Driemaandelijks: sept-okt-nov2016
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]
Erfgoed
31
De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte, een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied. Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be. Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-kantoor, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. info@vrp.be. Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnenen buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.
2|
© Reporters
© Reporters
© Reporters
ADVERTEREN in RUIMTE info en tarieven via Peter de Vester 03 326 18 92 I peter@moizo.be
4
Thuis in de stad
6
De Kleine Ruimte
Erfgoed 8
# EDITORIAAL
Wie erft, is nooit alleen KOEN R A E Y M A EK ER S
10
32
# RELIGIEUS ERFGOED 1
K A R E L DE N DOOV E N
Leven na de dood 5 onderzoeksvragen rond de herwaardering van religieus erfgoed
‘We zijn allemaal Jane’s kinderen.’ Jan Gehl, advocaat van een stedenbouw op mensenmaat
VEER LE FOLLENS
KOEN R A E Y M A EK ER S
38
62
# RELIGIEUS ERFGOED 2
Van gebedshuis tot schelp De Kunstkerk van Bossuit KOEN R A E Y M A EK ER S
H A NS DRUA RT
Kopen we samen den Oudaan? Een denk- en rekenoefening buiten de lijntjes
44
# MAASTRICHT-LAB
T I M VA N WA N R O I J
# VRP-AFSTUDEERPRIJS 2015
Ontwerp van een productief landschap Op zoek naar ontwerpstrategieën voor de open ruimte in peri-urbane gebieden L AU R A R IJSBOSCH
Water en graan Een paar kanttekeningen bij het ‘opgeven’ van unieke graansilo’s in de Antwerpse haven
48
68
# INDUSTRIEEL ERFGOED
ADR IA AN LINTER S
Van leegstand naar zinvolle ruimte Experimenteren met stedelijke ontwikkelingen in het Maastricht-LAB
Terug naar de dorpen Gooik 2.0: knooppunten, netwerken en parels
# VLAAMS BOUWMEESTER
# INVENTARIS BOUWKUNDIG ERFGOED
B R A M L AT T R É
24
40
T I M D E V O S , TA R A O P D E B E E C K , H A N N E VA N G I L S , ELLEN VER BIEST & A NNE-SOFIE VER HEYEN
Een lokale waardering van de inventaris Bouwkundig Erfgoed Een paar West-Vlaamse voorbeelden
# HERDORPING
H A N S L E I N F E L D E R , K A R E L W U Y TA C K , T I N E VA N H E R C K , G R I E T H A N E G R E E F S , PA S C A L D E D E C K E R E N D E S T U D E N T E N
# ERFGOEDBEHEERPLANNEN
Erfgoedbeheerplannen Erfgoed als katalysator voor ruimtelijke ontwikkeling
20
# JAN GEHL – STEDEN VOOR MENSEN
# OMGEVINGSDENKEN
Omgevingsdenken biedt nieuwe kansen voor erfgoed
14
54
# RUIMTE VLAANDEREN
Het Kolenspoor Nieuwe pistes voor een oude infrastructuur
74
Ken uw Klassiekers #7 Aldo Rossi
76
New York Letters #3 Shaping the Urban Dividend JENS AERTS
L I E S L VA N A U T G A E R D E N
28
# HERBESTEMMING
Een tweede kans Herbestemmingsscenario’s voor leegstaand erfgoed CHR ISTOPHE SOULLIAERT
|3
78
Recensies
Thuis in de stad De Centrale Werkplaatsen als toekomstig hart voor Kessel-Lo De ‘Centrale Werkplaatsen’ – een site van acht hectare gelegen aan de Diestsesteenweg vlakbij het station van Leuven – waren bij de Belgische spoorwegen in gebruik van 1863 tot 1993. In 1993 werden de activiteiten er stopgezet en kwam de site in handen van het Autonoom Gemeentebedrijf Stadsontwikkeling Leuven (AGSL). In 2003 werd een projectsubsidie van 4,5 miljoen euro toegekend om er een gemengde woonwijk te ontwikkelen. Samen met de planning van de ‘Kop van Kessel-Lo’ geeft het geheel een nieuwe centraliteit aan het oostelijke gedeelte van de stad. Om de aansluiting met het omliggende weefsel en met de stad te verzekeren, wordt er een centrale as aangelegd – ‘het Locomotievenpad’ – als kwalitatieve verbinding voor zachte weggebruikers. Ondanks de grote niveauverschillen, wordt de site geïntegreerd in zijn omgeving door het inzetten van hoogwaardige ontsluitingsmogelijkheden. De site telt drie hallen, die in 1996 werden beschermd als monument van het industriële erfgoed. Voor de restauratie en herbestemming van deze gebouwen werd een open oproep uitgeschreven via de Vlaams Bouwmeester. Hal 9 wordt definitief herbestemd tot een jeugdcentrum dat de taken van dienstverlening, ontmoeting, opvang en vrijetijdsprogrammatie moet invullen. Dankzij een restauratiepremie start voor deze hal binnenkort een cascorestauratie en renovatie. Door het wijzigen van het vooropgestelde programma van hal 4 en 5, en in afwachting van de definitieve restauratie, heeft de stad in 2015 instandhoudingswerken uitgevoerd en een oproep gelanceerd voor initiatieven van tijdelijke invulling. Op die manier wil AGSL ruimte en kansen bieden aan creatieve ondernemers, en nieuwe initiatieven van duurzame stedelijke economie ondersteunen. Door een mix van activiteiten te stimuleren hoopt men de buurt levendiger maken.
© Christian Cardinael
deKleineRuimte Kalen TRANSITIEFESTIVAL STEDEN VOOR MENSEN
REVIEW 12 ‘ENVISIONING FUTURE CITIES, IDEAS AND EXAMPLES’
Naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van zijn invloedrijke boek ‘Cities for People’ zakte de Deense architect/professor Jan Gehl op 6 september 2016 naar Mechelen af op uitnodiging van de VRP en Uitgeverij Vanden Broele. (zie elders in dit nummer) Hij gaf er een gesmaakte lezing voor 250 fans en signeerde nadien met veel animo ongeveer evenveel boeken.
Op het Wereldcongres van ISOCARP (12-16 september, Durban, Zuid-Afrika) werd de jaarlijkse Review gepresenteerd. 31 auteurs bundelen in dit boek hun kennis rond, onder meer, ‘eco city development’, ‘planning for cities that love nature’, ‘lighting the future city’ en ‘integrating food into urban planning’. Daarnaast komen ook onderzoeksresultaten en politieke statements aan bod die inhoud geven aan de Habitat III-conferentie in Quito (Ecuador).
BESTELLEN www.isocarp.org € 35 of € 30 (ISOCARP-leden) | 319 blz.
BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST WINT ISOCARP AWARD FOR EXCELLENCE
© Reporters
6
STEDEN VOOR MENSEN - JAN GEHL vertaald door Koen Raeymaekers | 291 blz. Uitgeverij Vanden Broele, Brugge | € 49,90 te koop via www.vrp.be
De jaarlijkse ‘Award for Excellence’ van de internationale vakorganisatie ISOCARP (international Society of City and Regional Planners) gaat dit jaar naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de aanpak van het Kanaalplan. De Award looft stadsprojecten die hoog scoren op het vlak van innovatie, duurzaamheid en sociaaleconomische cohesie. De prijs werd uitgereikt op 15 september op het Wereldcongres van ISOCARP in Durban (Zuid-Afrika). Het Kanaalplan is een globale ontwikkelingsstrategie voor het volledige kanaalgebied dat werd gelanceerd in 2012. De ruimtelijke richtlijnen voor het plan (functionele mix, verdichting, focus op het publieke domein) werden uitgewerkt door de Franse stedenbouwkundige Alexandre Chemetoff. De prijs is een belangrijke internationale erkenning voor de vele initiatieven die reeds jarenlang in het kanaalgebied plaatsvinden. MEER INFO isocarp.org
22 - 30 oktober 2016 Diverse locaties in Vlaanderen
‘ONZE CIRCULAIRE ECONOMIE’
Het uitgangspunt van de wegwerpeconomie is het verkopen van zoveel mogelijk nieuwe producten, die dan eindigen op de afvalberg. De circulaire economie daarentegen gaat voor het hergebruik van producten en materialen. Hoewel de overgang van de wegwerp- naar de circulaire economie vaak wordt voorgesteld als een zorg voor de technologiesector, is het net zozeer onze verantwoordelijkheid. ‘Onze circulaire economie’ is dan ook het thema van het jaarlijkse Transitiefestival. De mogelijkheden en knelpunten van de kringloopeconomie worden een hele week vanuit verschillende perspectieven onder de loep genomen (agro-ecologie, circulair productontwerp, duurzame mode, politiek repaircafé …) en dit zowel in Antwerpen, Brussel, Gent, Hasselt, Kortrijk als Leuven. Op 28 oktober vindt de Festivaldag plaats in de Gentse Vooruit. INFO EN INSCHRIJVEN www.transitiefestival.be
der
MOBILITEIT & RUIMTELIJKE ORDENING
WERELDDAG VAN DE STEDENBOUW
INSPIRATIEDAG
29 oktober 2016 – 23 april 2017 Hasselt
9 november 2016 Gent
17 november 2016 Antwerpen
8 december 2016 Brussel
‘VERK AVELINGSVERHALEN’
UITREIKING GEORGES ALLAERTPRIJZEN 2016
‘ELEMENTAIRE DEELTJES’. VAARDIGHEDEN VOOR SUCCESVOLLE PARTICIPATIE
RUIMTE VOOR ENERGIE
© Universiteit Hasselt
BOEKVOORSTELLING DEBAT TENTOONSTELLING
Een vrijstaande woning in een groene woonwijk ‘op de buiten’ is de woonwens van vele Vlamingen. In plannersmiddens krijgt de verkaveling vaak kritiek te verduren. De dichtheid is te laag, het energieverbruik te hoog, de autoafhankelijkheid te groot … Het boek ‘Verkavelingsverhalen’ probeert dat stereotiep beeld te veranderen door nieuwe toekomstbeelden te tonen. U mag verhalen verwachten van bewoners, beleidsvoerders, ontwerpers en belangenorganisaties die samen een lege tuin, kerk of parking omvormen tot straatserre, kringloopkerk en wijkcoöperatie. Geen spectaculaire dingen, maar initiatieven die ontwikkeld en gedragen werden door de bewoners zelf. Op 29 oktober wordt het boek voorgesteld, gevolgd door een debat over de toekomst van de verkaveling. Het is meteen ook de aftrap van een zes maanden lopende tentoonstelling in de provinciale bibliotheek Limburg (Hasselt). MEER INFO www.limburg.be/pbl
Op 9 november reikt de Stichting MoRO (Mobiliteit en Ruimtelijke Ordening, UGent) de Georges Allaertprijzen uit. Er wordt een prijs uitgereikt voor beste publicatie en een persoonlijkheidsprijs. Met de prijzen wil de Stichting MoRO personen in de bloemetjes zetten die de interactie tussen mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling bevorderen. De prijzen zullen worden uitgereikt door Vlaams minister van mobiliteit Ben Weyts. Foyer Theaterzaal Kunstencentrum Vooruit (Gent) | Sint-Pietersnieuwstraat 23, 9000 Gent | 18.30 uur
Burgerparticipatie is een verplicht onderdeel van het ruimtelijk beleid op alle politieke niveaus. Het gaat daarbij steeds over het herverdelen van verantwoordelijkheden over de invulling, het gebruik en het beheer van onze ruimte. Onderhandelen over het afgeven of krijgen van verantwoordelijkheid is lastig en ongemakkelijk. Participatie valt of staat met een goede chemie tussen de elementaire deeltjes: een los-vaste verzameling van burgers, bewonersverenigingen, overheden en belangenorganisaties die elkaar kruisen in een participatieproces. Om die chemie te bewerkstelligen, heb je vaardigheden nodig. De Werelddag van de Stedenbouw focust op vijf collectieve vaardigheden die de sleutel vormen van elk succesvol participatietraject: ‘agenderen’, ‘blijven leren’, ‘continuïteit bewaren’, ‘omgaan met weerstand’ en ‘kwaliteitsbewaking’. Via diverse sessies biedt de Werelddag van de Stedenbouw u de mogelijkheid deze vaardigheden in de vingers te krijgen: van terreinbezoeken, reflecties, ateliers en lerende netwerken tot inspirerende cases uit gaststad Antwerpen en andere Vlaamse gemeenten! INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
De keuze voor een energietoepassing wordt meestal bepaald op niveau van de woning of een bedrijf. Een échte energietransitie vraagt een aanpak/voorbereiding op veel grotere schaal. Het toepassen van duurzame energie is daarenboven niet enkel een technische installatiekwestie, maar ook een ontwerp- en planningsopgave. Gastheer Sven Stremke (Universiteit Wageningen en directeur van het Nederlandse NRGLab) schetst de uitdagingen voor een Vlaamse energietransitie en de ruimtelijke kansen voor duurzame energielandschappen. Hij leidt ons met kritische blik door verschillende projecten uit Vlaanderen en omstreken. Noteer alvast deze namiddag in uw agenda! MEER INFO www.vrp.be
7
Wie erft
VRP EN HERITA WORDEN KENNISPARTNERS
Koen Raeymaekers
8|
Ten gevolge van de vruchtbare samenwerking rond dit themadossier, zijn de VRP en Herita kennispartners geworden. Herita-leden met vragen over ruimtelijke ordening en stedenbouw zullen voortaan voor een professioneel antwoord doorverwezen worden naar de VRP. VRP-leden met vragen over erfgoed zullen toevertrouwd worden aan de deskundigheid van Herita. U kunt Herita ook rechtstreeks contacteren: www.herita.be | info@herita.be | 03 226 31 85
ERFGOED > EDITORIAAL
is nooit alleen Beste lezer, Ik moet bekennen dat ik een zwak heb voor het woord ‘erfgoed’. Het patina van de vele connotaties die deze term met zich brengt, maken er iets rijks van. Het doet me denken aan leven en dood, vergankelijkheid en continuïteit. Het roept vragen op naar erfgenamen, naar familievermogens. Naar het doorgeven van verhalen en identiteiten, over mensenlevens heen. Erfgoed is zoiets als een ‘eeuwige vlam’: sterk geworteld in het verleden, maar enkel brandend en zinvol in het hier en nu, als schakel naar de toekomst.
W
ie het over erfgoed heeft, heeft het sowieso over een gemeenschap, niet over een individu. Wie iets erft, is nooit alleen. Niet in de verticale zin – een erfgenaam is per definitie iemand die deel uitmaakt van een generationele keten – noch in de horizontale: het goed dat door één generatie aan een volgende wordt doorgegeven maakt opnieuw deel uit van die bredere, levende kring. Erfgoed is de materialisatie van ons collectief geheugen. Erfgoed in vraag stellen is onszelf in vraag stellen. De plaats en betekenis die we aan erfgoed toekennen in ons leven, vertelt veel over ons als een gemeenschap. Kernredacteur Karel Dendooven kwam tot gelijkaardige conclusies in zijn bijdrage ‘Omgevingsdenken’, die de kritische hoeksteen vormt voor dit themadossier. Het tijdsgewricht waarin we leven wordt gekenmerkt door de afbraak van een aantal oude maatschappelijke structuren en conventies. En dat heeft ook gevolgen voor de manier waarop we met ons verleden omgaan. Zoals Dendooven het stelt: ‘De basisvragen “wat is erfgoed?” en “hoe zorgen we voor erfgoed?” worden uitgebreid met “waarom hechten we belang aan erfgoed?” en “voor wie doen we dit?”. Een lovenswaardige evolutie, ook al zorgt die momenteel voor de nodige onzekerheid en discussies binnen de sector. Het veeleer statische concept van ‘behoud’ wordt vandaag op verschillende vlakken uitgedaagd door een dynamischer visie geaxeerd op ‘ontwikkeling’. Die vernieuwde vraagstelling rond onroerend erfgoed – en uiteraard de ruimtelijke implicaties daarvan – vormden het vertrekpunt van ons verhaal. De aftrap wordt gegeven door Hans Druart, die met zijn bijdrage over ‘Erfgoedbeheerplannen’ focust op de katalyserende eigenschappen van erfgoed wanneer het op ruimtelijke ontwikkeling aankomt. Met ‘Een lokale waardering van de inventaris Bouwkundig Erfgoed’ zoomt Bram Lattré in op de situatie in de Vlaamse gemeenten, waar lokale besturen op ruimtelijk vlak een grotere bevoegdheid krijgen – en daar niet altijd onverdeeld gelukkig mee zijn. Lattré serveert een aantal geslaagde voorbeelden uit West-Vlaanderen waar de inventaris een waardevol instrument bleek. Leegstand en stadsvernieuwing vormen dan weer de rode draad
doorheen de volgende bijdragen. Met ‘Van leegstand tot zinvolle ruimte’ bericht Tim van Wanroij van over de grens hoe de stad Maastricht creatief omspringt met leegstaand patrimonium om haar stadsontwikkeling een boost te geven. Christophe Soulliaert traceert in ‘Een tweede kans’ eveneens de verschillende manieren waarop leegstaand erfgoed opnieuw in het stadsweefsel geïntegreerd kan worden, met illustraties uit Vlaanderen en Nederland. Modernistisch erfgoed, vermarkting en burgerparticipatie vormden dan weer de aanleiding tot het verhaal van het collectief ‘We kopen samen den Oudaan’. ‘Kopen we samen den Oudaan?’ brengt verslag over de verfrissende denkoefening waaraan dit Antwerpse collectief zich onlangs waagde. De herbestemming van kerkelijke gebouwen is een topic die in dit dossier niet mocht ontbreken: in ‘Leven na de dood’ breekt Veerle Follens een lans voor het respecteren van de erg specifieke genius loci bij de herbestemming van dergelijk erfgoed, terwijl ‘Van gebedshuis tot schelp’ via de case van de Kunstkerk van Bossuit illustreert hoe zoiets tegelijk creatief en met de nodige omzichtigheid kan worden aangepakt. Ons verhaal ronden we af met twee bijdragen omtrent industrieel erfgoed. In ‘Water en graan’ heeft Adriaan Linters, vanuit de nieuwe erfgoedvisies, bedenkingen bij de geplande sloop van de SAMGA graansilo’s in de Antwerpse haven. Liesl Vanautgaerdens ‘Kolenspoor’, ten slotte, trekt het erfgoeddiscours breder open: hoe kunnen de relicten van een oude spoorinfrastructuur in Midden-Limburg ingezet worden als motor voor een regionale heropleving? Een vraag die met een aantal sterke toekomstscenario’s beantwoord wordt. Rest mij hier enkel nog van harte de kernredacteurs te danken, zonder wie we onherroepelijk in dit erfgoedlandschap zouden verdwaald zijn: Karel Dendooven, Christophe Soulliaert en An Rekkers. Speciale dank ook aan Maria Leus, voor haar waardevol advies. Neem uw tijd voor dit dossier, beste lezer. Erfgoed verdient dat. Koen Raeymaekers
|9
Omgevings ‘Maak ruimte voor het omgevingsbeleid in Vlaanderen en Nederland’ is dé oproep uit de tekst van Hans Leinfelder, die bekroond werd met de Plandag Prijs 20151. Het ‘omgevingsdenken’ is duidelijk aan een opmars bezig en het kan de spanning in de relatie tussen ruimte en erfgoed wegnemen. Ruimtelijke initiatieven hebben namelijk steeds een impact op ondergronds erfgoed, monumenten of cultuurlandschappen. Dat erfgoed een rol speelt in de ruimtelijke transformatie van Vlaanderen staat buiten kijf. Vraag is vooral hoe dit te organiseren en te sturen, zodat erfgoed een uitgangspunt en inspiratiebron kan zijn voor omgevingskwaliteit. 1 H. Leinfelder, ‘Gevallen’-planning en hoe moeilijk het is om daden in gedachten te vertalen, in: Ruimte maken, gebundelde papers en bijdragen, Plandag 2015 Ruimte maken Leuven 21 mei 2015, pp. 133-142.
10 |
denken
ERFGOED > OMGEVINGSDENKEN
biedt nieuwe kansen voor erfgoed
K A R E L D E N D O O V E N 2 [ S TA F M E D E W E R K E R D I R E C T I E B I J H E R I TA V Z W , L I D V A N D E S T R AT E G I S C H E A D V I E S R A A D R U I M T E L I J K E O R D E N I N G - O N R O E R E N D E R F G O E D E N V A N D E V L A A M S E C O M M I S S I E O N R O E R E N D E R F G O E D ]
What’s in a name? Dat erfgoed een plaats heeft binnen het concept ‘omgeving‘ is een evidentie. De Nederlandse overheid toonde ons op dat vlak de weg: zij betrok van meet af aan cultureel erfgoed bij het opzetten van een omgevingsverhaal en voorziet een grote verwevenheid tussen de gloednieuwe erfgoedwet (2016) en de geplande omgevingswet (2018). In Vlaanderen is die evidentie er niet, met dank aan onze complexe staatsstructuur. Door de grondwetsherziening in 1970 werd cultuur (met inbegrip van monumenten en landschappen) een bevoegdheid van de gemeenschappen. In 1989 werd de zorg voor monumenten en landschappen losgekoppeld van cultuur en toevertrouwd aan het gewest. Sindsdien kent Vlaanderen een schizofrene situatie. Roerend en immaterieel erfgoed valt onder het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media terwijl onroerend erfgoed geclusterd is met ruimtelijke ordening en woonbeleid. Minister-president Geert Bourgeois en het agentschap Onroerend Erfgoed zijn bevoegd voor onroerend erfgoed, minister Sven Gatz en het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media zijn dat voor roerend en immaterieel erfgoed. Er worden respectievelijk Open Monumentendagen en Erfgoeddagen georganiseerd, net zoals er een onroerenderfgoeddecreet en een cultureelerfgoeddecreet bestaat. Ook de strategische adviesraden werden netjes opgedeeld en kennen weinig interactie. Internationaal dekt de term ‘cultureel erfgoed’ de volledige lading: archeologie, monumenten, cultuurlandschappen, archieven, musea, ambachten, stoeten en processies enzovoort. Terwijl er op Vlaams niveau weinig samengewerkt wordt, speelt dit op het werkveld en op lokaal niveau gelukkig veel minder. In hoofdzaak omdat men daar vertrekt van de natuurlijke verwevenheid in tijd en ruimte. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat beide domeinen terug aansluiting vinden met elkaar, zonder de ruimtelijke verankering van onroerend erfgoed te verliezen.
Verschuivingen en keuzes maken Met de start van het onroerenderfgoeddecreet in 2015 maakte de Vlaamse overheid het subsidiariteitsprincipe operationeel in de onroerenderfgoedsector. Verantwoordelijkheid opnemen op het juiste niveau heet dat dan. Gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden krijgen nu kansen om als onroerenderfgoedgemeente of intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst effectief advies- en vergunningstaken op te nemen. Net na de voltooiing van 40 jaren inventariseren laat Vlaanderen de 2 De auteur schreef dit artikel uit eigen naam.
erfgoedinventarissen los en wordt er op gewestelijk niveau gefocust op beschermd erfgoed en beheer. Daarnaast kijkt de overheid steeds meer naar particulieren en projectontwikkelaars om erfgoed te behouden door het te ontwikkelen. Waakzaamheid is hier geboden. Op Vlaams niveau kan je gemakkelijker met enige afstand een oordeel vellen over een lokaal erfgoeddossier. Lokaal hebben andere maatschappelijke behoeften zoals mobiliteit, wonen en economie een ander soortelijk gewicht in dezelfde weegschaal. Feit is ook dat vanuit een besparingslogica steeds minder mensen verantwoordelijkheid krijgen voor een groeiend volume aan erfgoed en dat er steeds minder financiële middelen beschikbaar zijn. Het besef groeit dat dit niet meer houdbaar is en dat er (drastische) keuzes nodig zijn. Het jarenlange monopolie van de overheid verschuift stilaan naar een samenspel van ambtenaren, politici, wetenschappers, beroepsmensen, vrijwilligers, particulieren en commerciële marktpartijen, die elk een rol te spelen hebben. Dat vergt de nodige openheid maar ook andere competenties van erfgoedprofessionals, die moeten leren omgaan met afwijkende visies en nieuwe invalshoeken. Vooral het gehanteerde waardenstelsel, dat iets als erfgoed bestempelt omwille van de historische, artistieke, wetenschappelijke, volkskundige of industrieel-archeologische waarde, komt onder druk te staan. De basisvragen ‘wat is erfgoed?’ en ‘hoe zorgen we voor erfgoed?’ worden uitgebreid met ‘waarom hechten we belang aan erfgoed?’ en ‘voor wie doen we dit?’. Dat doet dogma’s wankelen en haalt erfgoedprofessionals uit hun comfortzone. Het brengt ons wel dichter bij de essentie.
Eerst de visie, dan pas de instrumenten Hans Leinfelder was in zijn bijdrage kritisch voor een aantal tendensen die zich voordoen bij het omgevingsdenken. Zo is er steeds meer aandacht voor voortrajecten, in functie van een betere besluitvorming, meer draagvlak en vooral tijd- en geldwinst. Op het eerste zicht een positief gegeven, maar het genereert een toenemend juridisch keurslijf voor maatschappelijke (participatie)procedures. Ook in erfgoedland dient zich dit aan. De nieuwe Vlaamse archeologieregelgeving verplicht initiatiefnemers sinds 1 juni om voorafgaand aan de aanvraag voor een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning reeds te onderzoeken of er al dan niet ondergronds erfgoed te verwachten valt. Het moet de kans op onaangename verrassingen tijdens de werken vermijden maar garandeert niet altijd de keuze voor de beste oplossing. Wanneer er toch onverwacht waardevolle archeologische vondsten opduiken, zal de initiatiefnemer de verantwoordelijkheid al sneller van zich afschuiven. De zwaarste kritiek op het huidige omgevingsdenken door overheden is
| 11
Erfgoed B E H E E R
14 |
Balgerhoeke (Eeklo) foto Maxime JocquĂŠ
ERFGOED > ERFGOEDBEHEERPLANNEN
Erfgoed als katalysator voor ruimtelijke ontwikkeling
P L A N N E N H A N S D R U A R T [ L A N D S C H A P S A R C H I T E C T E N M A S T E R I N D E M O N U M E N T E N - E N L A N D S C H A P S Z O R G , B U R O V O O R V R I J E R U I M T E ]
In de wereld van de chemie is een katalysator een stof die de snelheid van een bepaalde reactie beïnvloedt zonder zelf verbruikt te worden. In de wereld van de ruimtelijke planning kan dat een persoon, een object, een idee of een gebeurtenis zijn die een invloed heeft (gehad) op de geschiedenis van een plaats. Zowel materieel als immaterieel erfgoed bezit de potentie om ruimtelijke ontwikkelingen te initiëren en bevorderen. Er mag dan wel een hardnekkig vooroordeel bestaan dat het noodzakelijkerwijs een beperking of vertraging van ruimtelijke ontwikkelingen met zich meebrengt, in de praktijk kan erfgoed op diverse manieren bijdragen tot een meer geïntegreerde aanpak. Erfgoedbeheerplannen vormen in het kader van het Onroerenderfgoeddecreet1 het middel bij uitstek om hiermee aan de slag te gaan.
2 Meer info op https://www.onroerenderfgoed. be/nl/beheer/beheersplannen/
Beheerplannen (stand 26/08/2016) _oude wetgeving 0 * _OEdecreet (01/01/15) 37
landschappen
opp. (ha)
erfgoedlandschappen
opp. (ha)
archeologische site
opp. (ha)
totale opp. (ha)
opp. beheerplannen
% waarvoor beheerplan opgemaakt
1 Overzicht van goedgekeurde erfgoedbeheerplannen in Vlaanderen. Cijfers afkomstig van het agentschap Onroerend Erfgoed, stand op 26 augustus 2016.
opp. (ha)
opp. (ha)
monumenten
Beschermd erfgoed (stand 31/12/2015)
1 Het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 is in voege getreden sinds 1 januari 2015 en brengt wetgeving inzake bouwkundig, landschappelijk en archeologisch erfgoed samen onder één decreet.
die aan een ontwerp- of studiebureau verbonden zijn, slechts tien procent werd opgemaakt door particulieren, meestal de eigenaar zelf. Opvallend is dat daarbij 37 beheerplannen voor monumenten werden opgemaakt, waar voorheen geen enkel beheerplan voor een beschermd monument werd opgemaakt omdat de regelgeving dit niet toeliet. Onder de oude regelgeving werden 63 landschapsbeheerplannen opgemaakt, terwijl er sinds 1 januari 2015 slechts acht werden goedgekeurd voor beschermde landschappen en erfgoedlandschappen. Andere beheerplannen werden opgemaakt voor stads- en dorpsgezichten (vroegere herwaarderingsplannen) en archeologische sites.
stads/dorpsgezichten
E
rfgoedbeheerplannen moeten eigenaars en beheerders van beschermd erfgoed het nodige houvast bieden voor een onderbouwd beheer. Sinds het Onroerenderfgoeddecreet in voege is getreden, dient in de meeste gevallen een dergelijk plan opgemaakt te worden om een premie te verkrijgen voor het onderhoud van beschermd erfgoed2. Men ziet dat nog te vaak als een verplichting waar men zich liefst zo gauw mogelijk van afmaakt, terwijl een erfgoedbeheerplan zoveel meer kan betekenen. Een erfgoedbeheerplan is een instrument dat de potentie heeft om grenzen tussen verschillende beleidsdomeinen te doorkruisen, om diverse actoren samen te brengen en zowel een ruimtelijk als een maatschappelijk proces aan te sturen. Dit artikel wil verder kijken dan de letter van de wet en de betrokken actoren in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen inspireren door mogelijkheden van ‘goede praktijk’ te suggereren. Momenteel lopen er binnen het beleidsdomein van Onroerend Erfgoed 159 beheerplannen. Daarvan zijn er Antwerpen 2.694 836 66 goedgekeurd onder de huidige wetLimburg 1.599 735 geving, dus sinds 1 januari 2015. De Oost-Vlaanderen 2.847 1.230 Vlaams-Brabant 1.428 1.003 meeste van deze 66 beheerplannen West-Vlaanderen 2.717 898 werden opgemaakt door ontwerpers Totaal 11.285 4.702
267 416 371 293 182
1.003 1.361 2.107 2.756 1.888
214 127 135 163 78
14.156 5.072 5.063 8.998 7.079
8 1 4 5 1
2.206 45 568 198 345
4 7 3 9 3
339 90 27 219 56
18.540 7.303 8.995 13.174 10.266
3.779 1.208 473 349 1.170
20,38% 16,54% 5,26% 2,65% 11,40%
1.529 9.115
717
40.368
19
3.362
26
731
58.278
6.979
11,98%
32 ** 20 **
* was onder vorige wetgeving geen mogelijkheid ** voormalige herwaarderingsplannen, bevatten tevens monumenten *** waarvan 1 vervallen landschapsbeheerplan **** tevens landschap en monument
63 *** 6
0 2
| 15
0 1 ****
1
EEN LOKALE WAARDERING VAN DE
,
Inventaris Bouwkundig Erfgoed
20 |
Zwevegem
© Intercommunale Leiedal
ERFGOED > INVENTARIS BOUWKUNDIG ERFGOED
Een paar West-Vlaamse voorbeelden Sinds 2004 publiceert de Vlaamse overheid elk jaar een inventaris van het bouwkundig erfgoed. Deze lijst bevat intussen ruim tachtigduizend relicten. Dit zijn gebouwen van alle mogelijke typologieën: burgerhuizen, arbeiderswoningen, historische hoeves, kerken, wegkapelletjes, monumenten in de openbare ruimte… Ze getuigen van ons gemeenschappelijk verleden. Met deze inventaris reikt de Vlaamse overheid de lokale besturen een belangrijk instrument aan om het onroerend erfgoed beter te bewaren.
B R A M L AT T R É [ I N T E R C O M M U N A L E L E I E D A L ]
H
et van oorsprong puur wetenschappelijk instrument kreeg in 2009 een juridisch karakter door de decretale verankering als vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed, waaraan een zorg-, motiverings- en informatieplicht werd gekoppeld. Een vaak gehoorde kritiek is dat de inventaris een overzicht biedt van het erfgoed, maar geen keuzes of klemtonen bepaalt. Die worden door de administratie gemaakt, dossier per dossier. En net hierin ligt een uitdaging voor de lokale besturen. In 2016 staan we immers op een kantelpunt. Het beheer van de inventaris wordt een lokale aangelegenheid. Zo zullen de gemeentelijke overheden in de toekomst autonoom over sloopen verbouwingsdossiers kunnen adviseren in het kader van een stedenbouwkundige vergunning. Een verdere ad hoc benadering, waarbij voor elk pand individueel een afweging wordt gemaakt, loert om de hoek. Een proactieve waardering van de inventarispanden is vandaag aan de orde. In dit artikel geven we een overzicht van goede praktijkvoorbeelden om deze inventaris te waarderen en een strategisch ruimtelijk beleid op te zetten rond het lokale erfgoed.
Erfgoed is meer dan zorgen voor morgen Onze gebouwde ruimte is historisch gegroeid: generatie na generatie wordt de ruimte geproduceerd en gereproduceerd. Onze bebouwde omgeving is een divers geheel van verschillende bouwperiodes, die als geologische lagen een inzicht bieden in ons verleden. Het is belangrijk dat deze historische diepte zichtbaar blijft. Bovendien bevordert een erfgoedbeleid de ruimtelijke diversiteit. Wat vandaag onontkoombaar lijkt, wordt gerelativeerd door het verleden. Historische gebouwen getuigen van andere esthetische en bouwtechnische opvattingen, van andere omgangsvormen en levenswijzen. Het accepteren van dit anders-zijn daagt ons uit om alternatieven te zoeken en een minder voorspelbare, meer diverse stad te ontwikkelen.
Oude gebouwen opnieuw gebruiken en aanpassen aan nieuwe noden draagt bij tot een duurzame omgang met onze omgeving. Het patina van de tijd is een eindige, kostbare grondstof die we naar waarde moeten schatten.
Kansen voor een krachtig lokaal beleid De inventaris van de Vlaamse overheid, van oorsprong een wetenschappelijk dynamisch naslagwerk, werd de afgelopen jaren gebruikt als een instrument in het plannings- en vergunningenbeleid. Voor het behoud of de sloop van een pand was immers een motivering vereist. Tot voor kort was een adviesvraag aan het Agentschap Onroerend Erfgoed verplicht bij elke sloopaanvraag van een item op de inventaris. Vandaag is dit niet langer zo. Het kerntakendebat van de Vlaamse regering laat het aan de steden en gemeenten over om het erfgoed geografisch te inventariseren en actueel te houden. De Vlaamse overheid zal zich van haar kant enkel nog concentreren op de gebouwen met uitzonderlijk hoge erfgoedwaarde: de monumenten die een beschermingsstatuut genieten. Het beheer van de inventaris in handen leggen van de gemeenten is op het eerste gezicht een logische stap, maar zal voor de burger de huidige onduidelijkheid over de opname van zijn eigendom in de inventaris en de mogelijkheden die hij heeft bij verbouwingswerken, niet wegnemen. Een krachtig lokaal bestuur geeft ook aan welke waarde het hecht aan het behoud van elk pand en welke erfgoedkenmerken het gerespecteerd wil zien bij verbouwingen en uitbreidingen. De bedoeling moet zijn dat gemeenten zich niet langer beperken tot het inventariseren van fraaie historische gevels, maar inzetten op een holistische en duurzame benadering van het erfgoed. Verschillende lokale besturen gaven reeds het goede voorbeeld. Gemeenschappelijk aan hun benadering is een doordachte en geïntegreerde ruimtelijke afweging op basis van de ligging van het pand, zijn onmiddellijke buren en de bouwkenmerken op zichzelf. Breder dan het architectuurhistorisch onderzoek, wordt
| 21
VA N
leegstand zinvolle NAAR
24 |
Temporama: tijdelijke popup mall in het voormalige pand van de V&D
Een leegstaande brandweerkazerne, een braakliggend stuk terrein, de roep om betaalbare werkplekken voor startende ondernemers. Het zijn opgaven die in elke willekeurige stad aan de orde zijn. Maar wat doe je als stadsbestuur, wanneer er over de toekomstige ontwikkeling van de stad meer vragen zijn dan antwoorden? Die vraag stelde de gemeente Maastricht zich ook tijdens de BiĂŤnnale Leegstand en Herbestemming in 2011, georganiseerd door de gemeente, in samenwerking met Amsterdam en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Sindsdien is er veel veranderd in Maastricht. De aanpak ten aanzien van leegstand, herbestemming, cultureel erfgoed en stedelijke ontwikkeling is op de schop gegaan. Er is nu meer ruimte voor experimenten, initiatieven uit de stad en aandacht voor een nieuwe rol van de lokale overheid. Want in een tijd waarin er meer ruimte is dan programma, is het noodzakelijk om keuzes te maken ĂŠn op zoek te gaan naar de energie in een stad.
ERFGOED > MAASTRICHT - LAB
ruimte
Experimenteren met stedelijke ontwikkelingen in het Maastricht-LAB
T I M VA N W A N R O I J [ P R O J E C T L E I D E R M A A S T R I C H T- L A B / G E M E E N T E M A A S T R I C H T ]
Een monumentale stad in een nieuwe realiteit
Maastricht-LAB: aanjager voor nieuwe stadsontwikkeling
Maastricht is een bijzondere stad. Zonder twijfel de culturele hoofdstad van Limburg en na Amsterdam de Nederlandse stad met de meeste monumenten. De stad kent een lange traditie in de maakindustrie maar drijft inmiddels ook voor een belangrijk deel op ‘kennis’, met een universiteit en een academisch medisch centrum binnen haar stadsgrenzen. Daarnaast is het een stad van creativiteit met verschillende academies en culturele instellingen. Maar ook deze stad kampt met ontgroening en vergrijzing. En dat te midden van een regio die demografisch nog veel sterker krimpt. Rond 2010 kreeg Maastricht net als andere steden daarbovenop ook nog te maken met stagnerende groei: de klassieke investeerders en ontwikkelaars trokken zich terug, de stad als opdrachtgever moest fors bezuinigen en de bewoners en ondernemers in de stad hadden andere, nieuwe verwachtingen van het stadsbestuur. De stad werd zich dan ook steeds bewuster van het feit dat de wereld definitief veranderd was. Niet alleen als gevolg van de financiële crisis, maar veel meer nog doordat de samenleving zich als geheel opnieuw leek uit te vinden. Tijdens de voornoemde Biënnale in 2011 sprak de Amerikaanse socioloog en urban scientist Richard Florida bevlogen over ‘the Great Reset’ die nodig is om de samenleving opnieuw te laten opstarten. Diezelfde avond vroeg de Maastrichtse hoogleraar vastgoedfinanciering Piet Eichholtz zich hardop af waarom je stadsontwikkeling zou moeten overlaten aan enkele medewerkers ruimtelijke ordening van de gemeente Maastricht terwijl de stad ruim 120.000 bewoners telt. Een potentieel aan creativiteit en initiatief dat er slechts op wacht aangesproken te worden. Of daar, op die avond, op dat moment eind 2011 de Big Bang van het Maastricht-LAB heeft plaats gevonden? Wie zal het zeggen; feit is dat begin 2012 het Maastricht-LAB in de steigers werd gezet: een nauwe samenwerking tussen de gemeente Maastricht en onder meer de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Na het uitbreken van de economische en financiële crisis stond de gemeente Maastricht voor de taak een nieuwe Structuurvisie op te stellen: een langetermijnvisie voor de ruimtelijke ordening en stedelijke ontwikkeling van Maastricht gericht op 2030, terwijl de wereld op dat moment in grote verandering verkeerde. De ontwikkeling van deze visie werd al in 2010 opgestart en interactief vormgegeven met diverse stakeholders uit de stad. De nieuwe realiteit gaf deze nieuwe visie kleur en bepaalde sterk haar richting en voorgestelde aanpak. In 2012 stelde de Raad de visie vast als handelingsperspectief voor toekomstige projecten en ontwikkelingen in Maastricht.1 Belangrijk beginsel van de structuurvisie was: er breekt een nieuw tijdperk van stadsontwikkeling aan. Kernbegrippen daarbij zijn leegstand en herbestemming, kleinschalige ontwikkelingen, tijdelijk gebruik van plekken en gebouwen, co-creatie, burgerparticipatie en duurzaamheid. Maar wat betekende dat in praktijk? Welke inhoudelijke oplossingsrichtingen zijn er en welke procesmatige werkwijze past daarbij? Omdat het antwoord niet vanzelfsprekend was, werd in de structuurvisie vastgelegd dat experimenteren noodzakelijk was. ‘Leren door doen’. Het Maastricht-LAB werd in datzelfde jaar opgericht om deze zoektocht actief vorm te geven. Het Maastricht-LAB is sindsdien een aanjager en experimenteerruimte voor nieuwe stadsontwikkeling in Maastricht2. Door daadwerkelijk te experimenteren met projecten, continu op zoek te gaan naar nieuwe coalities in de stad en de opgedane kennis vast te leggen en uit te wisselen, hoopt de stad Maastricht de transitie naar nieuwe vormen van stadsontwikkeling te stimuleren. In 2012 zijn daarom acht experimenten gestart die werden vormgegeven en uitgevoerd met diverse bewoners, ondernemers en organisaties uit Maastricht en daarbuiten. Het ging onder andere om de herbestemming van kazernes, de toekomst van grote monumentale gebouwen en de inrichting van een nieuw te ontwikkelen ‘park van de toekomst’. Allemaal projecten waarbij
WAT DOE JE ALS STADS BESTUUR, WANNEER ER OVER DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING VAN DE STAD MEER VRAGEN ZIJN DAN ANTWOORDEN?
1 Structuurvisie Maastricht 2030: ‘Ruimte voor Ontmoeting’ via http://www.gemeentemaastricht.nl/bestuur-enorganisatie/beleid/algemeen/structuurvisie 2 www.maastrichtlab.nl/info
| 25
Een tweede kans Herbestemmingsscenario's voor leegstaand erfgoed
CHRISTOPHE SOULLIAERT [ ERFGOEDSTUDIO VOF ]
Welke nieuwe invulling kunnen we vinden voor de exponentieel toenemende leegstand van kerken, kloosters, boerderijen, kastelen en ander waardevol onroerend erfgoed? De vraag wordt met de dag urgenter. Maar de mogelijke scenario’s die zich aandienen worden ook steeds diverser.
O
28 |
nze samenleving wordt geconfronteerd met snel veranderende trends zoals de vergrijzing in de demografie (zorgsector), het ontstaan van kleinere innovatieve en creatieve sectoren (ICT-ontwikkelingen), de interactie of verstrengeling van werk met recreatie of sport (thuiswerk - mobiliteit), de schaalvergroting en specialisatie in de landbouw (leegstand van boerderijen), de drang naar authenticiteit (het belevingsaspect in de retail), de drang naar gezondheid (sport en recreatie), et cetera. Mede door deze evoluties is het niet zo simpel om bestaande gebouwen zo te transformeren dat ze voldoen aan onze hedendaagse functionele eisen en noden. Het herbestemmen van (al dan niet beschermd) waardevol erfgoed is een specifieke niche in dit gegeven: zeker de meer complexe erfgoedsites (met waardevolle interieurs, beperkte draagkracht of een unieke ruimtelijke structuur) vragen de nodige gespecialiseerde analyses en dito aanpak. Om tot een duurzame herbestemming te komen volstaat het niet erfgoedgebouwen aan te passen aan de hedendaagse comforteisen of hun energiegebruik te optimaliseren. Een duurzame herbestemming vereist eveneens het opzetten van beheersstructuren, het integreren van de nieuwe invulling in de lokale gemeenschap, het uitdragen van een identiteit, het rentabiliseren van de exploitatie en het respecteren van de waarden en de draagkracht van het gebouw. Om tot een geïntegreerde oplossing op lange termijn te komen is het raadzaam een participatief en co-creatief proces uit te stippelen. Een dergelijke aanpak vergroot immers de betrokkenheid van de lokale leefgemeenschappen, die door een hergebruik van hun erfgoed opnieuw een binding krijgen met het verleden binnen hun vertrouwde omgeving.
Hoe bruikbaar en inpasbaar is het erfgoed? Met name voor erfgoed is het belangrijk om voor een mogelijk (her)gebruik te vertrekken van de functionaliteit waarvoor het gebouw of de erfgoedsite in eerste instantie werd ontworpen.
Het opnieuw invullen van gebouwen met gelijkaardige of aansluitende functies is vanuit het perspectief van het monument en zijn omgeving zeker te verkiezen boven een totaal nieuwe en misschien wel ingrijpender functionaliteit. Vaak is een dergelijk hergebruik of ‘zachte’ herbestemming evenwel niet mogelijk omdat ze niet aansluit op de lokale of regionale (markt)vragen. Voor een duurzame herbestemming is het daarom aangewezen om enerzijds een duidelijk beeld te hebben van de noden van de potentiële gebruikers en anderzijds een goed inzicht te verwerven in de (erfgoed)waarden van het gebouw of de site. Het ‘matchen’ van beide – soms uiteenlopende – aspecten vergt heel wat tijd, kennis en (praktische) ervaring. E E N E N K E LVO U D I G E F U N C TI O N A L ITE IT
Een eerste mogelijke aanpak voor het herbestemmen van erfgoed is het inbrengen van een enkelvoudige functionaliteit. Een beproefd concept bestaat erin waardevolle gebouwen, eventueel met inbegrip van de omgeving, één vaste invulling te geven, zoals bewoning, retail of horeca. Dat kan uiteindelijk ook de beste optie zijn bij erfgoedsites die door hun historische afwerking geen al te grote ingrepen in functie van het (her)gebruik kunnen verdragen. Een dergelijke herbestemming wordt doorgaans gerealiseerd door één eigenaar of gebruiker, die instaat voor het volledige project en eventueel op zoek gaat naar een aantal mede-investeerders. Deze aanpak legt dan echter meestal wel een zware investerings- en exploitatielast bij één enkele partij. En dat is vandaag de dag niet meer zo evident. De keuze voor één enkele herbestemming kan er bovendien toe leiden dat niet alle ruimten optimaal gebruikt worden omdat ze niet of onvoldoende aanpasbaar zijn aan de eisen van die ene weerhouden invulling. [zie Antwerpen – Schippers- & Handelsbeurs] H O R I Z O NTA L E H E R B E S TE M M I N G
Een tweede aanpak die de laatste jaren in opmars is, is de ‘horizontale’ herbestemming, waarbij men probeert kleinschalige, maar complementaire functies onder te brengen in één gebouw
ERFGOED > HERBESTEMMING
ANTWERPEN
AMERSFOORT
SCHIPPERS- & HANDELSBEURS
P R O D E N T FA B R I E K
Een voorbeeld van een enkelvoudige herbestemming is het recente project rond de Handels- en Schippersbeurs te Antwerpen. Dit waardevolle complex wordt in de nabije toekomst omgevormd tot een horecasite met luxehotel (138 kamers), evenementenhal en restaurant. Deze herbestemming wordt gedragen door een grote marktspeler op het vlak van vastgoedontwikkeling en horecaexploitatie. Men vertrekt hier van de ruimtelijkheid en erfgoedeigenschappen van de belangrijkste zones in het complex, zoals de immense handelsbeurshal, die een semi-publieke evenementenhal wordt, of de schippersbeurs waar men een restaurant voorziet.
Een mooi voorbeeld van een horizontale herbestemming is de oude, beschermde Prodentfabriek te Amersfoort. Toen dit complex medio 2012 zijn deuren sloot, namen twee mensen het initiatief om van deze site een nieuwe ‘stad’ te maken en om te vormen tot een plek waar kantoren, bedrijven, sport, wonen, horeca, recreatie en co-working een plaats zouden krijgen. Men wilde een ruimte creëren waar mensen vanuit een gedeelde droom en ambitie elkaars noden konden aanen invullen. De beschermde fabriekspanden werden stapsgewijs en volgens de zich aandienende vragen en noden omgevormd. De groei van het project versnelde pas toen er zich gebruikers aandienden voor de diverse plekken op het terrein. Vandaag vind je op de site diverse functies zoals een sportschool, een restaurant, innovatieve én maakindustrie, een evenementenzaal, een gymzaal, bewoning, een biologische streekmarkt, studentenhomes,...
www.agvespa.be/nieuws/nieuwe-stap-in-de-herontwikkelingvan-het-project-in-de-lange-nieuwstraat-20-22-24-en-handels
© erfgoedfoto.nl / rj stover
© Bas Stoffelsen
www.denieuwestad.nl
© Rohm - en - Haas
© Reporters
| 29
Leven na Toen ik zeven was, noemden mijn ouders mij ‘wabedoelta’. ‘Wat be-doelt dat?’ was een standaardvraag die bij mij opkwam bij een omgekeerde 3 bijvoorbeeld (de hoofdletter E) of bij grotere kwesties … zoals the meaning of life. Symboliek sprak mij blijkbaar toen al aan. Net zoals ‘betekenis’ te maken heeft met waar een symbool voor staat, heeft ‘bedoeling’ te maken met het doel van de actie van een symbool. Deze vraag naar sense heeft mij nooit losgelaten en gaf het afgelopen jaar richting aan mijn zoektocht naar een geactualiseerde sense van religieus erfgoed.
32 |
de dood
ERFGOED > RELIGIEUS ERFGOED #1
5 onderzoeksvragen rond de herwaardering van religieus erfgoed
V E E R L E F O L L E N S [ A U T E U R V A N ' M A AT S C H A P P E L I J K V E R A N T W O O R D V A S T G O E D ' ]
Naar een tactische stedenbouw voor de ‘genius loci sancti vacui’1? Overal waar ik kwam, ging mijn aandacht naar kloosters en kerken. Als vanzelf rees dan de vraag naar een gepaste herbestemming. De architect in mij ging op zoek naar de grootste gemene deler tussen de bestaande lay-out en type-lay-outs van mogelijke sociaalculturele functies. En tegelijk begon de projectontwikkelaar in mij te zoeken naar een optimalisatie van renovatiekosten versus opbrengsten. Maar telkens opnieuw stelde ik vast dat het niet zou volstaan alleen maar mijn ratio in te zetten, dus… stapte ik de gebouwen binnen en liet mij raken. Ik ging voelen wat deze kerk, dit klooster, deze kapel met mij deed. Ik bezocht plekken in binnen- en buitenland die wachtten op een herbestemming of waar de herbestemming al vorm had gekregen en stelde mijzelf vragen, zoals: ‘Wat doet deze genius loci met mij? Voel ik een verschil tussen een locus en een locus sanctus?2 Een tweede stap bestond erin te gaan bevragen of in te schatten wat kerken en kloosters met een mens doen (of niet doen). In welke zin veranderde de herbestemming van het religieuze erfgoed het leven van de buurt, wijk, dorp, regio? Is enkel het gebouw getransformeerd of heeft deze ingreep ook iets ‘be-tekend’, ‘be-doeld’ voor de lokale mensen zelf, volgens de genius loci? En naarmate mijn bezoeken, gesprekken en ervaringen vorderden, kwam er een accentverschuiving in mijn (be)grip van en op de loci sancti. Dit resulteerde in de onderzoeksvraag: Welk proces is er nodig om de onontkoombare betekenis-bedoeling van religieus erfgoed te valoriseren? Deze vraag viel bij mijn verder onderzoek uiteen in de volgende vijf vragen3: 1 De geest van een verlaten sacrale plaats 2 Norberg-Schulz (1926-2000) introduceerde het principe van de
‘genius loci’ (geest van de plaats). Hij bouwde hierbij verder op o.a. Husserl die pleitte voor het aanvullen van onze ervaring en rede als fundamentele kennisbron door de fenomenen zelf te laten spreken. 3 Mijn onderzoeksmethoden: doornemen van literatuur hierover, volgen van verschillende opleidingen zoals de burgeRmeestersacademie, bootcamp sociale innovatie, leerreis werken met ruimte e.a. en toetsen van theorie toetsen aan concrete projecten, zoals o.a. Symbiosis.
1 . I S E R E E N M A AT S C H A P P E L I J K E V R A AG N A A R H E RWA A R D E R I N G VA N D IT S O O R T G E B O U W E N?
Tijdens mijn omzwervingen viel het me op dat het vandaag veel meer gaat over why? en how? dan over what?4. Het is niet omdat er minder kerkgangers zijn dat de vraag naar zingeving afgenomen zou zijn. Steeds meer hoogopgeleide mensen willen back to basics en zetten zich bijvoorbeeld in voor een gezamenlijke buurtmoestuin. Men zoekt naar verbinding door samen dingen te doen. Tenslotte lijkt er in deze periode van burn-out- en ADHDmania meer dan ooit nood te zijn aan plekken waar je gewoon kan ‘zijn’, zonder je te hoeven engageren in allerlei activiteiten… En laat de vraag naar zingeving, verbinding en rust nu net de vraag zijn die in de loci sancti resoneert. De loci sancti die ik bezocht, blijken inspirerende leeromgevingen te zijn, zowel voor vakinhoudelijk leren en sporadische kennisoverdracht via museale ruimten, als voor leren (samen)leven. Hun verbindend potentieel komt volledig tot zijn recht als ze het decor kunnen vormen voor allerhande sociaal-culturele activiteiten, zoals samen muziek of theater maken, beeldende kunsten, dansvoorstellingen of andere… En tegelijkertijd nodigt hun intrinsieke rust en ruimte uit om er gewoon te ‘zijn’ zonder te hoeven presteren… Er lijkt dus een behoefte te bestaan aan het bouwen aan gemeenschapszin in en rond religieus erfgoed.
HET IS NIET OMDAT ER MINDER KERKGANGERS ZIJN DAT DE VRAAG NAAR ZINGEVING AFGENOMEN ZOU ZIJN.
4 cfr. https://www.ted.com/talks/simon_sinek_how_ great_leaders_inspire_action?language=nl
| 33
de Kunstkerk van Bossuit KOEN RAEYMAEKERS
De kerk in het midden houden, onder de kerktoren blijven zitten, voor het zingen de kerk uitgaan, de kogel door de kerk laten gaan, zo arm als een kerkrat, …
I
n ons taalgebruik zindert nog steeds de cruciale rol na die kerkgebouwen eeuwenlang in onze sociaal en ruimtelijk weefsel speelden. De kerktoren was lang de kompasnaald waar het leven in onze dorpen en steden zich naar richtte. In een paar decennia zorgde de laïcisering van onze christelijk georiënteerde samenleving voor een leegloop van de kerken. Het laatste uur voor ‘het huis van de Heer’ als middelpunt van onze ruimte lijkt geslagen. Wat moet er nu gebeuren met al die lege schelpen die in ons lekenlandschap achterblijven? Voor kerkelijk erfgoed – met zijn erg bepalend karakter en typisch ‘moeilijke’ architectonische eigenschappen – ligt herbestemming niet altijd voor de hand. In Bossuit, een Scheldegehucht van de West-Vlaamse gemeente Avelgem, is men er wél in geslaagd van de verlaten Sint-Amelbergakerk opnieuw een zenuwcentrum voor het dorpsleven te maken. In Bossuit stond reeds in de tiende eeuw een kerk. Het dorp is er rondgegroeid. In de 19de eeuw werd het vervallen romaanse kerkje vervangen door een neogotisch gebedshuis. Kortrijks stadsarchitect Pierre Nicolas Croquison tekende de plannen. In 1866 werd de kerk in aanwezigheid van arrondissementscommissaris Hendrik Conscience ingewijd. Na de Eerste Wereldoorlog bleef van het gebouw enkel een puinhoop over. De kerk werd, zoals zovele in Zuid-West-Vlaanderen, minutieus heropgebouwd. Een vergeefs manoeuver, zo bleek een halve eeuw later. In 2007 sluit de leeggelopen en vervallen kerk om veiligheidsredenen de deuren. In zijn zoektocht naar een oplossing voor deze sacrale ‘kankerplek’ trekt het Avelgemse gemeentebestuur zijn onderzoek breed open en laat het een ‘Dorpsplan Bossuit’ opstellen: een totaalplan voor
de inrichting van de publieke ruimte in het dorp. Het voorstel om de kerk af te breken stuit daarbij op verzet: het gebouw moet als baken in het hart van het dorp bewaard blijven. In 2009 installeert het gemeentestuur een commissie die een nieuwe invulling moet geven aan de site. In de commissie zetelen vertegenwoordigers van de gemeente, de Vlaamse Landmaatschappij, het Agentschap voor Onroerend Erfgoed, de Vlaamse Bouwmeester, de intercommunale Leiedal, de provincie West-Vlaanderen en enkele externe deskundigen. Uiteindelijk komt men tot het besluit dat een artistieke transformatie de beste piste is om de kerk terug een zinvolle betekenis te geven in het dorpsleven. Uit de uitgeschreven wedstrijd komt als winnaar de Brits-Amerikaanse kunstenares Ellen Harvey, met haar ontwerp ‘Repeat’. In haar ontwerp onmantelt Harvey het neogotische gebouw, waardoor het effectief een ‘lege schelp’ wordt, die door de dorpsbewoners opnieuw in bezit kan genomen worden voor allerlei feesten en ontmoetingen – een bijzonder geschenk voor een gemeenschap die over geen echt dorpsplein beschikt. De dakconstructie, de vloer en het volledige interieur worden weggehaald. De geschiedenis van de plek en het dorp wordt opnieuw binnengehaald door de nieuwe terrazzovloer: die traceert de lijnen van het verdwenen dakgebinte en tekent ook de schaduw van de stukgeschoten kerktoren uit 1918. Daarmee maakt wat verdwenen is opnieuw deel uit van het collectief geheugen. De totstandkoming van deze Kunstkerk ging gepaard met de nodige interacties tussen bewoners en kunstenaar. Met het uiteindelijke resultaat heeft Bossuit niet alleen een nieuwe ontmoetingsplek maar ook een nieuwe dynamica gekregen.
Van gebedshuis © Ellen Harvey
© digitaal fotoarchief GOKA
38 |
E E N E U R O P E S E C O P R O D U C T I E De realisatie werd mogelijk gemaakt met cofinanciering in het kader van het programma voor Plattelandsontwikkeling 2007-2013 (PDPO). In dit programma waren Europa, de Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse overheid, en de Vlaamse Landmaatschappij betrokken. | De totale kostprijs van het transformatieproject – gespreid over 2011, 2012 en 2013 – bedroeg 361.666 euro, waarvan 190.357 euro betoelaagd werd vanuit Europese PDPO middelen. Het saldo voor de gemeente Avelgem voor het gehele project bedroeg 171.309 euro.
© Ellen Harvey
© Reporters © Reporters
ERFGOED > RELIGIEUS ERFGOED #2
tot schelp | 39
H E T H U I S V A N D E H E E R - R E V I S I T E D Sint-Kristoffelkerk in Munsterbilzen > frituur | Sint-Barbarakapel in Gent > fietsenstalling | Ruïne van de Sint-Kwintenskerk in Bilzen > fietskluis met trekkershutten | Sint-Augustinuskapel in Aalst > restaurant | Kapel Poortakkerklooster in Gent > feestzaal | Magdalenakerk in Brugge > bezinningsoord | Begijnhofkerk in Sint-Truiden > museum voor religieuze kunst | OLV van Vrede-kerk in Kapellen, Predikherenkerk in Leuven, Caermersklooster in Gent > cultuurcentra | Sint-Niklaaskerk in Ieper > schoolmuseum | Sint-Audomaruskerk in Vinkem, Oude Kerk in Vichte > tentoonstellingsruimten | Sint-Augustinuskerk in Antwerpen > AMUZ centrum voor oude muziek | Clarissenklooster in Hasselt > rust- en verzorgingstehuis | Dorpskerk in Rugge > school | Dominicanerkerk in Maastricht > boekhandel | Kerk Patershof in Mechelen > luxehotel | Wolweverskapel in Gent > kledingwinkel…
Kopen we samen ‘DEN OUDAAN’ VORMT EEN BOEGBEELD BINNEN HET NAOORLOGS MODERNISME.
40 |
Foto Eric De Mildt
ERFGOED > VLAAMS BOUWMEESTER
den Oudaan Een denk- en rekenoefening buiten de lijntjes T I M D E V O S , TA R A O P D E B E E C K , H A N N E VA N G I L S , E L L E N V E R B I E S T E N A N N E - S O F I E V E R H E Y E N [ C O L L E C T I E F ‘ W E K O P E N S A M E N D E N O U D A A N ’ ]
Wat begon met een groepje Antwerpenaren die de wilde droom koesterden samen een modernistisch monument in de binnenstad aan te kopen, groeide uit tot een onderzoeksproject dat zich verdiept in publieke en open vormen van ontwikkelen. Het collectief kreeg via het Bouwmeester Label 0071 ondersteuning om een stevig dossier uit te werken. Dat kon echter niet verhinderen dat de groep op de valreep – er kon geboden worden tot 6 september j.l., voor een bedrag vanaf 10,5 miljoen euro – besliste geen bod uit te brengen op het gebouw in kwestie2. Een van de belangrijkste redenen voor deze beslissing was het feit dat de verkoopsvoorwaarden ‘en route’ bleven wijzigen, waardoor het voor het collectief zo goed als onmogelijk werd een competitief bod uit te brengen. Dat doet echter niets af aan de relevantie van het parcours dat dit grensverleggend initiatief ondertussen al afgelegd heeft. Een verslag… (KR)
O
p 19 juni 2015 werd de politietoren te Antwerpen, beter bekend als ‘den Oudaan’, sinds 2002 geklasseerd als beschermd monument, officieel te koop gezet door Autonoom Gemeentebedrijf Vespa. Dit onder de procedure van een bieding onder gesloten omslag, per hoogste opbod. Vanuit een impulsieve reactie op deze procedure lanceerden we diezelfde avond de Facebookpagina ‘We kopen samen den Oudaan’ met volgende oproep: “De mooiste toren van Antwerpen, wie doet mee? 10.500.000€ voor 13.247m², dat is maar 800€/m² ofte 120.000€ voor een appartement van 150m²! Nu nog 88 man vinden om mee te doen...’. Al snel vond de oproep weerklank en besloten we een echt plan te gaan uitwerken en te onderzoeken in hoeverre het ook echt haalbaar zou zijn om tot een bod te komen.12 We gingen aan de slag met een kerngroep van een tiental personen met diverse professionele achtergonden en stortten ons in een boeiend leerproces, waarin we zowel nood hadden aan het formuleren van een duidelijke visie als aan het uitzetten van een brede en wervende communicatie. We verdiepten ons in de mogelijkheden van alternatieve vormen van vastgoedontwikkeling en coöperatieve aankoop en beheer. Daarbij grepen we de 1 Met het Bouwmeester Label wil de Vlaams Bouwmeester vernieuwende en beleidsrelevante ideeën oppikken vanuit de onderzoeks- en ontwerppraktijk, en zo ongevraagd onderzoek ondersteunen in zijn prille beginfase. De laureaten krijgen een bescheiden budget om hun project verder uit te werken tot een dossier dat ingang kan vinden bij beleidsmakers en administraties. 2 Het gebouw ging uiteindelijk onder de hamer voor 25,5 miljoen euro. De koper is vastgoedinvesteerder Tanguy Westerlund.
verkoop van ‘den Oudaan’ aan als de aanleiding tot het opstarten van een debat rond herbestemming van erfgoed en alternatief ontwikkelen van vastgoed in de stad, dat we ook na de sluiting van de bieding willen verderzetten.
‘Den Oudaan’, een toren voor de stad ‘Den Oudaan’ werd in de jaren ‘50 ontworpen door Renaat Braem als een van de eerste binnenstedelijke herwaarderingsprojecten voor de stad Antwerpen, in het kader van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Naast de kathedraal en de Boerentoren, de torens van ‘het geloof’ en ‘het geld’, moest deze toren er een ‘voor het volk’ worden. In het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp maakte de toren deel uit van een groter administratief complex voor de Antwerpse stadsdiensten. Braem beoogde in zijn opzet een civic core te creëren in de oude stadskern en de stadsdiensten weer leesbaar, open en toegankelijk te maken voor de burger. Door een moeizaam proces tussen de stad en de architecten, werd er slechts één toren gerealiseerd, waar de politie haar intrede deed in 1966. In plaats van het geplande stedelijk plein, dat een nieuwe schakel moest worden in het netwerk van stedelijke pleinen naast de Groenplaats en het Theaterplein, kwam er een parking voor politiecombi’s met een hek eromheen en het winkelcentrum ‘de bijenkorf’ erlangs. Passanten springt vooral
| 41
Water
Wanneer men het heeft over havenerfgoed, spreekt men vooral over schepen, dokken, kaaien en hijskranen. De goederen die er gelost en geladen worden komen minder ter sprake. Toch vormen goederen, hun overslag en opslag, hun verwerking en vervoer, de raison d’être van elke haven: havens illustreren als geen ander het ontstaan en de ontwikkeling van een globale wereld.
De Antwerpse haven is daarvan een typevoorbeeld. Nadat de Scheldetol in 1863 was afgekocht van Nederland, slaagde ze erin alle andere Europese havens in geen tijd de loef af te steken. Op korte tijd groeide Antwerpen uit tot eerste invoerhaven voor hout, ivoor, graan, rubber, petroleum, cacao, tabak ... Wat er werd uitgevoerd was van minder belang. Vandaag wordt, in het kader van de voorbereidingswerken voor de geplande Oosterweelverbinding, alles in gereedheid gebracht om een monumentale getuige van de Antwerpse importgeschiedenis te laten verdwijnen. Voor het zover is, nog even een reconstructie.
44 |
Foto Paulien Verlackt
ERFGOED > INDUSTRIEEL ERFGOED
Een paar kanttekeningen bij het ‘opgeven’ van unieke graansilo’s in de Antwerpse haven A D R I A A N L I N T E R S [ V O O R Z I T T E R V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R I N D U S T R I Ë L E A R C H E O L O G I E V Z W ( V V I A ) A L G E M E E N S E C R E TA R I S E U R O P E A N F E D E R AT I O N O F A S S O C I AT I O N S O F I N D U S T R I A L A N D T E C H N I C A L H E R I TA G E ( E - FA I T H ) ]
Nieuwe stromen Vanaf het einde van de 19de eeuw profileerde de Antwerpse haven zich op een drietal domeinen. De invoer van petroleum ging hand in hand met de ‘export’ van migranten. De oceaanstomers van de Red Star Line, die olie aanvoerden uit Amerika, namen op de terugreis emigranten mee: tussen 1880 en 1899 waren dat er jaarlijks gemiddeld zo’n 30.000. Rond de eeuwwisseling was Antwerpen – samen met Hamburg – de belangrijkste emigratiehaven van Europa geworden. Daarnaast werd er behalve petroleum ook steeds meer graan geïmporteerd. Alhoewel de graanlandbouw in Europa in de 19de eeuw nog in de lift zat en de markt zeker niet verzadigd was, veranderde dat na 1870 grondig. In België, en vooral in de Vlaamse provincies, verminderde het graanareaal met 7610 hectare. De graanprijs kelderde, en daarmee ook het inkomen van de graanboeren. In 1869 was in de Verenigde Staten de Pacific Railway tussen Boston en San Francisco geopend, waardoor graan snel en goedkoop van de westelijke staten naar de oostkust kon worden gebracht, en van daaruit met stoomschepen naar Europa. De harde Amerikaanse granen, die meer gluten bevatten en dus een betere bakkwaliteit hadden, waren niet duurder dan de Europese. In minder dan tien jaar stortte de Europese graanmarkt in mekaar. Veel Europese graanboeren die niet op een andere teelt overschakelden, zagen maar één oplossing voor hun probleem: emigreren naar Amerika... In 1875 startte ook de import van graan vanuit Argentinië, aanvankelijk nog bescheiden, maar tussen de twee wereldoorlogen was België al de derde grootste afnemer van Argentijns graan.
Geef ons heden ons taksvrij graan Een van de redenen waarom Antwerpen de petroleum- en graanimport naar zich toe kon trekken, was het feit dat op deze producten geen invoerrechten moesten worden betaald. Dit kaderde in de vrijhandelspolitiek die – nadat Engeland in 1846 de ‘Corn Laws’ had afgeschaft – zich langzamerhand over Europa verspreidde. Die vrijhandelspolitiek kwam echter onder druk te staan toen de Europese markt overspoeld werd door Amerikaans graan en de prijzen begonnen te dalen. Landen als Frankrijk en Duitsland, waar de boeren nog een groot aandeel hadden in het BNP en de graanteelt een belangrijke rol speelde in de landbouwproductie, begonnen opnieuw invoerbarrières op te werpen. Geïndustrialiseerde landen
als Engeland en België deden daar evenwel niet aan mee, omdat zowel ondernemers als arbeidersorganisaties zich er tegen hogere graanprijzen verzetten – de enen om de druk op de lonen niet te verhogen, de anderen om te voorkomen dat voeding zwaarder zou gaan wegen op het huishoudbudget van arbeidersgezinnen1. De haven van Antwerpen kon in deze periode ontegensprekelijk profiteren van de niet-belaste import van graan uit Amerika. Ze speelde niet alleen een cruciale rol in de Belgische voedselvoorziening, maar fungeerde ook als doorvoerhaven voor de ons omringende landen. In 1900 bestond ongeveer de helft van de aanvoer via de Antwerpse haven uit granen. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd al 3.225.727 ton in Antwerpen verhandeld. In de jaren 1930 was dat tussen 3,5 en 4,5 miljoen ton per jaar. Daarmee was Antwerpen de voornaamste graanhaven van Europa, ondanks de concurrentie van Rotterdam en Londen. Aan het begin van de 20ste eeuw, de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, consumeerde elke Belg 225 kilogram graan per jaar. Ons land stond daarmee wereldwijd op de tweede plaats, na Canada. België had jaarlijks ongeveer 1.650.000 ton graan nodig, terwijl er bijvoorbeeld in 1912 slechts 400.000 ton broodgraan werd geproduceerd. De Belg was voor zijn dagelijks brood dus in grote mate afhankelijk van import – iets wat zich in de oorlogsjaren terdege 1860 108.565.885 kg liet voelen. Het bezette gebied kon maar over1870 163.166.053 kg leven dank zij de humanitaire graaninvoer via 1875 299.211.465 kg de (in hoofdzaak vanuit Amerika ondersteunde) 1876 453.808.651 kg ‘Commission for Relief in Belgium’. 1896
1.282.467.000 kg
Graanimport in België
De ‘Société Anonyme des Magasins à Grains d’Anvers’ Deze massale invoer van graan schiep een volledig nieuwe situatie in alle Europese havens, waar plots bulkladingen gelost, opgeslagen en op binnenschepen of spoorwegwagons overgeslagen moesten worden. Vooral de tijdelijke opslag zorgde voor problemen. In 1886 had de stad Antwerpen besloten om het Hanzehuis (op de locatie van het huidige MAS) om te vormen tot een experimenteel stedelijk graanmagazijn. Het werd verbouwd en voorzien van de modernste apparatuur (zoals transportbanden en bakjeselevatoren), en op de binnenplaats werden 60 cilindervormige ijzeren silo’s ge1 Zie o.m. Johan F.M. SWINNEN: Agricultural Protection Growth in Europe, 1870-1969 (Leuven, University of Leuven, 2009 - World Bank’s Development Research Group, Agricultural Distortions Working Paper 80)
| 45
Kolenspoor H E T
Sinds Limburg zijn mijnverleden heeft omarmd en elke gemeente zijn strategische mijnsites als potentieel knooppunt heeft ontwikkeld, komen onvermoede mogelijkheden van het weggedeemsterde Kolenspoor in het vizier. De oude spoorinfrastructuur rijgt inmiddels strategische plekken en innovatiepolen aan elkaar, maakt unieke landschappen en indrukwekkend erfgoed toegankelijk en wordt steeds meer het symbool van een ontluikende collectieve identiteit rond een koolstofarme samenleving.
48 |
Eerste mijnterrein van Winterslag, Rijksarchief Hasselt, 1910, uit: VAN DOORSLAER, B. “Bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden�, 2002.
ERFGOED > RUIMTE VLAANDEREN
Nieuwe pistes voor een oude infrastructuur L I E S L VA N A U T G A E R D E N 1 [ P R O G R A M M A D I R E C T E U R G E B I E D S O N T W I K K E L I N G , D E P A R T E M E N T R U I M T E V L A A N D E R E N ]
E
en mijlpaal was de intense samenwerking die eind 2014 werd opgestart als pilootproject voor de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV).2 Het Kolenspoor werd als proefgebied geselecteerd om actuele ruimtelijke vraagstukken in kaart te brengen. Algauw bleek het een ideaal instrument om coalities te smeden tussen de meest diverse actoren en werd een toekomstproject van innovatie en gedeelde winsten naar voren geschoven. De BRV-werkgroep formuleerde een ‘vernieuwd’ Limburgs energielandschap als verbindend project rond collectieve beleving, beweging en productie. Het Kolenspoor fungeerde daarin niet alleen als connector, maar evenzeer als collector om nieuwe netwerken voor energie-, water- of materialenstromen, ecologie of duurzame vormen van mobiliteit te integreren.
Centraal Limburg – een versnelling hoger Tot ver in de 20ste eeuw vormde het Kolenspoor de ruggengraat van de economische en stedelijke ontwikkeling tussen Beringen en Maasmechelen. De 70 kilometer lange spoorlijn ontsloot zeven steenkoolmijnen, waardoor de regio uitgroeide tot een van de voornaamste energieleveranciers van België en de Euregio Maas-Rijn. Na de sluiting van de mijnen in de jaren 1980 geraakten grote delen van het Kolenspoor in onbruik. Wat honderd jaar geleden een nieuw tijdperk aankondigde, werd een relict van een moeilijk verleden, maar tegelijk ook een troef voor een nieuw toekomstverhaal. De mijnsites werden opengesteld voor het grote publiek en kregen mondjesmaat een nieuwe invulling. Samen met het indrukwekkende industriële erfgoed werd het collectieve geheugen in kaart gebracht. Twee Kolenspoorfestivals markeerden in 1998 en 2006 de collectieve ervaring en bestendigden het spoor als solide verbindend element. Na de sluiting van Ford-Genk in 2014 kwam het verhaal rond het 1 Met dank aan de werkgroep Kolenspoor, de betrokken ontwerpers en onderzoekers, het team van T.OP Limburg, Z33 en de redactie van de VRP voor de gezamenlijke uitwerking van het Kolenspoorverhaal. 2 Op 20 november 2014 nam minister Schauvliege het initiatief tot een Startconferentie Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Aan de werkgroep van het proefgebied Kolenspoor namen onder voorzitterschap van de Stad Genk de zeven mijngemeenten deel, de Limburgse Reconversiemaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland, de Lijn, NMBS, UHasselt, Toerisme Limburg, Provincie Limburg, Agentschap Natuur en Bos, Vlaamse Landmaatschappij, Stebo, VZW Kolenspoor, UAntwerpen, KULeuven Steunpunt Ruimte, BUUR & Ruimte Vlaanderen.
Kolenspoor in een stroomversnelling. Omwille van de economische achterstand wordt het spoor nu ingezet om de transitie naar een nieuwe, meer duurzame en koolstofarme economie aan te moedigen. Vandaag staat een strategisch project in de steigers dat hiervoor hefbomen moet aanreiken.
Vertrouwd landschap, nieuwe ontginningen Het Kolenspoor kan opnieuw, net zoals weleer, een katalysator worden voor maatschappelijke transitie en heropleving. De tijd is er rijp voor, en ook de ruimtelijke condities lijken goed. In plaats van steenkool biedt het Limburgse landschap vandaag een rijk palet aan ‘nieuwe’ grondstoffen. Kansen voor het ontginnen van water, energie, biomassa of afval liggen er overal voor het grijpen. Als gevolg van de landschappelijke transformaties die de mijnontginning op gang bracht, doet zich rond de oude mijninfrastructuur een bijzondere concentratie voor. Vooral in de mijnverzakkingsgebieden zijn uitzonderlijke kansen voor waterontginning te vinden. De omgeving van de mijnterrils wordt hergebruikt voor afvalverwerking en natuurontwikkeling, wat biomassa of waterstof kan opleveren. Om hout te voorzien voor het stutten van de mijngangen werden in de regio vele bossen aangeplant. Vanaf de rand van het Kempens plateau, waar ook de mijninfrastructuur werd uitgerold, is in de ondergrond een niet onaanzienlijk potentieel voor diepe geothermie aanwezig. Ook de sociale diversiteit van vandaag is gelinkt aan het mijnverleden. De regio beschikt over voldoende menselijk kapitaal en kent bovendien een brede waaier aan ambitieuze projecten om dat nieuwe potentieel te ontginnen. Incubatoren zoals EnergyVille (onder meer voor smartgrids en geavanceerde warmtenetten), GreenVille (cleantech) of Flanders Bike Valley (fietsindustrie) leggen belangrijke kiemen voor een grondstoffenefficiënte samenleving. Daarnaast zijn er ook broedplaatsen te vinden voor de creatieve industrie, laboratoria rond biodiversiteit en innovaties vanuit biomassahubs, landfill mining of waterstofproductie, die als acupunctuur aan de heropleving van de regio bijdragen. Ze
NA DE SLUITING VAN FORD-GENK KWAM HET VERHAAL ROND HET KOLENSPOOR IN EEN STROOM VERSNELLING.
| 49
Jane’s kinderen We zijn allemaal
Foto Sandra Henningsson © GehlArchitects
# JAN
GEHL - STEDEN VOOR MENSEN
Jan Gehl, advocaat van een stedenbouw op mensenmaat KOEN RAEYMAEKERS [ HOOFDREDACTEUR RUIMTE ]
Who’s that boy?1 In de zomer van 1965 was de bevolking van het Italiaanse stadje Ascoli er niet gerust in: op de Piazza del Popolo werd al wekenlang een vreemde jongeman gesignaleerd, die alles wat hij voor ogen kreeg in een blocnote optekende. De beroering nam zo’n proporties aan, dat de plaatselijke krant zich genoodzaakt zag de onrustwekkende verschijning te duiden: de jonge ‘beatnik’ op het plein was een jonge Deense architect die dankzij een studiebeurs samen met zijn echtgenote – een net afgestudeerde psychologe – de gedragingen van de stadsbewoners en het komen-en-gaan in Ascoli kwam bestuderen. En daarmee was de eerste stap gezet op een parcours dat Jan Gehl tot een van de invloedrijkste stedenbouwkundige denkers in onze tijd zou maken.
Leven tussen gebouwen Onder invloed van zijn echtgenote Ingrid, die het belang van menselijke gedragspatronen in een stedelijke context onder zijn aandacht bracht, evolueerde Gehl van een doordeweekse architect, die in zijn werk de modernistische bijbel volgde en zich vooral om stijl en esthetica bekommerde, naar een rusteloze researcher die in zijn onderzoek van de moderne stad hoe langer hoe meer de mens met zijn zintuiglijkheid en gedragingen centraal ging stellen. Dat betekende niets minder dan een radicale breuk in het stedenbouwkundige denken van de 20ste ‘WE WETEN BETER HOE DE eeuw – een breuk die IDEALE LEEFOMGEVING culmineerde in Gehls VAN EEN SIBERISCHE eerste publicatie ‘Life TIJGER ERUITZIET, DAN between buildings’ DIE VAN DE MENS.’ (1971). De stedenbouw werd tot dan toe gedomineerd door het laat-modernistische gedachtegoed, dat het bouwen van steden puur planmatig en vanuit vogelperspectief concipieerde – met vooral aandacht voor gebouwen, separate functies en infrastructuren, en weinig bekommernis om het leven van de individuele stadsbewoner die tussen die bebouwing verloren liep. Dat ontlokte Gehl zijn gevleugelde uitspraak dat ‘we beter weten hoe de ideale leefomgeving van een Siberische tijger eruitziet, dan die van de mens.’
De vervormde schaal Via zijn research kwam Gehl ondertussen tot de constatering dat de 20ste-eeuwse ruimtelijk planners en architecten hoe langer hoe meer hun ontwerpen op het autoverkeer waren gaan afstemmen, en daardoor geleidelijk hun voeling met de menselijke schaal, verhoudingen en behoeften waren kwijtgeraakt. Voorlopig bleef Gehl nog een roepende in de modernistische woestijn. Het feit dat zijn ‘Life between buildings’ pas in 1987 uit het Deens in het Engels vertaald werd, is daar zeker niet vreemd aan. Maar gaandeweg vond zijn discours en het werk dat hij als docent en researcher aan de Deense architectuurschool verzette, met Kopenhagen als zijn ‘open laboratorium’, toch internationale weerklank.
Van research naar praktijk Na 40 jaar researchwerk besloot Gehl de opgedane knowhow over de relatie ‘mens - stad’ in de praktijk om te zetten door de oprichting van het bureau Gehl Architects – dat onlangs werd herdoopt tot het veelzeggende Gehl People. Vanaf dan zou zijn stedenbouwkundige visie, die de modernistische beginselen sterk relativeert en de fysieke en sociale eigenheid van onze mensensoort opnieuw centraal stelt als basis van stadsontwikkeling, over de hele wereld uitgedragen worden. Na ‘Life between buildings’ volgde nog een reeks publicaties, die alle focussen op de plaats van de mens in de moderne stad, op de kwaliteiten van het stadsleven
| 55
© Reporters
VAN EEN AGRARISCHE GEMEENTE TRANSFORMEERDE GOOIK TOT EEN WOONGEMEENTE IN DE INVLOEDSSFEER VAN DE HOOFDSTAD.
62 |
Terug naar
# HERDORPING
Op uitnodiging van het gemeentebestuur van Gooik en de Plattelandsacademie van de Landelijke Gilden werkten 52 studenten uit de master stedenbouw en ruimtelijke planning van de KU Leuven gedurende een intensieve werkweek (november 2015) aan een visie op het ‘herdorpen’ van Gooik in Vlaams-Brabant. Deze ambitie is een duidelijke beleidsprioriteit voor het gemeentebestuur, zoals ook blijkt uit het masterplan dat Maat Ontwerpers uitwerkte voor de hoofdkern Gooik2.
Gooik 2.0: knooppunten, netwerken en parels H A N S L E I N F E L D E R , K A R E L W U Y TA C K , T I N E VA N H E R C K , G R I E T H A N E G R E E F S , P A S C A L D E D E C K E R E N D E S T U D E N T E N 1 [ K U L E U V E N , FA C U LT E I T A R C H I T E C T U U R , M A S T E R S T E D E N B O U W E N R U I M T E L I J K E P L A N N I N G ]
Parel in de rand van een wereldstad Gooik kroont zichzelf tot de ‘Parel van het Pajottenland’. Deze gemeente, met iets meer dan 9.000 inwoners, ligt centraal in de heuvelachtige leemstreek ten zuidwesten van Brussel (op een boogscheut van het studiegebied waar Laura Rijsbosch zich in haar eindwerk ‘Productief Landschap als bron voor ruimtelijke ontwerpstrategieën in peri-urbane gebieden’ over boog, zie elders in dit nummer, nvdr). Van een agrarische gemeente transformeerde ze de voorbije decennia tot een woongemeente in de invloedssfeer van de hoofdstad: een visueel aantrekkelijke en redelijk bereikbare woonplaats voor gezinnen die de Brusselse hectiek willen ontvluchten. Gooik ligt dus in de rand van het enige knooppunt in België dat volwaardig deel uitmaakt van het mondiale netwerk van metropolen. De dagelijkse functionele relaties situeren zich er dan ook niet langer op het niveau van de gemeente, tussen de dorpen en het omgevende landschap, maar op het bovenlokale schaalniveau van de stadsregio Brussel. Dit komt ook fysiek-ruimtelijk tot uitdrukking: veel winkels zijn vanuit de dorpskernen van Gooik verhuisd naar de doorgaande 1 De studenten uit de master stedenbouw en ruimtelijke planning van de faculteit architectuur-campus Gent van KU Leuven die deelnamen aan de werkweek, zijn: Maaike Cauwels, Kevin Claeys, Lien Claeys, Nele Coen, Mathijs Cool, Jolien Coppejans, Filine Declerck, Marlies Declerck, Floris De Clercq, Jeroen De Heel, Stijn De Kegel, Jens De Ketelaere, Niels De Maesschalck, Melchior De Witte, Dorien Dilles, Jaap Duenk, Karim El Ouali, Annelie Gaudissabois, Lore Goethals, Saar Huyghebaert, Charlotte Jacobs, Yaëlle Jacobs, Silke Lemant, Kristien Luypaert, Kelly Maene, Nathan Mertens, Helena Mullie, Sandu Niessen, Johan Oosterlynck, Axel Rijpers, Jorg Roets, Kai Saillart, Annelien Uvin, Simon Vanaken, Silke Van Bruyssel, Brenda Vandenberghe, Ben Vandenput, Jacob Vandevoorde, Michiel Van Gucht, Emily Vanhaverbeke, Ellen Van Mulders, Simon Vanreusel, Valérie Vanwalleghem, Aurélie Vercruysse, Thomas Verheye, Wouter Verleure, Caro Vermeiren, Dimitri Voordeckers, Steven Vranckaert, Yiqiao Wang, Cleo Willaert en Babette Wyckaert
steenweg van Asse naar Edingen. Om de Gooikse parel in de toekomst nog sterker te doen glanzen, wil het gemeentebestuur zich terecht bezinnen over de rol en positie van Leerbeek, Oetingen, Kester, Strijland en Gooik, de vijf dorpen in de gemeente. Elementen uit de voorstellen die de studenten gedurende de werkweek voor zes uiteenlopende concrete uitdagingen formuleerden, worden in dit artikel samengebracht in een mogelijke toekomstvisie over knooppunten, netwerken en parels in Gooik op het niveau van een landelijke gemeente. Belangrijk is dat de verlinte verbindingswegen tussen de kernen daarbij niet langer het primaire netwerk vormen tussen de vijf dorpen. Om de dorpen opnieuw ten volle als knooppunten tot hun recht te laten komen, worden ze ingepast in een nieuw te ontwikkelen netwerk op lokaal niveau dat optimaal is geïntegreerd in het unieke landschap van Gooik. Aan de huidige, louter visuele relatie tussen dorpen en landschap wordt op die manier opnieuw een sociaaleconomische dimensie toegevoegd.
Vijf knooppunten met een eigen identiteit De winkels terughalen naar de dorpen lijkt een utopie, wars van enige economische logica. Beter is het om in te zetten op het behoud en de versterking van de identiteitsbepalende, vooral publieke, voorzieningen en van de publieke ruimte op strategische plekken in de dorpen. Op die manier verdwijnen de dorpen niet langer in de monotone, aaneengesloten linten langsheen de verbindingswegen, maar wordt hun identiteit als knooppunt opnieuw functioneel én visueel geënsceneerd. Waar het masterplan van Maat Ontwerpers in de eerste plaats fo-
de dorpen 2 Maat Ontwerpers i.s.m. Sofie Vandelannoote (2013). Masterplan Gooik. Laureaat Open Oproep.
| 63
Ontwerp van een
productief 2015 was een vruchtbaar en kwalitatief hoogstaand jaar, wat de VRPAfstudeerprijzen betreft. Er kwamen twee ex aequo winnaars uit de bus, met daarbovenop twee eervolle vermeldingen. Een van de winnaars was Laura Rijsbosch (VUB), die gelauwerd werd voor haar eindwerk ‘Productief Landschap als bron voor ruimtelijke ontwerpstrategieën in peri-urbane gebieden’. Rijsbosch vertrekt vanuit de vaststelling dat de open ruimte in peri-urbane gebieden onder druk staat. Niet alleen door de toenemende bebouwing, maar ook door de interne claim van verschillende actoren die er hun plaats zoeken. Dat leidt tot de vraag: kan de creatie van een productief landschap een toekomstperspectief bieden voor een duurzame ontwikkeling van deze gebieden? De jury loofde vooral de degelijkheid waarmee Rijsbosch de tendensen in het bestudeerde gebied analyseerde en de diversiteit van de strategieën die ze aanreikt om rond dit maatschappelijk relevante thema aan het werk te gaan. U vindt hier een samenvatting van het gelauwerde werk. (KR)
68 |
# VRP-AFSTUDEERPRIJS
landschap Op zoek naar ontwerpstrategieën voor de open ruimte in peri-urbane gebieden
L A U R A R I J S B O S C H [ I R . A R C H I T E C T- S T E D E N B O U W K U N D I G E – AT E L I E R M A + P ]
V
laanderen wordt gekenmerkt door een netwerk van kleine en grote steden met daarrond versnipperde bebouwing. De verstedelijking van de regio is op veel plaatsen voelbaar en ontvouwt zich op een gefragmenteerde wijze, waardoor de grens tussen stad en platteland vervaagt. Het contactoppervlak tussen beiden is aanzienlijk vergroot. Deze overgangsruimte noemen we het peri-urbaan gebied: het vertoont zowel kenmerken van het platteland als van de stad. De rijkdom aan functies biedt er veel mogelijkheden, maar leidt ook tot conflicten. De open ruimte wordt er niet alleen steeds meer ingenomen door bebouwing, maar ook geclaimd voor recreatie, toerisme en vertuining. Hierdoor komen de oorspronkelijke functies van die open ruimte, zoals landbouw voor voedselproductie, natuur en bos als biodiversiteitsbron en het opvangen, infiltreren en zuiveren van water, onder druk te staan. Door deze groeiende conflictsituatie is er behoefte aan een toegespitste aanpak voor de ruimtelijke ontwikkeling van deze gebieden.
Productief landschap als ruimtelijke drager In dit artikel zoomen we in op de potenties van de open ruimte in peri-urbane gebieden. Aan de hand van ontwerpend onderzoek van een casestudy wordt nagegaan wat de dynamiek van de open ruimte kan betekenen voor de structurering en ontwikkeling van deze gebieden. Het onderzoek sluit aan bij het nieuwe concept van een ‘productief landschap’, dat de open ruimte kan vormgeven. Dit past in de tendens van de transformatie van de open ruimte van een productielandschap – waar de focus ligt op voedselproductie – naar een consumptielandschap met focus op recreatie. In een productief landschap worden beide verenigd en aangevuld met productie van onder meer recreatie, biodiversiteit, waterbeheersing en natuurontwikkeling. Een productief landschap kan gedefinieerd worden als ‘open ruimten – groot of klein, stedelijk of landelijk – die zo beheerd worden dat ze ecologisch en economisch productief zijn en een maatschappelijke meer-
waarde opleveren’ (Viljoen1). Het idee is dat een geïntegreerde aanpak leidt tot een beter gebruik van de open ruimte. Er wordt gestreefd naar ruimtelijke coproductie. Vanuit deze invalshoek krijgt landschap een sturende rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Landschap wordt, in navolging van de Europese landschapsconventie van 2000, gedefinieerd als ‘een gebied, zoals dat door mensen wordt waargenomen, waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en/of menselijke factoren en de interactie daartussen’. Het is geen statisch gegeven, maar onderhevig aan veranderingen doorheen de tijd. Bovendien is landschap holistisch en interdisciplinair: het geeft immers het totaalkarakter van een gebied weer. Landschap heeft de kracht om bij het ruimtelijk ontwerp samenhang en synthese te creëren en kan een sturende rol spelen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het versnipperd Vlaanderen. Op deze manier draagt het bij aan een sectoroverschrijdende visie op de ruimte en biedt het een kader voor het omgaan met de botsende ruimteclaims in peri-urbane gebieden.
Landbouw als belangrijke actor Wie nadenkt over de open ruimte, kan niet voorbijgaan aan de rol van agrarische activiteiten hierin. Momenteel is bijna 50 procent van de oppervlakte van Vlaanderen bestemd als landbouwgrond. Een kwart van de landbouwbedrijven bevindt zich in peri-urbaan gebied. Landbouw is en blijft dus een belangrijke actor in deze gebieden. Door de hoge grondprijzen en de sterke versnippering van de open ruimte is grootschalige, grondgebonden landbouw niet meer vanzelfsprekend. De impact ervan op het milieu en op de andere ruimtegebruikers is bovendien groot. Het komt er dus op aan de kwaliteiten van peri-urbane gebieden, in het bijzonder de nabijheid van de stad, te gebruiken om te komen tot nieuwe vormen van landbouwmanagement en diversificatie van de landbouwactiviteiten. De landbouw kan haar activiteiten verbreden 1 Viljoen, A. (2005) ‘CPULs Continuous productive urban landscapes – designing urban agriculture for sustainable cities’, Architectural Press, Oxford.
| 69
Günth
H KEN UW KLASSIEKERS Ebenezer Howard Bernardo Secchi
Horst Richard Muth
Charles Waldheim
Hoe is het tegenwoordig gesteld met de historische bagage van de gemiddelde ruimtelijk planner of architect? Bestaat er zoiets als een ‘pantheon van de stedenbouw’?
© Daniel Katz
Speciaal voor dit erfgoednummer selecteerden we een architect/ontwerper/ denker die bijzonder veel aandacht besteedde aan de historische dimensie van architectuur en stedenbouw. De wieg van Klassieker nummer 7 staat dan ook – begrijpelijkerwijs – in Italië.
Christopher Wren Aldo Rossi “Je zou kunnen zeggen dat de stad zelf het collectieve geheugen van haar bewoners vormt, en dat ze net zoals het geheugen geassocieerd wordt met objecten en plekken. De stad is de locus van het collectieve geheugen.” [ 1931 - 1997 ]
Aldo Rossi
Tekenaar, architect, theoreticus, industrieel ontwerper – Aldo Rossi groeide in het naoorlogse Italië uit tot een Da Vinci-achtige, maar ook controversiële autoriteit die het stedenbouwkundig en architectuurdebat van de late 20ste eeuw in belangrijke mate domineerde. Na deze postmodernistische duiveldoet-al zou onze blik op de stedelijke architectuur nooit meer dezelfde zijn. Van kerkhof tot koffiezet
74 |
Toen de jonge Rossi in 1959 afstudeerde aan de Polytechnische Hogeschool van Milaan, werkte hij al met andere architecten samen en schreef hij bijdragen voor verschillende architectuurtijdschriften. In 1965 werd hij docent aan het instituut waar hij afstudeerde. Een jaar later publiceerde hij L’architettura della città. Het boek, waarin Rossi zijn visie op architectuur en stedenbouw uiteenzet, bezorgde hem een wereldwijde reputatie als theoreticus. Zijn doorbraak als architect kwam er in de jaren 1960 en ’70 via een aantal grootschalige projecten, waaronder de ‘dodenstad’ San Cataldo in Modena (ontworpen in 1971, maar pas voltooid in 1984). Hij zou daarbij een uitgepuurde, uiterst herkenbare vormentaal ontwikkelen, die hem een schare enthousiaste volgelingen én critici opleverde. Na een periode als gastdocent aan de ETH Zürich, keerde Rossi in 1974 naar Italië terug om te doceren in Venetië (naast Amerikaanse opdrachten in onder meer Yale). In de jaren 1980 nam zijn carrière een hoge vlucht. In 1983 leidde hij de eerste architectuurbiënnale van Venetië. In diezelfde periode, waarin postmodernistische ontwerperscollectieven zoals het Milanese Memphis opgang maakten, begon hij zijn architecturaal universum te vertalen in allerhande
gebruiksvoorwerpen, in opdracht van de firma Alessi. Daarmee drong Rossi op wereldschaal door tot in elke keukenkast. De ultieme erkenning kwam er met de Pritzkerprijs in 1990 en overzichtstentoonstellingen verspreid over Europa. In 1997 kwam Rossi in een verkeersongeval om het leven.
Het geheugen in ere hersteld De reden waarom Aldo Rossi in deze galerij belandde is niet zijn commerciële succesverhaal, maar de impact die hij via zijn ontwerpen, grafisch werk en publicaties had op het hedendaagse architecturale en stedenbouwkundige denken. Rossi was een van de duidelijkste stemmen die revolteerden tegen het modernistische gedachtegoed, dat de stad definieerde als een verzameling van separate functies. Om die functies te ordenen, vertrokken modernistische ontwerpers van een tabula rasa, waarbij abstractie werd gemaakt van het verleden en alles op een vlak plan werd uitgetekend. Rossi doet net het tegenovergestelde door consequent te vertrekken vanuit de historiciteit van de stad. Architectuur heeft voor hem enkel een bestaansreden wanneer ze refereert aan de ontwikkelingsprocessen die zich binnen die stedelijke continuïteit voordoen.
Georg
her Vogt
KEN UW KLASSIEKERS
Jane Jacobs
ges-Eugène Haussmann
1
#7
William Alonso
Le Corbusier
5 6
Peter Calthorpe Manuel Castells Oliván
2
3 4
1 Masterplan Philipssite Leuven 2 Koffiekan voor Alessi 3 Collagetekening, La Città Analoga, van Rossi, Reichlin, Reinhart, Consolascio (Biënnale van Venetië 1976) 4 Fontivegge gebouw, Regionaal Parlement Perugia © Daniele Mattioli / Anzenberger 5 Schützenstrasse, Berlin 6 De ‘dodenstad’ San Cataldo in Modena © Laurian Ghinitoiu
Een blokkendoos vol archetypes
De stad en haar monumenten
Wat maakt de stad tot stad? In zijn analyse van de stedelijke morfologie hanteert Rossi het begrip van de typologie, waarbij het ‘(arche)type’ het universele gegeven is dat aan de basis ligt van het concrete en het individuele. Het ‘type’ is de basis van de architecturale vorm, die een vaste functie genereert. Een voorbeeld: de ontelbare vormen van christelijke kerken, die alle tot een ‘kruis’-type te herleiden zijn. Rossi zet deze ‘typologie’ in als leidraad voor analyse én voor ontwerp van de ‘analoge stad’, die de relaties tussen de verschillende types veruitwendigt. De stad van Rossi werkt als een mediërende ruimte, die de link legt tussen heden en verleden, tussen behoud en verandering, tussen individualiteit en collectiviteit, tussen regel en variatie. Door een proces van reductie en abstractie komt Rossi tot een uitgepuurde vormentaal, waarbij hij met een beperkt aantal weerkerende basisvormen (cilinder, kubus, bol, balk, kegel,…) begint te experimenteren, via schaalvergroting en -verkleining en de- en reconstructie van historische bouwtypologieën. Aanvankelijk leunen zijn spartaans ogende ontwerpen – zoals het eerder vermelde kerkhof van Modena – nog expliciet aan bij bewonderde kunstenaars zoals Georgio De Chirico of totalitaire bouwstijlen die indruk op hem maakten. Maar gaandeweg groeien zijn gebouwen in de jaren 1980 door hun materiaal- en/of kleurgebruik uit tot soms frivole bakens in het stadsbeeld – die dan ook nog eens een doorvertaling krijgen naar de huis-tuin- en keukenhebbedingetjes die in die jaren massaal door Alessi worden gefabriceerd.
En daarmee komen we bij een ander kernbegrip in de ruimtelijke visie van Rossi: het monument. In zijn sleutelwerk L’archittetura della città heeft hij het over de belangrijke gebouwen in een stad die onlosmakelijk met haar ontwikkeling verbonden zijn en het collectieve geheugen van de stedeling concretiseren. Het zijn deze ‘monumenten’ die de stad haar structuur en het stedelijk weefsel zijn betekenis geven. Een mooi, postuum voorbeeld van Rossi’s visie is te vinden op de Philipssite te Leuven. Hoewel hij overleed voor de voltooiing van de site, werd deze in de lijn van zijn visie en masterplan verder uitgewerkt. Het gerenoveerde Philips hoofdgebouw fungeert daarbij als het ‘monument’, dat de structurering van de rest van de site – bijna een ‘stad binnen de stad’ – bepaalt.
Hoed u voor namaak Van het gigantische ontwerpoeuvre dat Rossi op papier zette, werd slechts een gedeelte gerealiseerd. Maar dat was voldoende voor een ereplaats in de stedenbouwkundige en architectuurgeschiedenis. Jammer genoeg vervlakte zijn unieke aanpak bij latere adepten tot een vrijblijvende vormentaal zonder al te veel diepgang. En dat was net de grote verdienste van deze man: dat hij door de ‘geaardheid’ van zijn ontwerpwerk opnieuw het historische bewustzijn in zijn discipline tot leven bracht.
| 75
Voor de duur van een jaar bericht ruimtelijk planner Jens Aerts* vanuit zijn tijdelijke ‘thuis’ in Brooklyn (NY) voor de lezers van Ruimte over het ruimtelijke wel en wee in The Big Apple.
NEW YORK LETTERS
D o
* partner BUUR – bureau for urbanism / guest professor VUB COSMOPOLIS | Master Urban Design & Planning
Shaping the Urban Dividend Meer nog dan onze Europese hoofdstad Brussel, is New York het epicentrum van de internationale politiek. Hier kijken de diplomaten aller landen elkaar al 60 jaar in de ogen. In en rond de headquarters van de Verenigde Naties wordt de wereldagenda bepaald. Vandaag is de verstedelijking van de wereldbevolking er aan de orde.
N
iet en stoemelings, maar vanuit de expliciete ambitie om New York op te stoten in de vaart der volkeren, stelde Rockefeller Jr. gratis een unieke locatie aan de East River ter beschikking. Een parel van elegant modernisme, ontworpen door architecten als Le Corbusier, Niemeyer en Brunfaut, huisvest er nu de Verenigde Naties (VN). In het Algemeen Secretariaat van de VN en de hoofdkwartieren van gespecialiseerde diensten zoals UNDP en UNICEF werken meer dan 15.000 personeelsleden. Samen met de 193 missies van de lidstaten en de honderden internationaal opererende ngo’s, lobbygroepen en think-tanks bereiden ze er de wereldagenda voor, zoeken ze naar oplossingen voor acute crisissen of serveren ze die net af.
Verstedelijking: een globale uitdaging
76 |
Meer dan ooit tevoren staan de verstedelijking en de daaraan gekoppelde migratiestromen en klimaatverandering hoog op die wereldagenda. Sinds een paar jaar woont een meerderheid van de wereldbevolking in verstedelijkt gebied, in 2050 zal dat zelfs al 70 procent zijn. Die bevolkingsexplosie doet zich niet alleen voor in de megasteden van Latijns-Amerika en China, maar ook en vooral in middelgrote en kleine steden, vaak ongepland of in een peri-urbane setting, zonder enig lokaal bestuur, zonder duidelijk financieringsmechanisme voor de nodige levering van diensten en infrastructuur, zonder landregister en stadsplanning. Daardoor leidt verstedelijking veelal tot informal settlements of slecht geplande sprawl, met alle gevolgen vandien: gezondheidsproblemen en een gebrek aan levenskwaliteit voor bewoners die sociaal en economisch niet meetellen. Het verminderen van slums op wereldvlak werd daarom ingeschreven in de Millen-
nium Development Goals (MDGs) in 20001. Hoewel het daartoe gemandateerde agentschap UN-Habitat rond slum upgrading grote inspanningen heeft geleverd, daalt het aantal informal settlements niet in absolute cijfers. En dat heeft alles te maken met de snelheid en schaal van verstedelijking. De knowhow bestaat dus wel, maar de capaciteit op vlak van stedelijk beleid blijft achterwege, zeker in armere landen. In Afrika bijvoorbeeld, waar de verstedelijking nu pas op kruissnelheid komt, zal er nog drie keer zoveel oppervlakte voor steden moeten bijkomen: het volstaat dus niet hier en daar wat uitbreidingszones te plannen, er zal een heel systeem van verdichting, planning, lokaal bestuur en financiering nodig zijn. Ondertussen groeit ook het besef dat duurzame stadsplanning een essentieel onderdeel is van een globaal pakket aan maatregelen om niet alleen een omgeving te creëren waarin voldaan kan worden aan de basisnoden van elke wereldbewoner, maar tegelijk ook de effecten en oorzaken van klimaatverandering aan te pakken.
Een ‘New Urban Agenda’ voor Habitat III De laatste twee jaar is in de VN in New York de grote mental shift in gang gezet om het niet langer te hebben over de basisontwikkeling van hulpbehoevenden (gezondheid, voeding, hygiëne, onderwijs) versus het beschermen van een biologische, veeleer abstracte omgeving, maar de uitdagingen meer systemisch te formuleren in een totaalverband: hulp voor een op het individu gerichte basisontwikkeling moet worden gekoppeld aan de plan1 De acht Millennium Development Goals werden door de VN goedgekeurd in 2000, met als horizon 2015. In doelstelling 7 ‘Duurzaam leefmilieu’ werd het richtgetal van 100 miljoen minder slum dwellers vastgelegd. Dit richtgetal werd gehaald.
# NEW 1 2
YORK LETTERS
Prognose bevolkingsaangroei 2010-2050
© Reporters
Bron: World Economic Forum calculation based on World Urbanization Prospects (2014 revision) data
Wereldbevolking in 2050 vergeleken met 2010: n krimp n groei: minder dan dubbel n groei: dubbel of meer, maar minder dan vijfmaal n groei: vijfmaal of meer
1 De headquarters van de Verenigde Naties 2 Overzicht schaal van verstedelijking in landen (bron Rapport Global Risks Landscape 2016 World Economic Forum) 3 Verhouding van stedelijke bevolking die leeft in slums, 1990-2010 (bron A Practical Guide to Designing, Planning, and Executing Citywide Slum Upgrading Programmes, UN-Habitat)
ning van een duurzame leefomgeving om zo de klimaatverandering te beperken. Die evolutie in denken heeft twee recente ijkpunten. In september 2015 keurden alle lidstaten van de VN de 2030-Agenda goed. Die agenda bevat 17 Sustainable Development Goals (SDGs) en maar liefst 169 specifieke doeleinden, die aan de hand van indicatoren de volgende jaren systematisch zullen worden gemonitord. Inzake stedelijk beleid valt op dat voor het eerst een expliciete doelstelling is gewijd aan stadsontwikkeling: doelstelling 11 is ‘het creëren van steden en menselijke nederzettingen die inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam zijn’.2 Een tweede mijlpaal moet de New Urban Agenda (NUA) worden, die na een voorbereidingstraject van twee jaar en slopende onderhandelingen tijdens deze zomermaanden net is neergepend. De NUA wordt in oktober voorgesteld op de Habitat III conferentie in Quito, die om de 20 jaar wordt georganiseerd – de vorige had plaats in Istanbul in 1996.3 De NUA heeft een fundamentele waarde voor UN-Habitat, als richtsnoer voor een duurzame verstedelijking de komende 20 jaar, maar ook als een herbevestiging van haar mandaat. Hoewel UN-Habitat zijn hoofdzetel heeft in Nairobi, werd ervoor gekozen om de voorbereidingen van de conferentie toe te vertrouwen aan een speciaal daartoe opgericht Habitat III secretariaat in New York. Omdat de onderhandelingen over de agenda zelf uiteindelijk een zaak zijn van de lidstaten, die binnen de VN tot een vergelijk moeten komen, kan het Habitat III secretariaat vanuit zijn locatie in New York korter op de bal spelen en bovendien een brug slaan naar alle mogelijke belangengroepen, zoals ngo’s, professionele verenigingen, netwerken van lokale overheden, onderzoekscentra, think-tanks en filantropische instellingen, verzameld in de General Assembly of Partners (GAP). Het bieden 2 De definitie en manier van opvolging van de Sustainable Development Goals is uitvoerig gedocumenteerd op https://sustainabledevelopment.un.org/ 3 Habitat III staat voor de United Nations Conference on Housing and Sustainable Urban Development. De doelstelling van de conferentie en het uitvoerige voorbereidingstraject zijn goed gedocumenteerd op www.habitat3.org
3
van een platform voor de GAP tijdens de onderhandelingen, om onder meer het belang van lokale overheden te benadrukken, was een bewuste strategie van het Habitat III secretariaat. Internationale agenda’s moeten immers formeel enkel door de lidstaten worden goedgekeurd, terwijl het juist het lokale niveau is dat deze agenda in al zijn dimensies zal moeten implementeren.
Geen concrete afspraken Het is onmiskenbaar een verdienste van de NUA dat ze met nieuwe partners van ver buiten de professionele plannerswereld niet alleen een gemeenschappelijk vocabulaire rond alle aspecten van stedelijkheid heeft ontwikkeld, maar daarnaast ook het nodige instrumentarium rond planning, beleid, fiscaliteit en participatie aanreikt. Maar helaas is de NUA nog weinig concreet. Terwijl de Agenda-2030 bindend is voor alle lidstaten en concrete indicatoren bevat, ontbreekt in de niet-bindende NUA elk spoor van concrete afspraken rond implementatie, doelstellingen en verantwoordelijkheden. Moest de NUA niet net de implementatie van SDG 11 rond duurzame steden beschrijven, met concrete instrumenten om de targets te kunnen halen? Vele experten, stadsbesturen en ngo’s zijn immers al lang bezig met de implementatie van hun deel van de Urban Agenda aan de hand van concrete data, coproductie en innovatie. Doet wellicht een belletje rinkelen? De vergelijking met een talmend Vlaanderen (vroeger België), dat er maar niet in slaagt echt werk te maken van een duurzame stadsontwikkeling en een strenger ruimtelijk beleid, is vlug gemaakt.
| 77
ERFGOED ALS INSPIRATIEBRON IN DE RUIMTE DAPHNÉ ROELS O N D E R ZO E K E R , O M G E V I N G C B VA
HANDBOEK
Verankeren van erfgoed in ruimtelijk beleid
SumResearch (Marjolijn Claeys, Marieke Debaerdemaecker en Brecht Vandekerckhove) en Maat-ontwerpers (Peter Vanden Abeele, Filip Buyse, Fréderic Rasier en Theo Vantomme) ism Publius, RAAP en Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent
Verankeren van erfgoed in ruimtelijk beleid Voorbeelden van stedenbouwkundige voorschriften voor ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen in functie van de zorg voor onroerend erfgoed Agentschap onroerend erfgoed | 2015 | 175 blz | 8 euro | Gratis downloadbaar via www.vlaanderen.be/nl/publicaties
O M GA A N M E T O N R O E R E N D ERFGOED IN DE R U I MTE L I J K E O R D E N I N G
78
|
Ruimtelijke erfgoedvraagstukken vragen een specifieke inzet en combinatie van instrumenten. Om tot een duurzaam resultaat te komen is een voorafgaandelijk proces van onderzoek, ontwerp, overleg en afweging vereist. In de methodiek voor erfgoedafweging onderscheidt het handboek drie stappen. Eerst moet de ruimtelijke waarde van het erfgoed worden aangetoond. Omdat erfgoed altijd tijds-, plaats- en groepsgebonden is, moet dat ook worden vertaald in een erfgoedwaarde, locuswaarde, gebruikswaarde en
VErANKErEN Tien jaar naVAN de publicatie in M&L Cahier 13 ‘Erfgoed ErfgOED iN ruimtElijK BElEiD op de kaart, Erfgoed en gemeentelijk ruimtelijk beleid’ publiceerde het agentschap Onroerend Erfgoed het HANDBOEK handboek Verankeren van erfgoed in ruimtelijk beleid. De nieuwe publicatie is niet alleen bestemd voor besturen, administraties, studiebureaus en al wie met ruimtelijke ordening bezig is, maar ook voor erfgoedzorgers. Die kunnen eruit leren welke kansen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bieden voor het behoud en de bewustwording van erfgoedwaarden.
belevingswaarde. In een volgende stap moeten de ruimtelijke transformaties en doelstellingen worden onderzocht. Door de verschillende waarden van het erfgoed en de ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen af te wegen, kunnen één of meerdere beleidsvisies worden ontworpen. Moet er worden gestreefd naar maximaal behoud of veeleer naar ontwikkeling? De derde en laatste stap is het vertalen van de beleidsvisie naar het meest geschikte instrumentarium uit het ruimtelijk en/ of het erfgoedbeleid. Het handboek koppelt acht types instrumenten aan vier beleidshoudingen: reguleren, faciliteren, inspireren en realiseren. V E R A N K E R I N G VA N D E E R F G O E DWA A R D E N
Het handboek gaat verder in op het juridisch instrumentarium: verankeren van erfgoedwaarden in een RUP of verordening. Ruimtelijke kwaliteit is het streefdoel van de ruimtelijke ordening, waarbij erfgoedwaarden een belangrijk aspect vormen. Het inzetten van stedenbouwkundige voorschriften is mogelijk wanneer de erfgoedwaarden ruimtelijk kunnen worden vertaald in aspecten van bestemming, inrichting en/of beheer, die op hun beurt worden vastgelegd in een RUP of stedenbouwkundige verordening.
Het handboek houdt de mogelijkheden en beperkingen van de voorschriften tegen het licht, maar beschrijft ook andere inzetbare instrumenten. Vertaling van het behoud van de erfgoedwaarden kan gaan van integraal behoud over het verzekeren van een kwalitatieve omgang met de erfgoedwaarden (vormkarakteristieken, waardering en gebruik) tot het louter inzetten op bewustmaking. Naargelang de gradaties van behoud kunnen voorschriften gelden voor een bestemmingsgebied, overdrukzone of als object (symbolische aanduiding). Het handboek geeft daarom een aantal voorbeeldvoorschriften ter inspiratie bij een specifieke situatie van zorg voor het onroerend erfgoed in RUP’s en verordeningen. In het laatste deel worden de voorschriften toegepast op concrete cases, die per erfgoedtype zijn geclusterd. Het handboek is een nuttige gids voor ruimtelijk planners, stedenbouwkundigen en erfgoeddeskundigen, die voor de uitdaging staan onroerenderfgoedwaarden correct en kwalitatief door te vertalen naar voorschriften in een RUP of stedenbouwkundige verordening. Dankzij de heldere, stapsgewijze methodiek en de talrijke praktijkvoorbeelden leest het bovendien lekker weg.
DEPARTEMENT RUIMTE, ERFGOED EN MOBILITEIT DIENST ERFGOED · PARTNER IN DE ONROEREND ERFGOEDZORG
Provinciaal Archeologisch Depot provincie Antwerpen BEWAREN EN BEHEREN
ONTSLUITEN
CONTACT
Het depot biedt een oplossing voor de wettelijk verplichte duurzame bewaring van het ‘archeologisch archief’: archeologische vondsten en de bijbehorende vondst- en onderzoeksdocumentatie, afkomstig van vergunde opgravingen. We bewaren en beheren archeologische ensembles uit 47 gemeenten en steden in de provincie Antwerpen.
Een depot is geen vergeetput! Naast de bewaarfunctie besteden we ook aandacht aan onderzoek van en publiekswerking rond onze collecties. Wij helpen studenten en onderzoekers graag aan interessant studiemateriaal. We voeren een actief en gericht bruikleenbeleid en stimuleren initiatieven zoals publicaties, lezingen of tentoonstellingen.
Boomgaardstraat 22 2018 Antwerpen
Het beheer en beleid van het depot gebeurt volgens de regels van de kunst en in samenspraak met het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap en met de andere erkende depots. Het Provinciaal Archeologisch Depot maakt deel uit van het Vlaamse netwerk onroerenderfgoeddepots. Wij coördineren het overleg tussen de depots in de provincie Antwerpen.
Het Provinciaal Archeologisch Depot provincie Antwerpen is één van de door de Vlaamse overheid erkende onroerenderfgoeddepots in Vlaanderen.
Ignace Bourgeois 03 240 63 52 of ignace.bourgeois@provincieantwerpen.be Sofie Scheltjens 03 240 55 01 of sofie.scheltjens@provincieantwerpen.be
Archeologie in de provincie Antwerpen
Archeologie in de provincie Antwerpen
Bornem-Wintam
Beerse-Krommenhof
Baggervondsten bij de aanleg van de zeesluis
Middeleeuwers op en rond bronstijdgrafheuvels
| 79
ROADBOOK VAN EEN LANDSCHAPSSTUDIE MARC MARTENS A R C H I T E C T- R U I M T E L I J K P L A N N E R , BUREAU VOOR ARCHITECTUUR EN PLANNING
tussen Nieuwpoort en Diksmuide
Wat een mooi boek hebben we hier in de hand. Echt iets voor wie van de West-Vlaamse polders houdt: tientallen foto’s van weidse vlaktes, panorama’s, gave landbouwlandschappen, grote hoeves, kleine dorpen… Maar ook analyses, schetsen, ontwerpen van kleine interventies, voorzichtige acupuncturen in het vlakke landschap.
Sylvie Van Damme & Pieter Foré
De polders mee-maken Bouwstenen voor beeldkwaliteit in de polders tussen Nieuwpoort en Diksmuide Garant | Antwerpen | 192 blz | 29,90 euro
80 |
Deze publicatie is in feite het roadbook van een landschapsstudie die studenten van HoGent hebben uitgevoerd in samenwerking met de provincie WestVlaanderen. De ruggengraat van de studie is de oorlogszate, de hallucinante frontlijn langs de voormalige spoorweg DiksmuideNieuwpoort, waar duizenden soldaten in de hel hebben geleefd, strijdmakkers hebben verloren, of zelf zijn gesneuveld. Een eeuw later buigen ontwerpers zich nu over het overeind gebleven polderlandschap.
schapstheorie hebben gedestilleerd. De vier eerste principes hebben te maken met de fysieke realiteit: ruimtelijkheid, complexiteit, bruikbaarheid, water en groen. De vier overige principes hebben eerder te maken met de individuele beleving: samenhang, leesbaarheid, identiteit en zintuiglijke kwaliteit. Ondanks een verdere uitwerking van deze principes aan de hand van foto’s en kaartmateriaal blijft het voor de lezer moeilijk om ze precies te vatten: is complexiteit geen kenmerk van de ruimtelijkheid, gaan samenhang en leesbaarheid niet gepaard, maakt bruikbaarheid geen deel uit van de identiteit? Eerder dan een theoretische benadering is dit boek vooral een doe-boek dat alle betrokkenen – landbouwers, inwoners, toeristen, bestuurders – uitnodigt om eerst aandachtig te kijken naar het schijnbaar eenvoudige polderlandschap, om het met ontwerpend onderzoek te doorgronden en om uiteindelijk over te gaan tot weloverwogen interventies die dat landschap versterken, aanvullen en een nieuwe toekomst geven.
EEN DOE-BOEK
G E S TO E L D O P S U B J E C TI E V E VO O R K E U R E N?
De auteurs Sylvie Vandamme en Pieter Foré sommen acht basisprincipes op voor ruimtelijke kwaliteit die ze uit de land-
De sterkte van het boek – een wervende publicatie die alle betrokkenen enthousiasmeert om de ‘polders mee te maken’,
eerder dan een theoretisch naslagwerk – is meteen ook een kleine zwakte. Sommige stellingnames lijken eerder de voorkeur van de auteurs te weerspiegelen dan te stoelen op een theoretische deductie. Waarom, bijvoorbeeld, raden ze af de E40 af te zomen met bomen, terwijl het zichtbaar maken van infrastructuren met bomenrijen een historisch gegeven is? Uiteraard was het in de 18de eeuw belangrijk om de Oostenrijkse steenwegen van ver te kunnen zien om zo de reis te vergemakkelijken. Vandaag heeft de GPS die functie overgenomen. En toch zal de nieuwe A11 naar Zeebrugge zichtbaar worden in het landschap dankzij laanbeplanting. En hoe sierlijk slingert de omzoomde autostrade tussen Tervuren en Leuven niet door het Brabantse landschap? Natuurlijk zou een bomenrij langs de E40 ten koste gaan van de weidsheid van de polders. Maar maakt het zo’n verschil uit of we vanuit Diksmuide de Atlantic Wall aan de einder zien dan wel een bomenrij? Ondanks de beperkte theoretische uitweidingen hebben de auteurs de valkuil van het simpele receptenboek weten te omzeilen. De acht bouwstenen zijn geen vuistregels maar brede thema’s die een interessante discussie onder de landschapsmakers kunnen uitlokken en zelfs goesting doen krijgen naar meer theorie.
| 81
partners
Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op info@vrp.be.
AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be
Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be
Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be
Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com
Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be
Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be
BRUT Antoine Dansaertstraat 92 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be Antea Group Roderveldlaan 1 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be
groep Van Roey Oostmalsesteenweg 261 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 info@vanroey.pro www.vanroey.pro De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11
Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be
Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be Blauwdruk Stedenbouw Karel De Preterlei 204 B-2140 Antwerpen tel +32 (0) 3 344 93 20 www.blauwdrukstedenbouw.be
matexi nv Franklin Rooseveltlaan 180 8790 Waregem | T 056 62 74 00 info@matexi.be | www.matexi.be
82 |
Stad Kortrijk Grote Markt 54 8500 Kortrijk T 1777 / F 056/27 70 09 info@kortrijk.be / www.kortrijk.be
Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be
Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be
MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be
stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be
Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu
d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be
die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge | T 050 / 47 12 72 info@diekeure.be | www.diekeure.be
Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be
Gentse Kanaalzone Projectbureau Gentse Kanaalzone PAC Zuid | Woodrow Wilsonplein 2 9000 Gent | T 09 267 78 02 info@gentsekanaalzone.be www.gentsekanaalzone.be
sponsors
De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:
volgend nummer [ F OT O : R E P O R T E R S
Driemaandelijks: sept-okt-nov2016
ruimte VAKBL AD VAN DE VL AAMSE VERENIGING VOOR RUIMTE EN PL ANNING
Power to the people? [participatie]
32 verschijnt in december 2016
R U I M T E > jaargang 8 | nummer 31 | september-oktober-november 2016 | verschijnt vier keer per jaar n V R P - B E S T U U R > Jan Baelus | Liesl Vanautgaerden | Griet Celen | Oswald Devisch | Griet Geerinck | Kristien Lefeber | Dirk Lauwers | Steven Hoornaert | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Sylvie Van Damme | Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets n H O O F D R E D A C T E U R R U I M T E > Koen Raeymaekers n E I N D R E D A C T I E > Piet Piryns | Koen Raeymaekers n E R F G O E D > Karel Dendooven | Christophe Soulliaert | An Rekkers | Maria Leus n R E D A C T I E R A A D > Tom Coppens | Oswald Devisch | Katia De Bock | Bernard Hubeau | Hans Leinfelder | Maria Leus | Marc Martens | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Jan Van Alsenoy | Sylvie Van Damme | Hendrik Van Geel | Peter Vermeulen | Guy Vloebegh | Elisabeth Wouters n V E R A N T W O O R D E L I J K E U I T G E V E R > Steven Hoornaert | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n R E D A C T I E A D R E S > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | info@vrp.be n V O R M G E V I N G > lu'cifer n D R U K > drukkerij Bulckens n A B O N N E M E N T > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 30 | meer info op www.vrp.be
R u i m t e W O R D T G E D R U K T O P 1 0 0 % G E R E C Y C L E E R D PA P I E R
| 83
“Het jarenlange monopolie van de overheid verschuift stilaan naar een samenspel van ambtenaren, politici, wetenschappers, beroepsmensen, vrijwilligers, particulieren en commerciële marktpartijen, die elk een rol te spelen hebben. Dat vergt de nodige openheid maar ook andere competenties van erfgoedprofessionals, die moeten leren omgaan met afwijkende visies en nieuwe invalshoeken. Vooral het gehanteerde waardenstelsel, dat iets als erfgoed bestempelt omwille van de historische, artistieke, wetenschappelijke, volkskundige of industrieel-archeologische waarde, komt onder druk te staan. De basisvragen ‘wat is erfgoed?’ en ‘hoe zorgen we voor erfgoed?’ worden uitgebreid met ‘waarom hechten we belang aan erfgoed?’ en ‘voor wie doen we dit?’. Dat doet dogma’s wankelen en haalt erfgoedprofessionals uit hun comfortzone. Het brengt ons wel dichter bij de essentie.”
verso (Karel Dendooven, p. 11)
| 84