Driemaandelijks: sept - okt - nov 2014
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F O T O : R E P O R T E R S - J E A N L O U I S W E R T Z ]
Landschappen is een werkwoord
23
De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte, een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied. Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.
© reporters
Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRPsecretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be.
Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.
2|
is een werkwoord
4
Thuis in de stad
6
De Kleine Ruimte
10 #
EDITORIAAL
Landschappen is een werkwoord KOEN R A E Y M A EK ER S
12 #
REFLECTIE
Van verbondenheid naar betrokkenheid Een kritische reflectie. S Y LV I E VA N DA M M E E N O S WA L D D E V I S C H
26 #
LANDSCHAPSFOTOGRAFIE
Observeren om te handelen Fotografische landschapsobservatoria. BRUNO NOT TEBOOM
48 #
ERVENCONSULENTEN
Ervenconsulenten op bezoek Nieuwe impulsen uit het noorden voor ruimtelijke ontwikkelingen op het Vlaamse platteland. I NGE L E E N DE R S , PE T E R V E RVO ORT E N C H R I S T O P H E VA N D E V O O R T
16 #
LANDSCHAPSEDUCATIE
Landschappen lezen ABC voor het decoderen van een gelaagd verhaal. AN REKKERS
30 #
Spelers in een landschap Farmville als tool voor cocreatie? Over het belang van games in participatief landschapsontwerp en -beheer.
54 #
GROENE NETWERKEN
Groene lijm Groene netwerken als kans voor geïntegreerd beleid. JA N V IL A IN EN KOEN ST U Y V EN
SCHOONHEID
Schoonheid moet betekenis krijgen Pleidooi voor de plaats van betekenisvolle schoonheid in de ruimtelijke planning. S Y LV I E VA N DA M M E , E L K E M AT T H Y S S E N E N P I E T E R F O R É
ARMOEDE
Het Europese gezicht van armoede Bericht over het onderzoek van het EUKN, naar aanleiding van de Werelddag van verzet tegen armoede. ALFONS FER MIN EN MART GR ISEL
GAME-PLAYING
E L K E VA N E M P T E N E N E L K E R O G G E
20 #
68 #
72 #
VRP-AFSTUDEERPRIJS
Toneel van stedelijke rebellie Een van de winnaars van de VRP Afstudeerprijs 2013. Een ontwerp voor Teatro Oficina, Bexiga, São Paulo. JEROEN STEV ENS EN JONA S K NA PEN
36 #
GARTENSCHAU
Gartenschau Van eenjaarsbloemen tot duurzame stadsontwikkeling. Lichtende voorbeelden uit Duitsland.
58 #
BRUSSELSE STADSONTWIKKELING
Terug naar de vallei Het Zennebekken: canvas voor Brusselse stadsontwikkeling. JA N AC K E N H AUSE N E N Y V E S ROU Y E T
SIGRUN L A NGNER EN MICH A EL RUDOLPH
42 #
62 # ENERGIEWINNING
Energieke houtkanten Energiewinning en landschapsbeheer in één. De return van betrokkenheid. O S WA L D D E V I S C H E N H A N S J O C H E M S
DE GROENE SINGEL
De dichtheid van de leegte Een andere kijk op de Antwerpse Groene Singel. A N TOI N E T T E M A S E N E L S DE VOS
80 #
DAILY URBAN SYSTEMS
Daily Urban Systems Een onderzoek naar openbaarvervoerknooppunten als drager voor de ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen. B R E C H T VA N D E K E R C K H O V E , L I E S B E T H VA N DA M M E E N I S A B E L L E L O R I S
86 #
VLAAMS BOUWMEESTER
Vijf masterplannen uit de startblokken Overwegingen bij de Pilootprojecten Collectief Wonen. P E T E R S W I N N E N , PAT R I C K Y S E B I E , M I C H A E L R YC K E WA E R T, J OA C H I M D E C L E R C K
90 #
RECENSIES
Thuis in de stad Een ‘tuin’ als heraut voor nieuwe stadsontwikkeling in Ronse
Met een voormalig stuk landbouwgrond, in de volksmond bekend als ‘De Kloef’, beschikt de stad Ronse op wandelafstand van de Grote Markt over een open vlakte van elf hectare. In het kader van een Vlaamse conceptsubsidie werd het architectenbureau Robbrecht & Daem aangesteld om een masterplan op te maken voor het gebied, dat al jarenlang braak lag. Bij de volgende oproepronde voor stadsvernieuwing van de Vlaamse overheid (2006) werd het project De Kloef beloond met een projectsubsidie (twee miljoen euro). De blikvanger van het ontwerp is het centrale park. Dit nieuwe stadspark van bijna 7 ha geeft de stad een groene long. De Kerf, een inkerving in het hellende terrein die een hoogteverschil van 15 meter overbrugt, eindigt in een amfitheater dat prachtige perspectieven biedt op het omliggende, glooiende landschap. Een verharde weg doorheen het oplopende terrein verbindt de omliggende wijken met elkaar en met het stadscentrum. Rondom dit centrale park, dat ondertussen tot ‘Stadstuin’ is omgedoopt, wordt een variatie van woningen aangeboden: ruime vrijstaande woningen, kleine clusters van patiowoningen, rijwoningen en appartementen. De inplanting van deze woningen gebeurt op zo’n manier dat het woonweefsel van de aangrenzende woonwijken wordt hersteld, nieuwe passages en doorzichten tussen de wijken en het park worden gecreëerd en de perspectieven naar het omliggende landschap bewaard blijven. Ondertussen is de aanleg van het publieke domein afgerond en zijn de eerste bouwwerkzaamheden gestart. Doorheen het hele totstandkomingsproces van de Stadstuin staat een kwaliteitskamer garant voor de opmaak en de ontwikkeling van kwaliteitsvolle stedenbouwkundige concepten. Naast Robbrecht & Daem zetelen Peter Vermeulen van het bureau Stramien en Wielfaert architecten in de kwaliteitskamer. Ten slotte grijpt de stad de ontwikkeling van deze site aan om de streek te promoten als toeristisch centrum van het omliggende heuvellandschap en als ideaal vertrekpunt voor wandelaars en fietsers.
© Niels Donckers
© Niels Donckers
deKleineRuimte 20 AUGUSTUS 2014 . THAL AS SA , THAL AS SA!
Sinds kort krijgt elke editie van Ruimte een staartje in de vorm van Ruimte[ ]Praat. Naar aanleiding van het verschijnen van het vorig nummer (‘de zee’) trokken we in augustus met een dertigtal lezers naar Oostende op zowat de enige zonnige dag van de maand. Meer over de volgende Ruimte[ ]Praat vindt u verder in de Kleine Ruimte. 1
3
2
6
4
5
7
8
9
11
10
12
6
1 > Uitleg door gidsen Eli Devriendt (Stad Oostende) … 2 > … en Marc Martens (Oostende Werft!) 3 > Rock Strangers: fietsen langs een Arne Quinze 4 | 5 | 6 > Mariene gastronomie bij Adelientje 7 > Ruimte-hoofdredacteur Koen Raeymaekers leidt het debat in, in de klas van de Grote Post 8 > Marijn Rabaut (kabinet Vande Lanotte) over het kersvers marien ruimtelijk plan (MRP) 9 > Krien Hansen toetst het MRP aan de noden van de mariene natuur 10 > Prof. em. Georges Allaert belicht de economische relaties tussen zee en vasteland en het belang van een langetermijnvisie op de klimaatverandering 11 > Frédéric Rasier over het ontwerpend onderzoek van Maatontwerpers voor een diepzeehaven (expo ‘Wisselland’) 12 > Napraten in de prachtige ruimte van de Grote Post Met dank aan de stad Oostende en Oostende Werft! Volledig fotoverslag: Facebook (‘Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning vzw’). Presentaties: www.vrp.be | Foto’s: ©Reporters/Thomas Leonard
Kalender ARCHITECTUUR MIDDE NIN
Met de domeinen milieu, natuur en ruimtelijke ordening heeft kersvers minister Joke Schauvliege nu alle touwtjes in handen om de instrumenten voor meer omgevingskwaliteit in Vlaanderen op elkaar af te stemmen. Het belang dat in het regeerakkoord wordt gehecht aan gebiedsgerichte werking, kan de VRP alleen maar toejuichen. De Werelddag van de Stedenbouw (zie verder in deze rubriek) zal dit jaar helemaal in het teken staan van deze nieuwe manier van samenwerken. De VRP hoopt om samen met minister Schauvliege op het vlak van ruimtelijke planning mooie dingen te kunnen realiseren en wenst haar een vruchtbare bestuursperiode toe.
De redactie van het Architectuur boek Vlaanderen selecteerde voor het nummer 11, dat als titel ‘Architectuur middenin’ meekreeg, een zestigtal projecten die onmiskenbaar aan ‘het dagelijks leven’ gelieerd zijn: crèches, scholen, gemeenschapscentra, sporthallen, gezinswoningen, universiteiten, psychiatrische centra, brandweerkazernes, verzorgingstehuizen, crematoria ... De gebouwen hebben met elkaar gemeen dat ze ontworpen zijn met opdrachtgevers en gebruikers voor ogen. De selectie toont bovendien dat de architectuurcultuur in Vlaanderen tot in alle geledingen van de maatschappij is doorgedrongen. De bouwwerken worden aan de hand van beschouwende teksten verder onderzocht en zijn in beeld gebracht door topfotograaf Harry Gruyaert van het agentschap Magnum. Architectuurboek Vlaanderen N°11. ‘Architectuur middenin’. Een uitgave van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) | € 39,90 | 320 blzn. | Te koop in de boekhandel of via www.vai.be
DUURZ AME SAME NLE VING
7 oktober | Antwerpen
7 oktober | Gent
TR ANSITIEFESTIVAL VRP - DRINK Ook dit jaar organiseert de VRP naar goede traditie haar jaarlijkse drink. Leden en partners zijn van harte welkom in het Antwerpse fiftiescafé ‘Kiebooms’. U kunt er in een informele sfeer netwerken en verbroederen met VRP-team, bestuursleden, Ruimte-redactie en vakgenoten. Graag vooraf inschrijven. Café Kiebooms De Coninckplein 18 | Antwerpen Start 20.30 u INSCHRIJVEN www.vrp.be
STUDIE DAG 14 oktober | Antwerpen
© Reporters / Jan Van de Vel
© Reporters / Jimmy Kets
Buurtsporthal Kiel, Antwerpen, UR Architects © Harry Gruyaert
DE VRP WE NST JOKE SCHAUVLIEGE E E N SUCCESVOL MANDA AT TOE
LE DE NACTIVITE IT
Transitienetwerk Middenveld – een netwerk van vakbonden, milieubeweging, NoordZuidorganisaties, culturele sector, sociale verenigingen, alternatieve media en wetenschappers – werkt aan de transitie naar een duurzame en sociaal rechtvaardige samenleving. Op zijn tweejaarlijkse Transitiefestival in de Gentse Vooruit wil het Transitienetwerk deze almaar versnellende overgang zichtbaar maken. Daarvoor werden enkele topsprekers uitgenodigd: Duits hoogleraar transformatiedesign Harald Welzer, Argentijns pleitbezorger van de biologische landbouw Pablo Tittonell en Nederlands journalist Joris Luyendijk. Verder zijn er debatten en workshops rond crowdfunding, betaalbare energierenovatie en voedselverspilling. Vooruit Sint-Pietersnieuwstraat 23 | 9000 Gent INFO EN INSCHRIJVEN www.transitienetwerkmiddenveld.be
TR ANSITIE NA AR E E N DUURZ A AM MOBILITE ITSSYSTE E M Transitiedenken is aan een opmars bezig in de beleids- en onderzoekswereld. De verduurzaming van het mobiliteitssysteem wordt als één van de grote uitdagingen voor de toekomst gezien. Op deze studiedag presenteren onderzoekers van de Steunpunten Beleidsrelevant Onderzoek hun werk, dat aansluit bij het thema duurzame mobiliteit. Onderwerpen zijn onder andere bereikbaarheid, ruimte, logistiek en winkelen. Universiteit Antwerpen | Aula Gebouw Grauwzusters | Lange Sint-Annastraat 8 | Antwerpen INFO EN INSCHRIJVEN: www.uantwerpen.be
7
In juni van dit jaar werd in Ieper in het kader van het project Territoriale Coöperatie (TERCO), met steun van de Europese Unie, een colloquium georganiseerd onder de titel ‘Landschappen is een werkwoord’ — met een knipoog naar de bestseller ‘Liefde is een werkwoord’ (1988), waarin Alfons Vansteenbergen destijds op een behoorlijk grensverleggende manier een boekje opendeed over de relationele aspecten van liefde.
D
e centrale vraag in Ieper luidde: hoe kan de verbondenheid van burgers met het hun omringende landschap zodanig aangewakkerd worden, dat zij zich tegenover dat landschap ook daadwerkelijk gaan engageren? Onze landschappen zijn mensenwerk. Ze zijn het resultaat van voortdurende aanpassingen van de leefomgeving aan de veranderende noden van de maatschappij. Burgers voelen zich vandaag wel betrokken bij hun leefomgeving, maar door onze recente leef-, werk- en consumptiepatronen is die betrokkenheid vaak vervlakt tot een louter utilitaristische of passief-recreatieve relatie. Hoe kan deze attitude opnieuw worden omgebogen naar een actieve, productieve relatie? Hoe kunnen burgers maximaal bij landschapsplanning en -beleid betrokken worden?
10 |
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > EDITORIAAL
Nu overheden hoe langer hoe meer overschakelen van een controlerende naar een meer terughoudende, faciliterende rol, vond Ruimte deze vraag omtrent burgerlijke participatie prangend genoeg om er een landschappelijk themadossier aan te besteden, onder dezelfde titel. Deelnemers aan het colloquium in Ieper vroegen we om hun verhaal over landschap en engagement verder uit te diepen. Ze krijgen daarbij het gezelschap van experten uit de sector. Ook gingen we op zoek naar inspirerende voorbeelden uit binnen- en buitenland die aantonen dat — mits de juiste state of mind van de betrokken burger — het landschap een niet te onderschatten hefboomfunctie kan hebben in onze snel veranderende samenleving. We laten in dit dossier om te beginnen gelegenheidsredacteurs Oswald Devisch en Sylvie Van Damme aan het woord, die in hun kritische kanttekening ‘Van verbondenheid naar betrokken-
heid’ de verschillende themabijdragen introduceren en tevens de kernvraag van het dossier in een breed, politiek actueel kader plaatsen. Zoals wel vaker het geval is, dicteerde de inhoud van deze Ruimte grotendeels zichzelf: intrigerende vraagstukken en verhalen lokken op hun beurt weer even intrigerende, verwante reacties uit. De horizon van het themadossier, dat zich strikt concentreert op de relatie burger-landschap, deint dan ook verder uit in dit nummer, met verhalen over het ruimtegebruik van de Antwerpse Groene Singel, over Brusselse stadsontwikkeling en over de rol van ervenconsulenten in een dynamisch, agrarisch landschap. U kan deze volledige Ruimte dus ook een beetje lezen zoals je een landschap leest: als een fascinerende mozaïek waarin de afzonderlijke stukjes altijd wel iets met elkaar te maken hebben. We wensen u een panoramische lectuur toe. Koen Raeymaekers
is een werkwoord
| 11
van
VERBONDENHEID
© Reporters
12 |
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > REFLECTIE
een kritische reflectie O S W A L D D E V I S C H [ H O O F D D O C E N T FA C U LT E I T A R C H I T E C T U U R E N K U N S T , U N I V E R S I T E I T H A S S E LT ] S Y LV I E VA N D A M M E [ O N D E R Z O E K S E E N H E I D L A N D S C H A P S A R C H I T E C T U U R , H O G E N T – S C H O O L O F A R T S ]
Wat is de plaats van het landschap in ons toekomstig maatschappelijk doen en denken? Met een nieuwe legislatuur doemen er nieuwe horizonten op. Ook op het vlak van ruimtelijke ordening. Een reflectie over de immer veranderende driehoek burger – middenveld – beleid.
naar
BETROKKENHEID Het Vlaamse Regeerakkoord 2014-2019 bouwt het huidige controlemodel af en vervangt het door een vertrouwensmodel ten opzichte van de gemeentelijke overheden, middenveld en burgers. De Vlaamse overheid wil voortaan een ‘kaderstellende’ overheid zijn, die alleen nog maar de grote doelstellingen van het beleid bepaalt. De gemeenten krijgen het vertrouwen om deze doelstellingen binnen hun lokale context te realiseren en kunnen zelf beslissen welke mensen en middelen ze daarvoor inzetten. Verenigingen en middenveld krijgen minder regeltjes opgelegd zodat ze zich kunnen bezighouden met hun werking in plaats van met administratieve procedures. Datzelfde middenveld wordt uitgenodigd om mee het draagvlak te creëren voor het uitgezette toekomsttraject. Regelgeving die uitgaat van een vermindering van administratieve lasten en meer duidelijkheid schept voor burgers en ondernemers is een topprioriteit. Een oplossingsgerichte administratie dient de burger of ondernemer maximaal te ondersteunen. Wat de gemeenten betreft, wenst de Vlaamse overheid geen betuttelende houding aan te nemen en enkel de strategische krijtlijnen uit te zetten zonder afbreuk te doen aan de gemeentelijke beleidsruimte. Dit doet denken aan de plannen van het eerste kabinet-Rutte in Nederland, dat in 2010, in het midden van de Europese economische crisis, een fors bezuinigingsprogramma aankondigde en de overheidssteun in heel wat sectoren terugschroefde. Onder het motto ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ werd aan de burger gevraagd om zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen. De presentatie van het bezuinigingsprogramma veroorzaakte een schokgolf binnen de sector bos, natuur en landschap in Nederland: het nationale landschapsbeleid werd in één pennenstreek afgeschaft. Rutte I besloot de Ecologische Hoofdstructuur te
herijken en het natuurbeleid te beperken tot de internationale en Europese verplichtingen. Bas Arts en Arjan Buijs1 beschrijven hoe de sector langzaam tot het besef kwam dat de crisis niet de enige aanleiding was voor de bezuinigingen. Ze wijzen in dat verband op de frustratie van ondernemers die zich ergeren aan de complexiteit van de huidige milieuwet- en regelgeving, en op het technocratisch jargon waar de burger niet wijs uit raakt. Omdat het politieke en maatschappelijke draagvlak voor landschap is afgebrokkeld, zal er dus veel meer dan voorheen moeten worden ingezet op vermaatschappelijking van het natuurbeleid. Met het oog op de nieuwe, nog in opmaak zijnde, Natuurwet dringen Nederlandse middenveldorganisaties erop aan landschap niet alleen te zien als drager van het collectief geheugen, maar ook als een samenhangend geheel van groene landschaps elementen en gebouwen en als belevingsruimte in en buiten erkende natuurgebieden. Ze pleiten ervoor natuur en landschap streng te beschermen waar dat nodig is, maar tegelijk ook in rekening te brengen bij economische ontwikkelingen en andere maatschappelijke activiteiten. Ook volgens Arts en Buijs moeten cultuurlandschappen en kleine groene initiatieven van onderop meer aandacht krijgen. Ze vertrouwen erop dat dit automatisch tot nieuwe financiële dragers zal leiden. Hun conclusie luidt dat de sector van bos, natuur en landschap zich in Nederland aan het heruitvinden is en dat de crisis van 2010, achteraf gezien, nog wel eens een zegen zou kunnen blijken. Ook in Vlaanderen staan door de huidige economische recessie 1 Bas Arts, Arjan Buijs, Mirjam de Groot, Dana Kamphorst, Marjolein Kloek, Kris van Koppen en Trond Selnes, 2013. Landschapsbeheer in de 21ste eeuw: van knotten naar netwerken. Wageningen Universiteit en Research Centre.
| 13
Landschappen Beeld uit de verhalencampagne 'Op de sofa van de Congoberg' (RL Pajottenland & Zennevallei) © RL Pajottenland & Zennevallei
16 |
‘Het boeiende aan een landschap is dat het zich laat lezen als een boek. Maar het is een achterstevorenboek, want voor de oudste delen van het verhaal moet je naar de achterste pagina’s. Elke tijd voegt hoofdstukken toe aan het boek en legt die boven op de vorige. (…) Zo vertelt het landschap een biografie van de mensen die er hebben gewoond. Wat nog bijzonder is aan dit boek is dat de pagina’s deels doorzichtig zijn. Je kunt vaak vanuit het bovenste blad naar onder kijken.’ Johan Van Den Bosch, Landschappen voor het leven, RLKM 2014
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > L ANDSCHAPSEDUCATIE
lezen ABC voor het decoderen van een gelaagd verhaal AN REKKERS [ DIRECTEUR VRP ]
N
og nooit een doorkijk-achterstevorenboek gelezen? Dan kan ik u ons Vlaamse landschappenboek warm aanbevelen. In onze buurlanden staan Stichting Landschapsbeheer Nederland of de Franse Parcs Naturels Régionaux mijlen verder op het vlak van landschapseducatie, maar ook Vlaanderen kan een indrukwekkend portfolio aan sensibiliseringsprojecten en –methodieken voorleggen. Met de wind in de rug fiets ik met u van de Westhoek tot Haspengouw via een keur aan ‘vertaalde landschappen’. We steken ook even de grens over voor inspiratie bij onze noorder- en zuiderburen.
Keurmerkregio We starten onze landschapsroute bij het Regionaal Landschap West-Vlaamse Heuvels (RLWH). De eerste zeven regionale landschappen werden eind jaren 1990 omwille van hun uitzonderlijke landschapskwaliteiten erkend door de toenmalige minister voor leefmilieu. In het oorspronkelijke concept waren regionale landschappen bedoeld als keurmerkregio waar natuur en landschap de economische hefboom voor streekontwikkeling zouden leveren. Geënt op de identiteit van de regio, legde elk regionaal landschap zijn eigen accenten en zette in op natuurversterking en landschapsherstel (via sociale tewerkstelling en Groenjobs), educatie en sensibilisering. Vandaag zijn er 17 regionale landschappen bijna gebiedsdekkend over heel Vlaanderen actief. Ze vormen sterke samenwerkingsverbanden tussen de drie overheden, bewoners en een schare aan streekverenigingen actief rond natuur, landschap, cultuur, erfgoed, landbouw, jacht, toerisme, enz. Met de ervaringen van het opbouwwerk in de streek, zette RLWH al heel vroeg in op landschapsbedrijfsplannen bij boeren. Op vrijwillige basis en tegen een beperkte vergoeding lieten die een landschapsplan op maat van hun bedrijf uittekenen, dat kleine landschapselementen zoals houtkanten, hoogstamboomgaarden of kikkerpoelen in hun bedrijf integreerde. Geen schaamgroen rond de hoevegebouwen, maar streekeigen aanplantingen op landbouwterreinen die een meerwaarde leverden voor natuur, landschapsbeleving en biodiversiteit.
Een studie van het Instituut voor Landbouw- en Visserrijonderzoek (ILVO) over streekidentiteit toonde duidelijk aan dat zowel oorspronkelijke bewoners als inwijkelingen in de Westhoek een grote verbondenheid met hun dorp en de landschappelijke omgeving meedragen. 25 à 30 kilometer verderop, in de regio Roeselare, is die uitgesproken betrokkenheid verdwenen. Dat laat sterk vermoeden dat de kwaliteit van een landschap een positieve band creëert tussen bewoners en hun streek. Nieuwe bewoners, die in een mooie streek komen wonen omwille van die landschapskwaliteit, zijn bovendien vaak de eerste actieve participanten in landschapsprojecten.
Verhalen Zelfs de mooiste streken van Vlaanderen trachten de betrokkenheid te stimuleren door educatieve of sensibiliserende acties. Vanuit de streekwerking Westhoek groeide het initiatief om lokale verhalen over een plek in themawandelingen te bundelen. De reeks Verhalen voor onderweg brengt uniek fotomateriaal en onbekende anekdotes samen: grensverhalen, oorlogsdagboeken van frontsoldaten, de modernistische architectuur van Huib Hoste en zoveel meer werden gepubliceerd in kleine wandelboekjes, waardoor geen enkele ingreep in het landschap zelf hoefde te gebeuren. Klankwandelingen, Westhoekvertellers en andere methodieken bereiken kinderen en volwassenen en leren hen kijken naar het landschap. De regionale landschappen West-Vlaamse Heuvels en IJzer & Polder fungeren hier, samen met de gebiedswerking van de Provincie West-Vlaanderen, als motor. Zij leveren nieuwe formats aan, waar iedereen mee aan de slag kan. Ook andere regionale landschappen gebruiken verhalen om bewoners of gebruikers te stimuleren een actieve bijdrage aan het landschap te leveren. Met de verhalenreeks Op de sofa van de Congoberg legde het Regionaal Landschap Pajottenland & Zennevallei de basis voor een actieve samenwerking met de gemeente Galmaarden, de inwoners van deelgemeente Vollezele (waar het gehucht Congoberg deel van uitmaakt) en lokale verenigingen om het landschapsbeheerplan voor het beschermde
| 17
20 |
Š Reporters
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > SCHOONHEID
In de ruimtelijke planning lijkt het begrip ‘schoonheid’ min of meer taboe te zijn geworden. Er zijn holle woorden als ‘belevingswaarde’ en ‘ruimtelijke kwaliteit’ voor in de plaats gekomen. Kunnen we het niet beter hebben over ‘betekenisvolle schoonheid’?
S Y LV I E VA N D A M M E | E L K E M AT T H Y S S E N | P I E T E R F O R É [ O NDERZO EK S EENHEI D L A NDS C HA P S A RC HI TEC TU U R, HO GENT – S C HO O L OF ART S ]
Ongrijpbaar schoon? Het lijkt erop dat de aandacht voor schoonheid binnen de ruimtelijke planning tussen de plooien van de tijd is verstoft. De wet over de organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw van 1962 had nochtans de bedoeling om ‘de ordening te ontwerpen zowel uit economisch, sociaal en esthetisch oogpunt als met het doel ‘s lands natuurschoon te bewaren’. Uit de toelichting bij het Koninklijk Besluit blijkt ook dat de wetgever met het gewestplan niet alleen maar zonering op het oog had: men wilde aanzetten geven voor kwaliteitsstudies per gebied en mogelijkheden voorzien voor landschapsontwikkeling en -opbouw, met aandacht voor de esthetische aspecten van nieuwe inplantingen of verbouwingen. Landschapsdifferentiatie moest de basis worden voor het formuleren van krachtlijnen per landschapstype, waarin telkens de specifieke ‘schoonheidswaarde’ per deelgebied bepaald kon worden. Landschapsplanning werd naar voren geschoven als een ‘proces waarbij gezocht wordt naar een optimalisering van uiterlijke verschijningsvormen uitgaande van landschappelijke potenties’1. Naderhand beperkte de toepassing van de gewest- en andere bestemmingsplannen zich echter in het algemeen tot een overdruk ‘landschappelijk waardevol’ voor agrarische gebieden, bos- en natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, parkgebieden en bufferzones. In de praktijk ging het om
moet betekenis krijgen 1 Allaert, G. in Vereniging voor Groenvoorziening, 1975, Naar een groenstrategie voor Vlaanderen - Eerste Vlaams Wetenschappelijk Kongres over Groenvoorziening (27-28 september 1974), Gent, p. 530533; Van De Walle, E., Vyncke, H. en Kuyken, E., 1974, De toeristischrecreatieve infrastructuur van de Oostelijke Vlaamse Ardennen - Definitieve ontwerp- en ontwikkelingsvoorschriften i.s.m. de toeristisch-recreatieve zonering en equipering, Ministerie van Openbare Werken, Bestuur van de Stedenbouw en de Ruimtelijke Ordening, Brussel, p. 5, 8-9.
rurale gebieden met een grote zichtwijdte of om gebieden die bij de opmaak van de gewestplannen nog vrij gaaf bewaard waren gebleven en nauwelijks verstoord waren door verstedelijking2. Hier gelden bepaalde beperkingen om de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar te brengen (artikel 15), maar het gevolg was vaak dat de overdruk vooral resulteerde in punctuele ingrepen – zoals het aanbrengen van schaamgroen – en dat van een gebiedsdekkende visie op beeldkwaliteit geen sprake is. Enig tegengewicht kwam er vanuit de landschapszorg, waar esthetische waarde een van de criteria is bij de bescherming van landschappen, stads- en dorpsgezichten en bij de aanduiding van ankerplaatsen. Momenteel worden binnen de aanduiding van erfgoedlandschappen door middel van ruimtelijke uitvoeringsplannen ook esthetische argumenten gebruikt. In werkelijkheid gaat het echter over een zeer beperkte oppervlakte in gebieden met een focus op het behoud van de bestaande landschappelijke identiteit. Daarnaast gaf de oorspronkelijke versie van de Landschapsatlas ook een eerste aanzet voor een inventarisatie van gezichten als een categorie van relicten. Ze werden evenwel niet in de digitale landschapsatlas van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen weerhouden en ook niet verder in het beleid geïmplementeerd. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en in het Groenboek Beleidsplan Vlaanderen wordt ruimtelijke kwaliteit specifiek als doelstelling vooropgesteld. In de voorbije jaren zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen om het containerbegrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ beter te duiden. Vrijwel iedereen is het er intussen over eens dat ruimtelijke kwaliteit ook betrekking heeft op waardering van de ruimte. Beleving en aspecten als identiteit en beeldkwaliteit maken daar integraal deel van uit. In het Vlaamse Groenboek van het Beleidsplan Ruimte3 is belevingswaarde zelfs expliciet een van de vier aandachtspunten voor ruimtelijke kwaliteit. Er wordt benadrukt dat het hierbij niet alleen gaat over esthetische en betekenisaspecten, maar evenzeer over de zorg voor een gezonde leefomgeving, sociale verbondenheid en veiligheid, die leefomgevingen en landschappen voor de mens herkenbaar en leesbaar moet maken. 2 Antrop, M. en Van Damme, S., 1995, Landschapszorg in Vlaanderen: onderzoek naar criteria en wenselijkheden voor een ruimtelijk beleid met betrekking tot cultuurhistorische en esthetische waarden van de landschappen in Vlaanderen, RUG en Brussel, AROHM, Monumenten en landschappen, Gent, p. 26 3 Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, 2012, Groenboek Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? - Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, RWO, Brussel, p. 25, 44.
| 21
Observeren om te handelen BRUNO NOTTEBOOM [ UNIVERSITEIT GENT ]
Iedereen kent wellicht Panoramio, de website die het mogelijk maakt foto’s te koppelen aan de kaarten en luchtfoto’s van Google Maps. Je kan met Panoramio ook nog eens andermans beelden van commentaar voorzien – een soort Facebook voor het landschap als het ware. Is dit het ultieme instrument om de burger bij het landschap te betrekken? Of de zoveelste toepassing die een zinloze stroom beeld en tekst genereert? Er zijn andere, meer bescheiden manieren om een fotografische inventaris van het landschap op te bouwen. Een goed voorbeeld is het 26grensoverschrijdende project TERCO, gecoördineerd door de Provincie West-Vlaanderen, | dat de ambitie heeft om een fotografisch observatorium van de grensstreek op te zetten1.
FIG. 1
Film ‘Regards sur le paysage’ bij het Observatoire Photographique Transfrontalier des Paysages.
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > LANDSCHAPSFOTOGRAFIE
Fotografische landschapsobservatoria BRUNO NOTTEBOOM
[ D O C T O R - A S S I S T E N T A R C H I T E C T U U R & S T E D E N B O U W , U G E N T / G A S T D O C E N T A R C H I T E C T U U R , K U L E U V E N ]
Het vierde beeld Een van de initiatieven van de Provincie West-Vlaanderen is de opdracht voor het toevoegen van een vierde luik aan het herfotografieproject ‘Recollecting Landscapes’, dat zestig landschappen in Vlaanderen opvolgt.2 Het eerste beeld van elke serie werd rond de eeuwwisseling gemaakt door botanicus Jean Massart voor zijn studie van de Belgische landschappen. Het tweede beeld kaderde in een herfotografie in opdracht van de Belgische Plantentuin en de vzw Belgische Natuur- en Vogelreservaten voor het boek ‘Landschappen in Vlaanderen vroeger en nu. Van groene armoede naar grijze overvloed’ (1980), dat de teloorgang van het Vlaamse landschap illustreerde.3 Het derde beeld ontstond in 2003 op initiatief van de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent en het Vlaams Architectuurinstituut, die geïnteresseerd waren in de architecturale en stedenbouwkundige verandering van het landschap. En vandaag, tien jaar later, wordt er dus een vierde beeld aan toegevoegd. (Figuur 2a, b, c, d) De reeks in Zillebeke (Ieper) geeft een goed beeld van de landschapstransformaties in de Westhoek van de afgelopen eeuw. Massart nam de foto op een van de hoogste punten van de heuvelrug Geluveld-Staden-Klerken, vlakbij de Ieperboog. Hij laat zien hoe de landbouwers deze moeilijk te bewerken gronden door middel van het drieslagstelsel toch rendabel maakten. De eikendreef centraal op de foto is kenmerkend voor streken die lang bebost zijn gebleven, zoals op historische topografische kaarten te zien is. Het beeld uit 1980 toont een veel kaler landschap: na de Eerste Wereldoorlog bleef van het landschap in de streek weinig over en de latere ruilverkavelingen werkten de monotonie verder in de hand. Op de foto van 2003 zien we dat de bomenrijen opnieuw zijn aangeplant, maar dat tegelijk de dreef is afgesloten door een poort, een vorm van privatisering die we ook op veel
andere plaatsen aantreffen. De situatie in 2014 is opnieuw sterk veranderd: niet alleen zijn de bomen en hagen op en rond het perceel verder uitgegroeid, er werd ook een nieuwe stal of schuur bijgebouwd. Een volgende stap, na de recente herfotografie, is de bevraging van bewoners en gebruikers over het hoe en waarom van de landschapstransformatie. Waarvoor wordt het nieuwe gebouw gebruikt? Waarom is het in hout? Waarom staat het precies daar op het terrein? Net zoals in de vorige herfotografie leveren gesprekken met enerzijds bewoners en gebruikers en anderzijds specialisten op het gebied van landbouw, natuurbeheer en stedenbouw een schat aan informatie over landschapstransformatie op, die beschikbaar zal worden gesteld in een boek en op de website (www.recollectinglandscapes.be). Burgers en actoren worden bij ‘Recollecting Landscapes’ betrokken op twee manieren. Ten eerste worden de bewoners en gebruikers van de gefotografeerde landschappen tijdens het onderzoek zelf bevraagd. En vervolgens kan iedereen de resultaten van het onderzoek consulteren via de website. Op die website is het dan ook nog mogelijk je op verschillende manieren door het foto- en tekstmateriaal een weg te banen, maar al bij al is de informatie-uitwisseling met burgers en actoren in ‘Recollecting Landscapes’ toch nog steeds eenrichtingsverkeer. Het zijn de onderzoekers die de informatie genereren en bepalen hoe en waar ze beschikbaar wordt gesteld. Observatoria waar actoren en bewoners zelf actief aan deelnemen, zijn echter van recente datum. Het alom verspreide bezit van een digitale camera en de mogelijkheid om via het internet zelf beelden en andere informatie te uploaden, maken de deelname van het publiek vandaag gemakkelijker dan ooit. Ter illustratie een aantal recente initiatieven van dergelijke interactieve observatoria.4
DIGITALE CAMERA'S EN DE MOGELIJKHEDEN OM VIA INTERNET ZELF BEELDEN EN ANDERE INFORMATIE TE UPLOADEN, MAKEN DE DEELNAME VAN HET PUBLIEK MAKKELIJKER DAN OOIT.
1 TERCO staat voor Territoriale Coöperatie, de titel van het project is ‘Naar een duurzame ontwikkeling van de grensoverschrijdende rurale en peri-urbane gebieden’. De coördinatie van de fotografische inventaris ligt bij Frederik Depreter: frederik.depreter@rlwh.be.
| 27
Fotografie als statement
2 Zie www.recollectinglandscapes.be en P. Uyttenhove, D. Vanbelleghem, I. Van Bouwel, B. Notteboom, R. Debergh, B. Willequet (red.), Recollecting landscapes: herfotografie, geheugen en transformatie 1904-1980-2004, A&S/Books, Gent, 2006, p. 22-37.
De ‘Observatoire Photographique Transfrontalier des Paysages’ van het Parc naturel transfrontalier du Hainaut (www.observatoirepaysages.pnth.eu) legde zestig punten vast, verspreid over het
3 L. Vanhecke, G. Charlier en L. Verelst, Landschappen in Vlaanderen vroeger en nu. Van groene armoede naar grijze overvloed, Nationale Plantentuin van België en vzw Belgische Natuur- en Vogelreservaten, Meise en Brussel, 1981.
4 Met dank aan Frederik Depreter voor het aanreiken van de betreffende projecten.
Spelers in een landschap Ecosysteemdiensten, klimaatverandering, duurzame voedselvoorziening, milieu, governance – ze hebben een steeds grotere impact op het dagelijkse leven en het landschap, maar voor velen blijft het nog altijd een vervan-mijn-bed-show. Hoe breng je dat soort dure begrippen over naar de dagelijkse leefomgeving en hoe kunnen particulieren actief meewerken aan doelmatige strategieÍn om toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden?
30 |
L A N D S C H A P P E N I S E E N W E R K W O O R D > G A M E - P L AY I N G
Farmville als tool voor cocreatie?
P
E L K E VA N E M P T E N | E L K E R O G G E [ I N S T I T U U T V O O R L A N D B O U W - E N V I S S E R I J O N D E R Z O E K ]
articipatie aan onder meer plannings- en ontwerpprocessen is een bekend antwoord op bovenstaande vragen. Maar de deelname van een ruimer publiek aan planningsprocessen wordt vandaag nog al te vaak gereduceerd tot bijvoorbeeld het voeren van een (wettelijk verplicht) openbaar onderzoek. Dergelijke processen lokken voornamelijk tegenreacties uit in plaats van reële betrokkenheid en toe-eigening te creëren. In het online tijdperk, waar informatieve websites, frequente mailinglists, enquêtes en sociale media participatie van verschillende doelgroepen op diverse echelons van Arnstein’s participatieladder mogelijk maken, lijken er nochtans heel wat andere mogelijkheden voorhanden. Ook face-to-face discussies rond de tafel blijven nog altijd van grote waarde. Een van de hulpmiddelen daarbij zouden de zogenaamde ‘serious games’ kunnen zijn. Hoewel de meer conventionele participatieve instrumenten nog wel vaak ingezet worden, leiden ze maar zelden tot meer betrokkenheid. Steeds meer auteurs zien in games een veelbelovend instrument om dieper engagement te creëren. In deze bijdrage belichten we games die net dat stapje verder willen gaan in het creëren van publieke betrokkenheid bij het verkennen, bedenken en ontwikkelen van huidige en toekomstige landschappen. Games als Rufopoly, Resortes en The Landscape Game zijn slechts enkele voorbeelden.
bestaan in diverse gradaties en vormen, gaande van betrokkenheid bij visieontwikkeling, besluitvorming en uitvoering tot het beheer achteraf (Boudry & Vanempten 2013). Mensen met diverse sociale achtergronden, expertises en belangen actief betrekken bij een ontwerpproces is tijdrovend, zowel voor de ontwerper als voor de beleidsmaker en de gebruiker. Het vraagt een zeker engagement van de deelnemers. Bovendien spreken gebruikers en ontwerpers meestal een andere taal en hebben ze uiteenlopende drijfveren – denk maar aan de abstracte ecosysteemdiensten of klimaatveranderingsmotieven versus het werkelijk zien veranderen van het eigen leeflandschap. Dergelijke betrokkenheid vergt – althans volgens de huidige aanpak – een grondig doordacht handelingskader. Zoals Gordon & Baldwin-Philippi (2014) terecht opmerken, focust de participatie van een breder publiek vaak meer op kwantiteit dan op kwaliteit. De meeste conventionele praktijken slagen er in het beste geval in om de burger te laten deelnemen aan ruimtelijk beleid via participatieve instrumenten (‘civic participation’). Maar deze praktijken leiden niet tot ‘civic learning’, ze leiden amper tot werkelijke betrokkenheid en toe-eigening omdat de gebruikte instrumenten niet aanzetten tot reflectie en leren, laat staan tot wederzijds vertrouwen. Dat is nochtans een absolute voorwaarde om geëngageerde coalities tot stand te laten komen. Was het doel van participatie niet in de eerste plaats het creëren van geëmancipeerde en geëngageerde burgers, en niet het oppervlakkig consulteren van zoveel mogelijk mensen? Meer en meer auteurs (o.a. Brandt 2006, Pak & Brieva 2010, Martens 2011, Gordon & Baldwin-Philippi 2014) zien in game playing het ultieme instrument om het onderlinge vertrouwen te versterken en de nodige reflectie te creëren. Games kunnen immers snel en relatief eenvoudig een aantal complexe interacties van de sociaal-ruimtelijke werkelijkheid nabootsen. De artificiële spelcontext waarin bestaande regels, rollen, normen en andere mogelijke hinderpalen niet gelden, geeft daarbij de mogelijkheid om verder te denken dan de huidige omstandigheden ‘omdat het maar een spel is’. Games laten je toe om je andere mogelijke realiteiten in te beelden. De spelregels bieden houvast en sturen de sociale interactie. Het idee bestaat dat net dergelijke interacties vertrouwen doen ontstaan en zo een waardevolle en verder te onderzoeken mogelijkheid vormen voor participatie rond ruimte-gerelateerde thema’s.
GAMES KUNNEN SNEL EN EENVOUDIG COMPLEXE INTERACTIES VAN DE SOCIAALRUIMTELIJKE WERKELIJKHEID NABOOTSEN.
Cocreatie & games Lokale inwoners, pendelaars en anderen die in een landschappelijke regio wonen, werken of recreëren hebben natuurlijk heel wat kennis van het ruimtelijk, sociaal, economisch en ecologisch functioneren van hun streek. Vaak gaat het om nuttige kennis die een bron van inspiratie of een toetsingskader kan vormen voor het kwalitatief vormgeven van het toekomstige landschap. Samenwerking wordt dan ook steeds vaker gezien als een belangrijk (soms wettelijk verplicht) onderdeel van een planningsproces en een voorwaarde om tot een kwalitatieve en breed gedragen oplossing te komen. De termen cocreatie of coproductie worden daarbij dikwijls in de mond genomen. Deze vormen van betrokkenheid in ruimtelijke planning en ontwerp kunnen omschreven worden als creatieve processen van sociale interactie tussen traditionele en niet-traditionele actoren. Ze
| 31
© medial mirage, Leipzig
36 |
HET PLANOLOGISCH EN CONCEPTUEEL INTEGREREN VAN EEN GARTENSCHAU IN DE STADSONTWIKKELING IS EEN BASISVEREISTE.
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > GARTENSCHAU
van eenjaarsbloemen tot duurzame stadsontwikkeling D R . S I G R U N L A N G N E R [ P A R T N E R S TAT I O N C 2 3 / D O C E N T L A N D S C H A P S A R C H I T E C T U U R E N - P L A N N I N G , B A U H A U S - U N I V E R S I TÄT , W E I M A R ] M I C H A E L R U D O L P H [ P A R T N E R S TAT I O N C 2 3 ]
De laatste tijd komen nogal wat verfrissende ideeën op het vlak van gebiedsgerichte ontwikkeling uit het aangrenzende oosten aangewaaid. Nu het concept van de Internationale Bauausstellung (IBA) elders in Europa navolging krijgt, blijkt ook op het vlak van landschapsontwerp in Duitsland een initiatief te bestaan dat de (her) ontwikkeling van open ruimte, tuinshows en duurzame stadsontwikkeling aan elkaar weet te koppelen. De Duitse Gartenschauen: een idee dat zich in anderhalve eeuw tot succesformule voor een stedelijke én landschappelijke renaissance ontpopte. (KR)
G
artenschauen (tuinexpo’s) zijn in de Duitse steden een beproefd instrument dat in het kader van stadsvernieuwing wordt ingezet voor het ontwikkelen van open ruimte. De tentoonstellingen moeten aan verschillende vereisten voldoen. Enerzijds gaat het hier om een vitrinemoment voor alle ’groene beroepen’. Van tuinbouworganisaties, over boomscholen en moestuinverenigingen, tot landschapsarchitecten – alle mogelijke stakeholders dienen bij de uitwerking van een Gartenschau betrokken te worden. Op dat vlak staat vooral het werkelijke tentoonstellingsjaar, met bijhorende presentatiemogelijkheden voor alle mogelijke tuinierswerk, op de voorgrond. Anderzijds dient de open ruimte die door de Gartenschau wordt ingericht in het kader van een geïntegreerde stadsontwikkeling de levenskwaliteit in de stedelijke ruimte op lange termijn te verbeteren. Het planologisch en conceptueel integreren van de Gartenschau in de stadsontwikkeling is daarvoor een basisvereiste. Wanneer je ze vergelijkt met investeringen in (verkeers)infrastructuur of doordeweekse hoogbouw, zijn Gartenschauen projecten die met een relatief klein budget een maximaal effect sorteren. Wanneer je ze bekijkt als landschapsontwerpprojecten, zijn ze groter en complexer dan de doorsneeprojecten in dat domein; ze vereisen doorgaans trouwens ook een jarenlange planningsen voorbereidingsfase. Haalbaarheids- en marktstudies, het uitwerken van een openbare aanbesteding en het uitschrijven van een wedstrijd voor landschapsontwerp zijn slechts enkele stappen in het traject dat leidt tot een Gartenschau. Die mondt uit in een – vaak veel te kort – tentoonstellingsjaar, waarbij naderhand enkel de bezoekersaantallen lijken te bepalen of een Gartenschau al dan niet succesvol geweest is. Dat zorgt ervoor
dat tentoonstellings- en inrichtingsconcepten vaak op een erg traditionele manier worden ingevuld, om aan de verwachtingen en wensen van een ’vertrouwd’ publiek tegemoet te komen. Dat neemt niet weg dat Gartenschauen – die soms de denigrerende bijnaam ’bloemenmarkt’ opgekleefd krijgen – over de grenzen van het tentoonstellingsjaar heen behoorlijk diverse effecten kunnen hebben voor een volgehouden en duurzame stadsontwikkeling.
Een verjongingskuur met oude roots De Duitse Gartenschauen kunnen terugblikken op een geschiedenis van meer dan 150 jaar. De allereerste bloemen- en plantenbeurzen, die oorspronkelijk in serres plaatsvonden en slechts enkele dagen duurden, evolueerden op het einde van de 19de eeuw naar een zomerlang internationaal tuinfeest, waar steeds meer belang gehecht werd aan de vormgeving van de tentoonstellingssite. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de idee van een Bundesgartenschau, een Gartenschau op federaal niveau, die niet alleen zou focussen op de presentatie van tuinprojecten maar ook de motor zou worden voor stadsontwikkeling en voor het oplossen van stedenbouwkundige problemen via het inrichten van open ruimte. In die periode lag met de ’ruïneparken’ de klemtoon vooral op de wederopbouw van verwoeste steden, later ging de aandacht naar het regenereren van uitgeleefde sites en het vrijwaren van open stadsplekken voor recreatie en vrije tijd. Na de hereniging van 1990 werd het Gartenschau-concept
| 37
© Station C23
in de nieuwe deelstaten vooral gebruikt als instrument voor het inrichten van voormalige militaire en industriële sites.1 Sinds 1951 wisselen Bundesgartenschauen (BUGA) en internationale Gartenschauen (IGA) elkaar jaarlijks af. De verantwoordelijkheid voor de toekenning en uitvoering berust bij de bvba Deutsche Bundesgartenschau (DBG). De volgende IGA vindt in 2017 in Berlijn plaats. Daar zal in Marzan-Hellersdorf, een der grootste Plattenbau (minderwaardige prefabwoonblokken) gebieden in Europa, onderzocht worden hoe open ruimte een rol kan spelen in de toekomstgerichte vormgeving van de grootstedelijke periferie.2 De IGA in Berlijn wil zo op lange termijn en op een duurzame manier bijdragen tot de profilering en imagebuilding van deze oostrand van de stad. BUGA‘s en IGA‘s, die vooral in de grootsteden plaatsvinden, zijn grootschalige projecten waarvoor algauw meer dan 100 hectare nodig zijn. Daarnaast worden in de aparte deelstaten ook zogenaamde Landesgartenschauen (landelijke Gartenschauen) georganiseerd. Deze richten zich vooral op kleine en middelgrote steden en bestrijken doorgaans een oppervlakte van 10 tot 20 hectare. Elke deelstaat heeft daarbij zijn eigen Gartenschautradities en –frequentie.
Hoe organiseer ik een Landesgartenschau?
38 |
De deelstaat Saksen bijvoorbeeld roept om de vier jaar alle gemeenten op om een voorstel voor het organiseren van een Landesgartenschau in te dienen bij het Saksische ministerie voor Milieu en Landbouw. Dat voorstel moet onder andere garanties bevatten aangaande de duurzaamheid van het concept, de stedenbouwkundige en eigendomsrechtelijke aspecten van de geselecteerde locaties, de financieringszekerheid en de integra1 Meiberth, Freidrich, 2002: Motor für Landschaft, Städtebau und Wirtschaft, in: Preisler-Holl, Luise (Red.): Gartenschauen - Motor für Landschaft, Städtebau und Wirtschaft, Deutsches Institut für Urbanistik, Berlin: pag. 9 2 www.iga-berlin-2017.de
> © medial mirage, Leipzig
© medial mirage, Leipzig
>
tiemogelijkheden van de expotuinen. De minimale oppervlakte moet circa 14 hectare bestrijken. Aan het voorstel gaat meestal een haalbaarheidsstudie vooraf, om de pro’s en contra’s van een wedstrijddeelname af te wegen, geschikte locaties te evalueren en de basis te leggen voor een gezamenlijk collegebesluit omtrent een eventuele kandidatuur. In deze fase komt doorgaans ook reeds een intensieve PR-communicatie op gang om een draagvlak bij de bevolking te creëren voor het indienen van de kandidatuur. Na het ontvankelijk verklaren van de kandidatuur bezoekt een commissie de concurrerende steden om in situ de voorgelegde concepten op hun deugdelijkheid te beoordelen. De uiteindelijke beslissing omtrent het toekennen van de Landesgartenschau wordt in een kabinetsbesluit vastgelegd. Na de toekenning is de winnende stad verplicht een landschapsontwerpwedstrijd uit te schrijven. Tevens wordt voor de voorbereiding, de uitvoering en opvolging van de Gartenschau een plaatselijk uitvoerend comité opgericht. Hierin zetelen gewoonlijk de betreffende gemeente en de promotiemaatschappij van de Saksische Landesgartenschauen. In die promotiemaatschappij zijn alle betrokken professionele vakverenigingen samengebracht.3 De taken worden doorgaans als volgt verdeeld: de gemeente krijgt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de duurzame investeringen, terwijl de promotiemaatschappij zorgt voor de inhoud van de eigenlijke Gartenschau, met andere woorden: de tentoonstelling van de professionele actoren en een raamprogramma met een vakgebonden en een culturele invulling. Een indicator voor deze tweeledigheid zijn de gescheiden planningen voor een tentoonstellings- en een langetermijnconcept, evenals de opdeling van de financiële middelen in een investerings- en een uitvoeringstraject. In het investeringstraject zijn de middelen voor de effectieve aanleg van een permanent publiek toegankelijk park inbegrepen, inclusief de steunbudgetten, van EU tot deelstaat. De inrichtingskosten worden gedekt door returns afkomstig van toegangskaarten, merchandising, cateringlicenties, giften, sponsoring en subsidies van deelstaat en gemeente. De aanleg van het park neemt minstens twee jaren in beslag. Een goed landschapsontwerp heeft daarbij altijd oog voor duurzaamheid op het vlak van zorg en onderhoud, af braakkosten voor de tentoonstellingszones en mogelijkheden voor hergebruik. Tijdens het tentoonstellingsjaar moet de zone van de Gartenschau de nodige plaats en infrastructuur bieden voor eenjarige bloembedden, thematische tuinen, podia en catering – allemaal voorzieningen die na het tentoonstellingsjaar afgebroken worden. Daarbij steken natuurlijk steeds opnieuw belangenconflicten de 3 www.fgsl.de
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > GARTENSCHAU
>
design: geskes.hack Landschaftsarchitekte / foto: Hanns Joosten
LANDESGARTENSCHAUEN RICHTEN ZICH VOORAL OP KLEINERE EN MIDDELGROTE STEDEN EN BESTRIJKEN DOORGAANS EEN OPPERVLAKTE VAN 10 TOT 20 HA
Reichenbach - de omgeving van de Blumengasse, voor en na: de vervallen fabrieksgebouwen werden gesloopt om plaats te maken voor de parkzone.
kop op: de ambitie om een duurzaam, onderhoudsvriendelijk openbaar park aan te leggen versus de vereisten om een groot tuinevenement met hoog showgehalte te creëren. Deze inhoudelijke contradictie wordt overduidelijk in de kleinere gemeenten, wanneer bijvoorbeeld een nieuw park voor een stad met 20.000 inwoners inhoudelijk en vormelijk moet aangelegd worden voor een Gartenschaujaar met meer dan 300.000 bezoekers. Aan de hand van twee Gartenschauen in Saksen willen we enerzijds de positieve langetermijneffecten voor de organiserende stad illustreren (Reichenbach 2009) en anderzijds nagaan hoe de vereisten voor een duurzaam te onderhouden site reeds in de fase van het landschapsontwerp kunnen meegenomen worden (Oelsnitz 2015). De auteurs waren met hun bureau Station C23 betrokken bij beide projecten. In Reichenbach voerden ze een haalbaarheidsstudie uit, stelden ze het dossier voor de kandidatuur samen en zorgden ze ook voor de organisatie van de landschapsontwerpwedstrijd. Voor de Landesgartenschau van Oelsnitz werden ze belast met de planning en de bouwleiding, nadat ze de ontwerpwedstrijd gewonnen hadden.
Reichenbach 2009: renaissance van de oude stadskern Reichenbach is een kleine stad, die na de Tweede Wereldoorlog nog een piek van 34.000 inwoners telde, maar dat aantal is intussen gestaag gedaald tot 25.000 in 1990 en 20.000 vandaag.
De voormalige textielindustriestad kreeg het na de Wende (de eenmaking van Oost- en West-Duitsland) door de structurele veranderingen in de industrie erg moeilijk, net zoals zovele andere Saksische steden. De historische stadskern werd er sterk getekend door overgebleven industriële braaklanden. Een groep burgers kwam in het verweer en trachtte hier de publieke aandacht op te vestigen, woningen in de omgeving stonden leeg, er bestond instortingsgevaar. Een mogelijk scenario was het aantrekken van tankstations en KMO’s. Maar vele betrokken burgers konden zich niet verzoenen met een suburbane, grootschalige uitbreiding met bedrijfsgebouwen op deze landschappelijk en stedenbouwkundig gevoelige plek in de Raumbachvallei, die bovendien een panoramisch uitzicht biedt op de historische stadskern van Reichenbach. Daardoor ontstond al betrekkelijk vroeg de idee om hier een Gartenschau te plannen. Een haalbaarheidsstudie duidde drie potentiële zones aan binnen het stedelijk gebied. Uiteindelijk besloot het stadsbestuur een Gartenschau-kandidatuur in te dienen voor het brownfield in de Raumbachvallei. De stad won de competitie en begon met de hulp van de Gartenschau het gebied te saneren (grondvervanging, ecologisch herstellen van waterlopen), bouwvallige gebouwen te slopen en industriële relicten te herstellen en een nieuwe bestemming te geven. In de omgeving van de Gartenschauzone werden door de gemeente bijkomende werken uitgevoerd, zoals het vernieuwen van straten en pleinen en de renovatie van een publiek zwembad. De opwaardering van het openbaar domein vormde de
| 39
Energieke Terwijl bedrijven en consumenten in Vlaanderen bang het wel en wee van verre gas- en olieproducenten volgen, beginnen her en der coรถperatieven hun energie alvast dichter bij huis te zoeken: langs een veldrand, bijvoorbeeld. Een lichtend voorbeeld voor onze verwarmingstoekomst? Allicht. Maar voor deze (ver)nieuw(d)e vorm van energiewinning is samenwerking wel van primordiaal belang.
42 |
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > ENERGIEWINNING
de return van betrokkenheid O S W A L D D E V I S C H [ H O O F D D O C E N T FA C U LT E I T A R C H I T E C T U U R E N K U N S T , U N I V E R S I T E I T H A S S E LT ] H A N S J O C H E M S [ P R O J E C T M A N A G E R T W E C O M , R E G I O N A L E L A N D S C H A P P E N L A G E K E M P E N ]
Landschap, of landschappen? Ons landschap produceert voedsel, energie en grondstoffen. Die functies liepen van oudsher door elkaar heen, maar vandaag zijn ze veelal - geografisch en juridisch - gescheiden. Een stuk land produceert nu óf voedsel óf energie óf grondstoffen. In de plaats van één landschap kwamen er vele landschappen, elk met zijn eigen ecosystemen, beheerd door eigen actoren, met eigen verdienmodellen, et cetera. Ruimtegebruik is echter dynamisch. Zo zijn de energie- en grondstoffuncties de voorbije decennia sterk afgenomen door het aanboren van goedkope en gemakkelijke brandstof als aardolie en aardgas. Om plaats te maken voor functies als biodiversiteit en natuurbeleving. Binnen de filosofie van het gewestplan moet aan elk nieuw grondgebruik een specifieke ruimte worden toegewezen. Omdat ruimte schaars is, betekent elke nieuwe toewijzing automatisch ook het schrappen van bestaand gebruik. Met andere woorden, de verschillende landschappen beconcurreren elkaar. Dit gaat niet enkel ten koste van de kwaliteit van het landschap als geheel, maar ook van de individuele landschappen. De uitdaging is dan ook niet enkel het betrekken van actoren bij het maken van landschap, maar ook het betrekken van actoren op elkaars landschap.
knoteiken) of tot vlak bij de grond (bij hakhout zoals hazelaar). Dit verhoogde de houtproductie, beperkte de hoeveelheid schaduw en optimaliseerde de wateropname. Uit de stronken die overbleven, ontsproten nieuwe twijgen die uitgroeiden tot dikkere takken, tot ze opnieuw gekapt konden worden. Samen met de grachten en poelen in de buurt, vormden de houtkanten een compleet landbouwkundig systeem dat zeer efficiënt werkte van de dertiende tot de negentiende eeuw. Niet alleen verhoogden ze de opbrengst van de landbouw, leverden ze energie en produceerden ze grondstoffen, ze kenden bovendien ook een erg hoge biodiversiteit. Of hoe één landschappelijk element alle landschapsfuncties kon integreren. In Vlaanderen werden duizenden kilometers houtkanten en houtwallen aangelegd rondom landbouwpercelen. Met de modernisering van de landbouw en de beschikbaarheid van andere energiebronnen kwam een aantal functies van houtkanten echter onder druk te staan. In de provincie Limburg staat vandaag nog maar ongeveer de helft overeind. Ook zijn ze niet altijd meer herkenbaar. Omwille van gebrekkig onderhoud zijn heel wat houtkanten uitgegroeid tot stroken bos. De zoektocht naar duurzame energiebronnen heeft de houtkant terug in het vizier gebracht. Biomassa is immers de enige vlot toegankelijke (vernieuwbare) energiebron van Europa. Wind is enkel interessant voor kustgebieden en water enkel voor berggebieden. Zonne-energie is dan weer seizoensgebonden. Zonder het zelf te beseffen, zwemmen we in de biomassa. Wat nu nog ontbreekt is de kennis en de infrastructuur om deze efficiënt te ontginnen. Heel wat organisaties in binnen- en buitenland voeren eerste experimenten. Zo ook rond het inzetten van houtkanten in de productie van biobrandstof. Deze tonen aan dat houtsnippers een ideale energiebron zijn voor zogenaamde ‘middenschalige’ projecten: landbouwbedrijven, openbare gebouwen, zwembaden, gevangenissen of scholen. Maar ook voor woningen. Zo kan je met het snoeihout van 150 meter houtkanten een standaardgezinswoning één jaar lang van energie voorzien. In een cyclus van tien jaar heb je dus anderhalve kilometer houtkanten nodig. Omdat heel wat gemeenten behoorlijk wat openbaar groen bezitten, is dit haalbaar. Zo beschikt Bocholt over honderd kilometer houtkanten. Hier kan je 65 gezinswoningen mee verwarmen (en zo 165.000 liter stookolie per jaar uitsparen). Lummen heeft rond de zeshonderd kilometer houtkanten, Paal-Beringen nog meer. Er
ZONDER HET ZELF TE BESEFFEN, ZWEMMEN WE IN DE BIOMASSA.
Comeback van de productieve houtkant Een interessante case in dit verband is de herontdekking van een stuk landschapserfgoed: de houtkanten. Dit zijn bomenrijen en struiken met aan één of weerszijden een greppel, typisch aangelegd in een rasterpatroon rond een reeks akkers. Samen vormden deze rijen een draineringssysteem dat de grondwatertafel deed zakken , waardoor het mogelijk werd om ook in drassige gebieden aan landbouw te doen. Daarnaast fungeerden houtkanten ook als windscherm, beschermden ze gewassen tegen vorstschade en voorkwamen ze erosie. Ten slotte werd het hout gebruikt om broodovens te stoken, als geriefhout (stelen, rijshout), om de assen van molens of karren te vervaardigen, enzovoort. Houtkanten werden om de tien jaar gesnoeid, tot een hoogte van ongeveer twee meter (bij knotbomen zoals knotwilgen,
| 43
© www.RLLK.be
zit dus heel wat energie in het Limburgse landschap, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de bestaande landschappen. Omdat eenzelfde landschapselement terug meerdere functies opneemt, als bron van energie, als ecosysteem en als stuk erfgoed.
Coöperaties en beheerplannen
44 |
Door terug te kijken naar vroegere gebruiken kan het evenwicht tussen de landschappen dus hersteld worden, maar eerst moeten enkele hindernissen genomen worden. Zo is er de laatste dertig jaar niet meer omgekeken naar heel wat houtkanten, waardoor deze tot bossen zijn uitgegroeid of gekoloniseerd zijn door exotische soorten. Dit vraagt om het verwijderen en vervangen van de bestaande beplanting, en dus om zware, zij het eenmalige, investeringen. Zeker omdat nieuwe houtkanten pas na tien jaar beginnen te renderen. Ten tweede is er het reguliere cyclisch hakhoutbeheer. Snoeien en kappen is erg arbeidsintensief en wordt pas rendabel als het machinaal kan gebeuren. Om het rendement van de verbranding te optimaliseren moet het geoogste hout versnipperd en gedroogd worden. Al deze handelingen vragen om specifieke machines en gebouwen — opnieuw een zware investering. Ten derde is er de opwekking en verdeling van energie. Hier zijn een aangepaste verbrandingsinstallatie en
een warmtenet voor nodig. En dus opnieuw een investering. Ten slotte moet elke stap in dit proces aan specifieke kwaliteitseisen voldoen, uitgeschreven door verschillende sectoren. Zo mag de biodiversiteit van bestaande houtkanten niet achteruitgaan, mag het snoeien geen schade aanbrengen aan de aanpalende landbouwgronden, moeten de houtsnippers aan een minimum kwaliteit voldoen en moet ook de verbrandingsinstallatie voldoen aan een reeks normen. Het beheer van houtkanten is vandaag dan ook geen zaak meer van één landbouwer, die het snoeien en hakken er gewoon bijneemt. De grote investeringen, de minimale lengte aan houtkanten en de noodzakelijke expertise vragen om samenwerking tussen meerdere actoren. En omdat niemand zomaar van energiebron wisselt, moet deze samenwerking geformaliseerd worden, bijvoorbeeld in een coöperatie. De schaalvergroting vraagt daarnaast ook om een planning, om zogenaamde houtkantbeheerplannen, die aangeven welke houtkanten wanneer gesnoeid moeten worden en op welke manier. Men moet er daarbij over waken dat de energiefunctie van de houtkant de andere landschapsfuncties niet onder druk zet. Het uitwerken van zo’n beheerplan veronderstelt dan ook dat er onderhandeld wordt met andere landschapsgebruikers. Om samen terug het systeemkarakter van landschapselementen te herontdekken. En dit allemaal aangestuurd door economische overwegingen. Samen aan landschap
© www.RLLK.be
LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD > ENERGIEWINNING
werken om het financiële plaatje rond te krijgen. Een voorbeeld van zo’n samenwerking is Bois Bocage Energie1, een coöperatie opgericht in 2006 in Normandië, Frankrijk. Stap voor stap heeft deze coöperatie actoren bij elkaar gebracht en een productieketen ontwikkeld die van houtkanten terug een energiebron maakt die kan concurreren met andere energiebronnen. Zo hebben ze eigen machines ontwikkeld voor het oogsten en lokaal verhakselen van hout, hebben ze een eigen techniek uitgewerkt voor het drogen van houtsnippers en een eigen verbrandingsoven ontworpen. Verder staat de organisatie in voor het uittekenen en opvolgen van oogstplannen, voor het beheer van het machinepark, voor kwaliteitszorg en voor een constante afname van houtsnippers. Die volgehouden inspanning heeft 1 http://www.boisbocageenergie.fr/
ertoe geleid dat een historisch bocagelandschap aan een tweede leven begonnen is zonder dat het eerst erkend moest worden als werelderfgoed. Een tweede voorbeeld zijn de biomassawerven in Oostenrijk2 die instaan voor de verwerking van geoogst hout tot bruikbare brandstof. Ze garanderen een continu aanbod van een minimale kwaliteit tegen een vaste prijs. Ook dit zijn coöperaties waarvan zowel producenten als consumenten deel uitmaken. De biomassawerven zijn opgestart met overheidssubsidies, maar draaien vandaag op eigen kracht. Vlaanderen verleent al jarenlang subsidies voor het beheer van landschapselementen zoals houtkanten. Toch staat dit systeem onder druk: subsidies zijn beperkt en vaak enkel beschikbaar voor eenmalige achterstallige ingrepen. Het beheer daarentegen is zeer duur en gesubsidieerde eenmalige ingrepen garanderen niet automatisch de verderzetting van het reguliere beheer. Het hout dat vrijkomt bij beheer van landschapselementen is voor het grootste deel een reststroom of ‘afval’, afgezien van een kleine fractie die als brandhout wordt aangewend. Het project ‘Energiek landschapshout’3, een initiatief van Samenwerking voor Agrarisch Landschap, probeert het anders aan te pakken. Het zet in op het sensibiliseren van individuele burgers en begeleidt hen bij het aanplanten, beheren en oogsten van houtkanten. Het verhuurt machines, geeft advies over verbrandingsinstallaties, en het helpt bij het aanvragen van subsidies en het ontwarren van de regelgeving. Een tweede initiatief in Vlaanderen is het project TWECOM (Towards eco-energetic communities)4, onder leiding van het Regionaal Landschap Lage Kempen. Dit project 2 Zie video op: http://www.rllk.be/publicaties/videos/22/ 3 http://energieklandschapshout.be/ 4 TWECOM is een Interreg IVB NWE project gesteund door de Europese Unie dat gestart is op 1 januari 2013 en nog loopt tot 31 december 2015.
| 45
Ervencon
I N G E L E E N D E R S , P E T E R V E R V O O R T E N C H R I S T O P H E VA N D E V O O R T [ R U I M T E V L A A N D E R E N ]
Nieuwe impulsen uit het noorden voor ruimtelijke ontwikkelingen op het Vlaamse platteland
48 |
We berichtten er in een vergelijkbare context in het vorige nummer van Ruimte reeds over: het Vlaamse platteland staat voor belangrijke ruimtelijke uitdagingen1. Mondiaal stijgt de vraag naar voedsel, maar tegelijk nemen de Europese eisen vanuit milieu- en waterbeleid toe. Dat leidt tot een sterkere specialisatie en schaalvergroting in de landbouw, maar ook tot herstructurerings- of verbredingsopgaven in gebieden met water- of natuurdoelen. Naast landbouw, zoeken ook maatschappelijke functies zoals recreatie, toerisme, wonen of zorg een plek op het hedendaagse platteland. De blijvende afname van het aantal landbouwbedrijven leidt tot een hergebruiksopgave voor het vrijkomend patrimonium en biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe socio-economische dragers in het buitengebied.
sulenten op bezoek
# ERVENCONSULENTEN
H
et bestaande Vlaams beleid ten aanzien van deze transformaties in het landbouwgebied is vandaag vooral generiek geregeld en verloopt daardoor weinig gestuurd. Deze functieverschuivingen zetten ook druk op de landbouw: vruchtbare bodems raken versnipperd en zijn steeds minder beschikbaar voor productie van voedsel. Landbouworganisaties stellen het ‘recht op boeren’ voorop en vragen een betere bescherming van landbouwgrond tegen versnippering en oneigenlijk gebruik 2. Ruimtelijke ontwikkelingsstrategieën moeten blijvend oog hebben voor het functioneren van de professionele landbouw, maar ook een kader bieden waarbinnen nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen op het platteland op ruimtelijk kwalitatieve en duurzame manier kunnen plaatsvinden. Deze integrale aanpak kan de ruimtelijke transformaties beter begeleiden, maar ook zorgen voor een beter begrip van de kwaliteitseisen voor het plattelandslandschap3. De afgelopen jaren analyseerde o.a. het Steunpunt Ruimte en Wonen in opdracht van Ruimte Vlaanderen verschillende transformaties op het platteland4. Voortbouwend op die bevindingen liet Ruimte Vlaanderen twee onderzoeken uitvoeren die beleidsaanbevelingen formuleerden voor een afwegingskader voor nietagrarische transformaties en de mogelijkheden verkenden van het instrument ‘contractbenadering’ voor nieuwe economische activiteiten in voormalige agrarische gebouwen (zie kaders). Aansluitend zette Ruimte Vlaanderen een kennisuitwisseling over dit thema op met de Nederlandse stichting Het Oversticht. Zij zetten in de provincie Overijssel ‘ervenconsulenten’ in die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied procesmatig begeleiden. De provincie hanteert daarbij het principe ‘voor wat hoort wat’: in ruil voor de geboden ontwikkelingsruimte moet de initiatiefnemer ook investeren in omgevingskwaliteit, zodat er ook duidelijk ruimtelijke en maatschappelijke winst is. Het beleidskader dat de provincie Overijssel als onderdeel van de provinciale Omgevingsvisie daarvoor ontwikkelde, is bijzonder inspirerend en reikt heel werkbare principes aan die ook in Vlaamse context bruikbaar zijn. De Nederlandse ervenconsulenten kwamen alvast hun aanpak tonen en testen op drie Vlaamse landbouwerven. 1 Zie ook in Ruimte nr. 22: ‘Terug naar een productief landschap’. 2 Visienota ‘Inzetten op duurzame groei. Toekomst van de Vlaamse landen tuinbouw in Europees en mondiaal perspectief ’, Boerenbond (2014). 3 Zie “Ontwikkeling van open regio’s in Vlaanderen, een verzameling van kleine verhalen. Denkpistes voor een vernieuwd ruimtelijk beleid bij de ontwikkeling van de open regio’s in Vlaanderen.” Pisman, A., Vervoort, P., & Appermont, I. Paper plandag (2013). 4 Zie o.a. de verschillende artikels daarover in Ruimte nr. 14 (2012).
Voor wat hoort wat In 2009 koos de provincie Overijssel met de Omgevingsvisie Overijssel5 voor kwalitatieve sturing op ruimtelijke ontwikkelingen. Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit gelden er als randvoorwaarden voor economische ontwikkelingen. De provincie hanteert daarvoor een uitvoeringsmodel met drie centrale vragen (figuur 1 op volgende pagina): −− OF? Voldoet de ontwikkeling aan de geldende wetgeving en principes en voorziet ze in een behoefte? −− WAAR? Past de locatie in de gebiedsvisie? −− HOE? Versterken ontwerp en inrichting de gebiedskenmer-
Schets ontwerpoefening
ken? Tegenover een ruimtelijke ontwikkeling moet ook een maatschappelijke meerwaarde staan. Samen met de gemeenten werkte de provincie de toepassing van dat principe uit in het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving6. Uitgangspunt is de ‘balans’ tussen ontwikkelingsruimte en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (figuur 2 op volgende pagina). De initiatiefnemer gaat daarover met de plannende overheid in dialoog vooraleer hij zijn concrete bouwplannen uitwerkt. Deze ‘voorkantsturing’ en 5 “Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel. Visie en uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijsel”, provincie Overijssel (2013). www.omgevingsvisie.nl 6 “Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Ruimtelijke kwaliteitsprincipes toepassen in de praktijk van de ruimtelijke ordening in Overijssel”, provincie Overijssel, gemeenten Deventer en Enschede (2010).
| 49
Groene J A N V I L A I N [ S T E U N P U N T S T R AT E N ] K O E N S T U Y V E N [ AT E L I E R P U B L I E K E R U I M T E ]
Het uitbouwen van groene netwerken biedt lokale besturen heel wat mogelijkheden om met minder middelen toch te blijven investeren in omgevingskwaliteit. Vanuit dat perspectief is het budget niet langer de bepalende factor of een hindernis voor het realiseren van goede projecten. Samenwerkingsverbanden met diverse partners en de alertheid om in te pikken op lopende zaken zullen de komende jaren doorslaggevend zijn om op lokaal niveau aan publieke ruimte te werken.
54 |
# GROENE
NETWERKEN
F O T O Ingrepen van bovenlokaal niveau kunnen aanleiding zijn om op lokale schaal aan publieke ruimte te werken, zoals bij de verbreding van de Leie in Kortrijk. © Leiedal / Waterwegen en Zeekanaal NV
Groene netwerken als kans voor geïntegreerd beleid
S
teunpunt Straten, VRP en Atelier Publieke Ruimte organiseerden in het voorjaar de tweede editie van de vormingsreeks ‘Publieke ruimte in verbinding’. De vorming kwam tot stand met steun van de Vlaamse overheid (Ruimte Vlaanderen en Agentschap voor Natuur en Bos). De focus lag dit jaar op het realiseren van groene netwerken, volgens de organiserende partners een manier om in economisch moeilijke tijden toch kwaliteitsverbetering in de openbare ruimte tot stand te brengen. Deze denkwijze sluit aan bij landscape urbanism, waarbij het landschap een prominente rol speelt in de stedenbouw. Uitgangspunt daarbij is het schakelen tussen schaalniveaus: regionale schaal, lokale schaal en projectniveau zijn met elkaar verweven en beïnvloeden elkaar. Zo kan een project op microschaal, zoals signalisatie, aanleiding zijn om na te denken op een hogere schaal. Andersom kunnen bovenlokale structuren op lokaal niveau tastbaar en beleefbaar worden.
Groenplan verenigt schaalniveaus De diversiteit aan schalen is een basisvereiste om van een groen netwerk te kunnen spreken. Groen is immers meer dan de optelsom van parken, plantsoenen en straatbomen. Op professioneel vlak is een mentaliteitswijziging aan de gang waarbij groen niet langer wordt beschouwd als een niche binnen de technische dienst, maar inherent deel uitmaakt van alles wat met ruimtelijke inrichting te maken heeft. Daar horen bijvoorbeeld ook volkstuinen, begraafplaatsen, speelterreinen of waterlopen bij. Ook in de ruimtelijke planning heeft groen vele verschijningsvormen. Het gaat niet enkel om de groene zones op het gewestplan maar ook om de agrarische gebieden en waterlopen. Om samenhang te brengen in die veelheid aan schaalniveaus en verschijningsvormen kan een groenstructuurplan, of kortweg groenplan, soelaas bieden. Hoewel het nut ervan nauwelijks in twijfel wordt getrokken, wordt de noodzaak om een groenplan op te maken niet altijd gevoeld. Men verschuilt zich dan achter budgettaire beperkingen of wijst op de aandacht die groen toch al krijgt in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS). Nochtans is een groenstructuurplan geen deelstructuur van het GRS maar een complementair beleidsinstrument. Een groenplan brengt groen in breedbeeldperspectief. Zowel geveltuinen als beleefbare stedelijke landbouwgebieden kunnen er deel van uitmaken. En wie beweert dat privaat groen per definitie ontoegankelijk of niet beleefbaar is? Een groenplan
kan bovendien ook ruimten bevatten die (nog) niet groen zijn, maar wel mogelijkheden bieden op lange termijn. Het brengt dus groen in beeld dat buiten de scope van het GRS valt. Daardoor is het plan een nuttig instrument om de langetermijnvisie scherp te stellen. Groen is multifunctioneel en moet in zijn totaliteit worden benaderd. Het Agentschap voor Natuur en Bos publiceerde een handleiding voor het opmaken van een groenstructuurplan1. Een aantal steden en gemeenten heeft het instrument reeds in zijn beleid geïntegreerd. Zo is in Sint-Niklaas het groenplan een houvast om een bepaald aandeel groen af te dwingen bij nieuwe ontwikkelingen, of het nu gaat om de aanleg van een wijk of de herinrichting van een gewestweg. Hoewel een groenstructuurplan geen juridische waarde heeft, kan het wel worden verankerd in andere beleidsinstrumenten zoals RUP’s, stedenbouwkundige verordeningen of verkavelingsplannen.
Interne coalities Groene netwerken zijn gebaseerd op aanknopingspunten in diverse beleidsplannen. Een collegiaal netwerk is dan ook het vertrekpunt om tot een ruimtelijk netwerk te komen. Interne samenwerkingsverbanden zijn cruciaal. In de praktijk wringt daar vaak het schoentje. De jeugddienst is wellicht op zoek naar speelplekken, terwijl het OCMW nog onbestemde terreinen heeft liggen in een geïsoleerd stukje agrarisch gebied. De kans dat hun paden elkaar kruisen is vaak klein. Het zoeken naar synergie is een cruciale sleutel in het netwerkdenken. In die denkwijze zijn de meerjarenplanning en de meerjarenbegroting van de beleids- en beheercyclus (BBC) geen steriele administratieve documenten, maar essentiële werkinstrumenten om kruisverbanden te leggen. In heel wat gemeenten blijft het BBC-beleid echter hangen op managementniveau en dringen de kansen die dit nieuwe beleidsinstrument biedt te weinig door op de werkvloer. Zonde, want beleidsvelden die in eerste instantie ver uit elkaar lijken te liggen, vormen in een gemeenschappelijk project vaak meer dan de som der delen. Het schuiven met budgetten tussen beleidsdomeinen is in de BBC misschien niet evident, maar waarom zou je niet vanuit meerdere beleidsdomeinen in eenzelfde project kunnen investeren? Harelbeke formuleerde in zijn BBC een prioritaire beleidsdoelstelling rond het behoud van open ruimte. Het bestuur wil in delen van de stad die al sterk verstedelijkt zijn ademruimte creëren door bouwblokken te ontpitten en groene en belevingsruimte te creëren in de dichtst bebouwde wijken. In 1 Zie: www.natuurenbos.be
| 55
Terug naar
Het Zennebekken
58 |
Simulatiebeeld omgeving Zuidstation Š l'AUC + Bureau Bas Smets
de vallei
# BRUSSELSE
STADSONTWIKKELING
canvas voor Brusselse stadsontwikkeling
Het landschap van de Zennevallei moet zijn plaats in de Brusselse stadsontwikkeling terugkrijgen. Dat was de insteek van drie ontwerpteams die in 2012 hun toekomstvisie voor Brussel 2040 voorstelden. Het is ook een van de krachtlijnen geworden in het voorontwerp van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. J A N A C K E N H A U S E N & Y V E S R O U Y E T [ A G E N T S C H A P V O O R T E R R I T O R I A L E O N T W I K K E L I N G – AT O / A D T ]
Herontdekking van een stedelijke landschapslogica Brussel dankt zijn stedelijke structuur grotendeels aan de topografie van het stroombekken van de Zenne en haar bijrivieren. Terwijl grote lanen, zoals de Louizalaan, de Kroonlaan en de Molièrelaan op heuvelruggen werden aangelegd, ontwikkelden zich in de valleien de residentiële linten en open ruimten. De Maelbeekvallei – met het Flageyplein en het park van de Abdij van Ter Kameren, het Jourdanplein, het Leopoldpark en de MariaLouizasquare – is daar een mooi voorbeeld van. Zij verbindt vandaag enkele van de dichtstbevolkte wijken van het Gewest. Deze landschapslogica is ook typerend voor de 19de-eeuwse stadsparken. Het Josaphatpark en het Park van Vorst bijvoorbeeld benutten nog ten volle de landschappelijke kwaliteit van de vallei door hun imposante bomenrijen op de heuvelflanken aan weerszijden van een lang centraal gazon. De functionele stadsontwikkeling van de 20ste eeuw verdrong het landschap vervolgens grotendeels uit het stadsbeeld. Hier en daar kregen modernistische projecten nog een landschappelijke invulling, zoals de tuin van het Rijksadministratief Centrum en het park op de Kunstberg, beiden getekend door René Pechère. Van een coherente landschapslogica in de stadsontwikkeling was echter geen sprake meer. Pas bij het begin van de 21ste eeuw, met de heraanleg van het Flageyplein door Peter Latz en D+A (2002-2008) en de Kruidtuinlaan door Xaveer De Geyter en Michel Desvigne (2006), duiken landschapsarchitecten weer op in de Brusselse stadsprojecten. Zij geven het landschap opnieuw een plaats in de openbare ruimte, die voorheen bijna uitsluitend in functie van de omliggende stedelijke functies en gebouwen werd vormgegeven. Recente projecten in het stadscentrum, zoals het richtschema voor het Zuidstation en de heraanleg van de Sint-Lazaruslaan, grijpen bewust terug naar het landschap om de radicale breuk tussen de Zennevallei en de noord-zuid spoorverbinding te verzachten. Nieuwe hoogbouwprojecten moeten niet alleen de bevolkings-
groei helpen opvangen, maar ook de kwaliteit en de leesbaarheid van het landschap en zijn topografie versterken.
Een bindmiddel dat de administratieve complexiteit overstijgt Het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling (ATO), dat instaat voor de coördinatie van strategische stadsprojecten in het Brussels Gewest, zet consequent in op het ontwikkelen van een landschapsvisie als canvas voor grote stadsprojecten. In het bijzonder wanneer stadsprojecten zich over een lange periode uitstrekken, of met verschillende publieke en private partners tot stand komen. Zo kreeg het team van Bureau Bas Smets en Jean-Pierre Charbonneau in 2012 de opdracht om één coherente visie te ontwerpen voor de Sint-Lazarus, voor en na. Sint-Lazaruslaan, die door drie © Bureau Bas Smets verschillende bouwheren apart onder handen dreigde te worden genomen: Beliris (voor het noordelijke deel, in het kader van het wijkcontract ‘Middaglijn’), het Brussels Instituut voor Milieubeheer in samenwerking met Beliris (Victoria Reginasquare en omgeving), en AG Real Estate (heraanleg van het middenste stuk in het kader van de stedenbouwkundige lasten voor de bouw van een nieuwe kantoortoren). Het landschap wordt zo een bindmiddel dat de administratieve complexiteit binnen het Brussels Gewest overstijgt. Het
| 59
De dichtheid VAN DE LEEGTE Een andere kijk op de Groene Singel A N T O I N E T T E M A S [ A R C H I T E C T E N S T U D E N T S T E D E N B O U W E N R U I M T E L I J K E P L A N N I N G , FA C U LT E I T O N T W E R P W E T E N S C H A P P E N , U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N ] E L S D E V O S [ D O C E N T FA C U LT E I T O N T W E R P W E T E N S C H A P P E N , U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N ]
foto © Antoinette Mas, 2013
62 |
# DE
GROENE SINGEL
Voor planologen en beleidsmakers is de Antwerpse Groene Singel een belangrijk element in het Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen1. Zij beschouwen deze zone immers als een onbenutte bufferruimte die mogelijkheden biedt om een aantal tekorten in de verdichte binnenstad op te vangen. Men zou er bijvoorbeeld publieke voorzieningen kunnen bouwen en ‘groen’ kunnen aanleggen: parken, speel- en sportterreinen, scholen, kinderopvang, feestruimten en sporthallen. Een visienota uit 2009 pleit ervoor om het bermenlandschap in de toekomst aantrekkelijker en publiek toegankelijk te maken. De Groene Singel wordt dus gezien als een soort brug tussen de binnen- en de buitenstad die de bestaande formele parken met elkaar kan verbinden2.
M
aar wat gebeurde er in de loop der jaren op het terrein zelf? Liggen deze gronden, die als restruimten van infrastructurele ontwikkelingen beschouwd worden, effectief braak? En zijn ze wel onbenut? Als nevenproduct van de aanleg van de Ring, de Singel en de spoorweg lijken ze oninteressant voor economische activiteiten. De lage luchtkwaliteit en de hoge geluidshinder maken ze ook niet echt geschikt voor openbare gebouwen. Scholen bijvoorbeeld, zouden er alleen maar kunnen komen als men er zuiveringsinstallaties plaatst. In deze bijdrage willen we de ‘andere’ kant van de Groene Singel laten zien en een aantal onvermoede kwaliteiten van de hedendaagse stedelijke omgeving onder de aandacht brengen. Deze ruimte blijkt immers betekenisvol te zijn voor een publiek met verschillende levensstijlen: jongeren, daklozen, cruisers, graffitikunstenaars. Hun gebruik van deze onconventionele publieke ruimte kan gelezen worden als een vorm van kritiek op onze overgereguleerde samenleving.
Publieke ruimte in Antwerpen Bij de vormgeving van stedelijke centra staan veiligheid, consumptie en vermaak nog altijd voorop. Door allerlei regelgevingen en veiligheidsmaatregelen komt de spontane ontmoeting in de publieke ruimte er onder druk te staan. De inrichting van het publiek domein is vaak gericht op het aantrekken van één bepaalde doelgroep, waar alle andere voor moeten wijken: de ‘doorsnee blanke middenklasse’.3 Een stad is echter geen monocultuur waar alleen de normen en waarden van die middenklasse 1 Dit artikel is gebaseerd op het mastereindwerk Architectuur met gelijknamige titel (2013) van Antoinette Mas aan de opleiding Architectuur van de faculteit Ontwerpwetenschappen, Universiteit Antwerpen. 2 HAINE Kitty, Durven dromen van een groene rivier, Visienota, Autonoom Gemeentebedrijf Stadsplanning Antwerpen, (2009) Beschikbaar op http://www.antwerpen.be/docs/Stad/ Stadsvernieuwing/Synthesenota_Groene_Singel_(S).pdf 3 EECKHOUT Bart, We’re Working on It’. Urban Renewal in Antwerp, OASE, nr. 89, (2013), 28-39.
gelden. Stedelijkheid behelst sociale diversiteit, dynamiek en confrontatie. Ware publieke ruimte wordt niet alleen van bovenaf gestuurd, maar ontstaat wanneer diverse sociale groepen haar gebruiken, ook de groepen die het beleid niet voor ogen heeft.4 Dit uitgangspunt is vaak ver te zoeken in de volledig gecontroleerde ruimte, maar vinden we wel terug in de onbestemde restruimten van de Groene Singel die zich aan de rand van de historische binnenstad bevinden. Uit een onderzoek naar informeel gebruikte plaatsen in Antwerpen kwam de Groene Singel naar voren. Men gebruikte bij wijze van test de methode van het ‘lijnlopen’, die binnen de architectuurdiscipline voor het eerst door Wim Cuyvers werd toegepast5: men tekent een aantal willekeurige lijnen op een kaart en tracht die zo nauwkeurig mogelijk langs te lopen, zonder zich te laten afleiden door (toeristische) bezienswaardigheden. Door een lijn te volgen in plaats van straten, raakt de wandelaar vervreemd van de bestaande context. De kennis van de plaats wordt vervangen door de ervaring van de ruimte. Men focust niet op het ‘daar’ van de eindbestemming maar observeert aandachtig het ‘hier en nu’. Tegelijk stuit men op de grens tussen publieke en private ruimte, aangezien de getrokken lijn dwars door gebouwen en terreinen heen loopt die niet altijd publiek toegankelijk zijn. Men wordt geconfronteerd met ongekende ruimten die niet langs de geijkte paden liggen. Om deze ruimten in Antwerpen te ontdekken, werden looplijnen getrokken doorheen de stad. Bij het volgen van de lijnen werden in de zone van de Groene Singel telkens sporen van informeel ruimtegebruik gevonden. De onderzoeker besloot de Groene Singel af te lopen om dat gebruik in kaart te brengen (zie kaart 1). Van de activiteiten in de restruimten van de Groene Singel getuigen fysieke sporen zoals sigarettenpeuken, papieren zakdoekjes, condooms, lege drankflessen, kledij en matrassen. Het zijn deze 4 DEUTSCHE Rosalyn, Evictions – Art and Spatial Politics, Cambridge: The MIT Press, (1996). 5 Wim Cuyvers paste deze methode voor het eerst toe in 1996, samen met architectuurstudenten van Sint Lucas Gent, in een onderzoek naar Sarajevo na de burgeroorlog. Zie ook: SCHOEMAKER Jacqueline, De ongedeelde stad/The Undivided City, Eindhoven: Onomatopee (2012).
| 63
De achterkant van een garage die grenst aan een park. Š Antoinette Mas, 2013
Ruimte voor creativiteit
66 |
De randzones van de Groene Singel vormen ook een ideaal werkterrein voor graffitikunstenaars. Volgens planoloog Ruud Mesdag14 bezitten de graffiteurs een grondige kennis van de publieke ruimte dankzij hun continue wandeltochten en exploraties. Hun tekeningen ziet hij als een reactie op de overregulering in het dagelijkse leven en als een poging om te ontsnappen aan het algemeen verwachte levenspatroon. Graffiti verschillen nogal, afhankelijk van de locatie. In de binnenstad worden ze vooral ervaren als vandalenstreken; de meest voorkomende graffiti zijn er dan ook zogenaamde tags, vaak niet veel meer dan een vluchtige handtekening. In de buitenstad daarentegen, worden graffiti vaker gebruikt als communicatiemiddel, de publieke ruimte werkt er als een forum waar de graffitispuiter een boodschap achterlaat: grapjes, liefdesverklaringen, racistische opmerkingen, enzovoort. In de Groene Singel zijn dan weer grote throw-ups of pieces te vinden: uitgewerkte tags met verschillende kleuren en gedetailleerde, arbeidsintensieve tekeningen vormen de Groene Singel om tot een waar graffitipark. Je vindt er tekeningen onder 14 MESDAG Ruud, Graffiti en urban exploring in de 21ste eeuw en het verlangen naar onbestemde ruimtes, Artesis Hogeschool Antwerpen, Departement Ontwerpwetenschappen, (2010-2011).
Het viaduct in Antwerpen Noord, waar de Ring over het Albertkanaal gaat. Š Antoinette Mas, 2013
de bruggen, op de signalisatieborden boven de snelweg, op elektriciteitscabines, in spoorwegbeddingen, aan het Ringfietspad, op treinen, enzovoort. Overal waar de mogelijkheid maar bestaat, laten de graffiteurs hun naam achter en demonstreren ze hun vaardigheden. Ze zijn zich immers bewust van het omvangrijke publiek dat hier dagelijks voorbijkomt en zien autosnelwegen als de ideale plaats om hun naam te vestigen. Als voorbijganger zie je meteen welke graffiteurs in de stad gevestigd of gepasseerd zijn.
# DE
GROENE SINGEL
Het justitiepaleis, bekeken vanuit de ‘existentiële achterkant’. © Antoinette Mas, 2013
Het pompstation naast de Antwerpse Ring. © Antoinette Mas, 2013
De existentiële achterkant De restruimten van de Groene Singel zijn meer dan een wasteland,15 meer dan verloren, verspilde of slecht onderhouden grond. Ze zijn niet zo betekenisloos als we op het eerste gezicht zouden denken. Ook al genereren ze geen economisch kapitaal voor de stad en behoren ze niet tot de ‘opgekuiste stad’ van consumptie en vermaak, toch zijn de restruimten belangrijk. Ze bieden de mogelijkheid om aan regulering en controle te ontsnappen. Ze zorgen voor bewegingsvrijheid en ademruimte en ze bieden een uitwijkplaats voor wie niet in de georganiseerde stad terecht kan. De dakloze of de sans-papiers vindt er een slaapplek, mannen een cruisingplaats, jongeren de ruimte om buiten de lijntjes te 15 LYNCH Kevin, ‘Then What Is Waste?’, Wasting Away, San Fransisco: Sierra Club Books, (1990), 148.
kleuren en de graffitikunstenaar een plaats waar hij zich kan uiten. De Ringzone wordt dus niet enkel gekenmerkt door infrastructuur, files en circulatie, maar fungeert ook als een waardevolle verblijfplaats, waar het dagelijkse leven zich afspeelt en waar ruimte is voor activiteiten die niet thuishoren in de geplande stad. Het zijn niet de stadsplanners, maar de subculturen van diverse groepen die de identiteit van deze restruimte bepalen. De Groene Singel zou je kunnen vergelijken met de berging, garage en zolder van een woning. Een woning kan slechts schoon en opgeruimd blijven als er voldoende plaats is om alles wat niet in dit mooie plaatje thuishoort op te bergen.16 Zo draagt ook de Groene Singel door haar ongeordendheid bij tot de orde in de stad. En net zoals garages aan de straatzijde vaak een formele, representatieve voorkant hebben die iets vertelt over zijn bewoner, heeft ook de Groene Singel verschillende representatieve ‘voorkanten’, zoals het justitiepaleis, de internationale kunstcampus deSingel, tal van kantoorgebouwen en het Olympisch zwembad Wezenberg. Maar daarachter ligt wat Wim Cuyvers ‘de existentiële achterkant’ noemt, de kant die geen deel uitmaakt van het globale netwerk van de stedelijke ruimte en het kapitaal, kortom: de restruimte.17 Doordat de restruimten vrij zijn van officieel gebruik, vormen ze een platform voor de verlangens en soms dringende noden van hun bezoekers. Het zijn plaatsen waar mensen nog op velerlei wijzen creatief kunnen zijn. Op die manier fungeren ze ook als een kritiek op de geplande stad. 16 DE VOS Els, HEYNEN Hilde, ‘Uncanny and In-Between. The Garage in Rural and Suburban Belgian Flanders’, Technology and Culture 52 (2011) 4, 757-787. 17 ‘Immers, wat we doorgaans de voorkant noemen is economisch van te groot belang om werkelijk publiek te zijn, en is “geprivatiseerd” door degenen die daar de macht voor hebben’ CUYVERS Wim in LAGAE Johan, ‘De interpretatie van de publieke ruimte in de (niet-westerse) stad. Een gesprek tussen Zenep Celik en Wim Cuyvers’, Oase 69, (2006), 32-45.
| 67
Het is altijd nuttig om nu en dan aan de bottomline herinnerd te worden: op 17 oktober is het de jaarlijkse Werelddag van verzet tegen armoede.
© Mart Grisel
Bij armoede denkt iedereen vooral aan Afrika en Azië. Maar ook in Europa is er armoede. En het is een groeiend probleem. De afgelopen drie jaar zijn er maar liefst drie miljoen armen bijgekomen. Dat staat haaks op het Europees beleid. Armoede is in West-Europa vooral te vinden in de steden. Het European Urban Knowledge Network deed in opdracht van Griekenland, België en Nederland onderzoek naar de stedelijke aspecten van armoede. Hier volgt een beknopte weergave van het onderzoek naar de ontnuchterende realiteit achter onze stedelijke façades.
armoede Het Europese gezicht van
# ARMOEDE
A L F O N S F E R M I N [ S E N I O R O N D E R Z O E K E R B I J H E T E U R O P E A N U R B A N K N O W L E D G E N E T W O R K ( E U K N ) ] MART GRISEL [ DIRECTEUR EUKN ]
Een geval van uitsluiting Wat is armoede precies? Hoe meet je het? Daarover verschillen de meningen. Vroeger was de inkomensdefinitie van armoede gangbaar. Inkomen is nog steeds de belangrijkste indicator maar er bestaan nog wel meer financieel-economische definities van armoede. Het punt is dat armoede niet alleen in geld is uit te drukken. Armoede is één van de belangrijkste factoren waardoor mensen niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Anders uitgedrukt: het is een bijzondere vorm van sociale uitsluiting. Zo zijn er kinderen die niet kunnen deelnemen aan een sportvereniging, die niet op vakantie gaan, niet elke dag een warme maaltijd of een ontbijt krijgen. Deze vormen van uitsluiting leiden tot minder sociale contacten en zorgen voor stress. Ouders steken zich soms in schulden om ervoor te zorgen dat hun kinderen toch mee kunnen doen en niets tekort komen, wat de situatie uiteindelijk alleen maar verergert. Kortom, bij armoede gaat het om allerlei vormen van sociaal-maatschappelijke uitsluiting. Armoede is een probleem met vele dimensies. In Europa wordt het vooral gemeten in termen van materiële deprivatie (schulden, nauwelijks of niet op vakantie gaan, enz.) en/of het leven in een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit. Dit is de AROPE-definitie (At Risk Of Poverty and/or social Exclusion’). (tabel 1)
dat er in de voormalige Oost-Europese landen relatief meer armoede is op het platteland. In West-Europese landen is armoede vooral een stedelijk vraagstuk. De crisis heeft de concentratie van armoede in steden alleen maar versterkt.
Groei en verarming De categorie armen is zeer divers en dat geldt ook voor de oorzaken ervan. De kans op armoede en sociale uitsluiting is bij bepaalde groepen groter dan bij andere. Het grootste risico lopen vrouwen, eenoudergezinnen, kinderen, jongeren, werklozen, migranten en laaggeschoolden. Daarnaast zijn er groepen die op weinig of geen ondersteuning kunnen rekenen, zoals illegalen, uitgeprocedeerde asielzoekers en daklozen. Kinderen en jongeren vormen een extra kwetsbare groep; zij maken een slechte start en het is zeer de vraag of ze die achterstand ooit nog kunnen inhalen. ‘Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit een kwartje’, zong Louis Davids al in de jaren dertig van de vorige eeuw. Die constatering gaat nog steeds op. Ook al zijn er uitzonderingen, armoede wordt vaak van generatie op generatie doorgegeven. Dit is niet alleen een sociaal drama; in economische zin betekent het ook een verlies aan productiekracht en aan middelen. Armoede kost geld en kinderarmoede kost heel lang veel geld. De toename van armoede in Europa heeft niet alleen te maken met de crisis. Er zijn ook structurele factoren. Armoede groeit door demografische ontwikkelingen, zoals de toename van alleenstaanden en immigranten. Armoede neemt ook toe door herstructureringsprocessen in de economie en de terugtrekkende verzorgingsstaat. De arbeidsmarkt is flexibeler geworden, banen worden geoutsourcet, worden overbodig door automatisering of wegbezuinigd. Overal in Europa wordt bezuinigd op het sociale vangnet. Politici zeggen vaak al te gemakkelijk dat economische groei de oplossing is. Het is maar de vraag of met die groei ook daadwerkelijk ‘inclusieve groei’ bedoeld wordt, zoals Europa het voorstelt. Groei leidt niet automatisch tot meer banen. En Thomas Picketty heeft laten zien dat groei en welvaartsdeling niet gelijk op gaan. De afgelopen jaren zijn de lonen voor laagen ongeschoold werk gedaald en is het aantal werkende armen alleen maar toegenomen.
DE AFGELOPEN JAREN ZIJN DE LONEN VOOR LAAG- EN ONGESCHOOLD WERK GEDAALD EN IS HET AANTAL WERKENDE ARMEN TOEGENOMEN.
De aantallen stijgen Recente gegevens van EUROSTAT, het statistisch bureau van de EU, tonen dat steeds meer mensen in Europa in de risicogroep van armoede en sociale uitsluiting belanden (zie tabel 1). Daarbij zijn de verschillen tussen de landen vrij groot. Het armste land in Europa is Bulgarije, waar bijna de helft van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Voor westerse begrippen is de situatie in landen als Ierland (30%), Italië (29,9%) en het Verenigd Koninkrijk (24,1%) alarmerend. In België zit bijna 22% in deze risicogroep. Nederland scoort in dit overzicht relatief goed met ‘slechts’ 15%. Maar wat zeggen deze cijfers nu eigenlijk? Dat de verschillen tussen arm en rijk steeds groter worden. Verschillen zijn er ook tussen regio’s in de landen. En die verschillen zijn opmerkelijk. (Zie kaart op volgende pagina). Verder kunnen we vaststellen
| 69
Toneel
VA N S T E D E L I J K E Een ontwerp voor Teatro Oficina, Bexiga, S達o Paulo
72 |
# VRP
REBELLIE De jaarlijkse VRP-Afstudeerprijs ging in 2013 naar twee laureaten: Karel Van den Berghe (UGent) en het duo Jonas Knapen / Jeroen Stevens (KU Leuven). Van den Berghe kwam met zijn onderzoek naar het stedelijk hitteeilandeffect te Gent aan bod in de vorige Ruimte. Nu is het de beurt aan Knapen en Stevens, met hun eindwerk ‘Urbanism and stages of insurgence: Teatro Oficina, Bexiga, São Paulo’. Het werk bevat een historische en ruimtelijke analyse plus een ontwerpvoorstel voor de site van het ‘Teatro Oficina’ in de wijk Bexiga in São Paulo, Brazilië. Het verhaal van een fascinerende coproductie binnen de Braziliaanse sociaalculturele sector, met in een glansrol de groep experimentele theatermakers die zich in 1953 in Bexiga vestigden. De VRP-jury apprecieerde de eloquente manier waarop Knapen en Stevens illustreren hoe ruimtelijk ontwerp, over de disciplines heen, kan worden ingeschakeld als een onderhandelingstool. Ze had ook bewondering voor de rol die beide auteurs daarin als ontwerper opnamen. Of hoe concrete maatschappelijke problemen, waarmee het professionele veld dagelijks wordt geconfronteerd, op een nederige maar intelligente manier kunnen worden aangepakt. (KR)
AFSTUDEERPRIJS
J E R O E N S T E V E N S [ D O C TO R A AT S O N D E R Z O E K E R S T E D E L I J K H E I D E N A R C H I T E C T U U R , K U L E U V E N ] J O N A S K N A P E N [ A R C H I T E C T- S T E D E N B O U W K U N D I G O N T W E R P E R , A 2 O - O M G E V I N G ]
D
it verhaal is het resultaat van een jaar samenwerking tussen het stedenbouwprogramma van de KU Leuven en Teatro Oficina, een avant-garde theatergroep gevestigd in Bexiga, een centrale volksbuurt in São Paulo. In een intense uitwisseling is gezocht naar aanknopingspunten om culturele praktijken met een sterk ruimtelijke en sociale agenda in kwetsbare stadswijken aan te wenden voor inclusieve stadsontwikkelingsmethodes. Met meer dan twintig miljoen inwoners is São Paulo één van de grootste en meest verdeelde megalopolissen ter wereld, waar het ‘recht op de stad’ zelden gratuit wordt verkregen maar des te meer wordt opgeëist. Centrale districten als Bexiga vormen het strijdtoneel van verschillende vormen van stedelijke cultuur die hun plaats niet cadeau krijgen maar wel grijpen. Culturele praktijken, in deze gevalstudie theater, worden hiervoor aangewend als media, en zijn zo niet enkel ‘gebruikers’, maar gewezen ‘makers’ van de stad, met een actieve agency in de ontwikkeling van stedelijkheid en stedelijke ruimte.
Bexiga: opstandigheid in de plooien van de stad São Paulo wordt zogenaamd ‘gesticht’ in 1532, wanneer een groep jezuïeten het Piratininga plateau bereikt tijdens de eerste Portugese ontdekkingstochten langs de Braziliaanse hoogvlakten. In werkelijkheid is de regio dan al eeuwenlang bewoond door etnische groepen die later bestempeld zullen worden als ‘inheemse stammen’. In de regio van São Paulo vormen de Tupis de voornaamste groep. Tot ver in de 18de eeuw zullen ze de Europese populatie in aantal ruimschoots overtroeven. De Portugese vesting, die later zal muteren tot het economisch stedelijk centrum van Latijns-Amerika, is dan nog een kleine informele handelspost waarlangs eerst goud en diamant, later tropisch hout, rietsuiker, katoen, rubber, cacao en koffie passeren op hun weg van het binnenland naar de havens aan de oostkust. Het gebied waar de wijk Bexiga zich zal ontwikkelen, is gesitueerd in de zuidelijke periferie van de koloniale stad. Het bestaat uit dichtbebost moerasland, dat zich uitstrekt tussen de diep uitgesneden valleien van de Saracura- en de Anhangabaú-rivieren. In de inheemse taal Tupi-Guarani betekenen beide benamingen respectievelijk ‘verdoken vogel’ en ‘verderfelijke boosdoener’. Het is het typerend begin van Bexiga’s karakterisering als schaduwplek. De vallei biedt plaats aan de ongewenste koloniale infrastructuren
| 73
DE 'BEXIGUENTOS' STAAN SYNONIEM VOOR STEDELIJKE VERSCHOPPELINGEN, MARGINALEN EN PARIA'S DIE DE KOLONIALE ORDE VERSTOREN.
Een 'cortiço' in Bexiga, 1940-50
74 |
die als vervuilend of gevaarlijk worden beschouwd: de galg, de begraafplaats voor inheemse veroordeelden en het slachthuis. Het wordt een soort tussengebied. Enerzijds is het duidelijk onderscheiden van de koloniale orde, buiten de stad, perifeer. Anderzijds is het een essentieel onderdeel van de koloniale stad en vormt het een overgangsgebied tussen het centrum en het ondoordringbaar tropisch bos in het zuiden. De toponymie van Bexiga zou zijn oorsprong vinden in verschillende epidemieën die São Paulo teisterden gedurende de 16de eeuw, wanneer besmette pokkenlijders werden verbannen naar dit gebied. Pokken geven aanleiding tot vochtophopingen en blaren op de huid: ‘bexigas’ in het Portugees. Sommige bronnen wijten de ziekte aan het besmette water van de kleine Bexiga rivier als gevolg van het dumpen van slachtafval. Andere verwijzen naar een pension ‘Bexiga’, met een reputatie van erbarmelijke hygiëne, clandestiene praktijken en onchristelijk tijdverdrijf. Wat vaststaat is dat de Bexiguentos synoniem staan voor stedelijke verschoppelingen, marginalen en paria’s die de koloniale orde verstoren. Omstreeks 1700 groeit de zwarte populatie van São Paulo aanzienlijk. De toenemende mortaliteit van de inheemse bevolking ten gevolge van Europese ziekten en hun stijgende rebellie maken van de import van Afrikaanse slaven een aantrekkelijk alternatief om de groeiende exporteconomie te garanderen. De Praça das Bandeiras doet dienst als slavenmarkt. Het plein markeert de grens tussen de stad en de periferie en vormt zo het scharnier tussen São Paulo en Bexiga. Slaven die van de chaos op de marktplaats gebruik maken om de benen te nemen trekken zich terug in de bossen van de Saracuravallei en bouwen er een parallelle samenleving uit. De quilombo1 ontwikkelt zich in de marge van de koloniale stad tot een centrum van populaire Afrikaanse 1 gemeenschap van gevluchte slaven
cultuur en religie. De groeiende aanwezigheid van vrije slaven, dikwijls intussen zelf slaveneigenaars, en de informele handel van goedkope landbouwproducten zorgen voor een intense uitwisseling met de koloniale stad. Hybride religieus-spirituele rituelen uit de inheemse en Afrikaanse cultuur als Candomblé en Umbanda vinden hier hun basis. Halfweg de 19de eeuw verandert de quilombo in een rebellenkamp waar massale opstanden en ontsnappingen worden georganiseerd. Samen met de toenemende internationale druk leidt dat tot de officiële afschaffing van de slavernij in 1888, al zal de uitbuiting nog decennia lang doorgaan. In 1890 heeft in het drassige heuvelland van Bexiga één van de eerste grootschalige stadsuitbreidingen plaats. Het volledige gebied tussen de Saracura en de Anhangabaú wordt onderverdeeld in smalle en goedkope percelen, en beslaat daarmee een territorium van ongeveer dezelfde oppervlakte als de koloniale stad. Op hetzelfde moment stagneert de Italiaanse economie en worden Europese migranten voor de koffie-industriëlen van São Paulo plotsklaps goedkope werkkrachten. Het loon van een uitgebuite arbeider kost hen zelfs minder dan het onderhoud van een slaaf. In de laatste decennia van de 19de eeuw migreren meer Italiaanse boeren naar Brazilië dan naar enig ander land ter wereld. Hun massale deportatie wordt grotendeels gefinancierd door Braziliaanse subsidiëringsprogramma’s die fraaie beelden de wereld rondsturen waarin de koffieplantages worden afgeschilderd als een aards paradijs. In tegenstelling tot de Italiaanse boeren en arbeiders die in de noordelijke wijken langs de nieuwe spoorweg worden ondergebracht, zijn de Italianen die in Bexiga huisvesting vinden bedreven in nijverheid en ambachten van allerlei slag. De smalle percelen worden stelselmatig ingenomen door kleinschalige bedrijvigheid. Schoenmakers, bakkerijen, slagerijen, hout- en
# VRP
AFSTUDEERPRIJS
Plattegrond van Bexiga, anno 1890
naaiateliers, eethuisjes en bars kenmerken het straatbeeld. Veel Italianen breiden stelselmatig uit en verwerven aanzienlijke eigendommen in de wijk. De combinatie van het rigide grid, de uitgesproken topografie, de moerassige bodem en de smalle eigendomsstructuur maken het mogelijk de bouwblokken te vullen met cortiços: voornamelijk arme zwarten wonen er opeengepakt in erbarmelijke omstandigheden. Ze maken van Bexiga een paradoxale stedelijke realiteit. De wijk is tegelijkertijd het voorwerp van brutale speculatie, uitbuiting en huisjesmelkerij en een reservoir voor goedkope woonaccommodatie dichtbij het centrum. Bexiga houdt er de reputatie van een verpauperde sloppenwijk aan over, maar ook die van een om zijn architectuur geprezen Italiaans ambachtenkwartier, een centrum van gastronomie en occulte Afro-Braziliaanse rituelen. Inclusie en uitbuiting slapen er onder hetzelfde laken. Vanaf het einde van de 19de eeuw vestigen rijke koffieboeren zich op het zuidelijk gelegen plateau van de Avenida Paulista. Vanuit hun royale villa’s kijken ze er uit over de vallei. Bexiga raakt zo geprangd tussen het vroegere koloniale en het nieuwe economische centrum. Ook armoede en rijkdom bestaan bij elkaars gratie. En toch oefent ook het andersoortige Bexiga een zekere centraliteit uit. De historische opeenstapeling van inheemse, koloniale, Afrikaanse en Italiaanse verstedelijkingsprocessen in één en hetzelfde stedelijk landschap boetseerde de wijk tot een heterogeen milieu van co-existerende, conflicterende, ambivalente en hybride identiteiten. In de 20ste eeuw vestigt zich in Bexiga een invloedrijke culturele scene. De buurt spreekt tot de verbeelding van jonge avant-gardistische modernisten zoals Oswald de Andrade. Vanaf de jaren dertig neemt Vai Vai, intussen één van de meest gerenommeerde sambascholen van het land, wekelijks de straten van Bexiga in.
Niet toevallig manifesteert de Afro-Braziliaanse culturele identiteit van de centrale stad zich voornamelijk ter hoogte van de vroegere quilombo, in de (intussen onder beton en asfalt bedolven) vallei van de Saracura. Italiaanse manifestaties verdringen het traditionele Afro-Braziliaanse volksfeest dat op 13 mei in de Rua 13 de Maio de afschaffing van de slavernij herdenkt met een katholiek festival ter ere van een Italiaanse heilige Madonna. De processie trekt jaarlijks meer dan 15.000 bezoekers. Eind jaren dertig wordt de eerste Italiaanse kerk ingehuldigd. Vreedzame coexistentie of brutale culturele verdringing? Culturele praktijken, manifestaties en demonstraties leggen beslag op de wijk. Na de komst van Teatro Brasileiro de Comedia, het eerste populaire theater, vestigen veel alternatieve theatermakers en later ook bioscopen en filmproducenten zich in het stadsdeel. Noch de krottenwijk Bexiga, noch de Italiaanse wijk Bexiga houden op te bestaan, maar ze krijgen er een schizofrene persoonlijkheid bij: Broadway Bexiga. Het stedelijk weefsel van de wijk blijkt zeer wel in staat om zich aan te passen aan heterogeniteit.
Teatro Oficina: toneel van stedelijke transformatie Aangetrokken door het uitgesproken karakter en de specifieke ligging van de wijk vestigt Teatro Oficina zich in 1951 in Bexiga, onder leiding van de jonge avant-gardist Zé Celso. Van bij de start ziet Oficina theater als een middel om sociale, culturele en politieke omstandigheden te bediscussiëren en radicaal te veranderen. In intense samenwerking met verschillende vooraanstaande Braziliaanse architecten wordt het smalle gebouw waar ze intrekken een onderzoekslaboratorium. In ’53 ontwerpt het theater samen met de architect Joaquim Guedes een ‘sand-
| 75
DAILY SYSTEMS URBAN
80 |
Een onderzoek naar openbaarvervoerknooppunten als drager voor de ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen
# D A I LY
URBAN SYSTEMS
In Vlaanderen komen er tegen 2030 ongeveer 330.000 gezinnen bij, die op een weldoordachte manier een plaats moeten krijgen in onze steden en gemeenten. Het Groenboek, opgemaakt in het kader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, en goedgekeurd in 2012, gaat uit van de idee dat Vlaanderen verder kan uitgroeien tot een polycentrisch netwerk van steden en voorzieningen op verschillende niveaus. Zo’n netwerk is opgebouwd langs de knopen van een snel en performant vervoersysteem. Groei en nieuwe ontwikkelingen zullen zich moeten situeren in gebieden die vlot bereikbaar zijn.
B R E C H T VA N D E K E R C K H O V E | L I E S B E T H VA N D A M M E [ O N D E R Z O E K E R S B I J S U M R E S E A R C H ] I S A B E L L E L O R I S [ O N D E R Z O E K E R B I J R U I M T E V L A A N D E R E N – A F D E L I N G O N D E R Z O E K E N M O N I T O R I N G ]
O
m deze idee te toetsen heeft het departement Ruimte Vlaanderen van de Vlaamse overheid een onderzoek laten uitvoeren door SumResearch (2013) binnen de kaderopdracht ‘Ondersteuning van de opmaak van het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen’1. Het onderzoek is gevoerd in twee delen: 1. het bepalen van de typologie van steden en gemeenten in Vlaanderen en 2. het in kaart brengen van de daily urban systems van de stedelijke regio’s. De gebruikte methodologie en de resultaten worden in dit artikel toegelicht. De onderzoekers zochten naar manieren om verdichting te realiseren in de nabijheid van haltes en openbaarvervoerknooppunten. Om na te gaan op welke plaatsen dat zou kunnen, heeft SumResearch binnen het kader van zijn opdracht het daily urban system van Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven, Brugge, Mechelen, Hasselt-Genk en Kortrijk in kaart gebracht. De aanduiding van gebieden waar verdichting verantwoord is, is een noodzaak omdat het ‘juridisch woongebied’ groot is en niet altijd op de gewenste locatie ligt (cfr. Peter Vermeulen in Ruimte 18).
Brussel werd dit op basis van objectieve criteria onderzocht. Binnen deze criteria speelt het openbaar vervoer een belangrijke rol. De uitbouw van een duurzaam polycentrisch netwerk van steden en voorzieningen is vanuit de beleidsvisie immers sterk gekoppeld aan deze vervoersmodus.
Een nieuwe typologie voor steden en gemeenten
2 . VOOR ZIE NING E N
In eerste instantie is onderzocht welke plaats steden en gemeenten kunnen opnemen in het verstedelijkt netwerk in Vlaanderen. Het voorzieningenniveau en het bereikbaarheidsprofiel (op basis van openbaar vervoer) zijn de voornaamste criteria om te bepalen welke rol een gemeente kan opnemen in het polycentrisch netwerk. Voor de honderd Vlaamse gemeenten met het hoogste voorzieningenniveau (Loopmans et al., 2011) en/of een treinstation met minstens duizend opstappers per dag en voor 1 SumResearch i.s.m. Royal Haskoning DHV, Grontmij, WES, ILVO, LDR-advocaten, TML & Radboud Universiteit Nijmegen
1 . KNO OPPUNT WA ARDE
De knooppuntwaarde geeft de mate aan waarin een gemeente met andere gemeenten verbonden is via een hoogwaardig openbaarvervoernetwerk (trein). Lievois et al. (2011) geven aan dat bereikbaarheid drie componenten heeft: 1. Voor de ‘fysieke component’ geldt het aantal hoofdlijnen als maat voor de infrastructuur. 2. De ‘ruimtelijke component’ wordt afgemeten aan het aantal vertrekkende treinen per etmaal en de manier waarop elk knooppunt functioneert voor de ruimere omgeving. 3. Voor de ‘tijdscomponent’ neemt men de gecumuleerde reistijd naar de drie dichtstbijzijnde grotere centra uit een selectie van acht (Antwerpen, Gent, Brussel, Luik, Charleroi, Rijsel, Eindhoven en Aken2).
Een tweede indicator omschrijft het voorzieningenniveau van een gemeente. De aanwezigheid van medische, maatschappelijke en sociale zorg, sport, recreatie en horeca, diensten met loketfunctie, overheidsfuncties, culturele functies, onderwijs, detailhandelsfunctie en vervoersfunctie vormt de basis (Loopmans et al., 2011). 3 . INTEG R ATIE IN DE ECONOMISCHE STRUC TU UR
De integratie van een stad of gemeente in de economische structuur is opgevat als de mate waarin ze tewerkstelling en toegevoegde waarde creëert. 2 Gemeenten zonder station krijgen een nulwaarde op deze indicator.
| 81
master 5 Pilootprojecten Collectief Wonen
Het zijn cruciale dagen voor de Vlaams Bouwmeester. Het recente Vlaams regeerakkoord maakte het voornemen bekend om het team ‘in te kantelen’ in het departement Ruimte Vlaanderen en daarbij te vervangen door een vijfkoppig Bouwmeestercollege. De passage zorgde voor de nodige beroering in de sector. De Vlaams Bouwmeester heeft de afgelopen decennia Vlaanderen tenslotte op de kaart gezet met kwaliteitsvolle en vernieuwende architectuur. Bovendien maakten zijn ondersteuning en expertise ook het verschil voor vele lokale projecten — een meerwaarde die de VRP in het nieuwe concept behouden hoopt te zien. Bij het ter perse gaan van dit Ruimte-nummer stond alvast een eerste publiek debat omtrent de toekomst van het Vlaams Bouwmeesterschap in de steigers. In afwachting van verder nieuws vindt u hier een staaltje van de specifieke aanpak van deze ruimtelijke ‘bruggenbouwer’. (KR)
86 |
1 Nieuw-Hemiksem, Hemiksem / Het ontwerp, dat berust op een ingenieus ‘kliksysteem’, keert de wijk binnenstebuiten. De nieuwe footprint is bijna gelijk aan die van de huidige bebouwing, terwijl de open ruimte aanzienlijk groter wordt. © Dierendonckblancke, L.U.S.T en Haerynck Vanmeirhaeghe architecten
‘HET VERHAAL VAN COLLECTIEF WONEN IS EEN VERHAAL VAN WINSTEN. HET IS EEN POSITIEF VERHAAL.’ Peter Swinnen
plannen # VLAAMS
BOUWMEESTER
U I T D E S T A R T B L O K K E N
PETER SWINNEN [ VLAAMS BOUWMEESTER ] P AT R I C K Y S E B I E [ R A A D G E V E R W O N E N , K A B I N E T V A N D E M I N I S T E R V A N W O N E N ] M I C H A E L R Y C K E W A E R T [ D O C E N T V R I J E U N V E R S I T E I T B R U S S E L E N O N D E R Z O E K E R S T E U N P U N T W O N E N , K U L E U V E N ] JOACHIM DECLERCK [ ARCHITECTURE WORKROOM BRUSSELS ]
‘Testen door effectief te bouwen’: dat is de opzet van de Piloot projecten Collectief Wonen, waarvan de tweede fase in het voorjaar van 2014 is afgerond. Met de Pilootprojecten hebben de Vlaams Bouwmeester en de minister van Wonen een instrument in handen om toekomstgericht en fundamenteel ontwerpend onderzoek te koppelen aan realiteitszin. In de eerste fase van de Pilootprojecten verrichtten vijf ontwerpteams ontwerpend onderzoek naar nieuwe woonscenario’s voor evenveel verschillende ruimtelijke condities in Vlaanderen. Voor de tweede fase deed de Vlaams Bouwmeester een oproep aan initiatiefnemers. De Kwaliteitskamer selecteerde de vijf meestbelovende voorstellen. Elk van hen kreeg een architectenteam uit de eerste fase toegewezen. Vandaag liggen de ontwerpen klaar en is het aan de deelnemende lokale overheden, projectontwikkelaars en sociale huisvestingsmaatschappijen om samen met de ontwerpteams het bouwproces op te starten. Vier leden van de Kwaliteitskamer blikken terug op het intensieve ontwerp- en onderhandelingsproces en formuleren aanbevelingen voor de toekomst van het wonen in Vlaanderen.
De uitdaging van het wonen | Tegen 2030 moeten we in Vlaanderen 330.000 bijkomende woningen bouwen. Dat stelt ons voor een kwantitatieve, maar vooral ook een kwalitatieve uitdaging. Als we het wonen blijven organiseren zoals vandaag – en we beschikken over de instrumenten om dat toe te laten – dan weten we wat de gevolgen zijn op het vlak van ruimtegebruik, landschap, milieu, mobiliteit, water, enzovoort. JOACHIM DECLERCK
| Het verhaal van de 330.000 bijkomende woningen is een schrikwekkende manier van voorstellen. We kunnen daar niet meteen een antwoord op formuleren. Wonen staat niet op zichzelf. Het raakt aan een breed spectrum van maatschappelijke en ruimtelijke kwesties zoals mobiliteit, grondschaarste of milieu. Als we een omslag kunnen bewerken in het wonen, kunnen we een aantal van die problemen oplossen. PETER SWINNEN
| Bij elk van de vijf Piloot projecten zijn we op de meest diverse thema’s gestoten. Mobiliteit, ruimtelijke ordening, landschap, klimaat, regelgeving, juridische eigendomsformules: ze zijn allemaal nauw verbonden met het wonen. Wonen is een van de meest sturende factoren van onze ruimtelijke ordening.
MICHAEL RYCKEWAERT
P A T R I C K Y S E B I E | Bij de eerste aanzetten tot de opmaak van het Woonbeleidsplan Vlaanderen 2050 hebben we ons de vraag gesteld of wonen niet de basis kan vormen van het ruimtelijk beleid. Dat is een andere manier van denken dan bijvoorbeeld het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat het grondgebied verkavelt in groen, landbouw, industrie, wonen, enzovoort. Maar als we van wonen de motor willen maken van het ruimtelijk beleid, dan moeten we onze manier van wonen fundamenteel veranderen. Zolang het ideaal van het individuele wonen blijft domineren, kan je dat moeilijk waarmaken.
| Het idee van het individuele wonen is de voorbije zeventig jaar bepalend geweest voor de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Toch ben ik ervan overtuigd dat collectief wonen vervat zit in het West-Europese DNA. We hebben het verleerd, maar dat DNA is nog steeds, zij het sluimerend, aanwezig. Het is een kwestie van de juiste sleutels te vinden om het opnieuw aan te wakkeren. Door het wonen collectief te organiseren, kan je winsten boeken. Het is een positief verhaal. PETER SWINNEN
| Op de woningmarkt zien we vandaag al een tendens naar meer collectieve vormen van wonen. Noodgedwongen, als een gevolg van de demografische groei en de grondschaarste. Dat uit zich in de bouw van standaardappartementen in de stad of jumbofermettes in het dorp. Ook dat zijn vormen van collectief wonen, maar met slechts geringe collectiviteitswinsten. Dat is bouwen voor het snelle gewin. We zijn de rijkdom en de kwaliteiten van collectief wonen uit het oog verloren. De uitdaging bestaat erin om kwaliteit te brengen in die evolutie naar meer collectieve woonvormen. MICHAEL RYCKEWAERT
| 87
partners
Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.
AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be
Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be
Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be
Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com
Antea Group Roderveldlaan 1 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be
Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be
GEOSTED stedenbouw Riemsterweg 117 3742 Bilzen T. +3289515343 F. +3289515344
Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be
Confocus Sint-Truidersteenweg 576A 3500 Hasselt | T 011 75 41 02 info.confocus.be | www.confocus.be
matexi nv Franklin Rooseveltlaan 180 8790 Waregem | T 056 62 74 00 info@matexi.be | www.matexi.be
94 |
Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be
Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 2de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be
Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be
Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be
Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be
BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be
Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be
MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be
stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be
De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11 Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu Blauwdruk Stedenbouw Karel De Preterlei 204 B-2140 Antwerpen tel +32 (0) 3 344 93 20 www.blauwdrukstedenbouw.be
Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be
d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be
die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge | T 050 / 47 12 72 info@diekeure.be | www.diekeure.be
sponsors
De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:
volgend nummer [ F OT O : K O E N R A E Y M A E K E R S
Driemaandelijks: maart - april - mei 2013
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]
Chez les voisins
24 verschijnt in december 2014
RUIMTE > jaargang 6 | nummer 23 | september - oktober - november 2014 | verschijnt vier keer per jaar n VRP-BESTUUR > Jan Baelus | Liesl Vanautgaerden| Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Kristien Lefeber | Nancy Meijsmans | Philip Moyersoen | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Sylvie Van Damme| Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets n HOOFDREDAC TEUR RUIMTE > Koen Raeymaekers n EINDREDAC TIE > Piet Piryns | Koen Raeymaekers n KERNREDACTIE 'LANDSCHAPPEN IS EEN WERKWOORD' Oswald Devisch| Sylvie Van Damme n REDACTIERAAD > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Oswald Devisch | Katia De Bock| Bernard Hubeau | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n VERANT WOORDELIJKE UITGEVER > Sylvie Van Damme | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n REDAC TIEADRES > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be n VORMGE VING > lu'cifer n DRUK > drukkerij Bulckens n ABONNEMENT > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25| meer info op www.vrp.be
R U I M T E W O R D T G E D RU K T O P 1 0 0 % G E R E C YC L E E R D PA P I E R
| 95
Het Vlaamse Regeerakkoord zou gelezen kunnen worden als een uitnodiging om ruimtelijke planning en beleid opnieuw uit te vinden en radicaal in te zetten op het vermaatschappelijken ervan. Decentralisering van het beleid kan helpen om, bijvoorbeeld, burgers dichter bij het maken en beheren van landschap te betrekken. Ruimtelijke planning en beleid zou dan niet langer uitsluitend een overheidstaak zijn, maar veel meer rusten op de schouders van betrokken ‘energieke burgers’ en middenveld.
verso Hiervoor is het wel nodig dat het zelforganiserend vermogen van burgers, vrijwilligers en particulieren wordt versterkt. De burger kan diverse taken overnemen, maar daartoe moet hij wel goed worden uitgerust en begeleid.
Sylvie Van Damme & Oswald Devisch, p. 14)