Driemaandelijks: dec 2013 | jan - febr 2014
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F O T O : R E P O R T E R S ]
Het Westhoekfront 1914/2014
20
4
Thuis in de stad
6
De Kleine Ruimte
42 #
VLAAMS BOUWMEESTER
DE VE RE NIG ING VO OR RU IMTE E N PL ANNING De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte en een website voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied.
Mindfitness in het Groen Lint
LIDMA ATSCHAP Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.
Ontwerpbureau Stramien werkte een studie uit rond de identiteit en het karakter van de historische centra van Hoogstraten en Ronse. Een stichtend antwoord op de ‘appartementisering’ van Vlaamse woonkernen?
RE AC TIE S Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be. R U I MTE is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks. 2|
66 #
DEBAT
Het belang van vrije vogels en rode apen
K AT R IE N L A E N E N
KOE N R A E Y M A E K E R S
In het kader van het masterplan voor het Groen Lint rond Oostende werd een kunstopdracht uitgeschreven. Fotografe Katrien Vermeire en schrijver Peter Verhelst mochten als voortraject de ziel van het projectgebied in beeld en woord capteren.
De VRP-studienamiddag rond ontwerpend onderzoek werd afgesloten met een gesprek tussen Antwerps Stadsbouwmeester Kristiaan Borret en zijn Londense evenknie Mark Brearley. Just the highlights…
46 #
74 #
HISTORISCHE KERNEN
Beeld van een Vrijheid PE T E R V E R M E U L E N E N E VA H E U T S
52 #
Labo XX IS A BE L L E V E R H A E R T E N K R IS T I A A N BOR R E T
De Antwerpse Stadsbouw meester lanceerde een oproep voor deelname aan een ontwerpend onderzoek naar de 20ste-eeuwse gordel. De focus: stadsvernieuwing en –verdichting. We maken kennis met de vier laureaten.
COHOUSING
Onder één kap E L S DE VOS
Kangoeroewonen – het is een hot topic geworden. Devos graaft naar de wortels van dit woonconcept en komt uit op … een boerderij. Een flashback die een paar nuttige tips voor toekomstige cohousing kandidaten oplevert.
60 #
ONTWERPEND ONDERZOEK
STADSVERNIEUWING
80 #
COLUMN
Los Angeles – stedenbouw in de droomfabriek BRU NO NO T T E BO OM
Columnist Notteboom bericht ons over het ruimtelijke wel en wee in de City of Angels.
82
Een deel van die Georges kan nu op rust
Media Need City
H A N S L E I N F E L DE R
J E N S A E R T S E N A N N DE C A N N IÈ R E
Professor Georges Allaert neemt afscheid van de Universiteit Gent.
De site van het oude vertrouwde VRT-RTBF omroepcentrum aan de Reyerslaan maakt zich op voor een tweede leven als mediapark. Verslag van een complex Brussels verkenningsparcours.
84 #
ISOCARP
Stadsontwikkeling bij de tegenvoeters GU Y V LOE BE RGH
Een terugblik op het ISOCARPcongres in Brisbane: the frontiers of planning, kangoeroes en duurzame stadsontwikkeling.
86 Recensies
Het Westhoekfront 1914/2014 10
Editoriaal
KOE N R A E Y M A E K E R S
2014: de Eerste Wereldoorlog en zijn gevolgen komen op allerhande manieren weer tot leven. Het focuspunt van deze honderdste ‘verjaardag’ ligt in zuidelijk West-Vlaanderen. Tussen alle historiografieën door maakt Ruimte een röntgenfoto van het Westhoeklandschap.
12
26
36
KOE N H IM PE
V E E R L E VA N E E T V E L DE , R E BE K K A D OS SC H E , S T E PH A N IE V E R PL A E T SE , BIRGE R S T IC H E L BAU T
T OM P Y HOE DE L M A N S E N LUC WA L L AYS
De zorg voor littekens Hoe gingen België en Vlaanderen de voorbije honderd jaar om met de herinneringen aan de Groote Oorlog? En wat de deed de overheid om de overblijfselen te beschermen? Een historisch overzicht.
20
Het landschap als laatste getuige S T I J N VA N DE R H E IDE N
Landbouwers, dagjestoeristen, oorlogsbedevaarders, ondernemers, dorpsbewoners – ze leggen allemaal een eigen claim op de Westhoek. Het verhaal van een planologisch proces dat het landschap van de Westhoek een toekomst wil geven.
Frontzone in vogelvlucht
Onderzoekers uit geografische en archeologische hoek spanden samen om op basis van luchtfoto’s de littekens van het slagveld in de Westhoek in kaart te brengen.
30
Van Zonnebeke tot Passendale E L K E DU R N E Z
Hoe krijg je het verhaal van de Eerste Wereldoorlog nog op een consistente manier verteld met de brokstukken die nu verspreid liggen in het West-Vlaamse landschap? Durnez onderzocht in Zonnebeke het concept van narratieve netwerken als mogelijk antwoord.
Hoe houd je geschiedenis levend?
In het kader van Herinneringspark 14-18 kreeg ontwerpbureau OMGEVING van de provincie West-Vlaanderen de opdracht voor het herinrichten van vier herdenkingssites. Een sneak preview van de ontwerpen voor Hill60, The Bluff/Palingbeek, Kemmelberg en de Pool of Peace.
40
Provinciaal uitvoeringsplan Palingbeek, Hill60 en omgeving DR IE S VA N BE L L EGH E M
Tekst en uitleg bij het ruimtelijk uitvoeringsplan voor het domein Palingbeek en omstreken.
3
© Reporters
Thuis in de stad Een leefbare stationsomgeving voor Aalst De stationsbuurt van Aalst was tot voor kort een grauwe transitzone, grenzend aan een dubbele barrière die de voormalige arbeiderswijken op de rechteroever en het stadscentrum op de linkeroever van elkaar scheidt: het spoor en de Dender. Voor het ruime, langgerekte gebied rond het station werd, in het kader van de Open Oproep van de Vlaams Bouwmeester, in 2003 het masterplan Filatures & Urban Fabric(s) opgemaakt door Christian Kieckens Architects. Dat masterplan heeft de ambitie om van deze zone een levendig stadsdeel te maken en tegelijk de beide oevers van de Dender met elkaar te verbinden. Er is gekozen voor een mix van ingrepen: behoud van waardevolle industriële en architecturale gebouwen, maar ook (her)aanleg van groenstructuren en kaaien aan beide oevers, met wandel- en fietspromenades, een aantal nieuwe pleinen en enkele stadsvoorzieningen. De herinrichting van het gebied rondom het stationsgebouw is een onderdeel van een ruimer masterplan. Samen met de twee andere publieke partners, de NMBS-Holding en De Lijn, kreeg de stad Aalst in 2008 een projectsubsidie, toegekend in het kader van de oproep voor stadsvernieuwing. De jury loofde de kwaliteit van het masterplan en de vernieuwende aanpak op het vlak van projectproces en –management. Het project ontving een subsidie van drie miljoen euro voor de deelprojecten die gericht zijn op het realiseren of versterken van de verbindingen tussen de beide Denderoevers. De voorkant is vandaag vrijwel volledig afgewerkt: het stationsplein is niet langer een transitzone bezaaid met bussen. Het plein werd volledig verkeersvrij gemaakt en heeft nu een hoge verblijfswaarde. Het busstation, dat verplaatst werd naar een aangrenzende straat, kreeg een hedendaagse uitvoering. Naast het station is een moderne fietsenstalling opgetrokken. Het project is klaar voor de volgende fase waarbij de zogenaamde achterkant van het spoor, vandaag een pendelparking, kan worden aangepakt met de aanleg van een tweede plein, tussen het station en de Dender. Dit Denderplein moet de nieuwe toegang tot het station worden voor de wijken op de rechteroever, mede dankzij een nieuwe voetgangers- en fietsersbrug over de Dender. Het stationsplein en het Denderplein zullen met elkaar verbonden worden door een brede voetgangers- en fietserstunnel, onder de spoorwegberm en het stationsgebouw door. De verwaarloosde achterkant van het station wordt verder opgewaardeerd door de ontwikkeling van de aangrenzende terreinen op de Tragelsite als een multifunctioneel gebied met stedelijke voorzieningen langsheen de nieuwe Tragelweg. Dit nieuwe tracé zal bovendien zorgen voor de ontsluiting van de Pendelparking. Dankzij een conceptsubsidie werd de stad begeleid door Palmbout Urban Landscapes voor het uitwerken van een masterplan voor de inrichting van de Tragelsite tot een volwaardig stadsdeel, aansluitend op de bredere stadsontwikkelingen rond de stationsomgeving en de Tupperwaresite. Ten slotte werd zuidwaarts het Werfplein heraangelegd en een nieuwe beweegbare Sint-Annabrug gebouwd door Waterwegen en Zeekanaal. Foto: het nieuwe busstation en het verbouwde pand van de Post, waar het nieuw Administratief centrum zal worden ondergebracht. © Niels Donckers
deKleineRuimte
WE RE LDDAG VAN DE STE DE NBOUW 2013 WA AR LIGT DE GRE NS? In de historische setting van de Gentse Bijloke ontving VRP op 12 november ruim driehonderd planologen, stedenbouw kundigen, architecten en andere professionals op de Werelddag van de Stedenbouw. De Gentse schepen van stadsontwikkeling Tom Balthazar zette de toon: we moeten samenwerken over de grenzen van gemeenten en vakgebieden heen om de ruimtelijke vraagstukken van Vlaanderen te tackelen. De roep om een sterke ruimtelijke planning klonk die ochtend luid. De planner moet (opnieuw) zijn plaats opeisen, betoogden Michiel Dehaene (UGent) en Guy Vloebergh (Omgeving). Hij/zij heeft als gebieds- en procesregisseur een essentiële rol te vervullen in het doorbreken van vastgelopen maatschappelijke processen zoals files, energiekost, betaalbaar wonen… Planners zijn als geen ander in staat om met hun brede visie en ontwerpend/verbeeldend vermogen innovatieve samenwerkingsverbanden te smeden. Daarna bouwden themasessies vanuit verschillende invalshoeken verder op deze stelling. Peter Cabus (Departement Ruimte Vlaanderen) waarschuwde dat burgers en politiek niet bezig zijn met ruimtelijke ordening, maar wel bekommerd zijn om hun omgeving. Staat het vakgebied van de ruimtelijke planning onder druk? Of is dit alleen maar een kwestie van terminologie? Zoveel is zeker: ruimtelijke planning zal zich sterk moeten profileren. De evenknie van verdichting in de stad is kernversterking in het dorp, aldus Frans Thissen (Universiteit Amsterdam). Geen verstedelijking van het platteland maar respectvol omgaan met de intrinsieke kwaliteit van dorp en open ruimte. Wilhelm Schulte (IBA Hamburg) ten slotte pleitte voor meer stad in de stad; een verhaal dat enkel kans op slagen heeft als stad en rand samenwerken.
6
©reporters
I LOVE GE NK
©reporters
Laureaat Jeroen Stevens krijgt zijn prijs overhandigd door Peter Cabus (Ruimte Vlaanderen) en Peter Vermeulen (VRP).
VRP -AFSTUDE E RPRIJS 2013 Op de Werelddag van de Stedenbouw (12 november 2013, Gent) werd ook de jaarlijkse VRP-Afstudeerprijs uitgereikt aan het duo Jonas Knapen / Jeroen Stevens (KU Leuven) en aan Karel Van den Berghe (UGent). Knapen en Stevens maakten een uitgebreide historische en ruimtelijke analyse (plus ontwerpvoorstel) voor de site van het ‘Teatro Oficina’ in de wijk Bexiga (São Paulo). Ze vertellen hoe tijdens hun verblijf in de Braziliaanse metropool een interessante coproductie tot stand kwam met de groep experimentele theatermakers die zich in 1953 op de site vestigden. Het verhaal van Knapen en Stevens illustreert treffend hoe ontwerp kan worden ingezet als een middel om te onderhandelen. De jury had vooral lof voor het feit dat dit eindwerk aantoont hoe concrete maatschappelijke problemen, waar het professionele veld dagelijks mee geconfronteerd wordt, kunnen worden aangepakt. Ook de vlotte schrijfstijl en de gevoeligheid die de auteurs aan de dag leggen in analyse en ontwerp kregen een vermelding. Karel Van den Berghe gaat in zijn eindwerk een meer wetenschappelijke toer op met een onderzoek naar het stedelijk hitte-eilandeffect. Zijn eindwerk bevat een analyse van de temperatuurverschillen (en hun oorzaken) in de stad Gent. Van den Berghe ging na hoe stedelijke groei gerealiseerd kan worden zonder dat de hitte zo oploopt dat ze een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Hij formuleert ook maatregelen waarmee rekening kan worden gehouden bij het ontwerp van publieke ruimtes. De jury waardeerde zijn pleidooi om beleidskeuzes en debatten over klimaatsverandering wetenschappelijk te onderbouwen. Ook de bevlogen manier waarop Van den Berghe zijn eindwerk presenteerde werd erg gesmaakt. Vincent Caluwé, Mira Rooman, Ben Van Dessel en Ellen Verbiest (UAntwerpen) kregen een nominatie vanwege de verfrissende onderzoeksmethodiek die ze hanteerden bij de ruimtelijke analyse van Frimangron, een volkse buurt bij Paramaribo. Het volledige juryverslag en meer info over laureaten, genomineerden en andere ingediende werken vindt u op www.vrp.be
‘Een stad die zich onttrekt aan het meest wezenlijke kenmerk van een stad: een oud, kloppend hart’, zo noemt auteur Pascal Verbeken Genk in het boek Somewhere City (uitgegeven door het VAi naar aanleiding van de Dag van de Architectuur). Mozaïekstad Genk heeft inderdaad geen historische kern, maar wel vele stadsdelen en buurten die elk hun eigen identiteit hebben: het Amerikaans aandoend stadscentrum, de ©reporters feeërieke tuinwijkhuizen van Zwartberg, de Ford-buurten Kolderbos en Sledderlo, Bokrijk... Zonder een spatje stedenbouwkundige vooringenomenheid gaat de auteur op wandel in de stad, praat hij met bewoners en kijkt hij mee door hun ogen naar de stad. Zijn blik wordt daarbij gekleurd door de rijke geschiedenis van de Limburgse stad: de veelheid aan culturen die uit ‘heel arm Europa’ naar Genk kwamen om te werken in de mijnen van Waterschei, Zwartberg en Winterslag (en de soms gewelddadige confrontaties die dat met zich meebracht), de komst van Ford, de eerste hoogbouw, de eerste shopping mall van Vlaanderen, de taal (‘Pas op, ik weet uw huis wonen!’) en de subculturen van de cités… De levensechte verhalen worden aangevuld met krachtige, no-nonsense-beelden van fotograaf Jimmy Kets. Dit pretentieloze, erg mooi geschreven boek is het ideale kerstcadeau voor planners en stedenbouwkundigen die niet van Genk houden. Somewhere City is een uitgave van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) | €9,50 | 65 blz | Te bestellen via www.vai.be
E XPO - E E N NIEUWE K A ART VOOR LIMBURG De nakende sluiting van Ford Genk doet nogal wat instanties nadenken over de toekomst van Limburg. Elk van deze instanties benadert die toekomst vanuit een ander perspectief. De Faculteit Architectuur en Kunst van de Universiteit Hasselt heeft een aantal perspectieven letterlijk in kaart laten brengen. De expo ‘Een Nieuwe Kaart voor Limburg’ toont vijf kaarten gemaakt door het Strategisch plan voor Limburg in het Kwadraat (SALK), het Departement Ruimte Vlaanderen, GRAU architecten, Universiteit Hasselt en stad Genk. De kaarten onderzoeken onder meer hoe het landschap een aanleiding zou kunnen zijn voor nieuwe economieën en hoe er synergieën kunnen ontstaan tussen wonen, landbouw en recreatie. De kaarten zijn tot eind januari te zien in Provinciehuis Limburg | Universiteitslaan 1 | Hasselt
7
Van verwoest gewest tot levend erfgoedlandschap Wie vandaag door de velden in de zuidelijke Westhoek wandelt ontmoet oneindig lijkende luchten en ononderbroken vergezichten – een herademing voor de verstedelijkte Vlaming. Het is slechts bij nader toezien dat dit idyllische landschap zich ook als een litteken laat lezen, via de talloze soldatenbegraafplaatsen, het grijs van bunkerbeton in weilanden, de spiegels van perfect ronde waterplassen en af en toe ook door bovengeploegde ammunitie. Het erfgoed dat de Groote Oorlog hier achterliet is in 2014 een eeuw oud. De Westhoek maakt zich op om de verwachte stroom herdenkingstoeristen de komende jaren in goede banen te leiden.
T
ot zover de oppervlakte. In de kleigrond tussen Nieuwpoort en Ieper ligt er echter nog meer te broeien. Nergens in Vlaanderen zijn de begrippen ‘ritueel’ en ‘landschap’ zo nauw met elkaar vervlochten, maar deze streek is ook het strijdtoneel geworden van erg disparate claims. Ze komen uit uiteenlopende sectoren en lijken soms haaks op elkaar te staan. Landbouw, natuurbeheer, toerisme, erfgoedbeheer en lokale gemeenschappen – ze hebben allemaal een stem in dit ruimtedebat. Terugblikken, vooruitkijken en verzoenende strategieën uitstippelen is hier dan ook aan de orde. En dat maakt wat in deze uithoek van Zuidwest-Vlaanderen gebeurt misschien ook wel exemplarisch voor wat ons in de rest van het gewest te wachten staat, als het op open ruimte aankomt? Een voormalig slagveld wordt zo een oefenterrein voor ruimtelijke toekomstscenario’s. En wat is in dit proces het soortelijk gewicht van een collectief geheugen? We hebben in dit themadossier niet de ambitie het debat dat rond deze voormalige frontzone gevoerd wordt ten gronde weer te geven. Wat we hier wél kunnen doen, is een aantal stemmen laten horen uit de discussie omtrent erfgoedwaarde en ruimtelijke kwaliteit. Ze zijn afkomstig van overheidsmedewerkers,
onderzoekers en ontwerpers en hebben alle als centraal thema het landschap, als laatste zichtbare getuige van de Groote Oorlog. Koen Himpe geeft in zijn bijdrage een historisch overzicht van het oorlogserfgoedbeleid van de overheid. Stijn Vanderheiden schetst het plannings- en overlegproces dat verschillende sectoren rond de tafel brengt ter voorbereiding van een ruimtelijk uitvoeringsplan dat zowel de geschiedenis als de toekomst van deze streek veilig moet stellen. Veerle Van Eetvelde en Elke Durnez laten u kennismaken met de methodes waarmee wetenschappers en onderzoekers in het belang van toekomstige beleidsbeslissingen greep trachten te krijgen op de dynamiek van het Westhoeklandschap. Tot slot krijgt u een sneak preview van de herinrichting van een aantal herdenkingssites (Luc Wallays en Tompy Hoedelmans, ondersteund door Dries Vanbelleghem). Zoals reeds gezegd, zitten er nog aanzienlijke hiaten in dit ruimtelijke verhaal. Zo is er bijvoorbeeld de onbeantwoorde vraag naar het wel en wee van het Masterplan voor het Herdenkingspark 14-18, of naar de zin van het behoud van allerlei oorlogserfgoed. Maar voorlopig kan u met deze Ruimte al enigszins voorbereid de velden in.
Het Westhoek
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
front 1914/2014 © Reporters
De zorg voor
12 |
Š Koen Himpe
# HET
littekens
WESTHOEKFRONT 1914/2014
Een eeuw erfgoedbeleid rond Wereldoorlog I-relicten K O E N H I M P E [ A G E N T S C H A P O N R O E R E N D E R F G O E D – V L A A M S E O V E R H E I D ]
Toen de kanonnen in 1918 uiteindelijk zwegen, was een groot deel van de Westhoek veranderd in een maanlandschap. Ook na een periode van driftige wederopbouw liet de wereldbrand een reeks littekens achter in dit landschap. Maar ook littekens vervagen. Hoe gingen we in de voorbije eeuw om met deze traumatische getuigenissen? En wat deed – én doet – de overheid voor het behoud van ons oorlogserfgoed? Erfgoedonderzoeker Koen Himpe geeft een overzicht van het erfgoedbeleid rond WO 1-relicten in Vlaanderen.1
De1Eerste Wereldoorlog heeft een onmiskenbare invloed gehad op het Vlaamse landschap, zeker in de Westhoek, waar een meer dan 40 kilometer lange frontlijn vanaf Mesen over Heuvelland, Ieper, Langemark, Houthulst en Diksmuide tot voorbij Nieuwpoort liep.2 Maar ook in de aansluitende gebieden binnen schootsbereik (Wervik, Menen, Ledegem, Moorslede, Poperinge, Vleteren, Alveringem, Lo-Reninge, Staden, Koekelare, Koksijde en Middelkerke) heeft de oorlog lelijk huisgehouden. Gedurende meer dan vier jaar werden over een gebied van zowat 580 km² vijandelijke achterhoedelinies verwoest. Aan de Vlaamse midden- en oostkust (Middelkerke, Oostende, Bredene, De Haan, Blankenberge, (Zee)Brugge en Knokke-Heist) en in de grensregio met het tijdens de Eerste Wereldoorlog neutrale Nederland (Damme, Maldegem, Assenede, Zelzate, Wachtebeke, Moerbeke, Stekene, Sint-Gillis-Waas, Beveren-Waas, Kruibeke en Stabroek, Kapellen, Brasschaat, Schoten, Schilde, Ranst, Brecht, Beerse en Turnhout) getuigen kustbatterijen en bunkerlinies of Stellungen nog van de wereldbrand. Ook de zones waar begin- en eindoffensieven werden uitgevochten (zoals de Velp- en Getevallei, het Nationaal Reduit rond Antwerpen, de Leie- en Scheldevallei) dragen nog de littekens van de Groote Oorlog. Verspreide materiële sporen vind je zowat overal in voormalig bezet gebied: in herenhuizen waar officieren werden ingekwartierd, bossen waar militair werd getraind of brandhout werd gekapt, akkers waarin vliegvelden werden aangelegd… En dan zijn er nog de plaatsen waar na de wapenstilstand doden werden herdacht en (her)begraven. De herinnering aan de oorlog is in Vlaanderen nooit ver weg.
Sites de Guerre, een eerste beschermingspoging Vlaanderen heeft er lang over gedaan om de erfgoedwaarde van al die sporen te onderkennen. In 1922 al stelde het toenmalige Ministerie van Landsverdediging voor verschillende oorlogsoorden of zogenaamde sites de guerre, hoofdzakelijk in de sector van het IJzerfront, te beschermen. Het ging om een selectie van een vijfentwintigtal sites die men als educatieve openluchtmusea wilde inrichten.3 Tot die selectie behoorden zowel geallieerde stellingen (onder meer het Grand Redan in Nieuwpoort, de Belgische observatiepost van Pervijze, de torenruïne van Oud Stuivekenskerke en de Dodengang in Kaaskerke) als Duitse sites (het Lange Max-geschutskanon in Koekelare, de Tirpitzbatterie in Oostende, de Wilhelm II-batterie in Knokke). Enkele jaren daarvoor had Winston L.S. Churchill zelfs voorgesteld om de Lakenhallen, de Sint-Maartenskerk en bij uitbreiding de ganse Ieperse stadskern als ruïne te consolideren. En vanaf 1933 was er van Britse zijde ook een sterk pleidooi om bunkersites of zogenaamde Pill-boxes in de Ieper- en Mesenboog van sloop te vrijwaren.4 Toch zou het nog tot de Tweede Wereldoorlog duren vooraleer de eerste effectieve beschermingen van WO 1-relicten juridisch werden doorgevoerd. Vreemd genoeg lag het eerste beschermde object buiten de voormalige frontzone: het in 1942 beschermde landschap rond het Newfoundland Memorial, omstreeks 1924 opgetrokken op de grens tussen Harelbeke en Kortrijk. Het
1 Artikel op basis van de lezing ‘Bescherming WO 1-erfgoed, erkenning voor de sporen van de strijd’ door K. Himpe in samenwerking met H. Decoodt, (2012), colloquium ‘Het erfgoed van de Eerste Wereldoorlog in een ruimtelijk perspectief ’, 1-2 maart 2012, Onroerend Erfgoed, Provincie WestVlaanderen, UGent en HOGent, Projectsecretariaat 100 jaar Groote Oorlog.
3 Voor meer achtergrond verwijzen we naar de bijdrage ‘Hergebruik of oorlogstoerisme? De omgang met Belgische militaire sites als sporen van de strijd, 1914-1940’ door J. Vaesen (2008) , internationaal colloquium ‘En toen zwegen de kanonnen’, 3-6 november 2008, Algemeen Rijksarchief en Kon. Legermuseum.
2 Deze zone kende een dynamische frontlijn in de zuidelijke heuvelstreek en een stabiele frontlijn in de grotendeels onder water gezette noordelijke IJzervlakte.
4 Hierbij wordt verwezen naar de inventarisatiecampagne van ‘The Pillboxes of Flanders’, opgemaakt door Kolonel Edward G.L. Thurlow.
| 13
4 4
Duitse bunker in de Schrevelstraat te Houthulst (foto H. Missiaen) 5
Locre Hospice Cemetery te Loker (foto H. Decoodt) 6
Infobord in de Wulvergemstraat te Wijtschate (foto B. Boone)
16 |
het Slagveld der Zilveren Helmen (Halen), het Slagveld van de Getevallei nabij Sint-Margriete-Houtem (Tienen, Linter, Zoutleeuw, Geetbets), het Slagveld van Passendale (Zonnebeke) en het Slagveld van Pilkem-ridge (Ieper, Langemark-Poelkapelle), beide laatste in de noordelijke Ieperboog. Een volgend dossier, eveneens in de frontzone, betreft een bijkomende ankerplaats rond het kanaal Ieper-IJzer (Ieper-Langemark-Poelkapelle-HouthulstLo-Reninge). Op basis van de unieke waarde als versterkte linie werd ten slotte ook een extra ankerplaats aangemeld rond de antitankgracht (Stabroek, Kapellen, Brasschaat, Schoten, Schilde, Ranst) waarin het westelijke deel van de AntwerpenTurnhoutstellung zit vervat.11 De aanduidingsprocessen voorzien in een preferentiële ruimtelijke vertaling naar erfgoedlandschappen, waarbij de verankering verloopt via het instrumentarium van de ruimtelijke planning. Concreet worden de vastgestelde erfgoedwaarden en -kenmerken mee afgewogen in lopende processen, zoals dat rond de ‘Af bakening van de Gebieden van de Natuurlijke en Agrarische Structuur ’ (AGNAS). Hierbij wordt gestreefd naar verfijnde ruimtelijke bestemmingen ter vrijwaring van specifieke erfgoedelementen en hun eventuele contextuele kwaliteiten. De ruimtelijke uitvoeringsplannen die hiervoor worden opgemaakt vallen meestal onder een gewestelijke bevoegdheid. Momenteel loopt de concrete planuitvoeringsfase voor het gewestelijk RUP Ieperboog-Zuid. Het RUP-proces, dat tot stand komt in overleg met sectoren en lokale besturen, moet resulteren in een geïntegreerde erfgoedvisie, waarbij bescherming, waardering, valorisatie en ontsluiting van oorlogserfgoed een prominente plaats kunnen krijgen zonder af breuk te doen aan natuurlijke, landbouwkundige, economische en toeristische kwaliteiten of aan woonkwaliteiten in deze frontstreek. Toch is deze doelstelling niet vanzelfsprekend. Het huidige landschap van de Ieperboog is immers niet alleen een herinneringslandschap omwille van de oorlogserfenis, maar evengoed het resultaat van de intensieve wederopbouwcampagne tijdens het vroege interbellum. Daarbij zijn onvermijdelijk ook zeer veel oorlogssporen gewist. Gericht behoud van wat wel bewaard is gebleven, wordt dan gauw een delicate oefening, zeker wanneer er een gevoelige archeologische component mee gemoeid is (zones met aan de oorlog gerelateerd micro-reliëf, gekende locaties van ondergrondse schuilplaatsen en mijngangen, vaak toevallige 11 Voor de minder intact bewaarde linie van de Hollandstellung tussen de Oostkust, het Kanaal Gent-Terneuzen en de Schelde ter hoogte van Antwerpen is eerder ingezet op een beschermingspakket waarbij bunkers als monument worden beschermd.
5
concentraties aan stoffelijke resten of oorlogsmunitie…). In de aangeduide ankerplaatsen worden natuurwetenschappelijke, historische, esthetische, sociaal-culturele en ruimtelijkstructurerende waarden onderkend. Vooral onder de historische en sociaal-culturele waarden wordt het belang van oorlogsrelicten aangehaald, precies omwille van de sterke binding die er nog steeds is met de talrijke herinneringsplaatsen. Ook de esthetische waarden sluiten hier nauw bij aan, zeker in de reliëfrijke zuidelijke Ieperboog, omdat gave zichten (onder meer op de stadskern van Ieper) hier vaak samenvallen met voormalige militair-strategische kijkhoeken.
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
Š Koen Himpe
6
Om nooit te vergeten: UNESCO-werelderfgoed Op basis van de uitvoerige inventarisatie van WO 1-sporen door de Vlaamse overheid en door externe instanties (periode 2002-2011) werd een zeer divers en gevoelig oorlogserfgoed in beeld/kaart gebracht. Met de resultaten daarvan wordt momenteel een sectoraal beschermingsbeleid afgerond voor militaire begraafplaatsen, gedenktekens, bunkers en schuilplaatsen, archeologische hotspots en herinneringslandschappen. Dit erfgoedbeleid (landschappen, monumenten, stads- en dorpsgezichten, ankerplaatsen/erfgoedlandschappen) kwam eerder aarzelend en aanvankelijk weinig gestructureerd tot stand, maar werd gaandeweg verfijnd en thematisch uitgediept. De lopende sectorale en planologisch verankerde bescherming op gewestelijk niveau is een opstap voor de erkenning van een selectie van WO 1-erfgoed als UNESCOwerelderfgoed. Om de internationale dimensie van deze nominatie te benadrukken, bereidt het Vlaams Gewest dit dossier voor in nauwe samenwerking met het Waals Gewest en een associatie van Noord-Franse departementen. De erfgoedstrategie voor dit cruciale moment in ons collectieve geheugen is dus nog niet rond. Wordt vervolgd.
17
Traject rond onderzoek, bescherming, beheer en erkenning van het WO 1-erfgoed (figuur Luc Vandael)
Het landschap als Een planologisch initiatief voor de frontstreek in de zuidelijke Westhoek S T I J N VA N D E R H E I D E N * [ V L A A M S E O V E R H E I D , D E P A R T E M E N T R U I M T E V L A A N D E R E N ]
20 |
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
laatste getuige
Je kon er de laatste maanden niet naast kijken. Vlaanderen maakt zich klaar voor de honderdjarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Na de 75-jarige herdenking ontvielen ons al de laatste oorlogsveteranen en bleven als ooggetuigen alleen nog de kinderen van ‘de Groote Oorlog’ over. Nu, net voor de centenaire, zijn ook zij verdwenen. Wat blijft zijn de witte gedenkstenen op de begraafplaatsen, de monumenten in vele dorpen en steden, de Menenpoort in Ieper, de grote en kleine musea. In 2006 schreef onder meer Piet Chielens het boek ‘De laatste getuige. Het landschap van Wereldoorlog I in Vlaanderen’1. Het besef groeide immers dat alleen stille getuigen zoals begraafplaatsen, gedenkstenen, mijnkraters, bunkers en … het landschap nog een beeld konden geven van deze gruwelijke episode in de recente geschiedenis.
H
© Onroerend Erfgoed, Moïra Heyn, 2011
et huidige landschap is het resultaat van menselijk ingrijpen op het fysisch gegeven, waardoor het uitzicht ervan voortdurend evolueert. Het evolueert mee met de technologische vooruitgang en het krijgt telkens nieuwe lagen, nieuwe taken toegemeten.1 Alle facetten van onze maatschappij grijpen in op dit landschap. De steden blijven groeien, er is meer ruimte nodig voor onze bedrijven, voor transport, voor het opwekken van energie, enzovoort. Het uitzicht is bijgevolg ook niet meer wat het honderd jaar geleden was. Op een aantal specifieke plaatsen is de scenery echter nog van die aard dat het verhaal van de Groote Oorlog leesbaar blijft. Zo liggen de militaire begraafplaatsen, groot en klein, niet toevallig op hun huidige locaties. Hun ligging valt te verklaren door een specifiek moment in ‘de Groote Oorlog’ en vertelt iets over het toenmalige belang van de lokale geografische situatie. Helaas worden dergelijke plekken elk jaar zeldzamer. Nieuwe ontwikkelingen zorgen ervoor dat het landschap, en vooral dan het zicht nabij belangrijke locaties, verstoord wordt. Om het landschap als laatste getuige te behouden en het verhaal van de Groote Oorlog te kunnen blijven vertellen, is het nodig dat waardevolle landschapsdelen in hun huidige staat behouden blijven, daar waar de relicten nog in een goede toestand verkeren. De erfgoedwaarde van een landschap is namelijk afhankelijk van de belevingswaarde. Openheid is hierbij een belangrijke troef, en dat vereist een grondgebruik dat het ‘lezen’ van het landschap ook in de toekomst niet hypothekeert. Dieptemijnkraters: de Peckham krater te Wijtschate, in 1930 (rechterpagina) en in 2012 (linkerpagina) . Reductie van de originele omvang door erosie en demping. 1 Chielens Piet, Decoodt Hannelore, Dendooven Dominiek, Leroy Daniel, 2006: ‘De laatste getuige. Het landschap van de Wereldoorlog I in Vlaanderen’
Afbakening van het projectgebied De Vlaamse overheid heeft het voortouw genomen om de begraafplaatsen, gedenkplaatsen, typerende bunkers en grenspalen te beschermen. Het Agentschap Onroerend Erfgoed – voorheen het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) en het Agentschap Ruimte en Erfgoed (R&E) – heeft hiervoor een strategie opgesteld, opgehangen aan verschillende trajecten. (Een uitgebreider artikel over 100 jaar erfgoedinventarisatie en -bescherming vindt u op pagina 12 in dit nummer.) Voor de ruimtelijke component van de bescherming werd binnen de Vlaamse overheid een interdepartementale projectgroep opgericht. Deze groep zou, op basis van het stappenplan voor de Afbakening van de Gebieden van de Natuurlijke en Agrarische
| 21
Frontzone in Een landschapsanalyse van de Westhoek vanuit de lucht
V E E R L E VA N E E T V E L D E 1 , R E B E K K A D O S S C H E 1 , S T E P H A N I E V E R P L A E T S E 1 , B I R G E R S T I C H E L B A U T 2 [ U N I V E R S I T E I T G E N T ]
Honderd jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blijft alleen het landschap nog over als ‘levende’ getuige. In de Westhoek is dat landschap duidelijk getekend door de oorlogsgruwel. (Chielens et al., 2006). De relatie tussen de fysische omgeving en de manier van oorlogsvoering is een thema dat ook in de domeinen van milieugeschiedenis en landschapskunde interesse wekt. De uitdaging is om na te gaan hoe oorlog en landschap elkaar continu en wederzijds beïnvloedden in tijd en ruimte (Pearson 2011). Bepaalde vragen blijven echter moeilijk te beantwoorden. Welke elementen van het huidige landschap zijn relicten van WOI en welke zijn na de oorlog gereconstrueerd? Welke dynamiek onderging het landschap gedurende de laatste honderd jaar? Een historisch-strategische analyse van het actuele landschap biedt kostbare nieuwe informatie die ons toelaat het oorlogslandschap beter te interpreteren.
26 |
Werken met luchtfoto’s
Wat het landschap te vertellen heeft
Voor verschillende casestudies in de Westhoek werd een landschapskarakterisatie uitgevoerd. (Dossche et al., 2011, Dossche et al., 2012). Die karakterisering gebeurde op basis van luchtfoto’s uit verschillende periodes en behelsde een kartering van bodembedekking en lijnvormige landschapselementen, zoals wegen, paden, militaire wegen, bomenrijen en hagen. Voor de periode van WOI werd gebruik gemaakt van luchtfoto’s uit de periode 1915-1930 (bronnen: Koninklijk Legermuseum, Imperial War Museum, In Flanders Fields Museum; Stichelbaut & Chielens, 2013). De foto’s van 1915 geven nog een beeld van het vooroorlogs landschap, aangezien ze genomen werden vóór de grote veldslagen. Het verwoestende resultaat van die veldslagen is goed te zien op foto’s uit 1918. De reeks luchtfoto’s uit 1940-1945 (bron: TARA The National Collection of Aerial Photography) illustreert hoe het landschap na WOI werd gereconstrueerd en wat er sindsdien is veranderd. (Figuur 1)
De kartering van de luchtfotoreeksen toont de impact van de krijgsverrichtingen tijdens WOI (Figuur 2). In 1915 wordt het landschap nog wel gedomineerd door landbouwgronden en bosgebieden, maar zijn er al duidelijk loopgraven en andere lijnvormige militaire infrastructuren te herkennen. Bepaalde delen zijn dan nog niet verstoord, zoals woonkernen, bosgebieden en het toenmalige kasteelpark ‘Palingbeek’. Het landbouwgebied wordt nog gekenmerkt door een netwerk van groene, lijnvormige elementen, zoals bomenrijen en hagen, die het landschap zijn typisch gesloten karakter geven. Hoewel het landschap in 1915 al sterk gemilitariseerd is (bunkers, militaire wegen, ruïnes, loopgraven, enzovoort), geven de foto’s nog een goed beeld van de vooroorlogse situatie, met enkele bos- en parkgebieden, kleine woonkernen en verspreide landbouwbedrijven. Het contrast met de situatie in 1918 is groot. De verschillende mijnslagen ten zuiden van Ieper hebben dan overal kraters in het landschap geslagen, waardoor de landschappelijke structuren (percelering) volledig vernietigd en onherkenbaar zijn geworden. Slechts drie procent van het gebied heeft niet onder de oorlog geleden. Ook de toename van militaire wegen en spoorwegen (met een totale lengte van 65 kilometer) illustreert de transformatie van
1 Vakgroep Geografie, Universiteit Gent, Krijgslaan 281 – S8, B9000 Gent 2 Vakgroep Archeologie, Universiteit Gent, SintPietersnieuwstraat 35 – Ufo, B9000 Gent
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
vogelvlucht F I G U U R 1
Luchtfotoreeksen 1915-1930 (Koninklijk Legermuseum, Imperial War Museum, In Flanders Fields Museum), 1940-1945 (TARA The National Collection of Aerial Photography)
het landschap in deze fase. In de jaren 1940 zijn deze militaire landschapselementen verdwenen, met uitzondering van de vele militaire begraafen herdenkingsplaatsen, die als relicten in het landschap verspreid voorkomen. Op het eerste gezicht lijkt dit landschap sterk op het vooroorlogse landschap, gekenmerkt door landbouwgronden, bos- en parkgebieden, woonkernen en verspreide hoeves. Maar er zijn grote verschillen: een deel van de groene, lijnvormige landschapselementen is verdwenen en het wegenpatroon is uitgebreid. Na 1940 moeten landbouwgronden wijken voor industriegebieden, een nieuw waterreservoir ten zuiden van Ieper en het golfterrein ten zuiden van de Palingbeek. Een deel van de herstelde groene elementen is na 1940 weer verdwenen. Door de verschillende tijdsfasen te combineren FIGUUR 2
was het mogelijk na te gaan welke delen van het landschap (landgebruik en lineaire elementen) volledig waren vernietigd en na WOI opnieuw werden hersteld of gereconstrueerd (Figuur 3). In totaal werd 87,5 procent van het volledige studiegebied hersteld, waarvan 77 procent van de landbouwgronden. Het aantal zones dat tijdens WOI volledig bewaard bleef, is beperkt: enkel de Zillebeekse vijver is duidelijk te herkennen. 26 procent van de lineaire landschapselementen werd hersteld. Een groot gedeelte van de groene lijnvormige elementen verdween tijdens WOI: elf procent van de groene lijnvormige elementen, zoals bomenrijen en houtkanten, werd opnieuw aangeplant of herstelde zich, voornamelijk in de frontzone. Slechts vier procent van deze groene lijnvormige elementen bleef bewaard, voor
Evolutie van het landgebruik en lineaire structuren tussen (a) 1915, (b) 1918 en (c) 1940 a
b
c
| 27
Bunker op boerderij in Bornstraat. (eigen foto 01-02-12)
Van Zonnebeke
30 |
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
Oorlogserfgoed in een narratief netwerk
ELKE DURNEZ
Sinds de Eerste Wereldoorlog er zo’n honderd jaar geleden tot een einde kwam, ondergingen het landschap en de ruimte in de Westhoek grote en soms ingrijpende transformaties. De oorlog had blijvende littekens achtergelaten, maar ook nieuwe technologieën en ruimtelijke ontwikkelingen veranderden de omgeving drastisch. Veel erfgoed van de Eerste Wereldoorlog werd door de jaren heen bedreigd of verdween zelfs helemaal van de kaart. De masterproef die in dit artikel besproken wordt, onderzocht de mogelijkheden om dat erfgoed op een andere manier te beschermen dan met de klassieke beschermingsmethodes die in Vlaanderen gangbaar zijn. Zonnebeke diende daarbij als casestudy.
tot Passendale Bescherming van het narratieve netwerk Na de wapenstilstand wilden de inwoners van de verwoeste gewesten de oorlogsgruwel zo snel mogelijk achter zich laten door hun vertrouwde omgeving in haar oorspronkelijke staat te herstellen. Tijdens de opruimingswerken van de jaren twintig werden in het verwoeste gebied de kraters opgevuld, vele loopgraven ontmanteld, bunkers en andere oorlogsrelicten vernietigd. Bij de oorlogsveteranen leidde dat tot de vrees dat hun gesneuvelde kameraden op die manier snel vergeten zouden worden. Plaatsvervangende monumenten en gedenktekens moesten hun nagedachtenis in ere houden. In de vroegere frontzone herinneren vandaag enkel nog de talrijke begraafplaatsen, gedenkzuilen en –platen, de schaars overgebleven bunkers en enkele zeldzame bewaard gebleven sites en landschappen aan de Groote Oorlog. De betekenis van deze oorlog voor de wereldgeschiedenis maakt van het behoud van het resterende erfgoed een belangrijke topic. Gelukkig biedt de huidige wetgeving in Vlaanderen intussen de mogelijkheid relicten te beschermen tegen ruimtelijke veranderingen door ze op te nemen in de Eerste Wereldoorlog-erfgoedinventaris1 en ze te beschermen als monument, stads- of dorpszicht. Volgens deze klassieke methode worden de relicten op zich of samen met een deel van hun omgeving beschermd. Recentelijk volgde ook een aantal planologische beschermingsinitiatieven, zoals het aanduiden van enkele ankerplaatsen, met de mogelijkheid om ze in erfgoedlandschappen om te zetten. Een waardevol 1 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/
landschap kan op die manier goed beheerd worden. Oorlogsrelicten boeten evenwel aan waarde in als ze op zichzelf staan, zonder deel uit te maken van een groter, samenhangend geheel. Erfgoedelementen uit de Eerste Wereldoorlog zouden met andere woorden beschouwd moeten worden als onderdeel van een narratief, historisch netwerk. De sterkte van dat netwerk is niet alleen afhankelijk van de ruimtelijke kwaliteit van de plekken zelf, maar ook van omgevingsfactoren zoals visibiliteit, bepaalde zichtassen of de aanwezigheid van ruimtelijk structurerende elementen. Het beschermen van het narratief netwerk houdt in dat er een gemeenschappelijk verhaal moet zijn dat de verschillende erfgoedelementen met elkaar verbindt. Van dat verhaal kunnen zowel grote als kleine, zowel zichtbare als onzichtbare, zowel unieke als repeterende elementen deel uitmaken. Het is evenwel niet nodig álle elementen van het netwerk intact te houden, zolang het historische verhaal maar overeind blijft. De uitdaging bestaat erin om de bestaande ruimtelijke samenhang te bewaren of te verbeteren. Daarom is het belangrijk het netwerk en de ruimtelijke dynamiek ten opzichte van elkaar af te wegen. De ruimtelijke context zal het netwerk beperkingen opleggen, maar omgekeerd zal het netwerk ook voorwaarden stellen aan de ruimtelijke context als het zijn historische waarde wil behouden. Dit houdt in dat sommige elementen van het netwerk misschien kunnen verdwijnen omdat hun positie ten opzichte van hun omgeving onhoudbaar wordt of omdat het
| 31
geschiede Hoe houd je
Landschapsontwerpen maken de oorlog terug zichtbaar T O M P Y H O E D E L M A N S E N L U C W A L L AY S * [ O N T W E R P B U R E A U O M G E V I N G ]
Herinneringspark 14-18 is een grootschalig cultuurtoeristisch project ter gelegenheid van de herdenking van de Groote Oorlog, 100 jaar na datum. Het betreft zowel de Britse, Belgische en Duitse frontzones als gebieden achter het front, met een focus op het toenmalige niemandsland. In opdracht van de provincie West-Vlaanderen realiseert het ontwerpbureau OMGEVING voor vier waardevolle locaties – Kemmelberg, Pool of Peace, The Bluff/ Palingbeek – ontwerpen die de Eerste Wereldoorlog zichtbaar en voelbaar maken in het landschap. Het gaat om indrukwekkende kraterlandschappen, voormalige grillige loopgraven, herdenkingsmonumenten en militaire stellingen. Maar hoe maak of houd je de geschiedenis levend, als je tegelijk rekening moet houden met ingewikkelde eigendomssituaties, stijgende bezoekersaantallen en bijzonder (soms letterlijk) geladen ondergronden? Terug naar de Westhoek
36 |
In de Westhoek vind je vele oorlogsmonumenten, kerkhoven, musea en oorlogssites die herinneren aan de Eerste Wereldoorlog, toen dit gebied aan de frontlinie lag. Na de oorlog besliste men immers de gesneuvelden niet te repatriëren, maar ze te laten rusten in de nabijheid van de plek waar ze waren gesneuveld. De monumenten en kerkhoven werden vaak ingericht volgens een bepaalde stijl, terwijl de oorlogssites die in ons verhaal ter sprake komen min of meer onaangeroerd bleven. Dat was ook logisch, omdat er nog tunnels lagen en veel niet ontplofte munitie was achtergebleven. Kort na de Eerste Wereldoorlog gingen veel mensen in de Westhoek op zoek naar graven van gesneuvelde familieleden en werd het battlefield-toerisme zeer populair. Maar in de jaren dertig ebde de aandacht weer weg, ook omwille van de economische crisis. Pas na de eeuwwisseling, toen er nauwelijks nog overlevenden van de Groote Oorlog restten, kwam een revival op gang. Voor herinneringen moet je nu op het terrein zijn. Bijna honderd jaar lang lagen de verschillende sites los van elkaar, zonder enige ruimtelijke samenhang of duidelijke verhaallijn. Het enige dat ze gemeen hebben, is dat ze verspreid liggen over het voormalige oorlogsfront in de Westhoek, de zogenaamde
Ieperboog. Met het oog op de herdenkingsplechtigheden wordt nu gewerkt aan een geïntegreerd en omvattend cultuurtoeristisch project voor de frontstreek. Tussen 2014 en 2018 verwacht men immers meer dan twee miljoen bezoekers uit binnen- en buitenland, niet alleen bussen met schoolkinderen, maar vaak ook oudere mensen die niet al te goed meer te been zijn. Ook zij moeten de kans krijgen om iets van de geschiedenis te ervaren. Sommige sites zijn al flink beschadigd door het ontbreken van een degelijke onthaalinfrastructuur (paden en signalisatie) en moeten dringend heringericht worden.
Herinneringspark 14-18 Op basis van een grondige analyse van zowel de historische als de bestaande context werd, onder leiding van toenmalig Vlaams Bouwmeester Marcel Smets, door de tijdelijke vereniging Park 14-18 een masterplan Herinneringspark 14-18 uitgewerkt. Het masterplan wil belangrijke landschappelijke sites versterken en opnemen in een netwerk, dat de mogelijkheid biedt om vele verhaallijnen over de relatie tussen de oorlog en het landschap te ontwikkelen. Voor 38 sites werden ook voorbeelduitwerkingen opgemaakt, die de visie naar het terrein vertalen. De provincie
# HET
nis
WESTHOEKFRONT 1914/2014
Situering 4 provinciale projecten met in het grijs de aanduiding van Niemandsland
levend?
West-Vlaanderen startte eind 2011 met een offerteaanvraag voor de herinrichting van vier sites (The Bluff/Palingbeek, Hill60, Kemmelberg en de Pool of Peace), die tot de eerste realisaties van het Herinneringspark moeten gaan behoren. Timing voor de afwerking: 2014. Het ontwerpbureau OMGEVING werkt momenteel aan deze uitvoeringsplannen, vertrekkend vanuit de beleving van het oorlogslandschap zelf. Er wordt daarbij uitgegaan van de idee dat, om de geschiedenis tastbaar te maken en verdere verrommeling van de sites tegen te gaan, één (hedendaagse) interventie vaak veel effectiever is dan een aantal kleine ingrepen.
Ingrepen in een historische context De voorbije honderd jaar bleven veel sites in de Westhoek onaangeroerd of werden ze opgeruimd ten behoeve van landbouw, industrie, infrastructuur en woningbouw. De herinnering aan de Groote Oorlog concentreert zich tot op de dag van vandaag op het beheer van de begraafplaatsen, monumenten en enkele oorlogssites. De provinciale sites die nu aangepakt worden, zijn de eerste projecten waarin het oorlogslandschap centraal staat. In de benadering van de vier projecten zijn we op zoek gegaan naar het creëren van contrasten en invullingen die betekenis krijgen door hun symbolisch gehalte. Dit betekent dat de ingrepen recht moeten doen aan de landschappelijke en cultuurhistorische context, maar tegelijkertijd ook moeten inspelen op het belevingsaspect van de sites. Centraal in de ontwerpopgaven staat daarom de vraag: wat willen we tonen? En welke scenografie is daarvoor nodig? Hoe kunnen we grote bezoekersstromen kanaliseren, waar moeten de parkings komen, hoe wordt de verhaallijn van de gids opgebouwd naar een climax toe? Deze aanpak is niet nieuw en vloeit voort uit verschillende inspirerende voorbeelden, die in
de vorm van een moodboard bij aanvang van de opdracht aan de betrokkenen werden voorgelegd. De voorbeelden maakten duidelijk dat architectuur op hedendaagse en speelse wijze ook een educatieve functie kan hebben. Zo speelt de Mozesbrug van RO-AD architecten in Halsteren (Nederland) in op de beleving van een landschappelijke fortificatie en laat het project Bunker 599 van Ronald Rietveld de bezoeker voelen hoeveel beton er in de bunker is gebruikt en hoe de bunker een strategische plaats krijgt in het landschap. Deze en andere inspirerende voorbeelden1 maken duidelijk dat je ook bij erfgoed kunt vertrekken vanuit de kracht van de sites zelf. De ingrepen lijken op het eerste gezicht misschien erg drastisch, maar het resultaat is verbluffend eenvoudig en onthult vaak een verborgen invalshoek van de historische sites. In de volgende vier cases tonen we hoe de kracht van elke site is ten volle is uitgespeeld in de inrichtingsvoorstellen.
Hill60 : afdalen in de hel Hill60 ligt even buiten het dorp Zillebeke, aan de Zwarteleenstraat en de spoorlijn PoperingeKortrijk. De site bestaat uit de heuvel zelf, met ten noorden van de spoorlijn een parking en een aantal verspreide bunkers en monumenten. De Caterpillar, ten zuiden van de spoorlijn, is een kunstmatige heuvel die, na de ontploffing van de landmijnen, het uitzicht van een door bomen omgeven krater kreeg. Hill60 is bijzonder omdat het één van de meest ongerepte getuigen van het gewelddadig verleden van de streek is. De oorlog liet hier een grillig web van Duitse en Engelse loopgraven achter, die op een bepaald punt binnen de site amper 16 meter van elkaar liggen. Hill60 is één van de populairste bestemmingen voor oorlogstoeristen. Omdat er geen padenstructuur is aangelegd, zoeken die er hun weg via ‘olifantenpaadjes’, die kriskras tussen de monumenten en de bunkers lopen, zonder dat er sprake is van een echte rondgang. 1 Zie hiervoor ook: Astrid Aarsen in opdracht van Erfgoed Nederland, Erfgoed Nu, toekomst erfgoed een culturele ruimtelijke opgave
| 37
Hill60: zwevende paden over het oorlogslandschap
Š OMGEVING
Caterpillar: een zwevende brug in de krater
38 |
Hill60: inrichtingsplan
In de benadering van het ontwerp is oorlogsvoering het leitmotiv. Een grillige padenstructuur, gebaseerd op de ligging en vormgeving van de vroegere loopgraven, voert bezoekers over de site en langs de oorlogsrelicten (bunkers en kraters) en herdenkingsmonumenten. Deze paden zijn bewust smal gehouden, zodat bezoekers, net als de soldaten, achter elkaar moeten wandelen. De paden zweven boven de grond om de ondergrond zo weinig mogelijk aan te tasten. Er komt ook een uitkijkpunt naar de torens van Ieper, waarbij gidsen grotere bezoekersgroepen in een grasbordes kunnen toespreken. Hill60 beschikt over het smalste stukje niemandsland van de volledige Ieperboog. De afstand tussen de Britse en Duitse soldaten bedroeg hier niet meer dan een steenworp, ze konden elkaar dus per-
fect horen en zien – een feit dat gevisualiseerd wordt in twee verbredingen van de paden, waar bezoekers informatie krijgen. De relatie tussen Hill60 en de Caterpillar wordt verstoord door de diepe ligging van de spoorbedding. In samenwerking met Infrabel wordt de smalle brug, die op exact dezelfde plek ligt als het kleine bruggetje ten tijde van de oorlog, verbreed. De verbinding naar Caterpillar ligt op het voormalig traject van een ondergrondse gang, die gegraven werd om Caterpillar te ondermijnen. Het is dit traject dat de bezoekers opnieuw afleggen. De kracht van de explosie ervaar je pas werkelijk wanneer je in de krater afdaalt. Eenvoudige trappen en een drijvende stalen brug maken dit mogelijk. De waterlijn markeert de overgang van de bovengrondse zandlaag naar de ondergrondse kleilagen in het gebied.
# HET
WESTHOEKFRONT 1914/2014
© OMGEVING
The Bluff: Detail uitwerking met uitkijkpunt en infobox
The Bluff/Palingbeek: ontoegankelijk niemandsland
Kemmelberg: engelen en koereurs
De oorlogssite The Bluff (de ‘Bult’) / Palingbeek in het Provinciaal domein Palingbeek is even gaaf als Hill60, alleen minder bekend. Tijdens de Groote Oorlog werden er koortsachtig gangen en schachten gegraven en maakten ondergrondse dieptemijnen er talloze slachtoffers2. De oude sluis, op zo’n 700 meter van The Bluff, werd door de Britten gebruikt als bataljonshoofdkwartier en verbandpost: de Gordon Post. Het nieuw ontworpen informatiepunt over de Eerste Wereldoorlog bevindt zich hier op de grens met niemandsland. De informatieverstrekking, in de vorm van een stalen infobox, wordt direct gekoppeld aan een mooi uitzicht over het landschap. Een nieuw vlonderpad over The Bluff voert bezoekers langs de vele kraters, die ondertussen waterputten geworden zijn en interessante flora en fauna herbergen. Highlight van de site is de steile oever3. Tijdens de strijd in de boog rond Ieper was ieder hogergelegen punt en iedere hindernis voor de strijdende partijen van strategisch belang. In dat opzicht was het kanaal Ieper-Leie en de Zuidwest-Vlaamse heuvelrug indien mogelijk nog belangrijker. The Bluff ligt precies op de kruising van beide. Een uitkijkpunt in staal markeert dit gegeven en biedt een fraai uitzicht op niemandsland. Langs de randen van het niemandsland zijn hagen gepland, zodat niemand dit gebied kan betreden, net zoals een eeuw geleden het geval was. De randen worden bovendien dicht beplant met een bomenbestand, dat geleidelijk uitwaaiert. De oude sluis, die zich ten noorden van The Bluff bevindt, wordt toegankelijk gemaakt via een eenvoudige stalen brugconstructie.
Op en nabij de top van de Kemmelberg, zowat een kilometer ten zuidwesten van de dorpskern van Kemmel, staan twee monumenten ter nagedachtenis van de Franse slachtoffers tijdens de Wereldoorlog. Het Monument Aux Soldats Français4 – in de volksmond ‘Den Engel’ – staat op het hoogste punt midden in het bos. Het driehoekig Ossuaire Français5 bevindt zich 170 meter lager: vier massagraven waarin 5294 Franse soldaten rusten. Slechts 57 onder hen werden geïdentificeerd. De ingrepen op deze site beperken zich tot het herstel van de onderlinge relatie tussen de twee monumenten en het achterliggende landschap. Een monumentale pleinvloer zorgt voor een betere verbinding en creëert eenheid. Tegelijkertijd wordt de verharding van de Kemmelberg heraangelegd, waardoor populaire wielerwedstrijden zoals Gent-Wevelgem, de Driedaagse van West-Vlaanderen en de Vierdaagse van Duinkerken, kunnen blijven plaatsvinden. Door het verwijderen van opgaande beplanting wordt bovendien de zichtas naar het achterliggende heuvellandschap hersteld.
2 Ter illustratie van de kracht van de mijnexplosies: in Mijnenoorlog in Vlaanderen van Roger Lampaert wordt een Duits regimentsverslag aangehaald waarin beschreven wordt hoe het weggeslingerde lijk van een Britse soldaat, nog gewikkeld in zijn slaapdeken, driehonderd meter van een mijnexplosie op The Bluff werd aangetroffen. 3 The Bluff is een steile oever die ontstond door opgevoerde aarde afkomstig uit de nabijgelegen kanaalbedding.
TIJDENS DE GROOTE OORLOG WERDEN ER KOORTSACHTIG GANGEN EN SCHACHTEN GEGRAVEN EN MAAKTEN ONDERGRONDSE DIEPTEMIJNEN ER TALLOZE SLACHTOFFERS 4 Het monument is een 17 meter hoge obelisk vervaardigd uit witte cementsteen met het opschrift ‘Aux Soldats Français’. Op de sokkel staat het beeld van een vrouwelijke engelenfiguur, met de vleugels gespreid tegen de beide zijden van de zuil. In elke hand houdt zij een lauwerkrans als symbool van de overwinning. Ze staart met een treurende blik naar het slagveld en het ossuarium. De obelisk werd in 2005 gerestaureerd en is het belangrijkste herdenkingsmonument van de Franse WO 1-strijders. 5 Deze begraafplaats werd in 2008 als monument beschermd.
| 39
Mindfitness in het
Groen Lint Kunst in opdracht voor Oostende K AT R I E N L A E N E N [ T E A M V L A A M S B O U W M E E S T E R ]
Voorjaar 2014 verschijnt het vervolg op de publicatie Kunst in Opdracht (2006). Het nieuwe boek biedt een overzicht van alle projecten die door de kunstcel van het Team Vlaams Bouwmeester werden opgevolgd in de periode 2006-2013. Het omvat onder meer een volledige, geïllustreerde inventaris van al deze kunstprojecten, gesprekken met publieke opdrachtgevers en een aantal bijdragen van externe auteurs die specifiek ingaan op één bepaald kunstwerk. Bij wijze van voorsmaakje hier alvast een gesprek tussen Katrien Laenen, coördinator kunst in opdracht bij het Team Vlaams Bouwmeester, en Eli Devriendt, als landschapsarchitect verbonden aan de stad Oostende. Deze laatste is als projectbegeleider betrokken bij de ontwikkeling van het masterplan voor het Groen Lint rond Oostende, waarvan de opmaak via de Open Oproep werd toevertrouwd aan TV Technum – ADR / Georges Descombes. In het kader van dit masterplan werd ook een kunstopdracht uitgeschreven: fotografe Katrien Vermeire en schrijver Peter Verhelst trokken het landschappelijke en stedenbouwkundige project mee op gang.
42 |
Wat betekent kunst voor jou en voor de stad in relatie tot de publieke projecten waarin jullie betrokken zijn? Zijn de kunstprojecten er toevallig gekomen of hebben jullie kunst vanuit eigen interesse op de agenda geplaatst? E L I D E V R I E N D T | In de publieke ruimte kunnen kunst en architectuur soms samenvloeien tot één geheel. Oostende kent hiervan een paar treffende voorbeelden, denk maar aan het Kursaal of het prachtige, pas gerenoveerde postgebouw van Gaston Eysselinck. In beide gebouwen is een beeldengroep geïntegreerd, respectievelijk van Jespers en Cantré. Die bepalen mee de identiteit van die gebouwen en je kan ze niet wegdenken. Om de geest van een plek uit te drukken is architectuur alleen niet voldoende. Als je aan een gebouw een extra dimensie wil geven, kom je automatisch bij kunstenaars uit. En dat geldt ook voor het ontwerp van publieke ruimte: pleinen, straten, parken... Dat kunst hier op de agenda staat, zit dus voor een stuk in de traditie, maar het heeft ook te maken met eigen interesse, en soms gebeurt het eerder toevallig. Neem nu Johan Tahons beeld ZON Anima/Animus, dat zopas werd geplaatst in het MariaHendrikapark. De kunstenaar woonde in Oostende, is zeer geïnteresseerd in sterrenkunde, en de burgemeester deelt die passie. Tijdens het renovatieproces is het idee gegroeid om in
het park een hedendaagse toevoeging aan te brengen door de inplanting van een beeldhouwwerk. Het Maria-Hendrikapark is een prachtig park, eind 19de eeuw vormgegeven door Elie Lainé en de Duitse architect Keilig. Bij de Engelse landschapsstijl draaide alles om de scenografie. Aan de hand van kunstwerken of architecturale elementen kreeg een wandeling door het park een narratieve dimensie. Met de integratie van het werk van Tahon in het park, haken we opnieuw aan bij de oorsprong, het basisidee van de Engelse landschapsstijl. We brengen een hedendaagse toevoeging; een universeel verhaal over het heelal, het dieper menselijke, het archetypische en de mythe. In het park is trouwens nog een tweede beeld geplaatst, van Michael Ray Charles: Three Graces, een aanklacht tegen racisme. Het zijn twee kunstprojecten die mee de identiteit van de plek uitmaken. Sommige natuurliefhebbers ervaren vormgeving of het aanbrengen van kunstobjecten in het landschap als storend. Is dat spanningsveld natuur-cultuur iets wat je bezighoudt? E L I D E V R I E N D T | Het is hier allemaal cultuurlandschap hé. Het Maria-Hendrikapark bijvoorbeeld ziet er zeer natuurlijk uit, maar is het product van een geraffineerde vormgeving met de bedoeling een idyllische natuur te evoceren.
# VLAAMS
BOUWMEESTER
[15 ] N O O R D Z E E Op 17 augustus 1969 stormde een man in legeruniform
met een bajonet op zijn geweer op de zee af. Toen men de man vertelde dat de oorlog al 24 jaar voorbij was, schudde hij ongelovig zijn hoofd. Vier mannen waren nodig om hem ervan te weerhouden naar zijn bunker terug te keren. Men liet hem foto’s van de bevrijding zien (hij huilde). Men liet hem auto’s en telefoons en televisies zien (hij ging door de knieën van angst). Met zachte dwang leidde men de man naar zijn nieuwe huis, waar hij elke nacht aan het raam in de richting van de zee stond te kijken. Ten slotte bracht men de man terug naar het strand. ‘Als we toch een taak te vervullen hebben in het leven’ fluisterde hij samenzweerderig, ‘laat mij dan diegene zijn die de zee beschermt.’ Toen rende hij de duinen in. Toen gemeentewerkers jaren later de bunker binnengingen om schoon te maken, werd geen spoor van de man zelf teruggevonden, maar wel een vuurwerkpijl (ongebruikt), een angstkogel (met onleesbaar gemaakte naam op de huls) en de foto van een onbekende, glimlachende vrouw met op de achterzijde in sierlijke letters: ‘Altijd zal ik op je wachten’.
Ik kaart het aan omdat de kunstcel bijvoorbeeld betrokken was bij de plannen voor een kunstopdracht in het overstromingsgebied van de Schelde, waar in het kader van het Sigmaplan hele nieuwe natuurgebieden ontstaan. Sommigen vinden dat kunst daar een plaats heeft, anderen juist niet. E L I D E V R I E N D T | Je moet de context inhoudelijk bekijken. Ik vind niet dat in een stuk waardevolle natuur a priori geen enkele ingreep mag gebeuren. Maar ik denk wel dat je de opdracht scherp moet formuleren, dat je er zeer goed moet over nadenken. En dat de do nothing option soms wel de juiste kan zijn. Kan je iets vertellen over het proces dat jullie doorgemaakt hebben bij de start van de Open Oproep voor het Groen Lint en jullie keuze om, met een professionele omkadering, een artistiek voortraject af te leggen? E L I D E V R I E N D T | Het Groen Lint is een zeer complexe opdracht. Het gaat om een groene gordel rond Oostende, maar ook om het zoeken naar een ontwikkelingsvisie en -strategie. Er zijn vijftien verschillende landschappen mee gemoeid. Ik denk dat er in Vlaanderen niet veel opdrachten zijn uitgeschreven waar op zo’n grote schaal wordt nagedacht over landschap, in de omgeving van een centrumstad. Het formuleren van een projectdefini-
© Katrien Vermeire
tie was niet zo eenvoudig. Van jullie kwam de suggestie om voor een artistiek voortraject te gaan. Dat heeft ons meer vat doen krijgen op de opdracht. Vooraf hebben we een aantal vergaderingen belegd met culturele actoren in Oostende, die de context en de stad goed kennen. Concreet waren onder meer Philip Van den Bossche (directeur mu.ZEE), Hendrik Tratsaert (artistiek leider Kunstencentrum Vrijstaat O), de mensen van het AGSO (Autonoom Gemeentebedrijf Stadsvernieuwing Oostende) en de kunstcel daarbij betrokken. Tijdens die vergaderingen zijn heel veel mogelijkheden de revue gepasseerd. Dat waren ook mensen met heel verschillende achtergronden. E L I D E V R I E N D T | Inderdaad, en ik denk dat het belangrijk is dat we die gesprekken gevoerd hebben. Uiteindelijk zijn we bij Peter Verhelst en Katrien Vermeire uitgekomen. Zij hebben in een reeks sterke beelden de essentie van dat landschap gevat. Hun bijdrage heeft een neerslag gevonden in een boekje.
| 43
[0 9] ’ T PA D D E GAT De boomkruinen naar één kant gewaaid,
[11] PA R K B O S Naar het schijnt (het is een verhaal van alle tijden)
zoals de haren van zij die op de pier naar zee staan te kijken. Zien we land? Zien we ons huis? Ga op je hurken in de berm zitten kijken naar wat in het water leeft. De eitjes van onze dromen. De larven van onze dromen. De muggen die ’s nachts op ons komen zitten in de hoop iets van die dromen op te zuigen.
hingen vroeger geen bladeren aan de bomen, zodat het enige verschil tussen de takken en de wortels eruit bestond dat de takken in de lucht en de wortels in de grond staken. Toen een visser niet terugkwam van de zee, hing zijn vrouw aan elke tak van elke boom elke avond één brief waarin ze elke millimeter van haar eigen lichaam beschreef, elke zucht, elke traan en elke droom die ze voor hem bewaarde, in de hoop dat hij op een ochtend terug zou komen. Toen alle takken vol brieven hingen, stapte de vrouw in haar trouwjurk het water in. Sinds die dag hangen bomen vol bladeren.
‘Geef nooit je droom op,’ roept de wind. ‘Droom op. Droom op,’ echoën de muggen.
Neem plaats in het bos. Kijk omhoog. Lees de woorden uit de brieven die de vogels met hun vleugels in de lucht schrijven.
© Katrien Vermeire © Katrien Vermeire
PETER VERHELST EN KATRIEN VERMEIRE HEBBEN IN EEN REEKS STERKE BEELDEN DE ESSENTIE VAN DIT LANDSCHAP GEVAT
44 |
Was die publicatie al klaar toen de selectie van ontwerpers voor de Open Oproep bekend werd? E L I D E V R I E N D T | Dat liep allemaal wat gelijktijdig, maar in de projectdefinitie stonden wel al de tekst en de beelden: die waren klaar. We hebben mede voor Peter Verhelst en Katrien Vermeire gekozen omdat hun werk toegankelijk is. We wilden op die manier niet alleen voor onszelf en de deelnemers aan de Open Oproep de projectdefinitie verrijken, maar ook iets genereren wat in het hele communicatieproces kon worden ingezet. Twee vliegen in één klap. We hebben het boekje en een wandelkaart op 55.000 exemplaren laten drukken.
Hoe verliep de samenwerking met Katrien Vermeire en Peter Verhelst? E L I D E V R I E N D T | De beelden van Katrien Vermeire waren er eerst. Toen hebben we aan Peter Verhelst een soort pamflet gevraagd, over het belang van dat Groen Lint. We hebben met hem een korte rondgang gemaakt, hem verteld over de geschiedenis en over waar we met het Lint naartoe willen. Dat we weer meer een open landschap willen, een betere omgang met erfgoed, enz. Met die voorkennis heeft hij een mindfitness bedacht. Bij elke foto een tekst, die je meeneemt in het gebied, in de toekomst, die de geest en het verlangen prikkelt... Daarnaast heeft hij ook een imaginaire toespraak geschreven. Het resultaat was ongelooflijk stimulerend, ook voor de opdrachtgevers en voor de vijf ontwerpteams die over de opdracht nagedacht hebben: ze voelden beter aan waar dat project heen moest. Hoe ver staat het project nu? | Omdat het zo’n groot project is, hadden we eerst en vooral nood aan een ontwikkelingsvisie en -strategie: heb je een containerpark, een crematorium, een plek voor evenementen nodig, waar moeten die dan komen? De opdracht is toegeELI DEVRIENDT
# VLAAMS
[0 3] N I E U W E KO E R S Ga op handen en voeten staan. Sluit
je ogen. Voel hoe je rug, je armen en benen uitrekken. Hoe je vingers aan elkaar groeien en tot hoeven versmelten. Voel hoe de wind door je haren blaast – het zijn geen haren, het zijn manen die van je nek in een donkere streep over je rug groeien en je een staart geven. Galoppeer de helling op: het is geen helling, maar een schans om naar de sterren te springen.
BOUWMEESTER
[0 5 ] G E U Z E N B O S Luister hoe de struiken lispelen, hoe de bladeren fluisteren. Diep in de struiken liggen geheime tuinen verborgen. Wanneer de sterren goed staan, komen in de geheime plassen onder de volle maan mannen en vrouwen baden. Als de zon opkomt, veranderen ze weer in vossen, kruisbekvogels, schermhavikskruid – soms vangen we op zonnige dagen een glimp op van hun kinderen die glanzend als dolfijnen langs de oevers spelen.
Ga op je hurken zitten. Schep wat water in je handpalmen. Luister hoe de struiken lispelen, de bladeren fluisteren: ‘Vos, kruisbekvogel, schermhavikskruid.’
© Katrien Vermeire © Katrien Vermeire
wezen aan TV Technum –ADR / Georges Descombes in juli 2012, en inmiddels is het masterplan afgerond. In een volgende fase is het de bedoeling om deelprojecten te realiseren. Was ook burgemeester Vandecasteele enthousiast over het artistieke voortraject? E L I D E V R I E N D T | Ja hoor, hij is echt begeesterd en zet sterk in op de communicatie. In het voorjaar hebben we, met de burgemeester als gids, 1600 mensen rondgeleid langs het Groen Lint, via fiets- en bustochten. Nu blijkt dat heel wat Oostendenaren op zondag dit traject afleggen, omdat het zo gevarieerd is. Omdat je de veerboot moet nemen om de havengeul over te steken, is het een beetje als reizen in je eigen stad. Maar er is nog veel werk aan de winkel om die verschillende deelgebieden verder in te richten, zodat ze door de bewoners van de aangrenzende stadswijken worden omarmd. Dat zal een blijvende communicatie-inspanning vergen. Inmiddels was er tijdens de maanden maart – april 2013 een openluchttentoonstelling in de Koninklijke Gaanderijen, met de foto’s van Katrien Vermeire, de teksten van Peter Verhelst en een synthese van het masterplan van Descombes en Technum.
Blijven communiceren is dus een aandachtspunt, zeker bij zulke grote projecten. E L I D E V R I E N D T | Klopt. Daarom zijn we ook zo blij dat Kunstencentrum Vrijstaat O, dat trouwens de suggestie aanreikte om voor deze opdracht samen te werken met Vermeire en Verhelst, ondertussen het plan heeft opgevat om zijn tweejaarlijks dansfestival ‘Dansand’ ook op bijzondere plaatsen langs het Groen Lint te laten plaatsvinden. De toon is dus gezet.
| 45
Zie ook www.atelierdestad.be en www.oostende.be/groenlint
Beeld van een Do’s & don’ts voor historische woonkernen E VA H E U T S E N P E T E R V E R M E U L E N [ O N T W E R P B U R E A U S T R A M I E N ]
Vlaanderen zit in de greep van de ‘appartementisering’. Bij het vallen van deze term steekt onvermijdelijk ook de vraag naar het karakter en de identiteit van dorps- en stadskernen de kop op. Hoe ga je als stedenbouwkundige hiermee om? Ontwerpbureau Stramien werkte voor de steden Ronse en Hoogstraten een studie uit rond dit thema. Uiteindelijk kwam er een scenario voor ruimtelijke kwaliteit uit de bus waarmee elke Vlaamse gemeente aan de slag kan.
Verstoord dorpsbeeld
46 |
Het is een bekend gegeven: de ‘appartementisering’ rukt overal op, zowel in kleinere steden en gemeenten als in landelijke dorpen en gehuchten. Maar met verdichting van woonkernen is in principe natuurlijk niks mis. Ouder wordende mensen blijven nu eenmaal graag in hun vertrouwde omgeving wonen, met de nodige voorzieningen binnen handbereik. Er is dus kennelijk een markt voor, en de regels van de markt zijn dan ook medebepalend. Waar vroeger rijwoningen of zelfs vrijstaande woningen stonden, verrijzen nu appartementsblokken, en wie zou bij de realisatie van een dergelijk project niet graag nog een woonlaag extra bouwen? Kleinere verdiepingshoogtes kunnen daarbij helpen, maar daarmee verdwijnt dan wel de verticale structuur van het geheel. Ook een penthouse of een bijkomende woonlaag, ingewerkt in het schuine dak, is altijd mooi meegenomen. Dakramen worden dan grote dakkapellen - twee boven elkaar is geen uitzondering. Steeds meer gemeentebesturen beginnen zich af te vragen waar dat eindigt. Ze worden overstelpt met vergunningsaanvragen. Omdat grotere woningen vaak moeilijk verkoopbaar zijn, willen veel eigenaars ze graag opsplitsen in meerdere woongelegenheden of vervangen door appartementen. Maar in een gewone verkaveling is een appartementsgebouw toch niet echt op zijn plaats. Perimeters vertrekken dan ook meestal van concentratie in de kern. De vraag is alleen: volstaat dat? Want die appartementen doorbreken ook de oorspronkelijke schaal en verstoren hoe langer hoe meer het vroegere dorpsbeeld. En daar start dan een moeilijke zoektocht naar ‘karakter en identiteit’. De Vrijheid van Hoogstraten, vroeger (hierboven) en nu (foto rechterpagina) © Stedelijk museum Hoogstraten
Vrijheid
# HISTORISCHE
KERNEN
Panorama van Hoogstraten in 1564 © Stedelijk museum Hoogstraten
Stramien werkte zowel voor Ronse als voor Hoogstraten een studie uit rond het vrijwaren van de identiteit van hun historische kern. Beide gebieden – die allebei gekend zijn onder de naam ‘Vrijheid’ – kunnen immers bogen op een rijk verleden en een bijzonder bouwkundig patrimonium.
De Vrijheid van Hoogstraten: een ‘straat’ Hoogstraten mag vandaag dan een vrij kleine regionale kern zijn, ooit was dat anders. Van de dertiende tot de achttiende eeuw lag hier namelijk hét handels- en ambachtscentrum van het ‘Land van Hoogstraten’ (vandaag de Noorderkempen). De ‘Vrijheid’, de hoofdstraat waarrond Hoogstraten ontstond, lag op de oude verbinding Antwerpen-Breda, de naam verwijst naar het gebied dat in 1210 vrijheidsrechten kreeg. Vandaag is de Vrijheid een plek die het midden houdt tussen een langwerpig plein en een straat met veel te druk verkeer. Het plein is aan weerszijden afgezoomd met lindebomen (beschermd als landschap) met daaromheen tal van bijzondere gebouwen en
© Stramien
gehelen: de Sint-Catharinakerk, het stadhuis, het begijnhof en Klein Seminarie, de brouwerij en een reeks prachtige burgerwoningen uit verschillende stijlperiodes. Toen pal tegenover de vergaderzaal van het stadhuis de eerste appartementsblokken verrezen, ging het stadsbestuur zich vragen stellen. De dubbele schaalvergroting, zowel in de hoogte als in de breedte, bracht immers de mooie belendende huizen in verdrukking. Hoe lang zou het nog duren voor dit soort banale appartementsgebouwen het beeld van de hele Vrijheid zou gaan domineren? Vormde dit geen bedreiging voor het historisch karakter van de Vrijheid en voor de identiteit en de bijzondere uitstraling die ervan uitgaat?
| 47
Onder één Kangoeroewonen in de jaren zestig en zeventig E L S D E V O S [ D O C E N T FA C U LT E I T O N T W E R P W E T E N S C H A P P E N , U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N ]
Stijgende bevolkingscijfers, een problematische ruimteversnippering, nood aan verdichting in onze woonomgevingen, naoorlogse eengezinswoningen die stilaan aan het ‘empty nest’ syndroom beginnen te lijden – allemaal redenen die van het kangoeroewonen opnieuw een hot topic maken. Els De Vos dook in de archieven en legde de roots van deze woonvorm bloot. Ze geeft vanuit haar onderzoek tevens een paar bedenkingen mee voor de ‘kangoeroes’ van de toekomst.
Terug van weggeweest
52 |
In Koppen werd vorig jaar een Franse documentaire uitgezonden over de zogenaamde ‘boomeranggeneratie’ - twintigers en dertigers die na hun studies en eventueel hun eerste werkervaringen om financiële redenen opnieuw bij hun ouders intrekken. Velen van hen zijn werkloos of behoren tot de ‘working poor’. Het kangoeroewonen, zoals het wonen van twee generaties onder één kap ook wel wordt genoemd, wordt dan een noodzaak om toch te kunnen sparen of een hogere levensstandaard aan te houden. Zoals de reportage liet zien, betekent het samenwonen voor veel jongeren dat hun sociaal leven tot stilstand komt. Maar het kan ook een verrijkende ervaring zijn. Dat is zelfs meestal het geval als de ouders en één van hun oudere kinderen samen een woonhuis bouwen dat bestaat uit twee units die afzonderlijk functioneren, maar wel door een circulatieruimte, zoals een trap, met elkaar verbonden zijn. Ook in Vlaanderen kan het kangoeroewonen, net als andere vormen van collectief wonen en inbreidingsprojecten, op hernieuwde
belangstelling rekenen.1 ‘De individualisering van de Vlaamse wooncultuur heeft zijn limieten bereikt’, stelde Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen onlangs in De Standaard. ‘Mensen blijven vaak te lang in hun huizen wonen. Ik denk aan de groene stadsrand: als de kinderen het huis uit zijn, worden die huizen te groot,’ opperde 1 Architecture Workroom Brussels, Naar een visionaire woningbouw. Kansen en opgaven voor een trendbreuk in de Vlaamse woonproductie, Brussel: Vlaams Bouwmeester (2012); Vlaamse Woonraad, ‘Ruimte en wonen’. Aanbevelingen van de Vlaamse woonraad, advies 2012/11, 22 November 2012, Brussel (2012); Vogels Mieke, Het nieuwe wonen. Vlaams woonbeleid op nieuwe sporen, Leuven: LannooCampus (2012).
kap Antwerps stadsbouwmeester Kristiaan Borret. Om de verwachte demografische groei het hoofd te bieden zullen er in Vlaanderen tegen 2030 zo’n 330.000 woningen bij moeten komen. Vandaar ook de groeiende interesse voor alternatieve woonvormen.2 De prognoses vormden voor de Vlaams Bouwmeester in ieder geval de aanleiding om een aantal pilootprojecten op te starten. Omdat de open ruimte in Vlaanderen steeds schaarser wordt, vraagt het uitbreiden van de woonvoorraad om een doordachte strategie. Kangoeroewonen was vroeger, vóór de institutionalisering van de bejaardenzorg, heel gewoon. Vanaf de jaren 1960-1970 werd het veel minder courant3, behalve onder landbouwers misschien.4 Hoe waren deze kangoeroewoningen ontworpen? Hoe werd de kwaliteit ervan ervaren? Welke ontwerpparameters waren belangrijk?
2 Van den Bossche Freya, Peter Swinnen, ‘Pilootprojecten Wonen’, in: Declerck Joachim, Ryckewaert Michael, Devoldere Stefan (eds.), Pilootprojecten Wonen. Nieuwe vormen van collectiviteit, Brussel: VU Peter Swinnen (2013), 3-4. www.vlaamsbouwmeester.be 3 Zie ook: Vanderleyen en Vanden Boer, “Ouderen en de tweede demografische transitie. Een signalement vanuit het Leefstudie Onderzoek Vlaamse Ouderen” (LOVO-1), Bevolking en Gezin, 32 (2003) 1, 45-64. 4 In het tijdschrift van de Boerinnenbond Bij de Haard werden voor de periode 1958 tot en met 1975 regelmatig twee-generatiewoningen voorgesteld. Van de acht geïnterviewde landbouwfamilies die geselecteerd werden op basis van het openstellen van hun woning als kijkwoning voor de Boerinnenbond, waren er maar liefst vijf meer-generatiewoningen. Deze interviews gebeurden in het kader van een groot onderzoek naar het wonen in de jaren ’60 en 70, zie: De Vos Els, Hoe zouden we graag wonen?, Leuven: UPL (2012).
# COHOUSING
Op basis van retrospectieve diepte-interviews met gezinnen uit meergeneratiewoningen wordt een verkenning gemaakt. Omdat de oudere inwonende koppels inmiddels overleden waren, trad het jongste gezin daarbij telkens op als getuige.
Samen rond het erf Een uitgebreide studie naar diverse lagen van de bevolking, waaronder arbeiders, bedienden, landbouwers en cultureel geëngageerden die in de jaren zestig of zeventig een huis kochten of bouwden, leert dat het in Vlaanderen vrijwel uitsluitend landbouwersgezinnen waren die aan kangoeroewonen deden. Een landbouwer getuigde bijvoorbeeld: ‘Mijn ouders moesten dan van ’t hof [de boerderij] af - bejaarde mensen waren ’t wel nog niet - vandaag zouden ze apart gaan wonen - maar in die tijd lag dat een beetje anders.’ (150ste voorbeeldwoning) Het landbouwbedrijf fungeerde dus als belangrijk bindmiddel. Aangezien de woning verbonden was met de stallingen en de weilanden, lag het voor de hand dat het kind dat het bedrijf overnam, met zijn of haar gezin in de boerderij bleef wonen of een woonst zocht in de nabije omgeving. De ouders bleven graag in de buurt wonen om een handje toe te steken. Het bedrijf was immers hun levenswerk en daardoor ook hun F I G U U R 1 | Plan van de bestaande passie. Een vrouw getuigde oude woning met op de voorgrond de uitbreiding van het jonge gezin over haar moeder: ‘Ze kon uit: ‘Gezellig wonen op een landbouwbedrijf’, enorm goed werken in de Bij de Haard, juni 74, 30-31, repro KADOC serre en ze deed dat graag. Ik heb er geen hulp van gehad [in het huishouden], maar zij heeft dan ook aan de andere kant veel [geholpen in de serres].’ Ook in een gevalstudie met een inwonende zus/tante zorgde gedeelde arbeid voor een sterke band. In één van de gevallen had de inwonende zus haar vroeg overleden vader vervangen
| 53
De vier meergeneratiewoningen zijn naar de buitenkant toe vormgegeven als eengezinswoningen. [ foto linksonder: 1970, privécollectie; andere foto's: 2004, Els De Vos ]
54 |
en bijna twintig jaar lang, van 1954 tot 1973, samen met haar moeder en haar zus het bedrijf gerund. Het landbouwbedrijf stimuleerde dus het samenwonen. Wonen en werken vormden één configuratie. Het feit dat landbouwers veel grond bezaten waarop ze goedkoop konden bouwen, vergemakkelijkte bovendien de keuze voor een gelijkvloerse woning: ‘En als je de grond hebt, is ’t wel ’t goedkoopste bouwen zeker.’ (150ste voorbeeldwoning) Omdat er geen trappen waren bleven deze woningen ook voor oudere koppels en mensen met een beperkte mobiliteit vlot toegankelijk. Er ontstonden diverse vormen van wederzijds dienstbetoon. De jonge generatie had goedkope huisvesting, terwijl de oudere generatie vaak nog meewerkte in het bedrijf of op de kleinkinderen paste. En als één van de oudere gezinsleden hulpbehoevend werd, nam het jongere gezin de zorg op zich: ‘We hebben haar hier altijd verzorgd en gehouden en mijn man hielp haar in bed en al die dingen.’ (mevrouw De Vriendt, Lokeren)
Cohousing – gescheiden ruimten, gedeeld gebruik Samenwonen kon zowel tot renovatie leiden als tot uitbreiding of nieuwbouw. In twee gevalstudies ontwierp de architect een nieuw gedeelte dat op het oudere huis aansloot en als het ware meegroeide met het gezin. Zo woonde een jong koppel eerst een tweetal jaar bij de ouders van de man in, terwijl ze hun eerste kind kregen. Toen hun tweede kind eraan kwam, bouwden ze één voorlopige kamer bij. Pas nadat ze het landbouwbedrijf definitief hadden overgenomen konden ze een nieuwe woning bouwen, die aan het ouderlijk huis grensde. (zie figuur 1) (mevrouw De Vriendt). Op dat moment waren ze immers ook juridisch eigenaar van de bouwgrond. De nieuwbouw had een ruime keuken, een slaapkamer voor de ouders, twee badkamers, een ruime eethoek en een kleine zithoek. De slaapkamers op de verdieping in het oude huis konden door
# COHOUSING
| 55
© Reporters
MEDIA NEED CITY
60 |
# STADSVERNIEUWING
In 2010 keurde de Brusselse gewestregering een richtschema voor de omgeving van de VRT-RTBF-site in Brussel goed, dat uitging van een maximaal behoud van de gebouwde infrastructuur van de openbare omroepen. Er bestond toen nog gerede twijfel of de omroepen wel op deze site zouden blijven en dat maakte het moeilijk expliciete uitspraken te doen over de ambitie om een mediapool te ontwikkelen. Maar drie jaar later zijn door nieuwe dynamieken binnen de mediabedrijven de randvoorwaarden compleet veranderd. Daardoor konden de krijtlijnen voor een grootstedelijke mediapool, met een volledig nieuwe infrastructuur voor de publieke omroepen, nu wél getrokken worden. Een projectdefinitie voor het Gewestelijke mediapark Reyers en een financieel-economische haalbaarheidsstudie voor de mediapool leidden recent tot een unieke samenwerkingsovereenkomst, tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de betrokken mediabedrijven en de gemeente Schaarbeek, voor de verdere ontwikkeling van de site VRT-RTBF.
Een mediapark voor Brussel A N N D E C A N N I È R E [ A G E N T S C H A P V O O R T E R R I T O R I A L E O N T W I K K E L I N G V A N H E T B R U S S E L S H O O F D S T E D E L I J K G E W E S T ( AT O ) ] J E N S A E R T S [ B U R E A U V O O R U R B A N I S M E B U U R ]
Hefboomgebied Reyers en site VRT-RTBF Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan van 2002 een aantal strategische gebieden aangeduid, met de bedoeling deze op basis van een richtschema te herontwikkelen en zo als hefboom in te zetten voor een bredere stadsvernieuwing van de omgeving. Het hefboomgebied nummer 12 ‘Reyers’ in het oosten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is 175 hectare groot, begrensd door de Reyerslaan in het westen (Brusselse Middenring), de Leuvensesteenweg in het noorden en de E40 in het zuiden. ‘Reyers’ strekt zich uit tot aan de grens van het Brussels gewest en vormt daardoor een echte stadspoort. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan stedelijke elementen waartussen samenhang ontbreekt en ligt bovendien op het grondgebied van drie verschillende gemeenten: Schaarbeek, Evere en Sint-Lambrechts-Woluwe. Dat lappendeken van functies wordt doorsneden door drukke verkeersaders. De grote bereikbaarheid per auto levert een zeer uiteenlopend palet aan economische activiteiten op, van productiebedrijven tot groothandelszaken en van grootschalige autogarages tot klassieke kantoorgebouwen. De meeste van die kantoren werden in de jaren ’80 van de vorige eeuw langs de invalsweg van de E40 gebouwd en vallen nu door de stilgevallen perifere Brusselse kantoormarkt één na één ten prooi aan leegstand. De morfologisch zeer verschillende woonwijken zijn onderling niet verbonden. Centraal in het gebied en cruciaal als hefboom voor de toekomstige transformatie ervan, ligt de site van VRT en RTBF - de Nederlands- en Franstalige openbare radio- en televisieomroepen. De site is van heinde en ver herkenbaar door de typische massieve uitzendtoren. VRT en RTBF hebben hun hoofdzetel
op deze site sinds de jaren ’60, toen ze van het omroepgebouw aan het Flageyplein verhuisden naar de volledig nieuwe campus op de voormalige Nationale Schietbaan aan de Reyerslaan in Schaarbeek. Sindsdien bundelt die nieuwe campus de gemeenschappelijke technische, culturele en administratieve infrastructuur voor de openbare omroepen. Het gebouwencomplex, dat is opgetrokken in een typische modernistische stijl uit de jaren ‘60, vormt niet enkel op bouwfysisch vlak een probleem. De langwerpige rechthoekige site van 20 hectare groot is een op zichzelf gekeerd perceel dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet beter presteert dan een banaal bedrijventerrein. Het is volledig omsloten en beveiligd en door nieuwe uitbreidingen en de groeiende vraag naar parkeerruimte verrommeld tot de situatie van vandaag. Terwijl de site zich op het eerste gezicht sterk aan de stad lijkt te hechten ter hoogte van de Reyerslaan, met de uitzendtoren als visueel baken, zijn de kantoren eigenlijk ver weggetrokken. Het hoge en lange volume van de ‘barre’ staat daarbij dwars op de lengte van het langwerpige perceel, waardoor het de site opdeelt in een voor- en achterkant, zowel fysisch als psychologisch. De federalisering van de nationale omroep heeft er bovendien voor gezorgd dat het hoofdgebouw en de site nog een tweede keer werden opgedeeld, ditmaal symmetrisch in de langsrichting, met een ontdubbeling van de in- en uitgangen en de overige infrastructuur als gevolg. De rest van het terrein binnen het omheinde perceel is nog wél een continue ruimte gebleven, met opvallende landschappelijke kwaliteiten. Maar zelfs bij werknemers van de omroep is nauwelijks bekend dat achteraan op de site een bijzondere groene ruimte van 8 hectare ligt, alleen toegankelijk vanuit de VRT en de RTBF, met een kinderkribbe en een sporthal. Het Ereperk der Gefusilleerden vormt er een bijzonder cultuurhistorisch element.
| 61
foto: ATO-ADT | Reporters
© BUUR-ATO
© BUUR-ATO
© BUUR-ATO
Deelproject economische pool Deelproject publiek park De combinatie van twee deelprojecten tot een gewestelijk mediapark
© BUUR-ATO
Een richtschema met vijf deelprojecten
62 |
In november 2010 heeft de Brusselse gewestregering een richtschema voor de Zone Reyers aangenomen, waarin een ruimtelijke en operationele strategie wordt voorgesteld om zowel plaatselijke als gewestelijke problemen aan te pakken. Het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ATO) kreeg de coördinatie-opdracht om de verschillende overheidsinstanties en de privésector bij de zaak te betrekken en aanvullende onderzoeken uit te voeren. Omdat het gebied zo groot en nog altijd in volle evolutie is, werd gekozen voor een pragmatische aanpak in de vorm van vijf grote deelprojecten. Op het terrein van VRT en RTBF definieerde het richtschema twee belangrijke deelprojecten: de ontwikkeling van een economische pool met een cluster van bedrijven in de audiovisuele sector vooraan op de site en de omvorming van de groene private zone achteraan op de site tot een publiek park, dat zo verschillende geïsoleerde woonfragmenten zou kunnen verbinden. De drie andere deelprojecten focussen op belangrijke stadsvernieuwingsoperaties rond de VRT-RTBF site: de herstructurering van de Leuvensesteenweg, de reconversie van de E40 naar een stedelijke boulevard en de herbestemming van de bebouwing langs de Marcel Thirylaan.
Vogelvlucht richtschema
Gewijzigde context De huidige gebouwen van VRT en RTBF zijn niet alleen verouderd en weinig performant, ook functioneel zijn ze niet aangepast aan de huidige en toekomstige behoeften van een modern mediabedrijf. Ten tijde van de opmaak en goedkeuring van het richtschema gingen de mediabedrijven nog uit van een drastische vernieuwingsoperatie binnen de bestaande gebouwen en voorzag het richtschema dus enkel ingrepen in de marges rond de bestaande installaties. Een belangrijk nieuw gegeven was echter de aankondiging van de VRT, in 2012, dat ze haar bestaande installaties wilde rationaliseren en een voorkeur had voor volledige nieuwbouw. De definitieve keuze van een vestigingsplaats zou daarbij afhangen van de ontwikkelingsmogelijkheden en -voorwaarden voor een concreet bouwproject. De RTBF dacht in dezelfde richting en had zelfs al stukken grond verkocht voor private ontwikkelingen. Dat leidde tot twee parallel georganiseerde initiatieven: de Brusselse gewestregering liet een ontwerpend onderzoek naar een nieuwe configuratie van de site uitvoeren en stippelde een beleid uit voor de ontwikkeling van een mediapool, beide in consensus en permanent overleg met VRT en RTBF.
Een projectdefinitie voor een gewestelijk mediapark Van november 2012 tot maart 2013 ontwikkelden de belangrijkste actoren (het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, VRT, RTBF, de Brusselse en de Vlaams Bouwmeester en de gemeente Schaarbeek)
# STADSVERNIEUWING © BUUR-ATO
© BUUR-ATO
© BUUR-ATO
BOVEN
Schema van het regionaal park in Besme-structuur Schema axonometrie compositie van het Reyerspark O N D E R Nieuwe inplanting VRT-RTBF (BUUR)
LINKS BOVEN LINKS
in een reeks snel op elkaar volgende workshops en met de ondersteuning van het studiebureau BUUR een waarachtig gedeeld stadsproject. Terwijl beide mediabedrijven zich de voorbije jaren op hun eigen deel van het terrein hadden teruggeplooid, droegen de workshops in belangrijke mate bij aan de totstandkoming van een gedeelde visie over nieuwe omroepinfrastructuur en over de integratie in de omgeving. De belangrijkste mindswitch kwam daarbij zeker van de VRT en de RTBF, die het bestaande model van een gesloten bedrijventerrein willen verlaten en als aansturende actoren hun nieuwe compacte omroepgebouwen willen integreren in een dynamische nieuwe stadswijk. Omdat de situatie urgent is en het ruimtelijke vraagstuk complex, kreeg het ontwerpend onderzoek een centrale plek in het overlegproces: als generator van een gemeenschappelijke kennis over de site, de infrastructuur en de omgeving; als verbeelding van nieuwe mogelijkheden; als toetssteen voor technische vragen; als driver naar een hoger ambitieniveau. Dat resulteerde nog niet in een definitief ontwerp voor de site, maar er werd wel een duidelijk ruimtelijk kader geschetst dat de mediapool op grootstedelijk niveau inpast in een bruisende, gemengde stadswijk en zo als stadsproject een inspirerende meerwaarde biedt. Omdat het niet langer een randvoorwaarde was dat de huidige omroepinfrastructuur behouden moest blijven, kon men nu ook
kiezen voor een volledig open site, die de verschillende wijken met elkaar verbindt en niet langer een voor- en achterkant genereert. Daardoor kon ook de perceptie van de hele site in haar volledige diepte - zo typisch vanuit haar historie - hersteld worden. Het park strekt zich uit tussen twee duidelijke hoofdingangen: een meer logistieke inkomlaan langs de KMO-zones aan de Leuvensesteenweg en een gemengd stedelijk cluster aan de intermodale knoop van het Reyersviaduct, de E40 en het metrostation Diamant. De grote schaal en de ligging van de site langs de Middenring creëren de mogelijkheid om een gewestelijk park te ontwikkelen in de Brusselse traditie van grote park- en laanstructuren. Ook de typische compositie en programmatorische kwaliteiten van bestaande stadsparken in Brussel en buitenland boden inspiratie: heldere openruimte-elementen structureren het stedelijk landschap, definiëren de opbouw van de omliggende wijken, reiken een kader voor leefkwaliteit aan en ensceneren monumenten in de stad. Het ontwerpend onderzoek zorgde ook voor groeiend inzicht in de bijzondere context van de site, die voortaan maximaal ingezet zal worden voor het versterken van de identiteit van het park: de topografie, een mineraal grid van wegen en paden en de bebouwing. Terwijl bebouwing langs de randen overwegend voor huisvesting bestemd wordt, neemt de nieuwe gebouwinfrastructuur voor de openbare omroepen het hart van de site in. Deze infrastructuur moet intelligent inspelen op de noodzaak van volledig gescheiden voorzieningen voor VRT en RTBF, maar toch maximale synergie bevorderen. Als een dubbele compositie van ‘chambre’ en ‘antichambre’ worden compacte, gestapelde gebouwen voorgesteld die tegelijkertijd de open ruimte eromheen definiëren. De natuurlijke topografie maakt op evidente wijze toegangen op verschillende niveaus voor verschillende verkeersstromen en types van gebruikers mogelijk.
| 63
Het belang van
vrije vogels
in Londen
Stadsbouwmeesters Mark Brearley en Kristiaan Borret aan de praat In 2012 won het Team Ontwerpend Onderzoek van de stad Antwerpen de VRPPlanningsprijs. Het team, dat verankerd zit in de afdeling Ruimte van het bedrijf Stadsontwikkeling, werkt van daaruit faciliterend voor de hele stad in het nastreven van een optimale ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke planningsproces. In oktober van dit jaar organiseerde de VRP in samenwerking met de stad Antwerpen in het FelixArchief een publieke studienamiddag over ontwerpend onderzoek. Stadsbouwmeester Kristiaan Borret, het Team Ontwerpend Onderzoek, Ruimte Vlaanderen en MAAT Ontwerpers illustreerden aan de hand van recente voorbeelden hoe ontwerpend onderzoek in de praktijk werkt. Hoogtepunt was een ‘meeting of two minds’: het gesprek tussen de Antwerpse stadsbouwmeester en diens Londense evenknie, architect, stedenbouwkundige en entrepeneur Mark Brearley.
B
66 |
rearley was tot voor kort hoofd van Design for London, een autonoom opererend team dat de Londense Mayor met raad en daad bijstond aangaande ruimtelijke ontwikkelingen en strategieën. Design for London leverde in zijn zesjarig bestaan baanbrekend werk en deed dat onder meer dankzij verfrissend ontwerpend onderzoek. Maar daar bleef het tijdens het gesprek tussen Brearley en Borret niet bij. Na Brearley’s presentatie sloegen de twee, onder begeleiding van moderator prof. Jan Schreurs, aan het dromen en vergelijken. Antwerpen en Londen leken af en toe op verschillende continenten te liggen, terwijl ze op andere momenten weer verrassend dicht in elkaars buurt kwamen. We geven een paar highlights uit hun debat over ontwerpend onderzoek, onafhankelijke ontwerpteams en strategische projecten. Een verhaal van frustraties en successen – de ene zag in 2013 z’n team ontmanteld worden door een ongunstige constellatie aan het politieke firmament, de andere werd onlangs voor zijn werk bedacht met de Vlaamse Cultuurprijs voor architectuur –, van ‘ free birds’ en ‘rode apen’… [ Jan Schreurs ] Laat ons het eerst even hebben over jullie kijk op town planning. Mark, is de aanpak in Londen te vergelijken met die in Antwerpen? M A R K B R E A R L E Y | Ik denk dat we op een erg gelijkaardige manier werken – een manier die nog steeds behoorlijk onge-
woon is. Het is een zoektocht die de grenzen van het traditionele planningsmodel overschrijdt, want dát model heeft de laatste tijd behoorlijk aan effectiviteit ingeboet. Het gaat erom diverse denksporen te verkennen waarlangs je zaken kan beïnvloeden en waarbij je ervan moet uitgaan dat je met een proces van onderhandelen en samenwerken te maken hebt. In ons geval evolueerde dat een heel eind in de richting van ‘doing stuff ’ – dingen doen. En we deden dat heel bewust. In onze eerste jaren hielden we ons veel meer met het opstellen van masterplannen bezig. Maar in onze Engelse cultuur – en zeker in een plek als Londen – is het bijzonder moeilijk om die dan ook hard te maken. Daarom zijn we steeds meer gaan focussen op een bredere aanpak. We hebben zelfs evenementen opgezet om een algemeen enthousiasme los te maken. Maar dat was een bijna organische evolutie, er lag geen echte fundamentele beslissing aan de basis. Wat wél een fundamenteel kenmerk van onze aanpak is: het zoeken naar grotere flexibiliteit, naar een sterker ondernemerschap en een bereidheid tot allerhande samenwerkingen. Je kan dus eigenlijk niet langer van een echte ‘planning’ spreken, dat model heeft nu wel afgedaan. K R I S T I A A N B O R R E T | Ik merk dat er in jouw betoog een sterke nadruk wordt gelegd op actie, op het opwekken van een respons en het creëren van een onmiddellijk effect. Ik sta net als jij nogal huiverig tegenover dat ouderwetse ‘plan’model, dat erg topdown gestructureerd is. Hier in Antwerpen besteden we heel wat aandacht aan ontwerpwerk. En ook wij hechten heel veel belang
# DEBAT
& rode apen en Antwerpen
Š Design For London
| 67
Stadsvernieuwingsprojecten, London style
MARK BREARLEY
E N D E S I G N FO R LO N D O N I N 8 P U N T E N foto © Reporters
1. 1996: richt het consultancy bureau voor stadsontwikkeling East op, waar hij een reputatie opbouwt door zijn geduldige maar provocerende rol in allerhande stadsplanning- en regeneratieprojecten. 2. 2001: begint te werken voor de pas verkozen Mayor van Londen – naast de figuur van de Mayor ook een lokale overheidsinstantie met beperkte middelen en bevoegdheden, maar met een enorm invloedrijke stem aangaande alle topics die met deze boomende wereldstad te maken hebben. Aanvankelijk werkt hij samen met architect Richard Rogers binnen de Architecture and Urbanism Unit, later met het nieuw opgerichte team Design for London, dat hij vijf jaar lang leidt, tot 2013. Het team fungeert in die periode als een bruggen bouwende, inspirerende free agent die uiteenlopende overheidsinstanties en externe partijen samenbrengt rond Londense stadsontwikkelings- en regeneratieprojecten. 3. Naar aanleiding van een van zijn onderzoeksprojecten naar kleinschalige productienijverheid in Londen, stuit Brearley op Kaymet,
68 |
aan strategische projecten. Waar dan het verschil met Londen in zit? Ik denk dat wij meer gesegmenteerd werken. Binnen het kader van eenzelfde project hebben we zeer uiteenlopende mensen die allemaal aan verschillende aspecten werken – intermediairs, mensen die zich specifiek met het participatieproces bezighouden, enzovoort. Jullie lijken meer geïntegreerd te werk te gaan – alsof de planner zich ook bezighoudt met het bedenken van evenementen, of met het participatiegebeuren. Wij houden die verantwoordelijkheden meer gescheiden. Dit gezegd zijnde, is de focus op het uitwerken van projecten ook bij ons bijzonder sterk. ‘De handen uit de mouwen steken’ – op dat vlak is Antwerpen gelijk aan Londen. Wij hebben hier een Ruimtelijk Structuurplan dat daarbij als richtinggevend kader dient. Maar laat ons wel wezen: zo’n Structuurplan heeft geen enkele betekenis als het niet in real life geïmplementeerd wordt. Vandaar die strategische projecten in Antwerpen: die geven het Structuurplan daadwerkelijk vorm. Haast al onze acties zijn logische afgeleiden van dat strategische kader, zo blijft er een coherentie binnen het geheel. Dat brengt me trouwens tot de vraag: hoe bepalen jullie in Londen jullie prioriteiten? Want ik zag een heleboel projecten, ik kreeg de indruk van een ‘all-over’ aanpak. Hoe maak je dan de keuze waar je moet ingrijpen, en waar niet? Wat is jouw kader?
een zieltogend bedrijfje dat aluminium dienbladen produceert. Brearley neemt het bedrijf over en zet het met succes opnieuw in de markt. 4. 2011: wordt gastprofessor en aanspreekpunt voor stedenbouw aan de Cass Faculty of Art, Architecture and Design (London Metropolitan University), waar hij ook Mark Brearley’s Office opricht. 5. Tijdens de periode waarin hij voor de Mayor of London werkt, geven Brearley en zijn team mee gestalte aan tien beleidsplannen, een dozijn ontwikkelingsstrategieën, meer dan 50 masterplannen, 80 ontwikkelingsprojecten en meer dan 100 ingrepen in de openbare ruimte. 6. Voor de Mayor of London initiëren Brearley en Design for London een reeks opgemerkte initiatieven zoals de ‘London Green Grid’ (werken rond groene infrastructuur), de ‘Mayor’s Great Spaces’ (werken rond openbare ruimte) en de Outer London Fund. Zijn meest spraakmakende project: het ‘High Streets’ programma, waarin de typische oude winkelstraten stadsbreed in kaart worden gebracht en na grondige evaluatie via talloze kleine, concrete ingrepen opgewaardeerd worden om als hefboom voor verdere stadsontwikkeling te worden ingezet. Ook de regeneratie van het centrum van de gemeente Barking en de inrichting van de moerassen van Rainham als natuurgebied, allebei in het oosten van Londen, behoren tot de succesverhalen van Brearley en Design for London. 7. Brearley wordt regelmatig buiten Groot-Brittannië gesignaleerd, waar hij als stedenbouwkundig expert deelneemt aan diverse ontwerpateliers en researchprojecten, zoals bijvoorbeeld voor de Eurometropool en de site van Ford Genk. 8. Een paar favoriete strijdleuzen: ‘Keep cheeky and stay sparky!’, ‘Do the drawings and you win.’, ‘Tell stories and mint phrases!’ Meer info op www.thecass.com/people/b/mark-brearley
| Wanneer het op het vastleggen van prioriteiten aankomt, gebeurt dat voor een groot deel in de omgeving van de Mayor. Idem dito voor het vastleggen van budgetten. Maar ik moet toegeven dat dat soort planningen af en toe wel de mist ingaat – zeker wat budgetuitgaven betreft. Het geld vloeit algauw in verschillende richtingen. Wat er gebeurde met de projecten waar ik bij betrokken was – zoals de actie rond de Public Spaces en het project rond de High Streets: dat waren initiatieven die bepleit moesten worden, vaak ten koste van andere voorstellen. En aan de toewijzingen was een reeks van uitsluitende criteria gekoppeld. Bijvoorbeeld: voor het High Street project kwamen plaatsen die al van een transportinvestering genoten niet in aanmerking. Als er dus een nieuw Crossrail station in je gemeente gebouwd werd, kon je geen aanspraak maken op het High Street budget. Maar los van die voorwaarden, stonden beide programma’s open voor letterlijk iedereen, voor elke organisatie die haar gemeentelijke overheid als aansprakelijke instantie achter zich geschaard kreeg. De aanvragen kwamen dus meestal van de Londense boroughs (gemeenten). De gemeenten die een samenhangend verhaal konden brengen, die de economische voordelen van hun initiatief konden aantonen, belandden bovenaan de prioriteitenlijst die door de Mayor werd goedgekeurd. Zo ging het er in grote lijnen aan toe, het was dus géén beslissingsproces dat door een ruimtelijke planning werd gestuurd. MARK BREARLEY
# DEBAT
© Design For London
[ Jan Schreurs ] Ik heb wel de indruk dat de plekken en topics waar jullie op werkten niet zozeer door projectontwikkelaars gegenereerd werden, dan wel door gemeentelijke instanties en dergelijke. Een andere constatering: de meeste voorbeelden die je toonde, suggereerden een of andere noodsituatie waarin moest ingegrepen worden. Terwijl wij hier op het vasteland in de eerste plaats antwoorden moeten formuleren op buitensporige eisen en voorstellen van projectontwikkelaars. En wat wij op onze werktafel krijgen is doorgaans niet zo vreselijk urgent… M A R K B R E A R L E Y | We volgden inderdaad grotendeels de flow en we probeerden ondertussen een een greep op de zaken te krijgen… Weet je, we hebben een tijdlang gewerkt op een onderzoek dat naderhand erg nuttig bleek te zijn en dat we good to grow & ready to go doopten. Daarin maakten we een ruwe stand van zaken op van het Londense grondgebied en gingen we na welke delen zich op een kantelmoment bevonden. We kregen een zicht op de groeiplekken, plekken die op een positieve manier groeiden, plekken die trachtten te groeien en plekken die figuurlijk scheefgroeiden, plekken waar elk rationeel beleid groei zou ontraden maar waar die tóch plaatsvond. Het was een stuk makkelijker om te onderscheiden welke plekken werkelijk hopeloze gevallen waren en waar het ook geen zin had om er je beperkte budget en planningsenergie aan te besteden omdat er tóch niets zou gebeuren. En ten slotte waren er ook de plekken die enkel een klein duwtje in de rug nodig hadden om de goede richting uit te gaan. De definiëring en oplijsting van die plekken beïnvloedde wel degelijk de geldstroom. Barking was zo één van de locaties, een uitgelezen kanszone waarvan je kon zeggen: als we hier iets doen, zou dat wel eens de gewenste veranderingen in gang kunnen zetten. K R I S T I A A N B O R R E T | Als ik daar even mag op inpikken? De meeste projecten die je toonde – Barking, Rainham e.a. – liggen buiten het centrum en maken geen deel uit van het iconische
Centrum Barking
metropolitane beeld waar Londen mee geassocieerd wordt. En dat maakt het interessant voor ons, Antwerpenaren. Ter vergelijking: we hebben hier de afgelopen decennia zwaar geïnvesteerd in stedelijke herstelprojecten in de historische kernstad en in de 19de-eeuwse gordel. Die gebieden kennen we onderhand als onze broekzak. Maar de 20ste-eeuwse stadsrand – dat is een andere zaak. Daar is onze kennis van het terrein eerder beperkt, zodat we ook niet goed weten hoe we die moeten aanpakken. We wéten dat die vernevelde stadsrand om verandering vraagt, zonder dat we echt een vinger op de zere plek kunnen leggen. Wat me in dat opzicht intrigeerde in wat je daarnet vertelde is jullie trial & error aanpak. Al doende ergens een aansluiting bij zoeken: iets uitproberen en nagaan wat het effect van je interventie is. En vanuit de getrokken lessen een stap verder zetten. Ik zou dat soort van experimenteel werken heel graag in die 20ste-eeuwse gordel willen programmeren.
| 69
Plannen en schetsen uit het High Street project
[ PUBLIEK ] Denk je niet dat institutionalisering ten koste van je creatieve energie gaat? M A R K B R E A R L E Y | Hangt er van af. Indien zo’n ploeg opgaat in een grotere entiteit, is dat uiteraard altijd ten koste van een stuk van de dynamiek… K R I S T I A A N B O R R E T | Ik ben blij dat je het over free birds had, Mark. De medewerkers van het team Ontwerpend Onderzoek noemen zichzelf red monkeys (naar de managementtheorie van Jef Staes die focust op innovatie binnen organisatieculturen, nvdr). Zeker binnen een grote structuur als deze moet je een zekere mate van freewheelen toelaten, je moet de deur openzetten voor een aantal prettig gestoorde elementen. Binnen een grotere entiteit als, pakweg, de London Mayor’s Office, heb je weliswaar een soort van fundamentele aanvaarding van dit idee nodig, dat is een conditio sine qua non.
72 |
[ Jan Schreurs ] Het werk van Design for London was blijkbaar erg interdisciplinair. Kan je jezelf vergelijken met het team Ontwerpend Onderzoek in Antwerpen? Want zij werken eerder monodisciplinair. M A R K B R E A R L E Y | We werkten weliswaar met massa’s mensen samen, maar dat maakt je nog niet écht multidisciplinair. Het gaat eerder om een mindset: de bereidheid om samen te werken met erg diverse soorten mensen. Ik denk dat op dat vlak het ‘ongeluk’ van Londen ons ‘geluk’ was. Als het op lokale bevoegdheden en middelen aankomt, zit Londen zowat aan de grond. Wij hadden zo’n brede werking omdat niemand anders er zich mee bezighield. Dat is de reden waarom we ons met 1001 dingen tegelijk bemoeiden. Niemand had ons in die richting gebriefd, we déden het gewoon. En de lokale overheid – die haar bevoegdheid terzake jaren geleden was kwijtgeraakt – was maar al te blij dat we dat deden. [ PUBLIEK ] Om terug te komen op die ‘red monkeys’… Jullie hebben beiden een
© Design For London
stedelijke, zelfs metropolitane achtergrond. Denken jullie dat dat principe van een klein, onafhankelijk ontwerpersteam zou kunnen functioneren in andere steden of andere overheidsdepartementen – het Vlaams gewest, de Britse overheid, of in de context van rurale landschappen? Hebben jullie daar voorbeelden van? Of denk je dat die ‘red monkeys’ inherent stedelijke randvoorwaarden hebben, waardoor ze nergens anders kunnen overleven? M A R K B R E A R L E Y | Er zullen wel uitzonderingen zijn, maar ik ben er zeker van dat dit model overal werkt. Wanneer je naar de nationale overheid in het Verenigd Koninkrijk kijkt, zitten die echt wel verlegen om goede ideeën. Trouwens, jullie doen het helemaal niet slecht op dat vlak. Toen we onze werking met de eerste Londense Mayor opstartten, deden we heel wat voorbereidende research in Nederland en België. We hebben hier veel genetwerkt en bezocht. We waren daarbij niet enkel geïnteresseerd in stadsontwikkeling en ruimtelijke planning, het ging zeker ook over de beleidscultuur. Jullie zijn nog altijd in staat om een stap terug te zetten en een publieke discussie te voeren – iets wat ze in Nederland ‘de discussies na de mis’ noemen, dat idee van ‘laat ons allemaal even samenkomen en dit nu eens goed doorpraten’. Zoiets bestaat niet in de Britse overheidscultuur – wat erg jammer is. Het zou een mooie zaak zijn, als we overal wat meer ‘red monkeys’ hadden… K R I S T I A A N B O R R E T | Om die vraag nog even te combineren met de vorige… De manier waarop de stedelijke overheid is georganiseerd, is kleinschaliger en overzichtelijker dan de organisatie op het Vlaamse niveau. Daardoor is het ook makkelijker om op stedelijk niveau coalities te smeden. En je moet dat heel concreet bekijken. Het team van de stadsbouwmeester en het team Ontwerpend Onderzoek zijn red monkeys, akkoord. Maar je zou ons evengoed kunnen definiëren als een plaats – een daadwerkelijke plek, een atelier met z’n eigen regels waar jan en alleman kan binnenvallen om het over allerhande vraagstukken te hebben. Zo
# DEBAT
Inrichting van het natuurgebied Rainham Marshes aan de Thames
‘IN LONDEN IS HET HEEL MOEILIJK OM DIT SOORT PUBLIEK DEBAT TE VOEREN. JULLIE MOETEN DIT KOESTEREN.’ brengen wij verschillende werkdisciplines met elkaar in contact. Ook Labo Ruimte (het open samenwerkingsverband tussen het team Vlaams Bouwmeester en het departement Vlaanderen, nvdr) is zo’n plek, maar dan op gewestelijk niveau. Dat is een plaats waar ambtenaren uit andere departementen terecht kunnen om over hun vraagstukken op een frisse manier na te denken – via schetsen, conceptontwikkelingen, ontwerpen. Ik denk dus wel degelijk dat die ‘red monkeys’ overal kunnen functioneren. [ Jan Schreurs ] Mark en Kristiaan, jullie hebben gepraat over jullie werking: het initiëren van projecten, research etc. Maar wat met ‘testen’? Want dat is iets dat toch nauw met research gelinkt is: gewoonlijk voer je eerst iets uit, en evalueer je nadien. Hoe doen jullie dat? Ook al zijn jullie niet betrokken bij de implementatie van een project, zouden jullie naderhand toch moeten kunnen zien wat er gebeurd is – al was het maar om er uit te leren. Is zoiets mogelijk? Of ben ik nu domme vragen aan het stellen? M A R K B R E A R L E Y | Natuurlijk niet, je hebt groot gelijk. Hoewel ik moet toegeven dat dát deel van ons werk me niet zo in vuur en vlam zet. Desalniettemin denk ik dat het belangrijker is dan we willen geloven. En begrijp me niet verkeerd: er werd een assessment gemaakt van al onze initiatieven – en op een behoorlijk minutieuze manier. Wij zuchtten daarbij wel uitgebreid: moet dit nu echt?
Maar de resultaten waren altijd behoorlijk boeiend en veelzeggend. Maar uiteindelijk komt het er toch wel op neer dat je alleen maar kan werken aan dingen waarvan je in je hart overtuigd bent dat ze juist zijn. Misschien zaten we er af en toe naast, maar we zetten ons achter al die initiatieven met de gedachte van: wel, we denken dat we ons hiérmee moeten bezighouden, laat ons dus maar hopen dat we gelijk hebben en dat dit later inderdaad juist zal blijken… K R I S T I A A N B O R R E T | Je vraagt nu naar de evaluatie van een project, niet naar een interne evaluatie van het team zelf ? Zoiets is van essentieel belang. Wanneer je met ontwerpend onderzoek bezig bent, ben je verplicht alternatieve scenario’s te maken, om te kunnen vergelijken. Zelfs wanneer je intuïtief voor een bepaald denkspoor kiest, moet je die keuze in verschillende scenario’s testen, zodat je de argumentatie over de kwaliteit van het ontwerp tastbaar kan maken. Die fase van evalueren, van pro en contra, is er dus altijd, die is inherent aan ontwerpend onderzoek. Wanneer het op het evalueren van onze werking aankomt – dat kan soms behoorlijk confronterend zijn. Een voorbeeld. Mensen vragen soms wel eens: ben je wel zeker dat het krottenbeleid van AG VESPA (het autonoom gemeentebedrijf voor vastgoed- en stadsprojecten, nvdr) werkelijk de sociale mix bevordert? Want dat is één van de doelstellingen van het hele programma. Terwijl niemand echt meet wat er gebeurt. Betekent het bouwen van een VESPA woningproject ook echt de start van een sociaal emancipatieproces voor de overige bewoners in die straat? We zijn in Antwerpen net begonnen daar iets aan te doen. Er is onlangs bijvoorbeeld onderzocht of Park Spoor Noord al dan niet een ‘gentrification’ effect heeft. Hetzelfde gebeurde in het Schipperskwartier. Maar die voorbeelden zijn voorlopig nog te zeldzaam. M A R K B R E A R L E Y | Mag ik ter afronding nog iets toevoegen? Wat hier vandaag gebeurd is, is enorm belangrijk, je mag dit nooit als vanzelfsprekend gaan beschouwen. In Londen is het heel moeilijk om dit soort publiek debat te voeren. Jullie moeten dit koesteren.
| 73
Labo XX De komende transformatie van de voorstad
I S A B E L L E V E R H A E R T [ S TA D A N T W E R P E N , S TA D S O N T W I K K E L I N G ] K R I S T I A A N B O R R E T [ S TA D S B O U W M E E S T E R A N T W E R P E N ]
© Toon Vanobbergen
De Antwerpse bevolking groeit. In november 2011 rondde Antwerpen de kaap van 500.000 inwoners – en de bevolkingsgroei blijft versnellen. De studiedienst van de stad verwacht dat er tegen 2030 ongeveer 100.000 inwoners bijkomen. Daarmee groeit de Antwerpse bevolking ongeveer dubbel zo snel als het Vlaamse gemiddelde. Nagenoeg alle centrumsteden zullen de komende jaren meer inwoners tellen. Daarmee is de toon gezet: hoe stedelijker de omgeving, hoe meer nieuwe mensen. Maar waar moeten al die toekomstige stedelingen naartoe? Het centrum en de 19de-eeuwse gordel van Antwerpen hebben immers zo goed als hun saturatiepunt bereikt. Daarom lanceerde de Antwerpse Stadsbouwmeester LaboXX – een verdichtings- en stadsvernieuwingsonderzoek, dat moet leiden tot duurzame en creatieve antwoorden op deze prangende vraag.
74 |
# ONTWERPEND
ONDERZOEK
De 20ste-eeuwse gordel. [Bron: stad Antwerpen]
I
n Antwerpen is de bevolking de laatste tien jaar zeer snel aangegroeid, na decennia van krimp. Door de opeenvolgende golven van suburbanisatie was er een dieptepunt bereikt rond het jaar 2000: toen woonden er meer mensen in de groene rand dan in de stad (d.i. het bewonersaantal in het arrondissement Antwerpen zonder de stad Antwerpen, ten opzichte van het bewonersaantal in de stad Antwerpen). In 2015 echter zal de stad die achterstand goedgemaakt hebben en in 2030 zal de verhouding tussen stad en rand omgekeerd zijn. De volksverhuizing die met de suburbanisatie gepaard ging, is voorbij. [Figuur 1] Toch is hier enige omzichtigheid geboden: het gaat immers om prognoses volgens theoretische modellen. Zo blijkt dat de bevolkingsgroei sterk varieert naargelang de gemeente. Terwijl Antwerpen groeit, zullen onmiddellijke buurgemeenten zoals Borsbeek, Mortsel of Aartselaar daarentegen krimpen. In Edegem zou die krimp het hoogst zijn en zelfs 10 procent bedragen tegen 2030. Dat werpt vragen op. Hoe valt het te rijmen dat er aan de Antwerpse kant van de gemeentegrens huizen te kort zijn om de bevolkingsgroei op te vangen, terwijl net over de grens in Edegem woningen leeg komen te staan? Dan verwacht je toch een overloop? Dan zal de huizenprijs in Edegem toch zakken en kooplustige Antwerpenaren aantrekken? De grote villa’s uit de golden sixties in de groene rand raken nu meer en meer in trek bij de opkomende Turkse middenklasse met haar kroostrijke gezinnen, terwijl het Vlaamse typegezin almaar kleiner wordt. [Figuur 2]
Een veranderende bevolking We zien ook dat de samenstelling van de bevolking in Antwerpen sterk verandert. Voor alle opeenvolgende leeftijdsgroepen zitten
we momenteel (tussen 2008 en 2015) op een keerpunt. Binnenkort vinden we meer jongeren onder 20 jaar, meer leden van de actieve beroepsbevolking (20-64 jaar) en minder 65-plussers in de stad dan in de rand. De bevolkingspiramide naar leeftijd is zich volledig aan het omdraaien, in vergelijking met de situatie ten tijde van de suburbanisatie, in de tweede helft van de twintigste eeuw. Ook de gezinsgrootte neemt opvallend toe in Antwerpen, net als de etnische diversiteit. Vandaag is bijna 65 procent van alle Antwerpse kinderen tussen nul en negen jaar van allochtone af komst. De verwachting is dat tegen 2030 nog slechts een minderheid van de Antwerpenaren van autochtone afkomst zal zijn: circa vier op tien. De demografische groei van de steden in Vlaanderen is in grote mate te danken aan de immigratie; de toekomstige bevolking zal dus ook meer divers zijn.
Uitwijken naar de ‘jonge’ gordel Tot nu toe kwamen de meeste nieuwe bewoners er bij in de binnenstad en in de 19de-eeuwse gordel, waar de bevolkingsdichtheid toch al het hoogst was. Dit is enerzijds te verklaren doordat vele van deze nieuwkomers kinderen waren, die dus niet als een afzonderlijk gezin een eigen woning nodig hadden. Anderzijds heeft de decennialange krimp van de stadsbevolking er ook toe geleid dat gebouwen in de binnenstad en de 19deeeuwse gordel leeg stonden of onderbenut werden. De recente stadsvernieuwing heeft zich dan ook gericht op de opwaardering, herbestemming en verdichting van dit patrimonium zodat het ondertussen beter benut wordt. Maar dit proces kan niet blijven duren. De nakende bevolkings-
| 75
column
Los Angeles
B R U N O N OT T E B O O M
is doctor-assistent aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent en docent aan Luca Architectuur Gent/Brussel. Hij verblijft de helft van het jaar als visiting researcher aan het Institute for Regional and Urban Development van de University of California, Berkeley.
80 |
S T E D E N B O U W I N D E
D R O O M F A B R I E K
Onder de noemer Pacific Standard Time liep van april tot september 2013 in de belangrijkste musea van Los Angeles een hele reeks tentoonstellingen over architectuur en stedenbouw. Het A+D Architecture and Design Museum in West Hollywood pakte uit met Never Built Los Angeles, een tentoonstelling van maquettes en tekeningen van nooit uitgevoerde projecten uit de collectie van het Getty Research Institute.
Los Angeles is niet alleen een droomfabriek voor de film, zo blijkt uit de tentoonstelling: de megalomane woningbouwprojecten, winkelcentra, pretparken, concertzalen, kantoorcomplexen en infrastructuurprojecten moeten vaak niet onderdoen voor het decor van de gemiddelde sciencefictionfilm. ‘Landscapes of desire’ noemen curatoren Greg Goldin en Sam Lubell dit imaginaire Los Angeles in de catalogus.1 Goldin en Lubell noemen het ironisch dat een stad die zich beroemt op haar durf en ensceneringskunst, er niet in slaagt een publiek stedelijk project van betekenis op te zetten. De ambitie en de verbeelding, die voor velen het handelsmerk van L.A. vormen, zijn voornamelijk af te lezen aan privéwoningen, zoals de befaamde case study houses of de vroege woningen van Frank Gehry. Waar dat aan ligt? De vroege uitbouw van de automobielinfrastructuur is niet de enige verklaring. Ook het uitgebreid maar slecht werkend planningsapparaat en het feit dat L.A. County bestaat uit 88 afzonderlijke steden, zijn belangrijke factoren in een stedelijke ontwikkeling die gekenmerkt wordt door fragmentatie en individualisme. En dan is er nog de veelbesproken Proposition 13, een amendement dat in 1978 aan de grondwet van Californië werd toegevoegd en de stijging van eigendomsbelasting – een be1 Sam Lubell and Greg Goldin, Never built Los Angeles, Metropolis Books, New York, 2013.
langrijke bron van inkomsten voor veel Amerikaanse staten – beperkte. Oorspronkelijk opgezet als een middel om huiseigenaars te beschermen, bleek dit onrechtstreeks vooral de lagere inkomensklasse te treffen: door de daling van de overheidsmiddelen werden publieke voorzieningen zoals onderwijs afgebouwd en werd de deur opengezet voor een stedelijke politiek en planning in functie van handel en economie, in de hoop daarmee extra dollars te genereren. In de jaren 1980 en 1990 werd Los Angeles dan ook het schoolvoorbeeld van een op hol geslagen en door privékapitaal aangedreven urban sprawl. Niet zozeer een stad, maar een fenomeen: op zijn best een themapark, op zijn slechtst een urban jungle, geregeerd door misdaad en angst.2 Over één ding waren alle kroniekschrijvers het eens: de stedelijke publieke ruimte, zoals we die tot nu toe kenden, was in L.A. morsdood. Maar als je vandaag aan Amerikanen vraagt wat ze van L.A. vinden , krijg je zeer uiteenlopende reacties. Voor de inwoners van de Bay Area, de eerder ‘Europese’ verstedelijkte regio rond San Francisco, is L.A. een schijnwereld en een ecologisch rampgebied. De Angelino’s zelf zien dat vaak anders: volgens hen is het in L.A. goed (en in vergelijking met 2 Zie onder meer: Mike Davis, Ecology of fear. Los Angeles and the imagination of disaster, Metropolitan Books, New York, 1998 en Michael Sorkin (red.), Variations on a theme park. The new American city and the end of public space, Hill and Wang, New York, 1992.
de Bay Area goedkoop) wonen, is de natuur er verbazingwekkend dichtbij (L.A. wordt inderdaad doorsneden door een aantal heuvels en valleien waar de ‘wildernis’ nog relatief intact is) en is het een fabeltje dat je er niet zonder auto kan (L.A. staat vandaag derde in de lijst van de best met openbaar vervoer ontsloten stedelijke gebieden in de VS).3 Als antwoord op het cliché dat de publieke ruimte in L.A. gereduceerd is tot een themapark, lanceerde stadshistorica Margaret Crawford met een aantal collega’s de notie Everyday Urbanism.4 Om de stad te begrijpen, aldus Crawford en co, moet je niet zoeken naar de schaarse overblijfselen van de klassieke openbare ruimte, maar naar de plekken waar het alledaagse leven zich afspeelt: banale voetpaden en parkings, maar ook snelwegen en braakliggende terreinen. Vanuit het perspectief van alledaagse stedenbouw is de publieke ruimte in L.A. niet dood, maar werkt ze op een andere manier. Het sociale weefsel van L.A. is gefragmenteerd en vormt niet één stad maar een verzameling van microsteden, met zichtbare en onzichtbare grenzen, die worden bepaald door sociale klasse, ras, etniciteit en religie. De cultuur van mobiliteit en de oncontroleerbaarheid van grote delen van de stad 3 http://www.usnews.com/news/ articles/2011/02/08/10-best-citiesfor-public-transportation 4 John Chase, Margaret Crawford, John Kaliski, Everyday Urbanism, Monacelli Press, New York, 2008.
# COLUMN
co beschrijven, zijn de alomtegenwoordige non-professional drivers, herkenbaar aan de grote roze snorren op de voorkant van hun auto. Technologische start-up bedrijven als Uber en Lyft ontwikkelden een app die particulieren in staat stelt een paar dollars bij te verdienen door plaatsen in hun auto te verhuren, een soort mengvorm van carpool en taxi. De app brengt de chauffeur en passagier die hetzelfde traject op hetzelfde moment willen afleggen met elkaar in contact via de smartphone. Dankzij de moderne technologie wordt elke auto-eigenaar in L.A. dus een potentiële ondernemer. De nadelen van dit soort uitwisseling (oneerlijke concurrentie voor de taxi’s) kun je wegstrepen tegen de voordelen (de winst voor de chauffeur, minder auto’s op de weg, je kan op de carpoolstrook rijden) en er zit bovendien een sociale kant aan.5 In een stad die tot voor kort gold als het summum van onveiligheid en privatisering, zijn mensen blijkbaar toch niet bang om bij een wildvreemde in de auto te stappen: de private ruimte van de auto wordt zo al niet een publieke, dan toch een gedeelde ruimte. Het zijn vooral deze fascinatie voor voortdurende verandering en de verbeelding van nieuwe mogelijkheden die blijven hangen O N D E R | Project voor een monorail, ontwerpers Cloverdale and Colpitts, 1953. Uit: Lubell & Goldin, Never Built Los Angeles. B O V E N | Geïmproviseerde winkel in een voortuin. Uit: Chase, Crawford & Kaliski, Everyday Urbanism. na een bezoek aan de tentoonstellingen van Pacific Standard Time. Hoewel de manifestavernietigen de openbare ruimte niet, maar te koop aangeboden in voortuinen, voor de tie de gekende diagnose van het failliet van laten net nieuwe vormen van publiek leven gelegenheid omgevormd tot semipublieke een publiek project in L.A. nog eens bevestoe. Een goed voorbeeld zijn de winkels van ruimtes. tigt en uitdiept, demonstreert ze toch ook de street vendors die men overal in L.A. ziet, Never Built Los Angeles en Everyday Urba- een groot geloof in de verbeeldingskracht variërend van geïmproviseerde stalletjes tot nism tonen de twee kanten van Los Angeles en flexibiliteit van de stad en haar inwoners. regelrechte rijdende winkels, die trottoirs, die de stad zo fascinerend maken: het ima- Per slot van rekening, aldus de curatoren parkeerterreinen of zelfs middenbermen ginaire droomlandschap en de alledaagse van Never Built Los Angeles, is in L.A. elke omvormen tot tijdelijke commerciële ruim- werkelijkheid. Beide werelden zijn voortdu- serveerster een potentiële filmdiva en elke tes. Of de zogenaamde garage sales: door rend in verandering. Een recente vorm van parkeerwachter een miljonair in de dop ● de intensieve verhuisbewegingen – vooral bij ondernemerschap, enigszins vergelijkbaar 5 Katy Steinmetz, ‘A Checkered Future’, TIME nieuwkomers – worden vaak hele inboedels met de straatverkopers die Crawford en Magazine, 5 augustus 2013, p. 52-53.
| 81
Stadsontwikkeling ISOCARP-congres 2013 in Brisbane G U Y V L O E B E R G H [ V I C E P R E S I D E N T / T R E A S U R E R I S O C A R P ]
The frontiers of planning
84 |
Van 1 tot 5 oktober verzamelden zo’n driehonderd ruimtelijke planners uit meer dan zestig landen voor het jaarlijkse congres van ISOCARP (International Society of City and Regional Planners) in het Australische Brisbane. Een stad vol fascinerende contradicties: hoogbouw in het stadscentrum, uiteengelegde villawoonwijken, groenstructuren die tot in de stadskern doordringen, maar tegelijk ook sterk door de auto gedetermineerde infrastructuur. Het congres had veel te bieden: keynotespeakers, een Young Planners Workshop, technical tours, presentaties van 3 UPATS of urban advisory teams (in Rusland, China en Mexico), workshops en meer dan 120 paperpresentaties zorgden voor een gevarieerd, leerrijk en vooral ‘global’ event. Met als thema frontiers of planning - werden antwoorden gezocht op vragen omtrent de grootschalige migraties naar steden. Hoe moeten we omgaan met de waardering van bestaand erfgoed versus nieuwe dynamieken? Welke methodes kunnen we gebruiken om diverse samenlevingen te betrekken bij ruimtelijke transformatieprocessen? Op een international planners exchange-forum werden uiteenlopende strategieën en praktijkvoorbeelden voorgesteld en er waren workshops rond ‘planning education’. De Belgische delegatie bestond uit Griet Geerinck (directeur AG Stadsplanning stad Antwerpen en lid van het congresteam in Brisbane) en Guy Vloebergh (ceo OMGEVING en voorzitter Nationale Delegatie België), die op de slotvergadering werd verkozen tot Vice President/Treasurer van ISOCARP voor een periode van drie jaar. De uitgebreide conclusies van General Rapporteur Jeffrey Featherstone (USA) en meer informatie over de papers en de presentaties zijn terug te vinden op www. isocarp.org.
Sydney, Canberra en wat daartussen ligt… Aansluitend op het congres organiseerden onze Australische collega’s stadsbezoeken aan Sydney en Canberra, waar we konden kennismaken met stadsplanners, onderzoekers en bestuurders. Economisch gaat het in Australië een stuk beter dan in Europa en dat merk je ook aan de ambities en realisaties. Op het vlak van stadsplanning en duurzame strategische projecten spant Sydney ongetwijfeld de kroon. In het structuurplan ‘Sustainable Sydney 2030’ wordt de stad gekarakteriseerd met de slagzin ‘Green, Global and Connected’. ‘Carbon neutral’ en ‘Energy efficiency’ staan hoog op de agenda. Bouwen met hoge dichtheid krijgt hier een andere, leef bare dimensie als je door de Royal Botanic Gardens, door Hyde Park en aan het Waterfront langs Circular Quay en Darling Harbour wandelt. Een bustocht door de Southern Highlands bracht ons in de hoofdstad Canberra. Pikant detail: veel dode kangoeroes, in de bermen langs de Hume Highway. Canberra, de volledig planmatig aangelegde hoofdstad, is een soort parkstad met breed uit elkaar gelegde wegen, een heldere en mooi in het landschap ingebedde structuur, met centraal een groot meer en heel veel administratieve en culturele gebouwen - het levenswerk van het Amerikaanse architectenpaar Walter Burley Griffin en Marion Mahony Griffin, die ruim honderd jaar geleden de planningswedstrijd voor een nieuwe stad wonnen. Een stadscentrum is in Canberra onvindbaar. Wel indrukwekkende monumenten, zoals de Australian War Memorial aan de ANZAC Parade, ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog en de vele Australische soldaten die toen in de West-Vlaamse klei gesneuveld zijn. Een groter contrast qua ruimtelijke structuur en beleving dan
tussen Sydney (vier miljoen inwoners) en Canberra (370.000 inwoners) is nauwelijks denkbaar. Maar wat beide steden gemeen hebben, is de liefde voor een planmatige aanpak van de stadsontwikkeling, met veel gevoel voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Op de terugweg een stop in Goulburn, ongeveer halfweg tussen Canberra en Sydney. Een pittoresk landbouwersstadje met 21.000 inwoners dat voor zijn ontwikkeling volledig afhankelijk is van de grote steden. In Goulburn wordt een grote gevangenis gebouwd, een depot van het National Museum of Australia uit Canberra, enzovoort. De burgemeester klaagt over de toenemende en eenzijdige (lees economisch gerichte) bemoeienissen van de state government op het vlak van de ruimtelijke planning. Als het stadje er niet in slaagt voldoende werkgelegenheid te creëren, dreigen nog meer jongeren naar Sydney en Canberra te verhuizen dan nu al het geval is. En tóch krijg je hier overal steevast ter begroeting ‘No worries, mate!’ te horen…
ISOCARP 2014: Gdynia De internationale plannersgemeenschap kijkt nu al uit naar het vijftigste ISOCARPcongres dat van 21 tot 26 september 2014 georganiseerd wordt in de Poolse stad Gdynia (vlakbij Gdansk). In 2015 zal het ISOCARP-congres plaatsvinden in Nederland, in nauwe samenwerking met de Belgische ruimtelijke planners - maar daarover later meer. Bent u nog geen lid van ISOCARP, aarzel dan niet om uw VRP-lidmaatschap (voor weinig geld) uit te breiden met dit van ISOCARP, zodat u de events van 2014 en 2015 niet hoeft te missen. Meer info over inschrijvingsvoorwaarden vindt u op www.vrp.be.
# ISOCARP
bij de tegenvoeters © Reporters
1 2 © Reporters
1 2 3 4 5 6 7
Brisbane Het centrum van Sydney Brisbane ISOCARP voorzitter M. Bajic-Brkovic Planners uit vijf continenten ontdekken Goulburn Canberra Duurzame mobiliteit in Brisbane
3 5
4
6
© Reporters
7 © Reporters
| 85
URBAN MEDIA
D R . I R . O S WA L D D E V I S C H D O C E N T FA C U LT E I T A R C H I T E C T U U R & K U N S T , U N I V E R S I T E I T H A S S E LT
De iPhone is nu zes jaar oud. In die korte tijdspanne is dit revolutionair stuk technologie erin geslaagd om een centrale plaats te verwerven in het dagelijks leven van heel wat mensen. Hetzelfde geldt voor sociale media als Facebook en Twitter. Maar niet iedereen is even enthousiast. Optimisten geloven dat de nieuwe technologie ons leven efficiënter en veiliger zal maken. Pessimisten zien er vooral een bedreiging in voor onze privacy.
O [ Martijn de Waal ]
De Stad als Interface: Hoe nieuwe media de stad veranderen nai010 Uitgevers | 192 blz. | 22,50 euro
86
| Een kleine rechtzetting: In Ruimte 18 was de auteur van de recensie van het ‘Klein Apeldoorns Dorpenkookboek’ (blz. 73) Karl Catteeuw en niet Bern Paret. Onze excuses aan beiden.
ok De stad als interface van Martijn de Waal vertrekt vanuit een fascinatie voor deze urban media, een verzamelnaam voor alle mediatechnologieën die op de een of andere manier de ervaring van een fysieke plek kunnen beïnvloeden. De Waal wil echter geen kamp kiezen en kijkt daarom ook naar de periode vóór de introductie van de iPhone. Dat levert niet alleen een meer genuanceerd beeld op van de impact van urban media op het publieke leven, maar resulteert ook in een andere kijk op dit publieke leven zelf. TECHNOLO G ISCH K ADE R
Verfrissend is dat De Waal zijn verhaal niet ophangt aan gangbare opvattingen over stedelijkheid, die voortbouwen op archetypes als de zeventiende-eeuwse koffiehuizen in Londen, de boulevards van Parijs, of het straatleven in New York (zoals Jane Jacobs dat beschrijft in The Life and Death of Great American Cities). Al deze archetypes gaan immers uit van gelijktijdig ruimtegebruik als voorwaarde voor het ontstaan van een gevoel van stedelijkheid, terwijl urban media juist gaan over niet-gelijktijdige communicatie en virtuele ontmoetingen. Het denken vanuit deze archetypes kan volgens De Waal de werkelijke impact van urban media dan ook nooit vatten. Hij stelt daarom voor niet vanuit een ruimtelijk, maar vanuit een technologisch kader te vertrekken en schuift hierbij het begrip ‘interface’ naar voren, een term die verwijst naar de technologie die gebruikt wordt om
computersystemen op elkaar af te stemmen. De vraag wordt dan niet hoe urban media de werking van bestaande publieke ruimtes versterken of verzwakken, maar hoe ze kunnen helpen om verschillende publieksgroepen samen te brengen en ‘op elkaar af te stemmen’, of dit nu in archetypische publieke ruimtes gebeurt of via sociale media. PUB LIE K DOME IN , E E N E RVARING
Het perspectief van de interface doet De Waal – net als heel wat auteurs vóór hem – besluiten dat het tijd is om het publieke domein niet langer te benaderen als een neutrale ontmoetingsplaats, waar alle stedelingen op basis van gelijkheid bij elkaar komen, maar als een ervaring die ontstaat telkens wanneer een groep stedelingen de plekken of netwerken van een andere groep stedelingen bezoekt, zowel fysiek als virtueel. Dat kan variëren van kortstondige, alledaagse, triviale ontmoetingen, waarbij stedelingen kennis van elkaar nemen en wederzijds vertrouwen opbouwen, tot het publiek maken van gemeenschappelijke belangen, het ondernemen van gemeenschappelijke acties of het samen beheren van voorzieningen. De stelling van De Waal is dat urban media in al deze processen een centrale rol kunnen spelen: om collectieve ritmes zichtbaar te maken, om draagvlak op te bouwen, om engagement te stimuleren, om collectieve acties te ondersteunen, enzovoort. Uiteindelijk bekent De Waal dus toch kleur door een erg optimistisch verhaal te schrijven, vanuit een geloof dat urban media het aloude ideaal van de stad, als plek waar mensen ondanks hun onderlinge verschillen opgaan in een groter geheel, nieuw leven kunnen inblazen.
# RECENSIES
(ON-)ZICHTBAAR GRENSLANDSCHAP E L K E VA N E M P T E N I R - A R C H I T E C T, P H D - R E S E A R C H E R V U B E N K U L E U V E N
Landsgrenzen mogen in een (economisch) verenigd Europa dan wel zijn opgeheven, toch blijven ze ons fascineren. Als onzichtbare getuigen van politieke, ruimtelijke, culturele en sociale verschillen zijn grenzen nog steeds sterk aanwezig.
[ Mark Eker en Henk van Houtum (red.) ]
Grensland / Border Land: Geschiedenis en toekomst van het grenslandschap - atlas, essays en ontwerp uitgeverij Blauwdruk | 416 blz. | 34,90 euro
Mark Eker en Henk van Houtum plaatsen het grensland letterlijk en figuurlijk terug op de kaart met een omvattend werk. Hierin visualiseren ze drie soorten borderscapes, die ontstaan zijn door fysiografie, ruimtelijke ordening en functies. Behalve een kaartenatlas bevat de publicatie ook geschiedkundige en filosofische essays, een fotografische exploratie en ontwerpend onderzoek. Hiervoor werd samengewerkt met een divers gezelschap (overwegend Nederlandse) auteurs uit de kunst-, wetenschaps-, ontwerp- en beleidswereld. DE RU IMTE LIJKE WE E RS L AG VAN G RE NZE N
Intrigerend is de vaststelling dat niet één van de door de auteurs bekeken Europese Interreg-programma’s aandacht besteedt aan wat nochtans aanleiding gaf tot hun ontstaan: de grens, haar ruimtelijke weerslag en haar specifieke kwaliteiten. Dat is des te opmerkelijker omdat de cartografie toont dat landsgrenzen nog steeds een sterke ruimtelijke weerslag hebben, zelfs nu de grenslijn op vele plekken onzichtbaar is geworden. Zo blijken er belangrijke verschillen te bestaan in bodem- en grondgebruik aan weerszijden van de grens. Akkerbouw is bijvoorbeeld veel dominanter in het Duitse grenslandschap, terwijl aan de Belgische kant van de grens alle soorten grondgebruik, op bos na, uit meer en kleinere eenheden bestaan. De kaarten weerspreken ook de veronderstelling dat grenslanden noodzakelijkerwijs perifere gebieden zouden zijn. Hoewel de maat van infrastructuur er groter is dan elders, zijn de grenslandschappen toch dichter bevolkt dan de landelijke gemiddelden - niet meteen een perifeer kenmerk dus.
ONTHOU D ING, G E ME E NSCHAP, VE RL ANG E N
De delen ‘landschap van macht’ en ‘landschap van mogelijkheden’ putten uit geschiedschrijving, filosofische beschouwing en beleidsanalyse. Ze leiden onder meer tot het besluit dat een integrale visie op het grensland, ondanks Europese stimuli, nog altijd ontbreekt. Een beschouwing van het grensland als ontwerpen denkruimte is bijgevolg aan de orde. Het pleit voor de auteurs dat daarom een beroep werd gedaan op ontwerpend onderzoek. Aan de hand van drie scenario’s – onthouding (wat staat voor ongewijzigd beleid), gemeenschap (waarbij de grens wordt weggedacht), verlangen (versterking van de grens) – wordt de impact van de grens op het landschap verkend. Zeeland en de grensregio Nijmegen/Kleve zijn daarbij onderwerp van onderzoek. E E N ‘ OPE N ’ E INDE
Na meer dan vierhonderd pagina’s blijft de lezer evenwel zitten met de vraag : wat nu? De auteurs komen – bewust – niet tot een afrondende conclusie. Hun ambitie beperkt zich ertoe een eerste overzicht te bieden van de mogelijkheden en kwaliteiten van het grensland. ‘Grensland / Border Land’ wil vooral als opstap dienen voor een meer omvattende studie op Europese schaal. Dat blijkt overigens ook uit het tweetalig opzet van de publicatie (Nederlands-Engels). Zoals de auteurs zelf al aangeven biedt het grenslandschap een bijna onuitputtelijke inspiratiebron voor onderzoek en ontwerp. Het Europese grenslandschap, wie gaat de uitdaging aan?
| 87
DE DROOM VAN SUBURBIA SEPPE DE BLUST SOCIOLOOG / RUIMTELIJK PLANNER
In hun recente publicatie beschrijven Bruno Meeus en Pascal De Decker de manier waarop de in Vlaanderen zo hardnekkige suburbane woonwens tot stand komt en hoe die wordt bevestigd doorheen de individuele wooncarrière.
SUBURBANE ANGST
88
|
In ‘De geest van suburbia’ zetten de auteurs de mens achter de suburbane woonwens centraal. Waarom kent dat model zo’n groot succes? Hoe ziet de toekomst van dit soort denken eruit? De keuze om de al zo vaak besproken problematiek van het randstedelijk wonen nu eens te benaderen vanuit het individuele woonpad is in ruimtelijk Vlaanderen, met zijn sterk gedecentraliseerd woon- en stedelijk beleid, bijzonder relevant. Om inzicht te verwerven in het samenspel tussen institutionele en macro-economische structuren, woningtypes en het streven naar in[ Bruno Meeus en Pascal De Decker m.m.v. Bart Claessens] dividuele sociale status, interviewden de auteurs in en rondom Gent De geest van suburbia en Hasselt meer dan honderd menGarant Uitgevers, Antwerpen | 344 blz. | € 33 sen. In vijf hoofdstukken beschrijven ze niet alleen een aantal algemene mechanismen van de woningmarkt, zoals het belang van kredietregeling en van beslissingsmodellen bij verhuis, maar ook het ruimtelijke karakter van het individuele woonmodel, de lokale verankering en de houding tegenover de stad. Stap voor stap wordt zo de complexe en effectieve constructie van de suburbane woonwens ontrafeld. Aan de basis van de suburbane woonwens ligt veelal de drang naar voorspelbaarheid en eenvormigheid: suburbia als de uitgezuiverde versie van de stad. Hoewel de suburbane ruimte in Vlaanderen kan gezien worden als een plek die zowel door de plattelandsmens als door de stedeling wordt gevormd, blijft de angst voor ‘het andere’ een sterk bepalende factor. Dat blijkt ook uit de meest recente Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND 2013): de gemiddelde Vlaming wil het liefst wonen in een buurt zonder mensen van vreemde herkomst. Die hang naar zekerheid blijkt niet alleen in de stadsrand voor te komen. Ook de nieuwe ‘subur-
bane’ stedelijke middenklasse hoopt dat stadsvernieuwing tot een homogene, veilige en kindvriendelijke woonomgeving zal leiden. A ANVA ARDE N VAN VE R ANDE RING
Wat kunnen beleidsmensen van dit soort onderzoek leren? Een eerste conclusie zou kunnen zijn dat het beleid de verschillende instrumenten die ingrijpen op het individuele woonpad moet inzetten om het stedelijke wonen te bevorderen. Het Vlaamse Stedenbeleid zou een belangrijke rol kunnen spelen in het aanvaarden van verandering als basis voor stedelijkheid. Daarnaast zal het beleid zichzelf een paar kritische vragen moeten stellen over zijn rol in het faciliteren van een bepaalde mate van suburbane woonomgeving. De urgentie van de suburbane problematiek, zeker in het oude suburbia van de stadsrand, is intussen ook tot de planningswereld doorgedrongen. Dat heeft onder meer geleid tot het traject rond het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, de pilootprojecten wonen en Labo XX van de stad Antwerpen. Om deze projecten tot een succes te maken, lijkt het aangewezen dat ze ook rekening houden met ‘de geest van suburbia’. In eerste instantie kan dit door het debat rond de definitie van de suburbane rand in relatie tot de stad steeds opnieuw, locatiespecifiek en scherp te voeren. Ten tweede zal ruimtelijke verandering in suburbia sociaalruimtelijk moeten worden begeleid om te voorkomen dat reacties op snelle verandering binnen de stadsrand (verdichting, tramverlengingen, inplanting van stedelijke functies) tot stilstand of tot verdere versnippering zouden leiden. Deze sociale begeleiding heeft zowel betrekking op procesvoering als op ontwerp en zou onderwerp moeten worden van verder onderzoek en debat.
partners
90
Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.
AG Stadsontwikkelingsbedrijf Gent Sint-Jacobsnieuwstraat 17 9000 GENT T 09 269 69 00 | F 09 269 69 99 info@sob.gent.be www.agsob.be
AG Stadsplanning Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stadsplanning.antwerpen.be www.agstadsplanning.be
AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be
Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be
Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com
Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be
Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be
Antea Group Roderveldlaan 1 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be
Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 2de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be
Stad Turnhout Campus Blairon 200 | 2300 Turnhout T 014 44 33 11 stad@turnhout.be | www.turnhout.be
stad Leuven Professor Van Overstraetenplein 1 3000 Leuven T 013/27 20 00 | F016/27 29 55 secretariaat@leuven.be www.leuven.be
GEOSTED stedenbouw Riemsterweg 117 3742 Bilzen T. +3289515343 F. +3289515344
Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be
Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be
Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be
Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be
Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be
MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be
Stad Kortrijk Grote Markt 54 | 8500 Kortrijk T 1777 | F 056 27 70 09 info@kortrijk.be | www.kortrijk.be stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be
De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11
Blauwdruk Stedenbouw Karel De Preterlei 204 B-2140 Antwerpen tel +32 (0) 3 344 93 20 www.blauwdrukstedenbouw.be
Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be
Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu
d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be
sponsors
91
De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:
Vlaams Gewest
volgend nummer [ F OT O : R E P O R T E R S , E R I C H E R C H A F T ]
Driemaandelijks: maart - april - mei 2013
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]
Vlaams beleid en ruimtelijke ordening
21 verschijnt in april 2014
R U I M T E > jaargang 5 | nummer 20 | december 2013 - januari - februari 2014 | verschijnt vier keer per jaar n V R P - B E S T U U R > Jan Baelus | Véronique Claessens | Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Kristien Lefeber | Nancy Meijsmans | Philip Moyersoen | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Wolfgang Vandevyvere | Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets n H O O F D R E D AC T E U R R U I M T E > Koen Raeymaekers n E I N D R E D AC T I E > Piet Piryns | Koen Raeymaekers n R E D AC T I E R A A D > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Oswald Devisch | Sofie Houvenaghel | Bernard Hubeau | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Sylvie Vandamme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Hendrik Van Geel | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n V E R A N T W O O R D E L I J K E U I TG E V E R > Peter Vermeulen | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n R E DAC T I E A D R E S > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be n V O R M G E V I N G > www.lucifer.be n D R U K > drukkerij Bulckens n A B O N N E M E N T > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25 | meer info op www.vrp.be
R U I M T E W O R D T G E D RU K T O P 1 0 0 % G E R E C YC L E E R D PA P I E R
De landbouw is en blijft een belangrijke gebruiker in de Westhoek. We hebben het onder meer aan de grondgebonden landbouw te danken dat het landschap de laatste 100 jaar niet wezenlijk is veranderd. Helaas ontstond de laatste jaren alsnog een tendens die een bedreiging kan vormen voor de bestaande landschappelijke kwaliteiten. De vermindering van het aantal landbouwers en de schaalvergroting bij de overblijvende bedrijven leidt tot grotere stallen, loodsen en constructies, die de kleinschaligheid van het landschap kunnen tenietdoen. De belevingswaarde van het landschap daalt hierdoor op sommige plaatsen aanzienlijk.
verso Landbouw speelt in de regio dus een hoofdrol, niet alleen voor de productie van levensmiddelen, maar ook als beheerder van de open ruimte. Recente tendensen zoals schaalvergroting mogen dan ook niet worden gehypothekeerd. Er moet gezocht worden naar een evenwichtige relatie tussen de landschaps- en erfgoedwaarden enerzijds en de verdere ontwikkeling van de landbouwsector anderzijds.