RUIMTE#15

Page 1

Driemaandelijks: sept - okt - nov 2012

ruimte va k b l a d va n d e V l a a m s e V e r e n i g i n g v o o r R u i m t e e n P l a n n i n g

[  f oto : R e p o r t e r s , D a n n y G y s  ]

Werelddag – de kracht van[ 1de basis 5 n ov ember - Mechelen ]

15


2

De Vereniging voor Ruimte en Planning De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte en een vernieuwde website voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied.

Lidmaatschap Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.

Reacties Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be.

Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.

themanummer | Werelddag – de kracht van de basis  Dit is een themanummer naar aanleiding van de door de VRP georganiseerde Werelddag van de Stedenbouw die op 15 november in Mechelen (Lamot) plaatsvindt. Het thema is: ‘De kracht van de basis’. Welke rol kunnen lokale besturen spelen in de wenselijk geachte ruimtelijke transitie? En hoe kan Vlaanderen die overgang maximaal ondersteunen? Wat betekent‘Vlaanderen in actie’ voor ruimtelijke ordening?De Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) wil de dagelijkse ruimtelijke praktijk in de 308 Vlaamse gemeenten in verband brengen met de langetermijnvisie die op gewestelijk niveau met het Beleidsplan Ruimte wordt ontwikkeld.


3

4

[   T H U I S I N D E S TA D

6

[ DE KLEINE RUIMTE

[ OPINIE ]

14

De rekening volgt later | Tom Coppens

[ RWO ]

14

De VRP formuleert alternatieven voor het voornemen van de Vlaamse overheid om de voorwaarden voor aanstelling van gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaren te versoepelen.

Het Beleidsplan Ruimte is een coproductie

16

Wolfgang Vandevyvere

Gewest, provincies en gemeenten zijn gelijkwaardige partners bij het opstellen van het Beleidsplan Ruimte. Maar is er, bijvoorbeeld, ook een draagvlak om de financiering van gemeenten te heroverwegen?

[ VLAAMS BOUWMEESTER ]

Een eeuwenoud recept | Peter Renard

22

‘Vlaanderen moet een ander ruimtelijk beleid voeren naargelang van het gebied.’ Dat zegt Joachim Declerck, die mee instond voor de Belgische bijdrage aan de Architectuur Biënnale in Venetië en spreker is op de Werelddag.

30

[ RWO ]

30

Een dozijn voetbalvelden per dag | Isabel Loris en Wiet Vandaele

[ WERELDDAG ]

Hoe kan de slimme transformatie uit het Groenboek voor het Beleidsplan Ruimte de ruimteconsumptie een halt toeroepen?

38

De kracht van de basis | Peter Vermeulen

[ DEMOGRAFIE ]

Op 15 november vindt in Mechelen de Werelddag van de Stedenbouw plaats. Welke rol kunnen kleine, middelgrote en grote gemeenten spelen in de wenselijk geachte ruimtelijke transitie?

42

De voorstad groeit | Kristiaan Borret en Bert Gellynck

47

[ CARTOON ]

De hybride woonvorm die in de twintigste-eeuwse voorstad mogelijk is, kan een belangrijke troef zijn voor stadsvernieuwing en opvang van de verwachte bevolkingsgroei.

[ OPINIE ]

48

De duurzame stad: een radicale keuze | Filip Canfyn

Alle fenomenen en invloeden die het voortbestaan van de stad bedreigen, moeten worden bestreden. Duurzaamheid is niet als een deur, die halfopen of halfgesloten kan zijn. Duurzaamheid is open of dicht. Punt. [ LOKAAL ]

54

Traag heeft zo zijn voordelen | Ward Verbakel

[ JUSTITIE ]

58

38

In het Antwerpse Essen krijgt het voormalige rangeerterrein een nieuwe bestemming volgens de principes van trage groei. Zo groeit het draagvlak voor verdere ontwikkeling. En stijgt de waarde van het betrokken vastgoed.

‘t Stad is ook van de gevangenen | Gideon Boie

De Belgische gevangenissen worden – eindelijk – gemoderniseerd. Welke lessen kunnen worden getrokken uit het afgeronde ontwerpproces voor de gevangenissen in Beveren en Dendermonde?

[ IN DE TIJD ]

64

O dierbaar landschap | Bruno Notteboom

[ OPENBAAR DOMEIN ]

70

De sectorale benadering van landschapsbescherming aan de ene en stedenbouw aan de andere kant, is historisch te verklaren. Ideologische en politieke verschillen lagen daaraan ten grondslag.

Niet elke boom verbetert de luchtkwaliteit Peter Vos en Stijn Janssen

In het geval van drukke binnenstedelijke ‘streetcanyons’ is het niet correct een bomenrij aan te planten om een lokaal luchtkwaliteitsprobleem aan te pakken. Aldus de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek. 75

[ RECENSIES ]

[ IN DE PEN ]

78

Versnippering funest voor biodiversiteit | Hans Van Hoof

[ COLUMN NEW YORK ]

80

De redactie ontving een reactie op het artikel ‘Versnipperd Vlaanderen’ in het vorige nummer van Ruimte. De briefschrijver verwijt de auteurs dat ze een antropocentrische houding aannemen.

Een zesde wijk aan het water | Maarten Van Acker

42


4

Itat. Caerfera dolut alitet adissitis ev

Soluptis Ligula Adipiscing  Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur

Aenean lacinia bibendum nulla sed consectetur. Maecenas faucibus mollis interdum. Praesent commodo cursus magna, vel scelerisque nisl consectetur et. Duis mollis, est non commodo luctus, nisi erat porttitor ligula, eget lacinia odio sem nec elit. At et quas dundam qui dolum reic te experfe rspelia dent volorep eritaep rerorum quunt rehendel eum esenimet pra imperup tatemoluptam facil ipsum rest aut antur? Em faccus endesequat pre quam, temporporio excerum, sitiat ra dolor sitatem


Thuis in de stad N i e u w e k u n s t e n c a m p u s i n ­T i e n e n  De Stad Tienen realiseerde met steun van het stadsvernieuwingsfonds van de Vlaamse overheid de uitbreiding van het cultureel centrum en de bouw van een nieuwe kunstencampus. In die nieuwe campus worden de schotten tussen beeldende kunsten, muziek en woord weggehaald. In het gebouw is ook in extra kinderopvang en een tentoonstellingsruimte voorzien. Het opstellen van het Masterplan voor de campus en de kwaliteitsbewaking bij de verwezenlijking ervan waren in handen van het Brusselse architectenbureau 51N4E. Het ontwerp van de campus is het werk van EugeenLiebaut. Met deze aanzienlijke investering en de daaraan gekoppelde nieuwe visie op kunstenonderwijs wil Tienen zijn rol als centrumstad van de ruimere regio versterken. De kunstencampus vormt de eerste fase van een groter stadsvernieuwingsproject. Op de Arena-site wil het stadsbestuur nog extra woon- en winkelgelegenheid creëren. Daar gaat het om private investeringen. (In elk nummer van Ruimte verschijnt een foto van Niels Donckers, gemaakt in opdracht van het Vlaams Stedenbeleid www.thuisindestad.be)

5


de kleine ruimte

6

deKleineRuimte foto : r e por t e r s , B r e c h t G ori s

15 jaar VRP Op 5 september ll. vierde de Vereniging voor Ruimte en Planning vzw haar vijftiende verjaardag met een drink in het sfeervolle café Kiebooms in Antwerpen. Intussen is de VRP uitgegroeid tot een organisatie met bijna duizend leden. Op de verjaardag gaven de aanwezige ex-voorzitters tekst en uitleg bij de boodschap die ze na afloop van hun mandaat op de verpakking van de voorzittershamer hebben geschreven. Bij het vertrek van Peter Janssens en Filip Vanhaverbeke was die hamer blijkbaar zoek.

Guy Vloebergh (19972000): ‘Uit een vurige fusie ontstond een mooie en dynamische vereniging.’

Peter Janssens (2000-2002)

Filip Vanhaverbeke (2002-2004) Hendrik Van Geel (2008-2010): ‘ De rechte lijn is nog wat krom gebleken.’

Joris Scheers (2004-2006): ‘Wordt het profes­ sionaliseren of kringetjes draaien? We nemen een nieuwe start, toch?’ (archiefbeeld)

Hardwin De Wever (2006-2008): ‘De kringetjes liggen achter ons! In rechte lijn vooruit nu!’ Tom Coppens (2010 – 2012): ‘Als je lang genoeg aan een kromme lijn trekt, wordt ze vanzelf recht! Kunnen we de professionele aanpak nu consolideren?’

Peter Vermeulen (2012) kondigde aan dat de volgende acht voorzitters vrouwen zullen zijn.


de kleine ruimte

Nieuw licht op leegstand

Jaarboek Architectuur

De studie ‘Nieuw licht op leegstand’ is het resultaat van ontwerpend onderzoek naar de transformatie van (structureel) leegstaande kantoren. In het onderzoek werd niet vertrokken van het gebouw, maar van de stedenbouwkundige context van dat gebouw en de potentiële bijdrage van het gebouw aan een productief grootstedelijk landschap. Het landschap wordt daarbij niet gezien als een passieve open ruimte, maar als een actief systeem dat energie, voedsel, ecosystemen en grondstoffen voortbrengt. In de studie werden vier steden geselecteerd (Amsterdam, Eindhoven, Antwerpen en Brussel) en werden per stad telkens vier à vijf praktijkvoorbeelden behandeld. De ontwikkeling van nieuwe, aan een duurzame toekomst gerelateerde programma’s stond daarbij centraal.

In het Jaarboek Architectuur – in feite een tweejaarlijkse publicatie van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) - wordt belangrijke architectuurproductie in Vlaanderen van de afgelopen twee jaar kritisch bekeken. In elf artikels gaan binnen- en buitenlandse auteurs na welke gevolgen strategieën en ingrepen van ontwerpers zoal hebben voor het dagelijkse leven en de vormgeving van de ruimte in één van de dichtst bevolkte Europese regio’s. Fotografen met uiteenlopende achtergronden brengen de projecten in beeld en plaatsen hedendaagse Vlaamse architectuur in een nieuw perspectief. ‘Radicale Gemeenplaatsen. Europese Architectuur in Vlaanderen’ biedt een selectie van bijzondere gebouwen en situeert die in de Europese architectuurcultuur.

‘Nieuw licht op leegstand’ is het werk van S-M-L & Jeanne Dekkers architectuur en kwam tot stand met subsidies van het Nederlands Stimuleringsfonds voor Architectuur. De studie kan besteld of van het net gehaald worden op www.sm-l.be. Het verslag van een eerste presentatie op 5 september in Delft staat op www.herbestemming.nu/ actueel/nieuws/ontwerpstudienaar-potentie-lege-kantoren

Jaarboek Architectuur | € 39,95 via www.vai.be of in de boekhandel | Ook beschikbaar in het Engels

Het abc van het grond-en pandenbeleid

Sinds de goedkeuring van het grond- en pandendecreet in 2009 heeft de Vlaamse wetgever het grond- en pandenbeleid met behulp van aanpassingen en nieuwe besluiten verder vormgegeven. ‘Het ABC van het grond- en pandenbeleid’ helpt u het overzicht te bewaren. De publicatie biedt een overzicht van de decretale basisregels van het grond- en pandenbeleid. Recente decreetwijzigingen, uitvoeringsbepalingen en administratieve praktijken worden toegelicht. Begrippen worden geïllustreerd met praktijkvoorbeelden. In ‘Het ABC van het grond- en pandenbeleid’ worden analyses geformuleerd, nuances aangebracht, lacunes blootgelegd en standpunten ingenomen. De gecoördineerde versie van het grond- en pandenbeleid (inclusief recente wijzigingen) is als bijlage in de publicatie opgenomen.

Francis Charlier. Het ABC van het grond- en pandenbeleid. Uitgeverij Vandenbroele. Brugge. 328 blz. Basisprijs € 52

wonen

Deze handige uitgave biedt een up-to-date overzicht van de decretale basisregels inzake het grond- en pandenbeleid. Recente decreetwijzigingen, uitvoeringsbepalingen en administratieve praktijken worden in deze publicatie toegelicht. Zo verneemt u alles over de instrumenten voor de activering van gronden en panden, de incentives voor sociaal en bescheiden wonen, de mogelijkheden voor wonen in eigen streek, de kruispuntdatabank betaalbaar wonen, kapitaalcompensatie, … BevAttelijk

Auteur Francis Charlier vermijdt juridisch jargon en gaat meteen naar de essentie. Begrippen worden concreet toegelicht, in een bredere context geplaatst en geïllustreerd met praktijkvoorbeelden en nuttige tips.

Architectuurboek Vlaanderen N°10 2012 Compleet ‘Het ABC van het grond- en pandenbeleid’ is meer dan een basiswerk: diepgravende analyses Radicale gemeenplaatsen – Europese architectuur uitgeformuleerd, Vlaanderen worden nuances gemaakt, lacunes blootgelegd en standpunten ingenomen.

Het ABC vAn Het Grond – en pAndenBeleid

ACtueel

Dankzij zijn duidelijke structuur vindt u in een oogwenk de antwoorden op de meest

Architectuur van: 51N4E, architecten de vylder vinck taillieu, Atelier JPLX, awg essentiële vragen. architecten i.s.m. MTD Landschapsarchitecten en biq Destadsontwerp, Smet gecoördineerde versie vanDe het gronden pandendecreet (inclusief recente wijzigingen) bijlageVan is opgenomen, benadrukt de praktische toepasbaarheid van dit bijzondere Vermeulen architecten, Diener & Diener Architekten,die als Gijs Vaerenbergh, werkinstrument. Indra Janda, Marie-José Van Hee architecten, Neutelings Riedijk Architects, Ney & Partners, noAarchitecten, Office Kersten Geers David Van Severen – Bureau Goddeeris Architecten, Robbrecht en Daem architecten en vele andere.

Het ABC vAn Het

Grond- en pAndenBeleid F. Charlier

F. Charlier

Francis Charlier biedt als consultant publiek recht juridische ondersteuning en advies aan overheidsorganisaties, particulieren, bedrijven en andere instellingen. Zijn specialisaties zijn grond- en pandenbeleid, ruimtelijke ordening, milieu, brownfieldontwikkeling, …

In de door vrienden uitgegeven publicatie ‘Westerschelde, droom van een stroom’ brengt de Vlaamse auteur en acteur Herwig Deweerdt op persoonlijke wijze hulde aan zijn verongelukte Nederlandse kameraad Thijs Kramer. Kramer is op 1 augustus 2006 op 51-jarige leeftijd bij een verkeersongeval in China om het leven gekomen. Hij was een gerespecteerd milieuactivist die in zijn korte politieke carrière als gedeputeerde van de provincie Zeeland voor de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PVDA) een belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de voor de Antwerpse haven en de Vlaamse economie zo belangrijke derde verdieping van de Schelde. In feite gaat het om drie boeken die tot één fraai geheel zijn gebundeld: een evocatie van het leven van Thijs Kramer, een door fotograaf Pieter-Jan De Pue samengesteld indrukwekkend portret van de Schelde en de mensen die op haar oevers leven en werken, en een heldere reconstructie van de moeizame onderhandelingen tussen Vlaanderen en Nederland over de derde verdieping van de Westerschelde. Herwig Deweerdt (tekst) en Pieter-Jan De Pue (fotografie) | ‘Westerschelde. Droom van een stroom. Herinneringen aan Thijs Kramer’ | Vzw Droom van een stroom. Gent | 2011 | 189 blz. | 30 euro. www.droomvaneenstroom.org

Het ABC vAn Het Grond- en pAndenBeleid Sinds de goedkeuring van het grond- en pandendecreet in 2009 heeft de Vlaamse wetgever het grond- en pandenbeleid verder vorm gegeven met behulp van wijzigingsbepalingen en nieuwe besluiten. Opgebouwd als een alfabetisch lexicon helpt ‘Het ABC van het grond- en pandenbeleid’ u het overzicht te bewaren.

Droom van een stroom

ISBN 9789049606305

9 789049 606305

www.vandenbroele.be

311797_CVR_grond_pandenbeleid.indd 1

wonen

18/06/12 15:33

[  foto : P i e t e r - J an D e P u e  ]

7


12

De rekening volgt later

Geef gemeentebesturen voldoende geld voor het uitoefenen van hun nieuwe taken, zodat ze de nodige professionele kaders kunnen uitbouwen. En bevorder intergemeentelijke samenwerking, zodat kleinere gemeenten een stedenbouwkundig ambtenaar kunnen delen. De VRP formuleert alternatieven voor het voornemen van de Vlaamse overheid om de voorwaarden voor aanstelling van gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaren te versoepelen.

opinie

Tom Coppens   docent Artesis Hogeschool Antwerpen, Associatie Universiteit Antwerpen Hendrik Van Geel Artesis Hogeschool – associatie Universiteit Antwerpen Tom Dehaene UGent Georges Allaert UGent Jan Schreurs ASRO KU Leuven Jens Aerts Erasmus Hogeschool – VU Brussel Bas Van Heur Erasmus Hogeschool – VU Brussel Michaël Ryckewaert Erasmus Hogeschool – VU Brussel Stefan De Corte Erasmus Hogeschool – VU Brussel VRP

Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Philippe Muyters overweegt de aanstellingsvoorwaarden voor gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaren (GSA) te versoepelen. Vandaag geldt volgens het uitvoeringsbesluit dat stedenbouwkundig ambtenaren in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners over een masterdiploma moeten beschikken (niveau A) en een erkende opleiding Stedenbouw en Ruimtelijke Planning moeten hebben gevolgd. Voor gemeenten met minder dan 20.000 inwoners volstaat een bachelor- (niveau B) of een masterdiploma (niveau A), gekoppeld aan een diploma van een erkende opleiding Stedenbouw en Ruimtelijke Planning. Nu is het zo dat in de praktijk alle erkende opleidingen Stedenbouw in Vlaanderen masteropleidingen zijn en dus per definitie toegang geven tot niveau A. Voor sommige kleine gemeenten ligt dat moeilijk, omdat ze op B-niveau geen geschikt personeel met een diploma stedenbouw kunnen vinden. Het probleem is dubbel. Enerzijds zijn Vlaamse stedenbouwkundigen voor die gemeenten overgekwalificeerd omdat ze over

een masterdiploma beschikken. Anderzijds betekent een personeelslid op niveau A voor kleinere gemeenten een grotere hap uit het gemeentelijk budget. Om die redenen hebben enkele kleinere gemeenten het kabinet met aandrang verzocht het uitvoeringsbesluit te wijzigen. Het kabinet wil de aanstellingsvoorwaarden voor kleinere gemeenten (<20.000) versoepelen, waarbij een bachelordiploma met een erg korte aanvullende opleiding van 30 studiepunten voldoende zou zijn.1 De Vereniging voor Ruimte en Planning heeft ernstige bedenkingen bij dit voornemen. We hebben begrip voor de argumenten die kleine gemeenten aanvoeren (kosten, personeelsproblemen), niet voor de voorgestelde oplossing. Want objectief gezien is er veeleer een aanscherping dan een versoepeling van de aanstellingsvoorwaarden nodig. Sinds de invoering van de voorwaarden in het decreet in 1999 en het uitvoeringsbesluit van 2000 zijn de taken 1

Dit komt overeen met ongeveer één semester. Een volledig masterprogramma bestaat uit 120 studiepunten.

van de gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar alleen maar complexer geworden. Daar kunnen verschillende oorzaken voor worden aangewezen. Het vergunningenbeleid is in toenemende mate gejuridiseerd en de burger is mondiger geworden. Van onze leden vernemen we dat bouwvergunningen vaker en sneller worden betwist dan vroeger. Waar vroeger bouwheer en architect het dossier vaak kwamen toelichten op de stedenbouwkundige dienst, zien we dat de architect vandaag steeds meer door een advocaat wordt vervangen. Tegelijk leidt de toegenomen complexiteit van de Vlaamse regelgeving op het gebied van ruimtelijke planning en aanverwante gebieden (milieuwetgeving, aanbestedingsrecht, veiligheid, archeologie, duurzaamheid…) tot steeds meer proceduremogelijkheden. Procedurefouten zijn in het complexe kluwen van Europese richtlijnen, federale wetten en Vlaamse decreten en uitvoeringsbesluiten dan ook snel gemaakt. Vanuit een politiek buikgevoel beslissen over ruimtelijke ingrepen, is geen goed idee. Vanzelfsprekend behoort de politiek in een democra-


13

tie steeds het laatste woord te hebben. Maar beslissingen moeten vandaag ook technisch en juridisch ijzersterk worden onderbouwd en voorbereid. Dat kan alleen met een professionele omkadering. Z e l f s ta n d i g o o r d e e l

Ingevolge de interne staatshervorming, waarbij gemeentebesturen steeds meer autonomie krijgen, is het takenpakket van de stedenbouwkundige ambtenaar steeds meer uitgebreid. Zijn taak op lokaal niveau beperkt zich niet tot het vergunningenbeleid, maar omvat vaak ook het opvolgen en leiden van planningsprocessen, het ondersteunen van de adviesraden, het schrijven van adviezen over planningsprocessen van andere overheden, het opzetten en managen van allerhande ruimtelijke projecten zoals woonprojecten en kleine bedrijventerreinen. Veel van die taken worden weliswaar uitbesteed, maar de opvolging daarvan vergt niet minder competenties dan de uitvoering ervan. De VRP is van oordeel dat alleen de op masterniveau verworven competenties een antwoord kunnen bieden op de toegenomen uitdagingen, ook voor kleinere gemeenten. Volgens de zogenaamde Dublin descriptoren (de binnen de Europese Unie geldende eindtermen voor bachelor- en masterstudies) is er immers een belangrijk verschil inzake de competenties op het gebied van oordeelsvorming. Waar een bachelor informatie moet kunnen verzamelen met het oog op oordeelsvorming, moet een master zelfstandig een oordeel kunnen vormen op basis van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening houden

met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen2. Zelfstandige oordeelsvorming en het kunnen omgaan met complexe informatie zijn volgens de VRP dan ook net de vereisten waaraan de gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaar, in het licht van de toegenomen uitdagingen, moet voldoen. Dat alle opleidingsinstituten

heeft over de omvang van de aanwervingsproblematiek, mogen we aannemen dat in sommige kleine gemeenten de aanstellingsvoorwaarden inderdaad een knelpunt vormen. Maar volgens de VRP moet de aanwervingsproblematiek in kleine gemeenten op een andere manier worden opgelost. De interne staatshervorming moet gepaard gaan met en voldoende financiering van de gemeenten voor de uitoefening van hun nieuwe taken, zodat ze de nodige professionele kaders kunnen uitbouwen. De Vlaamse overheid moet ook intergemeentelijke samenwerking stimuleren, zeker tussen kleinere gemeenten. Het decreet laat immers toe dat verschillende gemeenten gezamenlijk een gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar aanstellen. Dat heeft een dubbel voordeel: de kosten voor de gemeenten worden gedrukt en voor de betrokken ambtenaar wordt de baan wellicht uitdagender. Er zijn dus pragmatische oplossingen mogelijk, die tegemoet komen aan de bezwaren van kleinere gemeenten, zonder dat daarom de kwaliteitseisen moeten worden teruggeschroefd. Een versoepeling van die eisen kan vandaag misschien de praktische problemen van enkele gemeenten oplossen, maar zal in de toekomst alleen maar ellende veroorzaken. Minder professionaliteit betekent ook een lagere kwaliteit van stedenbouwkundige dienstverlening, waarschijnlijk ook meer burenruzies en procedures, meer politiek dienstbetoon, minder goede opvolging van studiebureaus en een minder doordacht ruimtelijk beleid. Wat nu wordt bespaard op personeelskosten, weegt dus helemaal niet op tegen de toekomstige maatschappelijke en juridische kosten.

‘Objectief bezien is er veeleer een aanscherping dan een versoepeling van de aanstellingsvoorwaarden nodig’ uitsluitend een opleiding op masterniveau aanbieden, is dan ook geen toeval, maar heeft te maken met de complexiteit van de materie en met de voor het beroep noodzakelijke maturiteit. Uitgestelde kosten

Terug naar onze kleine gemeenten. Hoewel de Vlaamse overheid eigenlijk geen cijfers

2

NVAO, Dublin descriptoren, www.nvao.net.

n


14

RWO

Het Beleidsplan Ruimte is een

coproductie Gewest, provincies en gemeenten zijn gelijkwaardige partners bij het opstellen van het Beleidsplan Ruimte. Maar is er, bijvoorbeeld, ook een draagvlak om de financiering van gemeenten te heroverwegen?


RWO

Wolfgang Vandevyvere  departement RWO – Vlaamse overheid

I

groenboek

Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? beleidsplan ruimte vlaanderen

groenboek beleidsplan ruimte vlaanderen

n het afgelopen anderhalf decennium was het wijze ook de verhouding tussen de planniveaus Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) aan bod alsmede de manier waarop - op elk van een centraal document in het ruimtelijkeordie niveaus - aan (beleids)planning wordt gedeningsbeleid voor Vlaanderen. Het werd in die daan. Toen het RSV werd goedgekeurd, werd tijdsspanne twee keer gedeeltelijk herzien1. In het gekozen voor planning op de drie bestaande bestuursniveaus, volgens de methodiek van de in 2009 bereikte Vlaams regeerakkoord nam de structuurplanning. Het subsidiariteitsbeginsel nieuwe bewindsploeg het voornemen op om het (ruimtelijke vraagstukken aanpakken op het beleidsdocument integraal te herzien en om voor In het Groenboek gaat het ook over geëigende niveau) maar ook de hiërarchie van het einde van de regeerperiode een ontwerp van een gedeelde visie van de drie benieuw Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vast stuursniveaus, die samen verantwoor- de plannen (het lagere plan schikt zich naar het hogere) waren daarbij belangrijke uitgangspunte stellen2. In zijn beleidsnota 2009-2014 schetste delijk zijn voor de uitvoering ervan. ten. Die ingrediënten van het plansysteem zijn de toen aantredende minister van Ruimtelijke Orbij een actualisering ook voorwerp van onderzoek en komen dus dening Philippe Muyters een aantal krachtlijnen voor dat project en in aanmerking voor aanpassing. voor de plaats ervan in het ruimtelijk beleid in zijn geheel3: In zijn beleidsnota 2009-2014 raakte de bevoegde minister dat ‘Structuurplanning moet kunnen inspelen op maatschappelijke onderwerp dan ook aan. Volgens hem moest onder meer volgend veranderingen en op nieuwe beleidskeuzes. Om de beleidseffectiviaspect in het onderzoek naar de bijsturing van het plansysteem teit te verhogen wil ik daarom het structuurplan omvormen tot een worden betrokken: ‘We hebben (…) te maken met een zwaar subsimeer strategisch en dynamisch document en tegelijkertijd robuuster diair plansysteem met een betrokkenheid van de drie bestuurlijke maken waarin duidelijke keuzes naar voren worden geschoven voor niveaus. Op deze drie niveaus is er bovendien ook een dubbele een legislatuur. Procedures moeten het proces dienen maar mogen planstructuur met structuurplannen en uitvoeringsplannen.’4 niet het voorwerp zijn van proces. Herbronning is wenselijk om het huidig ruimtelijke ordeningsinstrumentarium meer te richten op daadwerkelijke realisatie. In het transitietraject naar een nieuw strategisch lange termijn ruimtelijk beleidsplan is het belangrijk dat er Groenboek wordt geleerd uit de ervaring met het huidige plansysteem, onder meer op het vlak van effectiviteit en efficiëntie. Deze kennis is nodig De Vlaamse regering en de bevoegde minister stellen voor het ruimom een doordachte bijsturing mogelijk te maken.’ Einde citaat. telijke ordeningsbeleid een partnerschapsmodel voor5. Provincie- en De wens tot bijsturing van het plansysteem was een reden om gemeentebesturen, de zogenaamde sectoren, het middenveld, burhet nieuwe Vlaamse beleidsplan geen ‘RSV II’ te noemen. Het project gers… zijn partners bij de totstandbrenging van het ruimtelijk beleid. van een nieuw beleidsplan voor de lange termijn kreeg gaandeweg de Dat partnerschapsmodel moet ook gelden bij de opmaak van het werktitel Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) mee. Beleidsplan Ruimte Vlaanderen6. Bij een modernisering van het plansysteem komt logischerBehalve dit algemene principe staat er tot nader order weinig concreets op papier over de precieze participatie en inbreng van provincies 1 De eerste herziening werd afgerond in 2004, de tweede in 2011. en gemeenten bij het opstellen van het BRV. Dat belet niet dat de provinZie www.rsv.vlaanderen.be (of www.ruimtelijkeordening.be). 2 ‘De Vlaamse regering 2009-2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende cies en gemeenten wel degelijk bij het proces worden betrokken. Vertetijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving’, blz. 47, te genwoordigers van de koepelorganisaties (de Vereniging van Vlaamse downloaden op www.vlaanderen.be. De ambitie om tot een volledige herziening te komen bestond overigens ook al in de vorige legislatuur; zie wat dat betreft Steden en Gemeenten en de Vereniging van de Vlaamse Provincies) de ‘Beleidsbrief Ruimtelijke Ordening / Monumenten en Landschappen. werden uitgenodigd op de zogenaamde partnerdialogen7 in de aanloop Beleidsprioriteiten 2005-2006, ingediend door Dirk Van Mechelen, Vlaams 1

3

minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening’, Parl.St. Vl. Parl., 2005-2006, nr. 541/1, blz. 13-14. Die grondige herziening bleek niet haalbaar binnen die legislatuur, zodat naar het einde van de regeerperiode de focus kwam te liggen op het voorbereiden van een insteek voor de volgende legislatuur, zie de ‘Beleidsbrief Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed. Beleidsprioriteiten 2008-2009, ingediend Dirk Van Mechelen, viceministerpresident van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening’, Parl.St. Vl. Parl., 2008-2009, nr. 1899/1, blz. 37-38. Parl. St. Vl. Parl., 2009-2010, nr. 198/1, p. 31 (www.vlaamsparlement.be) of www.vlaanderen.be , rubriek ‘Vlaamse regering’, item ‘Beleidsdocumenten’.

4 5 6 7

Parl. St. Vl. Parl., 2009-2010, nr. 198/1, blz. 31 (www.vlaamsparlement.be) of www.vlaanderen.be , rubriek ‘Vlaamse regering’, item ‘Beleidsdocumenten’. Parl. St. Vl. Parl., 2009-2010, nr. 198/1, blz. 48 (www.vlaamsparlement.be) of www.vlaanderen.be , rubriek ‘Vlaamse regering’, item ‘Beleidsdocumenten’. www.beleidsplanruimte.be (ook te raadplegen via www. ruimtelijkeordening.be), item ‘partnerdialoog’. www.beleidsplanruimte.be (ook te raadplegen via www. ruimtelijkeordening.be), item ‘partnerdialoog’.

15


20

V laams bouwmeester

Een eeuwenoud

recept

‘Een nieuw ruimtelijk planningsmodel gaat niet langer

uit van de enge Belgische staats- of strikte Vlaamse gewestgrenzen, maar beschouwt Vlaanderen als een onderdeel van een grotere Rijn- Maas- Scheldedelta, waarvan ook Brussel en stukken van Wallonië, Frankrijk, Duitsland en Nederland deel uitmaken.’


V laams bouwmeester

‘Vlaanderen moet een ander ruimtelijk beleid voeren naargelang van het gebied. We hebben behoefte aan een actieve overheid, een overheid die niet hiërarchisch denkt maar in dialoog met evenwaardige partijen een beleid uitstippelt.’ Dat zegt Joachim Declerck, die mee instond voor de Belgische bijdrage aan de Architectuur Biënnale in Venetië en ook spreker is op de Werelddag op 15 november in Mechelen.

Peter Renard

D

at we slordig met onze ruimte zijn omgegaan, is een eufemisme. In het kader van de uitbouw van de welvaartstaat is de Vlaamse ruimte de voorbije decennia massaal opgesoupeerd. Maar dat consumptiemodel is op zijn economische, ecologische, sociale en ruimtelijke grenzen gestoten. Intussen verkeert Europa in crisis en moet Vlaanderen binnen die Europese en mondiale context op zoek gaan naar een nieuw ruimtelijk planningsmodel. Een model dat niet langer uitgaat van de enge Belgische staats- of strikte Vlaamse gewestgrenzen, maar dat Vlaanderen beschouwt als een onderdeel van een grotere Rijn- Maas- Scheldedelta, waarvan ook Brussel en stukken van Wallonië, Frankrijk, Duitsland en Nederland deel uitmaken. Die delta is een sterk verstedelijkt gebied zonder grote metropolen zoals Parijs, Berlijn of Londen. Ruimtelijk bezien is de delta vergelijkbaar met het Rijnland, de verstedelijkte Zwitserse valleigebieden, Opper-Silezië, het oude industriegebied rond het Poolse Katowice en de streek van Venetië. In die laatste stad loopt nog tot en met 25 november de Architectuur Biënnale – curator is de Britse architect David Chipperfield en het centrale thema is alles wat we gemeenschappelijk delen (de titel is ‘Common Ground’). In het Belgisch paviljoen wordt ‘The Ambition of the Territory’ gepresenteerd – een poging om zo’n nieuw planningsmodel tot stand te brengen. Vanaf 5 oktober worden de ontwerpstudies ook in het Kunstencentrum DeSingel in Antwerpen getoond. Tijdens de duur van die tentoonstelling wordt het ontwerpwerk voortgezet in ateliers met maatschappelijke actoren en nationale en internationale experts. Bij het sluiten van de tentoonstelling, op 8 januari 2013, worden de resultaten van dit collectief denkwerk aan het publiek gepresenteerd. ‘The Ambition of the Territory’ is een coproductie van het Vlaams Architectuurinstituut (in opdracht van Vlaams minister van Cultuur en Leefmilieu Joke Schauvliege), het team Vlaams Bouwmeester en van AWJGGRAUaDVVTAT, het collectief dat instond voor de ontwerpstudies en de organisatie van de twee tentoonstellingen. Dat

Joachim Declerck: 'Alles wat we nu doen, is het consumeren van ruimte.' [  foto : R e por t e r s , G e offroy Van d e r Ha s s e lt

collectief is een samenwerkingsverband van denktank ‘Architecture Workroom’, graficus Joost Grootens, stedenbouwkundig bureau GRAU, architecten De Vylder Vinck Taillieu en kunstenaar Ante Timmermans. Woordvoerder is Joachim Declerck (°1979), een aan de UGent opgeleid architect die zijn studies afrondde aan het ­Berlage-instituut in Rotterdam. Declerck is verbonden aan ‘Architecture Workroom Brussels’, naar eigen zeggen een vertaalbureau tussen belangrijke maatschappelijke uitdagingen en de wereld van ontwerpers.

|  Onze in ‘The Ambition of the Territory’ geformuleerde stelling is dat er een totale ommekeer nodig is in het ruimtelijk denken. Alles wat we nu doen, is het consumeren van ruimte. Dat leidt tot aanhoudende conflicten tussen ruimtegebruikers – onder wie landbouwers, natuurbeschermers, ondernemers - maar ook tussen welvaart en welzijn. Het probleem is dat we vertrekken van de berekening van de ruimtebehoefte per sector. Die proberen we dan in de fysieke ruimte te realiseren. Dat moet wel tot conflicten leiden: de op consumptie van grondstoffen en land steunende welvaart is immers eindig. Er is in Vlaanderen nu eenmaal onvoldoende ruimte om aan ieders wensen tegemoet te komen.

Joachim Declerck

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zou vijftien jaar geleden nooit door de Vlaamse regering zijn goedgekeurd als het geen gedetailleerde ruimteboekhouding had bevat – met daarin garanties voor zoveel hectare landbouwareaal, zoveel extra bedrijventerreinen, zoveel extra bos en natuur… J o a c h i m D e c l e r c k   |  Dat is precies het probleem met het Ruimtelijk Structuurplan. Terwijl structuurplanning in se over iets helemaal anders gaat dan ruimteboekhouding. Volgens ons

21


30

B eleid

Een dozijn

voetbal per dag


velden

B eleid

Isabelle Loris en Wiet Vandaele  departement RWO – Vlaamse Overheid [Met dank aan GundulaProkop van het Oostenrijkse ‘UmweltBundesamt’]

In Europa wordt jaarlijks duizend vierkante kilometer bebouwd - een oppervlakte ter grootte van Cyprus. Vlaanderen kende in 2011 de laagste toename van de bebouwing in tien jaar. Maar dan nog gaat het om een dozijn voetbalvelden per dag. Hoe kan de slimme transformatie uit het Groenboek voor het BeleidsplanRuimte daar verandering inbrengen?

G

oldfinger, één van de slechteriken die het pad van James Bond kruisten, vermoordde zijn slachtoffers door ze van top tot teen met goud te beschilderen. Een deel van onze zuurstof krijgen we immers binnen via de huid; als die huid helemaal met goud bedekt is, stikken we dan ook. Iets gelijkaardigs is aan het gebeuren met de aarde, beweren de makers van de alarmerende documentaire‘SoilSealing – DestroyingEarth’sLiving Skin’. Door de steeds verder oprukkende verstedelijking geraakt de bodem verhard en kan die zijn werk niet meer doen: gewassen produceren, klimaat reguleren, drinkwater bergen… De problematiek van de verharding krijgtwereldwijd (Rio+20), in Europa (‘Resource Efficiency’) en in Vlaanderen (Groenboek Ruimte Vlaanderen) veel aandacht in het ruimtelijk beleid. Dat ligt voor de hand, aangezien verharding in belangrijke mate het gevolg is van wat in bodembestemmingsplannen wordt bepaald. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen verharding en bebouwing: Bebouwing (‘settlement area’): ruimtebeslag voor huisvesting, industriële en commerciële doeleinden, transportinfrastructuur, recreatieve doeleinden… (met inbegrip van parken en tuinen). In de bestemmingsplannen omvat bebouwing zowat alle categorieën behalve landbouw, natuur, bos en water. Verharding (‘soilsealing’ en daarom ook wel verzegeling van de bodem genoemd): permanente afdekking van een grondoppervlak en de bodem met ondoorlatende, artificiële materialen1.

Beide termen worden in het professioneel en maatschappelijk debatnogal eens door elkaar gehaspeld. Dat is op zich niet onlogisch: beleidsmatig hangen de twee sterk samen. Verharding komt in de eerste plaats aan bod in het milieubeleid, vanuit bezorgdheid om de bodemkwaliteit. Bebouwing is vooral het voorwerp van ruimtelijk beleid. Dat neemt niet weg dat ook ruimtelijk beleid een aantal milieudoelstellingenvoor de bodem kan helpen realiseren. Figuur 1schetst aan de hand van een Vlaams voorbeeld het verschil tussen beide termen. [ figuur 1 ] Beide termen kunnen zowel een toestand (zoals het aantal hectare bebouwing op een bepaald moment)als een evolutie(zoals de toename van verhard oppervlak per jaar) weergeven. Bebouwing en verharding kunnen zowel in absolute (aantal hectare) als in relatieve termen (percentage van het territorium) worden uitgedrukt. Tabel 1 schetst het verschil aan de hand van enkele cijfers. [ tabel 1 ] [ figuur 1 ] In Europa wordt jaarlijks duizend vierkante kilometer bebouwd een oppervlakte ter grootte van Cyprus, en dat is niet eens de kleinste lidstaat van de Europese Unie2. Vlaanderen kende in 2011 evenwel de laagste toename van de bebouwing in tien jaar: 22,67 vierkante kilometer (FOD Economie, 2012). Maar dan nog gaat het om 43 vierkante meter per minuut, of een dozijn voetbalvelden per dag. Bij ongewijzigd beleid kan de bebouwing in Vlaanderen in 2050 dan ook tot een derde of zelfs de helft van het grondgebied beslaan3.

'Bodem is een eindige grondstof'

1

European Commission, 2012a, blz. 41.

2 3

Prokop e.a., 2011 Poelmans, 2010

31


38

W erelddag 2 0 1 2

basis De kracht van de


W erelddag 2 0 1 2 Peter Vermeulen  voorzitter VRP

Op 15 november vindt in Mechelen de Werelddag van de Stedenbouw plaats. Het thema is: welke rol kunnen kleine, middelgrote en grote gemeenten spelen in de wenselijk geachte ruimtelijke transitie? Wat is met andere woorden de kracht van de basis? En hoe kan Vlaanderen die overgang maximaal ondersteunen? Wat betekent ‘Vlaanderen in actie’ voor ruimtelijke ordening?

D

e Werelddag 2012 staat helemaal in het teken van de actualiteit. Na de presentatie van het Groenboek Ruimte Vlaanderen (voorjaar 2012) wordt op Vlaams niveau momenteel naarstig gewerkt aan de samenstelling van het Witboek Beleidsplan Vlaanderen. Op lokaal niveau worden, na de verkiezingen van 14 oktober, in januari nieuwe gemeente- en provinciebesturen geïnstalleerd. Het wordt uitkijken naar de aandacht die in de bestuursakkoorden zal gaan naar doordacht ruimtelijk beleid en kwalitatief publiek domein. De Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) wil op de Werelddag de dagelijkse ruimtelijke praktijk in de 308 Vlaamse gemeenten in verband brengen met de langetermijnvisie die op gewestelijk niveau wordt ontwikkeld. Met strategische projecten, gebiedsgerichte maatregelen en samenwerking tussen alle betrokkenen kunnen gemeenten immers een cruciale rol spelen in de noodzakelijke sociaaleconomische, ecologische en maatschappelijke bijsturing van het ruimtelijk beleid. Het gaat daarbij om volgende vragen. Hoe gaat Vlaanderen om met de verwachte één miljoen extra inwoners? Wat gebeurt er met landschap, landbouw en natuur? Hoe kunnen steden en gemeenten een dynamisch en kwaliteitsvol ruimtelijk beleid voeren? En hoe kan Vlaanderen die ruimtelijke transitie maximaal ondersteunen - zonder te betuttelen of op de rem te gaan staan?

Stroomversnelling Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV, 1995) en het Planningsdecreet (1997) hebben het ruimtelijk beleid van de meeste steden en gemeenten ontegenzeglijk in een stroomversnelling gebracht. Met gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen, natuurontwikkelingsplannen (GNOP), mobiliteits- en woonbehoefteplannen werd van Oostende tot Maasmechelen en van Essen tot Menen aan een ruimtelijke langetermijnvisie gewerkt. Ten gevolge van de ‘ontvoogding’ is de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij het verlenen van vergunningen groter geworden. Gemeentebesturen hebben de voorbije jaren bovendien veel eigen initiatieven ontwikkeld op het vlak van publieke ruimte, mobiliteit, kernversterking, strategische projecten, gemeenschapsvoorzieningen, economische ontwikkeling… Daarnaast participeerden veel steden en gemeenten in een aantal vaak erg langdurige processen, onder meer met het oog op de afbakening van (klein)stedelijke gebieden.

De balans van dit soort processen is helaas niet over de hele lijn positief. Veel lokale bestuurders vinden de planlasten te zwaar, de procedures te omslachtig en de houding van de Vlaamse overheid vaak te betuttelend. Eén van de meest gehoorde klachten is dat de Vlaamse overheid haar territorium nog steeds te sectoraal benadert - de daarbij gehanteerde ruimteboekhouding (zoveel hectare landbouw, zoveel natuur, zoveel bedrijventerreinen…) staat een geïntegreerde aanpak op het terrein geregeld in de weg. In een uitgebreide nota die als leidraad fungeert bij de bespreking van het aangekondigde Beleidsplan Ruimte pleit de VRP voor een omslag in het beleid: dat moet van onderen naar boven en niet van boven naar onderen tot stand komen. Gemeentebestuurders die een doordacht en toekomstgericht ruimtelijk beleid willen voeren, moeten daartoe zelf de nodige initiatieven kunnen nemen en concrete projecten kunnen realiseren. Ze worden daarbij wel ondersteund door Vlaanderen, maar niet in een keurslijf van een algemeen opgelegd beleid gedwongen. De rol van Vlaanderen bestaat er in een visie en een algemeen beleidskader te ontwikkelen waarbinnen (al dan niet samenwerkende) gemeenten hun ruimtelijk beleid kunnen voeren. Voorts vervult de Vlaamse overheid in de visie van de VRP vooral een sturende en ondersteunende rol. Ze faciliteert strategische lokale projecten en maakt gebiedsgerichte samenwerking tussen gemeenten mogelijk. Met subsidies, stimulerende programma’s en een grondig aangepast (financieel) instrumentarium kunnen steden en gemeenten worden aangespoord om hun eigen invulling te geven aan het op Vlaams niveau uitgetekende beleidskader - dat straks in het nieuwe Witboek vervat zit. De Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt actief mee aan de partnerdialogen en andere overlegmomenten die de Vlaamse overheid in dat kader opzet. Met het oog daarop en in het vooruitzicht van de Werelddag organiseerde de VRP afgelopen zomer vier denktanks die zich hebben gebogen over aspecten van dat Beleidsplan Ruimte en dus van ruimtelijke transitie. De thema’s kwaliteitsvolle verdichting, netwerk van steden en gemeenten, en blauwgroen netwerk sluiten nauw aan bij het basisconcept van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (‘Vlaanderen, open en stedelijk’) en bij de in het Beleidsplan Ruimte naar voren gebrachte recentere maatschappelijke ontwikkelingen (vooral demografische groei en duurzaamheid in al haar aspecten). Een vierde denktank beraadde zich over hanteerbare instrumenten om de eerder geformuleerde doelstellingen te realiseren. De vier thema’s van de denktanks vormen ook de ruggengraat van de Werelddag.

39


42

demografie

groeit de voorstad


Een fietspad ontsluit het landschapspark in de reservatiestrook van de A102 in Deurne.

demografie

Ui t ‘ W oon e n c lav e s’, s t u d e n t e nproj e c t e n voor d e t win t ig s t e e e u w s e gord e l rond A n t w e rp e n . B e at ri c e B e r tolini , B e a D e lannoy, J ori s K e rr e man s . Vakgro e p A r c h i t e c t u u r e n S t e d e nbo u w, U G e n t.

Bert Gellynck  universiteit Gent Kristiaan Borret  stadsbouwmeester Antwerpen

O

De twintigste-eeuwse voorstad is de hippe binnenstad niet, maar het is ook geen saaie verkaveling. De hybride woonvorm die er mogelijk is, kan een belangrijke troef zijn voor stadsvernieuwing en opvang van de verwachte bevolkingsgroei.

ok in de eenentwintigste eeuw zal de wereldbevolking explosief groeien. Bovendien blijven mensen massaal naar de stad trekken. Die voorspellingen gelden ook voor ons land. In Vlaanderen groeit de bevolking de komende decennia met 14 procent , in Wallonië met 23 procent. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest spant de kroon met een toename van maar liefst 27 procent. Bovendien zou de groei in de grote steden sneller gaan dan erbuiten. In steden zoals Antwerpen en Brussel heerst enige nervositeit over dit vooruitzicht, want de ruimte is op en de voorzieningen en infrastructuur zitten overal eivol. Het is nog maar de vraag of die bevolkingsgroei bij ons echt tot steden met een steeds grotere dichtheid zal leiden. Het concept ‘stad’ valt in de Lage Landen immers niet te vergelijken met dat van metropolen als Madrid, Kaapstad, Sao Paulo of Bangkok. We wonen voornamelijk in een diffuus nederzettingspatroon, waar stad en landschap door elkaar lopen. In de Vlaamse nevelstad zijn hier en daar dichte knopen in het netwerk te bespeuren: onze ‘centrumsteden’. In de laatste decennia is de levenskwaliteit er sterk toegenomen dankzij de talrijke inspanningen om de centrumstad opnieuw aantrekkelijk te maken. Deze golf van stadsvernieuwing was vooral gericht op het revitaliseren van de pre-industriële en negentiende-eeuwse gebieden door de historische relatie tussen wonen, werken en ontspannen in de Europese stad een duwtje in de rug te geven. Er was veel aandacht voor compact wonen, nabijheid van voorzieningen, het mengen van functies, multiculturaliteit en alternatieve vormen van mobiliteit. De kennis, de instrumenten en de middelen zijn voorhanden om deze gebieden verder te vernieuwen en te verdichten, maar toch zal de verwachte stedelijke groei ook elders moeten plaatsvinden. De binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel zitten min of meer ‘vol’ en kunnen de extra groei zeker niet alleen opvangen. Ondertussen viel er in de zogenaamde voorstad weinig belangrijk nieuws te rapen. De bewoners gingen er sinds een halve eeuw op zoek naar een eigen huis met wat groen en een parkeerplaats voor de deur, voor een redelijke prijs. Burgemeesters telden er hun zegeningen en constateerden met tevredenheid dat de gemeentekas gespekt werd door een nieuwe en doorgaans welvarende middenklasse. Koning Auto regeerde en dat leidde tot veel asfalt, winkelboulevards en de introductie van het woonerf als compromis tussen woonkwaliteit en mobiliteitswensen. Maar toch is er momenteel iets fundamenteels aan het veranderen in de voorstad. Terwijl de stadsvernieuwing in de centrumstad gebaseerd is op de vraag naar meer levenskwaliteit, wordt de transformatie van de voorstad vooral gestuwd door mobiliteitsprojecten.

43


46

demografie

Inspirerend ontwerp In het kader van de studio stadsontwerp van de eerste Master ingenieurarchitect werkten studenten van de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent aan projecten voor de twintigste-eeuwse gordel rond Antwerpen. W o o n e n c l a v e s i n D e u r n e   De ontwerpers

W o o n - w e r k s t a d i n H o b o k e n   Het studie­

van dit project (Beatrice Bertolini, Bea Delannoy, Joris Kerremans) stellen voor om de reservatiestrook voor de A102 te Deurne in te richten als landschapspark, met plaats voor stadslandbouw, bos en ruimteconsumerende recreatie zoals oefenterreinen voor hondenclubs. De versnipperde ‘woonfragmenten’ die vandaag in de strook aanwezig zijn, worden opgenomen in het parklandschap. Ze worden ontwikkeld als kleine “woonenclaves” met maximum vijftig wooneenheden die gegroepeerd worden rond collectieve voorzieningen. De typologie van de enclave wordt bepaald rekening houdende met de al aanwezige bebouwing. De enclaves liggen op minstens 300 meter van elkaar, zodat het open landschap steeds domineert. In de strook wordt over de volledige lengte een fietspad aangelegd.

gebied van de site Weerstandslaan ten zuiden van de Antwerpse wijk het Kiel wordt begrensd door de Sint-Bernardsesteenweg en spoorlijn 52. Het terrein bevat vandaag een mix van – al dan niet leegstaande – bedrijfsgebouwen, gefragmenteerde rijwoningen en drie woontorens te midden van een grasveld. Aan de overkant van spoorlijn 52 ligt het Polderbos. De ontwerpers (Sean Van Rijzeghem, Floris Vincke, Michiel Windhey) stellen voor de ruimtelijke verbinding tussen de Sint-Bernardsesteenweg en het Polderbos te versterken door de Weerstandslaan anders in te richten, het viaduct aan te passen en de doorwaadbaarheid van het weefsel te verhogen. Er is een stappenplan om een deel van de leegstaande bedrijfsgebouwen om te vormen tot woongelegenheden. De voormalige binnenplaatsen worden collectieve open ruimten voor de bewoners. Een deel van de bedrijfsgebouwen wordt als dusdanig behouden, waardoor ook de gemengde functie van dit stadsdeel behouden blijft.

Identiteit

Troef

In de centrumstad staan culturele functies zoals theater of opera garant voor stedelijkheid: het plein tussen vier wanden als het summum van stedelijke publieke ruimte. Bij de transformatie van de voorstad moeten deze symbolen niet gekopieerd worden, maar kan gebruik worden gemaakt van elementen die reeds in het DNA van de voorstad aanwezig zijn: het zwembad of de schaatsbaan, de begraafplaats of het natuurgebied. Sportvoorzieningen en open groene ruimte zijn voorbeelden van ruimte-extensieve programma's die mede de identiteit van de voorstad bepalen. Kunnen ze verdicht worden zonder dat ze hoeven te verdwijnen? Kan een portie intensivering de latente stedelijkheid die schuilt in een steeds meer verdicht en drukker beleefd grondgebied, naar boven halen en opwaarderen tot een ander soort stedelijkheid dan die van de traditionele Europese kernstad? Waarom is het Schoonselhof geen trekpleister in de Antwerpse stadsrand?

De woonomgeving in de twintigste-eeuwse voorstad is, nu de eerste generaties bewoners bijna verdwenen zijn, aan een update toe. Er staan talloze projecten op stapel die de mobiliteit herdenken, maar de stedenbouwkundige opwaardering volgt die omslag nog niet. In Antwerpen telt de twintigste-eeuwse voorstedelijke gordel intussen meer inwoners dan de binnenstad, maar ook in andere Vlaamse centrumsteden zijn stukken en brokken voorstad rond de stadskern goed voor een substantieel aandeel in het stedelijk wonen. De voorstad vormt een tussengebied tussen centrum en suburbia; van een scherpe grens tussen stad en niet-stad is in Vlaanderen al lang geen sprake meer. Dat hybride karakter van de voorstad hoeft geen handicap te zijn, integendeel. Met het oog op de verwachte bevolkingsgroei wordt het zelfs een troef. Zoals tijdens de voorbije decennia zwaar geïnvesteerd is om knowhow te ontwikkelen voor de renovatie van de historische en negentiende-eeuwse binnenstad, is het nu tijd om opnieuw pionierswerk te verrichten en een aanvang te maken met de vernieuwing van de twintigste-eeuwse voorstad.

Openruimteverbinding met het polderbos en gemengd weefsel voor wonen en werken op de site Weerstandslaan in Hoboken. Ui t: s t u d e n t e nproj e c t e n voor d e t win t ig s t e e e u w s e gord e l rond A n t w e rp e n . S e an Van R ijz e g h e m , F lori s V in c k e , M i c h i e l W ind h e y. Vakgro e p A r c h i t e c t u u r e n S t e d e nbo u w, U G e n t.

n



48

Een duurzame stad, een radicale keuze

opinie  Filip Canfyn

De duurzaamheid van een stad is integraal en radicaal, de beslissingen over die stad moeten dat ook zijn. Alle fenomenen en invloeden die het voortbestaan van de stad bedreigen, moeten worden bestreden. Duurzaamheid is niet als een deur, die halfopen of halfgesloten kan zijn. Duurzaamheid is open of dicht. Punt.

[  f oto : R e p o r t e r s , Fr a n c e s M . R o b e r t s  ]


49

‘Autorijden en parkeren moeten hun vanzelfsprekendheid verliezen’

De bestaansreden van een stad is de optelsom van het belang, de waarde en het nut van die stad binnen de samenleving. Vier factoren spelen daarbij een rol. • Een stad huisvest relatief veel mensen en hun talrijke activiteiten op een relatief kleine oppervlakte en in een compact gebouwde omgeving. Dankzij een intensief en gestructureerd ruimtegebruik gaat de stad grondverspilling en –versnippering tegen. • Die concentratie van mensen en activiteiten is niet alleen ruimtelijk maar ook functioneel belangrijk. Ze vormt immers een stabiel draagvlak voor het op rendabele en vraaggerichte wijze opzetten van diensten en voorzieningen, zowel in de economische (winkelen en werken) als in de sociaal-culturele sector (gezondheid, onderwijs, cultuur), die niet alleen voor de stad maar ook voor de omliggende regio van vitaal belang zijn. • Door haar schaalgrootte en densiteit maakt de stad een diversiteit aan leefstijlen mogelijk. Ze trekt daarom niet alleen veel maar ook ‘andere’ mensen en activiteiten aan, die op een andere plaats een minder levensvatbare habitat zouden vinden. In de stad kun je jezelf verliezen in de totale anonimiteit en in het individualisme, maar je kunt ook opgaan in de hectiek en profiteren van de ontelbare contactmogelijkheden. • Een stad put uit bovenstaande karakteristieken ook een unieke energie als katalysator van economische en sociaalculturele creativiteit en innovatie. De confrontatie van mensen, karakters, gedragspatronen en ideeën leidt al sinds

het begin van de (stedelijke) geschiedenis tot maatschappelijke vernieuwing in de breedste zin van het woord. De stad is het alfa en omega van de menselijke beschaving, en dat mag veel minder hoogdravend worden geïnterpreteerd dan het klinkt. Het moet wel leiden tot een integrale en radicale keuze voor de dynamische bescherming van de stad. Dynamisch, om de motoriek van de stad, die de stad tot stad maakt, niet te onderbreken.

Duurzaam De duurzaamheid van een stad hangt af van de duurzaamheid van de beslissingen die op alle niveaus door de huidige en toekomstige stakeholders van die stad worden genomen in het licht van het evenwichtig voortbestaan van die stad en dus van het levenslang bestendigen van haar bestaansredenen, belang, waarde en nut. ‘Op alle niveaus’ verwijst naar de ruimtelijke, sociaal-culturele, economische, verkeerskundige, ecologische… dimensies van de beslissingen en van de stad. De ‘stakeholders’ zijn de lokale, regionale en federale bestuurders, de ambtenaren, de winkeliers, de ondernemers, de cultuuractoren, de welzijnswerkers, de investeerders, de vastgoedontwikkelaars, de vertegenwoordigers van het middenveld, maar ook de bewoners. ‘Duurzaamheid’ kan dan weer worden gelezen als een parafrase van de eerste definitie van duurzame ontwikkeling uit het Brundtland-rapport van 1987: de duurzaamheid van een stad realiseren is tegemoet komen aan de behoeften van de huidige stad zonder de mogelijkheden van

de toekomstige stad in gevaar te brengen, zodat de stad finaal stad kan blijven en zelfs meer stad kan worden. De duurzaamheid van een stad is integraal en radicaal, de beslissingen over die stad moeten dat ook zijn. Ze moeten integraal zijn omdat ze bepalend zijn voor elke dimensie van de stad en voor alle activiteiten van de stakeholders. Ze moeten ook radicaal zijn en dus compromisloos opteren voor het voortbestaan van de stad. Alle fenomenen en invloeden die dat voortbestaan bedreigen, moeten worden bestreden. De duurzaamheid van een stad is of is niet. Duurzaamheid is niet als een deur, die halfopen of halfgesloten kan zijn. Duurzaamheid is open of dicht. Punt.

Woonstad Weinig steden in onze contreien zijn succesvol zowel als woonstad dan als winkelstad, werkstad én cultuurstad1. Amsterdam is daarvan een zeldzaam voorbeeld, Antwerpen heeft de potentie. Steden moeten dus kiezen welk soort stad ze willen zijn en waarin ze willen excelleren. Er bestaat echter een hiërarchie tussen deze stadsoorten: het is enkel de woonstad, die de vier (hierboven genoemde) bestaansredenen van een stad kan realiseren omdat de hoge, gemengde en boeiende concentratie van bewoners hiervoor de conditio sine qua non is. De stad kan haar rol maar ten volle vervullen als er voldoende mensen kiezen 1

Het woord ‘cultuur’ moet worden gelezen als de verzamelnaam voor ‘leisure’, recreatie, vrijetijdsbesteding, sport, toerisme, architectuur, gastronomie, podiumkunsten, musea… 


54

lokaal

In het Antwerpse Essen krijgt het voormalige rangeerterrein met quarantainestallen, spoorwegloods en stationsgebouw een nieuwe bestemming volgens de principes van trage groei. Er wordt een park aangelegd en het verenigingsleven kan van de lokalen gebruik maken. Zo groeit het draagvlak voor verdere ontwikkeling. En stijgt de waarde van het betrokken vastgoed. Ward Verbakel   plusofficearchitects

Traag heeft zo zijn voordelen


lokaal

‘Lege terreinen kunnen net door hun tijdelijk gebruik aan vastgoedwaarde winnen’

D

e wereldwijde financiële crisis heeft duidelijk gemaakt dat publiek-private samenwerking (PPS) in ruimtelijke ontwikkeling haar grenzen kent. Toen het gemeentebestuur van Essen (provincie Antwerpen) in 2009 eigenaar werd van een tien hectare groot voormalig rangeerterrein, zag het de investeringspartners één na één afhaken. In het masterplan voor het quarantainepark Essen werd daarom gepleit voor een strategie van trage groei (‘slow growth’), waarin tijdelijk gebruik, trage processen en het creëren van een breed draagvlak centraal staan. Voor kleinstedelijke stadsprojecten hoeft traagheid niet per se een nadeel te zijn, betoogden Michiel Dehaene en Jan Zaman eerder al in Ruimte (nummer 9, maart 2011). Kleine lokale besturen staan voor de keuze. Ofwel kiezen ze voor een snelle, door de markt gestuurde ontwikkeling (die doorgaans alleen winst oplevert voor de privéontwikkelaars), ofwel proberen ze systematisch gebruik te maken van elders beschikbare expertise en mogelijkheden, zoals het voor Vlaanderen zo typerende kennisnetwerk. De ontwikkeling verloopt in dat geval trager, maar wordt waarschijnlijk ook breder gedragen. Traagheid als ontwerpkeuze voegt een nieuwe dimensie toe aan het debat over kleinschalige stedelijkheid en de daarmee gepaard gaande stedenbouwkundige opgaven. De eenvoudigere bestuursstructuren en het feit dat vaak onbetreden paden kunnen worden ingeslagen, maken dat die opgaven net heel sterk kunnen worden uitgewerkt - op voorwaarde dat het potentieel van het project naar waarde wordt geschat en een langetermijnvisie wordt ontwikkeld. In die zin bestaat er een opvallende parallel met de ‘slow food’ beweging. Deze sociaalecologische benadering van de voedselproductie wil een alternatief bieden voor fastfood en de lange productieketen van de huidige voedseleconomie. ‘Slow food’ wordt lokaal en kleinschalig geproduceerd, en is seizoens- en streekgebonden. Ook in de stedenbouw kan - als alternatief voor de snelle en vaak generische ontwikkeling - zorgvuldiger met lokale culturele identiteit en trage processen worden omgegaan. De rangeerterreinen in Essen en de bijbehorende, beschermde historische gebouwen kunnen daarbij misschien als laboratorium dienen. In de huidige situatie is deze site immers niet rijp voor klassieke ontwikkeling via PPS of dikke subsidiedossiers. Toch hoeft dat niet te betekenen dat de spoorrelicten een blinde vlek in het centrum van Essen moeten blijven. Volgens het principe van trage groei kunnen nu al een aantal veranderingsprocessen in gang worden gezet. In het masterplan heeft zich dat in drie doelstellingen vertaald: 1. de site nu al bruikbaar maken voor een aantal lokaal verankerde activiteiten;

2. de site als kweekkamer gebruiken voor de toekomstige infrastructuur; 3. het profiel van de site uitbouwen tot een sterk merk.

Quarantaine Van de voormalige spoorwegsite op de Belgisch-Nederlandse grens blijven nog enkele gebouwen over, waaronder de quarantainestallen, de spoorwegloods en het stationsgebouw. Het intussen als monument beschermde complex was een verplichte tussenstop voor het transport van levend vee dat enkele weken in quarantaine moest blijven voor het zijn weg op Belgisch grondgebied mocht voortzetten. Na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap – de voorloper van de Europese Unie – en het geleidelijk aan wegvallen van de Europese binnengrenzen, werd de site systematisch ontmanteld. Met het beschermingsbesluit wordt de voormalige douanepost als belangrijk erfgoed erkend. Eén van de voordelen van die bescherming is dat ze ruimtelijk ontwerpers de mogelijkheid biedt de site als één ruimte te zien. Uiteraard brengt bescherming ook heel wat verplichtingen met zich mee op het gebied van instandhouding en renovatie van de gebouwen - de loods is in slechte staat en moet dringend worden aangepakt. Maar in afwachting van een volwaardige herbestemming zou hij al voor tijdelijke evenementen en culturele activiteiten kunnen worden gebruikt.

Een park voor Essen Naar aanleiding van de verwerving van de rangeerterreinen en de spoorwegloods door het Autonoom Gemeentebedrijf Essen schreef het gemeentebestuur een opdracht uit voor het opstellen van een masterplan waarin de ruimtelijke mogelijkheden van de site moesten worden onderzocht rekening houdende met de toeristische, sociaal-culturele en financiële achtergrond van de gemeente. De ambities waren groot, maar zowel de planning-technische als de sociaaleconomische context bood weinig ruimte om ze ook daadwerkelijk waar te maken. De gemeente Essen wil een cultureel-toeristische rol spelen, zowel op lokaal niveau als in de ruimere regio. Op de voormalige grenspost moet een nieuw park komen, een fraaie groene ruimte vlakbij het centrum, dat historische relevantie combineert met hedendaagse culturele infrastructuur. Dat park moet van Essen een aantrekkelijke bestemming maken en de gemeente als een sterk merk op de kaart zetten.

55


58

J ustitie

’t Stad is ook van de De Belgische gevangenissen worden – eindelijk – gemoderniseerd. Onlangs raakte bekend dat het nieuwe arresthuis van Antwerpen in Wilrijk zal worden gebouwd. Hoog tijd dus om lessen te trekken uit het (intussen afgeronde) ontwerpproces voor de gevangenissen in Beveren en Dendermonde. Want ondanks het uitgepuurde architectuurontwerp van Stéphane Beel zullen die gevangenissen al bij hun oplevering achterhaald zijn.


gevangenen

J ustitie

Gideon Boie   BAVO onderzoeksbureau - Sint-Lucas Architectuur

A

rchitecturale en ruimtelijke kwaliteit is ook voor gevangenissen belangrijk. Voormalig minister van Justitie Stefaan De Clerck was zich daar goed van bewust. Hij lanceerde zelfs een heus offensief om die visie uit te dragen. Colloquia en werkgroepen wekten hoge verwachtingen. In de openbare aanbestedingsprocedure voor de zogenaamde 4G’s – een publiek-private samenwerking (DBFM) voor de bouw van gevangenissen in Beveren, Dendermonde, Leuze-en-Hainaut en Marche-en-Famenne – golden ook de architecturale en de ruimtelijke kwaliteit als beoordelingscriteria (voor 20 punten op 100). Maar er kwam ook felle kritiek. Peter Vermeulen (Ruimte nr. 4, januari 2010) miste vooral een doordachte visie op humane detentie. Hij voorspelde dat met de inbreng van architecten met naam en faam het niet zou volstaan om de gevangenisarchitectuur fundamenteel te vernieuwen. De bouw van de gevangenissen in Beveren en Dendermonde door de Nederlandse projectontwikkelaar BAM-PPP lijkt de voorspelling van Vermeulen te bevestigen. Er is ongetwijfeld gestreefd naar kwaliteitsvolle architectuur en de hand van Stéphane Beel is zeker heel herkenbaar, maar dat betekent nog niet dat er ook sprake is van inhoudelijke vernieuwing. Van actualisering van de strafuitvoering is in het ontwerp geen sprake. De visie van de negentiendeeeuwse gevangenishervormer Edouard Ducpétiaux1 wordt nog altijd onverminderd gevolgd en de Basiswet2 wordt grotendeels genegeerd. 1 2

Edouard Ducpétiaux (1804-1864) was de eerste inspecteurgeneraal van de gevangenissen in België en geldt als een belangrijke hervormer van het nationale gevangenissysteem. De Basiswet (2005) betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden formuleert voor het eerst in de geschiedenis van België de mensenrechten van de gevangene.

Alles wijst erop dat het leven in de gevangenissen van Beveren en Dendermonde weinig zal verschillen van het gevangenisregime in voorbije tijden. De cel blijft het belangrijkste element en het is nog altijd perfect mogelijk daar meerdere personen onder te brengen. Alle ruimte buiten de cel blijft ontworpen vanuit een vorm van beveiligingsparanoia – niet vanuit een positieve visie op wonen, werken, ontspanning of resocialisatie. En opnieuw wordt gekozen voor een type-ontwerp dat met wat passen en meten op verschillende locaties kan worden gereproduceerd.

Op de basisplattegrond van Stephane Beel is een centraal, kruisvormig cellencomplex te zien dat geflankeerd wordt door een administratieve en recreatieve afdeling waar ook bezoek kan worden ontvangen (een U-vorm) en door een logistieke afdeling waar gevangenen kunnen werken (een rechthoekige vorm). ©BAM

Het model Beel Het ontwerp van Stéphane Beel voor Beveren en Dendermonde maakt duidelijk hoe de vernieuwing begint maar ook eindigt bij het model Ducpétiaux. Beel kiest voor een terugkeer naar de open galerijen waarin via een open zolderruimte natuurlijk licht doordringt. Naar eigen zeggen wil hij met een overzichtelijke woonafdeling de contactmogelijkheden tussen gedetineerden en cipiers en tussen gedetineerden onderling bevorderen. Dat is opmerkelijk: in de bestaande gevangenissen werden de cellenvleugels steevast per verdieping opgedeeld om te voorkomen dat onrust naar andere verdiepingen zou kunnen overslaan. Het eventuele verlies aan veiligheid wordt gecompenseerd door de cellenvleugels ruimtelijk toe te spitsen. Het perspectief dat hierdoor ontstaat, maakt dat de bewakers in staat zijn

59


64

I n de tijd

O dierbaar

landschap Bruno Notteboom  universiteit Gent

De sterk sectorale benadering van landschapsbescherming aan de ene en stedenbouw aan de andere kant, is historisch te verklaren. Anders dan in Nederland hebben in ons land beide disciplines en beleidsgebieden zich begin vorige eeuw grotendeels los van elkaar ontwikkeld. Ideologische en politieke verschillen lagen daaraan ten grondslag.


I n de tijd

L

andschapsbescherming en ruimtelijke ordening lijken het afgelopen decennium voorzichtig toenadering tot elkaar te hebben gezocht.1 Beide beleidssectoren worden zich ervan bewust dat het inventariseren en het afbakenen van waardevolle erfgoed- en natuurlandschappen gebaat zijn bij een dialoog met hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en bij een verankering in stedenbouwkundige instrumenten. De kloof tussen landschapsbescherming en stedenbouw is echter een oud zeer. Anders dan in Nederland, waar beide disciplines en beleidssectoren zich parallel en vaak samen hebben ontwikkeld, bevonden de protagonisten van de landschapsbescherming en de voortrekkers van de moderne stedenbouw zich in België meestal in twee verschillende kampen. Die tegenstelling dateert al uit de eerste helft van de twintigste eeuw.2 Hoewel de landschapsbescherming van overheidswege rond 1900 nog in de kinderschoenen stond, probeerde een aantal organisaties in de voorafgaande decennia de publieke opinie bewust te maken van de teloorgang van het landschap door industrialisatie, landbouw, aanleg van infrastructuur en verstedelijking. Deze organisaties, die vaak in kunstenaarskringen waren ontstaan, hadden vooral esthetische interesse voor het landschap, maar streefden ook naar volksopvoeding.3 De kloof tussen landschapsbescherming en ruimtelijke ordening kwam eveneens tot uiting in het beleid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML), in de wetgeving betreffende de bescherming van sites en in de manier waarop deze commissie reageerde op veranderingen in het landschap.

waren aangetast 4 en de uitbreiding van de Koninklijke Commissie voor Monumenten met een Afdeling Landschappen (‘Section des Sites’) was in volle voorbereiding. Nog lang voor er in België sprake was van een geïnstitutionaliseerde landschapsbescherming speelde landschap al een belangrijke rol in de constructie van een nationale identiteit.5 De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen noemde het landschap graag ‘le visage aimé de la patrie’ en die patriottische uitdrukking werd in talrijke pleidooien voor landschapsbescherming in België overgenomen. Maar van eensgezindheid was geen sprake, zoals blijkt uit de discussies rond de wetgeving op de landschapsbescherming en de conflicten waarmee de ‘Section des Sites’ als officieel orgaan vanaf haar oprichting in 1912 geconfronteerd werd. Zoals Herman Stynen in zijn studie van de geschiedenis van de monumenten- en landschapsbescherming aantoonde, vormde de terughoudendheid om economische belangen te schaden en beperkingen op te leggen voor gronden in privaat bezit de rode draad in de wetgeving rond landschapsbescherming.6 Hoewel de ‘Wet op het behoud van de schoonheid van landschappen’ uit 1911 en de oprichting van de Afdeling Landschappen in 1912 een beleidskader boden voor landschapsbescherming, was de commissie niet veel meer dan een passief adviesorgaan en bleef haar armslag beperkt.7 Het patriottische argument bleek in de praktijk het enig doorslaggevende: in 1914 was slechts één site in België bij wet beschermd, namelijk het slagveld van Waterloo.8 Tijdens en vlak na de oorlog was de activiteit van de KCML vooral gericht op wederopbouw. In 1931 werd echter een nieuwe wet op de landschapsbescherming goedgekeurd, die de KCML een centrale rol toekende. In die wet werd ook een aantal rechten en plichten gedefinieerd: strafmaatregelen die het eigendomsrecht beperkten, het recht op financiële vergoeding voor de gevolgen van de bescherming, maar ook de mogelijkheid tot het aanvragen van een onteigening. Een belangrijk punt

‘Tot en met 1940 werden slechts 53 sites beschermd’

Patriottisme Bij het verschijnen van zijn gezaghebbend boek ‘Pour la protection de la nature en Belgique’ in 1912 was botanicus Jean Massart hoopvol over de toekomst van de landschapsbescherming in België. België leek voorop te lopen: in 1911 was een wet goedgekeurd over het herstel van landschappen die door openbare werken of industrie

4 5 6

1 2 3

De term ‘landschapsbescherming’ gebruik ik als een verzamelterm waaronder zowel natuurbescherming als bescherming van erfgoedlandschappen valt. Dit is meer uitgebreid behandeld in mijn doctoraal proefschrift: B. Notteboom, ‘Ouvrons les yeux!’ Stedenbouw en beeldvorming van het landschap in België 1890-1940, Universiteit Gent, Gent, 2009. Zoals in het discours van L’Oeuvre d’Art Public (1893), de Ligue des Amis des Arbres (1896), de Ligue des Amis de la Forêt de Soignes (1909) en de Koninklijke Vereniging voor Natuur- en Stedenschoon (1910).

7 8

J. Massart, Pour la protection de la nature en Belgique, Lamertin, Brussel, 1912, blz. 3. C. Billen en J. Versele (red.), La construction des paysages nationaux, ULB. Centre d’Études Canadiennes, Brussel, 2001. H. Stynen, De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 18351940, Stichting Vlaams Erfgoed, Brussel, 1998, blz. 313. Ibidem, blz. 219. De bescherming van het slagveld van Waterloo viel niet onder de wet van 1911, die zich richtte op landschappen aangetast door industrie of openbare werken, maar werd geregeld in een aparte wet van 26 maart 1914. Zie: C. Lagasse de Locht, Rapports et lettres sur les barrages dans la Haute Belgique / Verslagen en brieven over de afdammingen in het Belgische Hoogland, E. Heyvaert, Brussel, 1931, blz. 8.

65


70

O penbaar domein

Niet elke boom verbetert de

luchtkwaliteit Hoe kunnen we openbaar groen aanleggen zonder de luchtkwaliteit significant te verslechteren?


O penbaar domein

De boom is één van de symbolen van een gezonde en duurzame leefomgeving. Maar alvast in het geval van drukke binnenstedelijke ‘street canyons’ is het wetenschappelijk niet correct een bomenrij aan te planten om een lokaal luchtkwaliteitsprobleem aan te pakken. Dat blijkt uit onderzoek van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek. Peter Vos en Stijn Janssen  afdeling Ruimtelijke Milieuaspecten - Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO)

[ figuur 2 ] Voorbeelden van groene ‘street canyons’ in Vlaanderen.

Links: Parklaan, Gent. Rechts: Albertwal, Tongeren.

D

e afdeling Ruimtelijke Milieuaspecten van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) is gespecialiseerd in het maken van modellen voor de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteitsmodellen zijn computermodellen die aan de hand van geavanceerde wiskundige technieken de concentraties van verontreinigende stoffen op verschillende locaties kunnen voorspellen. De gebruikte modellen zijn in verschillende opzichten analoog aan de modellen die meteorologen gebruiken bij hun dagelijkse weersvoorspellingen. Om het effect van bomen op de lokale luchtkwaliteit te kunnen inschatten gebruikt VITO het CFD (‘Computational Fluid Dynamics’) model ENVI-met. CFD modellen zijn een soort virtueel laboratorium waarbij wordt uitgegaan van een driedimensionale reproductie van de werkelijkheid, gelijkaardig aan 3D computerspellen. In deze virtuele omgeving worden volledige straten en stadswijken nagebouwd, inclusief de aanwezige groenelementen zoals bomen en hagen. Een voorbeeld van zo’n virtueel gebied is weergegeven in figuur 1. Vervolgens berekent het ENVI-met model op een erg precieze manier (tot op 0.5 à 1m nauwkeurig) de wind in de straten, evenals de concentraties fijn stof en uitlaatgassen die er door het verkeer worden uitgestoten. De berekening van het wind-

veld is nodig aangezien dit grotendeels bepaalt in welke richting de verkeersemissies worden getransporteerd. Door zowel voor de situatie met als zonder bomen simulaties uit te voeren en vervolgens het verschil in concentratie te bepalen, kan men een goede inschatting maken van het effect van groen op de lokale luchtkwaliteit.

De Vlaamse Instelling voor T e c h n o l o g i s c h O n d e r z o e k  De

Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) is een in Mol gevestigde onafhankelijke en klantgerichte onderzoeksorganisatie. VITO verschaft innoverende technologische oplossingen en geeft wetenschappelijk onderbouwde adviezen en ondersteuning om duurzame ontwikkeling te stimuleren en het economisch en maatschappelijk weefsel in Vlaanderen te versterken. www.vito.be

71


Versnippering funest voor biodiversiteit De redactie ontving een reactie van Hans Van Hoof op het artikel ‘Versnipperd Vlaanderen’ van Barbara Tempels, Kirsten Bomans en Thomas Verbeek. Dat artikel verscheen in het door ‘Jonge Onderzoekers Open Ruimte’ (J.ooR) mede samengestelde themanummer ‘Een andere blik op het landschap’. Volgens de briefschrijver houden de auteurs onvoldoende rekening met de gevolgen van de versnippering van de Vlaamse ruimte voor de biodiversiteit. Hij verwijt hen dat ze een antropocentrische houding aannemen en noemt hun gedachtegang een ‘denkfout’.

in de pen

Hans Van Hoof  landschapsarchitect, stedenbouwkundige en verkeersdeskundige

Themanummer 14 van ‘Ruimte’ (juni 2012) heeft de verdienste dat het de lezers op een andere manier naar onze Vlaamse omgang met het landschap probeert te doen kijken. Maar ook al mag in de wereld van de ruimtelijke planning optimisme troef zijn, er zijn grenzen. Het meest storende is de voorlaatste paragraaf van het artikel ‘Versnipperd Vlaanderen’ van Barbara Tempels, Kirsten Bomans en Thomas Verbeek: ‘Meer stedelijk openruimtegebruik, zoals in het geval van tuinen, kan half-natuurlijke habitats vormen voor ecologische systemen die aangepast zijn aan de verstedelijkte context, maar niettemin een sterke lokale biodiversiteit vertonen. In deze manier van denken vormen verstedelijking en fragmentatie niet zozeer een beperkende factor, maar veeleer een randvoorwaarde die, als er voldoende aandacht aan geschonken wordt, eveneens kansen kan creëren. Dit uitgangspunt is bijzonder

Driemaandelijks: juni - juli - aug 2012

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

Een andere kijk op het landschap

[ FOTO: REPOR TERS, DANNY GYS ]

78

14 RUIMTE#14.indd 1

26-06-12 10:47

relevant omdat het merendeel van de openruimtefragmenten in Vlaanderen zeer klein is. Maar samen nemen ze een grote oppervlakte in.’ (Ruimte 14, blz. 22) In de rest van het artikel wordt naar mijn oordeel met een aantal nogal subjectief ingedeelde GISkaartjes een zweem van wetenschappelijkheid gecreëerd, terwijl die kaartjes alleen de menselijke ruimtelijke patronen tonen. Er wordt met geen woord gerept over biodiversiteit. Toch zijn er meer dan voldoende onderzoeken die wijzen op het uitgesproken verband tussen gefragmenteerde oppervlakte en biodiversiteit. De resultaten van die onderzoeken zijn unaniem en helder: ‘Hoe kleiner de oppervlakte, hoe funester voor de biodiversiteit’. Ik zou de ‘Jonge Onderzoekers’ dan ook ten stelligste willen aanbevelen om eens een boekje over biogeografie te raadplegen of iets over het baanbrekende (maar ook al een halve eeuw oude) onderzoek


79

‘Ook ik zou onze schattige dorpjes en woonlinten graag willen zien als een zonnige archipel waarin onze biodiversiteit een veilige haven zal kunnen vinden, maar zowel vanuit het oogpunt ruimte als vanuit de dimensie tijd is dat voor de biodiversiteit niet meer dan een funeste antropocentrische denkfout’

van Robert MacArthur en Edward Wilson over eilandbiogeografie te lezen, alvorens daar uitspraken over te doen. Bijzonder leesbaar is bijvoorbeeld ‘Het Lied van de Dodo’ van David Quammen. In het artikel wordt bovendien nergens verwezen naar de rechtstreekse effecten van suburbanisatie op biodiversiteit. Belangrijke gevolgen zijn onder meer: • schrikeffecten voor fauna door auditieve en visuele verstoring, met vluchtgedrag, broedverlies en uitputting tot gevolg; • biotoop- en biodiversiteitsverlies als gevolg van de introductie van uit tuinen afkomstige invasieve soorten; • biotoop-, biotoopdiversiteits- en biodiversiteitsverlies ten gevolge van verzuring en vermesting (afkomstig van verkeer, (hobby)landbouw, woningen en tuinen); • directe verkeersslachtoffers; • sterk verhoogde predatiedruk van roofdieren op prooidieren (ten gevolge van het te hoge aantal katten en honden). Mensen met meer kennis ter zake kunnen dit lijstje ongetwijfeld moeiteloos aanvullen. H i s t o r i s ch p e r s p e c t i e f

Ecologische systemen evolueren mee met de soorten die erin voorkomen en omgekeerd. Versnippering kan daarin een drijvende kracht zijn, zolang de (biotische) omstandigheden stabiel genoeg zijn, en dat over erg lange tijd. De biodiversiteit op eilanden is daar een mooi voorbeeld van. Veel van die soorten hebben echter geen schijn van kans zodra ze worden geconfronteerd met één enkele – zelfs

kennelijk onooglijke soort - die vanaf het continent met de mens is meegereisd (de biodiversiteit op nagenoeg alle eilanden ter wereld staat sterk onder druk door de aanwezigheid van ‘generalistische soorten’ zoals ratten, konijnen, katten, honden…). De tijdspanne van de kaartjes in het artikel bedraagt enkele jaren, hooguit enkele decennia (begin 20ste eeuw en 1970). Daar houdt het ‘historisch perspectief’ dan ongeveer op. De vorming van landschapselementen of ‘ecotopen’ (met positieve invloed op biodiversiteit en soortvorming) vindt evenwel op een heel andere tijdschaal plaats. ‘Ecotopen’ vormen zich gedurende honderden, duizenden en zelfs tienduizenden jaren. Soorten hebben daar zelfs miljoenen jaren voor nodig. Het voorkomen of vormen van ‘ecologische systemen die aangepast zijn aan de verstedelijkte context’ is een mooi beeld. Ook ik zou onze schattige dorpjes en woonlinten graag willen zien als een zonnige archipel waarin biodiversiteit een veilige haven kan vinden, maar zowel vanuit het oogpunt ruimte als vanuit de dimensie tijd is dat

voor de biodiversiteit niet meer dan een funeste antropocentrische denkfout. Zw e m m e n e n v e r z u i p e n

Dit deel van de conclusie van het artikel lijkt op het eerste gezicht dan misschien wel aardig, maar is de facto tendentieus, subjectief, nietwetenschappelijk, en vooral van elke realiteitszin gespeend. Sterker nog, het ridiculiseert alle inspanningen die door onderzoekers in vakgebieden rond biodiversiteit worden gedaan. De biodiversiteit gaat wel degelijk in ijltempo achteruit. En hoe meer we blijven verkavelen, ‘verlinten’, boerderijen transformeren tot wooncommunes, zonevreemdheid regulariseren, kortom fragmenteren, hoe sterker die achteruitgang is. Bovenstaande stellingen zijn vanuit biologische- en landschapsecologische hoek wél ruim wetenschappelijk onderzocht. Als een schip aan het zinken is kan een ‘andere manier van denken’ de zeevaarders niet van de verdrinkingsdood redden, hoeveel aandacht er aan dat denken ook wordt geschonken. Voor de biodiversiteit in Vlaanderen is het vandaag al zwemmen en jammer genoeg straks ook verzuipen. De voortschrijdende verstedelijking en versnippering die velen van ons als waardevol voor de mens ervaren, is voor nagenoeg alle andere soorten die gedurende de afgelopen 500 miljoen jaren op deze planeet hebben weten te overleven, een woelige storm met apocalyptische gevolgen. Verstedelijking en versnippering leiden dus allerminst tot een veilige en zonnige archipel met kans op een stabiele toekomst.

n


80

Een zesde wijk aan het water

Met onder meer parken, openbaar vervoer over het water, natuurcompensatie, groenschermen en 10.000 huurfietsen wil het stadsbestuur de New Yorkers weer voeling doen krijgen met de Hudson en de East River.

column new york  Maarten Van Acker

‘New York reclaims its waterfront’ kopte de krant The New York Times ruim 64 jaar geleden al.1 De auteur van het bijbehorende stuk was niemand minder dan de verguisde stadsplanner Robert Moses, New Yorks ‘power broker’.2 Moses was verantwoordelijk voor de aanleg van menige autosnelweg in New York City. Die snelwegen liggen er nog altijd, ook aan de waterkant. Zo omsingelt de FDR een groot deel van Manhattan en ook Brooklyn wordt door Moses’ ‘park-‘ en ‘expressways’ afgesneden van het water. De oevers van de Hudson en de East River liggen er vandaag dan ook verkommerd bij: de industrie trok stroomafwaarts naar de Upper en Newark Bay, goederenspoorwegen raakten in onbruik, ziekenhuizen en elektriciteitscentrales keerden zich met de rug naar het water. Maar als het aan het stadsbestuur van burgemeester Michael Bloomberg ligt, krijgt de Het parade­paardje waterkant - waar het voor van het waterkant­ New York ooit allemaal project is het begon - een tweede leven. ‘Brooklyn Bridge Naast de vijf stadsdelen Park’. Bezoekers ­hebben er een (‘boroughs’) die New York prachtig uitzicht op telt, moet het Waterfront de haven, de ­skyline tot een zesde volwaardige van Manhattan wijk uitgroeien. Een groene en de brug. wijk bovendien.

Visie 2020

Op een aantal plaatsen is de groene herontwikkeling al eerder ingezet, maar het ging daarbij veelal om privé-initiatieven en de vooruitgang die daarmee geboekt werd, was al bij al bescheiden. Daarnaast werden de oevers de voorbije jaren ook stelselmatig geclaimd voor woon- en recreatieontwikkeling. Met al die deelprojecten was er dringend behoefte aan een overkoepelende visie voor de volledige kustlijn. Daarom verscheen vorig jaar ‘Vision 2020: Comprehensive Waterfront plan’.3 ‘Vision 2020’ wil in de eerste plaats de publieke toegankelijkheid van het Waterfront vergroten. Ten einde de New Yorkers naar de kades te lokken wil de stad ongeveer 360 miljoen dollar investeren in nieuwe parken en groene corridors. Voorts promoot het plan watergebonden bedrijvigheid en containerscheepstransport als duurzaam alternatief voor wegtransport. De grootste hap van de investering (1,6 miljard dollar) gaat naar het verbeteren van de waterkwaliteit. Een technisch knelpuntdaarbij zijn de zogenaamde ‘combined sewerout­falls’: wanneer het gescheiden rioleringsstelsel bij een stortbui het hemelwater

Maarten Van Acker is dr. ingenieurarchitect en stedenbouwkundige. Met de steun van de ‘Belgian American Education Foundation’ werkt hij aan de ‘Parsons School for Design Strategies’ in New York aan een postdoctoraal project over stedelijke infrastructuur. In deze column reflecteert hij over de Amerikaanse planningscultuur en over innovatieve

niet meer kan slikken, belanden regen- én afvalwater via een noodafvoer samen in de rivier. Er komt een volwaardig ‘wetlands strategy plan’ en een pilootproject op de East River als onderdeel van het ‘blauwe’ openbaarvervoersnetwerk dat de stad ophaar waterwegen wil ontwikkelen. Maar ook het vergunningenbeleid moet veel beter: zo duurde het zeven jaar voordat toelating werd gegeven om een pier te herbouwen - de vooropgestelde termijn voor zo’n vergunning bedraagt zes maanden. De stad wil een soort schadevergoedingsbank oprichten en subsidies uittrekken om de waterrijke natuurgebieden, die bij de realisatie van nieuwe projecten verdwijnen, sneller te compenseren. Vandaag leven ongeveer 215.000 New Yorkers binnen een zone die


81

één procent overstromingskans per jaar heeft, maar de stad houdt er rekening mee dat het waterpeil tegen 2080 met 60 tot 140 centimeter kan stijgen. Er zal dus over een grote afstand een waterkeringsmuur moeten worden gebouwd - dat wordt wellicht nog de belangrijkste ontwerpopgave. E a s t R i v e r B l u e way

Eén van de meest ambitieuze onderdelen van ‘Vision 2020’ is het project ‘East River Blueway’, dat de New Yorkers letterlijk met hun voeten in het water wil krijgen. Het project kreeg een belangrijke impuls toen twee bestaande buurtorganisaties besloten de handen in elkaar te slaan. ‘Slechts vijftien procent van ons werk is ontwerp’, zegt Adam Lewinsky van WXY-office, het bureau dat werd aangewezen om het ontwerp en het proces te leiden. Het grootste deel van de tijd gaat naar communicatie met buurtbewoners en overleg met tal van stakeholdersgroeperingen. Die overlegmomenten leveren niet alleen bruikbare ideeën op (van een eco-dok, een kajaksteiger en voorzieningen voor hengelaars tot zwemfaciliteiten en een buurtcafé), maar bieden ook de gelegenheid om buurtbewoners vertrouwd te maken met de restricties die nu eenmaal eigen zijn aan ontwerpen aan de waterkant. Er is ook een website waar WXY de vorderingen van het project laat zien en waar plannen kunnen worden opgehaald. Buurtbewoners kunnen er hun stem laten horen en ze delen er ook hun foto’s en terreinkennis.4

grens van een tweelaagse snelweg, de East River en de haven.Een nieuw geheel van getrimde grasvelden, ruwe vegetatieveldjes en kronkelende paden transformeert de oude, vlakke aanlegkade tot een sterk glooiend landschap. Het park zorgt op die manier voor een acht meter hoog groenscherm tussen de autosnelweg en de waterkant. De eerste, intussen gerealiseerde fase van het park beslaat ongeveer acht hectare. Bezoekers hebben er een prachtig uitzicht op de haven, de skyline van Manhattan en Brooklyn Bridge. Bedoeling is het park uit te breiden over vijf ongebruikte dokken met nog eens 34 hectare aan tennisvelden, sportterreinen, een ijsbaan

idee is om de bestaande gebouwen aan de rand van het park te herbestemmen van ‘industrie’ naar ‘wonen’ en de nodige inkomsten te halen uit de belasting op de verkoop van die nieuwe appartementen. Va s tg o e d

De combinatie park/vastgoed transformeerde ook andere stukken van ‘Brooklyns Waterfront’, vooralin North Williamsburg en Greenpoint. Daar verrezen ondanks de vastgoedcrisis al de eerste - twintig verdiepingen hoge- torens langs de kade. De motor achter deze ontwikkelingen is de ongeziene herbestemmingsoperatie die het stadsbestuur heeft doorgevoerd. Sinds 2002 werd immers bijna veertig procent van New Yorks territorium opnieuw ingekleurd. Zo kreeg ook de waterkant een bijzonder statuut. De torens die er nu verrijzen hebben een – meestal door de overheid verplicht- parkje aanhun voeten. De projectontwikkelaars die in ‘Brooklyns Waterfront’ vandaag een onontgonnen markt zien, blijken dezelfden te zijn die de voorbije decennia New Yorks suburbia uitrolden. Ze zijn nu zelfs bereid om sterk vervuilde waterlopen zoals het Gowanus-kanaal aan te pakken. Tot Robert Moses’ erfenis langs de waterkant behoorden ook honderden parken, speeltuinen en zwembaden. Die moeten met de nieuwe parken worden verbonden - maar hoe? Burgemeester ­Michael ­Bloomberg gaf alvast het startschot voor het grootscheepse ‘Citi Bike-Plan’: in ­Manhattan en Brooklyn worden op 600 plaatsen 10.000 knalblauwe tweewielers neergezet. Gaat New York straks op de fiets?

‘In Manhattan en Brooklyn worden 10.000 tweewielers neergezet. Gaat New York straks op de fiets?’

B r o o k ly n B r i d g e P a r k

Het absolute paradepaardje van het waterkantproject is evenwel het veelbesproken ‘Brooklyn Bridge Park’.5 Dat park ligt op de

en een gemeenschapsruimte. Een popupzwembad en een openluchtbioscoop heeft het park al. Groepjes yoga-adeptenleven er zich uit op de nieuwe grasmat. Een gerestaureerde antieke paardenmolen draait er opnieuw rondjes, beschermd door een door de Franse architect Jean Nouvel ontworpen glazen paviljoen. Het park vormt ook een ecologische vrijhaven met kleine waterplassen vol slijkgrassen en enkele terrasvormige, getijdegevoelige watertuinen. Reigers strijken er neer op de oude piersteunpalen. Onder de nieuwe grasperken ligt een uitgebreid netwerk van opslagtanks, goed voor bijna 400.000 liter water. Het water dat er bij stormweer wordt verzameld, wordt later gebruikt om planten en bomen te irrigeren. Begin augustus ll. keurden de stad en de staat New York een plan goed om ook woonontwikkeling toe te laten in het park. De eigendomstaksen moeten de onderhoudskosten van het park helpen dragen - die worden jaarlijks op zo’n 16 miljoen dollar geraamd. Niet iedereen is even opgetogen over de woonontwikkeling in het park. De stad bekijkt dan ook hoe nieuwe woontorens vermeden kunnen worden. Het

1

Moses, R. ; ‘New York reclaims its waterfront. Mr. Moses says New York has made important strides in developing its shores, but things remain to be done’, in: New York Times, 7/03/1948

2

Caro, R. ; ‘The Power Broker: Robert Moses and the Fall of New York’, Knopf Doubleday, 1975

3

Department of City Planning of New York ; ‘Vision 2020: New York City Comprehensive Waterfront Plan’, maart 2011

4

www.eastriverblueway.org

5

City River programma van het Van Alen Institute, ‘Waterfront Design forCivic Life’. Het eerste project dat in de kijker staat is het BrooklynBridge Park.

n


partners

82

Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.

AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent Sint-Jacobsnieuwstraat 17 9000 GENT T 09 269 69 00 | F 09 269 69 99 info@sob.gent.be www.agsob.be

AG Stadsplanning Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stadsplanning.antwerpen.be www.agstadsplanning.be

AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be Buur Blijde Inkomststraat 24 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be

Antea Group Posthofbrug 10 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be

Stad Turnhout Campus Blairon 200 | 2300 Turnhout T 014 44 33 11 stad@turnhout.be | www.turnhout.be

Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be

Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com

Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be

Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be

Idea Consult Kunstlaan 1-2/bus 16 1210 Brussel (Sint-Joost-Ten-Node) T: 02/282 17 10 | F: 02/282 17 15 info@ideaconsult.be www.ideaconsult.be

Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 2de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be

stad Leuven Professor Van Overstraetenplein 1 3000 Leuven T 013/27 20 00 | F016/27 29 55 secretariaat@leuven.be www.leuven.be

Infrax Koningsstraat 55 bus 15, 1000 Brussel T 078 35 30 20 – www.infrax.be

Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be

Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be

Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be Planners Kroonstraat 170 / 0302 2140 Borgerhout – Antwerpen T 03-475 28 24 | F 03-475 28 25 info@planners.be | www.planners.be

Werk en economie Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03 338 65 86 | F 03 338 20 30 www.antwerpen.be

Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be

Stad Kortrijk Grote Markt 54 | 8500 Kortrijk T 1777 | F 056 27 70 09 info@kortrijk.be | www.kortrijk.be

Royal Haskoning Belgium NV Hanswijkdries 80 | 2800 Mechelen T: +32 15 40 56 56 | F: +32 15 40 56 57 www.haskoning.be | info@haskoning.be

BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be

De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11

MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be

stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be

Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu


sponsors

83

De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:

Vlaams Gewest

volgend nummer [  foto : R eporters , E ric H erchaft  ]

Driemaandelijks: juni - juli - aug 2012

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]

Over de grens

16 verschijnt in december 2012

R uimt e > jaargang 4 | nummer 15 | sept - okt - nov 2012 | verschijnt vier keer per jaar n V R P - b e stuur > Véronique Claessens | Tom Coppens | Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Philip Moyersoen | Erik Paquay | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Wolfgang Vandevyvere | Elke Vanempten | Hendrik Van Geel | Peter Vermeulen | Joris Voets | Elisabeth Wouters n H oo f dr e dact e ur R uimt e > Peter Renard n Eindr e dacti e > Piet Piryns | Peter Renard n R e dacti e raad > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Christine Daniëls| Bernard Hubeau | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n V e rantwoord e li j k e uitg e v e r > Peter Vermeulen | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n R e dacti e adr e s > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be n vormg e ving > www.lucifer.be n D ruk > drukkerij Bulckens n A bonn e m e nt > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25 | meer info op www.vrp.be R u i m t e wordt gedrukt op 1 0 0 % gerecycleerd papier


‘Wij beschouwen Vlaanderen niet als eenheidsworst maar als een verzameling van gebieden, waarvan een deel binnen de grenzen van het gewest ligt en een deel grensoverschrijdend is. Die gebieden hebben eigen economische en sociale kenmerken en kennen een andere vorm van verstedelijking. Volgens die visie moet de Vlaamse overheid de regio besturen op basis van verschil en moet ze binnen die territoria een dynamiek tussen de laagste bestuursniveaus tot stand brengen. Vlaanderen moet laten zien wat mogelijk is als het concept verandert - dat is de taak van ontwerpend onderzoek. Het kan anders als Vlaanderen op basis van verschil bestuurt en lokale besturen - maar ook maatschappelijke actoren - in dat grotere verhaal laat participeren.’

verso [ Joachim Declerck in Ruimte ]


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.