Driemaandelijks: juni - juli - augustus 2016
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
wegens verlof [toerisme & recreatie]
30
De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte, een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied. Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be. Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-kantoor, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. info@vrp.be. Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnenen buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.
© Reporters
© Reporters
ADVERTEREN in RUIMTE info en tarieven via Peter de Vester 03 326 18 92 I peter@moizo.be
2|
4
Thuis in de stad
6
De Kleine Ruimte
toerisme & recreatie 8
# EDITORIAAL
Geniet! KOEN R A E Y M A EK ER S
32
58
WIM DEBA ENE, PETER V ER MEULEN, KURT TUER LINCK X
M A R IA N PL A S
# HAVENLAND
Welkom in Havenland Een onthaal- en recreatieproject voor de Antwerpse haven
10
# KANTTEKENINGEN
Streven naar een ‘dolce far niente’ waar iedereen beter van wordt Een paar kritische kanttekeningen van de kernredacteurs C H R I S D E S M E D T, M I A L A M M E N S , GU Y V LOEBERGH, PETER V ER MEULEN
# VRP AFSTUDEERPRIJS
De kustlijn als adaptieve grens Een toekomstbeeld voor de Belgische Middenkust
62
# POLDERS KRUIBEKE
36
# RUIMTE VLAANDEREN
De Scheldevallei Groen-blauwe ader voor toerisme en natuur
De Polders van Kruibeke Van NIMBY naar PIMBY in 10 stappen S T E FA A N N O L L E T E N T I N A S T R O O B A N D T
TOM WEZENBEEK
68
# KANAALKANT
14
# WETGEVING & PLANNING
Ruimte voor toerisme en recreatie Een scanning van wetgeving en planning
40
# HEFBOOMPROJECTEN
Vlaamse hefbomen Toerisme Vlaanderen werkt aan versterking op de internationale markt
THÉR ÈSE STEENBERGHEN
MIA LAMMENS
18
44
KOEN R A E Y M A EK ER S
JOS VR ANK EN
# NATIONAAL PARK HOGE KEMPEN
Het kapitaal van de leegte Duurzaam toerisme in het Nationaal Park Hoge Kempen
# HOLLANDCITY
HollandCity Richting geven aan de groei in Nederland
Boterhammen aan de Kanaalkant Plannen voor goed wonen en werken rond het Albertkanaal TA H N E E VA N S T E E N B R U G G E
72
# VLAAMS BOUWMEESTER
Geothermie als ruimtelijk sturend principe Ontwerpend onderzoek legt uitdagingen bloot L U C VA N D E R E L S T
78
New York Letters #2 Limits to the sky JENS AERTS
26
48
L U K VA N M A E L E
JA NINE MEIJER
# IBA EMSCHER PARK
Kuifje in het land van de Ruhr Erfgoedpret en industrieel toerisme – made in Germany
# KUNSTSTEDEN
Een selectieve liefde Steden houden niet langer van élke toerist
80
Ken uw Klassiekers #6 Jaime Lerner
82 52
# RUP CAMPING
Zonnige groetjes uit Bredene Leefbare en duurzame kampeerbedrijven aan de kust M I A L A M M E N S E N M I C H E L G I LT É
Recensies
|3
Thuis in de stad La Biomista G E N K K I E S T VO O R E E N U N I V E R S ITE IT VA N B I O - C U LTU R E L E D I V E R S ITE IT
Tussen 1840 en 1940 stond Zwartberg nog bekend om zijn natuurtoerisme. Na de sluiting van de steenkoolmijn in 1966 werd de voormalige mijnsite in Zwartberg verkocht aan de Limburgse Zoo, die op zijn beurt dichtging in 1996. In 1999 verwierf de stad Genk deze terreinen en in 2002 startten de afbraakwerken van de oude zoo. Als herbestemming werd gezocht naar een project dat de brede buurt ten goede zou komen en zou zorgen voor een sociaaleconomische opwaardering op lange termijn. Het project vormt een belangrijke schakel binnen de door het ontwerpbureau BUUR in 2013 opgemaakte visienota rond de ontwikkeling van Genk als rasterstad. Via het Kolenspoor wordt de site gekoppeld aan andere strategische sites en mijngemeenten. Het landschapsontwerp van Buro Landschap maakt dat de site wordt geïntegreerd in het grotere natuurgeheel van het Nationaal Park Hoge Kempen. Via het internationaal inzetten van biodiversiteit wil de stad een kleinschalige kosmopolitische stad creëren. In samenwerking met de Open University of Diversity van kunstenaar Koen Vanmechelen is een nieuwe atelierruimte ontworpen door de internationaal gerenommeerde architect M ario Botta. Dit wordt een plek voor kennisuitwisseling met kunstenaars en wetenschappers over bio-culturele diversiteit Met ondersteuning van het SALK (Strategisch Actieplan voor Limburg), Toerisme Limburg en Toerisme Vlaanderen wordt de site een aantrekkelijke toeristische pool door de aanwezigheid van de als monument beschermde directeursvilla, de landschappelijke waarden en het artistiek gedachtegoed van de kunstenaar, dat wordt geïntegreerd als een totaalkunstwerk. Het project zal de vrijetijdseconomie een nieuwe impuls geven en bijdragen tot de heropleving van de lokale en regionale economie, met potentieel voor nieuwe voorzieningen en extra werkgelegenheid binnen het dag- en verblijfstoerisme. De inplanting zal niet alleen het sociale weefsel in de onmiddellijke omgeving maar ook de synergie op bovenlokaal niveau versterken.
© Christian Cardinael
deKleineRuimteKalender STEVEN HOORNAERT VOORZITTER VRP
INTERNATIONAL PLANNING HISTORY CONFERENCE
TOEKOMST GENTSE STADSRAND
STEDEN VOOR MENSEN
17-21 juli Delft (Nl)
Tot 28 augustus Gent
6 september Mechelen
VRP-PLANNINGSPRIJS 2016
VRP-Planningsprijs 2014: Regionet Leuven © Reporters
6
Heeft uw stad of gemeente onlangs een ruimtelijk of stedenbouwkundig project gerealiseerd waar u trots op bent? Of staat er een sterk project in de steigers? We denken aan pleinen, groene verbindingen, infrastructuur, masterplannen … Laat het ons weten en maak kans om de VRP-Planningsprijs te winnen. Met de tweejaarlijkse award wil de VRP kwaliteitsvolle, innovatieve planningsprojecten, studies, concepten of ontwerpen in de kijker zetten. Kandideren kan tot en met 14 september. De winnaar wordt bekendgemaakt op de Werelddag van de Stedenbouw (17 november, Antwerpen). INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
© Reporters
Ir.-architect Steven Hoornaert (Kortrijk, 1977) is de nieuwe voorzitter van de VRP. Steven werkt als stedenbouwkundig ontwerper bij Intercommunale Leiedal, waar hij als projectcoördinator ook verantwoordelijk is voor het strategisch project REKOVER (Regio Kortrijk & Openbaar Vervoer) in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Hij neemt de fakkel over van Sylvie Van Damme (HoGent).
© OMGEVING
LEZINGEN- EN DEBATNAMIDDAG MET JAN GEHL
GESCHIEDENIS, STEDENBOUW EN VEERKRACHT Het congres van de International Planning History Society (IPHS) heeft dit jaar als thema 'Geschiedenis, stedenbouw en veerkracht'. Steden hebben doorheen de geschiedenis altijd al een onwaarschijnlijke veerkracht vertoond na afloop van natuurlijke of door mensen veroorzaakte rampen. Met de geschiedenis in het achterhoofd gaat deze conferentie na hoe steden vandaag de dag kunnen omgaan met problemen zoals aardbevingen, tsunami's, klimaatverandering, zeespiegel stijgingen, migratie, demografische veranderingen, oorlogen, terrorisme … Wat betekent veerkracht anno 2016? Welke tastbare en niet-tastbare structuren ondersteunen het weerstandsvermogen van steden van nu? U mag keynotelezingen verwachten van Lawrence Vale (Massachusetts Institute of Technology), Shun-ichi Watanabe (Tokyo University of Science), Han Meyer (TUDelft) en Jyoti Hosagrahar (Columbia University). Daarnaast worden er ook debatten, rondetafelgesprekken en terreinbezoeken georganiseerd. Een aanrader voor planners en stedenbouwkundigen die houden van context! INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
‘OVER DE RAND’ Studiebureau OMGEVING wordt dit jaar veertig. In plaats van een stevige midlifecrisis, beleefde het bureau een tweede jeugd. Met blakende energie zette het hele team zijn schouders onder een toekomstverkenning van de Gentse stadsrand die uitmondde in de tentoonstelling ‘Over de rand’. Deze tentoonstelling is nog tot 28 augustus te bekijken in het STAM Gent. ‘Over de rand’ laat drie mogelijke toekomstscenario’s voor de Gentse stadsrand zien, op basis van de opportuniteiten die zich aandienen in Evergem (voedselhub), Drongen (slimme verdichting) en Gentbrugge (een andere benadering voor de E17). De scenario’s krijgen een artistieke vertaling in het grafisch werk van kunstenaar Victor Enrich. ‘Over de rand’ is ontstaan vanuit de overtuiging dat de stadsrand een cruciale rol kan spelen bij het zoeken naar waardevolle antwoorden op maatschappelijke vraagstukken. Maar ga vooral naar Gent en oordeel zelf of de oefening geslaagd is. www.stamgent.be. Het bijhorend boek kan vanaf eind augustus besteld worden via info@omgeving.be
Al meer dan een halve eeuw zet de gezaghebbende Deense architect Jan Gehl zich in om steden (om) te vormen tot prettige leefomgevingen waar de inwoners centraal staan. Hoe kunnen we steden op een menselijke schaal (her)maken? Hoe kunnen we steden realiseren die uitnodigen om te wandelen, te fietsen, te spelen en te wonen? Deze vragen staan centraal in het invloedrijke boek 'Cities for people', dat dit jaar een Nederlandse vertaling krijgt. In ‘Cities for people’ belicht Jan Gehl methodes en instrumenten die hij gebruikt om mensonvriendelijke steden om te vormen tot levendige, duurzame en gezonde steden voor mensen. ‘Steden voor mensen’ zal op dinsdag 6 september worden voorgesteld in aanwezigheid van Jan Gehl zelf. De VRP en uitgeverij Vanden Broele nodigen u van harte uit voor dit evenement. Naast Jan Gehl zullen ook politici Bart Somers en Pascal Smet, ontwerpster Aglaée Degros en sociologe Ruth Soenen het woord nemen. Elke deelnemer ontvangt een exemplaar van het boek! INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
22-25 september Londen
4 okt | 18 okt | 8 nov | 29 nov | 12 dec
12 oktober Bredene
NIEUWE VORMINGSREEKS
GRASDUINEN IN BREDENE
ELEMENTAIRE DEELTJES
In het najaar lanceert de VRP de opleiding ‘Stadsen dorpskernvernieuwing’. Het programma richt zich niet enkel tot de centrumsteden maar ook tot kleinere steden en gemeenten. In de opleiding bekijken we hoe kwalitatieve woonprojecten in steden en dorpen tot stand komen, hoe de financiële haalbaarheid van open ruimte wordt doorgerekend, wat co-creatie & burgerinitiatieven kunnen bijdragen aan de ruimte en wat de multimodale stad inhoudt. De reeks wil inspiratie bieden aan stedenbouwkundig ambtenaren, lokale politici, gemeenteraadsleden, Gecoro-leden, ontwerpers, planners en actieve burgers bij het voeren van een kwaliteitsvol, weldoordacht ruimtelijk beleid. De opleiding bestaat uit een traject van vijf themadagen dat u volledig of per lesdag kunt volgen. De opleiding komt tot stand dankzij de steun van Team Stedenbeleid, Kenniscentrum PPS en Team Vlaams Bouwmeester.
Voor onze volgende Ruimte[ ]Praat gaan we, samen met Toerisme Vlaanderen en Westtoer, een frisse neus halen in Bredene. Daar ligt een grootschalig campingcluster, waarvoor een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) werd opgesteld en een uitgebreide inrichtingsstudie werd uitgevoerd. Het Vlaams gewest heeft er ook een gebied aangekocht en ingericht dat nu functioneert als een groene, recreatieve buffer tussen al dat vakantievertier-op-wielen: Grasduinen. Tijdens onze wandeling komen we meer te weten over het ontwerpend onderzoek van het RUP Camping Bredene, over ons ‘toeristisch gedrag’ en de recente evoluties in de campingsector. Als afsluiter wordt in het Staf Versluys-centrum bij een natje en een droogje tijdens een panelgesprek het Bredense campingverhaal breder opengetrokken naar het vraagstuk rond permanente bewoning op tijdelijke verblijfsparken en hoe andere provincies daarmee omgaan.
Participeren vraagt om vaardigheden. Ten minste dat is de stelling van de VRP-Labs ‘Participeren’ die in de loop van 2016 plaatsvonden. De Werelddag van de Stedenbouw bouwt verder op deze Labs. Met terreinbezoeken aan participatieprojecten in gaststad Antwerpen. En met doe-sessies rond participatieexperimenten uit andere Vlaamse gemeenten. De inschrijvingen openen in september. Noteer alvast 17 november in uw agenda!
DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE Op 14 september organiseert de VRP een studie-uitstap naar de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een 85 kilometer lange historische verdedigingslinie uit 1815 met een vijftigtal forten en vijf vestingsteden. De Nieuwe Hollandse Waterlinie toont hoe gebiedsgerichte werking mogelijk is binnen een grootschalige historische en fysieke structuur. De vier aansturende provincies willen landschaps- en natuurontwikkeling koppelen aan de klimaatopgave, erfgoed, toerisme en cultuur. De gelaagdheid van het strategisch landschap, met daarbovenop het watermanagementsysteem en extra verdedigingswerken, passen bovendien helemaal binnen de Nederlandse traditie van waterbeheersing. INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
WERELDDAG VAN DE STEDENBOUW
De buitenlandse studiereis van de VRP leidt dit jaar naar Londen. Aan de hand van de beste praktijkvoorbeelden laten we zien hoe wonen, werken, economie en stadsontwikkeling worden aangepakt in Londen. We zullen dat doen met twee gidsen die de stad kennen als hun broekzak: professor Ann Verhetsel (Universiteit Antwerpen) en Mark Brearley (London Metropolitan University). De eerste zal u Londen vanuit economische invalshoek laten zien. De tweede stond tot voor kort aan het hoofd van Design For London, een stadsdienst die onder voormalig burgemeester Boris Johnson via ontwerpend onderzoek een samenhangende strategie bedacht voor de stadsvernieuwing van Londen. Niet te missen dus, deze boeiende vierdaagse vol inside-informatie over Londen. INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
BOEKBIJLAGE Het Team Vlaams Bouwmeester, het Vlaams Kenniscentrum PPS en de Vlaamse investeringsmaatschappij PMV bieden u bij deze editie van Ruimte het boek ‘Vuistregels voor meerwaarde’ aan. Deze publicatie is de neerslag van een onderzoekstraject over publiek-private samenwerking, dat werd begeleid door wetenschappers van de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent. Het bevat heldere vuistregels, om in PPS-constructies niet alleen tot economische, maar ook tot maatschappelijke meerwaarde te komen.
17 november Antwerpen
© Toerisme Vlaanderen
© Reporters
14 september
VRP-STUDIEREIS
STADS- EN DORPSKERNVERNIEUWING
© Reporters
GEBIEDS ONTWIKKELING
INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
Koninklijk Atheneum Franklin Rooseveltplaats 11 2060 Antwerpen (vlakbij Centraal Station) INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
7
Š Reporters
8|
Geniet!
TOERISME & RECREATIE > EDITORIAAL
Beste lezer, Niet toevallig op het moment van de jaarlijkse vakantiemigratie, buigt Ruimte zich over het ruimtegebruik van een mensensoort die aan een onstuitbare opgang bezig is: de homo turisticus.
W
at eeuwen geleden in alle bescheidenheid begon als een elitair Bildungsprogramma, is vandaag uitgegroeid tot een mondiale industrie, die in haar expansiedrang her en der al flink ontspoord is. De ‘Grand Tour’ door Europa heeft plaatsgemaakt voor economy-vluchten naar de Malediven, en verder. De toeristische industrie is big business geworden en heeft zijn weg gevonden tot op de flanken van de Himalaya, tot onder het bladerdak van het regenwoud. Zoals elke echte veroveraar, laat de toerist onuitwisbare sporen na en zet hij hele samenlevingsvormen naar zijn hand. De agressieve opmars van de homo turisticus is eng verweven met de veranderende patronen in ons dagelijks leven. Werkende mensen beschikken over steeds meer vrije tijd, maar ze hebben die vrije tijd ook broodnodig om op adem te komen. Door de groeiende werkdruk en de almaar talrijkere keuzemogelijkheden lijden ze bovendien aan vakantiestress. ‘Geniet!’ is vandaag een van de meest dwingende imperatieven geworden op de sociale media, liefst nog aangevuld met een uitroepteken. Het is zoiets als een strijdkreet geworden. Maar zoals gezegd, wordt de homo turisticus af en toe ook terug een werkend mens, die ’s avonds afgepeigerd thuiskomt, de hond fluit en zich naar het park of het dichtstbijzijnde caféterras begeeft voor een time-out. Als hij pech heeft, zit dat terras afgeladen vol met toeristen wier geboortestad hij afgelopen zomer samen met de rest van een cruiseschip-bataljon bezocht heeft. En daar zit hij dan, als recreant in z’n eigen buurt, tussen een groep ‘genietende’ consumenten uit een ander deel van de wereld. Om maar te zeggen: elke genotzoekende toerist wordt op een bepaald moment ook een ‘local’ die behoefte heeft aan een streepje rust. En de plekken waar die verschillende behoeften dienen ingevuld te worden vloeien vaak in elkaar over. Dat maakt de zaak op ruimtelijk vlak soms behoorlijk complex. Hier lijken we
op een grens te stoten waar ‘maatschappelijk welzijn’ en ‘gezonde economie’ op een ongemakkelijke manier tegen elkaar aan schuren. Ook op dat vlak openbaart zich de nood aan een duurzame versie van de homo turisticus. Om de complexiteit van dit vraagstuk rond toerisme, recreatie en ruimte in concrete verhalen vertaald te krijgen, gingen we op zoek naar experts in diverse sectoren. Uiteindelijk kregen we researchers, beleidsmedewerkers en praktijkgerichte planners rond één tafel – kernredacteurs met erg verschillende brillen op hun neus, die samen voor een veelzijdig themadossier zorgden. We zijn Mia Lammens, Chris De Smedt, Guy Vloebergh en Peter Vermeulen dan ook bijzonder dankbaar dat ze deze uitdaging hebben willen aangaan. De samenstelling van dit themadossier is een avontuurlijke reis geworden, waar iedereen vroeg of laat buiten zijn/haar comfortzone diende te treden. Op het einde van de rit hebben de kernredacteurs gezamenlijk een reeks kanttekeningen meegegeven, die u nu als wegwijzer in de complexe toeristische wereld meekrijgt. Wat ons opviel tijdens het ontstaan van dit themadossier is dat het begrip ‘toerisme & recreatie’ in de ruimtelijke context een steeds dwingender aanwezigheid aan het worden is, die onmogelijk op een geïsoleerde manier kan bekeken worden. Economie, natuur, participatie, cultuur, gezondheid,… – ze vallen als werkterreinen allemaal samen in het landschap waar de homo turisticus doorwandelt. En ze dienen dus ook allemaal betrokken te worden in het debat om tot een duurzaam toerisme te komen. We hopen dat we met dit themadossier alvast een stap in de juiste richting hebben gezet. En of u nu binnenkort in Buenos Aires ‘thuiskomt’ of in uw eigen tuin een mentale wereldreis onderneemt: we wensen u een zinvolle zomer toe. Koen Raeymaekers
|9
Streven naar een
dolce
© Reporters
‘De bekwaamheid om vrije tijd verstandig te gebruiken, is de eindbestemming van een beschaving’, aldus de Britse filosoof en Nobelprijswinnaar Bertrand Russell. Een omstreden gedachte, volgens sommigen, maar ze geeft wel aan dat vrije tijd in het algemeen – en, kort door de bocht, ook toerisme – meer is dan een commerciële opportuniteit. Bij gebiedsinrichting fungeren recreatie en toerisme dan ook steeds vaker als hefboom in de programma’s. Kwalitatieve publieke ruimte, doordacht aangelegde fiets- en wandelpaden en kwaliteitsvol ingerichte belevingszones bevorderen niet alleen het toerisme, ze bieden voordelen voor iedereen.
10 |
TOERISME & RECREATIE > KANTTEKENINGEN
waar iedereen beter van wordt E E N PA A R K R I T I S C H E K A N T T E K E N I N G E N VA N D E K E R N R E DAC T E U R S C H R I S D E S M E D T [ L E C T O R T O E R I S M E E N R E C R E AT I E M A N A G E M E N T , E R A S M U S H O G E S C H O O L B R U S S E L ] M I A L A M M E N S [ O N D E R Z O E K E R , M A R K E T I N G O F F I C E T O E R I S M E V L A A N D E R E N ] G U Y V L O E B E R G H [ R U I M T E L I J K P L A N N E R O M G E V I N G , D O C E N T U A N T W E R P E N , V I C E P R E S I D E N T / T R E A S U R E R I S O C A R P ] P E T E R V E R M E U L E N [ I R . A R C H I T E C T – R U I M T E L I J K P L A N N E R S T R A M I E N C V B A ]
Toerisme, recreatie en vrije tijd Maar wat is nu precies het onderscheid tussen ‘toerisme’ en ‘recreatie’? In het artikel ‘Ruimte voor toerisme en recreatie’ leest u hoe beide begrippen gehanteerd worden in wet- en planningsteksten. Op het terrein gaat het in principe echter vaak om hetzelfde, al was het maar omwille van de ruimteschaarste, de budgettaire keuzes die men moet maken en de verwevenheid van functies. Toch even een bedenking. Zoals Johan Van Den Bosch van het Nationaal Park Hoge Kempen verder in dit nummer aangeeft (‘Het kapitaal van de leegte’), bouwt toerisme altijd voort op wat er al is, op de sterkten van een plek. Het heeft dus geen bestaansreden als de reason to visit er niet is. Toerisme heeft vandaag nog zelden te maken met romantische reizigers die de wereld wilden verkennen om zich te ontwikkelen. De ‘toeristische industrie’ is een belangrijke factor in onze economie geworden. Daar is niets mis mee, integendeel: toerisme kan landen, regio’s, steden, het platteland en mensen helpen om een inkomen te verwerven en de lokale economie te ondersteunen. Dat is evenwel toch iets anders dan ruimte creëren voor mensen die dicht bij huis een plek zoeken om zich, liefst in de natuur, te ontspannen na een drukke dagtaak. Toerisme en recreatie vallen samen in ‘vrije tijd’: de tijd die rest na arbeid, zorg en slapen, de tijd die je vrij spendeert dichtbij huis of ver weg en die je nodig hebt om op adem te komen. Zowel toerisme als recreatie zijn noodzakelijk en vaak wordt voor beide doeleinden dezelfde infrastructuur gebruikt. Terecht ook. Het komt erop aan de behoeften van beide doelgroepen zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen, zodat de publieke infrastructuur efficiënt antwoorden kan bieden op alle noden. Het verschil tussen toerisme en recreatie wordt vooral duidelijk als je de stakeholders bekijkt: toerisme is gericht op externe bezoekers, mensen die de regio bezoeken omdat de plek iets te bieden heeft. In artikels over strategische projecten als ‘Havenland’ en ‘de Scheldevallei’ wordt benadrukt dat meer en betere ontwikkeling van een regio ook meer toeristen zal aantrekken. Recreatie richt zich veeleer op de bewoners, mensen die in hun
‘eigen leefomgeving’ ontspanning zoeken. De scheidingslijn is om begrijpelijke redenen diffuus en meestal ook niet wenselijk. Het gaat om zowel grondgebonden (toerisme) als persoonsgebonden (recreatie) materie. De hoek van waaruit je het bekijkt bepaalt de intenties: aanbieder of gebruiker. Gaat het om economische (toerisme) of om maatschappelijke (ontspanning) doelen? Wil je dat de streekeconomie er wel bij vaart en/of dat elke inwoner zich het recht op ontspanning kan toe-eigenen dankzij toegankelijke en geschikte plekken om te recreëren? Heeft een inzicht in de doelstellingen van een ontwikkeling een impact op het ontwerp van de publieke ruimte? Misschien is dat veeleer een filosofische en politieke dan wel een praktische discussie. De opdrachtgever koestert altijd wel een verwachting, maar de realiteit leert ons ondertussen dat ontwikkelingen vaak plaatsvinden daar waar er middelen zijn. Voor wat recreatief medegebruik betreft: Vlaanderen heeft een toerismebeleid, maar geen vrijetijds- en recreatiebeleid. Bijgevolg komen de extra Vlaamse middelen hiervoor ook via toerisme. Vanwaar het geld ook komt: investeren in een kwaliteitsvolle publieke recreatieve ruimte loont, om het even of het voor de toerist of de recreant is. En het is goed dat men stilstaat bij de doelstellingen van een inrichting, maar uiteindelijk telt het resultaat. De private sector doet ondertussen gewoon zijn ding overal waar er commerciële potenties zijn, en die zijn er meer dan ooit in de belevings- en vrijetijdseconomie.
TOERISME HEEFT GEEN BESTAANS REDEN ALS DE 'REASON TO VISIT' ER NIET IS.
| 11
De rol van de overheid In de huidige Vlaamse beleidsvisie is er een groot verschil tussen de rol die de overheid speelt in toerisme en de rol van de overheid in vrije tijd. De vrijetijdsmarkt wordt vandaag bijna volledig gedomineerd door de private sector. Dit is historisch zo gegroeid. Sinds de jaren 1960 wordt vrije tijd meer en meer geconsumeerd
toerisme
© Reporters
RUIMTE VOOR
14 |
In de les ‘Ruimtelijke planning voor toerisme en recreatie’, in het schakelprogramma voor de Master in Toerisme, hoort bij het inleidende hoofdstuk ‘Ruimtelijke planning voor toerisme en recreatie: gisteren, vandaag en morgen’ een eenvoudige oefening, waardoor de evolutie in kaart wordt gebracht. De begrippen ‘toerisme’ en ‘recreatie’ worden opgezocht in opeenvolgende wetteksten en plannen van de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de definitie van toerisme en recreatie in dezelfde periode, en naar het landgebruik dat ermee gepaard gaat. Daardoor wordt duidelijk dat niet alleen de ruimtelijke ordening evolueerde; ook wat wij vandaag toerisme en recreatie noemen, heeft een andere invulling gekregen.
TOERISME & RECREATIE > WETGEVING & PL ANNING
en recreatie Een scanning van wetgeving en planning
T H E R E S E S T E E N B E R G H E N [ K U L E U V E N , A F D E L I N G G E O G R A F I E E N T O E R I S M E , D E P A R T E M E N T A A R D - E N O M G E V I N G S W E T E N S C H A P P E N ]
Het begin: werfhinder Het wettelijk kader voor de ruimtelijke ordening kwam tot stand met de ‘organieke wet op de stedenbouw en de ruimtelijke ordening’ van 29 maart 1962. Het woord ‘toerisme’ wordt hierin vermeld: TITEL IV. - Bepalingen van verschillende aard, HOOFDSTUK I. - Bouwverordeningen. Art. 59. De Koning kan een of meer algemene bouwverordeningen vaststellen, die alle nodige voorschriften bevatten om te voorzien in : (…) 4. het ongehinderd verblijf van de personen in toeristenoorden, met name door voorkoming van lawaai, stof en rook bij de uitvoering van werken, en door deze werken op bepaalde uren en dagen te verbieden. Het woord ‘recreatie’, komt in deze wet niet voor. De aandacht voor de ruimtelijke ordening ging niet verder dan het beperken van werfhinder op drukke toeristische plaatsen.
Toerisme , recreatie en landschap In de periode 1965-1966 werd gestart met het opmaken van voorontwerpen voor gewestplannen, die in de tweede helft van de jaren ‘70 werden goedgekeurd. In het Koninklijk Besluit van 28 december 1972, betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, verschijnen recreatiegebieden als aparte bestemming. De recreatiegebieden zijn bestemd voor het aanbrengen van recreatieve en toeristische accommodatie, al dan niet met inbegrip van de verblijfsaccommodatie. In deze gebieden kunnen de handelingen en werken aan beperkingen worden onderworpen ten einde het recreatief karakter van de gebieden te bewaren. De gebieden voor dagrecreatie bevatten enkel de recreatieve en toeristische accommodatie, bij uitsluiting van alle verblijfsaccommodatie. De gebieden voor dag- en verblijfsrecreatie zijn bestemd voor de recreatieve en toeristische accommodatie alsmede de verblijfsaccommodatie met inbegrip van de kampeerterreinen, de gegroepeerde chalets, de kampeerverblijfparken en de weekendverblijfparken. In de gewestplannen gaat het dus vooral om ruimte voor accommodaties. Deze ruimte werd monofunctioneel afgebakend, zoals gebruikelijk in die periode. Daarnaast zijn er ook enkele landelijke gebieden met toeristische waarde. Dat zijn gebieden waarin, met behoud van de landelijke bestemming, recreatieve en toeristische accommodatie toegestaan is, bij uitsluiting van alle verblijfsaccommodatie. Ook hier is er enkel sprake van accommodatie,
maar voor het eerst worden toerisme en recreatie vernoemd in relatie met een waarde van het landschap. Een screening per provincie maakt snel duidelijk wat dit op het terrein betekent: ■ een momentopname van bestaande accommodaties in parken, natuurgebieden, … werd ingekleurd en op die manier bestendigd; ■ bij gebrek aan een eenduidige definitie ontstond een brede waaier van sport-, jeugdactiviteiten-, evenementen- en andere accommodaties die in het ene geval wel, in het andere niet als toeristische of recreatieve accommodatie werden bestempeld; ■ toeristisch-recreatieve functies kwamen vaak terecht in gebieden met andere bestemmingen, al dan niet onder de noemer ‘recreatieve en toeristische accommodatie’; ■ heel wat kampeerverblijfparken en weekendverblijfparken evolueerden gaandeweg naar woongebieden.
Een eerste definiëring Een definiëring van toerisme en recreatie verscheen pas eind jaren ‘80. Recreatie werd in 1987 gedefinieerd als activiteiten gericht op verlangens inzake fysieke (sport, spel, …) en geestelijke (cultuur, hobby, …) ontspanning en die plaatsvindt binnen de vrije tijd. Recreatieve activiteiten vinden plaats in de eigen woonomgeving (Yzewijn et al.). Toerisme onderscheidt zich van recreatie omdat het gepaard gaat met een verplaatsing naar en een tijdelijk verblijf in een andere dan de alledaagse woonomgeving (Boerjan et. al., 1995). Deze definitie is moeilijk ruimtelijk vertaalbaar: hoe lang is ‘tijdelijk’, en wat is de ‘alledaagse woonomgeving’? Boerjan gebruikt als vuistregel: een verplaatsing van ten minste 20 kilometer en een verblijf van minstens twee uur. Toerisme wordt onderverdeeld in dagtoerisme (geen overnachting) en verblijfstoerisme (minstens één overnachting), en voorts in zakelijk toerisme (MICE) en ontspanningstoerisme. Deze definities zijn nuttig om de toeristische markt te begrijpen, maar zijn weinig bruikbaar in de aanloop naar het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Elke ruimte in Vlaanderen komt volgens deze definitie in aanmerking voor zowel toerisme als recreatie: overal is er wel een woning op minder dan 20 kilometer en kan men minstens twee uur verblijven voor ontspanning.
| 15
Het kapitaal D E L L U P TA M L A B O R E P E L I T [ O F F I C T E A R C H I L I P I TA D O L U P TA T I U S D A E C T O Q U A S R E S T V O L O R I ATA M I D E R I A C O ]
Duurzaam toerisme in het Nationaal Park Hoge Kempen
18 |
Kikbeekbron © Koen de Langhe
TOERISME & RECREATIE > NATIONAAL PARK HOGE KEMPEN
Toerisme en Limburg worden vaak in één adem genoemd. Groen en Limburg evengoed. Maar hoe ‘groen’ – lees: duurzaam – is dat toerisme in Limburg? De uitgelezen plek om hier een antwoord op te krijgen, is de parel aan de Vlaamse toeristische kroon: het Nationaal Park Hoge Kempen. Daar vecht projectleider Johan Van Den Bosch sinds 2006 met volle overtuiging, binnen de schoot van de vzw Regionaal Landschap Kempen en Maasland, voor ‘zijn’ park. Guy Vloebergh (ruimtelijk planner OMGEVING, docent UAntwerpen, vicepresident/treasurer ISOCARP) en Koen Raeymaekers (hoofdredacteur Ruimte) trokken naar Genk, om hem een paar vragen voor te leggen. Eén ding werd daarbij vlug duidelijk: een Nationaal Park is voor Van Den Bosch niet enkel een mondiaal kwaliteitslabel, het is ook een geestelijke ruimte, waar leegte en inclusief denken gekoesterd worden. ‘Toerisme en ruimtelijke kwaliteit, valt het te rijmen?’, wilden we om te beginnen van hem weten…
De naakte ruimte | Als je het hebt over toerisme, is daar altijd een ruimtelijk vraagstuk aan verbonden: mensen moeten naar hun bestemming via een weg, ze moeten parkeren, eventueel logeren, en ze gaan dan vervolgens naar zee, het MAS in Antwerpen, of de binnenstad van Gent. Het bijzondere aan een ‘Nationaal Park’ echter, is dat het product waarop wij proberen een economisch beleid te enten, de ruimte an sich is. Dat leidt weleens tot een spagaat als je de open ruimte, die qua omvang en kwaliteit hoog scoort, wil bebouwen met bungalowparken of hotels. Die nemen immers de ruimte in, die nu net de reason to come is. Een hotel in de buurt van de Sagrada Familia tast de Sagrada Familia niet aan, maar een hotel in het Nationaal Park tast het park wel aan. Dit soort gebiedsgericht toerisme is bijna een deelsegment in de sector, want niet alle toeristische attracties zijn ruimtelijke entiteiten. Brugge gaat natuurlijk ook over ruimte, maar wat als de attractie de open, naakte ruimte is? Een vooraanstaand politicus, bevoegd voor toerisme, zei me ooit middenin het Nationaal Park: ‘Je hebt een probleem. Hier is niks’. Tja, dat is het hem nu net, hier is inderdaad niks. In het DNA van het traditionele toerisme zit blijkbaar iets destructiefs. Toerisme is altijd het gevolg van een bepaalde kwaliteit, niet JO H A N VAN D E N BOSCH
omgekeerd. Je begint met een zicht op zee of een bergketen, in ons geval: de heide en vergezichten. Die kwaliteit trekt mensen aan en die mensen wil je vervolgens soigneren, laten logeren. Daar is niks mis mee. Maar dan gaat de onderscheidende kwaliteit daar vaak onder lijden. Neem nu de Belgische kust. Eenmaal die verknoeid is, Johan Van Den Bosch © Koen Raeymaekers gaan we naar de Spaanse kust, tot die verknoeid is. Dan gaan we maar naar de Turkse Rivièra. Wanneer die verknoeid is, gaan we naar een of ander subtropisch eiland, enzovoort … Als we met het Nationaal Park iets hebben willen bewijzen – en ten dele ook gerealiseerd hebben – dan is het dat zoiets kan vermeden worden, dat toerisme zelfs de stimulans kan zijn om de intrinsieke kwaliteit van de ruimte te verbeteren. Let wel: toerisme dat natuur- en erfgoedwaarden enkel vrijwaart is voor mij nog geen duurzaam toerisme! Duurzaam toerisme gaat nog een stap verder door de omgevingswaarden te versterken en te verbeteren. We zijn in Vlaanderen nog lang niet zover dat we vanuit toeristische budgetten gaan werken aan de intrinsieke kwaliteit van natuur en landschap. Terwijl de toeristische sector daar nochtans de eerste vruchtgebruiker van is.
| 19
Connecterra © RLKM
Tuinwijk Eisden met aansluitend het gebied Connecterra © RLKM
Leven voor de rand R U I M T E Dat betekent ook dat je de meer actieve of verblijfsaspecten – gebouwen, harde functies – naar de rand en de poorten brengt?
| Absoluut. Nu is dat common practice, maar twintig jaar geleden vond men het niet normaal om bezoekersfaciliteiten aan de rand of zelfs op enige afstand van het Nationaal Park te realiseren. We hebben heel wat parkeervoorzieningen die in het park lagen — een gangbare praktijk in de jaren ‘60 en ‘70 – verlegd naar de buitenrand. Het staatsnatuurreservaat Mechelse Heide, dat nu het hart van het Nationaal Park Hoge Kempen vormt, is zo’n typisch voorbeeld. Daar bevond zich een parking, zelfs een heidemuseum – dat voor zover ik weet nooit open is geweest. Wat gebeurde er in die tijd? Mensen uit Antwerpen reden er met de auto naartoe en reden terug naar huis, om vervolgens een pint te gaan pakken of mosselen te gaan eten op het strand van Sint-Anneke. Dan denk ik ‘Wat heb je er als gemeente in godsnaam aan om die parking te onderhouden, op te ruimen, te fatsoeneren en te ontsluiten?’ Nu ligt – zoals bij al onze poorten – de parking buiten het gebied. We hebben hem twee kilometer naar de rand verschoven, waar zich al een camping en een cafetaria bevonden. En dan krijg je een heel ander verhaal: bezoeJ O H A N VA N D E N B O S C H
20 |
kers gaan daar nu massaal iets drinken of ’s middags iets eten vóór ze naar Antwerpen terugrijden. Ik herinner me dat de uitbater van een superette in Zutendaal zei dat, sinds Lieteberg – een van de poorten naar het nationaal park – er is, de verkoop van zijn wijn verdubbeld is. Ik vermoed dat alle picknickers daar eerst een fles wijn gaan kopen. Om maar te zeggen: breng je bezoekers naar de rand, naar de dorpen. We waren daar, vreemd genoeg, een trendsetter in. Nu zie je dat overal gebeuren, tot zelfs bij internationale topattracties aan toe. Neem nu Cap Blanc-Nez in Nord/Pas-deCalais. Vroeger parkeerde je óp Blanc-Nez, nu parkeer je dichter bij het dorp Escalles en wandel je naar Cap Blanc-Nez. De parking van weleer is nu een kalkgrasland met orchideeën. En het heeft een grote economische relevantie gekregen, want je blijft langer hangen in dat dorp. Zowel de ruimtelijke kwaliteit als de beleving is erop vooruitgegaan. Dat is wat we met het Nationaal Park consequent hebben doorgevoerd: bezoekersfaciliteiten buiten het park, liefst aansluitend op plekken waar al handel is. Daardoor bouw je ook aan het draagvlak voor heel het project. Bij het creëren van de poorten hebben we dus eerst gekeken naar wat er al was: lokale initiatieven zoals een kinderboerderij, een streekmuseum, een bijenbevruchtingscentrum … Het was in onze beginperiode gangbaar dat men daar tabula rasa mee maakte: de spons erover en ergens een groot bezoekerscentrum neerplanten. Nu hebben we die mensen zelf – en Lieteberg is daar het mooiste voorbeeld van – de kans gegeven hun dromen waar te maken. Lieteberg is een KMO geworden, een economie an sich. Honderdtwintigduizend bezoekers! Dat is meer dan het SMAK in Gent. Een heel aantal werknemers is er niet gesubsidieerd, maar self-supporting vanuit een lokale vzw. Imkers die daar hun bijenbevruchtingscentrum hadden, hebben dat nu uitgebreid naar vlinders en andere insecten. En het gaat hier over mensen uit de buurt, die de lokale gevoeligheden kennen en plaatselijke vrijwilligers mee betrekken. Dat is natuurlijk goud waard.
Een stip op de horizon RUIM TE Hebben jullie ook een structuur om met
initiatiefnemers in de toeristische sector te overleggen en die nieuwe ideeën een plaats te geven? Want je zit toch met verschillende gemeentebesturen, die vergunningen kunnen geven of weigeren?
TOERISME & RECREATIE > NATIONAAL PARK HOGE KEMPEN
Lieteberg © E.Christis
Blotevoetenpad © vzw Lieteberg
| Wij zijn alleen maar de circusdirecteur, om het wat oneerbiedig te stellen – het zijn de afzonderlijke acts die het moeten doen, en wij zorgen ervoor dat al die acts tot een show samengevoegd worden. Ook als je kijkt naar de financiering en het organiseren van projecten: zonder de gemeenten of de vzw’s die de poorten uitbaten, hadden we niks. Maar ook niet zonder de agentschappen van de Vlaamse overheid, die elk vanuit hun kerntaak het Nationaal Park een bijdrage leveren. We hebben vooral het lopend beleid een kader gegeven, waardoor alle individuele inspanningen en acties vanuit Toerisme, Openbare Werken, het Agentschap voor Natuur en Bos, Onroerend Erfgoed of Ruimte Vlaanderen richting een hebben gekregen. Ook het Agentschap voor Wegen en Verkeer (AWV) heeft bijvoorbeeld vanuit zijn bevoegdhedenpakket dingen gedaan die echt het verschil maken. Een gewestweg afsluiten voor autoverkeer kan alleen het AWV, maar dat heeft wel een toeristische relevantie gekregen sinds die weg een fietspad is geworden. Een ecoduct bouwen over de snelweg is core business van het AWV – en werd ook met hun middelen deels gefinancierd – maar heeft een grote ecologische impact én een toeristische relevantie. Hetzelfde kan ik vertellen over de individuele gemeenten, de vzw’s, de toeristische diensten, de natuurverenigingen… En om te antwoorden op uw vraag of er dan ook een structuur is: die is er zeker, maar die houden we bewust licht en simpel. Onze leden-gemeenten, de provincie en de Vlaamse overheid zitten samen in een stuurgroep. Het gaat over de ministers van Toerisme en Leefmilieu op Vlaams niveau, de deputés van Toerisme en Leefmilieu op Limburgs niveau en de zes burgemeesters van de betrokken gemeenten. En daar hebben we ook een counterpart van op ambtelijk niveau. Daarnaast zijn er nog heel wat thematische werkgroepen. Mijn toerismemedewerkster zit regelmatig samen met alle hoofden van de toeristische diensten. We proberen ook in dialoog te treden met een honderdtal horecaondernemers, door hen twee keer per jaar uit te nodigen op een ‘Tipgeversdag’. Dat werkt goed: mensen vinden het fijn uit de eerste hand te vernemen wat er gebeurt. Wij luisteren ook wel naar hen, we betrekken hen, maar uiteindelijk wordt het beleid van het Nationaal Park van hieruit gestuurd. Je moet voor een project als dit een stip op de horizon zetten. En dat doe je niet door een zoveelste workshop te organiseren. Als een masterplan of globale visie louter een som is van bijeengesprokkelde ideeën, dan heeft dat plan geen ambitie. J O H A N VA N D E N B O S C H
R U I M T E Wordt er omgekeerd vanuit zo’n groep mensen – waarbij er toch velen zullen zijn die hun boterham
verdienen met dit Nationaal Park – ook teruggekoppeld over economische en financiële aspecten?
| Nog te weinig. Als er al vragen komen vanuit de toeristische sector, gaat het over heel praktische dingen, zoals ‘kan die fietsroute niet langs mijn deur komen?’, of ‘kan die picknickplek niet verder weg van mijn horecazaak’? Waar we jammer genoeg níét in slagen – dat is nochtans ook een component van een duurzaam toeristisch product – is ondernemers ook een stukje verantwoordelijkheid te laten meedragen voor het welzijn van het Nationaal Park. Wij zijn de non-profitzijde van het verhaal, zij de profitzijde. Maar wij moeten wel altijd zorgen dat we geld blijven vinden om wandelpaden te onderhouden en het zwerfvuil op te ruimen. En als het dán over financiële solidariteit gaat, is er niemand thuis. JOHAN VAN DEN BOSCH
Voor- en nadelen van een kwaliteitslabel RUIM TE Jullie profileren je expliciet als een kwaliteitslabel.
Wat zijn dan de voorwaarden om zo’n label te mogen voeren? Hangen daar mogelijke partnerships aan vast?
| Weet je, als we opnieuw zo’n park zouden kunnen opstarten met wat we nu weten, dan zouden we dat op voorhand beter afspreken. Een Nationaal Park is wereldwijd een ijzersterk marketinglabel: je hoeft een Duitser of een Amerikaan niet uit te leggen wat dat is. Maar omgekeerd wil dat ook zeggen dat die internationale toerist een bepaalde verwachting koestert. Robuuste natuur, goed aan elkaar gesloten, weinig versnipperd, een zekere schaal, goede bezoekersfaciliteiten, goed onderhouden fietsen wandelpaden, vergezichten – je kunt het hele kwaliteitspakket van een Nationaal Park wel vatten. Maar dat brengt dus een extra kost met zich mee. Als je daarmee vandaag zou willen starten, zou je kunnen zeggen aan gemeenten en ondernemers x, y en z: ‘Als we samen jaarlijks 400.000 euro bij elkaar brengen, hebben we een deal. Dan laten we de Vlaamse en provinciale overheid doen wat ze overal moeten doen, en wij doen daarbovenop het nodige om toeristen met een bepaalde kwaliteitsverwachting ervan te overtuigen dat we hier een reason to come hebben’. Zo zou het idealiter moeten gaan, ware het niet dat je aan zo’n project altijd begint zonder te weten wat er komen gaat. Op het startmoment in 1990 waren JOHAN VAN DEN BOSCH
| 21
Kuifje
Ruhr I N H E T L A N D V A N D E
Openingsvuurwerk Tiger & Turtle op de HeinrichHildebrand Höhe, 26 | Duisburg © Reporters
Een uitgebluste industriële regio, zonder andere zichtbare troeven dan haar vervuilde fabrieksruïnes, als voedbodem voor een succesvolle renaissance waarin groen, cultuur en duurzaam toerisme een cruciale rol spelen? Het kan. Auteur Luk Vanmaele trok zijn lycra fietsshort aan en ontdekte in het Noord-Duitse Ruhrgebied de wondere wereld van het IBA Emscher Park. (KR)
TOERISME & RECREATIE > IBA EMSCHER PARK
Erfgoedpret en industrieel toerisme – made in Germany L U K VA N M A E L E [ R U I M T E L I J K P L A N N E R 1 ]
T
oerisme in postindustriële regio’s: dat levert alvast verrassende potenties, omdat je iets totaal onverwachts wordt aangeboden. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De nodige transitie van regio’s, sites of gebouwencomplexen komt traag op gang – zeker in onze contreien – deels door gebrek aan visie of financiële middelen. En het grote publiek volgt niet zomaar, omwille van diep gewortelde negatieve percepties. Anderzijds is er het groeiend besef dat we duurzaam moeten omgaan met onze ruimte en grondstoffen. Als we de schaarse open ruimte willen sparen, is het logisch dat de ogen gericht worden op de vele industriële sites die in onbruik raakten. Tot voor enkele jaren betekende dat veelal tabula rasa, saneren en opnieuw beginnen.
pleister. Dit is meteen de grootste erfgoedsite in Vlaanderen, die in 1993 integraal beschermd werd. Momenteel wordt ook onderzocht hoe het ‘Kolenspoor’ – dat de vroegere mijnsites onderling verbond – sterker ingeschakeld kan worden in het Limburgs fietsroutenetwerk4. Naar een overkoepelende visie op de ontwikkeling van de Limburgse mijnsites is het voorlopig nog zoeken. In het projectplan ‘Versterking van de toeristische positionering van Limburg’5 wordt het mijnerfgoed wel genoemd als eerste werklijn, maar een krachtige geïntegreerde aanpak lijkt voorlopig te ontbreken. We mogen toch aannemen aan dat het de bedoeling is dat al die geweldige initiatieven elkaar niet gaan beconcurreren, maar complementair versterken.
Limburgse mijnsites: een verhaal van vallen en opstaan
Industriebekken Samber – Maas: enorme potenties, weinig daadkracht
Een voorbeeld zijn de Nederlands-Limburgse mijnsites waarvan de sporen direct na de sluiting vrijwel volledig uitgewist werden. In Belgisch-Limburg liep het gelukkig niet zo’n vaart, maar van de mijnsite van Zwartberg bijvoorbeeld schiet niets meer over. In de tuin van de directeurswoning werd in 1970 een zoo gepropt, die snel weer een stille dood stierf. Vandaag bereidt kunstenaar Koen Vanmechelen hier zijn project ‘la Biomista’ voor. In Maasmechelen moest het mijnerfgoed wijken voor Maasmechelen Village. Dit outlet shoppingcenter trekt wel drie miljoen bezoekers per jaar aan, maar verwijst meer naar Disneyland dan naar het mijnverleden. Met de reconversiegelden van de Kempische steenkoolmijnen werd wel een mooi fietsknooppuntennetwerk uitgebouwd, waarvan het concept inmiddels ook in de omliggende landen overgenomen werd. Maar voor de rest verdampten deze reconversiegelden vooral door foute beleggingen. De jongste jaren is er gelukkig wel een kentering waarbij het Limburgse mijnerfgoed – of wat er nog van rest – eindelijk een nieuw leven krijgt. C-Mine in Winterslag is een succesvol voorbeeld van reconversie met respect voor het erfgoed. In Waterschei wordt de gewezen mijnsite getransformeerd tot ‘Thor Park’2, centrum voor onderzoek en technologische innovatie. In Beringen worden de plannen concreet van Be-Mine3, dat met een gemengde invulling moet uitgroeien tot toeristische trek-
In het Waalse industriebekken – dé bakermat van industrieel erfgoed in België — stelt deze vraag zich nog scherper. De jongste jaren werd wel veel geld geïnvesteerd in de renovatie en herbestemming van enkele prachtige erfgoedsites. De mijnen van Grand Hornu (museum MAC’s), Bois du Cazier Marcinelle (memoriaal en industriemuseum), Bois-du-Luc en het modernistische Blegny zijn sinds 2012 erkend als Unesco-werelderfgoed. De mijn van Frameries (wetenschapsmuseum Pass) werd voor veel geld prachtig gerenoveerd door architect Jean Nouvel. In de regio liggen ook de 19de-eeuwse scheepsliften van het Canal du Centre… Stuk voor stuk spraakmakende projecten, maar de bezoekersaantallen staan niet altijd in verhouding tot de investeringen. De redenen zijn niet ver te zoeken: het gaat nog te veel om geïsoleerde projecten. In de Borinage (ten zuidwesten van Mons)6 of rond steden als Charleroi en Luik valt nog een gigantisch, zij het sterk verwaarloosd, patrimonium te ontdekken. Ongeziene potenties, maar voorlopig ontbreekt het aan visie, daadkracht en geld. Afgezien van enkele freaks ligt er weinig volk van wakker. Tijd dus om eens over het muurtje te gaan kijken. Bestaan er in de omringende landen bruikbare voorbeelden van een bredere, geïntegreerde aanpak?
1 gidst regelmatig groepsbezoeken in het Ruhrgebied
5 http://www.limburg.be/webfiles/salk/achtergrond_studies/salk_ presentatiedocument_toeristischepositionering_140328.pdf
2 http://www.thorpark.be/ http://www.thuisindestad.be/thor-park 3 http://www.bemine.be/
4 Eindnota Relance BRV ‘het Kolenspoor, een wissel op de toekomst’ Véronique Claessens – Beleidsplan Ruimte Vlaanderen - mei 2015
6 ‘Le Borinage 1781-2014’, Paul Berckmans, les Dossiers de l’ IPW 17 – Institut du Patrimoine Wallon – ISBN 978-2-87522-158-2
| 27
Bottrop Bernepark overnachting © Reporters
Zwembad Kokerei Zollverein © Reporters
Himmelstreppe op Halde Rheinelbe © Reporters
Rheinisches Industriemuseum, Oberhausen © Reporters
Bakens in het postindustrieel landschap
30 |
Wie vandaag via de E42 de streek doorkruist tussen Duisburg en Hannover kan niet naast het vernieuwde en sterk vergroende imago kijken. De IBA zette bewust in op het creëren van opvallende bakens in het landschap, die de herkenbare identiteit van de regio versterken. Zo werden tientallen mijnterrils geherprofileerd en bekroond met een kunstwerk of attractiepunt. Het bekendste voorbeeld is de Tetraeder van Bottrop13, een ingenieuze metalen constructie bestaande uit vier gelijke driehoeken boven op een terril, die vrij kan beklommen worden. Het zicht op de constructie is al even spectaculair als het panorama op de streek. Een gelijkaardige ervaring kan men beleven op Tiger and Turtle, een soort achtbaan voor wandelaars op de HeinrichHildebrand Höhe in Duisburg. Maar ook de ‘Himmelstreppe’ op Halde Rheinelbe, het ‘Horizontobservatorium’ op Halde Ewald, of de stalen piek van Richard Serra op Halde Schurenbach zijn een klimpartij waard. Ook een aantal reeds genoemde monumentale bouwwerken gelden als bakens, die ’s avonds feeëriek verlicht worden, zoals het hoogovencomplex Duisburg-Nord (Jonathan Park), Kokerei Zollverein, de Gasometer, de Tetraëder…
Kunst en Industriekultur als hefboom In het industriële tijdperk had het Ruhrgebied weinig met cultuur, laat staan met kunst. Ook wat dat betreft heeft de IBA een ommekeer in gang gezet, onder meer door kunst en cultuur een 13 http://www.halden.ruhr/tetraeder.html
plaats te geven in de verschillende projecten. Sinds 2001 wordt jaarlijks in juni een cultuurfestival ‘Extra Schicht, die Nacht der Industriekultur’14 georganiseerd. Je kan dan met één ticket een keuze maken tussen 2000 kunstmanifestaties op 48 locaties in 20 steden, gebruik makend van pendeldiensten. Een jaar later startte de Ruhrtriënnale15 waarvan Gerard Mortier in 2002 de eerste intendant werd. Voormalige fabriekshallen, zoals de Kraftzentrale van Duisburg-Nord, werden het monumentale kader voor muziek, dans, theater, performances en beeldende kunst. Centraal ankerpunt is de Jahrhunderthalle in Bochum, die meer dan 200.000 bezoekers per jaar trekt. Dit immense hallencomplex werd in 1902 gebouwd voor een nijverheidsbeurs in Düsseldorf, maar al een jaar later heropgebouwd in Bochum als machinehal voor de hoogoven van een gietstaalfabriek. Voor de Triënnale werden de hallen omgebouwd tot flexibele polyvalente ruimten voor theater en concerten, met adequate akoestische en thermische isolatie. Rondom werd het Westpark aangelegd, dat fungeert als nieuw stadspark van Bochum. Volgende stap in de culturele revitaliseringsstrategie werd 2010, toen het hele Ruhrgebied zich naar de wereld opende als Europese Cultuurhoofdstad. Ook hier was de band met de IBA-erfenis en het postindustrieel patrimonium sterk aanwezig. Dit werd ook toeristisch een voltreffer. De toeristische infrastructuur werd versterkt, b.v. de hotelcapaciteit, die tijdens de IBA-jaren nog ondermaats was. In 2010 kreeg het Ruhrgebied 10,5 miljoen bezoekers, het aantal overnachtingen steeg met 14%. Merkwaardig is dat die positieve trend ook daarna doorloopt, wat wijst op een duurzame impact van de gecombineerde inspanningen.
Route der Industriekultur 16 De nieuwe identiteit van de regio werd handig vermarkt door alle projecten met elkaar te verbinden in een bewegwijzerde en als geheel gepromote ‘Route der Industriekultur’. In het IBA-programma 14 http://www.extraschicht.de 15 https://www.ruhrtriennale.de/nl 16 http://www.ruhr-tourismus.de/themenwelten/ industriedenkmal/route-der-industriekultur.html
TOERISME & RECREATIE > IBA EMSCHER PARK
Bottrop by night © Reporters
Gasometer Oberhausen
Toren Zollverein XII © Reporters
werden de stations als poorten naar de regio versterkt. Maar vooral indrukwekkend is het fietsroutenetwerk17 (700 km hoogkwalitatieve fietswegen) dat de jongste jaren nog steeds versterkt en uitgebreid wordt. Basis is de ‘Emscher Park Radweg’, vooral gebruik makend van de vroegere goederenspoorlijnen – die de meeste IBA-sites met elkaar verbinden – en waterwegen. Grote delen daarvan zijn echte fietssnelwegen met ongelijkgrondse kruisingen en een massa spectaculaire fietsbruggen, die gebouwd lijken onder het motto ‘mag het iets meer zijn’.
eerst ook bevoegdheden kreeg op regionaal vlak. Een jaar later verscheen het ‘Masterplan Emscher Landschaftspark 2010’20, een doorstart van de IBA die vooral focuste op verdere transformatie van het Emschersysteem. Opvallend is dat steden zoals Duisburg (met o.m. het Rheinpark), Dortmundt (o.m. Phoenix) of Bochum (Westpark) nog volop projecten aan het ontwikkelen zijn die verder bouwen op de dynamiek van IBA.
Route der Industrienatur 18
Uiteraard kunnen de ervaringen van het Ruhrgebied niet zomaar gekopieerd worden, maar ze bevatten toch een aantal lessen die ook nuttig kunnen zijn in onze gewezen industriële regio’s. Wat de IBA zo succesvol maakt is de wijze waarop ze het industrieel verleden niet wegstopten als problematisch, maar gebruikten als een sterke troef: hun enige paleizen en kathedralen zijn de industriële. Ze worden gekoesterd, niet vanuit een conserverende reflex, maar als hefboom voor radicale vernieuwing. De Limburgse mijnstreek, het Samber-Maasbekken, de Rupelstreek of de Vlaamse textielregio hebben duidelijk nood aan een overkoepelende strategie waarbij hun rijk industrieel erfgoed niet gezien wordt als optelling van geïsoleerde objecten, maar als één samenhangend product aangepakt, verbonden en vermarkt kan worden. Waar in Wallonië elke site geïsoleerd vecht voor een eigen publiek, slaagt bijvoorbeeld het Westfälisches Industriemuseum erin de krachten te bundelen. Samenhang betekent ook dat de verschillende sites effectief verbonden worden in een toeristisch-cultureel netwerk. Dit vraagt ook om infrastructurele ingrepen en een uniforme bewegwijzering. Het belang van de uitbouw van het Limburgse Kolenspoor als hoogwaardig fietsnetwerk kan in dat verband niet genoeg benadrukt worden. En als kers op de taart volgt dan een gecoördineerde culturele programmatie, met de postindustriële sites als uithangbord: samenwerking in plaats van rivaliteit.
Sinds de IBA trekt het Ruhrgebied ook ecologen en natuurvrienden aan. De vroegere industriële sites deden ‘nieuwe’ en zeer specifieke vormen van natuur ontstaan, die men ‘Industrienatur’ is gaan noemen, met een eigen fauna en flora. Landschapsontwerpers hebben daar dankbaar op ingespeeld. Waar de eerste ‘klassieke’ IBA-parken begin jaren ’90 aangelegd werden naar aanleiding van Bundes- of Landsgartenschaus (zie ook Ruimte 23: ‘Gartenschau’), is men later overgeschakeld naar de strategie van de ‘Industriewouden’19, die beheerd worden door woudmeesters. Dit is niet enkel betaalbaarder, maar versterkt ook de specifieke identiteit van de regio.
Ruhrgebied na de IBA? Zoals oorspronkelijk voorzien werd de IBA-structuur na tien jaren, in 1999, opgeheven. De IBA is namelijk bedoeld als een soort vliegwiel dat een nieuwe dynamiek in gang moet zetten. Dat is ook gelukt in zekere zin. In het kader van de IBA werden ongeveer 150 grote projecten gerealiseerd. In 2004 werd het Regionalverband Ruhr opgericht, dat voor het 17 http://www.adfc.de/files/2/8/9/568/49_Route_ der_Industriekultur_per_Rad.pdf
Bruikbare lessen?
18 http://www.metropoleruhr.de/regionalverband-ruhr/ umwelt-freiraum/route-industrienatur.html 19 https://www.lwl.org/LWL/Kultur/Westfalen_ Regional/Naturraum/Industriewald
20 https://landscapelab.files.wordpress.com/2007/03/iba-libro.pdf
| 31
Welkom in
Havenland WIM DEBAENE EN PETER VERMEULEN [ STRAMIEN CVBA ] I . S M . K U R T T U E R L I N C K X [ A N T W E R P S H AV E N B E D R I J F ]
De grootste schepen ter wereld die af- en aanvaren, feeërieke installaties in de avondschemering, unieke natuur die zeldzame dieren en planten aantrekt, opmerkelijk historisch erfgoed zoals het Fort Liefkenshoek en het pittoreske Fort Lillo… Een bezoek aan het uitgestrekte Antwerpse havengebied is een onvergetelijke belevenis, maar nog veel te weinig mensen weten dat. Het ambitieuze ‘Onthaal- en recreatieproject Havenland’ moet daar verandering in brengen.
32 |
Havenland (foto Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen)
TOERISME & RECREATIE > HAVENL AND
Een onthaal- en recreatieproject voor de Antwerpse haven De Baronie
Situering Havenlandtoeristische regio’s
Grenspark De Zoom Kalmthoutse Heide
© Stramien
avenland wil de haven en haar ruime omgeving ontsluiten om alle toeristische troeven van het gebied te kunnen uitspelen: de maritieme en industriële activiteiten op en rond de Schelde, het polderlandschap met de omliggende dorpen, het uitzonderlijke militaire erfgoed dat het verhaal vertelt van duizend jaar Europese geschiedenis, de landbouwactiviteiten en de beschermde natuur. Maar dan zonder de economische bedrijvigheid te storen, want binnen het havengebied speelt die uiteraard de hoofdrol. Vandaag lopen er al heel veel initiatieven rond recreatie in de haven, alleen zijn ze nog veel te versnipperd. Het geheel is erg onoverzichtelijk, voor het grote publiek zijn de afstanden te groot, de dokken en (zeker) de Schelde lijken onoverbrugbaar, kortom: de drempel is te hoog. Havenland wil al die bestaande onthaal- en bezoekmogelijkheden beter op elkaar afstemmen en aanvullen met nieuwe overkoepelende initiatieven zoals watervervoer, sterke onthaalpoorten als landschapsbakens en verbindende fietsroutes. Het project heeft de ambitie om het uitgestrekte havengebied niet alleen beter te ontsluiten, maar ook de ruimtelijke samenhang voelbaar te maken en naar een hoger niveau te tillen.
Strategisch ruimtelijk project Havenland kadert binnen de acties van het ‘Programma van Ontwikkeling Havengebied Antwerpen’1 van de Vlaamse overheid. Het plan voor onthaal en recreatie wil het havengebied toegankelijk en beleefbaar maken, om zo niet alleen een maatschappelijke meerwaarde te creëren maar tegelijk ook een breder sociaal draagvlak op te bouwen. Meer dan twintig partners werken samen in een grensoverschrijdend project, dat door minister Schauvliege werd erkend als strategisch ruimtelijk project voor de komende drie jaar. Het is de bedoeling om Havenland in die periode maximaal uit te bouwen. 1 OHA bestaat uit een uitgebreid actieprogramma dat tegelijk werd opgesteld met het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de haven van Antwerpen. De opvolging van het actieprogramma wordt aangestuurd vanuit een procesmanager en een centraal netwerk met ongeveer 10 werkgroepen, waaronder erfgoed en landschap, milieukwaliteit, landbouw, onthaal en recreatie, natuur, woon-werkverkeer en mobiliteit in diverse modaliteiten. www.havenvandetoekomst-antwerpen.be
Een uitgestrekt gebied bevatbaar maken Het basisconcept voor de ontsluiting van Havenland vertrekt van de centrale rol die de Schelde speelt als levensader voor het hele gebied. Dat gebied, meer dan 300 km² groot, spreidt zich uit over verschillende steden en gemeenten, die hun oorsprong en ontwikkeling te danken hebben aan de havenactiviteiten die door de eeuwen heen aan de Schelde ontwikkeld werden. Deze unieke verbondenheid van de Schelde met de haven in al haar facetten overspant toeristische regio’s in verschillende provincies en aan weerszijden van de grens. Om het uitgestrekte havengebied goed te kunnen ontsluiten, ontwikkelde de studie rond Havenland bootverbindingen op de Schelde en in de dokken, zodat bezoekers het hele gebied ‘van binnenuit’ kunnen ontdekken. De belevingen worden bovendien ingedeeld, zowel thematisch als in tien eenvoudige deelgebieden, telkens verknoopt met een van de haltes op de vaarroute van Antwerpen tot aan de Nederlandse grens. Elk van die deelgebieden kreeg een nummer toegewezen: de onpare nummers bevinden zich op de linkeroever, de pare nummers op de rechteroever van de Schelde. Deze zonering wordt verder doorgetrokken in de nummering van alle poorten en plekken, belevingen en attracties in het hele gebied. Zo weet een bezoeker steeds waar hij/ zij zich ergens bevindt. Per deelgebied worden alle bezienswaardigheden en attractiepolen met elkaar in verband gebracht. Fiets- en wandelroutes doorkruisen elk van de gebieden. Langsheen die trajecten komen alle thema’s aan bod.
| 33
groen-blauwe ader voor toerisme en natuur
Berlare © Tijs Robbens - Fodiaz
TOM WEZENBEEK [ REGIONAAL LANDSCHAP SCHELDE-DURME ]
36 |
Vlaanderen verstedelijkt aan een hoog tempo. De Vlaamse Ruit tussen de steden Gent, Antwerpen, Leuven en Brussel slibt geleidelijk aan dicht. Prominent aanwezig binnen die Vlaamse Ruit is de Scheldevallei. Die heeft veel meer te bieden dan je vandaag vermoedt. Met als uitschieter internationaal vermaarde natuur langs de slagader van Vlaanderen. Binnen het strategische project Schelde Sterk Merk stellen 28 partners alles in het werk om de intrinsieke kwaliteiten van de streek maximaal te ontwikkelen en te benutten, ook op vlak van toerisme.
DE SCHELDEVALLEI KRIJGT ER TUSSEN GENT EN ANTWERPEN BIJNA 40 KM² NIEUWE NATUUR BIJ
TOERISME & RECREATIE > RUIMTE VL AANDEREN
Schelde Sterk Merk
Toeristisch potentieel gespot
In de Scheldevallei beweegt veel: Sigma hertekent de vallei, vele gemeenten vernieuwen hun dorpskernen en richten zich terug naar de rivier, natuur ontwikkelt zich aan een hoog tempo, onthaalvisies staan in de steigers, fiets- en wandelnetwerken groeien verder uit, … Door deze verschillende bestaande initiatieven te bundelen, kan de vallei evolueren tot één aantrekkelijk geheel voor inwoners en bezoekers. Zo wordt de Schelde ‘een sterk merk’ dat garant staat voor een kwaliteitsvolle groene infrastructuur in de verstedelijkte Vlaamse Ruit. Dat is het doel van het strategisch project Schelde Sterk Merk, dat is ondergebracht bij Regionaal Landschap Schelde-Durme. Concreet vertaalt dit zich in drie strategische doelstellingen: 1. het Schelde- en Durme-estuarium laten uitgroeien tot een natuurgebied van Europese topkwaliteit, rijk aan biodiversiteit; 2. het Schelde- en Durme-estuarium ontwikkelen tot een toeristisch-recreatieve trekker, door de rivieren, de natuur en het erfgoed verder te ontwikkelen en te benutten; 3. het Schelde-gevoel bij alle betrokkenen – overheden, inwoners en ondernemers ‒ te versterken door de krachten te bundelen.
Kunnen genieten van het landschap en een rustige vakantie, dat is wat mensen zo waarderen aan onze Vlaamse regio’s. De Scheldevallei heeft alles in zich om aan deze wensen te voldoen. Al wandelend, fietsend of varend op de veerboot kan je langs de Schelde in alle rust groene boorden, unieke slikken en schorren, terrasjes met prachtige vergezichten, dorpen en erfgoed verkennen. Voorlopig is het aanbod nog erg versnipperd en relatief onbekend. Toch vinden toeristen nu al de weg naar de Scheldevallei. Zo ontvingen de toeristische regio’s Scheldeland en Waasland in 2014, naast de recreanten en de dagtoeristen, in totaal 241.803 verblijfstoeristen. Zij verbleven gemiddeld twee nachten en besteedden per nacht zo’n 79 euro. Goed voor een omzet van bijna 41,4 miljoen euro. Met deze cijfers zijn beide regio’s vergeleken met de veertien toeristische regio’s in Vlaanderen middenmoters. Toch kende de Scheldevallei de voorbije jaren een bovengemiddelde groei van het toerisme, zowel vanuit het binnenland als het buitenland. Mits een sterkere profilering van de Schelderegio kan deze groei zich doorzetten en kan de gemiddelde verblijfsduur stijgen, want die is - zeker in het Scheldeland - momenteel eerder laag. Regio
Natuur van Europese topkwaliteit In de Scheldevallei tref je ecosystemen aan die zo zeldzaam zijn dat slechts 0,01 % van het aardoppervlak ermee bedekt is: slikken en schorren. Door aan de Schelde en haar bijrivieren bijkomende overstromingsgebieden te voorzien die bij stormvloed massa’s water kunnen bergen, schenkt het Sigmaplan deze slikken en schorren opnieuw ruimte om hun natuurlijke ritme te volgen. Zo kan een mozaïek van natuurtypes en dus een bron van grote biodiversiteit herleven. Ook uniek aan het Sigmaplan is dat het visies van integraal waterbeheer, natuurherstel én ruimtelijk beleid met elkaar versmelt. Daardoor heeft dit gebied een belangrijke voorbeeldfunctie in Vlaanderen en zelfs Europa. En er is nog meer goed nieuws: door deze ingrepen krijgt de Scheldevallei er tussen Gent en Antwerpen bijna 40 km² nieuwe natuur bij. Gecombineerd met de bestaande natuurgebieden ontstaat zo een natuurgebied dat even groot is als het Nationaal Park Hoge Kempen. Een festijn voor iedereen die van zachte recreatie en natuurbeleving houdt.
Aankomsten in 2014
Gemiddelde groei 2010-2014
Gemiddelde verblijfsduur in 2014
3.667.226
2.5%
2.49
Binnenlands
2.079.173
3.2%
2.53
Buitenlands
1.588.053
1.7%
2.44
116.189
7.3%
2.31
Vlaamse regio’s
Waasland Binnenlands
67.366
9.4%
2.45
Buitenlands
48.823
5.8%
2.12
Scheldeland
125.614
7.7%
2.04
Binnenlands
68.167
4.4%
2.26
Buitenlands
57.447
12.4%
1.78
Bron: Toerisme Vlaanderen
Charmeren met cultuur Centraal gelegen in de Vlaamse Ruit, wordt de Scheldevallei begrensd door vier internationale ‘hotspots’: Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. De internationale interesse voor deze steden groeit jaar na jaar. Momenteel ontvangt Gent jaarlijks een half miljoen bezoekers en Antwerpen zelfs meer dan een miljoen. Toerisme Vlaanderen schat dat deze aantallen over
| 37
Vlaamse
40 |
Rubensmarkt, Antwerpen Š sigridspinnox.com
TOERISME & RECREATIE > HEFBOOMPROJECTEN
hefbomen
Toerisme Vlaanderen werkt aan versterking op de internationale markt
M I A L A M M E N S [ O N D E R Z O E K E R , M A R K E T I N G O F F I C E T O E R I S M E V L A A N D E R E N ]
Toerisme Vlaanderen lanceerde in 2015 voor het eerst een oproep om toeristische hefboomprojecten aan te melden, die buitenlandse toeristen naar Vlaanderen kunnen lokken. De hefboomprojecten hebben betrekking op drie thema’s: Vlaamse Meesters, kernattracties en meetinginfrastructuur.
I
n het verleden investeerde Toerisme Vlaanderen via de zogenoemde ‘impulsprogramma’s’ in projecten die de toeristische meerwaarde van Vlaanderen vergroten. Geografische impulsprogramma’s waren gericht op drie macrobestemmingen: de kust, de kunststeden en de Vlaamse regio’s. Daarnaast waren er ook thematische impulsprogramma’s rond wielererfgoed, de honderdste Ronde van Vlaanderen en de herdenking van de Groote Oorlog. Er werd een vast jaarlijks subsidiebudget voorzien. Zo zijn er over de jaren heen tientallen, vaak kleinere, projecten betoelaagd en gerealiseerd, elk met hun waarde voor de deelbestemming of het thema in kwestie. In de meeste gevallen hadden deze projecten evenwel geen grote internationale uitstraling. Vanaf 2015 kiest Vlaams minister van Toerisme Ben Weyts voor een gericht subsidiëringsbeleid dat duidelijke keuzes maakt. Hij besluit om de middelen niet langer te verkruimelen over talloze projecten, maar gericht te investeren in hefboomprojecten die voor de internationale toerist a reason to come zijn en tegelijk een stevige economische impuls genereren.
Werken aan het merk ‘Vlaanderen’ Hefboomprojecten zijn toeristische projecten die: het merk Vlaanderen versterken; een internationale aantrekkingskracht hebben; een economische impuls genereren; kwaliteitsvol zijn; voldoende schaalgrootte hebben. Een hefboomproject moet passen binnen de strategische thema’s waar Toerisme Vlaanderen op inzet: kunst en cultuur (in het bijzonder de Vlaamse Meesters), erfgoed, gastronomie en wielercultuur. Daarnaast spelen we ook toeristische troeven uit die gekoppeld zijn aan een specifieke bestemming (diamant in Antwerpen bijvoorbeeld, of strips in Brussel). Al deze troeven zijn bepalend voor de identiteit van Vlaanderen en ondersteunen bijgevolg het merk Vlaanderen. Op die manier kan Vlaanderen zich onderscheiden van zijn toeristische concurrenten. Een hefboomproject moet zo uitgewerkt worden dat het interna-
tionale bezoekers kan overtuigen om naar Vlaanderen te komen of er langer te verblijven. Het moet bovendien een duurzame economische meerwaarde creëren in de betekenis van extra omzet en werkgelegenheid. Een kwaliteitsvol project houdt rekening met nieuwe internationale trends, familievriendelijkheid, schept een nieuwe en/of unieke beleving, en is state of the art. Een project met voldoende schaalgrootte moet minstens honderdduizend (extra) bezoekers aantrekken, waarvan minstens 30 procent uit het buitenland komt. Op basis van onze toeristische troeven en een inschatting van het internationale marktpotentieel bepaalt Toerisme Vlaanderen de investeringen voor de komende jaren. Die moeten leiden tot toeristische belevingen die optimaal kunnen worden vermarkt. Dit cyclisch proces vormt het uitgangspunt van heel de werking van Toerisme Vlaanderen. De projecten die binnen deze legislatuur voor ondersteuning in aanmerking komen, moeten passen binnen een van de volgende thema’s: De ‘Vlaamse Meesters’ als internationaal sterk merk. Hier
vormen de schilderkunst en het oeuvre van Rubens, Bruegel en de Vlaamse primitieven het uitgangspunt. Hun namen spreken ook in het buitenland tot de verbeelding en kunnen dus de meeste buitenlandse bezoekers aantrekken. De bedoeling is om via deze klassieke meesters ook de link te leggen met moderne en hedendaagse kunstenaars in onze regio, en zo Vlaanderen ook op een eigentijdse en trendy manier in de markt te zetten. In de periode 2018-2020 komt er rond de Vlaamse Meesters een groot evenementenprogramma dat al deze hefboomprojecten met elkaar verbindt. De kernattracties in de deelbestemmingen als internationale iconen. Hier gaat het om topbelevingen die de belangrijkste
toeristische troeven van Vlaanderen en zijn deelbestemmingen nog beter in de verf zetten.
| 41
HollandCity 44 |
Fietsen in Noord-Holland Š NBTC
TOERISME & RECREATIE > HOLL ANDCITY
Richting geven aan de groei in Nederland J O S V R A N K E N [ D I R E C T E U R N B T C H O L L A N D M A R K E T I N G ]
Toerisme zorgt af en toe voor een aanzienlijke druk op de ruimte. Mondiale attracties als de stad Amsterdam kunnen daarover meepraten. Om te vermijden dat toeristen elkaar voor de voeten beginnen te lopen, is een strategie voor het beheer van die toeristenstromen nodig. In Nederland, waar de bezoekersaantallen en prognoses voor de toekomst almaar in stijgende lijn gaan, heeft het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen ‘NBTC Holland Marketing’ zich over dit nijpende vraagstuk gebogen en een inspirerende visie terzake uitgewerkt. (KR)
N
BTC Holland Marketing is verantwoordelijk voor de branding en marketing van Nederland in binnen- en buitenland. Via het merk ‘Holland’ zet NBTC Nederland op de kaart als aantrekkelijke bestemming voor vakanties, zakelijke bijeenkomsten en congressen. Voor de marketing van ‘Holland’ hanteert NBTC een samenwerkingsmodel waarmee publieke en private partners aan elkaar worden verbonden. Zo ontvangt NBTC een rijksbijdrage van het ministerie van Economische Zaken én werken wij intensief samen met relevante partijen in de gastvrijheidssector en daarbuiten. Zo zorgen we gezamenlijk voor bezoekers en bestedingen in Nederland. Dit is immers het gemeenschappelijke doel. Tegelijkertijd creëren we op deze manier meer slagkracht voor Nederland.
Inkomend toerisme Inkomend toerisme is een groeimarkt. De afgelopen jaren steeg het aantal bezoekers aan Nederland bovengemiddeld. Zo kwamen er in 2015 zo’n 15 miljoen internationale toeristen en zakelijke bezoekers naar ons land; een stijging van zeven procent vergeleken met het jaar daarvoor. Met die 15 miljoen bezoekers in 2015 stijgt het inkomend toerisme voor het zesde jaar op rij bovengemiddeld en winnen we marktaandeel ten opzichte van onze Noordwest-Europese concurrenten. Voor dit jaar verwacht NBTC dat de groei doorzet, zij het iets minder hard dan afgelopen jaren. Naar verwachting zullen dit jaar zo’n 15,3 miljoen (zakelijke) toeristen ons land bezoeken. Als we de ontwikkeling van het internationaal bezoek aan Nederland en Amsterdam tegen elkaar afzetten, zien we overigens dat Nederland vanaf 2014 iets uitloopt op Amsterdam. Dat valt vooral te verklaren door de bovengemiddelde groei van gasten uit volumineuze herkomstmarkten Duitsland en België, die relatief vaker buiten dan binnen onze hoofdstad verblijven.
Tegelijkertijd merken we dat de bezettingsgraad van hotels in Amsterdam historisch gezien weer relatief hoog is. Dat beperkt in potentie de ruimte om substantieel verder te groeien en zorgt voor stijgende kamerprijzen.
Een regionale spreiding Het toekomstperspectief voor de bestemming Holland duidt op een marktpotentie van 16 miljoen buitenlandse gasten in 2020. Een groeipotentie die we moeten en willen benutten. Internationale bezoekers brengen veel geld in het laatje en hebben een stuwende werking op de Nederlandse economie. Dit brengt uiteraard ook uitdagingen met zich mee. Om een duurzame groei van het (internationaal) toerisme te realiseren zullen we de gasten moeten spreiden in ruimte en in tijd. Alleen op die manier blijft de druk op bepaalde plaatsen op bepaalde momenten beheersbaar en kunnen we bezoekers een gastvrije en memorabele beleving blijven bieden. In het belang van onze economie is NBTC uiterst tevreden over de huidige ontwikkelingen en het perspectief. Inkomend toerisme is – ondanks de huidige volatiliteit en onzekerheden – een stevige groeimarkt. Aan de andere kant wordt het op sommige momenten op bepaalde plekken te druk. Vandaar dat onze strategie voor de komende jaren is gericht op het sturen van de groei, in nauwe samenwerking met partners. Een van de speerpunten is de stimulering van regionale spreiding ter versterking van de regionale economie, en we noemen deze strategie: ‘HollandCity’.
Kleur bekennen Om deze strategie handen en voeten te geven, bedacht het NBTC het ‘metrobeeld’. Nederland wordt daarin neergezet als metropool:
| 45
Een selectieve Steden hebben toeristen nodig, omdat ze geld in het laatje brengen. En toeristen houden van onze oude Vlaamse steden met hun prachtige gebouwen, interessante musea, modewinkels en heerlijke restaurants. Toch worden steden steeds kieskeuriger: ‘We moeten onze stad beschermen tegen toeristen.’
48 |
Brussel Š Reporters
TOERISME & RECREATIE > KUNSTSTEDEN
liefde
Steden houden niet langer van élke toerist
JANINE MEIJER
B
elgië heeft, voor een klein land, opmerkelijk veel steden met een historische stadskern. En als buitenlandse toeristen érgens dol op zijn, dan is het op een plein vol schitterende gildehuizen of een eeuwenoude kathedraal. Een begijnhof met van die schattige huisjes of een imposant stadhuis uit de renaissanceperiode doen het ook altijd goed. Als het maar minstens zes eeuwen oud is en de toerist het gevoel geeft in een openluchtmuseum rond te lopen. De Belgische overheid is zich daar zeer van bewust en spreekt de potentiële toerist rechtstreeks aan. ‘Maakt u graag een ritje per koets door het oude stadscentrum van Antwerpen? Of kuiert u liever door de pittoreske straatjes van Brugge? Alle kunststeden van België hebben voldoende verscheidenheid en kwaliteit in huis om u een aangenaam verblijf te bezorgen’, zo staat er te lezen op de officiële overheidssite belgium.be. Maar wat als de toerist té enthousiast wordt en in groten getale onze kleine steden overrompelt? Hoe kan je van een stad genieten te midden van een mensenmassa? En belangrijker nog: wordt het authentieke van ons cultuurhistorisch erfgoed dan niet ondermijnd, terwijl dat juist onze grootste troef is?
Herstel van middeleeuws stratenplan Vijf steden zijn door de dienst Toerisme Vlaanderen uitgeroepen tot ‘kunststeden’: Brugge, Antwerpen, Gent, Mechelen en Leuven. De vzw Kunststeden behartigt de belangen en tekent een eensluidend beleid uit. Brussel schuift ook regelmatig aan bij het overleg van de vzw Kunststeden, maar heeft als hoofdstad van Europa een andere positie, omdat het ook een grote groep zakentoeristen aantrekt. Brussel is met 45 procent goed voor bijna de helft van alle overnachtingen van toeristen in ons land, zo blijkt uit een recent rapport van de vzw Kunststeden. Brugge volgt op een tweede plek met ruim dertig procent van de overnachtingen, Antwerpen krijgt bijna één vijfde van de toeristen op bezoek. Daarna volgen Leuven en Mechelen met ieder amper twee procent. Veruit de meeste toeristen in de kunststeden komen uit Vlaanderen. Daarna volgen de ons omringende landen: Nederland, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Amerikaanse, Japanse en Chinese toeristen vertegenwoordigen slechts een kleine minderheid. Dit blijkt ook uit het antwoord op de vraag hoe de toeristen naar ons land zijn gereisd. Voor bijna de helft is de auto het belangrijkste transportmiddel. Daarna volgen het
DE STAD KIEST VOOR EEN DUIDELIJKE SPREIDING VAN HET TOERISME IN ZOWEL TIJD ALS RUIMTE
vliegtuig, de trein of de touringcar. Kunststeden vzw peilde in haar onderzoek tegelijk naar het imago van onze kunststeden. Over het algemeen is de toerist zeer tevreden na een bezoekje aan ons land. Annelies Storms Onze steden worden omschreven als SCHEPEN VAN TOERISME IN ‘mooi, authentiek, goed onderhouden en met typische architectuur’. Het belangrijkste minpuntje is de drukte: ‘hectisch, veel verkeer, chaotisch en te veel lawaai’. Wie Brugge weleens heeft bezocht tijdens een zomerse vakantiedag kan dat moeilijk ontkennen. Kuddes toeristen worden schouder aan schouder voortgedreven langs de toeristische highlights. Het is lastig om dan nog van een authentieke ervaring te spreken. Ook voor de Bruggelingen zelf wordt de situatie onhoudbaar. Burgemeester Renaat Landuyt van Brugge windt er geen doekjes om: ‘We moeten onze stad tegen de toeristen beschermen. De leefbaarheid staat onder druk. Brugge moet vooral een leefruimte zijn en geen exploitatieterrein. We voeren op dat vlak een streng beleid. Er is een hotelstop en een vakantiehuizenstop. We beperken het aantal rondvaarten en ook het aantal toeristische wandelingen door de binnenstad.’ ‘Brugge is een prachtige plek, maar als we niet ingrijpen wordt de stad uitgeleefd door toeristen. Op dit moment brengen we het centrale plein voor het Concertgebouw terug in zijn oorspronkelijke staat. We gebruiken daarbij een stratenplan uit de vijftiende eeuw. We willen herstellen wat ooit is misgelopen en de oude sfeer terughalen.’ Een volgende stap is het weren van het openbaar vervoer uit het oude centrum, gaat Landuyt verder. ‘Onze droom is een stadscentrum zonder lijnbussen. We willen naar een nieuw systeem met kleinere bussen. Het zware busverkeer schaadt de wegen en de gebouwen. Helaas lopen gesprekken met De Lijn moeizaam. Het illustreert dat wij voluit voor het belang en het behoud van onze historische binnenstad kiezen.’ Maar Brugge is toch afhankelijk van de inkomsten van toeristen? ‘Elk jaar bezoeken 7,8 miljoen mensen onze stad, maar slechts 1,2 miljoen boeken een hotelovernachting. De grootste groep zijn dus dagjestoeristen waar wij relatief weinig geld aan verdienen. Ze komen in touringcars aangereden of arriveren per cruise, maken een wandeling van een uur of twee en stappen daarna in een rondvaartboot. Volgens hun strakke tijdschema hebben ze vaak maar een half uurtje om iets te drinken. In deze toeristen zijn wij niet geïnteresseerd. Brugge zet in op de cultuurtoerist die op zoek
GENT
| 49
Zonnige groetjes uit
Het aantal kampeerbedrijven aan de kust neemt de laatste tien jaar af. Dat ligt zowel aan de stroefheid waarmee ze zichzelf vernieuwen als aan de grote druk vanuit de immobiliënsector. Een kwaliteitsvol en gedifferentieerd aanbod van commerciële logies (waaronder ook kampeerbedrijven) is nochtans noodzakelijk voor een goed en toegankelijk ‘kustproduct’. Het project ‘Een ruimtelijk instrumentarium voor leefbare en duurzame kampeerbedrijven aan de Kust’ heeft tot doel de kampeerfunctie aan zee te behouden via de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen. Die moeten op hun beurt leiden tot kwalitatieve en innovatieve inrichtingsplannen voor deze kampeerbedrijven.
52 |
Gebied Grasduinen, Bredene © Mia Lammens
TOERISME & RECREATIE > RUP CAMPING
Leefbare en duurzame kampeerbedrijven aan de kust M I A L A M M E N S [ O N D E R Z O E K E R , M A R K E T I N G O F F I C E T O E R I S M E V L A A N D E R E N ] M I C H E L G I LT É [ P R O J E C T C O N S U LTA N T R U I M T E L I J K E O R D E N I N G & I N N O V AT I E , W E S T T O E R ]
Kustkampeerbedrijven op retour Eind jaren ‘60 – begin jaren ‘70 schieten de kampeerterreinen aan de kust als paddenstoelen uit de grond. Eigenaars van kleine landbouwbedrijven zoeken bijkomende inkomsten tijdens het zomerseizoen. Het is de periode van de democratisering van het toerisme: kamperen dankt zijn succes grotendeels aan het feit dat het goedkoop en daardoor breed toegankelijk is. Tel daarbij de troeven van de kust: zon, zee, duinen, strand, badplaatsen … en je krijgt een cocktail die veel toeristen aanspreekt. Vanaf de jaren ‘90 komt daar verandering in. De toenemende mobiliteit, het wisselvallige weer en de groei van een betaalbaar internationaal aanbod leiden in de toeristische sector tot toenemende concurrentie. Maar hoewel de Vlaamse kust vooral voor binnenlandse vakanties een populaire bestemming blijft, krijgen de kustcampings het moeilijk. Door hun afhankelijkheid van de seizoenen en de vermindering van de gemiddelde verblijfsduur daalt de rentabiliteit. Om hun opbrengst te maximaliseren, bieden vele kampeerbedrijven zeer kleine staanplaatsen (80 m2 is de wettelijke ondergrens) en een minimum aan groene ruimte aan. Daarnaast zetten ze sterk in op de verhuur (voor zes maanden of op jaarbasis) van residentiële staanplaatsen. Dit leidt tot een erg eenzijdig aanbod, met voornamelijk stacaravans op kleine percelen. Bovendien investeren vele kampeerterreinen maar net voldoende om een basiskwaliteit te behouden. De landschappelijke inrichting is er ondermaats en het toeristische karakter zo goed als verdwenen. Omdat de badsteden geprangd zitten tussen zee en polders vinden de toeristische ontwikkelingen er plaats op een zeer beperkte oppervlakte. Dat leidt tot een bikkelharde concurrentie tussen de toeristische sector en andere sectoren (natuur, wonen, …), maar ook binnen de toeristische sector zelf. De vraag naar ruimte is veel groter dan het aanbod. De kapitaalkrachtige immobiliënsector koopt in deze verstedelijkte kuststrook zoveel mogelijk gebouwen en gronden op om er appartementen of tweedeverblijfsparken met vakantiehuisjes in te richten, waardoor de grondprijzen stijgen. Omdat eigenaars van kampeerbedrijven vaak geen opvolger vinden, verkopen velen onder hen hun eigendom. Tussen 2002 en 2014 daalde het aantal kampeerbedrijven aan de kust van 112 naar 96, het aantal staanplaatsen liep terug met 13 procent. Van de ongeveer 26.000 overblijvende staanplaatsen is 79 procent residentieel (stacaravans, chalets, bungalows…) Dit type verblijven wordt meestal niet verhuurd voor minder dan zes maanden. In diezelfde periode, van 2002 tot 2014, is bijna een
kwart van de kortkampeerplaatsen (staanplaatsen voor toeristen met caravan of tent die verhuurd worden voor maximaal 31 opeenvolgende dagen) verdwenen. Voor een goed ‘kustproduct’ is het behoud van een kwaliteitsvol en voldoende gedifferentieerd aanbod van commerciële logies (waaronder kampeerbedrijven) nochtans cruciaal. Er zal dus iets moeten gebeuren.
Steun voor openluchtrecreatieve bedrijven In 2006 startte Westtoer, de provinciale toeristische organisatie van West-Vlaanderen, een project om de kustgemeenten te ondersteunen bij het voeren van een innoverend ruimtelijk beleid rond het behoud van openluchtrecreatieve bedrijven. Vooral de omschakeling van kampeerbedrijven naar tweedeverblijfsparken vormde een acuut probleem dat om een snelle en onderbouwde aanpak vroeg. Toerisme Vlaanderen verleende voor het project subsidies uit het Kustactieplan. Het project bood inhoudelijke en financiële ondersteuning aan gemeenten die een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) wilden opmaken voor de kampeerterreinen op hun grondgebied om: ■ de verblijfsmogelijkheden op kampeerbedrijven te behouden met speciale aandacht voor de kortlopende verhuur; ■ kansen te bieden aan kampeerondernemers om te evolueren naar moderne, kwalitatieve, gemengde en rendabele kampeerbedrijven; ■ de voortschrijdende ontwikkeling van tweedeverblijfsparken in de ‘zones voor verblijfsrecreatie’ tegen te houden. Er werd ‘een ruimtelijk instrumentarium voor leefbare en duurzame kampeerbedrijven aan de kust’ opgemaakt, bestaande uit: ■ basisprincipes (zie verder) en definities; ■ een stedenbouwkundige aanpak; ■ vier nota’s van experten, geselecteerd op basis van hun kennis van de Vlaamse en Nederlandse kampeersector, van ruimtelijke planning en van het juridisch aspect van ruimtelijke ordening;
VAN DE 26.000 OVERBLIJVENDE STAANPLAATSEN IN DE KAMPEER BEDRIJVEN AAN DE KUST IS 79 PROCENT RESIDENTIEEL.
| 53
Gebied Grasduinen, Bredene © Mia Lammens
een aanvullende nota met aanbevelingen over het omzetten van de basisprincipes in stedenbouwkundige voorschriften en de opmaak van een RUP. Het instrumentarium kwam tot stand na uitgebreid overleg met sectoren, experten en vertegenwoordigers van de deelnemende kustgemeenten. De ruimtelijke basisprincipes weerspiegelen de doelstellingen van het project en vormden de basis voor de gemeentelijke RUP’s: ■ De gebieden waarvoor de gemeenten RUP’s willen opstellen, moeten herbestemd worden als ‘zone voor openluchtrecreatieve bedrijven’. Dit houdt in dat elke kampeeronderneming in het gebied een bedrijf wordt dat openluchtrecreatieve verblijfsgelegenheden aanbiedt binnen één stedenbouwkundig geheel. Permanente bewoning is op zo’n terrein niet mogelijk. ■ De verhuur van openluchtrecreatieve plaatsen of verblijfsgelegenheden voor korte periodes aan wisselende gebruikers moet gestimuleerd worden. Er moeten aan de kust ook kampeerplaatsen zijn voor trekkers, reizigers op doortocht of kampeerders die hun vakantie aan zee willen doorbrengen. ■ De kampeerbedrijven moeten gestimuleerd worden om zich te ontwikkelen tot kwalitatieve, rendabele en ■
54 |
duurzame ondernemingen. Zulke kampeerbedrijven hebben voldoende ruimte, een goede infrastructuur en aangepaste voorzieningen. Ze kunnen zelfs in beperkte mate ‘verstenen’ als dat kwalitatieve verblijfsgelegenheden oplevert die inspelen op de marktvraag. Deze verblijfsgelegenheden kunnen gestapeld en/of geschakeld worden, op voorwaarde dat er meer open ruimte vrijkomt die de beleving van het volledige terrein verhoogt. Voldoende publieke groene ruimte, aaneengesloten aangelegd of in een netwerk van meerdere deelzones, moet het monotoon karakter van de kampeerbedrijven doorbreken.
Een stand van zaken Tussen 2007 en 2013 hebben vijf gemeenten in totaal negen RUP’s voor kampeerbedrijven opgesteld. Ze hadden betrekking op 49 kampeerbedrijven, samen goed voor 268 ha recreatiegebied, of iets meer dan de helft van het totale aanbod aan de kust. Binnen de RUP’s werden 14.628 plaatsen opgenomen (57 procent van het totaal aantal plaatsen), waarvan 3.020 kortkampeerplaatsen en 11.608 plaatsen voor langlopende verhuur. Kampeerbedrijven die in een gemeentelijk RUP liggen zijn verplicht om bij reconversie
TOERISME & RECREATIE > RUP CAMPING
EEN KAMPEERBEDRIJF OF EEN OPENLUCHTRECREATIEF BEDRIJF?
Campingterrein, Bredene © Mia Lammens
rekening te houden met de voorschriften van het RUP. In de praktijk verliep de opmaak van de gemeentelijke plannen moeilijker dan verwacht. Bij de eerste RUP’s was het vooral zoeken naar een goed evenwicht om voldoende vrijheid te geven voor de terreininrichting en tegelijk voldoende garanties in te bouwen voor het respecteren van de basisprincipes. Een RUP bakent duidelijk af welke activiteiten er kunnen plaatsvinden. Zo werden alle kampeerbedrijven bestemd als ‘zone voor openluchtrecreatieve bedrijven’. Toch laat de vooropgestelde definitie, die alleen maar eenvoudig te controleren ruimtelijke aspecten mocht omvatten, nog altijd ruimte om in deze gebieden een tweedeverblijfspark in te richten. Bovenop de bestemming leggen de RUP’s normen op die een kwalitatieve inrichting moeten garanderen (verplicht geclusterd parkeren, minimumpercentage aaneengesloten groenvoorzieningen, maximale dichtheid voor openluchtrecreatieve verblijven, …). Deze normen ontmoedigen weliswaar de inrichting van tweedeverblijfsparken, maar volstaan niet altijd. Het stimuleren van openluchtrecreatieve plaatsen of verblijfsgelegenheden die voor korte periodes (maximaal 31 opeenvolgende dagen) aan wisselende gebruikers worden verhuurd, blijkt moeilijk te realiseren via een RUP. De voorschriften kunnen immers de wijze van ‘exploitatie’ van een kampeerbedrijf niet als zodanig regelen. Een stedenbouwkundig voorschrift kan geen verhuurverplichting opleggen en al evenmin een verplichting om verblijfsgelegenheden aan te bieden via een collectief boekingssysteem. Er kunnen enkel voorschriften opgemaakt worden die langlopende verhuur ontmoedigen en toeristische verhuur stimuleren. Het creëren van een private sfeer op staanplaatsen werkt residentieel verblijf in de hand. Maatregelen die residentiële verhuur ontmoedigen zijn onder meer: een verbod op verkavelen; verplicht geclusterd parkeren; het verbieden van private buitenruimte rondom de verblijfsgelegenheden. Maatregelen om toeristische verhuur te stimuleren zijn onder meer: toelaten om een deel van de groene openbare ruimte in de zomermaanden te gebruiken als tentenweide; toelaten om vakantiewoningen te stapelen, op voorwaarde dat er meer publieke groene ruimte wordt voorzien. Met de realisatie van deze RUP’s langs de kust zijn 49 kampeerbedrijven bestemd als ‘zone voor openluchtrecreatieve bedrijven’. We hopen dat daarmee een belangrijke stap gezet is in de ontwikkeling van een toekomstgericht kampeeraanbod aan de kust.
Een openluchtrecreatief bedrijf is een uitgerust en afgebakend terrein in centraal beheer waarop toeristen de mogelijkheid geboden wordt om te kamperen of te logeren voor één of meerdere nachten. Er zijn twee soorten openluchtrecreatieve verblijven: Een verplaatsbaar openluchtrecreatief verblijf: een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, een rijcaravan, een stacaravan of elk ander vergelijkbaar verblijf; Een niet-verplaatsbaar openluchtrecreatief verblijf: een chalet, een bungalow, een vakantiewoning, een vakantiehuisje, een trekkershut, een paviljoen of elk ander vergelijkbaar verblijf dat beschikt over een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundig uittreksel waaruit blijkt dat het verblijf vergund is of wordt geacht vergund te zijn. Openluchtrecreatieve terreinen worden onderverdeeld in vijf subcategorieën: campings, mini-campings, verblijfsparken, kampeerautoterreinen en vakantieparken. Meer informatie hierover is beschikbaar in het logiesdecreet. De vakantieparken worden in de bijgevoegde cijfers buiten beschouwing gelaten.
RUP ‘Camping’ in Bredene In het kader van het project ‘Een ruimtelijk instrumentarium voor leefbare en duurzame kampeerbedrijven aan de Kust’ is onder meer het RUP ‘Camping’ in Bredene opgemaakt. De gemeente Bredene heeft de bovenstaande basisprincipes vertaald in een aantal sterke ruimtelijke concepten. We lichten ze hieronder beknopt toe. Het plangebied omvat de kampeerenclave in het oosten van Bredene, waar zich 21 kampeerbedrijven bevinden met in totaal zo’n 5.000 staanplaatsen; voornamelijk voor stacaravans en bungalows (circa 80 procent residentiële plaatsen tegenover 20 procent toeristische kampeerplaatsen). Het bestaande kampeeraanbod kan je omschrijven als eenzijdig, ruimteverslindend en eentonig. Het aantal staanplaatsen per hectare is er enorm hoog. Centraal in de zone voor verblijfsrecreatie ligt het domein Grasduinen, dat Toerisme Vlaanderen in 1979 heeft onteigend om te voorkomen dat het volledig zou worden ingenomen door kampeerbedrijven. ‘Grasduinen’ biedt vandaag mogelijkheden voor sport en spel en is ingericht met wandelpaden, een mountainbikeparcours, een ligweide, openbare sportvelden, speeltoestellen, een vijver en een waaier aan uiteenlopende landschappelijke elementen (grasduinen, grasheuvels,…). De krachtlijnen in het RUP gelden voor de volledige enclave, niet per kampeerbedrijf. Bredene wil met dit RUP het open en kwalitatief karakter van de kampeercluster versterken, de ver-
HET PLANGEBIED OMVAT DE KAMPEERENCLAVE IN HET OOSTEN VAN BREDENE: 21 KAMPEER BEDRIJVEN, MET IN TOTAAL ZO’N 5.000 STAANPLAATSEN. | 55
De kustlijn In 2014 was Marian Plas een van de twee laureaten die met een VRP-Afstudeerprijs werden bedacht, voor haar eindwerk ‘De Kustlijn als adaptieve grens, op zoek naar een ruimtelijke adaptatiestrategie’. In haar onderzoek vertrekt Plas vanuit de vele ruimtelijke uitdagingen die onze kust o.a. omwille van de klimaatverandering te wachten staan, om een vindingrijke en toch gefundeerde toekomstvisie voor de Middenkust naar voor te schuiven. Plas werkt hierbij verder op principes die ook al bij het bekende CcASPAR1-onderzoeksproject naar boven kwamen. De jury prees de auteur voor het ‘genuanceerde en geïntegreerde beeld’ dat in haar werk wordt opgehangen. (KR)
58 |
1 Climate Change and Changes in Spatial Structures Research Project
De IJzermonding, Nieuwpoort © Reporters
# VRP-AFSTUDEERPRIJS
als adaptieve grens Een toekomstbeeld voor de Belgische Middenkust M A R I A N P L A S [ R U I M T E L I J K P L A N N E R , S TA D B R U G G E ]
K
ustgebieden vormen een dynamische bufferzone tussen land en zee. Wonen, toerisme, recreatie en de stijgende zeespiegel zetten de langgerekte stedelijke entiteit langs de Belgische kust en het achterliggende polderlandschap steeds meer onder druk1 en tasten de draagkracht van het gebied aan. Het zogenaamde tekort aan ruimte in het hinterland en het ‘not in my backyard’-syndroom zijn maar een paar van de factoren die de open ruimte aan onze kust bedreigen. De drang om onze kustgronden te exploiteren heeft het kustgebied kwetsbaar gemaakt. Wetenschappers verwachten dat ten gevolge van de opwarming van de aarde het natuurlijk aanpassingsvermogen van tal van ecosystemen in dit tussengebied gedurende deze eeuw overstegen zal worden2. Hierdoor lopen kustbewoners, infrastructuur en de aanwezige ecosystemen gevaar.
Klimaatverandering heeft vele gezichten De klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel vergroten niet alleen het overstromingsgevaar vanuit zee, maar zullen ook leiden tot erosie van stranden en verzilting van gronden. En daar blijft het niet bij. Wijzigende neerslagpatronen, met langere periodes van droogte, zullen een algemene verdroging van de gronden veroorzaken en het waterpeil in de waterlopen aanzienlijk verlagen. Het samenspel van verzilting, droogte en intense periodes van neerslag zal schade toebrengen aan gewassen en vee. Naast pluviale overstromingen zullen ten gevolge van intense neerslagperiodes in het hinterland ook fluviale overstromingen het kustgebied bedreigen. Als we onze economische verliezen ten gevolge van extreme weersomstandigheden willen beperken, zullen we inspanningen moeten leveren om de mens en zijn omgeving aan te passen aan de klimaatverandering. Hoewel die verandering een globaal probleem vormt, merken we toch regionale verschillen op. Naast mitigatie op globaal niveau beveelt de Europese Unie adaptatie aan als duurzame strategie op lokaal niveau. 1 Goossens C., 2007, Achtergrond 03, p.39 2 Synthesenota voorbereid door de Belgische delegatie, april 2007. Bijdrage van Werkgroep II aan het 4de Assessment Report Klimaatverandering in 2007: Gevolgen, aanpassing en kwetsbaarheid.
Wat moet beschermd worden? Wat geven we op? Met het Masterplan Kustveiligheid van het agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust heeft men de eerste stappen naar adaptatie gezet, maar er blijven enkele knelpunten. Een veiligheidslijn die de contouren van de kustlijn volgt, wordt in stand gehouden aan de hand van harde en zachte zeeweringstechnieken. Deze eenzijdige benadering vanuit infrastructureel oogpunt heeft geresulteerd in een scherpe lijn tussen land en zee. De aangewende beschermingsstrategie is bovendien erg duur. Terwijl in vergelijking met Nederland slechts een laag veiligheidsniveau wordt bereikt, ligt in België de jaarlijkse kostprijs voor het onderhoud van de infrastructuur nog altijd hoog. Gelet op de verwachtingen van een versnelde zeespiegelstijging wordt de herziening van het Masterplan Kustgebied urgent. Een herdefiniëring van de veiligheidslijn is wenselijk en biedt mogelijkheden bij het aftasten van een ‘relatief’ goedkopere langetermijnvisie. Een geïntegreerd beheer met aandacht voor gebiedsspecifiek handelen zal leiden tot een gunstiger balans tussen maatschappelijke kosten en baten. Ruimtelijke planning vormt hierbij een belangrijk ingrediënt.
De Middenkust: een kwetsbaar gebied De Belgische kust kent een grote verscheidenheid aan culturele landschappen. Gekneld tussen twee sterke economische polen (Oostende-Brugge-Knokke en De Panne-Veurne-Nieuwpoort) bevindt zich een gebied dat zich kenmerkt door een beperkte bevolkingsdichtheid en een hoge concentratie aan zwakke schakels in de kustverdediging. De economische polen, die elk op hun eigen niveau de streek of het economisch centrum van het land ondersteunen, hebben voldoende potentieel om te densifiëren tot verstedelijkte gebieden en het grootste deel van de bevolkingsgroei in de kustzone op te vangen. Maar wat met het kwetsbare tussenliggende gebied? De Middenkust kenmerkt zich ter hoogte van de kustlijn vooral door een hoge aanwezigheid van tweede verblijven, vakantieparken, duinrestjes en dorpskernen. Door de sterke focus op de kustlijn wordt er niet nagedacht over de kwaliteiten van het hinterland; de toenemende vraag naar verblijfs- en recreatieruimte
| 59
De Polders V
62 |
A
N
K
R
U
I
B
E
K
Ze behoren weliswaar nog niet tot de topattracties van het Belgische natuurtoerisme, maar de Polders van Kruibeke – een prachtig natuurgebied van maar liefst 650 hectare – barsten van potentieel. Het ontstaan van ‘GOG KBR’ – zoals het gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde oorspronkelijk werd gedoopt – verliep echter niet zonder slag of stoot, zoals blijkt uit het volgende relaas. De Polders van Kruibeke © Vilda
E
# POLDERS
KRUIBEKE
van NIMBY naar PIMBY in 10 stappen
[ N O T I N M Y B A C K Y A R D ]
[ P L E A S E I N M Y B A C K Y A R D ]
S T E F A A N N O L L E T [ P R O J E C T I N G E N I E U R W AT E R W E G E N E N Z E E K A N A A L N V ] E N T I N A S T R O O B A N D T [ C O M M U N I C AT I E M A K E R , W W W . J U S B O X . E U ]
O
p een boogscheut van Antwerpen ontdekt de bezoeker in de Kruibeekse polders een verscheiden landschap, met een netwerk van paden en wegen. Je kan er ongestoord wandelen en fietsen, joggen, een hengeltje uitwerpen en rustig gluren naar de vissende reiger verderop… of deelnemen aan een van de vele evenementen die door de lokale ‘ambassadeurs’ worden georganiseerd. Tegelijk beschermen de polders de inwoners van het Zeescheldebekken tegen overstromingen. Bij het samenvallen van springtij en een extreme noordwesterstorm op zee, ongeveer twee maal per jaar, rolt een gevaarlijke golf water de Scheldemonding in en zet de dijken onder druk. Door de dijk langs de rivier te verlagen en een nieuwe waterkerende dijk rond de overstroombare oppervlakte te bouwen, kan het overtollige water tijdelijk geborgen worden. De overige 363 dagen ligt het gebied er rustig bij. Maar dankzij deze ingreep wordt Vlaanderen maar liefst vijf keer veiliger. Niemand zou nu nog vermoeden dat er ooit hevig protest was tegen de aanleg van dit project. Toch was de weerstand aanvankelijk immens. Hoe kwam dat? En hoe is Waterwegen en Zeekanaal NV erin geslaagd om die vijandigheid om te buigen naar een dialoog gericht op kansen? Hier volgt het verhaal in hoofdlijnen.
Een project van algemeen belang, zonder lokaal draagvlak In de planningsfase heette dit project GOG KBR. Het Gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde. Dit gebied is een onderdeel van het oorspronkelijke Sigmaplan van 1977: het beveiligingsplan van de Schelde, dat naast dijkverhogingen en verstevigingen ook de aanleg van overstromingsgebieden en een stormvloedkering omvatte. Dat Sigmaplan is er gekomen als antwoord op de overstromingsramp van 1976, die immense schade veroorzaakte door dijkdoorbraken langs de Schelde en zelfs een mensenleven eiste. Een jaar later was het plan een feit. De snelheid waarmee het Sigmaplan werd ontwikkeld, verraadt al de kiem van het protest. Knappe koppen bogen zich over technische oplossingen, maar namen niet de tijd om de betrokken gemeenten te raadplegen of zelfs maar te informeren. Die werden voor voldongen feiten gesteld. In Kruibeke verbond de toen nog jonge politicus Antoine Denert zijn lot aan dat van de polder. Het dertiende en grootste project zou er wat hem betrof nooit komen. En meer dan twintig jaar lang slaagde hij in zijn opzet. In die periode trok hij alle communicatie rond het project volledig naar zich toe.
Het project belandde in de ijskast, maar bleek te belangrijk om permanent te worden geschrapt. Hoewel experts het erover eens waren dat een lange overstroombare dijk van maar liefst acht kilometer de beste manier was om het overstromingsgevaar te doen dalen, was er geen lokaal draagvlak voor het project. Alle betrokken partijen bleven de beslissing aanvechten. In 2004 veegde het Nooddecreet alle juridische obstakels van tafel. Bij de aanleg van het Deurganckdok in de Antwerpse haven zou onder meer weidevogelgebied verdwijnen zonder dat een compensatiegebied was aangeduid. Onder meer de natuursector liet de werken gerechtelijk stilleggen en eiste een dwangsom voor elke dag dat dit probleem onopgelost bleef. Het Nooddecreet maakte een einde aan deze impasse en beval onder meer de aanleg van 150 hectare broedgebied voor weidevogels in de Polders van Kruibeke. In één klap waren verdere gerechtelijke stappen tegen het overstromingsgebied onmogelijk. De aanleg van de ringdijk werd op het terrein voorbereid. Met het verdwijnen van de eerste bomen voor de constructie van dit zestig meter brede dijklichaam, steeg in de betrokken gemeenten het besef dat het ditmaal menens was. De kranten stonden vol tegenargumenten en het onbegrip was groot. Het overheersende beeld in de publieke opinie was dat goede landbouwgrond werd opgeofferd voor vogels en de mens plaats moest ruimen voor natuur. Wekelijks stapten honderden mensen mee in een protestmars van het gemeentehuis naar het epicentrum van de bouwheer op de Scheldelei. Hoewel er toen nog geen traditie in communicatie bestond, werd een bureau ingesteld om de dialoog met de burger te helpen aangaan.
NIEMAND ZOU NU NOG VERMOEDEN DAT ER OOIT HEVIG PROTEST BESTOND TEGEN DE AANLEG VAN DIT PROJECT.
Van NIMBY naar PIMB in 10 stappen | 63
1
Alles start bij eenduidige interne communicatie
Beleidsmakers en overheidsorganisaties stonden nog niet zolang geleden veraf van de burger. Vanuit hun ivoren toren besloten ze welke maatregelen nodig waren om het land ‘gezond’ te houden. Ze duldden geen inspraak en gaven zelfs geen uitleg voor de ge-
Spelbos in Bazel © Vilda
nomen beslissingen – een houding die in dit fel gecontesteerde project niet langer houdbaar bleek. Een interne stijlbreuk drong zich op. De betrokken ambtenaren moesten niet enkel in dialoog gaan met de betrokkenen, maar ook leren openstaan voor de waardevolle input van mensen die elke vierkante meter van hun omgeving in detail kennen. Dit was geen gemakkelijk proces. Bovendien waren bij de aanleg van een dergelijk grootschalig project verschillende agentschappen en overheidsinstanties betrokken. Deze verschillende organen wilden vaak eigen klemtonen leggen, met een nog grotere verwarring bij de burger tot gevolg. Een (moeizaam samengestelde) nieuwsbrief was een eerste stap in de richting van een gezamenlijk verhaal. Tegelijk zorgden keukentafelgesprekken voor neutrale input over de mening, kennis, verlangens, gewenste mate van betrokkenheid en het netwerk van alle betrokkenen. Alle partijen die positieve of negatieve gevolgen van het project zouden ervaren, werden thuis bezocht. Die huisbezoeken hadden niet enkel een informatief doel, ze vormden ook een belangrijke stap in het creëren van een vertrouwensband. De meest verrassende conclusie bleek dat zelfs een deel van de natuursector gekant was tegen het project, ondanks de geplande ontwikkeling van meer dan 600 hectare natuur. Het wantrouwen was echter zo groot, dat niemand geloofde dat er voldoende middelen waren om deze plannen te realiseren. Ook de werking van het overstromingsgebied zelf werd volledig fout gepercipieerd. Na twintig jaar vertekende beeldvorming, stelde iedereen zich een enorme slijkbak voor, die haast voortdurend onder water zou staan. Een schril contrast met de werkelijkheid: een rustig natuurgebied dat gemiddeld slechts één à twee maal per jaar zou overstromen. Vanzelfsprekend waren ook de landbouwers woedend om het verlies van hun grond en hun vertrouwde landschap. Als uit één mond spraken de respondenten over een ‘historische vergissing’ waarbij zij moesten plooien voor het algemeen belang. Niemand had vertrouwen in de goede afloop. Uit de actorenanalyse bleek duidelijk dat de wetgeving de enige drijvende kracht was. Het vertrouwen in de overheid en de goede afloop zat onder nul. Het kon alleen maar beter gaan.
UIT DE ACTORENANALYSE BLEEK DAT DE WETGEVING DE ENIGE DRIJVENDE KRACHT WAS.
64 |
Xavier de ree … © W&Z
… echte ree © Alex Van den Broeck
2
Bouw een slimme stakeholder managementstrategie
In elk project zijn beperkte middelen voorhanden om je doelen te bereiken. Het is dus belangrijk om je prioriteiten bij haalbare doelstellingen te leggen en je stakeholdermanagementstrategie gefaseerd op te zetten. Groep Stakeholdermanagement
Communicatiemanagement
Communicatietools
Vlaanderen
verdedigen
informeren
website, pers,…
Bevolking van Kruibeke, scholen, verenigingen Overheden en universiteiten
betrekken
overtuigen
informatieavond, nieuws brieven, brochure, folders, tentoon stelling, film, etc.
Vissers, omwonenden Barbierbeek, buren, horeca
kritisch opvolgen
vormen
excursies, workshops, vergaderingen, experts,…
samen werken
dialogeren
samenwerking, brainstorms, werkgroepen, persoonlijke relaties, etc.
Gemeente, natuur, landbouw
Om een goed overzicht te krijgen, werden de vele verschillende groepen in een aantal categorieën ingedeeld, naargelang hun betrokkenheid en organisatiegraad. Hoe groter de impact op het proces, hoe intensiever de communicatie en samenwerking. Door zich te verdiepen in de beweegredenen en achterliggende standpunten van de verschillende partijen, wist de projectleiding bovendien te achterhalen welke partijen vooral verkeerd geïnformeerd waren en welke een dieperliggende afkeer tegenover het project koesterden. Een goede communicatieplanning met quick wins zorgde voor positieve tegengeluiden in de lokale en nationale pers: een belangrijke voedingsbodem voor het vinden van medestanders.
# POLDERS
KRUIBEKE
Bever © Vilda
Elzenbroekbossen © Vilda
IJsvogel © Wim Deloddere
3
4
… op maat van elke doelgroep. Door het oorverdovende zwijgen van de overheid genoten de tegenstanders twintig jaar lang het monopolie op de communicatie. Het geschapen (foute) toekomstbeeld werd door iedereen verworpen. Niemand wilde ‘zijn’ polder opofferen voor een niemandsland van wassend water. Maar het echte verhaal was natuurlijk niet voor iedereen een triomf. Waar in overstromingsgebieden elders nog aangepaste landbouwvormen mogelijk zijn, slopen met de jaren verschillende compensatieverplichtingen in het project. Niet enkel het weidevogelgebied van 150 hectare, maar ook 300 hectare getijdennatuur en 150 hectare natte bossen moesten ingepast worden in het overstromingsgebied. Er zat voor de Vlaamse overheid niets anders op dan de landbouwgronden aan te kopen en de boeren te vergoeden voor hun grond. Een harde dobber voor vele betrokkenen. Een ongenuanceerd hoeraverhaal zou in dat kader ongepast geweest zijn. De zoektocht naar een gulden middenweg drong zich op. Projectcommunicatie blijft helaas vaak hangen in studiebureautaal. De bouwheer wil technisch correct uit de doeken doen wat er op stapel staat. Overvloedig jargon is echter de vijand van alle communicatie. In de communicatiestrategie werd daarom een kernboodschap bedacht voor elke doelgroep, met de bijhorende win-wins. De natuurvereniging was een eerste logische gesprekspartner. Dankzij niet-technische kaartjes, bezoeken aan voorbeeldgebieden en gezamenlijk opgezet wetenschappelijk onderzoek rond vogel- en planteninventarisaties zocht en vond ‘het KBR team’ zijn eerste medestanders in het project. Het was voor velen een verademing en tegelijkertijd de eerste stap naar een gedragen toekomstverhaal.
Dankzij deze eerste ambassadeurs werd het ‘cordon sanitaire’ doorbroken en trokken meer bezoekers naar de informatievergaderingen en buurtmomenten. Toen ze zich eindelijk had laten overtuigen hielp de plaatselijke natuurvereniging dit verhaal verder uitdragen met werfwandelingen, artikels in haar nieuwsbrieven en eigen persberichten. De grotere opkomst van geïnteresseerden bracht een nieuw aandachtspunt naar voren: er moest duidelijkheid komen over welke zaken ‘bespreekbaar’ waren en welke niet. Bij een brainstorm of bij gesprekken is het heel belangrijk te weten binnen welke krijtlijnen iedereen moet blijven. Zo vermijd je teleurstellingen en misverstanden. Ook qua timing en feedback maak je best duidelijk dat het maanden kan duren voor een vervolgstap kan worden gezet. Dankzij een goede databank van alle aanwezigen bleef iedereen op de hoogte van het eindresultaat van de bijgewoonde sessies. Ook de driemaandelijkse nieuwsbrieven berichtten over de gehoorde wensen en de daaruit voortgevloeide resultaten. Zonder goede feedback krijgen mensen het gevoel dat hun inbreng nutteloos was, terwijl het getoonde engagement ook een eerste stap naar blijvende positieve betrokkenheid en trots kan zijn.
Breng een wervend verhaal
Manage verwachtingen
5
Zoek naar quick wins en snelle succesverhalen
Overheidsprocessen kunnen slopend en traag zijn, maar overal zijn kleine succesverhalen verborgen. Haal die naar boven en versterk ze. De winst is dubbel: je zet je ambassadeurs in de kijker én je creëert een positieve buzz. Door de actorenanalyse ken je de wensen en dromen van de stakeholders. Door breed mee te denken, kan je bouwen aan winwins. In Kruibeke bleken de meeste landbouwers vooral varkens en rundvee te telen. Het verlies aan landbouwgrond was bij velen
| 65
Kanaal
Boterhammen aan de
Langs het Albertkanaal in Merksem, Deurne, Schoten en Wijnegem ligt het tweede grootste bedrijventerrein van de provincie Antwerpen, maar het is ook een buurt waar heel wat mensen wonen. De combinatie van werken en wonen maakt dat fiets-, auto- en vrachtverkeer er de weg delen, met ingewikkelde verkeerssituaties tot gevolg. Daarom heeft de provincie Antwerpen een gebiedsgericht toekomstplan uitgestippeld voor een leefbare en vlot bereikbare Kanaalkant.
68 |
Wensbeeld 'de Kanaalkant' Š Provincie Antwerpen
kant
# KANAALKANT
plannen voor goed wonen en werken rond het Albertkanaal
TA H N E E VA N S T E E N B R U G G E [ D I E N S T R U I M T E L I J K E P L A N N I N G , P R O V I N C I E A N T W E R P E N ]
D
e Kanaalkant is een wat vergeten, maar buitengewoon interessant gebied dat zich uitstrekt vanaf de Antwerpse haven tot aan Wijnegem. Het wordt begrensd door de Antwerpse Ring, de Houtlaanbrug en de Bisschoppenhoflaan en doorkruist achtereenvolgens het grondgebied van Merksem, Deurne, Schoten en Wijnegem.
Functies met verschillende ruimteclaims in één gebied Met zowat vierhonderd hectare aan economische activiteiten is de Kanaalkant na de haven het tweede grootste bedrijventerrein in de provincie Antwerpen. Het gebied, dat een poort vormt tussen het havengebied en het hinterland, is dus van groot economisch belang. Door zijn strategische ligging oefent het een enorme aantrekkingskracht uit op bedrijven, die hun goederen kunnen verschepen via het Albertkanaal. Meer vervoer over het water betekent dat er minder vrachtwagens in de file staan. De Kanaalkant ligt net naast de Antwerpse haven, maar moet niet voldoen aan dezelfde strenge voorwaarden. Het bedrijventerrein wordt er enerzijds gekenmerkt door verouderde bedrijfsgebouwen, een relatief beperkt gebruik van het kanaal en een verwaarloosd, ongeordend openbaar domein. Anderzijds ligt de Kanaalkant in sterk verstedelijkt gebied. Dat zorgt voor een diversiteit van functies en gebruikers: er zijn niet alleen bedrijven en woningen, maar ook scholen en sportclubs. Al die functies genereren heel wat verkeer. Nagenoeg de volledige ruimte in de Kanaalkant wordt benut, er blijft maar weinig beschikbare ruimte over. Bovendien is de invulling van die ruimte zeker niet optimaal. Dat zorgt voor druk op het ruimtegebruik en creëert een tweestrijd tussen bedrijven en wonen. Zo moeten heel wat vrachtwagens zich een weg banen langs de woonstraten om de snelweg te bereiken. Hierdoor krijg je zowel druk op de wijken als op de bedrijven, die hun activiteiten niet naar behoren kunnen uitvoeren.
Het begin van de Kanaalkant De Vlaamse overheid heeft het economisch belang van de Kanaalkant vastgelegd in het ’Economisch Netwerk Albertkanaal‘ (ENA, zie ook Ruimte 21: ‘Economisch Netwerk Albertkanaal 2.0’). Dat is een ruimtelijk netwerk van 25 Vlaamse gemeenten langs het Albertkanaal, in de nabijheid van de E313 – op het grondgebied van twee provincies. Het netwerk heeft als doel de economische sterktes van het gebied op elkaar af te stemmen en de economische groei te stimuleren. Het ENA vindt zijn oorsprong in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Dit structuurplan wijst op het grote belang van het Albertkanaal voor de verdere ruimtelijk-economische ontwikkeling van Vlaanderen. Specifiek voor de Kanaalkant stelde de Vlaamse overheid in zijn besluit van 23 april 2004 dat er nood is aan inbreiding en herstructurering voor het optimaal gebruik van dit bedrijventerrein. De Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM) kreeg in 2006 de opdracht om een masterplan op te maken met subsidies van het Vlaams Agentschap Innoveren & Ondernemen. Al snel werd duidelijk dat een bredere en gebiedsgerichte aanpak nodig is. Een oplossing vanuit een louter economische invalshoek bleek onvoldoende, omdat het bedrijventerrein sterk verweven is met het omliggend stedelijk weefsel. De Vlaamse overheid gaf de provincie Antwerpen de opdracht voor een gebiedsgericht toekomstplan bestaande uit een visie en een actieplan. In 2012 begon de provincie Antwerpen aan deze uitdaging. Samen met de beleidspartners werkte ze in twee jaar tijd een toekomstplan uit, dat nu nu volop in uitvoering is.
DE KANAALKANT IS NA DE HAVEN HET TWEEDE GROOTSTE BEDRIJVENTERREIN IN DE PROVINCIE ANTWERPEN
Een veelheid aan projecten als kans Het was belangrijk om vanaf het begin een goede samenwerking op te bouwen met de beleidsmakers in de Kanaalkant. En dat zijn er nogal wat: drie districts- en drie gemeentebesturen, zes Vlaamse
| 69
Geothermie
72 |
Ontwerpend onderzoek voor de case van de Molse Meren: een beeld van potentiÍle verdichting.Š 51n4e
# VLAAMS
BOUWMEESTER
als ruimtelijk sturend principe Ontwerpend onderzoek legt uitdagingen bloot L U C VA N D E R E L S T
Als Vlaanderen tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen met 80 procent wil doen dalen ten opzichte van 1990, dan moet het dringend werk maken van alternatieve, ‘schone’ energiebronnen. Diepe geothermie zou voor de Kempen een valabel en duurzaam alternatief kunnen bieden. Die nieuwe energiebron is zelf weinig zichtbaar, maar heeft wel een structurerende impact op de ruimte erboven. In het kader van LABO RUIMTE bracht het Atelier Diepe Geothermie een en ander in kaart aan de hand van ontwerpend onderzoek. De VRP hield de conclusies van het Atelier Diepe Geothermie even kritisch tegen het licht en ging in debat met Stefan Devoldere - waarnemend Vlaams Bouwmeester -, Guy Engelen van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) en Els Willems en Liesl Vanautgaerden van Ruimte Vlaanderen. An Rekkers, directeur VRP, stuurde het debat aan. AN R EK K E RS In de Kempen is de potentie voor
diepe geothermie bewezen. Maar is het ook ruimtelijk interessant om te verdichten op een relatief open plek met een lage bevolkingsdichtheid die slecht bereikbaar is met het openbaar vervoer? Moeten we nog meer mensen aantrekken om daar te gaan wonen? S T E FA N D E VO L D E R E
| Met de studie wilden we nagaan welke
ruimtelijke neerslag de inzet van geothermie zou hebben. De potentie van geothermie is natuurlijk niet de enige leidraad voor je ruimtelijke ordening, maar ze kan wel een rol spelen. Geothermie rendeert alleen maar als het afzetpotentieel in de buurt ligt, net die noodzaak van nabijheid vind ik bijzonder interessant. Je moet nadenken over waar en hoe je kunt verdichten. Je moet de energietransitie koppelen aan een ruimtelijke transitie; nabijheid is een belangrijke sleutel in de manier waarop je omgaat met je ruimtelijke ordening. Maar het spreekt voor zich dat je ook mobiliteit en andere aspecten moet meenemen bij die afweging. GUY ENGELEN | Warmte uit geothermie wordt verspreid via een warmtenetwerk. Via een cascadesysteem kun je daar verschillende soorten gebruikers met uiteenlopende noden aan warmte op aankoppelen. Alleen zo wordt het rendabel en zo creëer je ook een logica om bepaalde functies bijeen te houden. Daarbij gaat het niet
‘DIEPE GEOTHERMIE’, ZEI U? Geothermie haalt warmte uit de aarde, die ook kan worden omgezet in elektriciteit. Van diepe geothermie spreken we, als de warmte wordt onttrokken op een diepte van meer dan 500 meter onder het maaiveld. In feite onttrekt diepe geothermie warmte uit ondergronds gesteente en daarbij is water het transportmiddel. Het water wordt naar boven gepompt, de warmte wordt eruitgehaald en het afgekoelde water teruggepompt. De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VITO - experimenteert vandaag met twee boorputten die meer dan drie kilometer diep gaan. Deze technologie heeft het voordeel dat de visuele impact bovengronds eerder beperkt is. Maar om rendabel te zijn moet er voldoende energie worden afgenomen in de onmiddellijke omgeving van de boorputten, want geothermie kan die warmte hooguit een tiental kilometer ver transporteren via een warmtenet. Dat betekent dat geothermie flink wat potentie heeft om ruimtelijke ontwikkelingen te sturen in de richting van een compacte afzetmarkt met een hoge dichtheid. Nabijheid wordt dus een sleutelwoord. De ondergrond in de Kempen geeft geen erg hoge temperaturen vrij en de energie is dus niet echt geschikt voor onze procesindustrie. De impact op de ondergrond is vrijwel onbestaande, zeker als het opgepompte water achteraf ook weer wordt teruggepompt.
| 73
Voor de duur van een jaar bericht ruimtelijk planner Jens Aerts* vanuit zijn tijdelijke ‘thuis’ in Brooklyn (NY) voor de lezers van Ruimte over het ruimtelijke wel en wee in The Big Apple.
NEW YORK LETTERS
C o
* partner BUUR – bureau for urbanism / guest professor VUB COSMOPOLIS | Master Urban Design & Planning
Limits to the sky New York is synoniem voor hyperdensiteit: de skyline is haar gezicht, het orthogonaal stratenpatroon haar skelet. De goed getimede invoering van het grid tijdens het snelle en grenzeloze bouwen aan The New World was gekoppeld aan een uitbreidingsplan en een aantal eenvoudige bouwrichtlijnen. Op die manier slaagde men erin de stadsgroei voor een lange periode te vertalen in de leesbare compositie die The Big Apple zo typeert. Door de jaren heen werden de regels voor de New Yorkse stadsontwikkeling wel systematisch aangepast; zo konden bijvoorbeeld binnen een bouwblok bouwrechten worden overgedragen en werd voor publieke voorzieningen het bonusprincipe ingevoerd. In tegenstelling tot andere megasteden is New York altijd compact en overzichtelijk gebleven. Het grid bleek er te beschikken over een schier oneindige verdichtingscapaciteit, zonder dat het moest inboeten op vlak van leefbaarheid en functionaliteit. Het uitgangspunt bij stadsontwikkeling in New York is nog steeds de straat, als ruimte voor ontmoeting, beweging en distributie van alle stedelijke functies. New York levert het bewijs dat hyperdensiteit een goede strategie is om snel verstedelijkende regio’s te organiseren op een duurzame manier: met onderling goed verbonden buurten, compact en multifunctioneel, op schaal van de bewoner en de immigrant. Het grid verdeelt er in principe de rijkdom en de kansen in de stad, als een gedeelde toekomst voor iedereen. 78 |
Een betoog voor densiteit Experts vanuit verschillende domeinen benadrukken het belang van de dichte stad, als antwoord op globale uitdagingen zoals de klimaatverandering en socio-economische spanningen. Een van hen is Vishaan Chakrabarti, die als architect en professor aan Columbia University een invloedrijke stem heeft in het publieke debat. In zijn recente boek A country of cities, a manifesto for
an urban America1, illustreert hij met diagrammen en cijfers de voordelen van (hyper)densiteit. Zijn helder betoog is een welkom tegengif tegen de kwaal van suburbia, die zo wijdverspreid is in de Verenigde Staten dat ze heeft gezorgd voor een quasi-comateuze toestand in grote delen van stadsregio’s, met permanente files, doodse slaapwijken en een gigantisch verouderde infrastructuur. Chakrabarti toont aan dat het rendement van infrastructuur in dense steden veel hoger is en dat verdichting een grote economische meerwaarde in een goed ontsloten stad creëert. Op niveau van de stad pleit hij ook voor nieuwe regels rond zonering en verdichting. Want vandaag knipperen verschillende rode lichten. New York kraakt onder haar verdichting. Flankerende maatregelen, die de stad leefbaar zouden kunnen houden, zijn niet doorgevoerd. Het openbaarvervoersysteem is compleet verouderd, zonder enige noemenswaardige uitbreiding sinds de jaren 1980. Metrotoestellen en veiligheids- en signalisatiesystemen zijn bijna antiek. Pogingen tot het invoeren van snelle buslijnen en fietspaden zijn onvolledig, onveilig en niet competitief met andere verkeersmodi. Op Manhattan zijn bouwblokken maximaal volgebouwd volgens de huidige stedenbouwkundige richtlijnen, met als resultaat logge, opeengepakte volumes, die op straatniveau meer negatieve dan positieve effecten hebben. Het woonaanbod kan de vraag, vooral naar betaalbare huisvesting, niet meer volgen. Chakrabarti doet concrete voorstellen om extra verdichting 1 Chakrabarti, V. (2013). A Country of Cities: A Manifesto for an Urban America, Metropolis Books
NEW YORK LETTERS
Beeldsimulatie BQX project, tram Brooklyn-Queens
enkel nog toe te laten volgens het principe van Transit Oriented Development (TOD) en het concept van de verhandelbare ontwikkelingsrechten uit te breiden van de schaal van het bouwblok zelf naar de hele stad en stadsregio. Een pleidooi dat ook in de Vlaamse context niet onbekend is.
Een toren te ver? Het huidige generieke verdichtingsbeleid – verdichting mag volgens dezelfde richtlijnen quasi overal – ligt niet enkel onder vuur vanuit het perspectief van mobiliteit, maar ook omwille van recente supertall projecten, die gebouwd en gepland zijn ten zuiden van Central Park. In deze torens zijn de ontwikkelingsrechten van het hele bouwblok verzameld, conform de richtlijnen. Vele New Yorkers vrezen dat al die nieuwe torens disproportioneel veel schaduw op Central Park zullen werpen. Ze twijfelen bovendien aan de meerwaarde van deze nieuwe generatie wolkenkrabbers: de bouwkost ervan is zo hoog dat ze enkel betaalbaar zijn voor superrijken, die hier weinig zullen verblijven en dus ook weinig zullen bijdragen aan de lokale handel en de lokale voorzieningen. Op basis van recente gegevens waarschuwt de bekende onderzoeker Saskia Sassen voor de schaal, de aantallen en de karakteristieken van dit soort ontwikkelingen, vaak door één internationale investeerder met weinig lokale interesses, die de meerwaarde van de stad, als een distributeur van kansen en middelen voor iedereen, uitvlakt2.
Back to the locals In het hele debat blijft het stadsbestuur op de achtergrond. Stadsontwikkeling is een pragmatische oefening in projectmatig onderhandelen met ontwikkelaars, die moeten instaan voor betaalbare woningen en groenruimte, in ruil voor gunstige belastingtarieven en aangepaste zoneringsplannen die meer bouwoppervlakte 2 Uitgebreid artikel van Saskia Sassen in The Guardian, www.theguardian.com/cities/2015/nov/24/who-owns-ourcities-and-why-this-urban-takeover-should-concern-us-all
#2
Beeldsimulatie Sugar Factory project Two Trees, Wiliamsburg Brooklyn copyright SHoP architects
toelaten. Gelukkig zijn er een aantal lokaal verankerde ontwikkelaars die wel degelijk contextueel interessante projecten in de steigers zetten. Two Trees is bijvoorbeeld een familiaal gerunde ontwikkelaar die de bekende site van de Sugar Factory naast de Wiliamsburg-bridge ontwikkelt. De densiteit is enorm (V/T 6), maar de kwaliteit van nieuwbouw en renovatie door SHoP architects, en de landschapsaanleg door James Corner Field Operations van een nieuw, publiek toegankelijk park langs de East River is veelbelovend. Een kwart van de bijna 3.000 wooneenheden zal ‘betaalbaar’ worden verhuurd, waarvan dan nog eens de helft exclusief aan buurtbewoners. De keuze voor verhuren maakt een beter beheer van de hele projectsite mogelijk. Ruimte voor kantoren en gemeenschapsvoorzieningen in de gebouwensokkels moeten de voorwaarden voor lokale handel en permanente levendigheid scheppen. Tijdens de lange werfperiode gaat veel aandacht naar tijdelijke interventies, zoals artistieke happenings, een succesvolle stadsboerderij en een BMX-parcours3.
Een tram als uitweg Het gebrek aan publiek gestuurde visies en tools, zoals hoogbouwnota’s en TOD-plannen, neemt niet weg dat er wel degelijk stakeholders zijn die noodzakelijke investeringen en plannen op de agenda zetten. Als ‘Friends of the BQX’ hebben bijvoorbeeld een aantal lokale investeerders een haalbaarheidsstudie en lobbycampagne voor een tramlijn tussen Queens en Brooklyn gefinancierd. Opvallend is dat de tram daarbij gepromoot wordt omwille van zijn positieve impact op de lokale economie en dat beheer en onderhoud zelfbedruipend kunnen zijn. Het project staat nu hoog op de agenda. De publieke steun van de burgemeester wordt door het Department of Transportation vertaald in de opzet van een structuur van projectmanagement en financiering van deze 25 kilometer lange tramlijn4. En dan is het opnieuw: the sky is the limit. 3 Artikelenreeks over het Sugar Factory project http://ny.curbed.com/domino en de stadsboerderij www.northbrooklynfarms.com 4 Project-website tram Queens-Brooklyn van New York City www.nycedc.com/project/brooklyn-queens-connector-bqx
| 79
Günth
G KEN UW KLASSIEKERS Ebenezer Howard Bernardo Secchi
Horst Richard Muth
Charles Waldheim
Hoe is het tegenwoordig gesteld met de historische bagage van de gemiddelde ruimtelijk planner of architect? Bestaat er zoiets als een ‘pantheon van de stedenbouw’?
Ruimte vroeg aan zijn redactieleden welke denkers of werkers op hen een blijvende indruk hebben gemaakt en dus zeker niet verloren mogen gaan in de mist der tijden…
Christopher Wren Jaime Lerner
“Een stad moet de integratie koesteren van haar stedelijke functies, van inkomensniveaus, van leeftijdsgroepen en ethniciteiten. Hoe meer je die met elkaar vermengt, des te menselijker zal de stad worden.” [ 1937 ]
© Daniel Katz
Jaime Lerner Een architect-ruimtelijk planner die in de politiek stapt en de kans krijgt zijn stedenbouwkundige idealen – die een sterk sociale inslag hebben – in werkelijkheid om te zetten: het is geen doordeweeks verhaal. Zeker niet in Brazilië, het land waar Jaime Lerner als burgemeester van Curitiba (drie ambtsperiodes) en staatsgouverneur van Paraná (twee ambtsperiodes) op het einde van vorige eeuw stadsgeschiedenis schreef.
Lerner werd in de stad Curitiba geboren als afstammeling van joodse immigranten uit Polen. Hij studeerde in 1964 af als architect en nam een jaar later deel aan de oprichting van het IPPUC (Instituto de Pesquisa e Planejamento Urbano de Curitiba), het instituut voor research en stedenbouw van Curitiba. Binnen dit instituut werd hij een van de leidende figuren achter het masterplan voor de stadsontwikkeling van Curitiba.
Stroman wordt paard van Troje 80 |
Het slaperige Curitiba leefde lang in de schaduw van grote buur São Paulo. Tot in de jaren 1960 de bevolking begon te groeien: op twintig jaar tijd evolueerde Curitiba van een stad van 120.000 zielen naar 361.000. Bezorgde planners ontwierpen als antwoord op de bevolkingsexplosie een scenario à la Brasilia, de gloednieuwe modernistische nationale hoofdstad. Boulevards zouden breder worden gemaakt en het stadscentrum aangepast aan de noden van de auto.
In het dictatoriale Brazilië van de late jaren 1960 koos de lokale staatsgouverneur de jonge architect Lerner als ‘veilige’ pion om deze plannen te verwezenlijken. Dat bleek een inschattingsfout te zijn: Lerner begon terstond de plannen uit Brasilia te counteren met een eigen programma, dat een reeks ingrijpende sociale en economische hervormingen ambieerde, die hij naderhand hard wist te maken. De geplande laanverbredingen werden geschrapt en vervangen door een iconische wandelboulevard. Overstromingsgebieden, die volgens de conventionele plannen gekanaliseerd dienden te worden, werden door de stad aangekocht en aangelegd als openbare parken. Voor het beheer van die parken werden tractoren en maaiers ingeruild voor grazende schapen. Ook de sociale programmapunten van Lerner kregen een ecologische injectie. Zo werd voor de slecht bereikbare sloppenwijken een ruilprogramma opgesteld, waarbij de wijkbewoners op verzamelpunten vuilnis konden inruilen voor etenswaren en openbaarvervoertickets. Vissers in de zwaar vervuilde baai vlakbij Curitiba kregen fi-
Georg
her Vogt
KEN UW KLASSIEKERS
Jane Jacobs
ges-Eugène Haussmann
#6
William Alonso
Le Corbusier
Peter Calthorpe Manuel Castells Oliván
Een station van het Rede Integrada de Trasporte Coletivo
nanciële compensaties voor opgevist vuilnis – waardoor de overheid fortuinen uitspaarde. Het masterplan van het IPPUC was ook al revolutionair doordat het een lans brak voor het vermengen van verschillende stedelijke functies — een ideologische breuk met het heersende CIAM gedachtegoed. Maar Lerner en Curitiba zouden tot mondiale begrippen uitgroeien omwille van nóg een ander programmapunt: openbaar vervoer.
Bus Rapid Transit: made in Brasil Toen Lerner voor de eerste keer de burgemeesterssjerp omgeknoopt kreeg, gonsde het in de planningswereld van plannen voor een metronet om de groeiende mobiliteitsproblemen op te vangen. Lerner, daarentegen, zette alles op het uitbouwen van een performant bovengronds openbaarvervoernet, met als vehikel een gedoodverfde ‘lost cause’: de bus. Het bussysteem – dat voor een betere sociale controle zorgde dan ondergronds vervoer – kreeg dezelfde prioriteiten als het populaire, maar veel duurdere railsysteem: een spreiding langs de belangrijkste vervoersassen van de stad, met aparte middenrijbanen, voorrang op de rest van het verkeer, en tussenstations. Lerner sloot een deal met private busmaatschappijen, waarbij de stad voor de infrastructuur en de privépartners voor de bussen zorgden. Dankzij deze onderhandelingen lag het prijskaartje voor het busnet uiteindelijk 50 keer lager dan voor de aanleg van een railnet.
Het project, dat officieel van start ging in 1974, werd aanvankelijk sceptisch onthaald, maar twintig jaar later maakte het merendeel van de bevolking gebruik van het Rede Integrada de Trasporte Coletivo de Curibita: het net kreeg toen dagelijks 1,5 miljoen reizigers te verwerken. Toen het systeem naderhand het slachtoffer van zijn eigen succes dreigde te worden, zorgde Lerner – die intussen aan een derde ambtstermijn toe was – voor een eenvoudige maar voyante oplossing: een net van futuristisch ogende ‘tube stations’ die de passagiersstroom op eenzelfde manier verwerken als een metrosysteem, met prepaid tickets, een sluisinstallatie en verhoogde bushokjes die rechtstreeks toegang geven tot de bus. Het Bus Rapid Transit (BRT) concept begon in de rest van Brazilië en ook internationaal aan te slaan. Vooral in de Latijns-Amerikaanse steden, met hun gelijklopende problematiek van bevolkingsexplosies, biedt het systeem een goed antwoord op de mobiliteitsuitdagingen (zoals het TransMilenio net in de Colombiaanse hoofdstad Bogotá). Maar ook in de VS en het Verre Oosten werd het systeem gekopieerd. Ironische voetnoot van de geschiedenis: nu Curitiba is uitgegroeid tot een stad van ruim 1,8 miljoen bewoners – meer dan het vierdubbele dan in het jaar dat de BRT van start ging – maakt de stad zich op om alsnog een metronet aan te leggen en zodoende het immer groeiende mobiliteitsprobleem te bedwingen. Lerner heeft zich hier levenslang tegen verzet. Dat neemt niet weg dat er vandaag in 186 steden BRT-netten te vinden zijn, verspreid over de zes continenten. In 2010 nomineerde Time Magazine Lerner trouwens als een van de 25 invloedrijkste denkers ter wereld.
| 81
RUIMTELIJKE PLANNING ANNO 2015 Een stand van zaken in 135 landen GUY VLOEBERGH RUIMTELIJK PLANNER OMGEVING CVBA DOCENT UANTWERPEN, MASTEROPLEIDING STEDENBOUW EN RUIMTELIJKE PLANNING VICE PRESIDENT/TREASURER ISOCARP
Naar aanleiding van haar 50ste verjaardag publiceerde ISOCARP, de International Society of Urban and Regional Planners, de International Manual of Planning and Practice (IMPP). Hoofdredacteuren Judith Ryser (Verenigd Koninkrijk) en Teresa Franchini (Argentinië) slaagden erin collega-ruimtelijk planners uit 135 landen te overtuigen om een bijdrage te leveren aan deze uitzonderlijke publicatie.
ningspraktijk in zijn/haar land. Net die focus op de planningspraktijk maakt van het boek een bijzonder interessant standaardwerk voor zowel ruimtelijk planners, ambtenaren, politici, wetenschappers als studenten.
Judith Ryser en Teresa Franchini (ed.)
International Manual of Planning Practice IMPP 2015 Artix Plus srl / Bukarest, 2015 | 228 blz. | 35 euro (ISOCARP-leden: 30 euro)
TU S S E N SYS TE E M E N P R A K TI J K …
82
|
De IMPP biedt een heldere en aantrekkelijke beschrijving van de planningssystemen in deze 135 landen, verspreid over de continenten Afrika, Amerika, Azië en Europa. Ten opzichte van de eerste IMPPversie, die dateert uit 2008, is dit boek duidelijker gestructureerd, uitgebreider, inhoudelijk veel rijker en actueler. Niet alleen de planningssystemen, de planningsinstrumenten en de bijhorende procedures komen aan bod; elke auteur schrijft ook over de heersende planningscultuur en over (de breedte van) de kloof tussen de planningssystemen en de plan-
EEN MONDIALE GIDS MET USB K A ART
Het boek bevat ook een aantal essays waarin Ryser en Franchini ingaan op de context van de ruimtelijke planning en ontwikkeling in de verschillende werelddelen. Thema’s zoals ‘economie en ongelijkheid’, ‘de wijzigende rol van planning’, ‘verschuiving van accenten binnen de planning’ en ‘informele steden’ krijgen een zeer diverse invulling vanuit de wereldwijde kennis die werd verzameld. Per werelddeel wordt dit geduid en kritisch besproken. Uiteraard levert dit vrij globale en soms wat té algemeen blijvende analyses op. Vervolgens wordt, naast enkele kengetallen en praktische gegevens zoals websites, de essentie van elk planningssysteem - per land - beschreven met informatie over wie er verantwoordelijk is voor de ruimtelijke planning, welke wetten en reglementeringen er van kracht zijn, een overzicht van de voornaamste planningsinstrumenten en een samenvattende tekst betreffende duurzame ruimtelijke
ontwikkeling en de planningspraktijk. Dit nodigt uit om de bij het boek horende USB-kaart te raadplegen, waarop de lezer uitgebreide informatie vindt over de heersende planningspraktijk in elk van de 135 landen. Die USB-kaart bevat een enorme schat aan praktijkinformatie over de planningssystemen, procedures, methodes, processen en culturen, waar veel meer mee kan gedaan worden op professioneel en vooral ook educatief vlak. Vooral de evaluerende en meestal kritische beschrijvingen van de heersende planningspraktijk maken het boek bijna tot een reisgids die je als ruimtelijk planner zeker even ter hand wil nemen vooraleer je naar de een of andere vakantiebestemming of een buitenlands congres afreist. Dit boek nodigt je uit om te leren van je collega’s. En wie die collega’s zijn, lees je achteraan in een uitgebreide auteurslijst. Het boek is te koop via de website van ISOCARP: http://isocarp.org/productcategory/international-manual-of-planning-practice. Je kan het ook aanschaffen op het volgend jaarlijks wereldcongres van ISOCARP, waarvoor je dit jaar van 12 tot 16 september 2016 kan afreizen naar Durban, Zuid Afrika. Thema van het congres: ‘cities we have versus cities we need’.
# RECENSIES
VERDREVEN NAAR HET PARADIJS MARC MARTENS ARCHITECT/RUIMTELIJK PLANNER – BUREAU VOOR ARCHITECTUUR & PLANNING
Camping Paradiso is echt niet de hemel op aarde: gebroken relaties, isolement, heimwee naar de gezellige zomervakanties van vroeger, scheefgezakte caravans, hopeloos geklus, ontredderde huishoudens, jaloezie en na-ijver…
Els Vervloesem, Barbara Van Dyck [tekst] Marie-Françoise Plissart [fotografie]
Camping Paradiso
Public Space | Mechelen, 2015 | 142 blz. | 15 euro
EEN SPINDUS SPIN-OFF
Permanent wonen op campings was één van de cases die onder de loep werden genomen in Spindus1, een multidisciplinair onderzoeksproject over ruimtelijke vraagstukken met maatschappelijke relevantie. Tientallen interviews en uren verblijf in campings leverden een berg informatie op. De onderzoekers zochten een middel om dat materiaal toegankelijk te maken voor een groter publiek, zonder de privacy van de betrokken bewoners te schenden. Els Vervloesem en Barbara Van Dyck schreven er een gevoelig boekje over. Ze vertellen over drie fictieve vrouwen – Christa, Joyce en Emma – die model staan voor mensen die permanent op een vervallen camping wonen. Hun respectvolle benadering biedt een indringend inzicht in 1 Spatial Innovation Planning Design and User Involvement , met als stakeholders P&O – OSA (KULeuven), GURU (Newcastle University), ITER (Napels) – www.spindus.org
het leven van permanente campingbewoners. Maar het procédé dat ze toepassen heeft ook beperkingen. De meeste buitenstaanders worden karikaturaal geportretteerd: de ritselende politicus die alleen in de campingbewoners geïnteresseerd is in verkiezingstijd, de zelfingenomen politieagent die denkt te kunnen bemiddelen, de ambtenaar van stedenbouw die rond de pot draait, het gemeentebestuur dat laat betijen en zo het verval in de hand werkt. Het is ongetwijfeld het beeld dat campingbewoners delen aan de toog van de kantine. En wellicht construeren ze zo een verklaring voor hun onmacht. De bijgevoegde foto’s van Marie-Françoise Plissart verscherpen het onbehagen. Ze zijn afgedrukt op postkaartformaat: was de camping geen mooie vakantiebestemming? Zelden zijn desolaatheid en onmacht zo scherp in beeld gebracht. Slechts af en toe krijgen we een glimp van geluk: een vrouw die haar schoothondje liefdevol omklemt, een vader met zijn dochter, mensen samen rond de barbecue… WA N N E E R E M PATH I E N I E T M E E R VO L S TA AT
Dit mogen wij – maatschappelijk werkers, stedenbouwkundigen, beleidsmakers – niet aanvaarden. Maar dan duikt onvermijdelijk het dilemma van de hulpverlener op. Kunnen
wij onze ‘norm’ van goed wonen opleggen aan die campingbewoners? Of moeten we terughoudend zijn als dát hun oplossing is voor een uitzichtloze levensloop? De aanpak van de provincie Vlaams-Brabant op dat vlak is kenmerkend: ze hebben – op ‘uitnodiging’ van Ruimte Vlaanderen – het permanent wonen op een aantal campings geregulariseerd en samen met de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen projecten opgezet met kleine woningen die een reminiscentie vormen aan het vroegere campingleven. Critici halen hun neus op: dat is toch geen volwaardig wonen? En mensen kunnen toch ook zinvolle sociale relaties opbouwen in goede groepswoningbouw? Eén ding staat vast: ambigue antwoorden zijn ongepast wanneer ze duurzame oplossingen in de weg staan. Timo, het zoontje van Joyce, heeft astma en komt zo in de problemen op school. Zijn schooljuf denkt terecht dat slechte woonomstandigheden ook leiden tot gezondheidsen leerproblemen. Ze wil helpen, en probeert Joyce te overhalen om een sociale woning te zoeken. Maar Joyce houdt de deur dicht voor de schooljuf. Ongewild ontneemt ze zo haar zoontje kansen op een beter bestaan. Empathisch beschrijven van een minderwaardige woonsituatie volstaat dan niet meer: we moeten ons engageren en werk maken van diepgaande structurele oplossingen, zowel in het woningaanbod als in de samenlevingsopbouw.
| 83
PADAFHANKELIJKHEID IN HET WOONBELEID Waar blijft de kracht van verandering? LUC GOOSSENS P R O F. D R . E M E R I T U S U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N , D E P A R T E M E N T S O C I O L O G I E
In 2005 publiceerde de UA-onderzoeksgroep OASeS Wonen aan de onderkant1. Tien jaar later inventariseert Woonnood in Vlaanderen de ontwikkelingen op en om de Vlaamse woningmarkt in het voorbije decennium.
Pascal De Decker, Bruno Meeus, Isabelle Pannecoucke, Elise Schillebeeckx, Jana Verstraete en Emma Volckaert (red.)
Woonnood in Vlaanderen Feiten / Mythen / Voorstellen Garant | Antwerpen | 637 blz | 54 euro
84
|
Vijftig auteurs werkten mee aan deze nieuwe publicatie over de woonproblematiek in Vlaanderen. De redactie componeerde uit hun bijdragen een samenhangend en complementair geheel. Dat blijkt al bij de lectuur van de afzonderlijke analyses, maar meer nog uit de conclusies met beleidssuggesties die de woonnood in Vlaanderen eindelijk moeten helpen keren. Z WA K K E B E WO N E R S N O G S TE E D S I N D E KO U
Als Wonen aan de onderkant en nu Woonnood in Vlaanderen één dimensie aan het licht brengen, dan is het wel de onwrikbare
opstelling van alle politieke partijen binnen de betrokken besluitvormingscenakels tijdens de hele naoorlogse periode. Vlak na de Tweede Wereldoorlog sloten de toenmalige politieke partijen (CVP, BSP en Liberalen) een impliciet akkoord rond huisvesting in het unitaire België. Daarbij ging het grootste deel van de budgettaire middelen voor eigendomsverwerving naar de (betere) middenklassen. Terwijl er slechts een beperkt budget werd voorzien voor de sociale huursector, reserveerde men een verhoudingsgewijs belangrijk segment van de woningmarkt voor privéverhuur, en bleven de zwakste bewonerscategorieën in de kou staan. Aan die verhoudingen is ten gronde nog altijd niets gewijzigd, ook niet sinds wonen en woonbeleid (haast integraal) regionale materie zijn geworden. Dat OASeS in 2005 al aandacht vroeg voor de onderkant van de woningmarkt en dat Woonnood in Vlaanderen in 2015 de situatie opnieuw moest aanklagen kan dus niet verbazen. A L G E M E N E B E KO M M E R N I S VO O R D E M I D D E N K L A S S E
Het aanhoudend immobilisme inzake woonbeleid toeschrijven aan het fenomeen ‘institutionele padafhankelijkheid’ dekt de realiteit maar ten dele. Een meer sluitende verklaring lijkt mij de electoraal geïnspi-
reerde bekommernis van de politieke en sociaaleconomische elites, over alle partijgrenzen heen, voor de (‘hardwerkende’) middenklasse, die de Vlaamse samenleving nu eenmaal domineert. Dat geldt overigens niet alleen op het vlak van wonen en woonbeleid. De geschetste politieke focus verklaart waarom de bewoners zelf binnen de woonsector nooit voor vol zijn aangezien, laat staan dat ze bij de besluitvorming ooit een rechtmatige stem hebben verworven. De zwakste bewoners moeten nog altijd genoegen nemen met goedbedoeld kruimelwerk in de marges van de woningmarkt. En met de vaststelling van Els De Vos dat het Groot Woononderzoek van 2013 ‘…tegen het licht gehouden van een eerder onderzoek zo’n veertig jaar geleden’ onder meer leidt tot de conclusie ‘…dat de woonsituatie in België helemaal niet verbeterd is ten opzichte van veertig jaar geleden, maar dat de schaamte errond verdwenen is.’ 2 Of anders geformuleerd: waar blijft de kracht van verandering, CD&V, Groen, N-VA, Open VLD en SP.A?
1 De Decker, Pascal; e.a. Wonen aan de onderkant, Antwerpen: Garant, 536 blz. 2 De Vos, Els (2016) Het Groot Woononderzoek 2013. Waar is de schaamte gebleven?, in: Ruimte & Maatschappij, Vlaams-Nederlands tijdschrift voor ruimtelijke vraagstukken, 7(12.2015)2, 92-98.
partners
Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op info@vrp.be.
AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be
Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be
Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be
Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com
Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be
Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be
BRUT Antoine Dansaertstraat 92 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be Antea Group Roderveldlaan 1 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be
groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 info@vanroey.pro www.vanroey.pro De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11
GEOSTED stedenbouw
Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be
MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be
stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be
Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu
Riemsterweg 117 3742 Bilzen T. +3289515343 F. +3289515344
Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be
Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be Blauwdruk Stedenbouw Karel De Preterlei 204 B-2140 Antwerpen tel +32 (0) 3 344 93 20 www.blauwdrukstedenbouw.be
matexi nv Franklin Rooseveltlaan 180 8790 Waregem | T 056 62 74 00 info@matexi.be | www.matexi.be
86 |
Stad Kortrijk Grote Markt 54 8500 Kortrijk T 1777 / F 056/27 70 09 info@kortrijk.be / www.kortrijk.be
Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be
d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be
die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge | T 050 / 47 12 72 info@diekeure.be | www.diekeure.be
Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be
Gentse Kanaalzone Projectbureau Gentse Kanaalzone PAC Zuid | Woodrow Wilsonplein 2 9000 Gent | T 09 267 78 02 info@gentsekanaalzone.be www.gentsekanaalzone.be
sponsors
De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:
volgend nummer [ F OT O : R E P O R T E R S
Driemaandelijks: sept-okt-nov2016
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]
Erfgoed
31 verschijnt in september 2016
R U I M T E > jaargang 8 | nummer 30 | juni-juli-augustus 2016 | verschijnt vier keer per jaar n V R P - B E S T U U R > Jan Baelus | Liesl Vanautgaerden | Griet Celen | Oswald Devisch | Griet Geerinck | Kristien Lefeber | Dirk Lauwers | Steven Hoornaert | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Sylvie Van Damme | Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets n H O O F D R E D A C T E U R R U I M T E > Koen Raeymaekers n E I N D R E D A C T I E > Piet Piryns | Koen Raeymaekers n W E G E N S V E R L O F [ T O E R I S M E & R E C R E AT I E ] Chris De Smedt | Mia Lammens | Peter Vermeulen | Guy Vloebergh n R E D A C T I E R A A D > Tom Coppens | Oswald Devisch | Katia De Bock| Bernard Hubeau | Hans Leinfelder | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Hendrik Van Geel | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n V E R A N T W O O R D E L I J K E U I T G E V E R > Sylvie Van Damme | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n R E D A C T I E A D R E S > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | info@vrp.be n V O R M G E V I N G > lu'cifer n D R U K > drukkerij Bulckens n A B O N N E M E N T > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 30 | meer info op www.vrp.be
R u i m t e W O R D T G E D R U K T O P 1 0 0 % G E R E C Y C L E E R D PA P I E R
| 87