transversalen worden omgevormd tot trage wegen, die het stedelijke, het stadsrandbos, de open ruimten, en de Leie met elkaar verbinden.


O ntwerp

Kortrijk

tussen ontwerp en onderzoek

D

at Vlaanderen en Brussel sterk verstedelijkt zijn, weten we intussen wel. Prognoses gaan uit van een blijvende toename van die verstedelijking. Dat is niet echt een verrassing: volgens cijfers van het federaal planbureau krijgt het Brussels gewest er tegen 2040 zo’n 240.000 inwoners bij, Vlaanderen 900.000. Maar wat doen we eigenlijk met die 70 procent open – onbebouwde – ruimte die we vandaag, ondanks de hoge verstedelijkingsgraad, nog hebben? De vraag is niet zozeer hoe we al die ‘resterende’ open ruimten gaan vrijwaren van verdere verstedelijking, maar wel hoe we open ruimten inrichten die cruciaal zijn voor het functioneren van ons stedelijk ecosysteem. En ook hoe we die tegelijkertijd een duidelijke identiteit en weerbaarheid kunnen meegeven opdat ze op een optimale manier hun ‘open’ functie kunnen blijven behouden. Een aantal recente onderzoeken buigt zich over deze vragen en bestudeert daarbij de rol van ontwerp. Om dit soort onderzoek uit te voeren moeten nog altijd heel wat onduidelijkheden worden aangepakt. Men moet zich een weg banen door een jungle van termen zoals ontwerpend onderzoek, onderzoekend ontwerp, onderzoek door, voor, in ontwerp... Desalniettemin levert dergelijk onderzoek - waarbij ontwerp centraal staat - in samenspraak met de praktijk, interessante nieuwe kansen voor open ruimte. Zo werden bijvoorbeeld diverse ontwerpworkshops georganiseerd om een antwoord te formuleren op de vraag welke rol ontwerp kan spelen in relatie tot de ontwikkeling van open ruimte. Niet toevallig hebben veel van deze workshops randstedelijk gelegen open ruimte als onderwerp. Die ruimte ligt immers vaak in de frontlinie van verdere verstedelijking. De hier besproken workshop focuste op het ontwerp en de betekenis van een 21ste-eeuws stadsrandbos voor Marke in West-Vlaanderen.

Buiten de lijntjes De negende internationale ontwerpworkshop van de Onderzoeksgroep Stedenbouw en Architectuur (OSA, KU Leuven) in samenwerking met de Intercommunale Leiedal, paste in het Spindus onderzoek (‘Spatial innovation, planning, design and user involvement’). De workshop stond onder leiding van de professoren Bruno De Meulder en Kelly Shannon, en (onder)zocht ondermeer de projectdefinitie van het stadsrandbos in Marke. In deze buitenwijk van Kortrijk zou een stadsrandbos moeten komen, zoals heel wat centrumsteden in Vlaanderen dat ontwikkelen. Het overgebleven open landbouwgebied zal daardoor drastisch veranderen. De uitdaging was alvast om het gebied meerdere functies te laten vervullen: een beekvallei, een stadsrandbos

dat tegelijkertijd ook als een kader voor de verdere ontwikkeling van Marke kan dienen, een onderdeel van een ruimere groene corridor beter bekend als de ‘groene sporen’, en een randstedelijke ruimte die de transitie tussen stedelijk gebied en open landschap vormgeeft. Grote infrastructuren zoals twee internationale autosnelwegen, een spoorlijn, en de gekanaliseerde Leie, snijden de site vrij brutaal af van haar ruimere omgeving. Gezien de randstedelijke ligging mag dat ook niet verbazen. Fragment en geheel, klein- en grootschaligheid, ecologische en urbane functies - de lijst van tegenstrijdigheden die gelijktijdig behandeld moesten worden, is indrukwekkend lang. Er moest rekening gehouden worden met geluidsoverlast en de kans op overstromingen. En de belangrijkste vraag was tot nog toe zelfs niet gesteld: wat is nu juist een stadsrandbos? Gedurende een intensieve ontwerpweek ging een internationaal interdisciplinair team aan de slag. Landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen, ecologen en zelfs geluidsexperts uit zes landen (België, de Verenigde Staten, Mexico, Iran, Italië en Taiwan) zochten naar antwoorden op de gestelde vragen. Dat zorgde voor een interessante mix van expertise, lokale en niet-lokale kennis, solide voorstellen van ervaren ontwerpers en out-of-the-box ideeën van pas afgestudeerden. Een kerngroep van betrokken actoren (landschapsarchitecten, voorzitters van de dorpsraad, boerenbond, provincie, enz.) werd vooraf geïnterviewd om inzicht te krijgen in hun wensen en verwachtingen met betrekking tot het ontwerp van het bos, en om uit te zoeken welke paradoxen er tussen deze opinies bestonden. Zo werd duidelijk dat de kwaliteit van het landschap behouden moest blijven en dat er behoefte was aan onderlinge afstemming tussen de verschillende geïsoleerde projecten in het gebied. Dialoog en allianties waren met andere woorden dringend nodig. Ook andere knelpunten kwamen aan het licht. Sommigen wilden het bos verweven zien met landbouw, anderen juist niet. Het was geen evidentie om met al die tegenstrijdige opvattingen rekening te houden. Moet Marke bijvoorbeeld autovrij worden, of is het al autoluw genoeg? Wordt het dorp inderdaad geïsoleerd door verschillende harde infrastructuren zoals de Leie, de autosnelwegen, de spoorlijn, of bieden deze net kansen en zorgen ze ervoor dat Marke op de kaart wordt gezet?

Ontwerpelementen Via de workshop werd een antwoord op die vragen gezocht en een ontwerp naar voren geschoven. Experts (akoestiek en ecologie) en leden van de dorpsraad werden uitgenodigd om actief deel te nemen aan een reeks presentaties van de ontwerpers. Daarin werd niet al-

33


38

rwo

Schuivende

natuur Om de klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden, zal de landbouw volgens de Europese Unie efficiĂŤnter en duurzamer moeten produceren. Alleen met een geĂŻntegreerde aanpak kunnen win-winsituaties ontstaan tussen duurzame landbouw, biodiversiteit en waterbeheer. Welke rol het Vlaams ruimtelijk beleid in deze transitie van de voedselproductieketen kan of moet spelen, is op dit moment nog niet zo duidelijk.


RWo

Het veranderende klimaat lijkt intussen wel tot meer kansen voor natuur in valleigebieden te leiden. De natuur in valleigebieden speelt immers een belangrijke rol bij de buffering van overstromingen en de aanpassing aan klimaatverandering. [   f oto : R eporters | Y ves V ezant  ]

Christophe Vandevoort ruimtelijk planner, departement RWO

A

Hitte-eilanden

fname van het bosbestand. Versnippering van de open ruimte door suburbanisatie. Verarming van de natuurlijke structuur. De negatieve trends waarop het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in 1997 een antwoord wilde geven, zijn vandaag nog altijd pijnlijk actueel. De blijvende druk van wonen, werken en recreatie op landbouwgrond, het verlies aan biodiversiteit en de steeds vaker weerkerende overstromingsproblemen blijven vragen om een structurele ruimtelijke aanpak. De middelen die het afgelopen decennium zijn ingezet, bleken niet voldoende om het tij echt te keren. Fenomenen zoals residentialisering, met bijbehorende verpaarding en vertuining, kregen daarentegen vrij spel: ze knabbelen gestaag verder aan de schaarse open ruimte en drijven de grondprijzen omhoog. De doelstellingen voor de essentiële functies landbouw, bos en natuur zijn daardoor steeds moeilijker te realiseren. Daarbovenop komen urgenter wordende mondiale kwesties zoals klimaatverandering en voedselzekerheid. De uitdagingen voor de open ruimte in het op te stellen Beleidsplan Ruimte zijn dan ook enorm. Een warmer en natter klimaat leidt paradoxaal genoeg tot meer droogte en zware zomerstormen. Rivieren krijgen grotere afvoerpieken te verwerken. Klimaatverandering vormt een stressfactor bovenop andere factoren die onze ecosystemen onder druk zetten. Langs de kust worden de overstromingsrisico’s beïnvloed door de stijging van de zeespiegel en de verandering in wind met bijhorend golfklimaat. De golfbelasting op de kust en de zeewering neemt toe en zorgt voor erosie van strand en duinen, met mogelijk bresvorming in dijken of natuurlijke duinengordels tot gevolg. Overstromingen bedreigen niet alleen de volksgezondheid, maar ook het milieu, het culturele erfgoed en de economie. De Europese Overstromingsrichtlijn van 2007 verplicht ons daarom voor eind 2015 beheersplannen op te stellen die het risico op overstromingen moeten helpen verminderen. Het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan 2010 wil de kustzone beschermen tot 2050 en kiest voor maatregelen die in elk potentieel klimaatscenario nuttig zijn en bovendien voldoende flexibel zijn om ook na 2050 een aanvaardbaar veiligheidsniveau te garanderen. Hogere waterstanden langs de kust leiden ook tot hogere overstromingskansen langs het getijdegevoelige deel van de Schelde. Het geactualiseerde Sigmaplan moet die risico’s helpen beheersen.

Vooral de steden warmen op. In stedelijke gebieden ligt de temperatuur doorgaans hoger dan in het omliggende gebied omdat steden overdag meer warmte opnemen dan ze ’s nachts kunnen afstaan: het zogenaamde ‘Urban Heat Island-effect’. Donkere en verharde oppervlakten dragen daar toe bij, maar ook mobiliteit, economische bedrijvigheid en luchtvervuiling spelen een rol. Om de open ruimte in Vlaanderen te beschermen blijft het sterker bundelen en intensiveren van verstedelijking een verantwoorde beleidskeuze. Maar dichtere bebouwing in steden gaat vandaag nog al te vaak gepaard met het opofferen van (resterende informele) groene ruimte en het ondergronds bergen van water. Het verdwijnen van groen en het systematisch verstenen van de ruimte leiden ertoe dat stedelijk stof niet meer geborgen wordt. Door de afname van natuurlijke filters worden steden steeds droger en gaan ze ook zelf meer stof produceren. De verhouding tussen bebouwing en verharding enerzijds, en groen en water anderzijds, is erg bepalend. Maar ook de invloed van hoogbouw op windpatronen speelt mee. In stadsgedeelten met veel groen en water is het hitte-eilandeffect het laagst: opgaand groen zorgt voor schaduw en een hogere luchtvochtigheid, waardoor het warmte-absorberend vermogen van de stad en de energieomzetting worden ingeperkt. Ook groendaken en stadsparken hebben een afkoelend effect op de omgeving. Stedelijk groen houdt fijn stof vast, neemt luchtverontreinigende gassen op, geleidt de luchtstroming en beïnvloedt de luchtkwaliteit positief. Om de stad aan te passen aan de effecten van klimaatverandering is er dus behoefte aan meer structureel ‘groen’ en ‘blauw’ in de steden. Ook het ‘tuincomplex’ kan binnen bepaalde voorwaarden (verhardingsgraad, vegetatietypes en beheersvorm) een rol spelen. Bij stedelijke ontwikkelingen moet alleszins een beter evenwicht worden gezocht tussen enerzijds hoogdynamische en intensief bebouwde delen en anderzijds meer open en laagdynamische zones die een onderdeel van het natuur- en waternetwerk vormen. Houtsingels en ecologisch beheerde bermen langs autosnelwegen hebben een gunstige invloed op de luchtkwaliteit. Bij de inrichting van bedrijventerreinen zou voldoende zuiveringscapaciteit ingepland moeten worden zodat negatieve effecten niet op de omgeving afgewenteld worden.

‘Groendaken en stadsparken hebben een afkoelend effect op de omgeving’

39


Kunst

44

V laams B ouwmeester

die het landschap bewerkt Wapke Feenstra

De reis naar De Beste Plek is een project van de Friese kunstenares Wapke Feenstra. Het is een performatief event: het maakt ervaringen cultureel en actueel, en creĂŤert ter plekke een ander beeld van de omgeving. Een nieuw landschap wordt gemaakt.


V laams B ouwmeester

H

De ervaring van op het land te staan, rond te kijken en al pratend te wijzen naar alles wat je ziet, verandert zodra de boor de grond in gaat.

et landschap zoals dat in de kunstgeschiedenis - de schilderkunst – opdoemt, is een groene omgeving, een oord van verlangen of een plaats delict. Want onbestemde gevoelens zoals dromen en angst horen bij een landschap. Dat de tweedimensionale kadrering van onze omgeving al eeuwenlang populair is, heeft me aanvankelijk verbaasd. Ik ben geboren en getogen in een landschap, maar wist jarenlang niet dat er een schilderkunstig genre bestond dat anders met het land omging dan wij op de boerderij. Dat werd pas duidelijk toen de eerste toeristen langskwamen, er kunst op televisie kwam en enkele Amsterdamse hippies huizen kochten in ons dorp. De wereld werd groter en mensen zagen in die weilanden met koeien en velden met bieten kennelijk iets wat mij ontging. Niet dat ik in mijn jeugd geen esthetische ervaringen had, maar die waren van een andere aard. Het eindeloze bruin van een begripvol koeienoog met lange zwarte wimpers. Liggend in het gras de sterrenhemel bekijken totdat het je duizelde. Of de veelvormige wolken die dagelijks voorbijdreven; nadrukkelijk aanwezig maar toch ongrijpbaar. Ja, mijn landschap is vaak nostalgisch, soms afstandelijk en dan

ďƒ¨

45


50

O nderzoek

Landschapsopbouw ĂŠn

glastuinbouw Lieven Louwagie adjunct-adviseur dienst Economie/Landbouw Provincie West-Vlaanderen Steven Petit landschapsarchitect/ruimtelijk planner OMGEVING

Ten einde de kwaliteit van het landschap te vergroten, moeten ontwikkeling van de economisch belangrijke glastuinbouw en landschapsopbouw parallel verlopen. Dat is een van de stellingen van een in opdracht van de provincie West-Vlaanderen opgemaakte studie.


O nderzoek

Ten einde de kwaliteit van het landschap te vergroten, moeten landschapsopbouw en de ontwikkeling van glastuinbouw parallel verlopen. 

I

n het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) staat de omgeving van Roeselare aangemerkt als ‘regio met concentratie en specialisatie van tuinbouw onder glas en plastic’. Glastuinbouw is een belangrijke motor voor de welvaart van de streek. Maar hoe kan die glastuinbouw worden verzoend met de versterking van de landschappelijke identiteit? Deze vraag stond centraal in een in opdracht van de provincie West-Vlaanderen uitgevoerde studie. De ambitie was niet gering. Het onderzoek moest niet alleen oog hebben voor de (economische) leefbaarheid van de glastuinbouw in de regio, maar ook voor zachte waarden zoals landschap, natuur en openheid. Er moest een ruimtelijke visie worden ontwikkeld en een vernieuwend instrumentarium voor een actief beleid worden aangereikt. Het resultaat van de studie is een gedragen ruimtelijke visie op waar glastuinbouwontwikkeling al dan niet wenselijk is. Het bestudeerde gebied wordt gekenmerkt door intensief ruimtegebruik ten gevolge van dynamische landbouw, belangrijke industriële activiteiten, allerhande woonontwikkelingen, verkeersinfrastructuur… Het landschap in de omgeving van Roeselare is bovendien tamelijk versnipperd: grondgebonden landbouw, intensieve veehouderij en glastuinbouw, verspreide economische bedrijvigheid, markante heuvelruggen en reliëfovergangen, structuurbepalende rivier- en beekvalleien, en kleinschalige boscomplexen wisselen elkaar af. Een van de oorzaken van die versnippering is de ruimtelijke spreiding van het glasareaal op lokaal niveau. De glastuinbouwbedrijven zijn vooral geconcentreerd in het noordwestelijk deel van het gebied en waaieren van daar uit naar het oosten en het zuiden. Dat de coöperatieve Roeselare en Omgeving Veiling (REO-veiling) in Roeselare is gevestigd, heeft die concentratie uiteraard bevorderd. In oostelijke en zuidelijke richting zijn de glastuinbouwbedrijven bovendien minder verweven met de woonkernen. Meestal liggen ze er op een aanzienlijke afstand vandaan. Een belangrijke reden voor de versnippering van het glasareaal op lokaal niveau is het zogenaamde watervaleffect. Veel glastuinbouwbedrijven kennen een vergelijkbare ontwikkeling: • van akkerbouw naar groenteteelt in de volle grond (zowel voor verwerking als voor de versmarkt); • van groenteteelt in de volle grond naar teelten onder plastic tunnels; • van plastic tunnels naar glas.

M a c r o z o n e R o e s e l a r e   Van het bestudeerde gebied macrozone Roeselare maken de gemeenten Ardooie, Hooglede, Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Lichtervelde, Meulebeke, Moorslede, Pittem, Roeselare, Staden, Tielt en Wingene deel uit. De oppervlakte van het gebied bedraagt om en bij de 50.000 hectare. Daarvan neemt glastuinbouw iets minder dan 300 hectare in beslag.

G e m e e n t e l i j k e s t r u c t u u r p l a n n e n   Collage van de in de gemeentelijke structuurplannen op­ge­nomen open ruimten.

51


54

Verdamd maar niet verdoemd afstudeerprijs

Laura Nagels en Enrique Aucha Gomez

Door de bouw van een stuwdam, bijna vijftig jaar geleden, is transport in de regio Afram erg moeilijk geworden. In hun scriptie doen Laura Nagels en Enrique Aucha Gomez voorstellen om de publieke ruimte en de infrastructuur te verbeteren. Met hun studie wonnen ze vorig jaar de door de VRP georganiseerde Afstudeerprijs.


afstudeerprijs

A

l sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw worden overal ter wereld - en vooral in Afrika, Azië en Zuid-Amerika - grootschalige stuwdamprojecten opgezet om energie of water te winnen. Maar dammen worden niet gebouwd op niemandsland. En de gevolgen kunnen desastreus zijn: overstromingen, verlies van grond en een radicaal getransformeerd landschap en klimaat. Ook in het Westafrikaanse Ghana werd vijftig jaar geleden een dam gebouwd. Die dam heeft niet alleen het leven omgegooid van de gemeenschappen die gedwongen moesten verhuizen (vaak zijn zij de enigen die officieel erkend worden in beleidsdocumenten1), maar had ook gevolgen voor de hele bevolking. De nieuwe leiders van het in 1957 onafhankelijk geworden land, 1

De Ghanese Dzodzi Tsikata, hoofd van het ‘Centre for Gender Studies and Advocacy’ van de Universiteit van Ghana (Accra), promoveerde in 2003 aan de universiteit van Leiden met een proefschrift over de ‘dam-affected communities’ in Ghana. In dit gepubliceerde proefschrift houdt zij een pleidooi voor het betrekken van de lokale bevolking bij de planning en verdere opvolging van damprojecten. Aan de hand van sociologisch-antropologisch onderzoek op verschillende plekken in Ghana maakt ze duidelijk hoe verregaand deze projecten het dagelijks leven beïnvloeden. (Tsikata, Dzodzi. ‘Living in the shadow of Ghana’s Akosombo and Kpong dams: Long-term responses of downstream and lakeside communities’. Proefschrift Universiteit Leiden, December 2003.)

Een zicht vanaf de zijarm van het Voltameer op de in het eindwerk voorziene nieuwe publieke ruimte. Bootjes arriveren en vertrekken aan de pontons, wegen verbinden die pontons met de schuren en verblijfplaatsen van de seizoensarbeiders. De wegen lopen verder door en sluiten aan op de centrale weg door het Afram gebied. Onderweg kruist deze snelle transportinfrastructuur de trage pistes van de herders en hun vee. Die pistes worden met bomen omzoomd en kruisen van irrigatie afhankelijke landbouwpercelen. Verderop liggen de clusters van door neerslag bevloeide akkers.

president Kwame Nkrumah op kop, zagen in grootschalige infrastructuurprojecten een hefboom om hun land politiek en economisch te ontvoogden. In 1965, acht jaar na de onafhankelijkheid, werd het Volta Rivierproject (‘Volta River Project’, VRP) voltooid. Een stuwdam in de Voltarivier- de Akosombodam – moest voor goedkope elektriciteitsproductie zorgen en tegelijkertijd werd een gigantisch kunstmatig meer gecreëerd, met een oppervlakte van 8.500 vierkante kilometer destijds het grootste ter wereld. Het project voorzag ook in de bouw van een nieuwe exporthaven en de aanleg van autowegen, spoorwegen en ferryroutes. De streek van Afram, een door een grote zijarm van het Voltameer doorsneden gebied van 5400 vierkante kilometer (540.000 ha) is om verscheidene redenen een interessant studieobject. Het gebied draagt niet alleen duidelijk de sporen van het stuwdamproject maar kan ons ook iets leren over hoe de inwoners daar nadien op reageerden.

Afstudeerprijs Dit artikel is een bewerking van de eindscriptie ‘Installing commons in the Afram Territory, Ghana/Tracing the hereafter of dam(n)ed urbanisms as an indigenous landscape’, van Laura Nagels en Enrique Aucha Gómez, (Master of Urbanism and Spatial Planning onder begeleiding van de professoren Bruno De Meulder en Viviana D’Auria, KU Leuven). Met die scriptie wonnen de auteurs vorig jaar de Afstudeerprijs van de VRP. Aan die prijs zijn een reischeque van 1.200 euro en de publicatie van een artikel in Ruimte verbonden. De prijs werd op 10 november 2011 op de Werelddag van de Stedenbouw in Genk uitgereikt. Volgens de jury onderscheidt dit werk zich door ‘zijn verregaande inleving in en analyse van de plaatselijke situatie, die ook op een vernieuwende wijze in beeld wordt gebracht. Daarbij wordt losgekomen van ons Westers denken, en worden interessante ontwerpvoorstellen gepresenteerd die wellicht ook de toets van de praktijk kunnen doorstaan.’ De jury loofde ook de sterke gra­ fische uitwerking van de ontwerpvoorstellen (zie illustraties). Ze beschouwt het werk ‘als een oproep tot lokale betrokkenheid bij de realisatie van grootschalige infrastructuurprojecten’. Met de Afstudeerprijs wil de VRP kwaliteitswerk dat de vakwereld kan inspireren, onder de aandacht brengen en studenten die een afstudeerscriptie maken met een duidelijk stedenbouwkundig of ruimtelijk thema, stimuleren om hun discipline op een vernieuwende wijze te verkennen en te verdiepen. Voor de editie 2012 van de Afstudeerprijs kunnen tot en met vrijdag 21 sep­ tember scripties worden ingezonden. 

55


62

poëzie

Over het Reimond Verschelden

Lut De Block, de eerste Oost-Vlaamse plattelandsdichter nam haar taak ter harte. Ze ontdekte het platteland als metafoor voor de werkelijkheid, en voor ze er erg in had schreef ze over azalea’s, buurtwinkels, boerderijbeesten, boswandelingen, hopscheuten en –planten, jaarmarkten, kaaimuren of dorpsstationnetjes, landbouwmachines en tractoren.

I

n Antwerpen, waar de stadsdichters nog wel eens hoog van hun Boerentoren willen blazen, stonden ze ervan te kijken. Maar ­poëzie gedijt ook aan gene zijde van de Schelde. In 2007 besloot de Provinciale Landbouwkamer van de provincie Oost-Vlaanderen een officiële ‘plattelandsdichter’ aan te stellen. De keuze viel op Lut De Block – en dat was niet zo gek, want in haar veelgeprezen bundels De luwte van het late middaguur en Het onverborgene had deze dichteres (geboren en getogen in Hamme) zich al eerder aan het genre van de landschapspoëzie gewaagd. In 2009 werd haar mandaat nog eens met twee jaar verlengd, dit voorjaar gaf ze de fakkel door aan Johan de Boose. Eenentwintig van de plattelandsgedichten die De Block in opdracht van de provincie schreef, zijn nu verzameld in een fraaie bundel Door de bomen het bos. Dichters hechten nogal aan hun vrijheid, en dichten in opdracht heeft veel weg van vloeken in de kerk. Maar De Block nam haar taak ter harte. Ze kocht een provinciekaart van Oost-Vlaanderen en ging op verkenning om haar dichterlijk territorium af te bakenen. ‘Zo ontdekte ik verschillende landen en streken binnen één provincie’, schrijft ze in het nawoord bij haar bundel. ‘Ik zwierf door Waas- en Meetjeslanden, vond soelaas in de armen van Schelde en Leie, leerde hun streken en beken kennen, klom op bergen en trok op Ardennentocht in haar zuidelijkste gebieden. My kingdom for (lees: is) Oost-Vlaanderen.’ Ze ontdekte het platteland als metafoor voor

de werkelijkheid, en voor ze er erg in had schreef ze over azalea’s, buurtwinkels, boerderijbeesten, boswandelingen, hopscheuten en –planten, jaarmarkten, kaaimuren of dorpsstationnetjes, landbouwmachines en tractoren. Je kunt het zo gek niet bedenken of er zit voor de Block wel een gedicht in. ‘O, de rijkdom en verscheidenheid van het Oost-Vlaamse plattelandse leven!’, kraait ze. ‘Nee, nu niet wegzakken in het rulle zand, de zompige klei, de vette modder!’ ‘Schrijf eens een gedicht over de jaarmarkt in Sint-Lievens-Houtem.’ Heel erg poëtisch klinkt zo’n opdracht niet, maar Lut De Block draait er haar hand niet voor om. De provincie Oost-Vlaanderen organiseerde ook twee wedstrijden waarbij gemeenten ‘een gedicht van Lut De Block konden winnen’. Bij de eerste editie Een thuis voor een gedicht (2008) won Zevergem-De Pinte, bij de tweede editie Gedicht zoekt muur (2011) werd het Rupelmonde. Zelf zegt ze daarover ‘De grootsheid van de Schelde voor ze zich over

‘Nee, nu niet wegzakken in het rulle zand, de zompige klei, de vette modder!’


water

poëzie

Schelde bij Rupelmonde Ga niet naar zee. Hier ben je groots van oever tot oever van hoger naar lager wal. Groter kan niet oeverloos evenmin. Omarm dit land en zijn aangelanden. Een kind en een vrouw spreiden je zelling een man zit te peuren in ebdiepe schorren. Verzuip niet in dromen van meerschuim en zilt. Stroom niet naar zee. Blijf. Rivier.

geeft aan de zee (of correcter: de Westerschelde), de bizarre mix van een bijna verdwenen, geborgen landelijkheid en de industriële onvermijdelijkheid die voelbaar is op deze plek, inspireerden me tot een gedicht waarbij ik de rivier – hier aangezwollen tot een niet te stuiten stroom – verzoek om te blijven.’ Het gedicht staat nu, vormgegeven op felgekleurde industriële verkeersborden, te lezen op de grijze betonnen kaaimuur in Kruibeke (Rupelmonde). Maar ook in (onder meer) Zevergem-De Pinte, Melle, Wortegem-Petegem, Waarschoot en Puivelde kan de argeloze wandelaar verrast worden door de ‘plattelandsgedichten’ van De Block. Te zamen vormen die een soort Oost-Vlaamse poëzieroute. En voor wie niet van wandelen houdt, of bang is voor loslopende honden, is er nu dus de bundel Door de bomen het bos. Verkrijgbaar bij het PoëzieCentrum op de Gentse Vrijdagmarkt. [ LutDeBlock  ‘Door de bomen het bos’, vzw Plumage, 64 blz., 20 euro ]

[   f oto ' s : reporters  ]

n

63


64

Behoud E rfgoed

Peter Renard

O

ver twee jaar wordt de Grote Oorlog (1914-1918) herdacht. Miljoenen mensen uit vijftig landen lieten destijds het leven in de modder van de in onooglijke dorpjes in de Westhoek aangelegde loopgraven. Alleen al in de slag om Passendale sneuvelden in amper honderd dagen een half miljoen Britse en Duitse soldaten. Tot vandaag zakken nazaten uit alle hoeken van de wereld massaal af naar de frontzone tussen Nieuwpoort en Ieper om hun voorvaders te herdenken. Verwacht wordt dat vanaf 2014 nog meer belangstellenden de weg naar de Westhoek zullen vinden. In die streek wordt dan ook alles in gereedheid gebracht voor de herdenking van de oorlogsellende. Ook elders in Vlaanderen wordt de verjaardag voorbereid. De Vlaamse overheid, het provinciebestuur en de betrokken gemeenten dragen naar vermogen elk hun steentje bij aan het eeuwfeest. De Vlaamse regering gaf de voorbije jaren vijftien miljoen euro subsidies aan 44 toeristisch-recreatieve infrastructuurprojecten die belangrijke overblijfselen van en herinneringen aan de Grote Oorlog voor het grote publiek toegankelijk moeten maken. Bij de belangrijkste verwezenlijkingen zijn het op 9 juni ll. heropende en volledig vernieuwde ‘In Flanders Fields Museum Ieper’ , 100 jaar Poperinge achter het front, ‘Zonnebeke, the legacy of Passchendaele’ (het oorlogsmuseum met speciale aandacht voor de slag om Passendale), het bezoekerscentrum De Ganzenpoot aan het Albertmonument in Nieuwpoort, en de vernieuwing van de IJzertorensite en het IJzertorenmuseum in Diksmuide. Nog eens vijf miljoen euro wordt door de Vlaamse overheid voor publieksevenementen uitgetrokken. In februari presenteerde minister van Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois het resultaat van de twee jaar eerder uitgeschreven studieopdracht ‘Herinneringspark 2014-2018’. Het Nederlands-Vlaams tijdelijke ontwerpteam Park 14-18 werkte het concept uit voor een cultuur-toeristisch project waarin het landschap van de Westhoek centraal staat. Bedoeling is de losstaande relicten en sites van de Grote Oorlog met elkaar te verbinden en in een breder kader te plaatsen. Het Masterplan kan als leidraad dienen voor allerlei initiatieven zoals de landschappelijke herwaardering van sites en relicten, en de bewegwijzering en bebording in de streek. Al werden de paarden wel enigszins achter de wagen gespannen, aangezien de projecten van het vijftien miljoen euro grote impulsfonds al waren geselecteerd nog voor het Masterplan was goedgekeurd. Op hun beurt brachten onderwijsinstellingen, overheidsdiensten en musea facetten van de geschiedenis en het met de oorlog verbonden erfgoed in kaart. Een aanzienlijk deel van dat onderzoek werd op 1 en 2 maart laatsleden gepresenteerd op een tweedaags symposium in Ieper over ‘Het erfgoed van de Eerste Wereldoorlog in een ruimtelijk perspectief’.


E rfgoed

Verschillende sprekers op het symposium in Ieper deelden de wens dat het landschap van de Westhoek niet zou worden bevroren, maar dat veranderingen die creatief met het erfgoed omspringen net zouden worden gestimuleerd.

door verandering

[   f oto : W esttoer  ]

De Westhoek maakt zich op voor de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Maar hoe er op ruimtelijk gebied met het erfgoed en het mooie landschap in de streek moet worden omgegaan, is nog niet duidelijk.

65


70

I n de tijd

Tussen

huiselijkheid

Open keuken in een modelappartement te Brugge in 1978, ingericht door het West-Vlaamse Provinciaal Comité ter Bevordering van de Wooncultuur. [  R e p r o. Pr o v i n c i a a l Ar c h i e f West-Vlaanderen ]


I n de tijd

71

en moderniteit Els De Vos docent faculteit Ontwerpwetenschappen, associatie Artesis – Universiteit Antwerpen

De grootste verdienste van het middenveld van de jaren 1960-1970 (christelijke en socialistische arbeidersbeweging, Boerinnenbond…) was dat het zijn leden aanzette om doelbewust na te denken over hun woning. En hoewel hun adviezen niet altijd werden gevolgd, waren het toch de middenveldorganisaties die de weg bereidden naar een betere architectuur.

O

nlangs was ik op bezoek bij vrienden die een oud huis hadden gekocht in een dorp in de Vlaamse Ardennen: geen traditionele, donkere, losstaande landelijke rijwoning met zadel- of mansardedak, maar een verrassend langwerpig, balkvormig huis dat opvalt in zijn omgeving door zijn speelse strakheid en ritmisch gemoduleerde gevels. Een pareltje van modernistische architectuur met bandramen, een kleine laboratoriumkeuken, oranje traphal met open trap, gang geflankeerd door inbouwkasten met bovenlicht en talrijke, brede houten schuifdeuren. Vooraan bevindt zich een garage, waarvan de poort naadloos in de houten zijgevel opgaat. De woning, ontworpen door André Goddeeris, dateert van 1959. In het dorp werd er destijds schande van gesproken. De oorspronkelijke eigenares, Jozefien Dupuis-Metselaar, was een Nederlandse, en dat verklaart veel. In Nederland werden het Nieuwe bouwen en rationele modernistische wooninrichting veel sterker gepromoot dan in Vlaanderen, De gecomponeerde onder meer door de bekende culturele gevel van de woning Stichting Goed Wonen (1946-1968) en de Dupuis-Metselaar in Bevere in de Vlaamse Nederlandse Vereniging van HuisvrouArdennen, tussen wen. Bovendien was de woningbouw er woningen met een grotendeels in handen van de overheid, en meer traditionele, dat werkte de modernisering in de hand. landelijke vormentaal. Ontwerper: De Belgische woningmarkt was van André Goddeeris onderuit gestructureerd. Tot 65% van de (werfopvolging samen Belgische huishoudens bezat in 1976 een met Piet Sandra). Bouwjaar 1959 [  © f oto : E ls D e V os ]

eigen woning (vandaag is dat zelfs 75%) - en dat impliceerde natuurlijk veel meer inspraak. Bovendien verstrekte het verzuilde middenveld - met organisaties zoals de Katholieke Arbeidersvrouwen (KAV), de Boerinnenbond en de Socialistische Vooruitziende Vrouwen (SVV)


76

I n de tijd

De belangrijkste verdienste van het middenveld was ongetwijfeld dat het zijn leden ertoe aanzette om doelbewust na te denken over hun woning. Vooral de Boerinnenbond slaagde in dat bewustmakingsproces, zegt architect Jozeph Delanghe die vaak voor deze organisatie werkte: ‘De boeren waren beter geïnformeerd. Ze wisten perfect wat ze wilden.’ En hoewel hun adviezen niet altijd werden gevolgd (tijdbesparende doorgeefkasten en uitschuifplanken zijn er nog genoeg te vinden, maar zittend werken bleef iets voor oudere vrouwen), waren het toch de middenveldorganisaties die de weg bereidden voor een betere architectuur. Mevrouw Van Rompay, die in 1970 als lerares huishoudkunde de cursussenreeks van KAV over wooncultuur begeleidde in Turnhout, vertelde hoe haar kijk op het wonen daardoor radicaal veranderde. Ze raakte zo overtuigd dat ze haar man kon overhalen om hun dure klassieke meubelen achter te laten en met architect Lou Janssen een modern huis te bouwen. Hun woning kan wedijveren met die uit de Vlaamse Ardennen, ook al kwam ze een goede twintig jaar later tot stand.

De omslag in het huisvestings­ discours van de socialisten kwam het meest tot uiting in het ledenblad van de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid, G olflengte C ultuur . E en fermette was het nieuwe ideaal . ( ‘ W ij wonen ! M aar wonen wij ? ’, G olflengte C ultuur , 7 (aug. 1969), 4.) [   R eproductie A M S A B   ]

Voor meer referenties

verwijs ik naar mijn boek: Els De Vos, Hoe zouden we graag wonen? Woonvertogen in Vlaanderen tijdens de jaren zestig en zeventig, Leuven: Universitaire Pers Leuven (2012). Voor meer info over de woning Van Rompay, verwijs ik naar het komende boek Architectuur in de golden sixties: de Turnhoutse school dat in het najaar bij Lannoo verschijnt. n


77

H endrik V an G eel docent Artesis Hogeschool Antwerpen

In de ban van het raster Drie grote infrastructuurprojecten in Antwerpen hebben een inspirerende rol gespeeld in Europa en zelfs in de Nieuwe Wereld: de bouw van de Spaanse omwalling tussen 1542 en 1555; de nieuwe uitbreiding van Antwerpen vanaf 1550 - de zogenaamde ‘Nieuwstadt’ en tenslotte het optrekken van de Zuid-Citadel in 1567.

Early Modern Urbanism and the Grid is de neerslag van een internationaal symposium dat op 8 mei 2009 georganiseerd werd door het departement Ontwerpwetenschappen aan de Hogeschool Antwerpen – nu Artesis - met elf bijdragen van historici uit Vlaanderen, Nederland, Spanje, Zweden, Zwitserland en de Verenigde Staten. In hun uitgebreide situering van het geheel waarschuwen de samenstellers, Piet Lombaerde en Charles Van den Heuvel, voor een anachronistische interpretatie van het rasterbegrip. De publicatie steunt dan ook niet op een chronologische benadering maar op een vergelijkend onderzoek van theoretische en praktische rasterplannen, ontworpen in uiteenlopende historische en maatschappelijke contexten. Concreet slaat dat op regio’s – waaronder de Zuidelijke Nederlanden - die deel uitmaakten van het Spaans-Habsburgse imperium onder Karel V en Filips II, op de calvinistische Nederlandse Republiek met invloeden in het Deense Koninkrijk en Zweden, en tenslotte op de Nieuwe Wereld die deel uitmaakte van het Spaans-Habsburgse Rijk of van de Nederlandse Republiek. Tussen de Lage Landen, Europa en de Nieuwe Wereld werden kennis en praktijkervaring uitgewisseld in drie golven. Een eerste golf situeren Lombaerde en Van den Heuvel rond 1545. Heel wat ingenieurs verleenden toen hun diensten aan Karel V, en later aan zijn zoon Filips II, tijdens de oorlogen tegen Frankrijk en tijdens de Tachtigjarige Oorlog waarin zowel het noorden van Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden

als het Rijngrensgebied tussen Nederland en Duitsland betrokken waren. Recenter onderzoek wijst ook op de grensoverschrijdende inspirerende rol die drie grote infrastructuurprojecten in Antwerpen hebben gespeeld: de bouw van de Spaanse omwalling tussen 1542 en 1555; de nieuwe uitbreiding van Antwerpen vanaf 1550, de zogenaamde ‘Nieuwstadt’, en tenslotte het optrekken van de Zuid-Citadel in 1567. Onderhandelde ruimte

Na de val van Antwerpen in 1585 kwam een tweede golf op gang, met een uittocht van ingenieurs, bouwmeesters en ambachtslieden naar de toenmalige Nederlandse Republiek. Omgekeerd zorgde de door prins Maurits opgerichte school ‘Duytsche Mathematique’ aan de universiteit van Leiden voor het aantrekken van ingenieurs uit Duitsland, Scandinavië en de Baltische staten. Het was de Bruggeling Simon Stevin die voor deze opleiding een op de praktijk gericht curriculum uitwerkte. Een derde golf volgde tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw toen de Zuidelijke Nederlanden van het Spaanse bewind de verantwoordelijkheid kregen voor de vorming en training van militaire ingenieurs voor het hele SpaansHabsburgs imperium, de Nieuwe Wereld incluis. De publicatie maakt duidelijk waarom het zo moeilijk is om tot een sluitende definitie van de term raster te komen indien men louter afgaat op formele schema’s, los van de historische achtergrond. Daarom is het wellicht beter te spreken over ‘rasterachtige’ ontwerpen. Want dergelijke ontwerpen moesten worden aangepast naargelang ze gericht waren op bestaande steden of stadsdelen, op stadsuitbreidingen of op het vormgeven van gloednieuwe koloniale nederzettingen. Zo kenmerkten plannen van de Noordelijke Nederlanden zich door flexibiliteit en soms ook door tijdelijkheid. Geplande ruimte betekende ook toen al onderhandelde ruimte die tot stand kwam via overleg tussen verschillende administraties en belanghebbenden. Met hun speurtocht naar het aandeel van de Lage Landen in de ontwikkeling van een vroegmodern urbanisme wisten de auteurs greep te krijgen op de veelzijdige betekenis van het rasterbegrip. Dat is geen geringe verdienste.

‘Tussen de Lage Landen, Europa en de Nieuwe Wereld werden kennis en praktijkervaring uitgewisseld in drie golven’

Piet Lombaerde en Charles Van den Heuvel (red), Early Modern Urbanism and the Grid. Town Planning in the Low Countries in International Context. Exchanges in Theory and Practice 1550-1800. /Architectura Moderna/ Brepols/ Turnhout/ 2011 /252 blz. / € 86 


78

E vy D epauw architect OMGEVING

De lessen van Nieuw Leyden De in architectuur geïnteresseerde lezer krijgt in het boek ‘Nieuw Leyden, Recept voor stedelijk wonen’ een goed beeld van de diverse ontwerpoplossingen, woon- en bouwconcepten die mogelijk zijn binnen het strakke stramien van een stedenbouwkundig plan.

In het fraai vormgegeven en rijk geïllustreerde boek Nieuw Leyden beschrijft Annemarie Sour hoe op een voormalig industrieterrein, dat aansluit bij de probleemwijk Leiden Noord, een uniek stedenbouwkundig project gerealiseerd werd. Hoewel er gekozen werd voor een laagbouwconcept met eengezinswoningen, ligt de dichtheid in Nieuw Leyden minstens twee keer zo hoog als in Nederland gebruikelijk (40 tot 45 woningen per hectare). Het stedenbouwkundig plan dat aan Nieuw Leyden ten grondslag ligt, werd uitgetekend door het Rotterdamse architectenbureau MVRDV, dat in 1996 de ontwerpwedstrijd won met een verrassend plan voor ‘een kasbahachtige wijk’, volgepropt met eengezinswoningen. Maar het plan bleek onbetaalbaar. De saneringskosten voor het vervuilde terrein, dat bovendien vol onderen bovengrondse leidingen lag, liepen veel te hoog op. In 2000 kwam er toch een oplossing uit de bus. Door in half-ondergrondse parkeerplaatsen te voorzien slaagde MVRDV erin de hoeveelheid te saneren grond aanzienlijk te reduceren. De sociale woningmaatschappij Portaal bracht haar eigendommen in en er kwam ook steun uit politieke hoek. Een wethouder zette zijn schouders onder het project en slaagde erin subsidies binnen te halen om het terrein bouwrijp te maken. Maar tegelijk koos hij resoluut voor particulier initiatief: door mensen in staat te stellen hun eigen grondgebonden woning te bouwen, hoopte hij de stadsvlucht van jonge stedelingen naar Vinex-wijken tegen te gaan. En hoewel ze daar bij MVRDV niet echt blij mee waren, kregen aspirant-bewoners

zelfs medezeggenschap over de inrichting en het beheer van hun straat. De bewoners kregen dus hun traditionele rol van opdrachtgever terug. Zoiets kan op diverse manieren gebeuren: in Nieuw Leyden werd geopteerd voor ‘collectief particulier opdrachtgeverschap’, waarbij de eigenaars bijvoorbeeld gezamenlijk een half-ondergrondse parkeergarage laten bouwen, en vervolgens iedere eigenaar apart zorg draagt voor het ontwerp en de bouw van zijn woning bovenop die gemeenschappelijke parking. Hoewel het concept ook naar Vlaamse normen tamelijk uniek is, legt Annemarie Sour naar ons gevoel toch wel heel erg de nadruk op alle richtlijnen en spelregels die moeten worden gevolgd om tot een tegelijk coherent en gedifferentieerd geheel te komen. De projectorganisatie en het ontwikkelingsproces worden dan weer heel beknopt beschreven, en dat is voor een Vlaamse lezer een beetje teleurstellend.

‘Binnen strikte marges konden sociale huurders zelf beslissen hoe hun woning er moest uitzien’

Sociale huurders

In het tweede deel van haar boek staat Sour stil bij een aantal specifieke kavels. Ze beschrijft enkele particuliere ervaringen en waarschuwt voor valkuilen en valse romantiek. Maar omdat we in Vlaanderen al langer vertrouwd zijn met zijn met het concept van de particuliere opdrachtgever, is dat deel voor ons misschien minder relevant. Toch lezen ook deze hoofdstukken als een trein, en ze zijn bovendien mooi geïllustreerd met de nodige aandacht voor de architecturale kwaliteit van de woningen. De in architectuur geïnteresseerde lezer krijgt een goed beeld van de diverse ontwerpoplossingen, woonen bouwconcepten die mogelijk zijn – en blijven – binnen het strakke stramien van een stedenbouwkundig plan. Een opmerkelijke bewonersgroep vormen de huurders van de sociale huisvestingsmaatschappij Portaal. Als toekomstige bewoners van Nieuw Leyden konden ze, weliswaar binnen strikte marges, middels een cd-rom zelf beslissen hoe hun woning er moest uitzien. Hoewel dat niet altijd even fraaie


79

architecturale resultaten heeft opgeleverd, evalueert de huisvestingsmaatschappij het experiment als bijzonder positief. Voor grotere sociale woonprojecten in Vlaanderen kan het misschien een inspiratiebron zijn. Sour last vervolgens een aangenaam intermezzo in: een soort reisverslag van Rotterdam naar Nieuw Leyden, waarin buitenstaanders de vergelijking maken met andere wijken in Nederland. Samen met de getuigenissen van talrijke bewoners levert dat een sfeerbeeld op, waaruit we kunnen leren hoe de architectuur en de inrichting van het openbaar domein de identiteit van een wijk mee bepalen.

‘Voor grotere sociale woonprojecten in Vlaanderen kan het misschien een inspiratiebron zijn’

Vroeg betrekken

Voor definitieve resultaten is het nog te vroeg, maar Sour probeert toch al een eerste balans op te maken. Door de bewoners van Leiden Noord al in een vroeg stadium bij de visie-ontwikkeling op de wijk te betrekken, werd de vicieuze cirkel van de stadsvlucht doorbroken. Ondanks de kwade roep van het projectgebied, bleken veel kopers bereid fors te investeren in hun eigen woning. De aanvankelijk geplande hoogbouw kwam er ten gevolge van de vastgoedcrisis niet, maar toch werden er naast tweehonderd particuliere ook nog eens tweehonderd sociale woningen gerealiseerd. Het bouwen volgens de wensen van de consument kostte de huisvestingsmaatschappij 2.500 euro extra per woning, maar daar staat tegenover dat er minder verloop is, dat de woningen makkelijker te verhuren zijn en dat de waarde ervan sterker stijgt dan gemiddeld. Een succesverhaal dus – tot nader order. En hoe dan ook een boeiend verhaal, waar ook Vlaamse beleidsmakers, stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars, sociale huisvestingsmaatschappijen en architecten wat kunnen van opsteken, al moeten die het concept uiteraard wel naar een Vlaamse stedelijke context vertalen.

Annemarie Sour, ‘Nieuw Leyden, Recept voor stedelijk wonen’, uitgeverij 010, Rotterdam 2011, 336 blz., € 29,50.


Een zwevend stadspark

80

Met vakkundig lobby- en studiewerk en met de opbrengst van giften en benefietavonden hebben twee teleurgestelde buurtbewoners de met bebouwing bedreigde spoorlijn High Line gered. Geen vijftien jaar later is de spoorlijn in een stadspark getransformeerd.

column new york  Maarten Van Acker

New York, 17 april, 21u, 23°C. Een lauwe wind waait zachtjes vanaf de Hudson rivier de stad binnen. Op deze zwoele lenteavond vlijen koppeltjes zich op de laatste vrije houten ligstoelen. Kraaiende kinderen koelen hun voetjes in het dun laagje water dat over de natuurstenen vloeit. Pubers delen een pizza in het atrium met uitzicht op de gele zee van taxi’s die onder hen door schieten. Feestgangers op weg naar een club in het Meatpacking district zetten al een danspasje in op een van de banken. Een model bungelt vervaarlijk over een van de balkons voor een avondlijke fotosessie. Dit is The High Line, dit is New York op z’n best. Industriële ader

In 1934 werd in het zuidwesten van New York een verhoogde spoorlijn geopend. Op een paar blokken van de Hudson doorkruiste die lijn van zuid naar noord de wijk Chelsea en het Meatpacking district. De spoorweg groeide algauw uit tot een belangrijke economische ader die de stad grotendeels van zuivel en vleeswaren voorzag.1 Het verhoogde railtraject liep vaak dwars door de wijk met haar pakhuizen met interne ladingsdokken – destijds een nieuwe bouwtypologie. In de jaren 1980 raakte deze industriële spoorlijn in onbruik. De daardoor ontstane infrastructurele restruimte was vervolgens jaren een doorn in 1

La Farge, A. On the High Line. Exploring America’s most original urban park. Thames and Hudson, 2012.

het oog van projectontwikkelaars downtown. Hun lobbyisten konden uiteindelijk de planningsinstanties overtuigen om dit industrieel relict af te breken. ‘Crowd funding’

Na een tegenvallende plenaire buurtvergadering besloten in 1999 twee teleurgestelde jonge kerels, Joshua David en Robert Hammond, te gaan ijveren voor een alternatieve toekomst voor de met sloop bedreigde infrastructuur. Ze richtten een organisatie op met de naam ‘Friends of the High Line’.2 Het duo wist tal van vrijwilligers te enthousiasmeren. Gesteund door een aantal beroemdheden - de BelgischAmerikaanse modeontwerpster Diane von Furstenberg was een van de meest fervente voorvechtsters - organiseerden ze talloze benefietavonden en denkdagen, en probeerden ze bij alle stadsdiensten, sleutelfiguren en op belangrijke recepties hun ideeën te promoten. In 2009 ging het eerste deel van The High Line open voor het publiek. Vanwege het grote succes inspireerde de actie van David en Hammond al veel gelijksoortige projecten van ‘crowd funding’ in de stad zelf, maar ook ver daar buiten. Cruciaal in de door ‘Friends of the High Line’ opgezette zoektocht naar politiek en financieel draagvlak was het werk van 2

David, J., Hammond, R. High Line. The inside story of New York’s City’s Park in the sky. Farrar, Staus and Giroux. 2011.

Maarten Van Acker is dr. ingenieur­ architect en stedenbouwkundige. Met de steun van de ‘Belgian American Education Foundation’ werkt hij aan de ‘Parsons School for Design Strategies’ in New York aan een postdoctoraal project over stedelijke infrastructuur. In deze column reflecteert hij over de Amerikaanse planningscultuur en over innovatieve stadsprojecten.

landschapsfotograaf Joel Sternfeld. In 2000 portretteerde die een jaar lang het spoorlandschap als een ‘objet trouvé’: op negen meter boven de grond had zich in afwezigheid van de mens al die jaren immers spontaan een bijzondere biotoop ontwikkeld: een verrassend stadslandschap bestaand uit 160 in- en uitheemse plantensoorten. Pa r k z e t s ta d t e k i j k

De kracht van Sternfelds foto’s resoneert duidelijk ook in het nieuwe High Line van vandaag. Dat werd ontworpen door de winnaars van de internationale ontwerpwedstrijd, James Corner’s Field Operations samen met Diller Scofidio+Renfro en de Nederlandse tuinarchitect Piet Oudolf. Ze vormden de spoorinfrastructuur om tot een lineair park van bijna 2,5 km met negen toegangen.3 De originele staalconstructie en de sporen bleven grotendeels behouden en vormen de armatuur van het park. Binnen dit industrieel gabariet wurmt een pad – een collage van hout en steen – zich een weg door een lappendeken van wilde 3 Friends of the High Line ; Designing the High Line: Gansevoort Street to 30th Street, 2011


81

De originele staal­constructie en de sporen bleven grotendeels behouden. [ f oto : R eporters | S E R G E AT TA L ]

begroeiing. De uitgekiende plantenselectie zorgt voor continue verandering, zowel in ruimte als in tijd. Het park biedt een andere aanblik naargelang van de seizoenen en verandert ook van aanzicht tijdens een wandeling langs het traject. Geen park dus als stedelijk escapisme zoals Central Park, geen formele bloemperkjes of getrimde hagen zoals op het Parijse Viaduc des Arts, maar een nieuwe legger bovenop de stad én gericht naar de stad. Het lineair park vormt een doublure met de Hudson rivier, verschalkt het schaakbordpatroon en zet beide te kijk. T r a n s f e r va n ‘luchtrechten’

hun niet ontwikkelde vierkante meters (de bouwoppervlakte die ze ten gevolge van de aanleg van het park niet hadden kunnen realiseren, maar waarop ze volgens het zoneringsplan wel recht hadden) toch nog elders in de buurt te gelde konden maken. Belangrijke spelers zoals exploitanten van grote parkeerterreinen konden aldus hun projecten elders realiseren - zonder dat ze hun bestaande lucratieve activiteiten aan de rand van The High Line moesten stopzetten. Met haar plan wil commissaris Burden ook anticiperen op speculatie rond

der en bovenop het park - gaande van een trapezeschool, een tijdelijke rolschaatsbaan tot zomerse knutselateliers voor de allerkleinsten. Ook een Apple-winkel -met in zijn kielzog tal van andere internet-, software- en mediabedrijven - vestigde zich er naast de modeontwerpers, kunstgalerietjes, brasseries, boetieks en hotels. Intussen staan sterarchitecten uit de hele wereld te dringen om een plekje langs dit nieuw project te mogen bebouwen. Grote namen zoals de Amerikaan Frank Gehry, de Fransman Jean Nouvel en de Japanner Shigeru Ban zetten al hun architecturale totem neer in de buurt van The High Line. Die opzienbarende vastgoedoperaties staan in schril contrast met de dagelijkse organisatie van The High Line: het onderhoud en de publieke activiteiten steunen immers voor liefst negentig procent op vrijwilligerswerk en op giften van particulieren. Van het financiële gewin van de grote commerciële ontwikkelingen vloeit dus bitter weinig terug naar het park zelf, terwijl dat park toch precies de aanleiding voor dat gewin is geweest. Deze dichotomie symboliseert opnieuw de verhouding tussen privaat ondernemerschap en publieke verantwoordelijkheid, die aan deze kant van de Grote Plas telkens weer zo verschillend aanvoelt.

‘Van het financiële gewin van de grote commerciële ontwikkelingen vloeit bitter weinig naar het park zelf terug’

Een andere sleutel in de ontwikkelingsstrategie werd aangereikt door planningscommissaris Amanda Burden en haar stadsdienst. De herziening van het zoneringsplan maakte immers een transfer mogelijk van onderbenutte bouwrechten (‘air rights’) - een soort grondruil, maar dan in de hoogte. Morrende ontwikkelaars en protesterende eigenaars konden uiteindelijk over de streep worden getrokken omdat ze

al te talrijke prestigieuze woonprojecten. Zo hoopt New York een halt toe te roepen aan een te sterke financiële opwaardering (‘gentrification’) van de buurt en de daarmee gepaard gaande verdrijving van fragiele kunstenaarsinitiatieven. Im p a c t

Verschillende kleinschalige en kortlopende initiatieven kwamen al tot stand langs, on-

n


partners

82

Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.

AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent Sint-Jacobsnieuwstraat 17 9000 GENT T 09 269 69 00 | F 09 269 69 99 info@sob.gent.be www.agsob.be

AG Stadsplanning Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stadsplanning.antwerpen.be www.agstadsplanning.be

AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be Buur Blijde Inkomststraat 24 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be

Antea Group Posthofbrug 10 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be

Stad Turnhout Campus Blairon 200 | 2300 Turnhout T 014 44 33 11 stad@turnhout.be | www.turnhout.be

Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be

Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com

Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be

Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be

Idea Consult Kunstlaan 1-2/bus 16 1210 Brussel (Sint-Joost-Ten-Node) T: 02/282 17 10 | F: 02/282 17 15 info@ideaconsult.be www.ideaconsult.be

Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 5de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be

stad Leuven Professor Van Overstraetenplein 1 3000 Leuven T 013/27 20 00 | F016/27 29 55 secretariaat@leuven.be www.leuven.be

Infrax Koningsstraat 55 bus 15, 1000 Brussel T 078 35 30 20 – www.infrax.be

Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be

Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be

Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be Planners Kroonstraat 170 / 0302 2140 Borgerhout – Antwerpen T 03-475 28 24 | F 03-475 28 25 info@planners.be | www.planners.be

Werk en economie Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03 338 65 86 | F 03 338 20 30 www.antwerpen.be

Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be

Stad Kortrijk Grote Markt 54 | 8500 Kortrijk T 1777 | F 056 27 70 09 info@kortrijk.be | www.kortrijk.be

Royal Haskoning Belgium NV Hanswijkdries 80 | 2800 Mechelen T: +32 15 40 56 56 | F: +32 15 40 56 57 www.haskoning.be | info@haskoning.be

BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be

De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11

MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be

stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be

Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu


sponsors

De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:

Vlaams Gewest

volgend nummer [  foto : R eporters , E ric H erchaft  ]

verschijnt in september 2012

R uimt e > jaargang 4 | nummer 14 | juni-juli-aug 2012 | verschijnt vier keer per jaar n V R P - b e stuur > Véronique Claessens | Tom Coppens | Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Philip Moyersoen | Erik Paquay | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Wolfgang Vandevyvere | Elke Vanempten | Hendrik Van Geel | Peter Vermeulen | Joris Voets | Elisabeth Wouters n H oo f dr e dact e ur R uimt e > Peter Renard n Eindr e dacti e > Piet Piryns | Peter Renard n R e dacti e raad > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Christine Daniëls| Bernard Hubeau | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n V e rantwoord e li j k e uitg e v e r > Peter Vermeulen | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n R e dacti e adr e s > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be n vormg e ving > www.lucifer.be n D ruk > drukkerij Bulckens n A bonn e m e nt > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25 | meer info op www.vrp.be R u i m t e w o rd t gedruk t o p 1 0 0 % gerecyc l eerd papier

83


‘Een horizontale metropool is niet denkbaar zonder regionale dwarsverbanden: de openbaarvervoerstructuur is daarin belangrijk, maar ook de uitwisseling tussen landbouw, groene en blauwe structuren, of het erkennen van de integriteit van regionale gehelen (bekkenbeheer). Ook hier komt het erop aan te investeren in territoriale samenhang. Het recente openruimteonderzoek in Vlaanderen dat in dit nummer van Ruimte gepresenteerd wordt, is ook daarom verfrissend. Het beeld van de centrumstad die almaar uitdijt en in concentrische kringen alle open ruimte platwalst, is bij nader inzien misschien toch iets te simpel. De open ruimte wordt in dit onderzoek terecht behandeld als bouwsteen van een mozaïek waarin stedelijkheid en openheid elkaar niet langer uitsluiten. Dat werd tijd.’

verso [ Michiel Dehaene – Universiteit Gent ]


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.