Ruimte#21

Page 1

Driemaandelijks: maart - april - mei 2014

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

[ F O T O : R E P O R T E R S ]

Vlaams beleid en ruimtelijke ordening

21


Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be. Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be. De Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de p ­ ublicatie van het praktijkblad Ruimte en een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied.

2|

Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.

4 Thuis in de stad

6 De Kleine Ruimte

97 Recensies

100 # COLUMN The Bay Area: duurzaamheid in suburbia BRUNO NOT TEBOOM

Columnist Notteboom bericht ons over het ruimtelijke wel en wee in de City of Angels.


Vlaams beleid en ruimtelijke ordening 10 Editoriaal

Vijf hangijzers voor de nieuwe minister van ruimtelijke ordening

KOEN R A E Y M A EK ER S

Deze extra lijvige Ruimte staat, in het kader van de komende verkiezingen, volledig in het teken van één thema: het Vlaams beleid en de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Tijd dus, voor een stand van zaken en voor een aantal aanbevelingen voor de toekomstige beleidsmakers. We geven het begrip 'ruimte' vijf verschillende invullingen, die tijdens de komende legislatuur de nodige aandacht zullen opeisen.

12 Rondetafelgesprek

Gezocht: regisseur

KOEN R A E Y M A EK ER S

Beleid en praktijk aan tafel rond ruimtelijke ordening

b

c

d

E

f

ruimte voor stedelijkheid

open ruimte

ruimte voor infrastructuur & mobiliteit

werkruimte

ruimte voor governance

27

41

53

69

85

het is vijf voor twaalf

blauwgroene netwerken in de Eurometropool

Economisch Netwerk Albertkanaal 2.0

Systeemcrisis in de ruimtelijke ordening?

N ATA L I E R A E T S , A N N E M I E N O O R D M A N , G E R A R D S TA L E N H O E F

W O L F G A N G VA N D E V Y V E R E

Selectieve verdichting PE T E R V E R ME U L E N

30 Re-urbanisatie in verkavelings­ vlaanderen

Wervend water

ISABELLE PUTSEYS, BR AM TA C K , F I L I P VA N H AV E R B E K E

44 De Merode

FILIP CANFYN

een groene slaapster wakkergekust

33

E R I K V E R H A E R T, O L G A J O N G E N E E L E N , H O Y- M I N G T O

In de ban van de Ring

van infrastructuurwerken tot stadsvernieuwing JENS AERTS

57 Regionet Leuven

openbaar vervoer als hefboom voor duurzame ruimtelijke ordening

72 Albertknoop

kwaliteitswinst, proceszorg en vertrouwen GU Y V LOEBERGH

J O H A N VA N R E E T H

90 Een gebieds­ ontwikkelings­ programma voor Vlaanderen? verkenningssessies van Labo Ruimte PETER SWINNEN

Investeren in stadskankers

maatschappelijk relevant én rendabel vastgoed NICOL A S BE A R ELLE

[ RONDVRAAG ]

[ RONDVRAAG ]

[ RONDVRAAG ]

[ RONDVRAAG ]

[ RONDVRAAG ]

35 Liever

47 Waar

63 Een

77 ENA:

92 Integraal

vernieuwing dan verdichting K R ISTIA AN BOR R ET

36 Straks

vindt verkaveling zichzelf opnieuw uit PA S C A L D E D E C K E R

37 Hands-up

voor een collectieve ruimtecultuur SEPPE DE BLUST

38 Woonarmoede:

een ‘vergeten’ factor M A RC M A RTENS

staan we met het openruimtebeleid in Vlaanderen? S Y LV I E VA N DA M M E

49 Gebiedsontwikkeling

is van niemand en iedereen GRIET CELEN

50 De

open ruimte heeft landbouw nodig S A A R TJ E D E G E L I N

51 Mentale

innovatie is belangrijker dan een instrumentarium L AMBERT SCHOENMAEK ER S

mobiliteitsplan zonder bijsturen van ruimtelijke ordening? ROGER K ESTELOOT

65 Een

paar vuistregels voor een koerswijziging DIR K L AU W E R S

66 Fietsostrades

de schaduw­ kant van een succesverhaal DIR K CLEIR EN, ELS K ENIS

79 Bedrijventerreinen:

van een verspreide naar een regionale aanpak GEERT V ERCRU YSSE

en e-bikes: op weg naar een mentaliteitswijziging

81 De

L U C WA L L AY S

82 Vlaanderen

67 Meer

stoptreinen en gelijke tarieven DIR K W IESÉ

toekomst: clusteren en bundelen

werken in regio’s met een duidelijke identiteit MARK SUYKENS

93 Het

beleidswoord van de dag: coördinatie JOR IS VOE T S

94 Behoorlijk

regelgeven en herregulering BE R NA R D H U BE AU

aan de top – maar wélke top?

en moed volstaan niet zonder doel en richting’

ERIK GRIETENS

GU Y V LOEBERGH

B A R T VA N N I E U W E N H U Y S E

96 ‘Inspanningen


deKleineRuimte © Reporters

LEZINGENREEKS ‘LESS IS MORE ’

PILOOTPROJECTE N PRODUCTIE F L ANDSCHAP Op 27 februari lanceerden Vlaams minister-­president Kris Peeters en Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen de oproep ‘Pilootprojecten Productief Landschap’. Als leverancier van voedsel, energie en ontspanningsruimte is de open ruimte cruciaal voor de samenleving, maar in Vlaanderen is ze schaars en zal ze de komende decennia te maken krijgen met heel wat problemen: stijgende/veranderende ruimtevraag van de landbouwsector, demografische groei, mobiliteitsproblemen, schaarste aan energie en grondstoffen. De Pilootprojecten zijn een instrument om die problemen te onderzoeken en aan te pakken. De oproep richt zich tot landbouwers, landbouwbedrijven, -organisaties en andere actoren met een sterke affiniteit met landbouw en open ruimte. Zij worden uitgenodigd om mee na te denken en uit te voeren in de werkvelden ‘herbestemming’, ‘schaalsprong’, ‘kringlopen’, ‘water’ en ‘landbouwparken’. Meer info: www.productieflandschap.be

© K. Raeymaekers

OPROE P PROJECTSUBSIDIE ‘GROE N IN DE STAD’ Het Agentschap voor Natuur en Bos roept Vlaamse steden, gemeenten en provincies op om een bebossingsproject in te dienen dat in aanmerking komt voor een projectsubsidie van € 50.000 (provinciaal project) of € 250.000 (Vlaams project). De subsidie bedraagt 80 procent van de aankoopprijs van nieuwe gronden. U kiest zelf of uw project meedingt naar de titel van Vlaamse of van provinciale laureaat. Projecten die deel uitmaken van de realisatie van stadsrandbossen of speelbossen krijgen voorrang. Ook projecten die bijdragen tot het versterken van lokale bosuitbreidingsinitiatieven of tot de realisatie van de specifieke instandhoudingsdoelen van Speciale Beschermingszones (SBZ) genieten de voorkeur. Meer info: www.natuurenbos.be

LE DE NPRIJS PR AKTIJKBOE K PUBLIE KE RUIMTE (€ 40 IPV € 60,50)

6

Naar aanleiding van het Congres Publieke Ruimte bracht Steunpunt Straten (5 en 6 februari 2014) het ‘Praktijkboek Publieke Ruimte’ uit. Deze zevende editie bevat onder andere een bespreking van 36 recent gerealiseerde publiekeruimteprojecten uit Vlaanderen en Brussel, inclusief de laureaten van de prijs ‘Publieke Ruimte 2014’. VRP-leden kunnen het boek kopen voor € 40 (inclusief verzendkosten) i.p.v. € 60,50.

Meer info: www.vrp.be/publicaties-1

Meer doen met minder, is zowat de opgave geworden voor de ruimtelijke ordening en stedenbouw. Onder de noemer ‘Less is more’ organiseren Kamp C (Centrum Duurzaam Bouwen en Wonen, provincie Antwerpen) en Ar-Tur (centrum voor architectuur, stedelijkheid en landschap in de Kempen) een lezingenreeks over duurzaam ruimtegebruik. Hoe kunnen we duurzaam en inventief omgaan met de schaarse ruimte en hoe kan goede architectuur hieraan bijdragen? Op het programma staan onder meer lezingen van Ruut van Paridon, Marie-José Van Hee en Erik Wieërs. De reeks wordt op 2 december afgesloten met een debat. De lezingen vinden afwisselend plaats in de Warande (Turnhout) en Kamp C (Westerlo). Programma: www.ar-tur.be of www.kampc.be.

© F. Denayer

SYLVIE VAN DAMME NIEUWE VOORZITTE R VRP Op de Algemene Ledenvergadering van de VRP (18 maart 2014) werd uittredend voorzitter Peter Vermeulen in de bloemetjes gezet. Vermeulen heeft zich de afgelopen drie jaar met tomeloze energie en met veel daadkracht gestort op zijn voorzitterschap, waarvoor de VRP hem zeer erkentelijk is. Peter gaf de voorzittershamer door aan zijn opvolgster Sylvie Van Damme. Van Damme is geografe, ruimtelijk planner en doctor in de Stedenbouw en de Ruimtelijke Planning. Ze is als docent/onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Architectonisch Ontwerp van de School of Arts van Hogeschool Gent. Ze is ook voorzitter van de Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Ordening (Gecoro) van SintLievens-Houtem. De VRP wenst Sylvie een productief voorzitterschap toe.


‘L AND ­ SCHAPPE N VOOR HET LE VE N ’

© Kowalski

ISOCARP 'CITIES AND WATE R ' OPROE P Het jaarlijks congres van de International Society for City and Regional Planners (23-26 september Gdynia, Polen) heeft als thema ‘Urban Transformations - Cities and Water’. Wie met de ‘Best Waterfront Project Award’ aan de haal wil gaan, kan een project indienen tot 30 april. Voor de inhoud van de themasessies zijn de organisatoren nog op zoek naar auteurs. Tot 24 april kunnen samenvattingen van artikels ingeleverd worden. U kiest daartoe een van de zes thema­ sessies (op www.iscoarp.org). Weerhouden auteurs hebben nog tot 9 juni (indien gekozen wordt voor peer review) of tot 23 juni om een volledig uitgewerkt artikel in te dienen. www.isocarp.org

In ‘Landschappen voor het leven’ schetst ­Johan Van Den Bosch het ­prille begin en de ontwikkeling van de natuurbescherming in Vlaanderen. Het ontstaan van de regionale landschappen, hun initiële ambities, hun huidig functioneren en hun mogelijke toekomst worden uitgediept. Het boek bevat een schat aan feiten en cijfers. Kaderteksten leggen de link tussen regionale landschappen en aanverwante domeinen zoals nationale parken, natuurtoerisme en landschapszorg. Hoe passen regionale landschappen in het natuur- en landschapsbeleid? Waar staan ze vandaag en hoe verhouden ze zich tot Europese ontwikkelingen? Een ‘must-read’ voor iedereen met een warm hart voor landschap en natuur in Vlaanderen. Landschappen voor het leven. Uitgeverij Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw. 196 blz. € 24.50 (excl. € 3,50 verzendkosten). Bestellen via www.rlkm.be/webshop

KE MPE NS L ANDSCHAP WINT BEL ANGRIJKE EUROPESE PRIJS De vzw Kempens Landschap is een van de 27 winnaars van de ‘Europa Nostra Award’, een belangrijke Europese prijs voor cultureel erfgoed. Dat maakten de Europese Commissie en de vereniging Europa Nostra op 20 maart bekend. Sinds de goedkeuring van de Europese Landschapsconventie (10 jaar geleden) zegt de jury nauwelijks een effectiever voorbeeld gezien te hebben van de uitwerking van de Europese visie. De juryleden waren onder de indruk van de unieke benadering van het beheer en het behoud van de in totaal bijna 800 ha aan bebouwde en natuurlijke erfgoedsites. Kempens Landschap is ontstaan in 1997 nadat de landloperkolonies van Wortel en Merksplas (met de afschaffing van de wet op de Landloperij) dreigden te verdwijnen. De vzw is geënt op de British National Trust en op de Nederlandse Landschapsstichtingen. Kempens

Landschap is actief in 65 gemeenten in de provincie Antwerpen. Op 5 mei worden de prijzen uitgereikt in Wenen. Zes winnaars maken kans op de ‘Grand Prix’ van € 10.000.

© Thuis in de stad

IN DE PRIJZE N – THUIS IN DE STAD De afgelopen maanden viel een aantal projecten in de prijzen. Op de Trefdag ‘Kind in de stad’ (4 februari 2014) reikte het Team Stedenbeleid de ‘Thuis in de Stad-Prijs’ (€75.000) uit aan het ‘Groen Lint’, een verbinding tussen verschillende groenzones rond de stad Oostende. De tweede (€50.000) en derde (€25.000) prijs gingen respectievelijk naar ‘Groen Neerland’, een parklandschap in Wilrijk (Antwerpen) en het Brusselse ‘Tok Toc Knock-festival’, dat het theaterpubliek - met medewerking van de buurtbewoners - vertrouwd wil maken met minder gekende wijken. Op de Dag van de Openbare Ruimte (5 februari 2014) ontving ‘RivierPark Maasvallei’ de jaarlijkse ‘Prijs Publieke Ruimte’ van Steunpunt Straten. Voor dit project van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland werkten vijf Maasgemeenten samen aan de versterking van de identiteit van het landschap, over de landsgrenzen heen. De veelal kleinschalige ingrepen leidden tot een knap, samenhangend geheel dankzij de consequente toepassing van een ‘huisstijl’. Meer info:  www.thuisindestad.be  www.rlkm.be

7

© Reporters

Voor de publieksprijs kan u een online stem uitbrengen voor Kempens Landschap via www.europanostra.org


Vijf hangijzers VOOR DE NIEUWE MINISTER

VA N R U I M T E L I J K E O R D E N I N G

b c d E f stedelijke ruimte

open ruimte

26

40

ruimte voor infrastructuur & mobiliteit 52

werk ruimte

68

ruimte voor governance

84


# EDITORIAAL

na de verkiezingen van 25 mei. Zeker op ruimtelijk vlak. En dat zal heus niet alleen aan de klimaatverandering in onze streken liggen. Deze verkiezingen beloven op verschillende niveaus een kantelmoment voor de ruimtelijke sector te worden. Traditiegetrouw worden op zo’n momenten hits & misses uit de voorbije legislatuur opgesteld, er worden memoranda geschreven en werkagenda’s aangescherpt. H ET WO R DT HE E T I N V L A A N D E R E N

KOEN RAEYMAEKERS

Los daarvan zijn deze dagen sowieso een boeiende en uitdagende periode voor iedereen die met de Vlaamse ruimte begaan is — zowel vanuit het beleid als vanuit de praktijk. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (1997) wordt binnenkort vervangen door het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Automatisch rijst dan ook de vraag: wat is er, onder meer door dat Structuurplan, veranderd in de Vlaamse ruimte? Waar zitten de knelpunten die de volgende minister voor ruimtelijke ordening dringend dient aan te pakken? Welke verwezenlijkingen kunnen in de volgende bestuursperiode nog als inspiratie blijven dienen? De wereld – en dus ook onze ruimte en de manier waarop we er aanspraak op maken – is grondig veranderd sinds 1997. Mobiliteit, leefkwaliteit en klimaatadaptatie, bijvoorbeeld, zorgen de laatste jaren in toenemende mate voor hoofdbrekens. Stijgende bevolkingscijfers doen planners en beleid naar verdichtingsscenario’s zoeken. Voeg daarbij ook de groeiende mondigheid van de doorsnee burger, een verhardend sociaal klimaat en de absolute nood aan integere participatieprocessen in het kader van onze ruimtelijke ordening. Resultaat: een ruimte met verschuivende ijkpunten, waarin beleidsmakers, planners en burgers hun posities moeten bijstellen. De VRP is nauw betrokken bij deze evolutie. Niet alleen via vormingsactiviteiten en studiedagen, maar ook via initiatieven in rechtstreeks overleg met uiteenlopende partners. Om maar een paar voorbeelden te noemen: het voorbereiden van een memorandum rond open ruimte (een samenwerking met de Boerenbond, de Bond Beter Leefmilieu en Natuurpunt); medewerking aan initiatieven in Limburg (SALK), of denktanks zoals de

‘co-creatiebus’ van De Lijn (memorandum mobiliteit 2014). Voldoende stof dus om vandaag een globale stand van zaken van het ruimtelijk beleid in Vlaanderen op te maken. RUIMTE legde daarvoor het oor te luisteren bij een breed forum van VRP-partners en -leden. En dat ‘breed’ is letterlijk te nemen: zowel beleids­ makers, ambtenaren als stakeholders en experten uit de academische wereld en de praktijk werden bevraagd. Hun bekommernissen, vragen en suggesties bundelden we tot vijf algemene agendapunten waaraan het volgende beleid dringend aandacht zal moeten besteden: n stedelijkheid  n open ruimte  n infrastructuur en mobiliteit  n ondernemen n governance Voor elk van deze thema’s gingen we op zoek naar een paar inspirerende cases, spitse analyses of conversation pieces, die alle een richting aangeven die de komende beleidsmakers kunnen volgen om tot een duurzame, toekomstgerichte ruimtelijke ontwikkeling te komen. Vervolgens legden we deze bijdragen, via een digitale rondvraag, voor aan een rist experten uit verschillende sectoren. Hen werd gevraagd via een beknopt commentaar hun visie weer te geven op het thema in kwestie en eventueel ook een paar aanbevelingen voor de komende legislatuur te formuleren. In totaal weerklinken in dit themadossier 33 stemmen. Een uiterst divers koor waaruit desalniettemin een paar eensgezinde boodschappen naar voren komen. De roep om een a-sectoraal, integrerend model van denken en werken is één van de sterkste signalen. Dat maakt het bijna zonde dat we

om praktische redenen gedwongen waren dit nummer op te bouwen rond vijf deelthema’s: in een ideale ruimtelijke wereld wordt compartimentering in het zoeken naar duurzame oplossingen voor de uitdagingen van vandaag net overschreden. Stedelijkheid is niet langer los te zien van open ruimte. Economie en een adequate infrastructuur kunnen niet zonder elkaar. Mobiliteit veronderstelt ruimtelijke ordening, en vice versa. Een goede vorm van governance overbrugt alle voornoemde sectoren en haalt zijn kracht daarenboven uit een participatief debat met de lokale en Europese burger. Geen toeval dus, dat het Internationale Bauausstellung (IBA)concept als inspirerend voorbeeld voor een nieuwe, integrerende en tegelijkertijd ‘territoriaal’ gebonden ruimtelijke aanpak hier op verschillende plaatsen opduikt. Voor dit verkiezingsnummer nodigden we een paar zwaargewichten uit de beleids-, academische en praktijkwereld uit om over verleden, heden en toekomst van de Vlaamse ruimte van gedachten te wisselen. Hun gesprek ('Gezocht: regisseur') werd zowat het leitmotiv van dit nummer: gespreksflarden van die avond vinden een echo in de overige bijdragen. En de conclusie kan alleen maar luiden dat de prioriteiten voor de toekomstige minister van ruimtelijke ordening eigenlijk kristalhelder zijn. Ook al beschikt hij/zij voor deze ‘restbevoegdheid’, zoals ruimtelijke ordening in de verdelingsstrijd om ministeriële portefeuilles genoemd wordt, slechts over één procent van de Vlaamse budgetten die een territoriale impact hebben. Of omgerekend naar het Vlaamse totaalbudget: 0,2 procent. Merkwaardige cijfers, voor een bevoegdheid die zich hoort te ontfermen over het wel en wee van onze integrale leefomgeving.

| 11


Gezocht:

R O N D E TA F E L

Boekhouders: gelieve zich te onthouden

[ © R E P O R T E R S | B R E C H T G O R I S ]

B E L E I D E N P R A K T I J K A A N TA F E L R O N D R U I M T E L I J K E O R D E N I N G

Op 30 januari 2014 organiseerde Ruimte een rondetafelgesprek met een aantal tenoren uit de wereld van ruimtelijke ordening in Vlaanderen. De aanleiding: de ministeriële stoelendans na 25 mei. We besloten de toekomstige minister voor Ruimtelijke Ordening alvast een duwtje in de rug te geven en via dit rondetafelgesprek een to-do lijst op te stellen waarmee hij/zij onmiddellijk aan de slag kan. Het vertrekpunt: oude en nieuwe legislaturen en beleidsinstrumenten (het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is dood, leve het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen!). Maar het gesprek meanderde al snel uit naar de stand van zaken van de ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen, successen en frustraties, en brandende topics voor het toekomstige beleid. Een verhaal van onverkoopbare villa’s, complexe projecten, geruststellende RUP's, onrustwekkende nieuwkomers, blauwgroen netwerkdenken en dikke wortels.


regisseur # VLAAMS

BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING

“WE MOETEN HET SECTORALE DENKEN EN WERKEN ACHTER ONS LATEN.”  (BEA KAYAERTS)

Rond de tafel: experten uit de beleids-, academische en professionele werelden. PETE R CABUS

© REPORTERS

secretaris-generaal Ruimte Vlaanderen, departement van de Vlaamse overheid | hoofddocent binnen de faculteit Wetenschappen, afdeling Geografie van de KU Leuven B E A K AYAE RTS

secretaris Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (SARO) van de Vlaamse overheid. SARO bracht samen met acht andere strategische adviesraden advies uit n.a.v. de totstandkoming van het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. TOM COPPE NS

hoofddocent binnen de faculteit Ontwerpwetenschappen van de Universiteit Antwerpen | lid van de stuurgroep Maatschappelijk Verantwoord Organiseren (UA) | ex-voorzitter VRP. Tom maakt deel uit van het interdisciplinaire expertenforum dat meewerkte aan de totstandkoming van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. PETE R VE RMEULE N

ir. architect - ruimtelijk planner | vennoot van ontwerpbureau Stramien cvba | uittredend voorzitter VRP

| 13 LUK JANS S E N

gespreksmoderator | zaakvoerder O2 Consult | gespecialiseerd in communicatie- en participatiebegeleiding bij ruimtelijke processen


R O N D E TA F E L

VAN RSV NAAR BRV Welkom. Fijn dat we jullie allemaal rond één tafel hebben gekregen. De essentie van deze samenkomst, in het licht van de komende verkiezingen: een stand van zaken van de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Maar vooral ook een blik vooruit: wat dient er in Vlaanderen na 25 mei op ruimtelijk vlak te gebeuren? Laten we beginnen met een simpele vraag.Wat hebben jullie geleerd van de voorbije bestuursperiode?

14 |

P E T E R C A B U S   |  De voorbije vijf jaren is een aantal processen in gang gezet om vernieuwing te brengen in het strategische én het uitvoeringskader. Die twee componenten vormden één grote cluster. Het strategische kader – het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – willen we zowel inhoudelijk als procesmatig vernieuwen. Het was de ambitie om voor het einde van deze legislatuur tot een voorlopige vaststelling te komen van het nieuwe plan. Anderzijds werd er vanuit de filosofie van versnelling (geïnspireerd door de commissies Berx en Sauwens) een initiatief opgestart dat nu het decreet ‘complexe projecten’ is geworden. We weten allemaal dat beslissingen over ruimtelijke projecten bijzonder moeizaam verlopen: de maatschappij is mondiger geworden, belanghebbenden stappen sneller naar de Raad van State. Daarom werd een globale herdenking van het plan- en vergunningsproces uitgewerkt. In het model dat werd uitgetekend in het decreet ‘complexe projecten’ wordt nu reeds in een vroege fase een traject opgezet waarin zowel belanghebbenden – investeerders en bestuur – als publiek van meet af aan betrokken worden. Je krijgt dan een systeem dat vertrekt van een brede publieke discussie op een strategisch niveau en dat via vertrechtering van de besluitvorming leidt tot een gedragen projectbesluit, inclusief alle nodige plannen en vergunningen. En tenslotte was er ook de omgevingsvergunning. Tijdens de voorbije legislatuur groeide het besef dat de procedurele afstemming tussen milieu en ruimtelijke ordening heel wat beter kon. In dit traject is een belangrijke stap gezet in de richting van een omgevingsbenadering, in plaats van een milieubenadering én een aparte ruimtelijke-ordebenadering. Die twee groeien naar elkaar toe, zowel op procedureel als op inhoudelijk niveau.

Als de volgende regering een nieuwe beleidsverklaring maakt, wat moet daar dan zeker in staan?

P E T E R C A B U S   |  Om te beginnen: het traject van de beleidsplanning. Dat traject kreeg de naam Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). Het werd opgezet via de methodiek van groenboek/witboek, naar analogie met wat er op Europees beleidsniveau gebeurt en met de bedoeling een brede maatschappelijke betrokkenheid te organiseren. Na het vastleggen van het Groenboek zitten we nu in de fase van het Witboek. Dat Witboek is de voorlopige vaststelling van het nieuwe BRV. Als het wordt goedgekeurd zal ook het openbaar onderzoek worden opgestart, waardoor de volgende regering eventueel een paar nieuwe accenten kan leggen, liefst gebaseerd op het openbaar onderzoek. De bedoeling is om nog tijdens deze legislatuur een beslissing te nemen over het witboek.

Dus vóór 25 mei ligt het er? P E T E R C A B U S   |  Dat is nog altijd de ambitie, ja. Er is nu een ontwerptekst, die werd goedgekeurd door een taskforce van leidende ambtenaren uit de betrokken departementen en politiek. De tekst is vervolgens doorgespeeld naar de politiek om verdere besluitvorming mogelijk te maken. B E A K A Y A E R T S   |  Mag ik even, Peter? Er is nu beslist om van een Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen naar een Beleidsplan Ruimte Vlaanderen te gaan. Maar die overstap van structuurplanning naar beleidsplanning zou impliceren dat je wijzigingen aan je regelgeving aanbrengt. En hoe dát zou moeten gebeuren is voorlopig nog heel onduidelijk. Het huidige kader voor het Ruimtelijk Structuurplan is nog altijd de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Je hebt het nu over een openbaar onderzoek, maar dat betekent toch dat je eerst je Codex moet aanpassen, of niet? P E T E R C A B U S   |  De bevraging van het publiek rond het Witboek kan perfect georganiseerd worden zonder een regelgevend kader. Pas wanneer er een definitief document tot stand komt moet je – zoals dat ook het geval was in 1996 voor de goedkeuring van het RSV – je regelgeving aanpassen, anders kan je inderdaad nooit tot een definitieve vaststelling komen. Dat was reeds voorzien in de nota van de regering waarin wordt gezegd dat het RSV bij wijze van spreken wordt ‘afgeschaft’. Ondertussen hebben we het RSV ook eens bekeken als een louter ‘product’. En dan kom je tot de constatering dat daar verschillende abstractiegraden inzitten: van puur informatieve delen tot elementen op strategisch niveau en bindende bepalingen. Die vragen allemaal een andere vorm van


# VLAAMS

BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING

© REPORTERS

hardmaken. In die zin moeten ook de nodige aanpassingen aan het regelgevend kader gebeuren. B E A K AYA E R T S

|  Maar dat is niet meer voor deze legisla-

tuur, vermoed ik? P E T E R C A B U S   |  Nee, dat kan niet. Dat hebben we doelbewust niet gedaan. Als je het RSV inhoudelijk wil amenderen en tegelijk een nieuw systeem wil uitdokteren, ga je best niet over één nacht ijs. Op het moment dat de regering het beleidsplan – dat wil dus zeggen: een strategische beleidsvisie in een plan met een beleidskader en acties – vaststelt, zal er een ontwerpdecreet klaar zijn.

Even naar Tom Coppens nu. Wat was de rol van het expertenforum in dit proces?

|  Het expertenforum werd twee jaar geleden aangesteld, toen het Groenboek in opmaak was. De groep bestond uit mensen uit de praktijk en uit experten, met academici uit verschillende hoeken. In plaats van commentaar te geven op de nota’s die ons werden doorgespeeld, zijn we als groep zélf gaan nadenken over de cruciale uitdagingen voor Vlaanderen. Naderhand onderzochten we of die overeenkwamen met wat er in het Groenboek staat. Ik denk niet dat wij op fundamenteel andere dingen uitgekomen zijn. Alleen constateerden wij dat het Groenboek heel vaag was. We vonden dat de uitdagingen die erin staan handen en voeten moesten krijgen en dat we een aantal interne contradicties moesten proberen bloot te leggen. Ten tweede zijn we gaan nadenken over transitiemogelijkheden. Want als experten zien we dat er wel degelijk een noodzaak is om anders met de ruimte om te gaan dan vandaag. We stelden ook vast dat er in het RSV heel wat concepten zaten die vandaag nog altijd valabel zijn, maar dat de uitvoering van dat plan lang TOM COPPENS

niet altijd even vlot verloopt. De werkelijkheid blijkt veel minder stuurbaar dan oorspronkelijk gedacht. En dat zit voor een stuk ook ingebakken in de strategische planning die ontwikkeld werd in de jaren ’70. Het structuurplan gaat ervan uit dat de overheid alles moet controleren zonder dat er iets van de burger wordt verwacht. Alles moet vertaald worden in RUP’s. We hebben als experten onderzocht hoe dat anders kan. Hoe kun je de noodzakelijke transitie bewerkstelligen zonder dat je alleen maar steunt op overheidsinitiatieven? Het laatste vraagstuk waarover we hebben nagedacht, was vooral gebaseerd op de literatuur over transitiemanagement: de idee dat we meer met het middenveld, private actoren en bestuurlijke organisaties moeten nadenken over coalities, die inspelen op fundamentele problemen. Een coalitie rond waterproblematiek bijvoorbeeld. Door mensen samen te brengen kun je coalities maken rond maatschappelijke problemen – dat is toch onze hypothese – die tot een veranderd ruimtegebruik zouden kunnen leiden. Transitiemanagement probeert vooral ruimtelijke innovatie te stimuleren in een duurzame richting. Dat is een veel opener toekomstbeeld dan dat van een strategische planning, die rond een soort eindbeeld draait.

Bea Kayaerts, wat is het verhaal van SARO? Jullie hebben ook een advies uitgebracht? B E A K A Y A E R T S   |  Anderhalf jaar geleden, toen het Groen­ boek werd voorgelegd, heeft SARO samen met acht raden een vrij kritisch advies geformuleerd. De essentie was: er is nood aan een nieuw ruimtelijk structuurplan. Dat kan gaan over een RSV bis of een BRV; die discussie ligt nog open. Er zijn tal van nieuwe ruimtelijke uitdagingen waar het RSV van 1997 niet is op ingegaan, zoals integraal waterbeleid, klimaat, nieuwe woningbehoeften. Er bestaat wel degelijk een consensus over het feit dat er een nieuw plan nodig

| 15


R O N D E TA F E L

Misschien nog iets anders: we zitten nu te denken binnen de grenzen van Vlaanderen. Maar je hebt ook de buurregio’s, waaronder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hoe situeert heel die beleidsuitdaging zich in die ruimere context?

Vlaamse Landmaatschappij dat doet of zoals op verschillende terreinen al gebeurt. Middelen samenvoegen, dus – dat zou m’n eerste ministeriële job zijn.

Dat samenwerkingsmodel zit trouwens ook heel sterk in het Witboek. Tom, wat wordt het met jou als minister?

|  Mijn prioriteit staat als een paal boven water. Net als Peter zou ik mobiliteit en ruimtelijke ordening samenvoegen. Er is een window of opportunity om dat nu te doen. We merken immers dat we tegen de grenzen van ons mobiliteitssysteem aanbotsen, dat we ook andere gebieden moeten gaan ontwikkelen, dat we selectief zullen moeten zijn. Ik denk dus dat er echt een markt klaarligt om mobiliteit en ruimte te fusioneren. Dat zou mijn eerste actie zijn. En misschien ook mijn laatste. (lacht)

TOM COPPENS

Bea? Wat fluistert jouw ministerieel geweten je in?

24 |

P E T E R C A B U S   |  We gaan géén beleidsplan maken waarin een kaart met een ‘wit gat’ staat (Brussel, nvdr). Tijdens deze legislatuur hebben we een samenwerkingsakkoord gesloten met Wallonië en Brussel om over gemeenschappelijke thema’s samen te zitten. Zoiets heeft weliswaar een inloopperiode nodig, maar er is heel wat goede wil voelbaar. Soms zijn de agenda’s qua schaal wel wat verschillend. In Brussel zijn ze bijvoorbeeld met concrete dossiers bezig op hun territorium – zoals hun dossier voor de ontwikkelingsplannen op parking C van de Heizel, met mogelijke impact op het Vlaams Gewest – terwijl wij eerder denken: misschien kunnen we op wat grootschaliger ontwikkelingsniveau op elkaar afstemmen. Maar bon, dat vindt zijn weg wel. We hebben trouwens niet enkel afspraken met Brussel en Wallonië: we ontwikkelen nu ook samen met Nederland een gemeenschappelijke toekomstvisie voor de Eurodelta. Via ontwerpend onderzoek worden toekomstbeelden gecreëerd voor heel dat gebied – van Amsterdam tot de Waalse as. Het project zal daarna verder uitgewerkt worden op Vlaams-Nederlands niveau. In dat soort van dingen geloof ik sterk. De afspraken waar ik het over heb zijn trouwens gemaakt nog vóór er sprake was van die verplichte samenwerking tussen Brussel en Vlaanderen over mobiliteit enzovoort. Daar hebben we de zesde staatshervorming dus niet voor nodig gehad…

“DE VLAAMSE REGERING SLAAGT ER MAAR NIET IN DE VERSCHILLENDE PLANNEN OP ELKAAR AF TE STEMMEN.”

B E A K A Y A E R T S   |  Wat de beleidsplanning op Vlaams niveau betreft, merk ik een soort moeheid: wat willen we nog doen, en wat niet? We hebben met SARO onlangs het mobiliteitsplan geadviseerd, (BEA KAYAERTS)  daarnaast heb je ook het Vlaams klimaatbeleidsplan, het Vlaams plattelandsbeleidsplan. En de Vlaamse regering slaagt er maar niet in om al die verschillende plannen op elkaar af te stemmen. Er ontbreekt een institutioneel kader voor die afstemming: elk beleidsdomein werkt nu apart scenario’s uit. En ten tweede: Wat wil je met planning op Vlaams niveau nog doen? Waar wil je sturen en waar wil je loslaten? Waar wil je als Vlaams niveau het kader vormen? Want dat blijft noodzakelijk.

P E T E R C A B U S   |  Ik denk sowieso dat Vlaanderen nood heeft aan een wervend ruimtelijk ontwikkelingsmodel. Alle respect voor het RSV, want dat heeft op een gegeven moment zeker een antwoord geboden op een bepaalde behoefte en noodzaak. Maar nu is dat instrument twintig jaar oud. Dat is op zich geen reden om het af te danken, maar maatschappelijk gesproken verlies je daardoor wel greep en relevantie. Je moet als beleid bijblijven…

Ik dank jullie allemaal voor dit openhartige gesprek. De volgende minister voor Ruimtelijke Ontwikkeling weet wat hem/haar te doen staat…

R



stedelijke Enerzijds werden de stedelijke gebieden afgebakend, anderzijds transformeert Vlaanderen zich volgens de ruimtelijke plannen in een Metropool. Hoe staan onze steden en hun randen er vandaag voor? Zijn ze klaar voor de uitdagingen van morgen?

26 |

b

Wie vandaag ‘stedelijkheid’ zegt, denkt haast automatisch ‘stijgende bevolkingscijfers’ en dus even onvermijdelijk ‘verdichtingsscenario’s’. In ‘Selectieve verdichting: vijf voor twaalf’ maakt Peter Vermeulen een paar nuchtere berekeningen voor de nabije toekomst. Terwijl Filip Canfyn in ‘Re-urbanisatie van verkavelingsvlaanderen’ een duurzame vijftrapsraket voorstelt om het doemscenario van een volledig verkaveld Vlaanderen te vermijden. Nicolas Bearelle is de jonge hond in het kegelspel. In ‘Investeren in stadskankers’ vertelt hij hoe duurzaamheid, vastgoedontwikkeling en rendabiliteit ook hand in hand kunnen gaan.

Deze drie verhalen – erg divers in toon – speelden we door aan Kristiaan Borret (exStadsbouwmeester van Antwerpen en winnaar van de Cultuurprijs 2013), architectuurdocent/essayist Pascal De Decker, socioloogruimtelijk planner Seppe De Blust en ruimtelijk planner Marc Martens. Hun reacties liegen er niet om. De ruimtelijke problemen waarmee de Vlaamse steden en hun randen te maken krijgen, hebben niet alleen een planologische maar ook een uitgesproken sociale dimensie.


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > STEDELIJKE RUIMTE > VERDICHTING

Selectieve

verdichting HET

IS

VIJF

VOOR

TWAALF

P E T E R V E R M E U L E N [  I R . A R C H I T E C T / R U I M T E L I J K P L A N N E R S T U D I E B U R E A U S T R A M I E N  ]

Het artikel ‘Meer bouwen op minder ruimte’ (Ruimte 18) stelde een aantal pertinente vragen. Hoe realistisch is het concept van ruimteneutraliteit? En hoe dringend? Welke tendensen spelen vandaag op de woonmarkt? Welke modellen inzake verdichting zijn wenselijk? En welke uitdagingen staan de vergunningverlenende overheid te wachten? Peter Vermeulen neemt de handschoen op en zoekt naar concrete elementen die essentieel zijn, zowel voor het ruimtelijk beleid als voor het woonbeleid van de volgende regering. [ © F OTO : R E P O R T E R S | C L A I R E D E P R E Z  ]

| 27


Re-urbanisatie in

verkavelings F I L I P C A N F Y N [  O N A F H A N K E L I J K D E S K U N D I G E V L A A M S E W O O N R A A D  ]

Om de verwachte toename van het aantal huishoudens op te vangen zijn er dringend meer woningen nodig. Alleen al voor de komende decennia gaat het over honderdduizenden nieuwe units. Maar om zo’n woonsurplus te creëren zonder onherstelbare nadelige gevolgen voor het ruimtegebruik, de mobiliteitsvraag en het leefmilieu, is een duurzame, pro-stedelijke ommekeer noodzakelijk. Die zal er niet vanzelf komen. Het syndroom van verkavelingsvlaanderen is immers hardnekkiger dan je denkt. Drempels en tegenvallers

30 |

Zich als politieke actor afdwingbaar bemoeien, zelfs omwille van een correct geïnterpreteerd algemeen belang, met de woon(locatie)keuze van de Vlaming, dus met zijn hoogstpersoonlijke opvattingen over eigendom, grondgebondenheid, zelfbeschikkingsrecht en sociale promotie, dat is om problemen vragen en botsen met die burger. Daarom verbergt het beleid de pijnlijke probleemanalyse achter een muur van onwil en onmacht, die het status quo van verkavelingsvlaanderen bezegelt en de mogelijke stedelijke revitalisering steriliseert. Als we de criteria, waarop de Vlaming zijn woon(locatie)keuze stoelt, rudimentair samenvatten als woonprijs, woonomgeving en woonwens, dan weten we onmiddellijk dat de stad voor die drie criteria vanuit een negatieve underdogpositie vertrekt en met lede ogen zijn klanten, die effectief kunnen kiezen, naar de beter gepositioneerde suburbane woonwinkel ziet vertrekken. Deze suburbane preferentie werkt op termijn nochtans autodestructief: bij een blijvend succes zal, primo, in de periferie de gegeerde woonomgeving door overdruk verdwijnen en de geliefde woonprijs door schaarste stijgen, secundo, tot scha en schande ondervonden worden dat ruimte, energie en mobiliteit eindig zijn. Het herstellen van de stad en de stedelijke eigenwaarde als natuurlijke en noodzakelijke woonlocatie zal vooral een mentale revolutie vragen, hoeveel concrete argumenten in het voordeel van de stad er ook bestaan: er zal toch eerst komaf moeten gemaakt worden met de ingeboren aversie, het emotioneel negationisme, de tegendraadse fiscaliteit en de libertijnse ruimtelijke ordening. Verkavelingsvlaanderen moet nog niet onmiddellijk voor zijn toekomst vrezen. Het tekort aan sociale woningen, dat alleszins niet binnen een

redelijk tijdsperspectief zal verdwijnen, leidt vooral in de steden tot een voortbestaan en zelfs uitbreiding van een schaamteloos privaat huuraanbod, van een kwetsbare woonpopulatie, van een uitstroom van modaalverdieners en van een verdringing van lage inkomens. De stad moet zijn aandacht en investeringen focussen op de twee groepen die vast zitten tussen het glazen plafond en de glazen vloer van de woonmarkt: de 20 procent laagste inkomens (Q1), die niet allemaal bediend worden door de sociale huursector, en de 20 procent inkomens daar net boven (Q2), die niet meer in de stad kunnen of willen kopen. Het kopen van een woning in de stad door Q2 moet gefaciliteerd worden om druk weg te nemen op de private huurmarkt, om de stadsvlucht tegen te gaan en om de verdringing van Q1 te stoppen. Het door Q1 huren van een woning in de stad moet gefaciliteerd worden binnen een voldoende kwalitatief aanbod, het door Q2 huren van een woning in de stad moet gefaciliteerd worden binnen een voldoende kwantitatief aanbod. Suburbanisatie, stadsvlucht, verspreide verstedelijking, ontdorping, … het zijn trouwens synoniemen voor één en dezelfde realiteit: de sociale en ruimtelijke segregatie als fenomeen van de vermiddenklassing. Deze segregatie is de bijwerking van een globale maatschappelijke individualisering en desolidarisering, van een consequente vermarkting en commercialisering van ons dagelijks gedrag, van een besmetting door elitarisering en selectiviteit, door ego- en etnocentrisme. Iedereen voelt aan dat deze evolutie zelfvernietigend werkt en het probleem wordt wel eens aangekaart maar het maatschappelijk discours slaagt er toch in zichzelf koste wat het kost te beschermen en oplossingen niet op de agenda te laten komen. De stad als bestuurlijke eenheid en regisseur moet van wonen, huisvesting, huren en kopen een absolute prioriteit maken door


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > STEDELIJKE RUIMTE > VERKAVELINGSVLAANDEREN

vlaanderen © FILIP CANFYN

HET HERSTELLEN VAN DE STAD EN DE STEDELIJKE EIGENWAARDE ALS NATUURLIJKE EN NOODZAKELIJKE WOONLOCATIE ZAL VOORAL EEN MENTALE REVOLUTIE VRAGEN.

| 31


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > STEDELIJKE RUIMTE > STADSKANKERS

WAAROM ZOU ‘DE PRIVÉ' GEEN MAATSCHAPPELIJK RENDEMENT KUNNEN NASTREVEN EN DAAR OOK NOG GELD MEE VERDIENEN? De potentie van stadskankers Re-Vive werd in 2009 opgericht met een duidelijke missie, die we vandaag vertalen als ‘We build Society, not (just) real estate’. Van bij de start is nagedacht over een nieuw businessmodel dat ons in staat moet stellen deze missie op lange termijn te kunnen uitvoeren. Dat betekent aandacht voor een duurzaam financieel rendement, maar ook voor het maatschappelijk draagvlak. Het leidde ook tot de bewuste keuze om enkel stadskankers te herontwikkelen die met zware problemen kampen, zoals bodemverontreiniging, een noodzakelijke herbestemming of de aanwezigheid van krakers. Dat vergt veel investeringen, in tijd en geld, en het brengt risico’s met zich mee. Maar de voldoening bij oplevering is navenant. Tegenover de risico’s moeten natuurlijk ook de nodige opbrengsten staan. We meten daarom niet alleen het financiële, maar ook het maatschappelijke en ecologische rendement, aan de hand van 3 P’s: People, Profit en Planet. Elk project wordt hierop gescreend en op portfolioniveau leggen we minima vast die we moeten halen, zodat de balans in evenwicht blijft. Zo kunnen we ook actief bijsturen waar nodig en objectief rapporteren naar alle stakeholders. Dit maakt alles heel transparant en het werkt ook motiverend. Investeren in duurzaamheid hoeft niet per se als een last gezien te worden. Het is de normaalste zaak van de wereld om daar privaat kapitaal voor in te zetten. We willen niet zitten wachten tot de wetgever het ons oplegt, we lopen liever vijf jaar voorop. Dat is een competitief voordeel, een unique selling proposal. En uiteraard moeten alle woningen en appartementen worden verkocht met een rendement. Langetermijnvisies moeten nu eenmaal op lange termijn renderen.

Inzetten op nieuwe woonvormen 34 |

Re-Vive kocht de voorbije jaren twaalf terreinen, allemaal brownfields, gelegen in moeilijke buurten. We proberen die aan te kopen tegen een redelijke prijs om ons te verzekeren van een kwalitatief traject. Het rendement wordt verzekerd bij de start en niet door en route te moeten schrappen in budgetten, kwaliteit of duurzaamheid. Dat belet ons niet evengoed te pleiten voor verdichting, densiteiten en ruimtelijk rendement. Maar dat doen we vanuit een maatschappelijk perspectief en niet vanuit een financieel oogpunt. Wij willen niet bouwen in buitengebied, maar in stedelijk gebied. Om het rendement in stedelijk weefsel op te

krikken zetten we in op nieuwe woonvormen. Om die te kaderen organiseren we workshops rond thema’s als mixed income buurten, relaties tussen huurders en eigenaars in hoogbouw, de rol van het openbaar domein, de mogelijkheden van meer collectiviteit.

Naar een convenant voor duurzame stadsontwikkelingen We trachten in onze ontwikkelingsbuurten ook zoveel mogelijk functies te mengen en open en flexibel gebouwen te ontwerpen. Van bij de start nodigen we lokale socioculturele organisaties uit om samen met ons en de buurt tijdelijke invullingen te organiseren. Zo leren we de buurt kennen en kan de buurt ons leren kennen, ons vertellen wat de problemen zijn en wat er leeft. Eventueel kunnen we onze plannen dan nog aanpassen. Eén van de resultaten van een workshop met nieuwe bewoners was het idee van de buurtschuur, een collectief gebouw dat enkele functies kan opvangen die in onze steeds compactere woningen moeilijker ingevuld kunnen worden. Zo zal de buurtschuur worden ingeschakeld als afhaalpunt voor collectief aangekochte (bio)boodschappen, naschoolse opvang, reparatie van meubels of fietsen of gewoon als ontmoetingsplaats voor een buurtbarbecue. We stimuleren ook collectieve aankopen en collectief gebruik van grasmaaiers en auto’s. Alles gebeurt bottom-up en vrijwillig. Wel voorzien we de fysieke plaats in de verkavelingsplannen en voorschriften. De huidige wetgeving en lokale regeltjes werken daarin vaak contraproductief, maar breeddenkende administraties kunnen veel oplossen. We pleiten daarom voor de invoering van een Convenant voor Duurzame Stadsontwikkelingen, naar analogie met de brownfieldconvenanten. Zo kunnen pilootprojecten op touw gezet worden, wars van regelneverij, gebaseerd op een algemeen (Vlaams) beleid en gestoeld op de echte uitdagingen van de toekomst. Een kwantumsprong maak je niet door te focussen op details, of een beleid te voeren dat gebaseerd is op angst. Waarom zou ‘de privé’ geen goede bedoelingen kunnen hebben? Waarom zou ‘de privé’ geen maatschappelijk rendement kunnen nastreven en daar ook nog geld mee verdienen? We gebruiken de kracht van business om ecologische en sociale problemen op te lossen. We doen dat efficiënt en snel, maar ook rendabel en voor de lange termijn. Nu nog een beleid dat deze missie verder ondersteunt en de transitie waarover (te) veel wordt gepraat is gerealiseerd voordat zich een nieuwe uitdaging aandient. R


[RONDVRAAG]

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > STEDELIJKE RUIMTE > RONDVRAAG

Kristiaan Borret

ex-Stadsbouwmeester Stad Antwerpen / gastdocent Stadsontwerp, Universiteit Gent

Liever vernieuwing dan verdichting De nakende bevolkingsgroei leidt al eens tot een mal opbod in cijfers (‘Brussel groeit nóg meer dan Antwerpen’), overhaaste beleidsreacties (‘hoogbouw voor iedereen!’) of recuperatie uit eigenbelang (‘nu mag op mijn grond de dichtheid toch omhoog?’). Tijd voor een reality check. Tegenover dergelijke uitlatingen is de meer genuanceerde kijk van Peter Vermeulen op de verdichtingshype of het engagement van Nicolas Bearelle voor duurzame projectontwikkeling erg welkom. Als de demografische groei onze nederzettingsstructuur zal veranderen, dan sluit ik me voor de gewenste ruimtelijke volgorde volledig aan bij de vijftrapsraket die Filip Canfyn voorstelt. NIET E NKE L WONING E N , OOK VOOR ZIE NINGE N

Vanuit dat oogpunt vind ik dat de 20ste-eeuwse stadswijken, die zich tussen de stadscentra en de suburbane verkavelingen bevinden, nu het meest in aanmerking komen voor stadsvernieuwing. Een precieze gebiedsomschrijving zal daarbij cruciaal zijn. Ik bedoel de wijken die doorgaans als voorstad of stadsrand bekend staan en dus voldoende verbonden zijn met de centrumstad: het Wilrijk van Antwerpen, Jette van Brussel, Zwijnaarde van Gent, KesselLo van Leuven,… De verdichting die op tal van plekken in Vlaanderen zal plaatsvinden, kan in deze gebieden als hefboom dienen om de kwaliteit op te krikken. Noch de hardcore stadsliefhebber noch de would-be plattelander zullen er hun gading vinden, maar de hybride woonvorm die er mogelijk is, is een belangrijke troef. In deze 20ste-eeuwse wijken vind je de compacte variant van huis-met-tuin, met het potentieel van goede ontsluitingsmogelijkheden op het vlak van duurzame mobiliteit.

Opwaardering van deze 20ste-eeuwse gordel is geen uitloging van de stad maar een versterking van het stedelijk gebied. Geschikte vormen van verdichting in deze gebieden zijn in mijn ogen niet anti-stedelijk. “Appartementisering” kan in monofunctionele woonwijken voor een gemengde bevolking zorgen, bijvoorbeeld door senioren woonoplossingen in de vertrouwde buurt aan te bieden, waarna hun gezinswoningen dan weer beschikbaar komen voor renovatie door jonge gezinnen. Lokale verdichting door schaalvergroting kan kansen doen ontstaan voor de integratie van nieuwe voorzieningen of de opwaardering van open ruimte. Vermits de stadsbevolking groeit, zal ook de stad groeien. Het komt erop aan zwart-witdenken over wat al dan niet “stad” is te vermijden. Dan kan zowel de eigenheid van het leven in de voorstad bewaard blijven als het stereotiepe beeld van het stadsleven verruimd worden. Er bestaat ook stedelijkheid buiten de stedelijkheid-van-de-binnenstad. De afgelopen twintig jaar is in Vlaanderen met succes ingezet op de stadsvernieuwing van de historische en 19de-eeuwse binnenstad. Dankzij de bevolkingsgroei krijgen we de kans om met dezelfde gedrevenheid maar met andere methodes de 20ste-eeuwse gordel aan te pakken. Nu is het moment voor de vernieuwing van de stadsvernieuwing. [  © F OTO : R E P O R T E R S | N I C K H A N N E S  ]

Bevolkingsprognoses worden in aantallen mensen uitgedrukt. In de stedenbouwkundige wereld vertaalt men dat bijna rechtstreeks en uitsluitend in aantallen woningen. Dat is een beperkte kijk. Zo is het bijvoorbeeld een eenvoudige vaststelling dat als er meer mensen bijkomen, er niet alleen meer woningen nodig zijn maar ook meer voorzieningen: kinderopvang, scholen, speelpleinen, sportinfrastructuur, basiswinkels, containerparken, enzovoort. In het gecijfer over de verdichtingsopgave wordt te veel op woningen gefocust en te weinig op de ondersteunende voorzieningen die met een hogere woonintensiteit gepaard gaan. Hoe gaan we in bestaande weefsels met een versnipperde eigendomsstructuur de ruimte vinden voor al deze voorzieningen? Publiek en privé, in gebouwen en in open lucht? En bovendien veelal oppervlakte-extensieve functies? Goede stedenbouw is dus geen kwestie van getallen: ze vergt een integrale benadering. Ik draai ook liever de volgorde om. Niet verdichting is de finaliteit, maar verbetering. De benadering moet niet kwantitatief zijn maar kwalitatief. De vraag is niet hoeveel woningen we waar gaan wegzetten, maar wel hoe we gebruik kunnen maken van de komende conjunctuur om de leefomgeving ten goede te vernieuwen.

KIJKE N NA AR DE 20 S TE - E EUWS E STADS R AND

E E N ANDE R SO ORT STE DE LIJKHE ID

| 35


c ruimte open

Voor dit thema vonden we inspirerende verhalen in twee ver uit elkaar gelegen regio’s: Zuid-WestVlaanderen en het grensgebied tussen Kempen en Hageland. In ‘Wervend Water’ schetst intercommunale Leiedal de mogelijkheden die waterlopen op regionaal niveau bieden voor het creëren van een energieke blauwgroene ruggengraat. Het verslag van een geïntegreerd ruimtebeleid dat zich niet stoort aan geopolitieke grenzen en af en toe verder kijkt dan de eigen oever…

In ‘de Merode’ vormt de verkoop van een prinselijk domein het startpunt voor een productief en divers partnerschap, met de Vlaamse Landmaatschappij als initiërende kracht. Een som waarbij het optellen van natuur, economie, landbouw en erfgoed méér oplevert.

Deze cases werden ter introductie voorgelegd aan experten uit verschillende sectoren: de academische wereld en planningpraktijk (Sylvie Van Damme), landbouw (Saartje Degelin), landschap & natuur (Lambert Schoenmaekers) en overheid (Griet Celen). Zij maakten een stand van zaken op. Welke krachten zijn er aan het werk in wat ons nog rest aan ‘open’ ruimte? Waar liggen de toekomstmogelijkheden en waar wringt het (stap)schoentje?

40 |

Doortocht van de Leie in Kortrijk [  © I N T E R C O M M U N A L E L E I E D A L  ]


Wervend

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > OPEN RUIMTE > WATER

water

B L A U W G R O E N E

N E T W E R K E N

I N

D E

E U R O M E T R O P O O L

I S A B E L L E P U T S E Y S | B R A M TA C K | F I L I P VA N H AV E R B E K E [ I N T E R C O M M U N A L E L E I E D A L ]

Sinds het begin van deze eeuw heeft de hernieuwde Europese aandacht voor ecologie water bij verschillende administraties opnieuw op de agenda geplaatst. Niet alleen vanuit de sector milieu en water maar ook vanuit ruimte en leefomgeving werd het thema aangekaart en opgenomen in ruimtelijke programma’s. Geïntegreerde visies werden naar voren geschoven: water werd verweven met ecologie, recreatie en publieke ruimte om het terug een plaats en functie te geven in de ruimte. Met het groeiende aantal geïntegreerde plannen die het woord ‘integratie’ telkens anders invullen, blijkt echter hoezeer het begrip is uitgehold. Het project voor het ontwikkelen van een regionale visie in Zuid-West-Vlaanderen wil hierop een antwoord geven. Hier volgt beknopt het verhaal van de ontwikkeling van blauwgroene netwerken in Zuid-West-Vlaanderen en de Eurometropool.

| 41


Het kasteel van de familie  de Merode in Westerlo [© VLM]

de Merode een groene slaapster wakkergekust

E R I K V E R H A E R T, O L G A J O N G E N E E L E N E N H O Y- M I N G T O [ V L A A M S E L A N D M A AT S C H A P P I J   ]

44 |

Op de grens tussen de provincies Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg, waar de Kempen overgaan in het Hageland, ligt een uitgestrekt groen gebied vol ruimte en rust: het domein de Merode. In 2000 bood de gelijknamige prinselijke familie het te koop aan. Verschillende partijen, waaronder het Agentschap voor Natuur en Bos, Natuurpunt en de provincie Antwerpen, waren geïnteresseerd in delen ervan. Zij vormden een partnerschap en vroegen de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) om namens hen met de familie te onderhandelen en het ganse domein in voorlopig eigendom te verwerven.


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > OPEN RUIMTE > DE MERODE

VIA HET INSTRUMENT LANDINRICHTING WORDEN ZEVEN ONTHAALPOORTEN TOT HET GEBIED ONTWIKKELD EN RECREATIEVE NETWERKEN VOOR WANDELAARS, FIETSERS EN RUITERS AANGELEGD.

De aankoop van het domein door VLM vond plaats in 2004, waarna elk deelgebied in 2005 werd doorverkocht zonder gevaar voor versnippering. Alle partners ondertekenden immers het ‘Charter de Merode’ waarin ze verklaarden het gebied als één geheel te willen bewaren en beloofden een gezamenlijke visie uit te werken om het gebied te beheren. Met dit doel voor ogen startten ze in 2007 een pilootproject voor het Vlaamse plattelandsbeleid dat inhoudelijk voorbereid werd door de Vlaamse Landmaatschappij. De coördinatie gebeurt door een stuurgroep waarin alle partners vertegenwoordigd zijn. Het voorzitterschap ervan werd tot in 2012 opgenomen door de Vlaamse minister van Landbouw en Plattelandsbeleid, in 2013 nam de voor plattelandsbeleid bevoegde gedeputeerde van de provincie Antwerpen de voorzittershamer over. Uitgangspunt van dit pilootproject was de vaststelling dat het domein de Merode gelegen is in het hart van een streek met uitgestrekte bos- en natuurgebieden, intacte landschappen en een uitzonderlijk rijk erfgoed. En hoewel al die pracht er al jaren ligt, werd er in het verleden nooit veel mee gedaan. Het gebied beschikt over heel wat troeven die in het plattelandsproject nu eindelijk worden benut.

Natuur, landschap en erfgoed Steunend op een bevraging van een ruime groep actoren werd een masterplan - het zogenaamde ‘integraal plan’ - ontwikkeld dat voorziet in een brede waaier aan acties en projecten. Voor de uitvoering ervan kan de Vlaamse Landmaatschappij rekenen op de medewerking van de verschillende partners, de leden van de stuurgroep en tal van andere, al dan niet lokale, actoren. De in het integraal plan omschreven projecten en acties werden gestructureerd rond drie pijlers. De eerste pijler omvat alle acties die te maken hebben met natuur-, landschaps- en erfgoedwaarden. Ook hier slaan meerdere partners de handen in mekaar. Heel wat van de projecten worden gerealiseerd via het instrument landinrichting. Hét overlegforum in dit verband is de planbegeleidingsgroep voorgezeten door het Agentschap voor Onroerend Erfgoed, terwijl de Vlaamse Landmaatschappij voor het secretariaat zorgt. Een samenwerkingsverband tussen het Agentschap voor Natuur en Bos, Natuurpunt en de Vlaamse Landmaatschappij realiseerde inmiddels het natuurinrichtingsproject Averbode Bos & Heide. Hierin ontwikkelden ze met Europese steun zeldzame natuurwaarden in een mozaïek van bosrijke zones, uitgestrekte

heidelandschappen, heischrale graslanden en open vennen. Vrijwilligers legden vele kilometers wandelpad aan, zodat bezoekers het gebied op een avontuurlijke manier kunnen doorkruisen.

De economie volgt De waarden inzake natuur, landschap en erfgoed vormen de aantrekkingskracht van het de Merodegebied. Steeds meer bezoekers vinden de weg naar het domein. Dat zorgt voor een dynamiek die ook de economie stimuleert en nieuwe jobs creëert in de horeca, de plaatselijke middenstand, toeristisch-recreatieve verblijven, natuurbeheer…. Via een aantal economisch georiënteerde acties, ondergebracht in de tweede pijler van het integraal plan, wordt getracht deze dynamiek verder te stimuleren. Zo ondersteunen de partners initiatieven rond verbrede landbouw en pakken ze de toeristisch-recreatieve ontwikkeling van de streek aan in nauwe samenwerking met de toeristische diensten van de drie provincies. Via het instrument landinrichting worden zeven onthaalpoorten tot het gebied ontwikkeld en recreatieve netwerken voor wandelaars, fietsers en ruiters aangelegd. Met de partners worden overeenkomsten afgesloten voor het onderhoud van de gerealiseerde infrastructuur. Samen met de ondernemers uit de streek wordt de overnachtingscapaciteit in het gebied uitgebreid. Talloze nieuwe activiteiten moeten het nog weinig gekende de Merodegebied beter op de kaart te zetten. Het gaat dan bijvoorbeeld om groepsactiviteiten, teambuilding en culturele activiteiten. Voor de uitwerking van de tweede pijler kreeg het project Europese steun vanuit het Interreg IVb - NWE project Collaborate. Hierin werden ondernemers en erfgoedhouders uit de streek verenigd in een netwerk dat nieuwe samenwerkingsmogelijkheden en product-marktcombinaties uitwerkte. Dit bottom-up gegroeide netwerk bereidde een concept van branding voor om diensten en streekproducten in de markt te zetten met een gezamenlijk beeldmerk. Na afloop van het EU project heeft het netwerk zichzelf georganiseerd in een zelfstandig verder werkende structuur.

Participatie op het platteland En dat brengt ons vanzelf bij de derde pijler: ‘de Merode als zelfbewust platteland, met medewerking van alle regionale en lokale actoren’. ‘Participatie’ vormt het codewoord voor het ganse

| 45


[RONDVRAAG] uitgestrekte, intact gebleven bos- en natuurgebieden en een rijk erfgoed – legt het project de nadruk op een curatieve behandeling van het landschap (zoals door de restauratie van erfgoed of de ontwikkeling van natuurwaarden) en het verwijderen van storende zaken (zoals bebording en zwerfvuil). De vergrote aantrekkingskracht van de streek moet de motor zijn voor economische initiatieven, zoals verbrede landbouw, toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en lokale ondernemingszin. De verkoop van het de Merode-domein was een unieke kans die de Vlaamse overheid gelukkig met beide handen heeft gegrepen. Veel van dergelijke grotere waardevolle en ongeschonden landschappen kent het verstedelijkende Vlaanderen immers niet meer. De meeste Vlaamse plattelandsgebieden zijn versplinterde multifunctionele open ruimten, met extreme overlappingen tussen land en stad of dorp. Ze ondergaan bovendien belangrijke transformaties, waarbij zowel de structuur als de vorm en de perceptie ervan grondig veranderen. Zo nemen economische dragers als landbouw, industrie, wonen, toerisme en recreatie vandaag een sterk gewijzigde positie in het landelijk gebied in. Tot voor kort was de aandacht van beleid, ontwerp en onderzoek

voor dit soort plattelandsgebieden en hun dynamieken echter beperkt. Paradoxaal genoeg ging hierdoor in de praktijk minder zorg uit naar de openruimtegebieden waar de meeste mensen wonen. B L AUWG ROE NE NET WE RKE N VO OR E E N ROBU USTE RU IMTE

In het versnipperde zuiden van West-Vlaanderen verweeft men water met ecologie, recreatie en publieke ruimte om deze zorg te agenderen. In navolging van het Groenboek voor het Beleidsplan Vlaanderen worden hier projecties gemaakt voor een robuuste open en stedelijke ruimte, ondersteund door een netwerk van blauwgroene verbindingen en een teruggedrongen versnippering. In feite gaat het hier om een explicitering van gelijkaardige doelstellingen als die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat het fysisch systeem vooropstelde als ruimtelijk structurerende drager en richtinggevend kader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Deze benadering heeft het voordeel dat ze zowel in stedelijke open ruimten als in het buitengebied gebiedsgerichte en geïntegreerde ruimtelijke projecten initieert en met elkaar verbindt, niet alleen in de sfeer van behoud, maar ook met het oog op ontwikkeling.

Zoiets vergt gebiedsgericht maatwerk dat zich ent op de specifieke kenmerken – de kwaliteiten én de knelpunten – van de plek. Het is een lerend proces, waarin niet alleen kennis en een diepgaand begrip van het landschap essentieel zijn, maar ook de expertise om die te vertalen in een duurzaam en veerkrachtig ontwerp. Gestoeld op een maximaal engagement van alle betrokkenen en ondersteund door creatief ontwerpend onderzoek kan dit soort maatwerk een belangrijk middel zijn om win-winsituaties voor allerlei betrokkenen na te streven. Ook de ruimtelijke opgaven in de open ruimte worden complexer en overschrijden steeds meer de sectoren en disciplines, waardoor afstemming en overleg onontbeerlijk worden. Zowel het de Merode-project als de blauwgroene netwerken in de Eurometropool illustreren hoe een openruimtebeleid op basis van gebiedsgericht en geïntegreerd samenwerken in transdisciplinaire teams, dat bovendien rekening houdt met de eigenheid van het lokale landschap, tot kwalitatieve ruimtelijke projecten kan leiden en tegelijk economisch interessant kan zijn. Het is hoogtijd dat meer van dit soort openruimteprojecten de mogelijkheid en de nodige middelen krijgen om uit de schaduw te treden van hun stedelijke broertjes.

48 |

[ © F OTO : R E P O R T E R S   ]


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > OPEN RUIMTE > RONDVRAAG

Griet Celen

afdelingshoofd Projectrealisatie, Vlaamse Landmaatschappij

Gebiedsontwikkeling is van niemand en iedereen Nergens in Europa is de verstedelijkings- en versteningsgraad, maar ook de doorsnijding en fragmentatie van de open ruimte, zo hoog als in Vlaanderen. Tegelijk is deze verweving ook één van de kernkwaliteiten van Vlaanderen. Maar we zijn vandaag op een kritiek punt beland. Als we, met de verwachte bevolkingstoename in het achterhoofd, verder bouwen op de historische verstening en versnijding dreigen we elke veerkracht in het systeem te verliezen — met natte voeten of watertekort tot gevolg. Ook de mobiliteit en de aantrekkelijkheid voor wonen en werken worden erdoor ondergraven. Alleen een resolute keuze voor mobiliteit en open ruimte als aanjagers van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kan het tij nog keren. Als we de nodige ambitie aan de dag leggen, kan Vlaanderen zelfs een proeftuin worden voor de

ontwikkeling van andere verstedelijkte gebieden in Europa. Dat vraagt dan wel om een wervend toekomstbeeld voor een verdere ontwikkeling van Vlaanderen, waarbij open ruimte en mobiliteit structuurbepalend zijn, én om overtuigende demonstratieprojecten. Dat is vooral een kwestie van politieke wil. Je hebt er niet zozeer bijkomende regels en extra ruimtelijke boekhoudingen voor nodig, maar bevlogen mensen. Vanuit de ervaring van dergelijke demonstratieprojecten kunnen waar nodig de bestaande wetgeving of instrumenten worden bijgesteld.

G EÏNTEG RE E RDE G E B IE DSONT WIKKE LING

Dé grote uitdaging voor de toekomst zit in het overstijgen van sectorale benaderingen. Het is pas wanneer we erin slagen groenblauwe, stedelijke en logistieke netwerken elkaar te laten versterken, dat er interessante en innovatieve ruimtelijke denkrichtingen kunnen ontstaan (waterbuffers voor bedrijven als landschapsdragers, open ruimten omringd door woonlinten als aaneengeschakelde boezembekkens tegen wateroverlast, …). Dat veronderstelt een geïntegreerde gebiedsontwikkeling, die vertrekt vanuit de waarden en kenmerken van het gebied in kwestie. Beleidsdomeinen, bestuursniveaus, middenveld, burgers en bedrijven moeten de handen in elkaar slaan. De wil om samen te werken is daarbij essentieel. Er zal een ‘neutrale’ procesverantwoordelijke moeten zijn die de verschillende partijen samenbrengt en niet aan een specifiek beleidsniveau gebonden is. HE FBOME N

Voor een succesvolle gebiedsontwikkeling zal een wervend toekomstverhaal echter niet volstaan: de veranderingen moeten ook zichtbaar zijn op het terrein. En daar zijn krachtige hef bomen voor nodig. Het nieuwe decreet landinrichting reikt 17 instrumenten aan voor de uitvoering van projecten, plannen en programma’s. Die instrumenten zijn erop gericht om grondmobiliteit te verhogen (herverkaveling, planologische ruil, gebruiksruil, lokale grondenbanken). Ze moeten eigenaars, gebruikers van gronden en burgers de mogelijkheid geven om te participeren in de uitvoering (vergoeding voor waardeverlies van gronden, erfdienstbaarheden tot openbaar nut, project­ oproepen,…) en bovendien kapstokken voor beheer aanleveren (beheersovereenkomsten, dienstenvergoeding).

[   © F OTO : R E P O R T E R S | I N E S J UA N O L A  ]

| 49


d voor infrastructuur & mobiliteit Infrastructuur- en mobiliteits­ vraagstukken kunnen onmogelijk los gezien worden van ruimtelijke ordening. Een waarheid als een koe, die in ons verkokerd Vlaanderen door de praktijk nogal eens tegengesproken wordt…

52 |

De aangezochte auteurs tonen in ieder geval dat een leefbaar en mobiel Vlaanderen slechts haalbaar is als het mobiliteitsdebat in een breder ruimtelijk kader wordt gevoerd. We zullen infrastructuurwerken dus niet enkel als een oplossing voor verkeersproblemen moeten bekijken, maar ook als opportuniteiten voor een andere – én betere – ruimtelijke ordening.

Jens Aerts herinnert er ons met ‘In de ban van de Ring’ aan dat niet alleen de Antwerpse maar ook de Brusselse Ring een uitdaging van formaat vormt. Aerts ziet in de toekomstige aanpassingen aan het noordelijke deel van de Brusselse Ring een unieke kans voor de ontwikkeling van een belangrijk randstedelijk gebied. Maar dan moet er wel veel opener gepland en gecommuniceerd worden. De recente ontwikkelingen in het Oosterweeldossier, de dynamiserende bottom-up rol die ‘oude’ en nieuwe actie- en studiegroepen daarin spelen en de manier waarop de politieke wereld daarop reageert, zijn o.i. een teken aan de wand dat de tijd daar nu wel degelijk rijp voor is.

Johan Van Reeth brengt in ‘Regionet Leuven’ verslag van een strategisch onderzoeksproject, ORDERin’F, dat de uitbouw van een regionaal openbaarvervoernet tegelijk uittekent als hefboom voor een nieuwe duurzame ruimtelijke ordening. De Leuvense regio diende daarbij als laboratorium. Deze hoopvolle signalen – met weliswaar de nodige kritische randbemerkingen – stuurden we naar mensen die van dit soort vragen wakker liggen: Roger Kesteloot (De Lijn), professor Dirk Lauwers (Universiteit Antwerpen en Universiteit Gent), ruimtelijk planner Luc Wallays (Omgeving cvba) en Dirk Wiesé (Bond van Trein-, Tram- en Busgebruikers). Hun antwoorden geven alvast aan dat een drastische mindswitch, zowel bij burgers als bij beleid, aan de orde is.


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR INFRASTRUCTUUR & MOBILITEIT > DE RING

In de ban van

de Ring VAN INFRASTRUCTUURWERKEN TOT STADSVERNIEUWING

J E N S A E R T S [  I R . A R C H I T E C T V E N N O O T B U U R C V B A , G A S T P R O F E S S O R C O S M O P O L I S ( V U B )  ]

In 2011 organiseerde de VRP een aantal lezingen onder de noemer ‘Brussel: over de grens’, met telkens een ander onderwerp dat zowel voor Vlaanderen als voor Brussel relevant is. De lezingen wezen uit dat opvallend veel grote stads- en infrastructuurprojecten zich in de buurt bevinden van het noordelijk stuk van de Ring R0: de ontwikkeling van de Kanaalzone in Vilvoorde en Schaarbeek, het NEO-project op de Heizel, openruimteprojecten aan de Leopold III-laan.1 Ondertussen stapelen de ideeën en projecten zich op, zonder dat dat tot een samenhangend overzicht leidt: een masterplan voor de luchthaven, het megaproject Uplace, een mogelijke reconversie van de Renault-site. In al die dossiers is de Ring impliciet aanwezig, nooit helder maar wel zichtbaar, als een schaduw. 1 Meer informatie over de lezingenreeks ‘Brussel over de grens’, zie http://www.vrp.be/nl/brussel-over-de-grens

| 53

[   © F OTO : R E P O R T E R S | W I M B E D D E G E N O O DT S  ]


VLAANDEREN ZOU MOETEN ERKENNEN DAT DE STEDELIJKE RUIMTE NIET ENKEL TRANSFORMEERBAAR IS DOOR STADSPROJECTEN OP LOKAAL MAAR OOK OP VLAAMS NIVEAU.

Een traject voor een sluitend project

56 |

Het proces en de uitvoering van complexe projecten zijn – uiteraard – niet eenvoudig. Maar complexiteit kan ook een hefboom bieden om veranderende gebruikspatronen te ondersteunen, om stad te maken, om het project op te laden tot een strategisch regionaal project, om de Vlaamse Ruit op te poetsen. Als er op stedelijk niveau de laatste jaren succesverhalen rond complexe stadsprojecten zijn te vertellen, is dat juist door het volledig benutten van de complexiteit. Vanuit die expertise, die juist door de Vlaamse overheid zo intens is ondersteund bij de lokale overheden via de stadsvernieuwingsprojecten, zou Vlaanderen consequent op het eigen niveau de ontwikkeling van de ruimte van en rond de Ring moeten definiëren als regionaal stadsvernieuwingsgebied, met alle noodzakelijke ingrediënten. Vlaanderen zou daarbij ook moeten erkennen dat de stedelijke ruimte niet enkel transformeerbaar is door stadsprojecten op lokaal maar ook op Vlaams niveau. Een visie over de Ring en zijn omgeving moet gebiedsgericht zijn en mag niet alleen maar uitgaan van behoeftes. Ze moet vorm geven aan een stedelijke identiteit van dit deel van VlaamsBrabant, dat willens nillens deel uitmaakt van de Brusselse multipool en tegelijk de belangrijkste schakel is tussen Brussel en de andere gemeenten in de Brusselse Rand. Het mobiliteitsluik moet verbreed worden naar een multimodale algemene visie, die zowel op verschillende schalen, snelheden als in de langs- en dwarsrichting scenario’s ontwikkelt en onderbouwt. De komst van een rokade-tramlijn, zoals voorzien in de plannen van de Lijn, de planning van het GEN-fietsnetwerk en de ontwikkeling van een duidelijk logistiek netwerk tussen de luchthaven, Vilvoorde en Schaarbeek moeten samen met het Ring-project worden opgebouwd binnen een masterplan ‘Brussel Mobiel’. Bovendien zijn er rond de Ring heel wat gebieden die in aanmerking komen voor hergebruik.5 Om het debat te kunnen coördineren, moet parallel een spoor met raakvlakken naar cultuur en economie worden bewandeld, door bijvoorbeeld de organisatie van een Internationale Bau Ausstellung (IBA). Deze van oorsprong Duitse aanpak heeft bewezen economische, sociale en culturele impulsen te kunnen geven aan gebieden die in transitie zijn.6 Door het afgebakende 5 De kwartaalkaart Ruimte 2012-1 geeft de potentie voor hergebruik in Vlaanderen weer: http://www2.vlaanderen.be/ruimtelijk/ kwartaalkaarten/kwartaalkaart%20Ruimte_2012-1.pdf 6 Een bekende IBA is IBA Parkstad, zie http://www.iba-parkstad.nl

Ronda Litoral Barcelona [ARCH. BERNARDO DE SOLÀ]

IBA-tijdsperspectief (acht jaren) kan een gemeenschappelijke mentale ruimte ontstaan om geïntegreerd over een dergelijk complex gebied na te denken. Door niet enkel te focussen op de bouw van infrastructuur, maar ook op innovatieve economie en cultuur, kan een gefragmenteerd gebied als deze zone in Vlaanderen opnieuw gewaardeerd worden. Dergelijk initiatief wordt georganiseerd door verschillende overheden op de verschillende niveaus, maar ook door stakeholders: Brussel, Vlaanderen, de provincie Vlaams-Brabant, de mobiliteitsoperatoren, burgerorganisaties, culturele instellingen, economische actoren, privé-investeerders. Het kan in het geval van de Ring gezien worden als een laboratorium om ooit het recente voorstel van de laatste staatshervorming uit te voeren, namelijk de oprichting van een stedelijke gemeenschap om belangrijke dossiers inzake ruimtelijke ordening, mobiliteit en economie samen op te lossen. De IBA kan ook een bredere invulling geven aan de huidige samenwerkingsakkoorden tussen Vlaanderen en Brussel op het gebied van mobiliteit en ruimtelijke ordening. Door de recente concrete projectvoorstellen van het Brussels Gewest rond de Ring, zoals NEO op de Heizel en de voorhaven van Brussel in Schaarbeek Vorming, wordt het belang van de Ring R0 voor beide gewesten steeds prominenter. Bovendien kan de mogelijke bouw van een nieuwe voetbaltempel op Parking C van de Heysel een bijkomende opportuniteit zijn om de Ring als ruggengraat van de grootste regionale stadsontwikkelingszone van Vlaanderen en Brussel te zien. Welke ministers van Vlaanderen en Brussel worden intendant voor deze IBA Ring R0? R


REGIONET

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR INFRASTRUCTUUR & MOBILITEIT > REGIONET

LEUVEN

OPENBAAR VERVOER ALS HEFBOOM VOOR DUURZAME RUIMTELIJKE ORDENING

J O H A N VA N R E E T H   [  I R . A R C H I T E C T / S T E D E N B O U W K U N D I G E , V E N N O O T B U U R C V B A  ]

Het ontwerp voor het nieuwe Mobiliteitsplan Vlaanderen formuleert vijf strategische doelstellingen: mobiliteit moet bereikbaar zijn, toegankelijk, veilig, leefbaar, milieu- en natuurvriendelijk. De keuzes die het plan vooropstelt, klinken veelbelovend. Alleen lijkt de discrepantie tussen onze ambities en waar we vandaag staan, groter dan ooit tevoren.

| 57

[ © Foto : R ep o r ters | N ic k Ha n n es ]


DE OPTIMALISATIE VAN ONZE NETWERKEN CREËERT EXTRA CAPACITEIT, DIE ZONDER FLANKEREND RUIMTELIJK BELEID DE VERDERE PERIFERISERING IN DE HAND WERKT.

We weten al jaren dat een substantiële verschuiving van autoverplaatsingen naar openbaar vervoer en zachte modi noodzakelijk is om mobiel te blijven, de verkeersleefbaarheid te verbeteren en de milieu-impact te reduceren. Toch gebeurt er vandaag te weinig om alternatieve modi te stimuleren, laat staan het autoverkeer te ontmoedigen. We lijken eerder de andere richting op te gaan. Aan het structurele mobiliteitsprobleem durven we ons niet eens te wagen. Ons mobiliteitsbeleid beperkt zich voornamelijk tot verkeersmanagement. Het focust op een optimale invulling van onze verplaatsingsbehoefte, zonder sturend in te grijpen op wat die behoefte genereert: de lokalisatie van onze activiteiten. De ruimtelijke ordening dus. Nochtans ligt daar de oorzaak van ons mobiliteitsprobleem. De door het autogebruik mogelijk gemaakte periferisering van Vlaanderen heeft een dominant aandeel van ‘regionale verplaatsingen’ tot gevolg: bewegingen op middellange afstand met een zeer diffuus patroon. Het regionaal openbaar vervoer – streekbussen en stoptreinen – biedt onvoldoende antwoord op deze behoefte. Het is te traag en te weinig frequent. Omdat de auto nog altijd de dominante vervoersmodus is, raakt het wegennet structureel overbelast. Onze steden zijn steeds minder bereikbaar, onze woonbuurten verkeersonleefbaar. We zitten in een neerwaartse spiraal. De toename van het wegverkeer hindert het busvervoer en de fiets, met als resultaat nog méér autoverkeer. En steeds minder mobiliteit. Een mobiliteitsbeleid voeren zonder de ruimtelijke ordening bij te sturen, is dweilen met de kraan open. De optimalisatie van onze netwerken creëert extra capaciteit, die zonder flankerend ruimtelijk beleid de verdere periferisering in de hand werkt. Omgekeerd zet een ruimtelijk beleid dat nalaat om infrastructuurplanning als een sturend instrument in te zetten, zichzelf op voorhand al buitenspel.

58 |

De Leuvense regio als labo Deze problematiek vormde het uitgangspunt voor het strategisch basisonderzoeksproject ORDERin’F (www.orderinf.eu), een samenwerking tussen KU Leuven, BUUR, UHasselt, VUB en Université Paris-Est. Dit onderzoek gaat na of het in Vlaanderen überhaupt nog mogelijk is tot een performant regionaal openbaar vervoer te komen, en zo ja, of het ruimtelijk beleid hier ook kan worden op afgestemd. BUUR werkte voor de Leuvense regio

een casestudy uit (www.regionetleuven.be), die in zekere mate representatief kan zijn voor Vlaanderen. De Leuvense regio, grofweg het gebied tussen het Brussels Gewest en de provincie Limburg, telt 600.000 inwoners en 200.000 tewerkstellingsplaatsen. Minder dan een kwart van de inwoners woont in een stedelijke omgeving. Een kwart woont ‘op de buiten’: de voorbije decennia steeg het inwonersaantal van de Leuvense buurgemeenten tweemaal sneller dan het Vlaams gemiddelde. Toch speelt Leuven nog altijd een belangrijke centrumrol in de regio, met bijna de helft van het aanbod aan arbeidsplaatsen en schoolbanken. Meer dan zeven op tien verplaatsingen overstijgen het lokale. Bijna negen op tien van de woon-werkverplaatsingen naar Leuven gebeuren met de auto (cijfers Vlaams Verkeerscentrum). De verkeersintensiteit nadert in de spits stilaan de maximumcapaciteit van het wegennet. Hoewel het globale openbaarvervoeraandeel eerder bescheiden is, blijkt het stadsbusnet in Leuven wél succesvol. Het aantal reizigers groeide de laatste vijftien jaar met factor vier. De busterminal in Leuven kan het aantal lijnen en reizigers niet meer aan. Lijnbussen zitten in de spits vaak al vol nog vóór ze Leuven binnenrijden. Mogelijk is dit een van de redenen waarom slechts 15 procent van de verplaatsingen binnen Leuven met het openbaar vervoer gebeurt. Er tekenen zich in de regio twee tendensen af. Terwijl de stad Leuven met groeipijnen kampt (veel verkeer, overbevraagde voorzieningen en een ontoereikend woningaanbod), lijkt de rest van de regio steeds verder te periferiseren. Dat leidt tot een uitgesproken afhankelijkheid van de auto, een tanend voorzieningenniveau in de woonkernen en een versnippering van de open ruimte. Het huidige ruimtelijk beleid, dat het regionaal-stedelijk gebied te beperkend afbakent en de perifere ontwikkelingen in de regio ongemoeid laat, kan deze tendens enkel versterken. De bereikbaarheid van de stad en de verkeersleefbaarheid van de hele regio worden hierdoor gehypothekeerd. Daar staat tegenover dat Leuven tegen 2030 klimaatneutraal wil worden. Een omslag in het verplaatsingsgedrag vormt daartoe een belangrijke voorwaarde, maar het is duidelijk dat de stad dit niet op eigen houtje kan bewerkstelligen: samenwerking met de andere gemeenten in de regio is essentieel, zowel op het vlak van mobiliteit als van ruimtelijke ordening. Tegen 2030 zullen er in de regio wellicht 125.000 inwoners bij gekomen zijn. De verhoopte ontwikkeling van de kenniseconomie rond de KU Leuven zou op termijn duizenden extra arbeidsplaatsen kunnen creëren. Om het wegverkeer op het huidige niveau


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR INFRASTRUCTUUR & MOBILITEIT > REGIONET

[  © F OTO : R E P O R T E R S | J A N VA N D E V E L  ]

te stabiliseren (al bij al een bescheiden ambitie), zal het aantal verplaatsingen met het openbaar vervoer en met de fiets tegen 2030 moeten verdubbelen. Met het huidige verkeerssysteem is dit volstrekt onhaalbaar. Met het oog op deze uitdagingen heeft BUUR een strategisch plan uitgewerkt dat de uitbouw van een hoogwaardig openbaarvervoernetwerk inzet als hefboom voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Maatschappelijke en economische haalbaarheid zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.

Krijtlijnen voor een nieuw openbaarvervoernetwerk We moeten en kunnen niet wachten op grote technologische vernieuwingen in het openbaar vervoer. De oplossingen zijn nu al beschikbaar. Optimalisatie en synchronisatie van de bestaande systemen tot een hybride, geïntegreerd regionaal openbaarvervoernetwerk is economisch en maatschappelijk het meest realistisch. Zo’n omschakeling kan meteen starten en laat bovendien een gefaseerde aanpak toe, waarbij infrastructuur en exploitatie stapsgewijs kunnen uitbreiden. Ondanks de suburbanisatie blijft 60 procent van de regionale bevolking en een belangrijk deel van de bestemmingslocaties nog steeds geconcentreerd in steden en kernen langs de historische vervoercorridors. Bovendien is de nodige infrastructuur hier vaak al voorhanden. Het is daarom aangewezen om het nieuwe netwerk op de oude corridorstructuur te enten. Verplaatsingen worden zoveel mogelijk gebundeld op openbaarvervoerstamlijnen doorheen deze corridors, zodat daar voldoende kritische massa ontstaat voor een hoogwaardige infrastructuur en exploitatie. Een volledig vrije bedding is daarbij een absolute vereiste. Die verhoogt de commerciële snelheid en verzekert de stiptheid op de stamlijnen. In combinatie met een hoge frequentie wordt zo voldoende overstapkwaliteit geboden om structureel in te zetten op multimodale verplaatsingen. Waar spoorlijnen beschikbaar zijn, moeten die beter benut worden. Aangepaste treinstellen bieden aantrekkelijke reistijden en laten toe om oude spoorhaltes te heropenen. Nieuwe stopplaatsen verbeteren de verknoping met andere modi. Het spoornet blijft heavy rail, zodat geen grote aanpassingen aan de infrastructuur en de exploitatie nodig zijn. Verbindende buslijnen die vandaag parallel aan de spoorlijn lopen, worden omgevormd tot lokale feederlijnen zodra de spoorexploitatie verbeterd is.

| 59


[ © F OTO : R E P O R T E R S | N I C K H A N N E S  ]

de stad concentrisch uitdeint. Het openbaarvervoernetwerk verbindt de verstedelijkte kernen met de centrumstad tot één functioneel geheel, zonder dat de afzonderlijke kernen hun eigenheid moeten opgeven. Dit ontwikkelingsmodel, gestructureerd langs de radiale openbaarvervoerstamlijnen, staat bekend als lobben- of vingerstad. Binnen die interpretatie van de Leuvense agglomeratie is voldoende ruimte beschikbaar om de verwachte groei van bevolking, universiteit en economie decennialang op te vangen, zonder te moeten inboeten aan ruimtelijke kwaliteit of groene ruimte. (fig. 2)

Instrumenten en allianties voor een klimaatneutrale regio

62 |

De transitie naar een duurzame mobiliteit en een dito ruimtelijke ordening vereist een projectmatige aanpak, die de betrokken actoren verenigt en de diverse bestuursniveaus verbindt. De gemeenten zijn daarbij goed geplaatst om het initiatief te nemen. In het Leuvense groeit bij veel gemeenten alvast het besef dat intergemeentelijke samenwerking nodig is om de mobiliteitsproblemen aan te pakken. De provincie kan zich een nieuwe rol toemeten door deze samenwerking te inspireren en te ondersteunen. De gemeenten kunnen samen de Vlaamse overheid, De Lijn en de NMBS uitnodigen om toe te treden tot een volwaardige interbestuurlijke samenwerking. Dit kan leiden tot de oprichting van een stadsregio, naar Nederlands model. De overheid kan een dergelijk project natuurlijk nooit op eigen houtje realiseren. Steun vanuit de bevolking en het bedrijfsleven is broodnodig en ook de financiële sector moet bereid zijn om te

investeren. Kennisinstellingen kunnen in ieder geval de nodige expertise aanreiken om zo’n ambitieus project te kunnen bolwerken. Een doorgedreven procesmatige aanpak moet consensus tussen deze actoren helpen opbouwen. De implementatie van een stadsregionaal project vereist nieuwe instrumenten. Grondbanken kunnen, gesteund door privaat kapitaal, terreinen verwerven en valoriseren, de infrastructuur helpen bekostigen en planbaten- en schaderegelingen treffen. Regionale ontwikkelingsmaatschappijen kunnen de realisatie en het beheer van de openbaarvervoerinfrastructuur op zich nemen en gebiedsontwikkelingen rondom haltes initiëren en coördineren. Ook bestaande autonome gemeentebedrijven en intercommunales kunnen hierin een belangrijke rol spelen. In de Leuvense regio lijkt zich alvast een momentum af te tekenen. Vlaanderen, met een nieuw Mobiliteitsplan en weldra een Beleidsplan Ruimte op zak, lijkt open te staan voor samenwerking met lokale besturen. Ook de provincie Vlaams-Brabant en de stad Leuven zijn toe aan een herziening van hun ruimtelijk beleid. De burgemeesters van de regio beseffen dat samenwerking nodig is en zitten reeds samen aan tafel. Terwijl De Lijn Vlaams-Brabant op zoek is naar een nieuw exploitatiemodel voor de regio, trekt de KU Leuven volop de kaart van internationalisering, onderzoek en ontwikkeling – wat nieuwe ruimtebehoeften genereert. Het project Leuven Klimaatneutraal 2030 verenigt reeds vele maatschappelijke actoren. De onvrede over de verkeersdruk en de schaarste op de woningmarkt kunnen alvast het publiek debat op gang brengen. En vooral: na mei 2014 breekt een lange, verkiezingsvrije bestuursperiode aan. Dat biedt kansen. johan@buur.be


[RONDVRAAG]

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR INFRASTRUCTUUR & MOBILITEIT > RONDVRAAG

Roger Kesteloot

directeur-generaal De Lijn

Een mobiliteitsbeleid zonder bijsturen van ruimtelijke ordening? Dweilen met de kraan open. Mensen overtuigen naar het openbaar vervoer over te stappen vraagt om een push- en pull beleid: openbaar vervoer moet om te beginnen een goede service aanbieden, maar het mobiliteitsbeleid moet mensen ook afremmen om voor autosolisme te kiezen. De Lijn vraagt de regering daarom duidelijk in te zetten op duurzame mobiliteit.

[  © F OTO : R E P O R T E R S | J A N VA N D E V E L  ]

De Lijn vraagt het beleid uitdrukkelijk te kiezen voor openbaar vervoer waar en wanneer dat openbaar vervoer het meest duurzame alternatief is (in stedelijke gebieden, voor woonwerkverkeer,…) en dan infrastructureel de noodzakelijke flankerende maatregelen te nemen. We vragen dan ook een consistente beleidsvoering op de verschillende beleidsniveaus en een regelgeving en fiscale maatregelen die de keuze voor duurzame vervoersmiddelen (o.a. het openbaar vervoer) afdwingen of op zijn minst logisch maken. Er is nood aan een globale visie die consistent wordt uitgewerkt op gemeentelijk, Vlaams en federaal niveau. Een integrale benadering over de verschillende beleidsdomeinen heen (mobiliteit, ruimtelijke ordening, huisvesting, tewerkstelling, fiscaliteit, …) is daarbij essentieel. Een mobiliteitsbeleid voeren zonder ruimtelijke ordening bij te sturen, is dweilen met de kraan open. Afstemming tussen infrastructuur- en stedenbouwkundige projecten is daarom onontbeerlijk. In die zin is het wenselijk om Transport Oriented Design in de aanpak van stedenbouwkundige projecten te integreren. Een brede wisselwerking tussen beleids- en maatschappelijke actoren is op mobiliteitsvlak van wezenlijk belang. Zo wil De Lijn graag tijdig betrokken worden bij infrastructuur- en stedenbouwkundige projecten. Omgekeerd staat De Lijn ook open voor een breed debat: het beste voorbeeld daarvan is het in 2013 opgestarte stakeholdersforum. DE LIJN VR A AGT OM E E N A ANTAL FISCALE MA ATREG E LE N:

[  © F OTO : R E P O R T E R S   ]

−−de variabilisering van de vervoerskosten; −−de opmaak van een mobiliteitsbudget en het aangaan van de discussie over het berekeningssysteem van woonwerkvergoeding in de privésector. Vandaag wordt alleen rekening gehouden met de reisafstand, niet met het

| 63


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING

werk Hier wordt duidelijk hoe arbitrair de thematische indeling van dit nummer af en toe wel is: economie, infrastructuur, mobiliteit en ruimtelijke ordening genereren vraagstukken die uiteraard niet geïsoleerd kunnen bekeken worden. Getuige de reacties op onze rondvraag voor dit thema. We kozen hier als gespreksstof een verkeersas waar de economische dimensie zwaar doorweegt: het Albertkanaal. Een waterweg die regio’s doorsnijdt en Vlaanderen met de rest van productief Europa verbindt. De twee bijdragen zoomen in op twee verschillende aspecten van deze transportader. 68 |

e De auteurs van Ruimte VlaanderenAfdeling Gebieden en Projecten en Agentschap Ondernemen blikken in ‘Economisch Netwerk Albertkanaal 2.0’ terug op 10 jaar ENA. Is deze cluster van economische concentraties en voorloper van de ‘complexe projecten’ een succesverhaal? Er kan in ieder geval al een lijst van verwezenlijkingen afgevinkt worden. Maar het resterende to-do lijstje is ook niet mis. Op een kleinschaliger niveau staan we stil bij het succesverhaal van de grensoverschrijdende ‘Albertknoop’, een van de strategische projecten uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Guy Vloebergh (grensmanager Albertknoop) somt vanuit zijn praktijkervaring de do’s en don’ts voor het beleid op.

Maar wat denken de experten en stakeholders hiervan? We mikten op een kritisch, uitgebalanceerd antwoord. Dus kozen we als respondenten Dirk Cleiren en Els Kenis (experten bedrijventerreinen-Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen), verkeerskundige Geert Vercruysse (Vectris cvba), Bart Vannieuwenhuyse (research director TRI-VIZOR) en Erik Grietens (Bond Beter Leefmilieu).


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > WERKRUIMTE > ECONOMISCH NETWERK

Economisch Netwerk Albertkanaal 2.0 N ATA L I E R A E T S , A N N E M I E N O O R D M A N [   A G E N T S C H A P O N D E R N E M E N   ] G E R A R D S TA L E N H O E F [  R U I M T E V L A A N D E R E N - A F D E L I N G G E B I E D E N E N P R O J E C T E N  ]

Het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) is een ruimtelijk samenhangend geheel van vooral economische concentraties tussen Antwerpen en Maastricht/Luik, zoals de clusters Antwerps en Limburgs poortgebied, Netebekken en West-Limburg. Dit werd reeds in een planproces ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen onderkend. De gebiedsgerichte visie vormde de basis van de beslissing van 23 april 2004 over de ‘nadere uitwerking van het Albertkanaal’ (www.vlaanderen.be/ena). Het ENA actieprogramma legde afspraken vast voor verdere coproductie. De realisatie van individuele bedrijventerreinen was – en is – dan ook een participatief proces. In feite is het ENA een voorloper van de recent ontwikkelde nieuwe instrumenten in de ruimtelijke economie en ordening (complexe projecten). Essentieel daarbij is de combinatie tussen een sterke gebiedsgerichte werking, een realisatietraject en het maatschappelijk draagvlak. In het artikel ‘Verdichting langs het Albertkanaal’ (Ruimte, nr.8) werd al aangegeven hoe destijds met die beslissing is omgegaan. We zijn intussen tien jaar verder en het wordt tijd om de balans op te maken en vooruit te blikken. Een gerichte programma-afwerking Het ENA actieprogramma van 2004 behelsde ongeveer 80 acties. Die kunnen worden gebundeld volgens de beslispunten: −− Het coördinatieplatform (c-ENA) en het Dagelijks Bestuur van ENA zijn sinds 2005 operationeel. −− 21 inbreidings- en herstructureringsacties zijn opgestart of al afgerond. Voor Lanaken is een GRUP afgerond. De projecten die nog de meeste inzet vragen zijn Albertkanaal Antwerpen, Insteekhaven Lummen, Hannekenshoek, Hasselt Kanaal en Albertknoop (zie elders in dit nummer). −− Voor acht van de tien geplande bijkomende bedrijventerreinen is een GRUP goedgekeurd en is de realisatie in gang gezet. Mede dankzij de uitgebreide communicatie en de sociale begeleiding is hierbij geen enkel bezwaar bij de Raad van State ingediend. De twee resterende terreinen zijn Genk Zuid-West en Tervant in Beringen. −− Nader onderzoek voor vier zones. Voor Ham-Zwartenhoek is dit onderzoek reeds vertaald in een GRUP en is de realisatie in volle gang. Voor Genk Zuid-Oost, Ranst-Zwaaikom en Zolder-Lummen-Zuid is er veel onderzoek verricht naar

natuurwaarden, leefbaarheid en milieuaspecten. Bijkomend gedetailleerd onderzoek rond hydrologie, geluid en vleermuizenpopulaties heeft in 2012/2013 geleid tot een ontwerp planMER. Na goedkeuring in 2014 zal de Vlaamse Regering verder beslissen. −− Ontwikkeling Wommelgem-Ranst. Na de eerste onderzoeksfase werd in 2010 beslist dit proces op te schorten tot er meer duidelijkheid is over de ontsluitbaarheid. Vanuit de studies werd ook bijgedragen aan de oprichting van het samenwerkingsverband Poort Oost voor de belangrijkste (infrastructuur) projecten in dit deel van de Antwerpse regio. Zo ook aan de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen en de optimalisering van de E313/E34. −− Enkele infrastructuurprojecten zoals het Klaverblad Lummen en de spoorontsluiting WTC containerterminal te Meerhout zijn gerelateerd aan de nog te realiseren bedrijventerreinen. In Limburg zijn de belangrijkste nog openstaande projecten ook gelinkt aan het SALK² (Strategisch Plan voor Limburg in het Kwadraat), waarvoor extra middelen zullen worden voorzien. −− Specifiek onderzoek rond buisleidingen, windmolens, woningen,

| 69


Albertknoop kwaliteitswinst, proceszorg en vertrouwen G U Y V L O E B E R G H   [  R U I M T E L I J K P L A N N E R / A F G E V A A R D I G D B E S T U U R D E R O M G E V I N G C V B A , G R E N S M A N A G E R A L B E R T K N O O P  ]

Het werken met een dertigtal ‘strategische projecten in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen’ is geëvolueerd tot een nieuwe ruimtelijke strategie, waarmee het departement Ruimte van de Vlaamse overheid veel krediet wint bij haar publieke, semipublieke en private partners. De daadkracht die daarbij aan de dag gelegd wordt en de resultaten die worden geboekt staan echter in schril contrast met de abstracte teksten van het Groen- en Witboek van het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Tijd dus om even stil te staan bij de succesfactoren en de mogelijke verbeterpunten voor het toekomstig ruimtelijk beleid in Vlaanderen aan de hand van strategische projecten. Een goed voorbeeld is het strategisch project ALBERTKNOOP. ALBERTKNOOP: een strategische case

72 |

Het strategisch grensoverschrijdend project ALBERTKNOOP werd opgezet met als doel in het grensgebied tussen de Nederlandse stad Maastricht en de Vlaamse gemeente Lanaken een multimodaal ontsloten en regionaal bedrijventerrein tot stand te brengen dat op een duurzame en geïntegreerde wijze past in de omgeving. Het project kadert binnen het Economisch Netwerk Albertkanaal ENA (zie elders in dit nummer), dat in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is aangeduid als een belangrijk gebied voor de verdere ruimtelijk-economische ontwikkeling van Vlaanderen en de Euregio. De landsgrens tussen België en Nederland loopt dwars doorheen het projectgebied, dat wordt begrensd door de opnieuw in gebruik genomen goederenspoorlijn Maastricht-Lanaken, het Albertkanaal tot aan de brug bij Veldwezelt, de grensoverschrijdende open ruimte van het Zouwdal, de woonwijk Malberg (Maastricht) en het herstructurerings- en stadsvernieuwingsgebied Belvédère op het grondgebied van Maastricht. Projectpartners zijn de provincies Belgisch en Nederlands Limburg, de stad Maastricht, de gemeente Lanaken en NV De Scheepvaart. In een uitgebreid overlegproces met de betrokken actoren werkt de projectcoördinator (in dit geval grensmanager genoemd) alle hindernissen weg die de totstandkoming van een ca. 90 hectare groot, grensoverschrijdend, duurzaam, geïntegreerd en trimodaal ontsloten bedrijventerrein hypothekeren. Thema’s die daarbij aan bod komen zijn onder meer: de schrapping van het Cabergkanaal uit een Verdrag van 1961 tussen

Nederland en België, de multimodale ontsluiting, de milieuzonering, de voorafgaandelijke leemontginning, nog te realiseren natuurverbindingen, de waterhuishouding, de verlegging van pijpleidingen, het recreatief medegebruik van bufferzones en de geïntegreerde inrichting van het grensgebied. Op langere termijn (2020-2030) ontstaat tezamen met het Europark te Lanaken één groot bedrijventerrein. De grens­over­schrijdende afstemming van wederzijdse ontwikkelings­doelstel­lingen en van vergunningentrajecten staat in het proces altijd centraal. De stuurgroep ALBERTKNOOP, het besluitvormingsorgaan binnen het overleg, kiest uitdrukkelijk voor een gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak, waarbij vanuit een ruimtelijke visie vooral aandacht wordt geschonken aan problemen die eigen zijn aan het grensgebied. Oplossingen worden aangereikt vanuit de kwaliteiten en potenties van de regio. Zo wordt niet alleen werk gemaakt van een conflictvrije grenszone, maar geeft de grens ook aanleiding tot vele win-winsituaties en gezamenlijke projecten in een nieuwe stedelijke en voorstedelijke context. Naast de projectwerking in functie van het te ontwikkelen bedrijventerrein, heeft de stuurgroep ook de problematiek van het grensoverschrijdend wonen op de agenda gezet (www.albertknoop.be).

Succesfactoren | Wanneer noem je een project ‘strategisch’? Wanneer het gaat om een meervoudige planningsopdracht, die bestaande en lopende plannings­initia­t ieven van verschillende overheden en partners met elkaar verbindt en S TR ATE G I S C H E P R O J E C TE N


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > WERKRUIMTE > ALBERTKNOOP

© OMGE VING

in evenwicht brengt. Als dit lukt, wordt het project inderdaad strategisch, verwerft het een duurzaam karakter en kan het op langere termijn, over meerdere legislaturen, blijven bestaan. De ontwikkeling van ieder strategisch project is maatwerk, maar de gemeenschappelijke noemer is dat er gebiedsgericht en geïntegreerd gewerkt wordt. Wat veelal van meet af aan ontbreekt is enerzijds ruimtelijke samenhang en afstemming tussen diverse sectorale plannen en anderzijds inzicht in verbanden tussen visie en concrete realisaties. Vele problemen en kansen blijven steken in tegengestelde visies, gebrek aan dialoog en het ontbreken van een goed functionerende projectstructuur. Door projectcoördinatie te subsidiëren probeert de Vlaamse overheid dit immobilisme te doorbreken. BOT TO M - U P | Het is van essentieel belang dat de lokale partners

in de meerwaarde van het project geloven. Strategische projecten hebben immers op zijn minst een gemeentegrensoverschrijdend karakter, waardoor een nieuw soort samenwerkingsverband moet ontstaan. Sommige strategische projecten strekken zich bovendien uit over meerdere provincies of overschrijden zelfs de landsgrens. Vele actoren vinden het op zich al een uitdaging om

in een projectstructuur met hun buren samen te werken. Deze lokale inbedding is bijzonder waardevol omdat ook de realisatie van grootschalige projecten op het niveau van Vlaanderen lokaal geïmplementeerd en gerealiseerd moet worden. Het creëren van een lokaal draagvlak is daarom uitermate belangrijk. Als de motor van het strategische project bestaat uit een projectteam waarin de lokale actoren goed vertegenwoordigd zijn, sta je sterk. F I N A N C I Ë L E O N D E R S T E U N I N G I N O P E R AT I O N E L E KO S TE N | Na selectie verleent de Vlaamse overheid financiële

ondersteuning voor de projectcoördinatie voor drie jaar (tot 100.000 euro per jaar). Met deze financiële stimulans slagen de lokale actoren er meestal in een transparante projectstructuur op te zetten, die voortdurend wordt gevoed en aangestuurd door de projectcoördinator. De betrokken lokale actoren wordt bovendien gevraagd om in te staan voor een bijkomende financiering van 20 procent. Dit vergroot de lokale verantwoordelijkheid en betrokkenheid bij het project. De lokale actoren bepalen autonoom hoe zij de projectcoördinatie vormgeven en waaraan het subsidiebedrag wordt besteed. Halfjaarlijks vraagt de Vlaamse overheid een voortgangsverslag en jaarlijks wordt een voortgangsvergadering

| 73


VANUIT DE VLAAMSE OVERHEID MOET MEER WORDEN INGEZET OP EEN GEBIEDSGERICHTE EN REALISATIEGERICHTE PLANNING, WAARBIJ RUIMTE EN INITIATIEF GEGEVEN WORDT AAN LOKALE PARTNERS.

[ © O MGE VING ]

Ruimtelijk beleid in Vlaanderen evolueert naar een open netwerkstructuur waarbinnen steeds meer gebiedsgericht en geïntegreerd gewerkt moet worden. Zoals vele jaren geleden al is aangetoond in het strategisch project Gentse Kanaalzone kan een goed werkend samenwerkingsverband het geloof in planning én realisatie bij alle partners doen toenemen. Op deze plaatsen scoort het Vlaams ruimtelijk beleid volop vanuit inhoud en inzet, niet via uitzonderingsprocedures om infrastructuurprojecten kunstmatig te versnellen. Vanuit de Vlaamse overheid moet meer en meer worden ingezet op een gebiedsgerichte en realisatiegerichte planning, waarbij veel ruimte en initiatief gegeven wordt aan lokale partners. Een lokaal project met enige ambitie is in Vlaanderen immers ook algauw een Vlaams project.

76 |

Grote uitdagingen liggen in de verdere professionalisering van het instrument ‘projectcoördinatie’, dat voor de realisatie van strategische projecten steeds meer wordt ingezet, en in de noodzakelijke financiering van de realisatie van de strategische projecten op het terrein, waarin ook de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen. R

[ © O MGE VING ]

BIBLIOGRAFIE  Planning in uitvoering, strategische projecten in het Vlaams ruimtelijk beleid, Departement Ruimte Vlaanderen, depotnummer D/2012/3241/276 | Geïntegreerd gebiedsgericht beleid, een methodiek; K.U.Leuven, Instituut voor Stedebouw en Ruimtelijke Ordening; L. Albrechts, J. Van den Broeck, K. Verachtert; K.U.Nijmegen, Vakgroep Milieu en beleid; P. Leroy, J. Van Tatenhove; november 1999 | RUIMTE 16 Themanummer ‘over de grens’: ‘Met beide voeten in de Europese modder’ | ISOCARP-congress Brisbane 2013, Paper for International Planners Exchange ‘New spatial strategies for the densely built-up Flanders region (Belgium)’, Guy Vloebergh


[RONDVRAAG]

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > WERKRUIMTE > RONDVRAAG

Dirk Cleiren en Els Kenis

senior experten bedrijventerreinen, Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Antwerpen

ENA: de schaduwkant van een succesverhaal Het planningsproces rond het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) en het strategisch project ALBERTKNOOP leert ons dat er de afgelopen tien jaar nieuwe succesvolle manieren zijn uitgeprobeerd om het areaal aan bedrijventerreinen te laten aangroeien. Wat betekent dat voor de toekomst? Om lessen te trekken is ook een kritische blik nodig. Welke verwachtingen werden niet ingelost?

resultaten geleid, zoals een reeks gewestelijke RUP’s en nieuwe bedrijventerreinen rond het Albertkanaal en de E313 Antwerpen-Hasselt. Maar de echt moeilijke dossiers zijn blijven haperen, en tien jaar later is er nog altijd geen perspectief op een beslissing of ontwikkeling. Hoe moeten die nu verder? Wat moet de volgende Vlaamse regering beter doen? HET ANT WE RPS E P O O RTG E BIE D

Eerst en vooral: de conclusies van de artikels rond het ENA en de Albertknoop zijn correct. Het actieprogramma van de Vlaamse regering rond het ENA in 2004 was een mijlpaal in de geschiedenis van dit omvangrijk ruimtelijk

planningsproces. In de eerste jaren erna was ook de opvolging van deze 80 acties via het coördinatieplatform C-ENA, waar de diverse (Vlaamse) administraties zochten naar evenwichtige beslissingen, erg nuttig. Dat heeft tot

Het grote pijnpunt is het Antwerpse Poortgebied: het gebied tussen Massenhoven en hartje Antwerpen dat overloopt in het grootstedelijk gebied Antwerpen (GSA). Het concept van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, waarbij

| 77

[  © N V D E S C H E E P VA A R T  ]


[RONDVRAAG] ciële verdeling ook op een andere basis kan Naast het juiste locatiebeleid dienen we ook te geregeld worden. Er is dus nood aan een nieuw zoeken naar nieuwe invalshoeken en systemen financieel systeem voor de gemeenten. om de economische (en financiële) draagkracht van alle gemeenten op een andere manier te E X TE NDE D GATE WAY VL A ANDE RE N garanderen en te ondersteunen. Dat vraagt In de strategische logistiekstudie ‘Extended Gaom nieuwe benaderingen: een regionale sa- teway Vlaanderen’ werd eveneens het principe menwerking, die vertrekt vanuit het specifieke van de gedeconcentreerde bundeling gehaneigen profiel en gebaseerd is op andere finan- teerd. Logistiek dient niet allemaal te worden samengebracht in de (zee)havens. Dit zou heel cieringsmechanismen. Het is duidelijk dat de problematiek op regi- wat extra overlast veroorzaken, vooral voor onale schaal dient aangepakt te worden, en goederen- en personenmobiliteit. Anderzijds is niet per gemeente afzonderlijk. Zo vraagt de het evenmin aangewezen logistieke activiteit bundeling van bedrijvigheid om een totaal an- verspreid te ontwikkelen. Vandaar de keuze der concept dan een gelijkwaardige spreiding om logistieke en aanverwante bedrijvigheid over alle gemeenten. Een regionale benadering zoveel mogelijk te clusteren in zogenaamde veronderstelt ook een nauwe samenwerking logistieke hotspots. Binnen deze clusters wordt tussen alle gemeenten onderling, waarbij elke gestreefd naar een multimodale ontsluiting. Een gemeente een specifieke rol opneemt in het aantal van de geselecteerde logistieke clusters grotere geheel. komt nog onvoldoende tot ontwikkeling. Het Deze benadering mag geen voor- of nadelen bedrijventerrein Veedijk in Turnhout is gelegen inhouden voor de ene gemeente ten opzichte nabij de E34 en langs de spoorlijn Turnhoutvan de andere, integendeel. Juist door de pro- Herentals. De invulling als duurzaam logistiek blemen op regionale schaal aan te pakken, park komt echter onvoldoende tot uiting. Ook verhoogt de kans op afdoende antwoorden. het Kristalpark in Lommel, dat geselecteerd Het komt er dus op aan om nieuwe vormen werd als logistieke hotspot, geraakt niet ingevan regionale samenwerking uit te werken, vuld ondanks zijn ligging nabij de IJzeren Rijn. vanuit een gelijkwaardigheid tussen alle part- Om deze sites tot ontwikkeling te brengen is ners (grotere en kleinere steden en gemeenten), een proactieve aanpak nodig. vertrekkend van concepten die de hele streek en dus ook Extended Gateway Vlaanderen elke gemeente afzonderlijk ten goede komen. Dan hoeft ook niet iedereen nog op dezelfde wijze in te zetten op uitbreiding van wonen of bedrijvigheid; elke gemeente kan dus voor specifieke accenten in zijn profilering kiezen. E E N REG IONALE A ANPAK

DE KIP E N HET E I

Bij nieuwe logistieke scenario’s – en bij spooroplossingen in het bijzonder – speelt de vraag van ‘de kip en het ei’. Er wordt geen behoefte opgetekend, omdat er geen aanbod is en men bovendien de karakteristieken van dat (eventueel toekomstige) aanbod moeilijk kan inschatten. Het nieuwe aanbod (terminal, diensten) komt er niet, omdat er ook geen concrete vraag (met volume-engagement, een noodzakelijke voorwaarde voor de infrastructuurbeheerder Infrabel) is. Voor infrastructuurprojecten speelt hier bovenop nog eens de tijdsdimensie. Van concept en investeringsbeslissing tot realisatie en operationalisering gaan er al gauw een aantal jaren overheen. Dat maakt het nodige engagement nog minder evident en het doorbreken van de vicieuze cirkel moeilijker. Om voldoende volumes te krijgen om het spoorvervoer haalbaar te maken, is het noodzakelijk dat bedrijven samenspannen. Gezamenlijk kunnen misschien wél de volumes gehaald worden die spoordiensten op bepaalde verbindingen rentabiliseren. Door goederenstromen te bundelen kunnen kosten, service en duurzaamheid, de drie sleutelindicatoren in logistiek, geoptimaliseerd worden.

NO OD A AN NIEUWE FINANCIE RINGS ­ MECHANIS ME N

80 |

Omdat de gemeentelijke financiën vandaag voornamelijk bepaald worden door het aantal inwoners en de aanwezige bedrijvigheid, is het niet meer dan logisch dat elke gemeente een uitbreiding van bedrijventerreinen en een verhoging van het aantal inwoners beoogt. Die situatie kan maar omkeren als de finan© VIL


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > WERKRUIMTE > RONDVRAAG

Bart Vannieuwenhuyse

research director TRI-VIZOR nv

De toekomst: clusteren en bundelen Het clusteren van activiteiten en het bundelen van goederenstromen vormen de rode draad doorheen vele logistieke trajecten. Via een betere benutting van infrastructuur, transportcapaciteit en ruimte komt men tot ware duurzame logistiek. Slim omgaan met goederenstromen en transportinfrastructuur, maar ook met ruimte, is daarbij de boodschap. E E N G EÏNTEG RE E RD LO G ISTIE K PL AN

Het clusteren en bundelen vormde trouwens ook de leidraad van het ‘Extended Gateway Vlaanderen’ project dat de logistieke hotspots in Vlaanderen in het leven riep (zie ook de bijdrage van Geert Vercruysse in dit nummer). De provincie Limburg was in dit traject pionier. Limburg kwam als eerste met een geïntegreerd logistiek plan: Logistieke Poort Limburg. In dit plan werd de connectie met de Antwerpse haven verankerd. Limburg werd de Extended Gateway van (in de eerste plaats) de Gateway Antwerpen. Een samenwerkingsovereenkomst tussen het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA) en de Limburgse actoren (o.a. POM Limburg) formaliseerde deze bevoorrechte logistieke relatie. Het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) vormde de verbindende corridor. De regio rond Lanaken (‘de ALBERTKNOOP’) werd als één van de Limburgse logistieke hotspots geïdentificeerd. Een multimodale insteek is hier een must. De verschillende transportmodaliteiten hebben elk hun sterke punten, die in een sfeer van comodaliteit gecombineerd worden. Zo komt men tot transportsystemen waarin de diverse modaliteiten een juiste plaats krijgen. Naast de inspanningen die geleverd worden ten behoeve van binnenvaart en spoorvervoer, dient daarbij ook het wegvervoer ondersteund en versterkt te worden. Het bundelen van goederenstromen gebeurt het best op een georkestreerde manier. Zo komt men tot structurele samenwerkingsverbanden die verder gaan dan eerder toevallige groupage van goederen. Men spreekt dan van Carpooling for Cargo. De gebundelde stromen

kunnen vervolgens een multimodale uitvoering krijgen. MIXE N OP HET TE RRE IN

Het bundelen van goederenstromen wordt pas echt haalbaar als de goederen gegenereerd worden vanop hetzelfde platform. Daartoe moeten we onze bedrijventerreinen op een nieuwe manier gaan ontwikkelen. Er moet een mix van bedrijven samengebracht worden die complementair zijn, zowel in verticale als in horizontale zin. Verticaal betekent hier dat goederen door het ene bedrijf geproduceerd als inkomende goederen door een ander bedrijf op het bedrijventerrein worden afgenomen. Horizontale complementariteit betekent dat bedrijven op het bedrijventerrein vergelijkbare inkomende en/of uitgaande goederenstromen hebben die gemakkelijk gebundeld kunnen worden. De dusdanig ontwikkelde bedrijventerreinen dienen deel uit te maken van een geïntegreerd clusterbeleid. In iedere onderscheiden cluster kiest de (Vlaamse) overheid voor een industrieel project met ambitie. Bovenop het ruimtelijke aspect, krijgen kennis en innovatie, marktondersteuning en branding eveneens een plaats in de clusterwerking.

meenschappelijke transporthub zorgt voor een geoptimaliseerde ontvangst van inkomende vrachten en vertrek van uitgaande goederenstromen. Een intern transportsysteem (bijvoorbeeld via een transportband of Automated Guided Vehicles (AGVs)) zou de transporten op het bedrijventerrein grotendeels kunnen automatiseren. Een dergelijke innovatieve inrichting van bedrijventerreinen bespaart heel wat ruimte - hetgeen een hoger ruimtelijk rendement betekent. Het spreekt voor zich dat een dergelijk innovatief bedrijventerrein niet alleen een doelgerichte en gefocuste ontwikkeling nodig heeft, maar bovenal ook een actief park management. De concentratie aan complementaire, industriële activiteiten zal het bundelen van goederenstromen fel vereenvoudigen. Daardoor kunnen dergelijke bedrijventerreinen de logistieke platformen van morgen worden. Met deze aanpak kunnen twee problematieken tegelijkertijd van antwoord gediend worden: de nieuwe bedrijventerreinen creëren meer toegevoegde waarde op de steeds schaarser wordende oppervlakte (verhoogde ruimteefficiëntie) en de bundeling van goederenstromen zorgt voor een verbeterde benutting van transportcapaciteit (verhoogde mobiliteitsefficiëntie).

| 81

DE LO G ISTIE KE PL ATFORME N VAN MORG E N

Een dergelijk ontwikkeld bedrijventerrein met een ideale mix aan bedrijvigheid kan verdere synergieën realiseren via een shared service center voor gezamenlijke diensten zoals administratie, facilitaire functies, transportplanning, vergaderruimtes, magazijnruimte,… Een ge[ © F OTO : R E P O R T E R S | C L A I R E D E P R E Z  ]


f voor governance Onder het slagwoord ‘governance’ komen burger en beleid in beeld. En het is ondertussen wel duidelijk geworden: de mondig geworden burger maakt het de overheid tegenwoordig niet makkelijk bij de uitvoering van allerhande plannen. Of is er meer aan de hand?

84 |

Juridisch expert Wolfgang Vandevyvere maakt in ‘Systeemcrisis in de ruimtelijke ordening?’ een scherpe analyse: zijn de huidige schermutselingen tussen overheid en private partijen in onze rechtszalen niet symptomatisch voor dieperliggende onvolkomenheden in het rechtssysteem, als het op ruimtelijke planning aankomt?

Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen eindigt in ‘Een gebieds­ ontwikkelingsprogramma voor Vlaanderen?’ op een hoopvolle, positieve noot. Hij detecteert doorheen de buzz rond het IBA-concept een potentieel nieuw beleidsinstrument voor gebiedsgerichte ontwikkeling op territoriaal niveau. Wordt dit de nieuwe weg die ruimtelijk Vlaanderen moet gaan bewandelen? Een reeks verkenningssessies van Labo Ruimte onderzoekt momenteel de mogelijkheden.

De reacties van onze respondenten waren hier gemengd. Mark Suykens (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), Joris Voets (docent management en bestuurskunde aan de Universiteit Gent), jurist Bernard Hubeau (voorzitter Vlaamse Woonraad) en ruimtelijk planner Guy Vloebergh (Omgeving cvba) leggen in hun antwoorden elk hun eigen accenten. Maar in hun vraag naar vereenvoudiging, transparantie en een duidelijke, consequente ruimtelijke visie op beleidsniveau klinken ze toch grotendeels eensgezind.


Systeemcrisis in de ruimtelijke ordening? VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR GOVERNANCE > SYSTEEMCRISIS

W O L F G A N G VA N D E V Y V E R E [  J U R I S T / R U I M T E L I J K P L A N N E R  ]

[   © F OTO : R E P O R T E R S | N I C K H A N N E S  ]

Aan negatieve berichten over grotere ruimtelijke projecten is er geen gebrek de laatste tijd. Met de regelmaat van een klok worden vergunningen of ruimtelijke uitvoeringsplannen geschorst of vernietigd door de Raad van State. Enkele maanden geleden nog annuleerde het Grondwettelijk Hof op zijn beurt een decreet, dat bedoeld was om te verhelpen aan de verstrekkende gevolgen van een wettigheidsprobleem dat de Raad van State in één dossier had opgemerkt. ‘Het zou toch niet toelaatbaar mogen zijn dat één burger op grond van procedurekwesties belangrijke projecten tegenhoudt’, reageren sommige beleidsmakers. Of nog: ‘Inspraak is oké, maar de slinger is te ver doorgeslagen.’ Burgers of actiegroepen die naar de rechtbank stappen vinden van hun kant dan weer dat er te weinig met hun opmerkingen rekening wordt gehouden. Hier en daar maakt iemand een specifieke analyse. Dat aanbevelingen uit milieueffectrapporten te weinig vertaling vinden in de plannen, bijvoorbeeld. Maar moeten we niet breder en dieper graven, en de oorzaken en dus ook de oplossingen zoeken op een fundamenteler niveau?

| 85


Een

gebiedsontwikke V E R K E N N I N G S S E S S I E S

V A N

L A B O

R U I M T E *

PETER SWINNEN [ VLAAMS BOUWMEESTER ]

Vlaanderen kent vandaag al tal van initiatieven en beleidsinstrumenten om de ruimtelijke ordening te stimuleren en slagkrachtig te maken, maar met het afsluiten van het BRV-Witboek in zicht kan het nodig zijn deze initiatieven en instrumenten verder te verfijnen, aan te scherpen en/of aan te vullen. Binnen de verschillende ruimtelijke impactschalen (Vlaams, stedelijk, lokaal) zien we dat het territoriaal niveau tussen stad en de regio vaak nog onderbelicht blijft.

Nochtans bevat die territoriale schaal een van de belangrijke sleutels voor een toekomstgericht Vlaanderen binnen Europa. De vraag die dus voorligt is: hoe kunnen toekomstige strategische territoriale ontwikkelingen, die mikken op maatschappelijke, ruimtelijke, ecologische en economische meerwaarde, op een consequente wijze gestimuleerd en begeleid worden? In de nabije toekomst zal immers steeds meer een beroep moeten worden gedaan op integrale projecten, die inzetten op coproductie over grenzen heen. Vlaanderen bestaat uit specifieke territoria met elk een sterke identiteit. Deze territoria overstijgen de beperkingen van de stedelijke, administratieve en sectorale grenzen. Ze zetten niet alleen in op lokale herkenbaarheid, maar ook op internationale uitstraling en performantie. De territoriale projecten van de toekomst verdienen een reële verbeelding en implementatie, als vitaal onderdeel van een sterke ruimtelijke ontwikkelings- en bouwcultuur.

90 |

sche en sociale veranderingen. De IBA heeft in Duitsland de afgelopen decennia tot zeer overtuigende resultaten geleid: voorbeelden zijn de reconversie van het Ruhrgebied (Emscher Park), de grootschalige uitbreiding van de haven in Hamburg en de heropbouw van een belangrijk deel van de Berlijnse binnenstad. Al deze IBA’s hebben één ding gemeen: het zijn bewust uitgekozen strategische gebieden die de desbetreffende regio’s een nieuw internationaal elan hebben bezorgd, met (lokale) maatschappelijke en architecturale innovatie als drijfveer. IBA staat een inclusieve vorm van gebiedsontwikkeling voor, een soft politics aanpak, waarbij overheidsgelden voor ruimtelijke ordening gebruikt worden om een competitief economisch klimaat te creëren maar tegelijk ook de sociale cohesie te bevorderen, en stimulerende maatschappelijke programma’s te verbeelden door die – letterlijk – ruimte te bieden.

IBA als referentiepunt

Een realtime maatschappelijk laboratorium

Een overtuigend voorbeeld van een effectieve bouwcultuur is de IBA (Internationale Bauausstellung) in Duitsland. De IBA is een beproefde, brede strategie op basis van daadwerkelijk gerealiseerde architectuur, infrastructuur en regionale ontwikkelingsprojecten, die bijdraagt tot een visionaire ontwikkeling van strategische gebieden van bovenregionaal belang. Een IBA kan je omschrijven als een PPS-ontwikkelingsprogramma dat wordt opgezet in nauwe samenwerking met de bevolking en lokale stakeholders en inspeelt op economische, ecologi-

Conform het IBA-principe, waarbij de IBA organisatie een krachtig mandaat krijgt (bijvoorbeeld een tijdelijke ontwikkelingsmaatschappij onder de vorm van een bvba), maar ook een strikte tijdslimiet wordt opgelegd om de ambities te realiseren (acht jaar), kan er ook in Vlaanderen nagedacht worden over coherente territoriale ontwikkelingstrajecten, die op middellange termijn een sociaaleconomische zelfredzaamheid kunnen verzekeren. Een IBA kan tevens een instrument zijn om innovatieve governancemodellen in de praktijk te brengen.

* LABO RUIMTE is een open samenwerkingsverband tussen het Team Vlaams Bouwmeester en Ruimte Vlaanderen. De ambitie van LABO RUIMTE is het voorzien van een vrije onderzoeksruimte waarbinnen thema’s met beleidsvoorbereidende inslag en met een ruimtelijk strategische impact vanuit een objectief en globaal perspectief van territoriale cohesie kunnen getest worden. LABO RUIMTE gebruikt daartoe zowel de techniek van ontwerpend onderzoek en kritische analyse als verkennende strategische discussiesessies.


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR GOVERNANCE > GEBIEDSONTWIKKELINGSPROGRAMMA

lingsprogramma voor Vlaanderen?

[   © T H O M A S M AY E R   ]

IBA Emscherpark (Ruhrgebied): een Duits concept   als inspiratie voor Vlaamse gebiedsontwikkeling.

Verkennende Labo-sessies Aan de hand van voorbereidende informele gesprekken mag blijken dat er vanuit de ruimtelijke stakeholders, de politiek en de academische wereld daadwerkelijk een vraag is naar een instrument dat in Vlaanderen het territoriale ontwikkelingspotentieel

kan faciliteren, ondersteunen en uitdagen. Vandaar dat LABO RUIMTE het initiatief heeft genomen om via verkennende sessies de mogelijke grondslagen te definiëren voor een IBA-vertaling naar Vlaanderen. De sessies moeten later dit jaar hun beslag krijgen in een reeks aanbevelingen. Wordt dus vervolgd. R


[RONDVRAAG] Mark Suykens

algemeen directeur Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten

Integraal werken in regio’s met een duidelijke identiteit Steden en gemeenten zijn vaak voorlopers geweest op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw. Denk maar aan het Ruimtelijk Structuurplan – de visie en toekomst van de gemeente – dat in sommige gemeenten allang een feit was vooraleer er een regeling in een decreet kwam. Zo kan je ook een gemeentelijk verhaal vertellen over het interpreteren van die visie in ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen, in de organisatie van personeel, in het zoeken naar methoden tot coproductie met de bevolking. Denk ook maar aan innovatieve ruimtelijke realisaties van centrum- en regionale steden, van landelijke gemeenten en elders. Bewoners, gebruikers van de ruimte kennen heel goed het verschil: sterk ruimtelijk beleid maakt het leven en het samenleven rijker en prettiger, en het biedt duurzame voordelen voor de gemeenschap. TE WE INIG B E STU URS KR ACHT ?

92 |

En toch… Bij de Vlaamse overheid en bij organisaties zoals Voka leeft de idee dat er nogal wat gemeenten hun (ruimtelijke) opdracht niet aankunnen. Te klein en te weinig bestuurskracht, heet het dan. De ruimtelijke problematiek zou te complex en te ingewikkeld zijn voor een stedenbouwkundig ambtenaar en een schepen. Daar komt nog bij dat steeds meer problemen bovengemeentelijke oplossingen vragen. Je zou ook kunnen zeggen: de Vlaamse overheid heeft het steeds moeilijker gemaakt. Alle principes van wetsmatiging ten spijt komen er steeds meer ingewikkelde regels op de gemeenten af. Vergelijk het aantal artikels uit de Stedenbouwwet van ’62 of het Decreet uit ’99 maar eens met de omvang van de huidige Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. INTE RG E ME E NTE LIJKE SAME NWE RKING

Maar gemeenten werken ook zelf aan oplossingen. Zo leidt kleinschalige samenwerking tussen buurgemeenten – wat vandaag steeds

meer een courante praktijk wordt – tot een ruimere visie en samenhang. Besturen delen soms al hun stedenbouwkundig ambtenaar. Daarnaast is er de intergemeentelijke samenwerking in streekverband. Ook dat levert gemeenschappelijkheid in denken en doen op. Een goed voorbeeld is het verdienstelijk ruimtelijk werk van de intercommunale Leiedal en andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor streekontwikkeling. [  © B A R T B O M A S / I B A PA R K S TA D  ]

IBA AL S INS PIR ATIE B RON

De oproep van Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen om tot een stadsregionale (en streekgerichte) aanpak van ruimtelijke problemen te komen verdient alle aandacht. Integraal werken in regio’s met een herkenbare identiteit is voor het Ruimtelijk Beleidsplan Vlaanderen zeker een te volgen strategie. Vele besturen bezochten de voorbije decennia het Duitse Emscherpark en kwamen enthousiast terug. Dit voorbeeld van IBA (Internationale Bauaustellung) vraagt een vertaling waarin de Vlaamse overheid en de lokale besturen uit een stadsregio als volwaardige partners kunnen samenwerken. Samen kunnen ze projecten met een sterke ruimtelijke ambitie realiseren.


VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR GOVERNANCE > RONDVRAAG

Joris Voets

docent publiek management en bestuurskunde aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit Gent

Het beleidswoord van de dag: coördinatie De Vlaamse overheid heeft haar hulpbronnen sterk versnipperd over bijna tweehonderd entiteiten en in sectorale kokers, zonder sterke onderlinge, horizontale verbindingen. Om ruimtelijke beleidsdoelstellingen te realiseren zal de relatie met de private sector (organisaties en individuen) duidelijk moeten verbeteren. We stellen hier een agenda met een paar broodnodige acties op. VE RB INDE N VAN STRUC TURE N E N HU LPB RONNE N

Vanuit ruimtelijk oogpunt is een vereenvoudiging mogelijk door de grondgebonden administraties opnieuw dichter bij elkaar te brengen. Fusies zijn de meest ingrijpende manier om verbindingen te leggen, maar ‘kleinere’ stappen helpen ons hier ook vooruit: (a) meer sectorale budgetten reserveren voor of bundelen in gebiedsfondsen, om ze vervolgens in te zetten in het kader van ruimtelijke programma’s op maat van de regio; (b) betere collectieve beslissingsprocedures en verantwoording creëren (via het college van ambtenaren-generaal (CAG) bijvoorbeeld), waarbij Vlaamse diensten onderling hun ambities en adviezen afstemmen, zoals met de omgevingsvergunning ook de bedoeling is; (c) de juiste transversale teams en ‘verbindingsofficieren’ creëren die over sectorale (en liefst ook centraal-lokale) grenzen heen complexe ruimtelijke vraagstukken aanpakken, met de nodige autonomie en gemandateerd door de Vlaamse Regering.

E E RST PUB LIE K E N DAN PRIVA AT

bedrijf of organisatie een eigen ruimtelijk belang ziet en beschermt. Wolfgang Devyvere toont aan hoe individuele rechtszekerheid te eng en formalistisch gebruikt wordt, waardoor lastige maar noodzakelijke ruimtelijke ingrepen bijna onmogelijk worden. Hij bepleit terecht een sterkere inzet op procedurele garanties voor een goed besluitvormingsproces waarin belangen voldoende worden afgewogen, in plaats van absolute en eeuwige zekerheden voor een stukje grond. Tegelijkertijd moet de Vlaamse overheid de positieve inbreng van de private sector actief opzoeken en trachten te creëren, weliswaar binnen essentiële principes en grenzen die ze vanuit het algemeen belang opzet. In die context moet de overheid durven experimenteren met constructies à la IBA, zoals Peter Swinnen voorstelt. Zo bouwen we actief aan een ruimtelijke governance, namelijk onderhandelingsstelsels waarin ruimtelijke beleidsvorming, beslissingen, programma’s en projecten in de publieke en private sector tot stand komen.

Op privaat vlak is het tegenwoordig druk omdat – bij wijze van overdrijving – elk individu,

De auteur schreef deze bijdrage uit eigen naam.

programma’s ontwikkelen en politieke moed tonen door lastige beslissingen te nemen in functie van het algemeen belang. Dit is geen pleidooi voor unilateraal handelen, maar wel om in onderhandelingsprocessen met stakeholders als Vlaamse overheid helder te zijn over de eigen doelstellingen en deze niet ondergeschikt te maken aan die van anderen. Instrumenten werken trouwens enkel als een overheid ze effectief en strategisch inzet.

PRIORITE ITE N STE LLE N E N DU RVE N B E SLIS SE N

De macht en middelen van de overheid zijn beperkt en ruimtelijke doelstellingen realiseren hangt in belangrijke mate af van private actoren. Tegelijkertijd kennen we een bestuurstraditie waarbij de centrale overheid zeer gevoelig is voor lokale belangen en spreiding van middelen over het hele grondgebied. De Vlaamse overheid moet sterker inzetten op de belangrijkste plekken in Vlaanderen, daarvoor maatgerichte

| 93

[ © F OTO : R E P O R T E R S | W I M B E D D E G E N O O DT S  ]


[RONDVRAAG]

VLAAMS BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING > RUIMTE VOOR GOVERNANCE > RONDVRAAG

Guy Vloebergh

ruimtelijk planner / afgevaardigd bestuurder OMGEVING cvba / docent Faculteit Ontwerpwetenschappen, Universiteit Antwerpen / vice-president-treasurer ISOCARP

‘Inspanningen en moed volstaan niet zonder doel en richting’ — J O H N F. K E N N E D Y —

Vele ruimtelijke planners, bestuurders, ondernemers en geïnteresseerde burgers verwachten van de Vlaamse overheid een voortrekkersrol in het uitzetten van een toekomstgericht, samenhangend ruimtelijk beleid. Het voorbije decennium was er één van ontgoocheling. Planning lag in de onderste la; alle aandacht verschoof naar het vergunningenbeleid, het doorbreken van planningsprincipes en het maximaal inzetten op versoepeling en versnelling van procedures.

96 |

WA AR IS DE STRUC TU URPL ANNINGS ­ G E DACHTE HE E N?

PROVINCIE S E N G E ME E NTE N IN DE KOU

Van het lezen van de dertig decreetwijzigingen die sinds 1999 in het Decreet en de Codex Ruimtelijke Ordening werden doorgevoerd, word je als ruimtelijk planner niet vrolijk. Ondanks een ruim opgezet en veelbelovend communicatieproces is er na tien jaar werk geen opvolger voor het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Voorbereidende documenten zoals een Groenboek, een Kernnota en een Witboek hebben nog altijd niet geleid tot een nieuw ruimtelijk beleidsplan voor Vlaanderen. Daar zijn twee hoofdoorzaken voor. In de eerste plaats ontbreekt de politieke wil om een continu structuurplanningsproces vorm te geven waarbij cyclisch gewerkt wordt, een langetermijnvisie wordt gevoed door beslissingen op korte termijn (en vice versa) en geïnvesteerd wordt in een breed draagvlak. De tweede reden is een onvolledige en té oppervlakkige evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, waardoor nooit op een geloofwaardige wijze werd gecommuniceerd op welke krachtlijnen van het RSV zal worden verder gebouwd, welke aspecten dienen bijgesteld te worden (en waarom), waarom het Ruimtelijk Beleidsplan Vlaanderen geen structuurplan kan zijn, enzovoort. De zo belangrijke continuïteit in het ruimtelijk beleid dreigt hiermee verloren te gaan.

Provincies en gemeenten hebben zich het afgelopen decennium echt ingespannen om het nieuwe tweeledige planningssysteem met ruimtelijke beleidsplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen uit te werken. Ook zij zijn dringend toe aan het evalueren en actualiseren van hun ruimtelijke structuurplannen. Vanuit de Vlaamse overheid worden zij hiertoe niet bepaald aangespoord. De omzendbrieven RO/96/06 van 7 januari 1997 in verband met inhoudelijke taakstellingen voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan en RO/97/02 van 14 maart 1997 over het gemeentelijk structuurplanningsproces kregen nog steeds geen update. Hoewel een aantal provincies en vele gemeenten in de praktijk hebben aangetoond dat planning loont, blijven de boodschappen over inhoud en vorm van een volgende generatie ruimtelijke beleidsplannen die ze vanuit de Vlaamse overheid krijgen, vaag en diffuus. Dat werkt verlammend. Elk systeem is uiteraard voor verbetering vatbaar, maar ook hier kan de Vlaamse overheid veel leren van de succesverhalen en knelpunten die deze besturen hebben ervaren in de uitvoering van hun ruimtelijk beleid.

STR ATEG ISCHE PROJEC TE N MET E E N VO ORB E E LDFUNC TIE

Gelukkig is er het subsidie-instrument Strategische Projecten in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Daarmee laat Vlaanderen tegelijkertijd wél zien hoe een stimulerende en coördinerende rol vanuit de Vlaamse overheid zeer goed kan samengaan met een samenwerkingsverband dat lokaal is ontstaan en in projectgebieden is ingebed. Gezamenlijke doelstellingen formuleren, een kwalitatief proces opzetten, aangestuurd door een onafhankelijke projectcoördinator, en ter ondersteuning ook een verwervingssubsidie voorzien voor cruciale ingrepen op het vlak van het grondbeleid: dat zijn sterke ingrediënten voor een kwalitatief en uitvoeringsgericht ruimtelijk beleid. Vele van deze strategische projecten en processen verlopen volgens de driesporenplanningsmethodiek en bouwen verder op goede voorbeelden waar op een geïntegreerde en gebiedsgerichte wijze wordt gewerkt. Hier worden dan ook Vlaamse doelstellingen op het terrein gerealiseerd. A ANB E VE LING VO OR DE MINISTE R VO OR RU IMTE LIJKE ORDE NING

Planning opnieuw geloofwaardig maken en in relatie brengen tot concrete projecten en maatregelen – dat moet de topprioriteit zijn van het toekomstig Vlaams ruimtelijk beleid. Zorgen voor continuïteit in het planningsysteem, voortbouwend op de kwaliteiten van het RSV en met inbreng van nieuwe inhoudelijke uitdagingen – dat brengt Vlaanderen en de Vlaamse ruimtelijke planning vooruit.


# RECENSIES

BIJBEL VOOR LANDSCHAPSARCHITECTUUR S T E V E N D E LV A D E LV A L A N D S C A P E A R C H I T E C T S

Wetenschappelijk onderzoek over landschapsontwerp staat bij ons nog altijd in de kinderschoenen. Waar de ons omringende landen, zoals Nederland, uit een rijke landschapsontwerpcultuur kunnen putten, is Vlaanderen de kracht van een gedegen landschapsontwerp pas aan het ontdekken.

DE MA AKBA ARHE ID VAN HET L ANDSCHAP

In haar boek Landschapsontwerp in Vlaanderen – de neerslag van haar doctoraatsonderzoek – onderscheidt Sylvie Van Damme zeven types landschapsconcepten, of ruimtelijke interpretaties die ontwerpers aan landschappen geven. Dat gaat van erf[ Sylvie Van Damme.] goedbewakers tot pleitbezorgers voor groen, decorbouwers, contextduiders, Landschapsontwerp in Vlaanderen structuurbrengers en coproducties. Garant Uitgevers. | Antwerpen-Apeldoorn. | 381 blz. | € 40 Het duiden van verwantschap tussen de landschapskunst en de ontwerpdisciplines binnen deze zeven concepten vormt voor Van Damme de basis om te komen tot een theoretisch kader van de landschapsconcepten. Dat koppelt ze vervolgens aan de begrippen `landschapsnarratieven` en `landschapsdiscours`. Haar onderzoek toont de kracht en de maakbaarheid van het landschap en steunt hierbij op de diverse ontwerpdisciplines om ook in Vlaanderen tot kwaliteitsvol landschapsontwerp te komen. Met haar boek, dat een soort bijbel kan worden voor de Vlaamse landschapsarchitectuur, slaat Van Damme de brug tussen aan het landschap gerelateerde onderzoeksdisciplines zoals erfgoed, groenbeheer of ecologie enerzijds en landschapsontwerp anderzijds. De koppeling en wisselwerking tussen deze twee werelden moet de positie van het vak landschapsarchitectuur in Vlaanderen versterken, waarbij er dringend nood is aan een degelijke masteropleiding voor landschapsarchitecten. L ANDSCHAP AL S NARR ATIE F ME DIUM

Van Damme toont aan dat landschap, in overeenstemming met de holistische benadering in

de Europese Landschapsconventie, een sterk kneedbaar, multidimensionaal en integrerend concept is, dat door verschillende soorten ruimteontwerpers wordt geïnterpreteerd vanuit de eigen perceptie en in functie van specifieke instrumenten of acties. Haar boek draagt argumenten aan voor een meer inclusieve en geïntegreerde benadering van landschapsontwerp binnen Vlaanderen. Landschapsontwerp is het creëren van een band tussen het geschiedkundig vocabulaire (in de breedste zin van het woord) en een sterk eigentijdse ontwerpershouding. In tegenstelling tot andere disciplines hebben landschapsarchitecten de kans, of beter gezegd, de verantwoordelijkheid, om interessante ruimtelijke configuraties te scheppen, gevormd door vitale relaties en spanningen. Dynamische levende processen in plaats van statische, onveranderlijke. Landschapsontwerp is onderzoekend ontwerpen vanuit emotie en intuïtie, om te komen tot esthetische, representatieve, werkende landschappen. Het is daarom essentieel dat landschapsontwerp in Vlaanderen verder emancipeert en consolideert tot een ontwerpexpertise die aandacht heeft voor het landschap als narratief en integrerend medium, waarin de schijntegenstellingen tussen onderzoek en ontwerp worden opgeheven. Daarnaast is er het ingesleten discours binnen het beleid en de publieke opinie. Om dat op een innovatieve en snelle manier weg te werken zal het vak landschapsarchitectuur binnen Vlaanderen de nodige stappen moeten zetten richting professionalisering. Landschapsontwerp in Vlaanderen van Sylvie Van Damme levert daartoe alvast een belangrijke bijdrage.

| 97


column

The Bay Area

B R U N O N OT T E B O O M

Bruno Notteboom is doctor-assistent aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent en gastdocent aan de KULeuven, Faculteit Architectuur. Hij verblijft in 2014 enkele maanden als visiting researcher aan het Institute for Regional and Urban Development van de University of California, Berkeley.

100 |

DUURZAAMHEID

IN SUBURBIA

Eind 2013 ging in Antwerpen LaboXX van start, een ontwerpend onderzoek dat moet uitmonden in een verdichtingsstrategie en een ruimtelijke visie voor de stadsvernieuwing van de 20ste-eeuwse gordel.1 De grote uitdagingen voor de toekomst situeren zich immers niet zozeer in het stadscentrum en de 19deeeuwse gordel, waar tot voor kort een succesvol herontwikkelingsbeleid is gevoerd, maar in de periferie, waar een grote bevolkingstoename wordt verwacht. De woningen in veel naoorlogse verkavelingen voldoen niet meer aan de hedendaagse energienormen en zijn ondertussen veel te groot geworden voor de krimpende gezinnen. Wordt de voorstad stad? Voor sommigen een wensdroom, voor anderen een schrikbeeld, zo bleek eens te meer uit de campagnes in de aanloop naar de laatste gemeenteraadsverkiezingen.

De discussie over de herontwikkeling van suburbia speelt aan de andere kant van de oceaan vandaag ook sterk in de Californische Bay Area, die een ongeziene ontwikkelingsdruk kent. Dit verstedelijkte gebied rond de baai van San Francisco vormt in feite één grote 20steeeuwse gordel, die de stadskernen van San Francisco, Berkeley, Oakland en San Jose verbindt. Wie een tijdje in de Bay Area woont, ontdekt een stad die op een andere manier werkt dan volgens een eenvoudige centrumversus-periferie logica: verspreid over een op het eerste gezicht eindeloos en monotoon gridpatroon, ingevuld met vrijstaande woningen, bevinden zich kleinere subcentra, mini-downtowns, waardoor San Francisco al lang niet meer hét centrum van de Bay Area is. Maar is zo’n stad duurzaam? En wat kunnen we ervan leren voor de herontwikkeling van onze voorsteden?1 Vooral in Berkeley – de bakermat van de studentenrevoltes in de jaren zestig – lijken de inwoners zeer begaan met alles wat met duurzaamheid te maken heeft. Haast nergens in de VS zie je zoveel fietsen, organic

food stores, volkstuintjes en tweedehandswinkels. Maar hoewel iedereen in de Bay Area de mond vol heeft van duurzaamheid, blijkt het er binnen de huidige bouwcultuur zeer moeilijk om energie-efficiënt te (ver)bouwen.2 Het zachte weer aan de Californische kust noopt ook niet tot investeren in energiebesparing. Veel van de recente ‘duurzame’ projecten in Berkeley beperken zich daarom tot het recycleren van bouw- of andere materialen, zoals het McGee house van architecte Cate Ledger, bedekt met hergebruikte autodaken. Een cosmetische operatie, zo lijkt het, vooral omdat het een vrijstaand huis in een verkaveling betreft. Wie de woonwijken van Berkeley en Oakland echter van dichtbij bekijkt, ziet er andere mechanismen dan louter greenwashing. Door hun rationele verkavelingsvorm worden de bouwblokken efficiënt opgedeeld in een aantal kavels met afmetingen die een grote

1 Zie http://ruimtelijkstructuurplanantwerpen. be, doorklikken naar LaboXX.

2 Kathleen Richards, ‘Your home and climate change’, East Bay Express, April 17-23, 2013, p. 15.

mate van flexibiliteit in de tijd mogelijk maken. Een gemiddeld kavel (ongeveer 9 meter breed op 45 meter diep) biedt in principe plaats voor een grote woning, maar wordt soms achteraf ingevuld met kleine appartementsblokjes van vier tot acht appartementen. Door de diepte van de tuin bouwden veel bewoners ook een zogenaamde in-law unit (een afkorting van ‘mother-in-law’) achteraan op het perceel. Hoewel het beeld van een groene suburbane woonwijk behouden blijft, worden in deze bouwblokken zo met gemak dichtheden van 40 tot 60 woningen per hectare gehaald. Omdat het overgrote deel van de East Bay bovendien op wandelof fietsafstand van een metrostation ligt, kan je deze ‘suburb’ als een relatief duurzaam stadsweefsel op zich beschouwen. Niet elke plek in de Bay Area heeft echter dezelfde kwaliteiten. Het metrosysteem is zeer onvolledig en bedient het zuiden van de Bay Area niet. In de richting van San Jose en Silicon Valley gaat het verkavelingspatroon


# COLUMN

1 3 2

1 Panorama van de East Bay in 1909, met aan de horizon San Francisco [links] en Marin County [rechts]. [Bron: www.learning.berkeley.edu]  2 Urban Ore Ecopark Store in Berkeley [Foto: Bruno Notteboom] 3 Typisch verkavelings­­ patroon in Berkeley   [Bron: www.learning.berkeley.edu]

over in een typisch auto-georiënteerd rommelig Californisch projectontwikkelaarslandschap, gedomineerd door zogenaamde MacMansions en pijpenkopverkavelingen. Ten noorden van San Francisco, in en rond de villawijken van Marin County, kreeg de milieu­beweging dan weer een haast volledige bouwstop voor elkaar. Daardoor beschikt elke bewoner er over ongeveer een halve hectare ruimte.3 Het feit dat de milieubeweging een kwart van alle oppervlakte in de Bay Area heeft kunnen laten beschermen, wordt algemeen als een ecologische triomf beschouwd. Stadseconoom Edward Glaeser 3 Edward Glaeser, Triumph of the City: How Our Greatest Invention Makes Us Richer, Smarter, Greener, Healthier and Happier, Penguin, Londen, 2011, p. 210-212.

werknemers van de Bay Area naar Silicon Valley voert. Het voorbije jaar stegen de huuren koopprijzen in Berkeley met maar liefst 10 procent en werden er 25 procent meer uitzettingen genoteerd – een evolutie die op steeds meer protest stuit.4 Een duurzame transformatie van de voorstad is een complexe zaak. Het voorbeeld van de East Bay toont dat het mogelijk is om, althans in termen van densiteit, door een slimme aanpassing van de verkavelingsspelregels, de voorstad op een duurzame manier stad te laten worden. Ook in de Antwerpse stadsrand zal de herontwikkelingsdruk onderbenutte terreinen allicht vanzelf doen verdichten, maar we maken pas echt stad als we tegelijk ook openbaar vervoer, centrumvorming, energiebeleid, groenvoorzieningen en sociale fenomenen als gentrificatie op een intelligente manier bestuderen. LaboXX is een noodzakelijk initiatief om over de gemeentegrenzen heen naar de verstedelijking van een stadsgewest te durven kijken. Hopelijk is deze ambitie niet samen met de vorige Antwerpse stadsbouwmeester verdwenen.

is echter de omgekeerde mening toegedaan: door het kustgebied niet optimaal te benutten ontstaat er een verdere suburbanisatie naar het binnenland en zelfs een trek naar steden als Phoenix en Las Vegas, waar onafgebroken airconditioning en watertoevoer noodzakelijk zijn. Door de combinatie van ruimteschaarste met economisch succes woedt de strijd om de voorstad in de Bay Area vandaag hevig. De nabijheid van Silicon Valley en de vermogende werknemers van Apple, Facebook, Google en co, zorgden ervoor dat San Francisco evolueerde tot de duurste stad in de VS na New York, met een exodus van de lagere en middeninkomens tot gevolg. Een 4 Lode Delputte, ‘Weerstand broeit tegen typerend fenomeen is de Google-bus, die Google’, De Morgen, 24 januari 2014, p. 6.

| 101


verso ‘Als het over het sturen van ruimtelijke ontwikkeling gaat, heb ik de indruk dat de Vlaamse beleidsmakers de voorbije twintig jaar stelselmatig gedegradeerd zijn tot boekhouders. En daar ligt niet onze ambitie. Vandaar dat we nu ook systematisch spreken over ruimtelijke ‘ontwikkeling’ in plaats van over ruimtelijke ‘ordening’. Ontwikkeling, niet enkel te begrijpen in termen van het storten van beton, maar ook als groenblauwe, natuur- en landbouwontwikkeling, op de plekken die zich daartoe lenen.’

[ Peter Cabus, secretaris-generaal Ruimte Vlaanderen, p. 17 ]


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.