Driemaandelijks: dec 2014 jan- febr 2015
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : K O E N R A E Y M A K E R S ]
Chez les voisins
24
De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de publicatie van het praktijkblad Ruimte, een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied. Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be.
Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnenen buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.
© reporters
Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-secretariaat, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. secretariaat@vrp.be.
2|
© Reporters
4
Thuis in de stad
6
De Kleine Ruimte
Chez les voisins 10 #
EDITORIAAL
Mais, que se passe-t-il chez les voisins? KOEN R A E Y M A EK ER S
40 #
BRUSSEL ZUID
Volgende halte: Brussel Zuid Een richtschema voor de vernieuwing van de stationswijk CL AIR E HEUGHEBA ERT EN Y V ES ROU Y ET
12 #
68 #
INTERVIEW SCHAUVLIEGE
‘We hebben te veel in hokjes gedacht.’ Een interview met minister Joke Schauvliege KOEN R A E Y M A EK ER S EN GU Y V LOEBERGH
REFLECTIE
Pottenkijken, of samen koken?
44 #
GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING
76 #
RUIMTE VLAANDEREN
JENS A ERTS EN GU Y V LOEBERGH
14 #
Metrolab brabantSZenne Ontwerpend wandelen doorheen drie gewesten
Een landschap stoort zich niet aan grenzen Intergewestelijk informatieforum ruimtelijke ordening
BART AERTS EN JENS AERTS
B E R N A R D D E C L È V E , R O S E LY N E D E LESTR A NGE EN JULIE DENEF
K AT I A D E B O C K , S V E N D E B R U YC K E R , J E R O E N VA N L O O Y
20 #
50 #
78 #
CONCURRENTIEDIALOOG
Een duurzame wijk in Genappe
WAALSE STADSVERNIEUWING
Perimeters voor stedelijke herverkaveling een jong instrument voor stadsvernieuwing in Wallonië JOSI A N E PIM PU R N I AU X
24 #
2 BOUWMEESTERS
Fragiel maar noodzakelijk aan tafel met de bouwmeesters van Brussel en Charleroi KOEN R A E Y M A EK ER S EN M A RC M A RT ENS
34 #
BXL 2040
BXL 2040 Drie voorstudies voor het Brussels Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling Y V E S VA N D E C A S T E E L E
T.OP NOORDRAND
Ceci n’est pas un Rand Eerste intergewestelijke visievorming voor de Brusselse Noordrand W I E T VA N DA E L E , M A A R T E N L E N A E R T S E N S V E N D E B R U YC K E R
58 #
VERDICHTING IN BRUSSEL
Verdichting als motor voor Brusselse stadsvernieuwing JENS AERTS
64 #
URBAN PARKFARMING
Parckfarm du paysage à l’assiette
ONTWERPEND ONDERZOEK
Studenten hertekenen het Brusselse noorden M A A R T E N VA N A C K E R E N J A N Z A M A N
86 #
GEVANGENIS HAREN
In/extra muros Kanttekeningen bij een gevangenisdorp G I D E O N B O I E E N F I E VA N DA M M E
92 #
MAF/MAP
MAF/MAP Ontwerpers buiten de comfortzone D I R K VA N O O S T E R W YC K E N T I M D E V O S
A NN DE CA NNIÈR E
96 #
ISOCARP
Het stadstijdperk GRIET GEERINCK
98 #
RECENSIES
Thuis in de stad Clarenhof – Mechelen stadskanker wijkt voor nieuw woongebied De Euroshopping-site vormde jarenlang een belangrijke kankerplek in de historische binnenstad. Een winkelcentrum van ongeveer 10.000 m² stond er al jaren leeg en dreigde de omliggende buurt mee te zuigen in een negatieve spiraal. In 2001 kocht de stad Mechelen de gronden aan en gaf ze aan het ontwerpbureau Omgeving de opdracht om een stedenbouwkundig kader op te stellen, met een aanzienlijk aandeel grondgebonden woningen. Na heel wat meningsverschillen, vooral tussen voor- en tegenstanders van afbraak, kwam het voorstel van de architecten Poponcini & Lootens in samenwerking met architectenbureau WIT en de private ontwikkelaar NV Bouwfonds Property Development Belgium als winnaar uit een projectwedstrijd. In dit voorstel werd het verloederde bouwblok met de grond gelijk gemaakt. Clarenhof is een goed voorbeeld van een geslaagde reconversie van een afgeschreven bouwblok in de binnenstad, met de creatie van een nieuw, duurzaam en hoogwaardig stedelijk woonproject: 27 stedelijke rijhuizen met tuin, vijf duplexwoningen, 64 appartementen, een ondergrondse parking met 193 autostaanplaatsen en 89 fietsplaatsen. Alle woningen zijn gelegen rond een collectief binnengebied — het hart van het bouwblok — met doorsteken van en naar de omliggende straten en een opengelegde vliet binnen het projectgebied. Via een aantal extra toegangen zoekt Clarenhof aansluiting bij de omliggende netwerken en trajecten. Het gebied vormt op die manier een overgang tussen het drukkere commerciële centrum en de rustige woonstraten rondom. De jury keurde dit project goed in 2006, tijdens de tweede oproep voor stadsvernieuwing, en kende het een subsidie van 1.300.000 euro toe. Met deze ondersteuning van de Vlaamse overheid werd onder meer de heraanleg van het openbaar domein gerealiseerd. De toegevoegde waarde van het project én de uitdaging ervan zit in de aandacht die besteed wordt aan het collectief wonen en het evenwicht tussen privacy en openbaarheid van ruimten.
© Niels Donckers © Niels Donckers
deKleineRuimte Terugblik ‘Werelddag van de Stedenbouw’
7 NOVE MBE R 2014 . VL A AMS PARLE ME NT. BRUS SE L
Binnen- en buitenlandse sprekers en deelnemers bogen zich over het thema: ‘Vertrouwen & Verbinden. Innovatie in gebiedsontwikkeling’ op de door de VRP georganiseerde Werelddag van de Stedenbouw. [De presentaties van de Werelddag zijn te bekijken via www.vrp.be] © Reporters /Michel Gouverneur
1
2
6
5
9
7
3
4
10
8
1 > Die ochtend in Zaal De Schelp … 2 > VRP-voorzitter Sylvie Van Damme (HoGent) 3 > Dagvoorzitter Ann Pisman (UGent/Departement Ruimte Vlaanderen) 4 > Ann De Cannière (ATO) 5 > André Loeckx (KULeuven) 6 > Peter Cabus (Departement Ruimte Vlaanderen) 7 > Wiet Vandaele (Departement Ruimte Vlaanderen) 8 > Bern Paret (provincie West-Vlaanderen) 9 > Herman De Pauw (provincie Antwerpen) 10 > Ruimtelijk planner Elisabeth Wouters maakt winnaars VRP-Afstudeerprijs bekend 11 > Lunch in de Zuilenzaal 12 > Themasessie ‘Perspectiefwissel’ Elke Vanempten (ILVO/VUB) 13 > Themasessie ‘Perspectiefwissel’ Jeroen Ruitenbeek (PalmboutUrban landscapes) 14 > Themasessie ‘Perspectiefwissel’ Maarten Roels (Chant des Cailles) 15 > Themasessie ‘Perspectiefwissel’ (sfeerbeeld) 16 > Themasessie
11
12
13
14
15
16
18
23
25
17
19
21
27
22
20
24
26
‘Water als verbindend element’. Matthias Blondia (Org) en David Verhoestraete (Cluster) 17 > Themasessie ‘Water als verbindend element’. Wouter Billiet (provincie WestVlaanderen) 18 > Themasessie ‘Water als verbindend element’. Tom Maris (Universiteit Antwerpen) 19 > Themasessie ‘Tijdelijkheid als hefboom voor gebiedsontwikkeling’. Steven Michiels (Common Ground) 2 0 > Themasessie ‘Tijdelijkheid als hefboom voor gebiedsontwikkeling’. Mieke Vanhuyse (Re-Vive) 21 > Themasessie ‘Tijdelijkheid als hefboom voor gebiedsontwikkeling’. Steven Delva (Delva Landscape Architects) en Thierry Kandjee (Taktyk) 2 2 > Themasessie ‘Innoveren om te realiseren’. Philip Moyersoen (MOP Urban design) en Hester Ombre (stad Amsterdam) 2 3 > Themasessie ‘Innoveren om te realiseren’. Tom Coppens (Universiteit Antwerpen) 2 4 > Themasessie ‘Innoveren om te realiseren’. Frederik Lamote (Growfunding) 2 5 > Griet Geerinck (stad Antwerpen) 2 6 > Michiel Boodts (kabinet Joke Schauvliege) 2 7 > Keynote Oriol Clos
deKleineRuimte
8
MEER INFO + JURYVERSLAG www.vrp.be
PROVINCIE ANTWE RPE N VE RZ AME LT FIETSGEGE VENS OP GROTE SCHA AL
Ook VUB-studenten Rien Van de Wall en Marian Plas werden op de Werelddag van de Stedenbouw bekroond: zij winnen dit jaar de VRP-Afstudeerprijs. Van de Wall met een streefbeeldstudie voor de Brusselse kleine ring, ingebed in een bredere visie op stadsontwikkeling en stedelijke mobiliteit. Plas overtuigde de jury met een analyse van de Belgische kust die verder bouwt op onderzoek dat de voorbije jaren over onze kust werd gedaan. MEER INFO + JURYVERSLAG www.vrp.be
GE NTSE RIJWONINGE N GE NOMINE E RD VOOR MIES VAN DE R ROHE AWARD 2015 Vier Gentse rijwoningen van de architecten de vylder vinck taillieu zijn genomineerd voor de prestigieuze ‘European Union Prize for Contemporary Architecture – Mies Van Der Rohe Price 2015’. Het gaat om woningen die verspreid liggen over Gent en passen binnen het project ‘Stedelijke Woonkavels’ van het Gentse stadsontwikkelingsbedrijf sogent. In dat project worden betaalbare bouwgronden aangeboden aan jonge gezinnen met een gemiddeld inkomen zodat zij een woning naar eigen smaak en voorkeur kunnen realiseren. Een van de voorwaarden is dat ze voor het ontwerp van deze rijwoning een beroep doen op architecten die via een ontwerpwedstrijd door sogent geselecteerd werden. Foto: Genomineerde woning Tichelrei foto Filip Dujardin, ontwerp de vylder, vinck, taillieu MEER INFO + JURYVERSLAG www.vrp.be
© Reporters
Op de Werelddag van de Stedenbouw werd de tweejaarlijkse Vlaamse Planningsprijs uitgereikt aan het onderzoeksproject ‘Regionet Leuven’ (van bureau BUUR en de provincie Vlaams-Brabant). Het project werd uit 18 inzendingen geselecteerd door een vakjury onder voorzitterschap van prof. Michiel Dehaene (UGent). De jury looft de intellectuele inzet waarmee aan het project werd gewerkt. Regionet Leuven vertaalt bekende principes van mobiliteitsgestuurde ontwikkeling naar concrete en realiseerbare voorstellen. De studie gaat de mogelijkheden na om in het versnipperde Vlaanderen een efficiënt openbaarvervoersnetwerk uit te bouwen dat een wezenlijke verschuiving kan teweegbrengen in de ruimtelijke ordening. De studie toont hoe kwaliteitsinjecties in de openbare mobiliteit het mogelijk moeten maken om toekomstige woongebieden en voorzieningen in en rond Leuven volledig te concentreren op locaties die door het openbaar vervoer goed bediend worden. Regionet Leuven is ondertussen uitgegroeid tot een toetsingskader dat het beleid de nodige onderbouwing geeft voor toekomstige keuzes.
TWE E WINNA ARS VRP AFSTUDE E RPRIJS
© Reporters
© Reporters
REGIONET LEUVE N WINT VL A AMSE PL ANNINGSPRIJS
De provincie Antwerpen is als eerste regio in Europa gestart met het verzamelen van objectieve en gestructureerde informatie over fietsers via telapparaten. De Provinciale Fietsbarometer kan nuttige informatie verschaffen in functie van nog aan te leggen fietsinfrastructuur. Als blijkt dat de fietserscapaciteit op een bepaalde plek veel groter is dan verwacht, kan daar bijvoorbeeld rekening mee worden gehouden bij de aanleg van nieuwe (bredere) fietspaden. Antwerpse gemeentebesturen kunnen een eigen telapparaat krijgen in ruil voor tijdelijke tellingen van in totaal zes weken. De resterende 46 weken van het jaar kunnen ze het apparaat gebruiken voor tellingen op plekken naar keuze. De Provinciale Fietsbarometer registreert de cijfers uit de tijdelijke tellingen en voegt ze toe aan de permanente tellingen die de provincie doet op vijftien vaste locaties. Vervolgens vergelijkt, interpreteert en analyseert de Fietsbarometer beide tellingen. Begin 2015 volgt een praktische workshop om de plaatsing en de werking van de telapparaten uit te leggen. Binnen het jaar worden de eerste resultaten van verwacht. INFO: www.provincieantwerpen.be
Kalender ACHTDA AGSE OPLE IDING
TWE E DA AGSE OPLE IDING 11 februari 2015 | Charleroi
Maart-april 2015
© Reporters
© Reporters
27 januari – 19 mei 2015
MASTE RCL ASS STADSPROJECTE N 2015 In 2015 organiseert de VRP voor de negende keer de Masterclass Stadsprojecten. Deze achtdaagse opleiding voor projectleiders wil meer inzicht bieden in elementen die bepalend zijn voor de realisatie van stadsvernieuwingsprojecten. Tijdens de eerste vier lesdagen gaan we na wat de kenmerken zijn van goede stadsvernieuwingsprojecten. De laatste vier lesdagen staan in het teken van instrumenten en middelen. Speciale aandacht gaat naar de samenwerking tussen publieke en/of private actoren en de ondersteunende rol die de overheid kan spelen. In de voormiddag komt de theorie aan bod, toegelicht door binnen- en buitenlandse gastsprekers. In de namiddag bezoeken we een praktijkvoorbeeld in de gaststad. De acht lesdagen vinden plaats op dinsdag van 27 januari tot 19 mei, telkens in een andere Vlaamse stad. Op 2 juni wordt een Alumnidag georganiseerd voor deelnemers van alle edities van de Masterclass. € 750 voor provinciale en centrumsteden € 1500 voor provincies en Vlaamse overheid € 2000 voor andere deelnemers Inschrijven kan tot en met 21 januari 2015 INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
‘CHEZ LES VOISINS’ Voor de volgende aflevering van Ruimte[ ] Praat, die de VRP organiseert in het kader van dit themanummer, kregen we een warme uitnodiging van onze zuiderburen in Charleroi. De ooit glorierijke Waalse stad heeft de reputatie een grauwe plek te zijn, waar werkloosheid, criminaliteit en sociale problemen troef zijn. Maar dat Le Pays Noir u in alle opzichten aangenaam zal verrassen, durven we alvast beloven. We nemen u op sleeptouw langs de beste stadsprojecten die onder impuls van de eerste (en huidig) stadsbouwmeester Georgios Maillis (zie ook bladzijde 24) tot stand zijn gekomen of in de steigers staan. Maillis is een geboren en getogen Carolo die op zijn achttiende zwoer nooit nog iets met Charleroi te maken willen hebben. Na jaren van ‘omzwervingen’ bij onder andere Zaha Hadid, Elia Zenghelis en Norman Foster, is hij ondanks die belofte toch de eerste Bouwmeester van ‘zijn’ stad geworden. De rondleiding wordt afgesloten met een niet te missen debat tussen de (resp. uittredende, mandaterende en gewezen) bouwmeesters Peter Swinnen, Georgios Maillis en Olivier Bastin. 13.15 u afspraak station Charleroi -Zuid 13.30 uur start rondleiding met Georgios Maillis 16.30 uur Bouwmeesterdebat met Georgios Maillis, Olivier Bastin en Peter Swinnen 18.00 diner INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be
‘PUBLIE KE RUIMTE IN VE RBINDING’. Het aanleggen van groene netwerken biedt gemeenten de mogelijkheid om ondanks de krimpende portemonnee toch te investeren in omgevingskwaliteit. Door samen te werken met diverse partners en door verschillende functies te combineren, kunnen win-winsituaties gecreëerd worden voor zachte mobiliteit, recreatie, natuur en biodiversiteit. De VRP, Steunpunt Straten, Atelier Publieke Ruimte en het Agentschap voor Natuur en Bos bieden met de gezamenlijk georganiseerde tweedaagse vormingsreeks ‘Publieke ruimte in verbinding’ concrete antwoorden op reële behoeften van kleinere gemeenten. Deze tweede editie gaat ook dieper in op ‘groene speelweefsels’ en reikt voorbeelden aan uit steden en gemeenten die ervaring hebben met het uitwerken van groene netwerken. Daarnaast biedt ze inzicht in de (vaak ongekende) ruimtelijke potenties van de eigen gemeente, in mogelijke samenwerkingsverbanden en financieringsmodellen. De vormingsreeks wordt zowel in het westen (28 mei en 11 juni) als in het oosten (23 april en 7 mei) van Vlaanderen georganiseerd. Deze vormingsreeks komt tot stand dankzij de steun van het Departement Ruimte Vlaanderen INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be en www.steunpuntstraten.be
9
Mais, que se passe-
10 |
CHEZ LES VOISINS > EDITORIAAL
t-il chez les voisins? Op bezoek bij de Waalse en Brusselse buren Een mens moet af en toe het huis uit, om gezond te blijven. Een praatje slaan met de buren, om te weten hoe de eigen wereld doorheen een andere bril er uitziet. En om te beseffen dat éénzelfde vraag soms verschillende antwoorden kan opleveren.
D
at was zowat de sluimerende gedachte toen rond de redactietafel van Ruimte het idee ontstond om bij Brusselse en Waalse planners, stedenbouwkundigen en overheidsmedewerkers te gaan aankloppen met vragen en onderwerpen die hun Vlaamse tegenhangers uit hun slaap houden. Zoals daar zijn: hoe wordt in Brussel tegen de verwachte bevolkingsgroei aangekeken? Betekent duurzaam bouwen over de taalgrens hetzelfde als bij ons? En wat doen jullie in Wallonië met uitgeleefde stads- en industriekernen? Het risico was reëel dat we niet veel wijzer terug huiswaarts zouden keren, want er zijn nog altijd die notoire ‘cultuurverschillen’, verzekerde men ons. Niet vanzelfsprekend, om elkaars jargon - of omgangsvormen - juist te interpreteren. En toegegeven, het was niet altijd simpel om bij het samenstellen van dit themadossier de vertaalslag te maken. Maar de resultaten maakten dat de moeite meer dan waard. We struikelden over nieuwe beleidstools voor stadsvernieuwing, ontdekten paradijselijke pop-up landbouwparken en namen kennis van ambitieuze metropolitane visies.En we gingen uiteraard ook op zoek naar verhalen waar professionals uit verschillende domeinen en gemeenschappen samen aan tafel gingen zitten om een gedeeld project uit te werken. Onze dank gaat hier uit naar Ann De Cannière, Guy Vloebergh en Jens Aerts, die de rol van kernredacteur/mentor op zich namen en zonder wie we onherroepelijk in dit Babylonische avontuur zouden verdwaald zijn. In ‘Pottenkijken, of samen koken?’
geven experten Vloebergh en Aerts ter inleiding hun kijk op de tendensen en mogelijkheden die doorheen de verzamelde bijdragen naar voren komen. We denken ook met veel genoegen terug aan onze ontmoeting met de bouwmeesters van Brussel en Charleroi. Hun parate kennis van all things Flemish, hun ongereserveerde openheid voor inspiratiebronnen uit het noorden waarmee ze hun eigen praktijk verrijken, was bepaald indrukwekkend. Maar het was vooral het vuur van hun discours, het onvoorwaardelijk engagement tegenover hun opdracht en ‘hun’ stad, dat ons wat verweesd achterliet. Terug thuis, leek alles net een ietsje killer… We nodigen u dan ook van harte uit op onze Ruimte[]Praat op 11 februari 2015. U kan dan zelf kennismaken met de bevlogen bouwmeester van Charleroi en zijn veelbesproken stad. We ronden het bezoek aan Charleroi af met een debat tussen Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen, gewezen Brussels Bouwmeester Olivier Bastin en onze gastheer van de dag, bouwmeester Georgios Maillis. Een buitenkans. Finalement, je tiens à remercier toutes les personnes qui ont sacrifié leur temps précieux pour contribuer, d’une façon ou autre, à ce dossier. Nous espérons vivement que ‘Chez les voisins’ constitue le début d’une collaboration productive. Merci à tous et à toutes! Je vous souhaite une agréable lecture! Koen Raeymaekers
| 11
Pottenkijken,
12 |
In ‘de stad groeit, slim verdichten in een metropolitaan landschap’ schrijft Bart Steenwegen van het Team Vlaams Bouwmeester: ‘stedelijke systemen stoppen niet aan de administratieve grenzen van de stad; de administratieve grenzen van de stad vallen allang niet meer samen met de reële grenzen van het stedelijk gebied’. Daar zal iedereen het ongetwijfeld wel mee eens zijn, maar … als je over grenzen heen kijkt, dan kijk je binnen in de keuken van de buren. En dan merk je snel dat er met andere ingrediënten wordt gekookt.
CHEZ LES VOISINS > REFLECTIE
G U Y V L O E B E R G H [ R U I M T E L I J K P L A N N E R O M G E V I N G C V B A , D O C E N T U A N T W E R P E N ] J E N S A E R T S [ S T E D E N B O U W K U N D I G E B U U R , G A S T D O C E N T C O S M O P O L I S - V U B ]
of samen koken? M
et Brussel en Vlaanderen is dit niet anders. De Vlaamse overheid keurde in 2011 een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan goed (in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen), met als roepnaam ‘af bakening van het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel en aanpalende openruimtegebieden’. Dit bestemmingsplan kwam tot stand na opmaak van een ambitieuze voorstudie met een ruim onderzoeksvenster (toen het project nog luisterde naar de naam Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel), een planmilieu-effectenrapport, een openbaar onderzoek, overleg met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vele adviezen van ontelbare diensten en instellingen en de nodige beslissingen van de Vlaamse regering. Helaas horen we de voorbije jaren nog weinig van dit ambitieuze plan, behalve dat de Raad van State met de regelmaat van een klok (sinds augustus 2012 tot maart 2013, en waarschijnlijk volgen er nog…) al verschillende deelplannen heeft vernietigd. Een lijn valt hier nauwelijks in te trekken, alle thema’s gaan voor de bijl: stationsomgevingen mogen niet verdicht worden, open ruimten niet beschermd, woongebieden niet verdicht, hoogbouw is uit den boze wegens toonbeeld van verstedelijking, enzovoort. Lectuur van deze juridische gevechten maakt je niet bepaald vrolijk. Aan Brusselse kant maakte de gewestelijke overheid de voorbije jaren een even ambitieus (of nog ambitieuzer?) ‘Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling’ op (GPDO). Met als onderzoeksvenster het GEN-netwerk, dus over de drie gewesten heen, en met een tijdshorizon 2020 en 2040 (zie artikel van Yves Van de Casteele). Zoals in het Vlaamse plan worden ook hier strategische projecten aangeduid waar de verdichting moet plaatsvinden, waar groene ruimten moeten worden beschermd en gecreëerd, en waar bedrijvigheid kan worden ontwikkeld op goed ontsloten plekken. In tegenstelling tot de visies die reiken tot Mechelen en Leuven, bevinden de concrete strategische acties zich noodgedwongen binnen de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Beide gewesten kwamen tot het inzicht dat overleg noodzakelijk is en hebben de voorbije jaren een ‘intergewestelijk forum’ opgericht. Van forum waar gegevens, plannen en ideeën worden uitgewisseld zou dit forum wat ons betreft moeten evolueren naar een ‘intergewestelijke planningscel’ waarin gezamenlijke grensoverschrijdende projecten worden aangepakt. Vanuit Vlaamse zijde worden momenteel nieuwe planningsinitiatieven opgestart rond onder andere de ‘Brusselse Noordrand’
(zie artikel van Wiet Vandaele, Maarten Lenaerts en Sven De Bruycker) en Metropolitane Landschappen. Dit is zondermeer een stap in de goede richting. Naast de beide gewesten schuift ook de provincie Vlaams-Brabant aan en de doelstelling is tot een gezamenlijk document te komen dat door de verschillende bestuursorganen wordt goedgekeurd. Vraag is of deze aanpak niet zal blijven steken in ‘de buren mogen meekijken en hun zeg doen, maar wij (Vlaamse overheid) beslissen op ons grondgebied’, en idem dito voor Brussel. Waar we naartoe moeten is het gezamenlijk maken van projectdefinities met gedeelde doelstellingen die door beide bestuurlijke niveaus worden onderschreven. En dat dit mogelijk is, is reeds bewezen. Voor het Zoniënwoud slaagden de drie gewesten (Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) erin om een grensoverschrijdende structuurvisie op te maken en goed te keuren. We kunnen met andere woorden hoopvol zijn en zowel vanuit een aantal concrete bottom-up projecten als vanuit het grotere planningskader komen tot samenwerking en engagement. Dit laatste is niet onbelangrijk want mooie plannen tekenen en goedkeuren is één ding, maar ze uitvoeren is wat anders. De besproken projecten uit Wallonië illustreren een soort van dadendrang tot uitvoering en het besef te moeten inspelen op opportuniteiten. De eco-wijk in Genappe (zie artikel van Bart Aerts en Jens Aerts) en de voorbeelden van het nieuwe Waalse planningsinstrument Périmètre du Remembrement Urbain (zie artikel van Josiane Pimpurniaux) kunnen belangrijke bakens worden voor een nieuwe cultuur van stadsontwikkeling in het Waals Gewest. Kwaliteitssturing is daarbij nu essentieel. Op een meer algemeen vlak, valt bij de bloemlezing van studies en projecten in dit themadossier (de artikels over Parckfarm, Metrolab brabantSZenne, e.a.) de verschuiving op in de stedenbouwkundige praktijk: van planning naar projecten, van samenwerkingsakkoorden naar gezamenlijke pilotage, van analyse naar ontwerpend onderzoek. Dit nieuwe register past de bouwmeesters als gegoten. Terwijl Vlaanderen ernstige signalen uitzendt om de functie zowel in Antwerpen als Vlaanderen te onthoofden, kiezen zowel Brussel als Charleroi bewust voor deze adviesfunctie, weliswaar elk ingevuld in functie van de eigen context van de stad. Zij zullen des te meer het voortouw moeten nemen om het ruimtelijk beleid te kaderen binnen een coherent stadsbeleid en te verbinden met de socio-economische en culturele dimensies.
| 13
1
Een duurzame wijk B A R T A E R T S [ M AT E X I ]
J E N S A E R T S [ S T E D E N B O U W K U N D I G E B U U R , G A S T D O C E N T C O S M O P O L I S - V U B ]
De inzet van duurzame wijkontwikkeling in Genappe In Vlaanderen zijn we in stadsontwikkeling sinds het einde van de jaren ‘90 vertrouwd geraakt met de procedure van de publiek-private samenwerking (PPS). Ook is het aspect duurzaamheid steeds consequenter in alle facetten en denkfases opgenomen in projecten, op schaal van gebouwen maar ook op gebied van wijkontwikkeling1. In Brussel heeft het beleid al jaren ervaring met het verankeren van duurzaamheid in alle huidige stadsvernieuwingsprojecten, met aangepaste incentives, bestekomschrijvingen en oriëntatietools.2 Stadsontwikkeling gebeurt er steeds meer in samenwerking met private partijen, zoals de bouw van de Tivoli-wijk. In de ontwikkeling van de ‘éco-quartier’ in het Waalse Genappe zijn de aspecten PPS en duurzaamheid specifiek aanwezig in 14 | het proces van ontwikkeling van en rond de oude industriële site van de Sucrerie. Een verslag over een pilootproject rond duurzaamheidsdenken in Wallonië, op schaal van de wijk. 1 Duurzame wijkontwikkeling wordt in Vlaanderen gepromoot door onder andere het Ecopolis-project van VIBE. http://do.vlaanderen.be/duurzame-wijken 2 Een overzicht van instrumenten en projecten rond duurzaamheid in het Brussels Gewest, zie www.duurzamestad.be.
Van juni 2012 tot januari 2014 hanteerde de SARSI (Société d’Assainissement et de Rénovation des Sites Industriels), publieke vennootschap en onderdeel van de investeringsmaatschappij van de Waalse overheid voor Waals-Brabant NIVELINVEST, de formule van de concurrentiedialoog in het Waals-Brabantse Genappe, een stad van om en bij de 15.000 inwoners. De concurrentiedialoog werd in de Belgische wetgeving op overheidsopdrachten nog maar pas ingevoerd. Het was dan ook een van de eerste keren dat deze procedure gebruikt werd voor een gebiedsontwikkeling. De keuze voor de concurrentiedialoog gebeurde zeer bewust, vanuit de overtuiging dat de ontwikkeling van een kwalitatief plan, verdedigbaar door de betrokken overheden en uit te voeren door een solide en geëngageerde vastgoedontwikkelaar, het best kon gebeuren aan de hand van een intensieve dialoog. Bovendien werden de ambities inzake duurzaamheid scherp gesteld, door het hanteren van de ‘Référentiel Quartiers Durables’, een door de Waalse overheid opgesteld referentiekader3. Door deze twee innovatieve proceselementen werd de ontwikkeling van de 3 Het referentiekader voor duurzame wijken van de Waalse overheid, zie http://www.wallonie.be/fr/ publications/quartiers-durables-mode-demploi.
CHEZ LES VOISINS > CONCURRENTIEDIALOOG
in Genappe 1 Groene corridor [ © IDYLE ]
éco-quartier van Genappe een belangrijk testproject, waarmee de Waalse overheid een referentie voor toekomstige duurzame wijkontwikkelingen en concurrentiedialogen wilde opzetten.
van deze terreinen aan de hand van de concurrentiedialoog, zal SARSI de ontwikkeling van de resterende zones van het gebied opstarten.
Genappe, Waals-Brabant ten voeten uit
De concurrentiedialoog
Onder meer door de metropolitane dynamiek rond Brussel is Waals-Brabant een van de meer welvarende regio’s van Wallonië. De beschikbaarheid van ontwikkelbare gronden, de nabijheid van infrastructuur en de bijzondere landschappelijke kwaliteiten maken van de omgeving rond de Sucrerie in Genappe een unieke context voor gebiedsontwikkeling. Door het stopzetten van de exploitatie van de suikerraffinaderij, kwam een groot domein van 140 hectare vrij, waarvan het grootste deel herbestemd kon worden als natuur- en bosgebied. Een kleinere maar zeer strategische zone van 20 hectare rond de reusachtige installaties van de Sucrerie, die direct aansluit op het centrum van Genappe, werd gereserveerd voor een gemengde ontwikkeling gericht op wonen (800 eenheden), bedrijvigheid en lokale voorzieningen. Op die manier kan een site, die zich zo intens in het collectief geheugen van de gemeente heeft genesteld, op termijn een nieuw deel van het centrum worden, met nieuwe verbindingen tussen wijken. De éco-quartier voor een driehonderdtal woningen, op te richten op acht hectare aan de buitenkant van het reconversiegebied, is daarbij een eerste fase. Met de opbrengsten van de verkoop
De Waalse overheid koos bewust voor de opportuniteit die de nieuwe wetgeving op overheidsopdrachten met de concurrentiedialoog creëerde. Ze besefte evenwel dat hiervoor ook een goede omkadering nodig was, op gebied van deskundigheid die voorstellen van bouwteams kan evalueren, maar ook om de mogelijkheid van de dialoog maximaal te benutten en zo een gemeenschappelijke noemer inzake ambities en kwaliteit te definiëren. Hoewel het uiteindelijke onderwerp van de offerte in strikte zin een verkoopprijs per vierkante meter inhield, werd het sturen van de dialoog overgelaten aan stedenbouwkundige experts. Marcel Smets, gewezen Vlaams Bouwmeester en door zijn huidige activiteiten in Nantes ook bekend met de reeds langer bestaande selectieprocedures in Frankrijk waarop de nieuwe Belgische concurrentiedialoog is geïnspireerd, kon als voorzitter van de evaluatiecommissie zijn rol ten voeten uit spelen: kritisch maar coachend, doortastend en steeds de marges van de wetgeving opzoekend. BUUR stond daarbij in voor de technische ondersteuning, zoals het screenen van de projecten op basis van de Référentiel en het secretariaat van de procedure. De evaluatie-
| 15
2
2 Groene corridor, Place du Sucre [ © IDYLE ] 3 De fabrieksite [ © Waals Gewest ] 4 Masterplan [ © IDYLE ]
16 |
commissie werd samengesteld in functie van het noodzakelijke draagvlak voor dit pilootproject: een vertegenwoordiging van de Waalse overheid (DG04), het kabinet van de minister van Ruimtelijke Ordening, de burgemeester en de schepen van Ruimtelijke Ordening van de gemeente Genappe en SARSI. Na het afsluiten van de concurrentiedialoog liet deze commissie zich voor de finale evaluatie bijstaan door vier externe juryleden.4 Tenslotte werd de beoordeling ook strikt begeleid door juridische experts, aangevuld met economische adviseurs van SARSI zelf. Op basis van een oproep naar kandidaten werden in februari 2013 vier teams, bestaande uit een residentiële ontwikkelaar en ontwerpers, geselecteerd om een offerte in te dienen. In het algemeen bestek stond een korte opdrachtomschrijving en een beknopte oplijsting van timing, procedure en gunningscriteria. Het belangrijkste criterium was niet de prijs maar de kwaliteit inzake duurzame ontwikkeling, te illustreren en objectiveren aan de hand van 25 thema’s die uitvoerig werden beschreven in de Référentiel Quartiers Durables. In de eerste sessie van de dialoog werd een masterplan-visie gevraagd op het projectgebied, die aan de hand van een aantal panelen werd gepresenteerd aan de evaluatiecommissie. De verschillende evaluatiesessies gaven de commissie de kans om feedback te geven. Die feedback werd telkens geformuleerd in een helder verslag, dat in iedere ronde werd opgedeeld in een algemeen (van toepassing voor alle kandidaten) en specifiek (per kandidaat) gedeelte. Ze bevatten aandachtspunten, deliverables en een timing voor de volgende ronde. Sessie per sessie werd het masterplan steeds verder uitgewerkt, bijgestuurd en doorgekamd, ondersteund door concepten, meer 4 De vier externe juryleden waren: Roselyne de Lestrange, landschapsarchitecte (CREAT/UCL), Géry Leloutre, stedenbouwkundig architect (ULB LA Cambre), Tierry Kandjee, landschapsarchitect (Taktyk) en Jacques Teller (Université Liège, redacteur van de Référentiel Quartier Durables)
gedetailleerde plannen, typologisch onderzoek, een maquette en beeldsimulaties. Op die manier ontstond een sterk gerijpt inrichtingsplan dat groeide vanuit antwoorden op kritische vragen. De Référentiel Quartiers Durables bleek een waardevolle leidraad in de opvolging van het ontwerp. Reeds in een vroeg stadium verplichtte de leidraad om duurzaamheid in al zijn aspecten, ook de economische en procesmatige, te evalueren. Tijdens de dialoog kon duurzaamheid ook op een pragmatische en realistische manier worden besproken, met als doelstelling over een aantal jaren te kunnen spreken over een consistent en inspirerend voorbeeldproject, in plaats van een referentieontwerp dat, zoals het helaas vaak voorkomt bij andere assessmentmethodes zoals BREEAM, op geforceerde manier maximaal tracht te scoren op alle duurzaamheidsaspecten. Op de vierde en laatste evaluatiecommissie werd in detail ingegaan op de plannings- en beheersaspecten, het financiële luik en verzekeringskwesties. Die realiteitszin toonde dat de evaluatiecommissie bereid was mee te denken in functie van effectieve ontwikkeling op het terrein. Op basis van een finaal advies van de evaluatiecommissie, benoemde de Waalse overheid het team rond Matexi als laureaat. Onder de naam ‘I-Dyle’ ging Matexi daarbij een samenwerking aan met V-Project, een lokale ontwikkelaar uit Genappe. Hun ontwerpteam bestond uit het stedenbouwkundig team van Matexi, de landschapsontwerpers JNC Intl en de architecten DDV. Het team presenteerde een voorstel dat overtuigde met een bijzondere sensibiliteit inzake landschappelijke integratie en zin voor de juiste schaal. Gedurende de dialoog was bovendien gebleken dat het team goed op elkaar was ingespeeld en to-the-point verder had gewerkt op vragen gesteld in de voorgaande sessie.
CHEZ LES VOISINS > CONCURRENTIEDIALOOG
H E T O N T W E R P VA N I - DY L E
3 4
Genappe is een kleine stad, centraal in Waals-Brabant. Het historische hart wordt in het zuiden begrensd door een verlaten spoorwegbedding die ondertussen omgevormd is tot een bovenlokale fiets-as (RAVEL). Ten zuiden van deze as ligt de verlaten suikerfabriek en een recentere ontwikkeling tussen historisch bebouwde linten. De site van I-Dyle situeert zich tussen de verlaten bedrijfssite en de meer recente zuidelijke bebouwing. Het masterplan is opgebouwd omheen de verbinding tussen de bestaande bebouwing en de verlaten bedrijfssite die aansluit op de bovenlokale fietsas en het historische centrum. Die verbinding vormt de ruggengraat van het project als belangrijke as waarrond de verschillende collectieve voorzieningen zijn ingeplant. Het is een groene corridor, ingericht als gemaaid weiland met bloemen en bomen, geïnspireerd op de lokale haaglandschappen met natuurlijke graslanden, boomgaarden en moestuinen. Op de groene hoofdas takken een resem voetwegen en paden aan die zowel de verweving binnen de nieuwe buurt, als die met de bestaande omgeving garanderen. Het projectgebied ligt in helling en het ontwerp laat dat hoogteverschil een bepalende rol spelen. De inplanting van de bebouwing op het terrein gebeurt op basis van het hoogteverschil, en niet omgekeerd. Op die manier ontstaan terrassen in het landschap, gemarkeerd door de afwerking met lage muurtjes. Tegelijk werd de natuurlijke topografie van het terrein in acht genomen door het behoud van de bestaande talwegen. Logischerwijze zijn regen- en afvalwater van elkaar gescheiden. Het regenwater vindt gravitair zijn weg in open waterstructuren die bijdragen aan de biodiversiteit en kwaliteit van het openbaar domein. Tegelijk houden horizontale grachten, geflankeerd door haagstructuren, het water tijdelijk vast alvorens het af te wikkelen naar de groene corridor, waar wadi’s zijn voorzien. Naast de publieke ruimte van de groene corridor zijn er in het ontwerp talrijke collectieve ruimten te vinden die van elkaar verschillen in functie, dan wel in beheer. De moestuinen bijvoorbeeld zullen worden beheerd door een op te richten buurt-vzw. Een vereniging van mede-eigenaars beheert de andere ruimten. Deze ver uitgewerkte detaillering moest tijdens de concurrentiedialoog aantonen dat het mogelijk is een werkbare buurt te creëren met een uitgesproken groen karakter. De detailleringsgraad laat vandaag toe om doelgericht te werken bij het inrichten en beheersbaar maken van de groenzones. Om het buurtleven aan te moedigen, zijn verschillende kleine collectieve voorzieningen ingetekend zoals serres, bergruimte voor tuingereedschap, composteerplaatsen, afvalsorteersystemen, enzovoort. Ook worden verschillende parcoursen ingericht om het gebruik van de vele paden en trage wegen aan te moedigen : zo zijn een artistiek traject, een fit-o-meter en een zintuigenparcours voorgesteld. Dat moet de bewoners stimuleren om elkaar te ontmoeten en een hechte buurt te vormen. Twee lussen vormen de basis voor de auto-ontsluiting van het gebied: een voor het noordelijke deel van de site, een voor het zuidelijke deel. Op die manier wordt de groene corridor volledig gevrijwaard van autoverkeer. De profielen zijn zo ontworpen dat het autoverkeer vertraagt en voetgangers en fietsers prioriteit krijgen. Ook de Pavé Saint-Joseph, een bestaande invalsweg van Genappe waarlangs het projectgebied gelegen is, krijgt bijzondere aandacht. De herinrichting baseert zich op de stedelijke functie die de weg zal vervullen. Ter hoogte van de kruising met de groene corridor vormt een plein de schakel tussen die twee assen. Rondom het plein worden verschillende voorzieningen en diensten ingeplant, zoals een kinderdagverblijf, een buurtzaal en enkele commerciële ruimten. De geplande bouwvolumes sluiten, met hun beperkte omvang, goed aan bij de omgeving. Vele verschillende woonvormen, zowel naar inplanting als naar typologie, moeten voor een sociale en intergenerationele mix zorgen.
| 17
P E R I M E T E R S V O O R
STEDELIJKE
herverka J O S I A N E P I M P U R N I A U X [ D I R E C T E U R S T E D E N B O U W E N A R C H I T E C T U U R , D E P A R T E M E N T R U I M T E L I J K E O R D E N I N G E N S T E D E N B O U W , W A A L S G E W E S T ( D G O 4 ) ]
De vraag naar nieuwe woningen nam ook in Wallonië toe tijdens het voorbije decennium. De courante werkinstrumenten van de CWATUPE1 volstonden evenwel niet om een stedelijke recyclage structureel op gang te trekken. Daarom ging het Waalse gewest op zoek naar een instrument dat uitgeleefde stedelijke kernen opnieuw de nodige zuurstof kan bezorgen – én dat liefst zo gebruiksvriendelijk mogelijk is.
Luik, Guilleminswijk [ © Reporters ]
20 |
CHEZ LES VOISINS > WAALSE STADSVERNIEUWING
een jong instrument voor stadsvernieuwing in Wallonië
veling Van een ‘stedenbouw van wetten’ naar een ‘stedenbouw van projecten’1
Stedelijke herverkaveling: wat en waarom?
In haar gewestelijke beleidsverklaring 2004-2009 stelde de Waalse regering een aantal prioriteiten op het vlak van gebiedsontwikkeling. Een van de belangrijkste agendapunten was een dynamische en evenwichtige territoriale ontwikkeling. De ambitie was ‘de stad bovenop de stad heropbouwen’, door bestaande verstedelijkingsmogelijkheden te verkiezen boven de verstedelijking van nieuwe bijkomende zones. Met andere woorden: bewoonbare zones maximaal bevolken door ze te ontwikkelen in, en zo dicht mogelijk bij stads- en dorpscentra met openbaar vervoer of een goede toegankelijkheid. Het gewest wilde daarbij ‘innovatieve stadsontwikkelingsconcepten promoten door middel van creatief stedenbouwkundig ontwerp en dito architectuur, onder meer via pilootprojecten.’ Een ander aandachtspunt was het ontwikkelen van beschikbare ruimte om economische bedrijvigheid te creëren. Het gewest zou daarvoor economische en commerciële ontwikkelaars aanmoedigen om hun activiteiten opnieuw te richten op stadskernen, die het nu vaak moesten laten afweten in het voordeel van projecten in de stadsrand. In een volgende stap liet de Waalse regering op 1 juni 2006 het decreet aangaande ‘stedelijke herverkaveling’ goedkeuren, met als voornaamste doelstelling het afremmen van de teloorgang van vitale stedelijke functies en het aanmoedigen van multifunctionele projecten die de stadscentra nieuw leven kunnen inblazen. Het decreet concretiseert hiermee de ambitie van de terugkeer naar de stad, zoals die werd uitgedrukt in de gewestelijke beleidsverklaring, en geeft een duw in de rug van concrete stadsprojecten via een doorgedreven administratieve vereenvoudiging (op het vlak van jurisdictie, van onderhandelingsprocedures en van grondgebonden zaken).
Het Waals gewest wilde zijn steden heropwaarderen door ze aantrekkelijker te maken voor investeerders. Maar deze pogingen werden doorgaans gedwarsboomd door de concurrerende aantrekkingskracht van de stadsranden. Vastgoedinvesteringen in een stadsomgeving schrikken immers af, omdat ze als complex, riskant en dus minder rendabel gepercipieerd worden (risico en moeilijkheid op het vlak van verwerving van gronden, bijkomende technische kosten, juridische complexiteit,…). Met de ‘Perimeter voor stedelijke herverkaveling’ (le périmètre de remembrement urbain) zette de Waalse Regering een vereenvoudigd en vlot proces op poten dat het mogelijk maakt om opnieuw in de stad te investeren en haar verval op een snelle manier in te dijken. De stimulans die de overheid daarbij voorziet is niet van financiële aard, maar bestaat vooral uit het flexibeler maken van reglementaire bepalingen en het inkorten van de termijnen van stedenbouwkundige procedures.
1 Code Wallon de l’urbanisme, de l’Aménagement du Territoire, du Patrimoine et de l’Energie. In het register van aanpak per operationeel project werden stadsvernieuwing (1973) en stadsrevitalisatie (1990) opgenomen. De eerste kenmerkt zich door subsidiëring voor de publieke sector alleen, de tweede door een zogenoemde PPS (publiek-private samenwerking), een gemengde financiering. Herbestemmingsoperaties met betrekking tot industriële braakliggende gronden zijn onderworpen aan relatief zware en lange procedures, ook al heeft de creatie van het concept ‘herin te richten sites’ (sites à réaménager - SAR), nog meer gebaseerd op proactiviteit, in februari 2006 de tendens doen ontstaan om de procedures te vereenvoudigen en te versnellen.
De voorwaarden De ‘Perimeter voor stedelijke herverkaveling’ staat voor elk stedenbouwkundig project dat de herwaardering en ontwikkeling van stedelijke functies beoogt en dat de bouw, inrichting, wijziging, uitbreiding, sloop of overstek van wegen en openbare ruimten vereist (uittreksel van artikel 4 van het decreet). De notie ‘stedelijke herverkaveling’ bevat daarbij drie essentiële componenten: −− De voorgestelde perimeter waarbinnen de uitzonderlijke maatregelen van kracht zijn, moet verbonden zijn aan een concreet stedenbouwkundig project. −− Het voorgestelde project moet de heropwaardering of ontwikkeling van stedelijke functies tot doel hebben. Er moet dus een zekere functievermenging worden nagestreefd. −− De aanleg of aanpassing van wegen en openbare ruimten; het voorgestelde project moet zich dus zowel op bebouwing als op openbare ruimte richten.
| 21
G EO R G I O S M A I L L I S Mijn vader was garagist, hij zat altijd in z’n garage. Ik groeide op in een erg zelfstandige familie, dat heeft m’n geestelijke Bildung sterk bepaald. Toen ik jong was, viel er niks te beleven in Charleroi, er was ook geen universiteit. Toen ik achttien was – midden jaren 1990 – had ik er genoeg van: ik wilde weg, architectuur gaan studeren, en nooit meer terugkomen. Ik was werkelijk ontgoocheld door deze stad. Ik herinner me nog bezoeken aan Londen en Brussel, ik herinner me beelden van die steden, en de terugkerende gedachte: ‘dat vind je allemaal niet in Charleroi’. Ik ben in La Cambre gaan studeren en voor ik het goed besefte, kon ik beginnen samenwerken met Elia Zenghelis – een erg sterke persoonlijkheid. Ik heb daar kennis gemaakt met internationale wedstrijden. En omdat ik Griekse roots heb, heeft hij me ook geholpen om in Athene bij Aris Zambicos te gaan werken – een schitterende architect, maar helemaal niet bekend. Daar heb ik het tegendeel van het architecturale stardom ontdekt, hij heeft me de essentie van architectuur bijgebracht. Via nog een paar bureaus ben ik dan naar Londen vertrokken, waar ik bij Zaha Hadid en Norman Foster gewerkt heb…
Aan tafel met de bouwmeesters van Brussel en Charleroi M A R C M A R T E N S [ I N T E R V I E W ]
| K O E N R A E Y M A E K E R S [ T E K S T ]
Fragiel maar 24 |
NOODZA
CHEZ LES VOISINS > 2 BOUWMEESTERS
OLIVIER BASTIN Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Charleroi, in de jaren 60-70. Juist op het moment dat de industrie plat op z’n bek ging. Mijn vader was als bankier erg betrokken bij het pompen van geld in de Waalse industrie, maar hij was ook een christelijke socialist. Hij heeft me ooit zelfs op het matje geroepen toen ik als jonge architectuurstudent voor het eerst blauw stemde. (lacht) ‘Wat doe jij dan in godsnaam met de sociale strijd?’, riep hij toen. Ik leerde hem pas als idealist kennen toen hij op de barricades kroop voor de stervende Waalse industrie. Ik besef nu pas hoe complex mijn relatie met Charleroi wel was en is. Van de ene kant heeft dat te maken met de warme, vriendschappelijke ontvangst die je te beurt valt in een regio als Charleroi of Luik. Wel, ik heb dat soort solidariteit ook teruggevonden in Molenbeek, toen ik daar in de jaren 1980 de echte ‘Brusseleirs’ leerde kennen – het volk dat z’n hele leven als bediende in Tour & Taxis had gewerkt. Wijze mannen, die in wijkcomités zaten, die je konden vertellen over het échte leven. Je leerde via hen hoe de stad in elkaar stak. Anderzijds leerde ik er ook een andere stad kennen via de maghrebijnse cultuur. In die jaren was hun ‘thuis’ nog Marokko, nu is die hier. Dat is zo’n beetje mijn ‘petite histoire’ – het feit dat ik m’n hart in Charleroi had achtergelaten, maar dat ik een beetje ‘Charleroi’ in die Brusselse wijken heb teruggevonden. Ik ben van het ene soort ‘engagement’ in het andere gerold. En dan was er ook nog de artistieke kant: kennismakingen met kunstenaars als Francis Alys & Co. Ik werd voortdurend heen en weer geslingerd tussen kunstmanifestaties, sociaal wijkengagement, en later architectuur – ook op internationaal niveau. Eigenlijk lag mijn rol als bouwmeester in het verlengde van al dat voorgaande. Het is een soort zoektocht naar de natuurlijke continuïteit in de dingen, naar een maatschappelijk engagement.
KELIJK
| 25
In 2009 stelde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de allereerste keer een bouwmeester aan. Olivier Bastin kreeg een mandaat van vijf jaar. Gedurende deze periode, waarin hij alle ontwerpen voor publieke bouwprojecten op zijn werktafel kreeg, profileerde Bastin zich als een figuur met een sterk sociaal instinct en erg uitgesproken meningen. Vier jaar later was ook de stad Charleroi aan de beurt. Daar haalde burgemeester Magnette (PS) de jonge Georgios Maillis langs de voordeur in het stadhuis binnen als kersverse ‘stadsbouwmeester’. Voor de ene zit zijn ambtstermijn er sinds november op, voor de andere is het avontuur amper één jaar bezig. Een ideaal moment om met beide heren voor- en achteruit te blikken. Om de conversatie af en toe te laten ontsporen met enkele terugkoppelingen naar de Vlaamse situatie, nodigden we architect/ruimtelijk planner Marc Martens mee aan tafel. Het werd een lang, bijwijlen emotioneel gesprek over de dromen en valkuilen die onherroepelijk aan deze moeilijk grijpbare functie verbonden zijn. | Werken bij Hadid en Foster – dat zijn toch wel mooie ervaringen, niet? (lacht)
OLIVIER
| Achteraf bekeken was de ervaring van Grieken land eigenlijk de interessantste. De ervaring die ik heb opgedaan bij Hadid was eerder kostbaar op het niveau van wedstrijden, van arbeidsethiek. Maar op een goede dag kreeg ik toch het idee: ik ga terug naar België. Ik had in de media gemerkt dat er van alles aan het gebeuren was in Charleroi. Ik praat nu over de schandalenperiode waarin de politieke koppen begonnen te rollen – het jaar 2007, ‘la grande catastrophe carolo’. Er bleken ook bijzonder weinig architectenbureaus in Charleroi te vinden. ‘Waarom niet Charleroi’, dacht ik toen, ‘in plaats van in Brussel, waar iedereen samenhokt?’ Samen met een vriend heb ik me daar dan geleidelijk aan een plaats veroverd. In Charleroi heb ik ook voor het eerst rechtstreeks te maken gekregen met bouwheren, met de politiek en administratie. GEORGIOS
O L I V I E R | Voor je bouwmeester werd, had je dus al een heel parcours als architect achter de rug? G E O R G I O S | Ja, zowat zes à zeven jaar. Daarenboven ken ik Charleroi echt wel. En het loopt er allemaal hard, dat bouwmeesterschap, gecombineerd met mijn eigen bureau. Op dat gebied is mijn situatie vergelijkbaar met de jouwe, Olivier1. Het waren Brusselse vrienden die me overtuigden om mee te dingen naar de functie van bouwmeester – met het gekende gevolg. Ik blijf ondertussen wel m’n bureau leiden.
26 |
[MM] Die aanstelling verliep via een openbare aanbesteding? O L I V I E R | Klopt. Ik zat trouwens mee in de jury in Charleroi. Alles is vastgelegd, ook het honorarium. Georgios’ mandaat loopt drie jaar. Het lastenboek vermeldt dat het niet vaststaat dat de functie na die drie jaar wordt verdergezet. Heeft ook wel iets te maken met de vaststelling die jij over Charleroi deed, Georgios: ‘la dispari1 Olivier Bastin leidt het Brusselse architectenbureau L’Escaut. In zijn portfolio zitten o.m. het Fotomuseum in Charleroi, de Ursulinensquare, het Théâtre National en de herontwikkeling van de Belle-Vue brouwerij in Brussel. Georgios Maillis runt in Charleroi samen met Julien Dailly het architectenbureau Reservoir A. In hun portfolio zitten o.m. projecten zoals het Grand Hôpital en de brandweerkazerne van Charleroi, de renovatie van de sporthal van SintAgatha-Berchem, het stadsproject Couleurs Carolo, het Masterplan van Belœil.
tion des pouvoirs’. Alle overheidsstructuren zijn er ‘onthoofd’ – met alle positieve én negatieve gevolgen vandien. [MM] Georgios, hoe ziet de bouwmeester in Charleroi eruit? Is dat één persoon? G E O R G I O S | Nee, we zijn een vierkoppig team2. We zijn een zelfstandig opererende cel, maar we werken nauw samen met de politiek en de administratie. We kunnen dan ook echt wel wegen op de beslissingen aangaande de stadsprojecten, en daar hebben we uiteraard ook politieke steun voor nodig. Op dat vlak zitten we goed: de vraag voor een bouwmeester is er immers gekomen op initiatief van de politiek. We zijn nu een jaar bezig en we zijn er ondertussen in geslaagd een vruchtbare relatie uit te bouwen met het kabinet dat zich over de stedelijke problematiek buigt – het kabinet van burgemeester Magnette, dus. Ook met andere kabinetten, die bevoegd zijn voor groen, onderhoud van openbaar domein etc. hebben we een rechtstreeks contact. Eén pijnpunt in al die domeinen: het wegennet. Niemand lijkt zich daarom te bekommeren. Terwijl zoiets toch superbelangrijk is, het wegennet zou moeten worden behandeld als een onderdeel van de openbare ruimte. [KR] Kunnen we even op je officiële titel terugkomen: ‘Charleroi-Bouwmeester’? Waarom een Vlaamse term voor een Waalse functie? G E O R G I O S | Tijdens het voorbereidend overleg kwam aanvankelijk de term ‘maître-architecte’ naar boven. Maar als je de projecten waar we mee bezig zijn goed bekijkt – het merendeel daarvan gaat over iets anders dan architectuur. Het gaat ook over stedenbouw, evenementen, een visuele en grafische identiteit van de stad… Allemaal dingen die door de term ‘maître-architecte’ niet gedekt worden. En daarbij, de term ‘bouwmeester’ is ondertussen al zodanig een begrip geworden in België, dat het ons maar logisch leek hem te adopteren. Dat heeft aanvankelijk voor het nodige protest gezorgd, maar na enkele maanden is dat allemaal overgewaaid en de term is ook hier nu volledig ingeburgerd.
2 Georgios Maillis, Géraldine Lacasse (arch.-stedenbouwkundige), Sébastien Lacomblez (kunstenaar-graficus), Guillaume Sonnet (arch.-designer)
CHEZ LES VOISINS > 2 BOUWMEESTERS
1 2
1 BXL / Perspectief Slachthuissite © ORG 2 BXL / Slachthuizen © Vanhulst
[MM] Olivier, jij hebt je ook laten inspireren door wat er in Vlaanderen gebeurde? O L I V I E R | Welja, en dat is me niet altijd in dank afgenomen. In het begin van onze functie keken wij, als ‘jonge’ architecten van veertig, sowieso naar wat er in Vlaanderen gebeurde. Want in Brussel was er toen gewoonweg niets te vinden, we vonden dat er íéts moest gebeuren.
Uitdagingen [MM] Los van die voorbeeldfuncties in Vlaanderen en Antwerpen, hoe stond je zelf tegenover je taak? Ook ten opzichte van je vorige parcours? O L I V I E R | Ik was ervan overtuigd dat alles wat ik tot dan toe had geleerd mij als bouwmeester van pas zou komen. Ik had stapsgewijs al een aanzienlijke sociologische kennis van het terrein opgebouwd en bijvoorbeeld ook twee wijkcontracten3 van dichtbij meegemaakt. Ik heb dus kunnen evalueren hoe je een link kan maken tussen een instrument als het wijkcontract en het samenleven met je buren, op een intieme en observerende manier, in een veranderende samenleving. Ik had een sterk vertrouwen in bepaalde instrumenten die voorhanden waren, maar van de andere kant was ik me heel bewust van het feit dat Brussel met een probleem worstelt – tot op de dag van vandaag: het stedenbouwkundig model dat een antwoord moet bieden op de verschillende uitdagingen is namelijk nog altijd niet duidelijk gedefinieerd. In de jaren 70-80, vóór het ontstaan van de Brusselse regio, hebben drukkingsgroepen als
3 Herwaarderingsprogramma’s op initiatief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die worden uitgevoerd in verschillende kwetsbare wijken, in partnerschap met de gemeenten Anderlecht, Elsene, Jette, Koekelberg, SintGillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Schaarbeek, Stad Brussel en Vorst. De projecten bestaan uit de renovatie en bouw van woningen; de renovatie en aanleg van ruimten voor ambachtelijke of industriële activiteiten; de herinrichting van de openbare ruimten; de creatie of uitbreiding van sociaalculturele, sportieve of andere wijkinfrastructuren en -voorzieningen , actiegroep van Brusselse inwoners en onderzoekers
ARAU4 duidelijk hun punt kunnen maken, met de boodschap ‘stop met de vernietiging van Brussel, we moeten onze habitat verdedigen!’ Ze hadden natuurlijk gelijk, maar van de andere kant: ze hebben nooit een alternatief stedelijk model voorgesteld. Daarenboven was de habitat die ze met hand en tand verdedigden essentieel een burgerlijke en géén sociale habitat. De uitdaging die ik als bouwmeester ben aangegaan, was het zoeken naar een oplossing voor hét vraagstuk, dat bij de aanbesteding voor de bouwmeesterfunctie al op tafel lag: het tekort van 30.000 – vandaag zelfs bijna 50.000 – sociale woningen in Brussel. Op basis van mijn lezing van de Brusselse samenleving en mijn vertrouwen in bepaalde instrumenten dacht ik daar iets aan te kunnen doen. Ik moet zeggen dat op dat vlak het debat nog altijd aan de gang is… [MM] En hoe zit het in Charleroi? Zijn de uitdagingen daar van eenzelfde orde? G E O R G I O S | Toen ik in Charleroi begon stonden daar al een heleboel – goede – projecten op stapel, waaronder ook een aantal architectuurprojecten. De grote vraag is hoe die zich verhouden tegenover de bebouwde omgeving. Een goed architecturaal project focust op een goede integratie in zijn context. Dat komt erop neer dat de architect zich moet gaan bezighouden met vragen waarover de bouwheer hem vaak niet brieft. Het thema dat ik op dat vlak in mijn kandidaatsdossier ontwikkeld heb is de idee van de uitwisselingen, van verbindingen. Enerzijds heb je de bestaande stedelijke ‘erfenis’, de stad zoals ze is, anderzijds heb je de lopende stedenbouwkundige projecten waarvan je nooit helemaal weet hoe ze gaan evolueren, en uiteindelijk heb je de toekomstige projecten die nog niet allemaal gedefinieerd zijn. Mijn grote uitdaging is: hoe ga je verbanden creëren tussen al die verschillende projecten, hoe geef je daar een zin aan, binnen de stedelijke context? Ik had het nu over architectuur, maar het raakt natuurlijk ook veel andere thema’s aan. Dat is ook de reden waarom ik me omringd heb met mensen uit andere domeinen, zoals een kunstenaar, een stedenbouwkundige
4 Atelier de Recherche et d’Action Urbaines , actiegroep van Brusselse inwoners en onderzoekers
| 27
7
7 BXL / Rond punt Schuman © XDGA
Je zet alles wat internationaal en Europees is samen in de buurt van de Albert II-laan, je zet alles wat universitair is op gene plek, nog een andere cluster op een andere – alles op tien pagina’s, glashelder, maar door de bril van een socioloog. Ik vond dat helemaal niet slecht gezien. En dat was anderhalf jaar na het begin van de ploeg van het Ontwikkelingsplan. Er wás dus al een visie. Maar nadien is er dat hele werkproces gekomen, met een menigte actoren, en het is geleidelijk aan een berg geworden waarvan niemand weet wat hij er mee moet aanvangen. Dus, la question qui se pose: een synthetische visie op Brussel zoals die van Corijn, kan daar over gepraat worden? Dus niet enkel zeggen: het is een goede visie, maar ook onderzoeken waar er problemen kunnen rijzen en hoe we die zouden kunnen oplossen. Zoals een structuurplan, eigenlijk.
dat zich uitstrekt over het noorden en noordwesten van de stad. We blijven daarmee voorlopig nog in het centrum van Charleroi, want daar heeft de stad werkelijk een groot probleem: we maken een ware leegloop mee, qua bewoners, qua handel. Alles verhuist naar de stadsrand. En dat is nu een van de grote contradictorische vragen: hoe kunnen we het gebied van Charleroi in z’n geheel ontwikkelen, door ons te concentreren op het stadscentrum? Daar zijn we nu mee bezig. We hebben er nog geen goede naam voor gevonden, maar het is in ieder geval een strategie die vertrekt vanuit het openbaarvervoernetwerk. Op dat vlak heeft Charleroi eigenlijk een vergiftigd cadeau gekregen: … OLIVIER
| … (triomfantelijk) De metro!
| Juist. We hebben zelfs een metrostation dat exact in het centrum van Charleroi staat. Er komen fotografen vanuit de vier windstreken op af. Er gaat bijna iets poëtisch vanuit. Maar alle gekheid op een stokje: wat een massale publieke investering dat niet gevergd heeft! Ook nog zo’n erfenis uit de jaren 70, toen alles symmetrisch over Vlaanderen en Wallonië moest verdeeld worden. Maar je kan dat ‘vergiftigd cadeau’ ook anders gaan bekijken. We hebben in onze strategie dit openbaarvervoernetwerk – vooral de metrolijnen – als ruggengraat genomen voor de nieuwe stads ontwikkeling. Je krijgt dan het schema van een stadscentrum met tentakels die zich uitstrekken over heel het territorium van Charleroi. Maar de volgende vraag is dan: wat is dat territorium juist? Want je wordt als bouwmeester wel verondersteld je enkel bezig te houden met wat zich afspeelt binnen de administratieve grenzen van Charleroi. Maar als je er even over nadenkt, heeft zo’n ontwikkeling evenveel belang voor alle omliggende gemeenten. Een beslissing die op dat vlak in Charleroi wordt genomen, zal ook consequenties buiten het territorium hebben. Die strategie zal ons in ieder geval in staat stellen te antwoorden op vragen omtrent woonuitbreidingsgebieden. We gaan niet langer zomaar overal in Charleroi bouwen, we gaan ons ook niet enkel op het stadscentrum focussen (ook al is dat momenteel wel het geval), maar we gaan een strategie volgen die zich baseert op openbaar vervoer – dat wordt de grootste publieke investering ooit in Charleroi – en we GEORGIOS
[MM] En Charleroi? We hebben het nu over punctuele projecten en over structurele visies voor de stad. Wat gebeurt er bij jullie op dat vlak? G E O R G I O S | Toen ik begon waren er al een aantal projecten lopende, waar ik achteraan moest en die ik samen moest krijgen in een centrale ruimte – het stadhuis. Belangrijk detail: de burgemeester heeft zaken zoals stadsontwikkeling en culturele zaken onder zijn vleugels genomen. Alle projecten passeren daar nu via mijn bureau. In een eerste beweging trachten we nu greep te krijgen op alle verschillende projecten en gaan we na hoe we de kwaliteit kunnen verbeteren. Dat betekent dus dat we frontaal in de aanval gaan: we schrappen sommige projecten, we zetten soms stappen terug, herbeginnen sommige zaken. Dat zet natuurlijk het nodige kwaad bloed bij een aantal projectontwikkelaars… 30 |
OLIVIER
| Ook voor de FEDER projecten?
G E O R G I O S | Nee, de Europese projecten zitten al in een te vergevorderd stadium. Behalve met het bijbenen van bestaande projecten hou ik me ook bezig met het ontwikkelen van nieuwe structurele projecten – waaronder Charleroi D.C.8, dat we nu bij Europa ingediend hebben voor de FEDER-subsidieperiode 2015-2020. Dat is een project 8 Charleroi District Créatif
CHEZ LES VOISINS > 2 BOUWMEESTERS
8 9
8 BXL / Tuinen Greenbizz © PIXELAB 9 BXL / Montagne du parc project – hoofdkantoor BNP Paribas © Baumschlager Eberle
gaan onderzoeken of en waar de ZACC9, de grondeigendommen van de stad en van de sociale woonmaatschappijen samenvallen met het traject van de metro. Zo verschijnen er een aantal strategische ontwikkelingspunten. Langsheen die lijnen heb je ook allerhande voorzieningen die daarop kunnen aansluiten – neem bijvoorbeeld het Fotografiemuseum. Dat plan wordt dus heel concreet: het gaat ons toelaten de plekken te identificeren waar we kunnen ingrijpen. Die vervoersinfrastructuur is voor ons een belangrijk vraagstuk, want Charleroi zit met een wel erg bijzondere mobiliteits- en infrastructuursituatie. Als je uitzoomt op Charleroi naar een Europees niveau, zie je een uitgestrekt gebied zonder autostrades, op de as Charleroi/ Charleville-Mézières/Reims. Als je vanuit het noorden in Nijvel aankomt, ga je ofwel verder langs Mons naar Parijs, ofwel ga je langs Namen naar Luxemburg. Je komt in ieder geval niet langs Charleroi. Dat zijn de verstrekkende gevolgen die geopolitiek kan hebben voor een hele regio, met alle gevolgen vandien als het erop aankomt vitale projecten aan te trekken. [MM] Als bouwmeester ga jij dat strategisch plan nu implementeren?… G E O R G I O S | Klopt.
| Mooi. Je hebt dus een planningfunctie die je expliciet werd toegewezen, maar dan in een kader dat niet enkel topdown georiënteerd is, gebaseerd op gedateerde cartografie, maar in een strategische visie… OLIVIER
G E O R G I O S | Ja, ik zou het veeleer als een projectmatige visie omschrijven. Het gaat om de concretisering van projecten, niet om debatten en gesprekken over wat ons te doen staat. Dit gezegd zijnde, wat je daarnet vertelde over een gerichte discussie over die tien pagina’s van Corijns Brussel-visie, dat vind ik geweldig. En dat missen we in Charleroi wel: een brainstorm over onze stad, met mensen vanuit diverse disciplines. Ik tracht dat momenteel op poten te zetten, met vrienden uit het Brusselse en Vlaanderen – die uiteraard allemaal van harte welkom zijn. Vermits wij geen universiteit hebben in Charleroi, gooien we de deuren open voor brainpower van elders. 9 zones d’aménagement communal concerté (ZACC)
Een belangrijke vraag die we ons ook stellen via dat strategisch plan: hoe gaan we werken aan de identiteit van de stad? Zoals elke stad heeft Charleroi zijn eigen ‘persoonlijkheid’. Ik denk dat daar tot nu toe niet voldoende is over nagedacht. Op de vraag ‘wat is Charleroi?’, krijg je al vlug massa’s van sombere, negatieve beelden voor ogen, criminaliteit, vuil, een verwarrende veelheid van logo’s. We hebben dus een imagoprobleem, ook op het vlak van coherentie: je kan in Charleroi om het even wat doen, als het op signalisatie aankomt. We ontwerpen nu een huisstijl voor dat soort dingen. Ander thema: het landschap, dat enorm gevormd is door de zware industrie. Dat merk je wanneer je een stadsplattegrond van het einde van de 19de eeuw neemt. Charleroi was ooit één grote fabriek. En hoe was die industrie gelinkt? Door spoorwegen, die het gebied in alle richtingen doorkruisten. Eenmaal die industrie verdwenen was, bleven er enkel nog tracés over – die vandaag nog altijd bestaan. En in dat opzicht verschil ik radicaal van mening met Jean Yernaux, die daar totaal geen oog voor had. Die heeft tabula rasa gemaakt van al het voorgaande en zijn Ring neergeplant. Het ironische is dat zijn Ring nu op zijn beurt een soort monument geworden is, dat men niet kan negeren. Brussel heeft zijn Grote Markt, Charleroi heeft zijn Ring (lacht). Ik had het daarnet over erfenissen. Ik erf ook een paar waardevolle procedures. Op dat vlak hebben de mensen die vóór mij kwamen goed werk geleverd. Olivier, heb jij niet een jurist gehad die op overheidsopdrachten moest werken? Wel, ik recupereer het werk dat daar toen verricht is. Ik geloof in dat kader heel erg in een kennisoverdracht die niet noodzakelijk op een strikt gestructureerde manier hoeft te verlopen.
Bouwmeesters en politiek O L I V I E R | Da’s waar. Waardoor jij je nu meer kunt toeleggen op een structurerende visie van de stad. Volgens mij hangt alles af van de rol die de politieke macht toekent aan zo’n bouwmeesterfunctie. Het was duidelijk dat Paul Magnette een bouwmeester zocht voor zijn stad. Hij is met ons en met de Vlaamse Bouwmeester komen praten, hij kende onze website beter dan om het even welke
| 31
© Reporters
[ 2040 ]
34 |
Zelfstandig gewest, federale hoofdstad, Europese magneet, transitplek par excellence, twistappel met hoog symbolische waarde... Dat de Brusselse ruimte niet onder één hoedje te vangen is, klinkt als een understatement. Deze metropool heeft ook een woelig stedenbouwkundig verleden achter de rug en zoekt voor de 21ste eeuw naar een nieuw ruimtelijk profiel. De Gewestelijke Overheidsdienst voor Stedelijke Ontwikkeling zette zich daarom aan het werk voor het ontwerp van een globaal ontwikkelingsplan: Brussel 2040. (KR)
CHEZ LES VOISINS > BXL 2040
Drie voorstudies voor het Brussels Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling Y V E S VA N D E C A S T E E L E [ C O Ö R D I N AT O R C E L S T R AT E G I E , D I R E C T I E S T U D I E S E N P L A N N I N G , B R U S S E L S T E D E L I J K E O N T W I K K E L I N G ]
Naar een gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling
Een plan met een metropolitane ambitie
Het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO), een overkoepelend project dat alle plannen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest groepeert, werd in december 2013 goedgekeurd door de Brusselse regering en vervangt het Gewestelijk Ontwikkelingsplan, dat al van 2002 dateerde. Het is een politiek geïnspireerd document dat tegelijk strategisch, richtinggevend én pragmatisch wil zijn. Voormalig minister-president Charles Picqué was de eerste die, in zijn beleidsverklaring voor het Brussels parlement, aandrong op een algehele herziening van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan. Hij verwees daarbij naar de vele uitdagingen waarmee de Brusselse regio geconfronteerd wordt. Bovenaan het lijstje staat de verwachte bevolkingsgroei: die zou volgens de demografen tot 2020 blijven stijgen met 18.000 inwoners per jaar. En hoewel Brussel het derde rijkste gewest in Europa is, bedraagt de werkloosheid er 20 procent, waarbij vooral het grote aantal jongeren opvalt. Tewerkstelling, beroepsvorming en scholing vormen dus ook een prioriteit. Nauw daarmee verbonden is armoedebestrijding: binnen de stad bestaan grote tegenstellingen, waarbij de meeste socio-economische problemen in welbepaalde wijken in de binnenstad voorkomen. En hoewel internationalisering een belangrijke motor voor de Brusselse economie vormt, profiteert de Brusselse bevolking zelf daar maar weinig van. Tot slot zijn er de nodige uitdagingen op het vlak van leefmilieu (met inbegrip van mobiliteit). Er is dringend nood aan een betere spreiding van groene ruimten over de regio – die overigens ook moet voldoen aan de Europese normen inzake vervuiling. Duurzaamheid veronderstelt een grondige reflectie over tijd en ruimte, benadrukte Picqué. Wil men van het GPDO een duurzaam project maken, dan is het van het grootste belang dat de drie duurzame ontwikkelingspolen (economie, leefmilieu en sociaal weefsel) op gelijke voet worden gesteld. Bij de ontwikkeling van Brussel zal men bovendien niet alleen rekening moeten houden met de overschrijding van de strikt administratieve grenzen van het Gewest, maar ook met de globale Brusselse metropolitane ruimte, zelfs indien de plannen enkel de eigen regio bedienen.
Een gewestelijk plan uittekenen blijft een delicate evenwichtsoefening, gezien de politieke gevoeligheden die meespelen. Het gaat hier immers om de ontwikkeling van toekomstplannen met een grote impact op een gebied waarover het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen enkele zeggenschap heeft. De eerste horde die genomen moest worden, was het af bakenen van de hoofdstedelijke ruimte die in aanmerking komt. Na een hele resem overwegingen vanuit diverse invalshoeken (administratief, socio-economisch, etc.) werd uiteindelijk één optie weerhouden die voor de drie grote regio’s van het land aanvaardbaar zou moeten zijn: het tracé van het Gewestelijk Expresnet (GEN) dat, verspreid over de drie gewesten, 135 gemeenten bedient (waaronder de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Men hield daarbij ook rekening met criteria als stedenbouw en mobiliteit. Omdat bij een dergelijk project kaarten en statistische gegevens van het grootste belang zijn, werd een performante website op poten gezet waar belanghebbenden terecht kunnen om alle mogelijke gegevens te downloaden (http://urbanisme.irisnet.be/pdf/hinterland) en waar kaarten op formaat A0, databanken, grafieken op kleine schaal (1/100.000) en een atlas van statistische kaarten gegroepeerd volgens socio-economische thema’s kunnen geraadpleegd worden. Een overzicht van de voornaamste lopende voorstudies in verband met het GEN vervolledigt het plaatje. Zo komt men tot een totaalbeeld van het GEN-gebied waarbij de dynamiek van de Gouden Driehoek Brussel (ZuidOost)/Louvain-la-Neuve/Leuven in het oog springt, net als het toenemend belang van de Kanaalzone en de verdere ontwikkeling van stedelijke kernen (Mechelen, Leuven) die in het kielzog van de hoofdstad toch hun eigen autonomie en uitstraling weten te behouden. Voortbordurend op zijn verklaring in het Brusselse parlement bestelde minister-president bij de regionale administratie DSP (Directie Studies en Planning) een studie die moest uitmonden in een ruimtelijke visie op het hoofdstedelijk gebied, met 2040 als tijdshorizon. Drie onafhankelijke, internationale en multidisciplinair samengestelde teams zouden vervolgens met die studie
HOEWEL INTER NATIONALISERING EEN BELANGRIJKE MOTOR VOOR DE BRUSSELSE ECONOMIE VORMT, PROFITEERT DE BRUSSELSE BEVOLKING ZELF DAAR MAAR WEINIG VAN.
| 35
Volgende halte: De wijk van het Zuidstation heeft een bewogen geschiedenis met bruuske en radicale veranderingen achter de rug: de verhuis van het station extra-muros in 1864, de opening van de Noord-Zuidverbinding in 1952, de bouw van de Zuidtoren in 1967, de naoorlogse desindustrialisatie van Kuregem met het vertrek van de Côte d’Or-fabriek, de gedeeltelijke herinrichting van het station in 1990 door de komst van de HST en vandaag een opeenstapeling van grote immobiliënprojecten en infrastructuurwerken die een richtschema voor de wijk meer dan verantwoorden.
40 |
D
e laatste grote stedenbouwkundige visie die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de Zuidwijk naar voren heeft geschoven en in een richtplan heeft vertaald, dateert al van 1991, toen beslist werd dat in het Zuidstation de HST-terminal moest komen. In dat kader werden ingrijpende stedenbouwkundige keuzes gemaakt waarvan vele werden omgezet in concrete acties: de constructie van kantoor- en bedrijfsgebouwen, de herinrichting van de publieke ruimte, de herconfiguratie van bouwblokken. Op dat ogenblik koesterde elke ‘HST-stad’ de hoop om internationale bedrijven aan te trek-
ken naar een zakenwijk. Vandaag, twintig jaar na de komst van de HST in het Zuidstation, zijn de immobiliënmarkt, de wijken en de demografie sterk geëvolueerd. Bovendien wordt een golf van nieuwe grote immobiliënprojecten verwacht waarover beleidsmakers zich moeten uitspreken. Hoog tijd dus om de wijk opnieuw onder de loep te nemen, zonder taboes. Er was dringend nood aan een analyse van de buurt en van haar evoluties op het vlak van stedenbouw, sociale context, immobiliën en mobiliteit. Daarom gaf de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in juli 2011 het Agentschap voor Territoriale Ontwik-
CHEZ LES VOISINS > BRUSSEL ZUID
Een richtschema voor de vernieuwing van de stationswijk C L A I R E H E U G H E B A E R T, Y V E S R O U Y E T [ A G E N T S C H A P V O O R T E R R I T O R I A L E O N T W I K K E L I N G ( AT O ) - B R U S S E L S H O O F D S T E D E L I J K G E W E S T ]
1 Verdeling van de woonoppervlakten (rood = woningen)
2 Connectiviteit van de bebouwing met de publieke ruimte
[ bron: ATO 2011, naar ARSIS ‘Stedenbouwkundige studie van het station van Brussel-Zuid in de context van de wijken, februari 2008’ ]
[ bron: ATO 2011, naar ARSIS ‘Stedenbouwkundige studie van het station van Brussel-Zuid in de context van de wijken, februari 2008’ ]
Brussel Zuid keling (ATO-ADT) de opdracht om een oriëntatienota over de ontwikkeling van de Zuidwijk te schrijven. Sindsdien duurt de reflectie over de Zuidwijk voort. Op aanraden van ATO besliste de Brusselse regering tot de opmaak van een ‘Richtschema voor de Zuidwijk’. De doelstellingen van dit plan zijn ambitieus: maximaal voordeel halen uit de hypertoegankelijkheid op Europese schaal van het Zuidstation door er activiteiten te ontwikkelen die tewerkstelling en inkomsten creëren, in een klimaat van beperkte automobiliteit. Die lokale en internationale ontwikkeling mag echter niet ten koste gaan van de huisvesting en het buurtleven van de omliggende wijken. De belangrijkste uitdagingen voor de Zuidwijk zijn dan ook de opening van het station naar zijn omgeving, grootstedelijke en lokale voorzieningen, een harmonieuze commerciële ontwikkeling zowel in als buiten het station, een herwaardering van de publieke ruimte, het wegwerken van infrastructurele barrières (spoorweg, Kleine Ring) en bebouwing (vooral Blok 2 langs het Hortaplein) en een systematische zoektocht naar een sociale en functionele mix. [ kaart 1 ] Functionele mix op alle niveaus. De functionele mix moet op
elke schaal herdacht worden, op wijkniveau, op schaal van de onmiddellijke omgeving van het station, van het bouwblok en zelfs
van het gebouw. De ontwikkeling van een gemengd programma dat huisvesting, handelszaken, activiteiten en voorzieningen combineert, is een uitdaging voor de hele Zuidomgeving. Kaart 1 toont aan dat in deze perimeter heel wat huisvesting aanwezig is, maar dat deze werd weggedrongen uit de bouwblokken die aansluiten aan het station. [ kaart 2 ] De levendigheid van de wijk en de publieke ruimte. Vandaag
wordt de stationsbuurt vooral bezocht op weekdagen tijdens kantooruren en tijdens de Zuidmarkt op zondagmorgen. Dat volstaat echter niet om een continue stedelijke levendigheid te creëren, zeker op uitgestrekte publieke ruimten zoals de Europaesplanade en het Grondwetplein. Daarom dienen verschillende gebruiksvormen van het plein gestimuleerd te worden, op elk ogenblik van de dag en de week. Kaart 2 illustreert de connectiviteit van de bebouwing met de publieke ruimte. Elke connectie (ingang/uitgang) tussen de gebouwen en de publieke ruimte werd met een rode lijn aangeduid. Het is duidelijk dat de bouwblokken die rond het station werden geherconfigureerd beperktere linken met de publieke ruimte leggen dan de traditionele bebouwing van de wijken. Dit is funest voor de levendigheid van de publieke ruimten in de omgeving van het station.
| 41
METROLAB
brabantSZenne B E R N A R D D E C L È V E , R O S E LY N E D E L E S T R A N G E , J U L I E D E N E F [ C R E AT / L O C I - U C L ]
44 |
Welke mogelijkheden bieden het landschap en, meer in het bijzonder, de rivieren om een gebied te structureren? Dat was de vraag – of beter gezegd: de onderzoekshypothese – die aan de basis lag van het door Innoviris1 gefinancierde samenwerkingsproject Metrolab brabantSZenne. De opdracht: de uitbouw van een groene infrastructuur langs de Zenne en het kanaal, dwars door Brussel en de beide Brabantse provincies heen – de brabantSZenne-wandeling.
CHEZ LES VOISINS > GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING
ontwerpend wandelen doorheen drie gewesten B E R N A R D D E C L È V E , R O S E LY N E D E L E S T R A N G E , J U L I E D E N E F [ C R E AT / L O C I - U C L ]
D
e Zennevallei, ooit de wieg van Brussel, vormt een geschikt proefterrein om de bovengestelde vraag aan de praktijk te toetsen. De Zenne is immers de enige rivier die de drie Belgische gewesten doorkruist. Er zal dus, zowel op het vlak van inrichting als van beheer, nogal wat expertise nodig zijn om tot samenwerkingsverbanden te komen die de administratieve en politieke grenzen van de regio’s kunnen overschrijden. De historische rol van de Zenne bij het ontstaan van het Brusselse landschap, de diversiteit van het valleilandschap, de actuele problematiek van overstromingsgevaar en waterkwaliteit, de simultane ontwikkeling op zowel natuurlijk, economisch als residentieel vlak – al die factoren maken een geïntegreerde aanpak noodzakelijk. Einddoel is daarbij het creëren van een grootstedelijke infrastructuur langsheen de Zenne-kanaal as, die actieve mobiliteit, landschaps- en waterbeheer bundelt.
normen vastgelegd in verband met planning, beheer en uitvoering van stedelijke en landschappelijke projecten, waarbij het oude model van kanalisatie en snelle afvoer van het water wordt herzien (Tjallingi S. 1996; Prominski and Stockman 2012; Nolf 2012). Een nieuwe richtlijn tekent zich af, die het water centraal in het landschap plaatst en daarbij ook rekening houdt met het ritme en het natuurlijk verloop van rivieren. 1
Een territorialistische visie Een eerste kenmerk van het onderzoeksproject is de territorialistische visie (Magnaghi A. 2001). Deze visie wil, zowel op wetenschappelijk als op sociaal vlak, bijdragen tot het kritisch onderzoek van het overgeërfde territorium en met name van de zonering en de scheiding tussen de verschillende elementen ervan. Ze pleit voor een andere manier van wonen in ‘de kleine horizontale metropool’ (Secchi B., Vigano P., 2010) zoals de stedelijke regio rond Brussel wordt genoemd. Door ecologische continuïteit te bevorderen, een fijnmazig infrastructuurnetwerk op te zetten, een kringloopeconomie uit te bouwen en te kiezen voor traagheid beantwoordt deze aanpak trouwens aan de ‘terug naar de bron’-principes van de territorialistische school. De territorialistische visie veronderstelt ook een andere kijk op waterbeheer en op de verbinding van blauwe en groene netwerken. Dramatische overstromingen hebben de bewoners van de vallei de voorbije jaren geconfronteerd met de gevolgen van de klimaatverandering. Het mag duidelijk zijn dat een stedenbouwkundig model dat het water enkel afvoert en kanaliseert zonder rekening te houden met tijd en ruimte een groot risico inhoudt. Dit verhoogde overstromingsrisico geldt uiteraard niet alleen voor de Zennevallei: heel Europa kent het probleem. Het hoeft ook geen voldongen feit te zijn: overal worden studies uitgevoerd, proefprojecten opgestart, expertise opgebouwd en zelfs nieuwe 1 Innoviris is het Brussels agentschap voor onderzoek en innovatie.
Maquette van de Zennevallei , studentenwerk Master in architectuur [ ©Metrolab / LOCI-UCL ]
Rond dit concept waren trouwens de voorstellen opgebouwd van de drie teams die in 2010 aangezocht werden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om een ruimtelijke toekomstvisie voor Brussel in 20402 uit te tekenen (zie het artikel over BXL2040 elders in dit nummer). Deze teams hebben er toen uitdrukkelijk voor gekozen de valleien van de Zenne, de Dender en de Dijle als hefboom voor toekomstige gebiedsontwikkeling naar voren te schuiven. Het project voor de wandelroute brabantSZenne treedt deze zienswijze bij. Het wil meer zijn dan een gewoon wandelpad, de doelstelling is de uitbouw van een groene infrastructuur.3 Een eerste stap daartoe is vanzelfsprekend de verbetering van de ecomorfologie van de Zenne, waardoor de rivier opnieuw als een ecologische corridor kan dienen, met daaraan gekoppeld 2 Cfr. Hoofdstedelijk Brussels Gewest (2012), Brussel 2040: drie visies voor een metropool. De drie teams waren 51N4E, KCAP en Studio Secchi y Viganó. 3 Groene infrastructuur is te verstaan als een strategisch kader bestaande uit natuurlijke en half-natuurlijke zones, aangevuld met bepaalde landschapselementen. Deze structuur is ontworpen en wordt beheerd met als doel een aantal ecosysteemdiensten te leveren en de biodiversiteit te beschermen in landelijk en stedelijk gebied. Cfr. © Europese Unie, 2014 - ISBN 978-92-79-39997-8 - doi:10.2779/27805
| 45
W I E T VA N D A E L E [ R U I M T E V L A A N D E R E N ] MAARTEN LENAERTS & SVEN DE BRUYCKER [ BRUSSEL STEDELIJKE ONTWIKKELING ]
1
Met het Territoriaal Ontwikkelingsprogramma (T.OP) Noordrand proberen Vlaamse en Brusselse partners voor het eerst tot een gezamenlijke visie op een grensoverschrijdend gebied te komen. De vele uitdagingen waarmee het Metropolitaan Kerngebied en de metropool Brussel geconfronteerd worden, manifesteren zich hier acuut. De verstedelijking van Brussel heeft immers allang kernen als Strombeek-Bever, Vilvoorde, Machelen en Zaventem bereikt.
50 |
In de Brusselse Noordrand ligt ook een logische eerste linie van ‘migratie’ uit Brussel richting Vlaanderen. Het gebied maakt deel uit van de (voorheen) sterk geïndustrialiseerde Zennevallei van Halle over Brussel tot Vilvoorde - van oudsher een enorm werkbassin, dat er maar moeizaam in slaagt om een nieuwe economische roeping te vinden. Ondanks de kansen die de luchthaven van Zaventem biedt, stond in de regio in 2013 één
op drie vierkante meter kantoorruimte leeg2. De institutionele complexiteit van België zorgt er bovendien voor dat een groot arbeidspotentieel in Brussel de weg niet vindt naar de vele vacatures in de luchthavenregio. Een stedelijke roeping, met een aanbodbeleid voor woningen, is moeilijk te verzoenen met de hinder die infrastructuren als de Ring rond Brussel en de luchthaven Brussels Airport met zich
1 T.OP Noordrand is een onderdeel van een ruimer project dat Ruimte Vlaanderen opstartte voor een strategische ruimte: het functioneel gebied tussen Gent, Antwerpen, Leuven en Brussel, het Metropolitaan Kerngebied. Meer info op ruimtevlaanderen.be/metropolitaankerngebied
2 BRUSSEL STEDELIJKE ONTWIKKELING; CITYDEV.BRUSSELS, Overzicht van het kantorenpark leegstand 2013, Gewestelijke Overheidsdienst Brussel, Brussel, 2013, p. 5, https://stedenbouw.irisnet.be/actualiteiten-onthaal/ nummer- 33-van-het-overzicht-van-het-kantorenpark-is-netverschenen/ pdf/ObsBur_33%20Vacance%202013%20Bxl%20et%20periph.pdf
C H E Z L E S V O I S I N S > T. O P N O O R D R A N D
Eerste intergewestelijke visievorming voor de Brusselse Noordrand W I E T VA N D A E L E [ R U I M T E V L A A N D E R E N ] M A A R T E N L E N A E R T S & S V E N D E B R U Y C K E R [ B R U S S E L S T E D E L I J K E O N T W I K K E L I N G ]
2 3
1 De Noordrand is het gebied tussen Van Praet – Heizel – Vilvoorde – Luchthaven – Nossegem - Marcel Thiry – Diamant en Josaphat. © Ruimte Vlaanderen 2 Deze spotprent van een inwoner van Haren suggereert dat Haren door de overheid verwaarloosd wordt. © Fabienne Pince 3 The Mall of Europe, door de ogen van de ontwikkelaars © Unibail-Rodamco
meebrengen. De economische roeping van het gebied ging ten koste van de rivieren: de Zenne werd rechtgetrokken, de Woluwe ingekokerd. Het gebied kampt met een imagoprobleem. ‘Vilvoorde City, meer bepaald in de Far West … jij ellendig nest’ van Kris De Bruyne staat in het collectieve geheugen gegrift. Sinds de vorming van de gewesten in de jaren 1980 zijn de visies voor het Brusselse en het Vlaamse deel van de Noordrand steeds verder uit elkaar gegroeid. De Vlaamse visie zou een antistedelijke reflex vertonen3, waardoor lage dichtheden voorkomen in een stedelijke setting. De Brusselse visie zou de Noordrand beschouwen als een vergaarbak voor in Brussel ongewenst ruimtegebruik, zoals infrastructuur, een woonwagenterrein of een gevangenis. De petitie die een groepje inwoners van Haren lanceerde is in dit verband veelzeggend: ze willen zich afscheuren van Brussel en aansluiting zoeken bij Vlaanderen. Beide gewesten lijken de Noordrand als hun achtertuin te beschouwen. Van een gemeenschappelijke, grootstedelijke visie 3 BOUSSAUW, K.; ALLAERT, G.; WITLOX, F., Colouring Inside What Lines? Interference of the Urban Growth Boundary and the Political–Administrative Border of Brussels, in: European Planning Studies, Volume 21, Issue 10, 2013, pp. 1509-1527.
is geen sprake. In het debat over dossiers als de ring R0 hoor je niet zelden een ondertoon van communautair conflict. Beide regio’s beconcurreren elkaar om de eigen belastinginkomsten te verhogen. De haast aan weerszijden van de gewestgrens om als eerste een nieuw shoppingcenter te bouwen is daar een goede illustratie van: zowel Uplace in Machelen als the Mall of Europe (Neo) aan de Heizel proberen zo snel mogelijk de nodige vergunningen te bemachtigen in de hoop elkaar de loef af te steken. Beide projecten worden sterk gesteund door de respectievelijke gewestregeringen. Net omdat de uitdagingen van het Metropolitaan Kerngebied zich hier in hun meest concrete vorm manifesteren, is het gebied een dankbare testcase voor nieuwe ideeën. De demografische explosie in het Brusselse zal ongetwijfeld voor een deel in de Noordrand terechtkomen. Een prognose die je evengoed als een opportuniteit kan beschouwen, in plaats van een bedreiging. De herziening van het langetermijnbeleid door beide gewesten, met de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) en het Brussels Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO), biedt de kans om te zoeken naar een gezamenlijk
| 51
1
Verdichting als motor van Brusselse stadsvernieuwing
58 |
De demografische groei van stadsregio’s in grote delen van Europa en ook in Vlaanderen is een van de meest tot de verbeelding sprekende fenomenen vandaag de dag. In hoeverre deze explosie ook een echte hefboom voor stadsvernieuwing is, hangt af van de strategieën die steden daadwerkelijk willen inzetten. Verdichting is immers geen onvoorwaardelijke doelstelling op zich, maar zou een middel moeten zijn om het hoofd te bieden aan welbepaalde urgenties in de stad. Kwalitatieve stedelijke woonmilieus impliceren goede wijkvoorzieningen, een performanter mobiliteitsnetwerk, de nabijheid van groen en tewerkstellingspolen. Nieuwe wijken en fragmenten kunnen ook de stad als geheel versterken. Zeker in de context van een politiek gefragmenteerd en vaak geïsoleerd stadsgewest als Brussel is zoiets hoogstnoodzakelijk.
CHEZ LES VOISINS > VERDICHTING IN BRUSSEL
1 Ontwikkeling Thurn & Taxis
[ foto: Koen Raeymaekers ]
J E N S A E R T S [ S T E D E N B O U W K U N D I G E B U U R , G A S T D O C E N T C O S M O P O L I S - V U B ]
N
et zoals in andere stedelijke regio’s in Vlaanderen en Europa, groeit de bevolking in het Brussels Gewest op een ongeziene manier. De snelheid waarmee dat gebeurt, de interne groei en de types migratiestromen kenmerken Brussel in al zijn complexiteit: als een Europese hoofdstad, een stad van aankomst, een stedelijke agglomeratie ver buiten haar administratieve grenzen. De globale cijfers voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest spreken voor zich: na een daling tussen 1968 (1.075.000 inwoners) en 1996 (950.000 inwoners) kent Brussel een sterke en snelle groei. In 2011 telde Brussel alweer 1.100.000 inwoners en de prognoses gaan uit van een verdere groei met 170.000 inwoners (ruim 17 procent tegenover 2010) in 2020 en een verdere stijging tot 2040. De meest recente prognoses spreken van een groei met 14.000 inwoners per jaar tot 2020, wat neerkomt op een noodzakelijke jaarlijkse productie van 6.000 woningen. Het is ook de jongste stad van het land, met een gemiddelde leeftijd van 37,8 jaar (2006).1 Is deze groei haalbaar en zo ja, wel realistisch? In vergelijking met de grote steden in Vlaanderen is Brussel met zowat 7.000 inwoners/km² een dense stad te noemen. Antwerpen telt amper 2.500 inwoners/km², terwijl sommige wijken in de Kanaalzone van Brussel een dichtheid tot 25.000 inwoners/km² kennen en het voorbije decennium al groeisprongen van 25 procent hebben meegemaakt.2 Vergelijken we Brussel met andere Europese steden zoals Barcelona (bijna 16.000 inwoners/km²), dan lijkt er nog veel marge. Maar als we rekening houden met een aantal gegevens, behoort een dergelijke compacte verdichting niet meteen tot de verwachtingen en lopen vergelijkingen algauw mank. Barcelona bijvoorbeeld heeft altijd tussen de bergen en de zee ingeklemd gelegen en is om politieke redenen lange tijd niet in staat geweest om buiten het historische centrum uit te breiden. Met het plan van Cerda voor de uitbreiding van de historische kern is daar bovendien een ontzettend grote verdichtingsca-
paciteit gecreëerd, planmatig en controleerbaar. In Brussel is zoiets maar in zeer beperkte mate denkbaar. Fysische grenzen zijn er amper. Hoewel de administratieve grenzen van Brussel steeds meer de limieten van onze denk- en plankaders voor drie aparte gewesten zijn geworden, speelt de verstedelijking zich haast ongehinderd af over die grenzen heen. En ook al wordt de verstedelijking wel tegengewerkt en genegeerd in de Vlaamse Rand, toch is zij in de feiten een deel van dezelfde harmonicabeweging. Tenslotte moet ook rekening worden gehouden met het realistisch ritme van de residentiële vastgoedproductie, momenteel amper 4.000 woningen per jaar3. De snelheid hiervan verhogen met 50 procent is alleen maar mogelijk als je vele, grote en nieuwe wooncomplexen laat bouwen door daartoe goed uitgeruste – zowel publieke als private – ontwikkelaars, en veronderstelt bovendien een drastische versnelling van procedures. Twee voorwaarden die in Brussel op korte termijn nauwelijks haalbaar zijn.
BRUSSEL IS DE JONGSTE STAD VAN HET LAND, MET EEN GEMIDDELDE LEEFTIJD VAN 37,8 JAAR.
1 P. Deboosere, T. Eggerickx, E. Van Hecke, B. Wayens, De Brusselse bevolking: een demografische doorlichting, Brussels Studies Institute, http:// www.brusselsstudies.be/medias/publications/NL_71_SGB3.pdf 2 In de Kanaalzone van Sint-Jans-Molenbeek is er bijvoorbeeld in de periode 2001-2010 een groei van inwoners van 27 procent vastgesteld, zonder noemenswaardige grote bouwprojecten. De verdichting is dus vooral gebeurd binnen het bestaande gebouwde weefsel. Het is dan ook weinig onwaarschijnlijk dat in deze reeds dichtbebouwde zone nog veel extra bewoners kunnen gehuisvest worden.
Verdichting als stadsproject In principe kan Brussel dus verdichten, en het feit dat de demografische bevolkingsgroei hoog op de agenda staat, wijst erop dat alle middelen, bestaande en nieuwe, zullen ingezet worden. Een studie over het grondpotentieel en de geplande grote projecten heeft uitgewezen dat een verdichting die beantwoordt aan de behoeften mogelijk is door verschillende strategieën tegelijkertijd te combineren, zoals het transformeren van kantoren in huisvesting, het bebouwen van braakliggende percelen, hoogbouw en menging. De vraag is echter niet of het kan, maar wáár, onder welke voorwaarden en met welke stadsvisie voor ogen. Woonproductie en verdichting volgen immers in de eerste plaats de marktlogica van vraag en aanbod. Maar al te vaak vormen ze een vrijgeleide voor de opportuniteit van dat moment, op een ongeschikte plaats en slecht geïntegreerd, zonder op systematische wijze bepaalde stedelijke plekken en wijken te willen transformeren. In het kader van het nieuwe Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO, zie elders in dit 3 Zie Cahier van ATO nr. 10, p. 94. De jaarlijkse residentiële vastgoedproductie bestaat uit twee derde privéwoningen en één derde uit verbouwingen van bestaande gebouwen.
| 59
Parckfarm
64 |
Š foto's: Parckdesign
CHEZ LES VOISINS > URBAN PARKFARMING
du paysage à l’assiette A N N D E C A N N I È R E [ S T E D E N B O U W K U N D I G E - P R O J E C T L E I D E R B I J H E T A G E N T S C H A P V O O R T E R R I T O R I A L E O N T W I K K E L I N G , B R U S S E L S H O O F D S T E D E L I J K G E W E S T ]
Wie dezer dagen aan het Molenbeekse station Belgica uitstapt en zich een paar passen verder van een weelderig begroeid talud laat zakken, valt van de ene verbazing in de andere. Het lijkt wel Alice in Wonderland. Een slingerend wandelpad tussen wild groen, een heer aan de wandel met twee schapen, gesluierde vrouwen die kippen voederen en daartussen de hippe Brusselse scene, lurkend aan een ambachtelijk biertje op een geïmproviseerd terras. Welkom in Parckfarm, een van de jongste ‘urban farming’ groenprojecten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. En laat u niet misleiden door de bohémiensfeer van de plek: achter haast elke grasspriet schuilt een weloverwogen strategie. (KR)
Parckdesign: van stadsmeubilair tot groenexperiment Parckdesign is een door Leefmilieu Brussel1 georganiseerde biënnale die tijdens de drie voorbije edities (2006, 2008 en 2010) een forum gaf aan jonge kunstenaars en landschapsontwerpers. Ze ontwierpen stadsmeubilair voor de Brusselse parken en openbare ruimten. Een uitstalraam voor die nieuwsoortige stadsbanken vindt u in het kleine parkje voor de Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal, in het Gaucheretpark bij het Noordstation of in de onbekende en prachtige Tuinen van de Bloemist in Laken. Sinds 2012 pakt Leefmilieu Brussel het concept van Parckdesign anders aan: de biënnale werd een stadslaboratorium dat nieuwe concepten voor openbare ruimten wil uittesten. Zo probeert Parckdesign aan te zetten tot reflectie over de rol van openbare en groene ruimten in Brussel. In 2012 lag de focus op nieuwe voorlopige invullingen voor verwilderde restruimten in Kuregem en de kanaalzone, waar groenzones zeldzaam zijn. Tien internationale teams probeerden met kleinschalige artistieke en landschapsinterventies het potentieel van braakliggende terreinen en ‘verloren’ ruimten aan te tonen en jarenlang verwaarloosde plekken tijdelijk terug te geven aan de stad.
1 De Brusselse gewestelijke milieuadministratie die onder andere de gewestelijke parken beheert.
Parckfarm 2014: branché De voorbije zomer was de voormalige spoorwegbedding achter het terrein van Thurn & Taxis de plek waarop Parckdesign zijn aandacht richtte. Het curatorenteam onder commissariaat van landschaps- en architectenbureaus Taktyk en Alive Architecture slaagde er op korte tijd in om de overgroeide spoorwegvallei, die als illegale stortplaats gebrandmerkt stond in de mental map van de wijkbewoners, om te toveren tot een nieuw park waarin voedselproductie en -verwerking een centrale rol krijgen. Opzet was om het model Parck-farm uit te testen: kan een productieve farm in een publiek stedelijk park werken? In de eerste plaats wilden de ontwerpers de bestaande kwaliteiten van de plek versterken: het grootstedelijk zicht, de monumentaliteit van de drie spoorwegbruggen Jubileum, Dubrucq en Demeer, de diversiteit van de bestaande vegetatie, het valleigevoel middenin en toch net iets lager dan de stad. En dus deden ze diverse ingrepen om stad en vallei te verbinden: een lang slingerend pad met zachte hellingen, een steile trappartij naar de metrohalte, een recepten-moestuin op de taluds. Dan tekenden ze projectzones in voor de productieve onderdelen van de geplande parkboerderij: dieren, groenten, bijen, compost en een heuse farmhouse als meeting point voor het festival. Na een open projectoproep bij lokale en internationale teams van kunstenaars, (landschaps) architecten, botanici en apidologen2 selecteerde de jury zes 2 Bijendeskundigen
| 65
HEBBEN � WE TE VEEL IN
HOKJES GEDACHT Een interview met minister Joke Schauvliege
68 |
# INTERVIEW
SCHAUVLIEGE
Begin dit jaar zat een panel van ruimtelijk planners, researchers en ambtenaren aan onze ronde tafel verhit te discussiëren over de ruimtelijke stand van zaken in het pre-electorale Vlaanderen – onder andere over de transformatie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen / Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. KOEN RAEYMAEKERS [ RUIMTE ] G U Y V L O E B E R G H [ R U I M T E L I J K P L A N N E R / V I C E - P R E S I D E N T I S O C A R P ]
D
rie Ruimte-edities later kloppen we, met de ‘Beleidsnota 2014-2019’ onder de arm, aan bij het kabinet van Joke Schauvliege (CD&V), kersvers Vlaams minister van ‘Omgeving, Natuur en Landbouw’. Met deze officiële omschrijving heeft Schauvliege haar entree alvast niet gemist: zij is de eerste minister die verantwoordelijk wordt voor het geïntegreerde beleidsdomein ‘omgeving’, in plaats van de aparte domeinen ‘ruimtelijke ordening’ en ‘leefmilieu’. Verder kwamen ook de woorden ‘vereenvoudiging’, ‘flexibiliteit’ en ‘functieverweving’ opvallend vaak in haar beleidsnota voor. De eerste vraag voor dit kennismakingsgesprek, dat we samen met ruimtelijk planner en stichtend voorzitter van de VRP Guy Vloebergh voerden, lag dan ook voor de hand…
Omgeving [ K R ] Laat ons beginnen met de operationa lisering van de omgevingsvergunning: het samenvoegen van milieu-, stedenbouwkundige vergunningen en eventueel ook socioeconomische vergunningen. Hoe moeten we ons dat voorstellen? J S | Dat kadert in een grote vereenvoudigingsoefening waar we mee bezig zijn bij de Vlaamse overheid. We hebben de basis daarvoor al gelegd tijdens de voorbije legislatuur, we zijn nu volop bezig met het maken van de uitvoeringsbesluiten en de bedoeling is nog altijd om dat eind 2015 operationeel te maken. Dat vraagt een omschakeling in het denken bij onze diensten, maar ook bij de provincies en de lokale besturen. Daarom ook dat we voldoende begeleiding willen voorzien voor die lokale besturen. En het is inderdaad de bedoeling om die vereenvoudiging verder te zetten en dus ook de socio-economische vergunning, waar Vlaanderen nu na de zesde staatshervorming voor bevoegd is, op termijn te gaan integreren in die omgevingsvergunning. [ G V ] En die begeleiding van lokale besturen, worden dat opleidingen? J S | Ja, maar wij gaan ook heel sterk investeren in een provinciale omgevingsvergunningencommissie, zoals je die nu ook al op Vlaams niveau hebt. De lokale besturen zullen daar een beroep op kunnen doen om op voorhand dossiers af te toetsen. Maar we gaan hen natuurlijk ook de tijd geven om een aantal zaken zelf te gaan doen.
[ G V ] Er rijzen nogal wat vragen van gemeenten die nu een stedenbouwkundig ambtenaar én een milieuambtenaar hebben, met verschillende opleidingen. Gaan die nu in duo functioneren? J S | Die zullen inderdaad samen de afweging moeten maken: hoe kadert dit nu in de omgeving? In plaats van eerst de milieueffecten apart te bekijken en dan de stedenbouwkundige effecten, bekijk je dat als één omgeving. Ze zullen dus perfect samen kunnen werken en ook een beroep kunnen doen op de expertise die er is in de provincie. [ K R ] In de beleidsnota stootten we ook op een ‘Lex Silencio’. Waar is die goed voor? J S | Een van de voordelen van die omgevingsvergunning is dat je heel strikte termijnen zal krijgen waarin de overheid een beslissing moet nemen. Nu is het zo dat als de overheid niet tijdig een beslissing neemt, de vergunning geacht wordt geweigerd te zijn. Dus als aanvrager word je daar het slachtoffer van. Maar je kan dat ook omdraaien: ‘Waarom kan je niet, als de overheid die termijnen overschrijdt, ervan uitgaan dat een vergunning verleend in plaats van geweigerd wordt?’ Dat is de Lex Silencio: als je niks doet, wordt het geacht vergund te zijn. Maar we moeten dat nog verder juridisch onderzoeken omdat daar ook al Europese rechtspraak over bestaat. Het gaat hier wel over een beperkt aantal gevallen. Ik heb laten opzoeken hoeveel van die beslissingen laattijdig worden genomen en dat is maar een kleine twee procent.
Bouwmeester(s) [ K R ] Kunnen we het even over het Bouwmeestercollege en de inkanteling in het departement hebben? Een college van vijf architect-experten – als er op ruimtelijk vlak dan toch een verstrengeling komt van verschillende beleidsdomeinen, zou het dan niet logischer zijn om een college met verschillende expertises samen te stellen? J S | Het is inderdaad de bedoeling om naar een college te gaan. Maar er zal wel nog altijd een Bouwmeester zijn, die dan de voorzitter wordt. Dat college is er om te adviseren. Het wordt inderdaad ingekanteld in Ruimte Vlaanderen, maar het blijft een onafhankelijk orgaan, zij zullen niet onder de hiërarchie van de administratie werken. Zij zullen nog onafhankelijk advies aan iedereen kunnen geven.
| 69
grenzen Een landschap stoort zich niet aan
Storende infrastructuur (denk bijvoorbeeld aan kerncentrales) die ingepland is vlakbij de landsgrens. Of handig uitgebuite verschillen in regelgeving aan weerszijden van een grens die door een uniform gebied als het Zoniënwoud loopt. Voorbeelden van zinloze of contraproductieve ‘begrenzingen’ op het vlak van ruimtelijke ordening zijn legio – en dat in een hoe langer hoe meer geïntegreerde wereld.
Z © Reporters
owel op Europees als Benelux-niveau tracht men daarom binnen grensoverschrijdende zones tot logische ruimtelijke samenwerkingsverbanden te komen. Ook binnen het federale België rijpte de idee om ruimtelijke plannen aan weerszijden van de gewestgrenzen op elkaar af te stemmen. Omstreeks 2010 werden de drie gewesten het erover eens dat structureel overleg in een vroeg planstadium van ruimtelijke ontwikkeling gewenst is. Dat leidde tot een interministeriële overlegvergadering met het oog op het sluiten van een samenwerkingsakkoord dat politiek gestuurd zou worden - aan de beslissingsbevoegdheden van de gewesten werd niet geraakt. Op 26 november 2012 besloten de gewesten tot de oprichting van een Informatieforum Ruimtelijke Ordening. Dit forum dient onder meer de informatie-uitwisseling en overleg rond ruimtelijke planningsprocessen (zoals deze aan gewestgrenzen) te faciliteren en biedt ook de mogelijkheid om voorstellen te formuleren voor het gezamenlijk financieren en sturen van studies. (zie ook Ruimte 16).
76 |
Van kennismaking tot kennisuitwisseling Intussen heeft het Intergewestelijk Informatieforum zonet zijn zesde bijeenkomst achter de rug. Een eerste forum zoomde in op de strategische visie van elk gewest, waarbij de demografische ontwikkelingen, de relatie tussen stad en ommeland, polycentrisme en stadsgewesten, belicht werden. Op het tweede forum werden metropolitane samenwerkingen bekeken, met veel aandacht voor de Brusselse metropolitane regio. Tijdens het derde forum, dat in het teken van intergewestelijke mobiliteit en de dynamieken van de arbeidsmarkt stond, kwamen de gewestoverschrijdende pendelbewegingen aan de beurt. Op een vierde bijeenkomst legden de gewesten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen aan elkaar voor, waarbij ook de adviesraden en de betrokken provincies mee debatteerden. De evolutie van een directief regelend beleid naar een faciliterende overheid, zoals die zich in de drie gewesten aftekent met een voorkeur voor flexibele inclusieve projectstedenbouw, kwam aan bod op het vijfde forum. Er werd praktijkervaring met flexibele
# RUIMTE
VLAANDEREN
Intergewestelijk Informatieforum Ruimtelijke Ordening K AT I A D E B O C K , S V E N D E B R U Y C K E R , J E R O E N VA N L O O Y [ R U I M T E V L A A N D E R E N ]
projectstedenbouw uitgewisseld, werkgroepen bogen zich over planningsinstrumenten en over de vraag hoe sectoren en middenveld daarbij betrokken konden worden. Tijdens het meest recente en zesde forum, in november 2014, lag de focus op het groenblauw stedelijk netwerk in de metropolitane landschappen. Dergelijke netwerken beogen zowel een behoud van biodiversiteit in de urbane context als een verhoging van de stedelijke leefkwaliteit. De studie T.OP Noordrand, met zijn demografische, economische en mobiliteitsaspecten, en de internationale ‘roeping’ van deze regio stonden eveneens op de agenda. De bijeenkomsten brachten een kennisuitwisseling op gang en creëerden ook een gevoeligheid voor gemeenschappelijke belangen en mogelijke alliantieprojecten. Zo zijn de in 2014 gestarte studies aangaande ‘metropolitane landschappen’ en ‘Noordrand Brussel’ voorbeelden van een intergewestelijke Brusselse metropolitane visievorming. Door de bijeenkomsten leerden ambtenaren elkaars administraties beter kennen en werden ze uitgenodigd op elkaars fora over milieu en mobiliteit.
Grensoverschrijdende ruimtelijke samenwerking 2014-2019 De praktijk wijst uit dat het Intergewestelijk Forum contacten en ontmoetingen tussen administraties faciliteert, waardoor informatie ook vlotter uitgewisseld wordt. De gewesten krijgen daarbij de ruimte om elkaars plannen onder de loep te nemen en deze op praktisch niveau te bediscussiëren. Maar de samenwerking gaat verder dan enkel planafstemming. Men bespreekt ook de ruimtelijke uitdagingen en probeert daarop gemeenschappelijke antwoorden te formuleren. Wanneer we inzoomen op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
in zijn ruimtelijke interactie met Vlaanderen, kan dit forum een belangrijke rol spelen in het zoeken naar een antwoord op gemeenschappelijke stedelijke uitdagingen (visie op openbaar vervoer, demografie, instrumentarium, governance…). Het akkoord is van onbepaalde duur maar ondertussen traden drie nieuwe gewestregeringen aan, wat aanleiding kan geven tot nieuwe accenten in het intergewestelijk akkoord. In haar bijdrage aan het regeerakkoord van de Vlaamse regering Ruimte voor Morgen wees de Vlaamse administratie op ‘het belang van een versterkte grensoverschrijdende ruimtelijke samenwerking’. We citeren: ‘Zonder afbreuk te doen aan de eigen gewestelijke bevoegdheid inzake ruimtelijke ordening beoogt de Vlaamse Regering win-winsituaties door het ontwikkelen van grensoverschrijdend beleid en grensoverschrijdende projecten. Selectieve ruimtelijke investeringen en beleidsmatige en gebiedsgerichte programma’s worden continu ingebracht binnen bestaande fora of het partneroverleg (bijvoorbeeld het Informatieforum Ruimtelijke Ordening tussen de drie Belgische gewesten) om complementariteit en diversiteit te versterken.’ Deze intentie werd opgenomen in het Vlaams regeerakkoord voor de komende vijf jaar: ‘We versterken de banden met de landen, deelstaten en regio’s met gemeenschappelijke belangen. Met onze buurlanden en buurtregio’s, zoals Noord-Frankrijk, bouwen we ook via de Europese Groepering Territoriale Samenwerking (EGTS) grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden uit met het oog op een grotere cohesie.‘ (regeerakkoord, pagina 155) Ook de beleidsnota Omgeving 2014-2019 zet in op proactieve grensoverschrijdende samenwerking. De beleidsnota erkent dat diverse ontwikkelingen op het terrein en beleidskeuzes die de drie gewesten maken, gewestoverschrijdende effecten hebben. De nieuwe Vlaamse beleidsdocumenten bieden alvast ruimte tot verdere proactieve grensoverschrijdende samenwerking en afstemming.
| 77
Brusselse Studenten hertekenen het
De sterke demografische groei in en rond het Brusselse was de aanleiding voor recent studentenwerk in de masteropleidingen Stedenbouw en Ruimtelijke Planning van de Universiteit Antwerpen en Spatial Planning and Urban design van The Cass (London Metropolitan University). De resultaten leveren stof voor interessante discussies over duurzame wijken, nieuwe centraliteiten, omgaan met stedelijke economische productie en distributie, en het gebruik van structurerende assen.
78 |
DE NIEUWE BEWONERS VAN DE RAND ZORGEN RUIMTELIJK VOOR VERDICHTING EN SOCIAAL VOOR MULTICULTURALISERING.
# ONTWERPEND
noorden
ONDERZOEK
MAARTEN VAN ACKER [ DR. IR. ARCH. STEDENBOUWKUNDIGE, ONDERZOEKSGROEP VOOR STADSONTWIKKELING, FACULTEIT ONTWERPWETENSCHAPPEN, UNIVERSITEIT ANTWERPEN ] JAN ZAMAN [ RUIMTELIJK PLANNER-ONDERZOEKER, RUIMTE VLAANDEREN ]
De opgave Tijdens de summer school van Ruimte Vlaanderen/Cass Cities formuleerde Eric Corijn de grote uitdaging voor het Brusselse als volgt1: ‘Het kernthema om de Brusselse dynamiek te vatten is de uiterst snelle groei van de bevolking. De dalende trend die is ingezet vanaf het oude historisch bevolkingsmaximum in 1968 (1.079.181 inwoners) is gekeerd. … Op 1 januari 2013 waren 1.154.635 mensen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geregistreerd. Tussen 2010 en 2020 wordt een aangroei van 140.000 mensen verwacht.’ Specifiek aan de Brusselse situatie is dat de groei van de bevolking samengaat met een voortdurende stadsvlucht. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijft jaarlijks zo’n 5.000 mensen verliezen aan de andere gewesten. De Vlaamse rand groeide tussen 2005 en 2013 met 25.000 inwoners tot 415.000 inwoners. De transitie van nationale industriële hoofdstad naar een internationale postindustriële hoofdstad zet zich onverminderd door. De op industriële productie gebaseerde samenleving evolueerde vanaf eind jaren 1950 naar een geavanceerde diensteneconomie, terwijl Brussel zich langzaam profileerde als hoofdstad van de Europese Unie.2 De werkloosheid in de industriële arbeidersklasse werd structureel, vooral bij jongeren en bij arbeiders met een migratieachtergrond. Een derde tot meer dan 50 procent van de jongeren in sommige buurten is werkloos. Toch bleef de economie in Brussel groeien in de diensten- en zorgsector en zijn er meer dan 710.000 arbeidsplaatsen, waarvan 365.000 ingenomen worden door pendelaars. 54 procent van deze pendelaars woont in Vlaams- of Waals-Brabant. Ruim 105.000 jobs zijn volgens Eric Corijn direct verbonden met de internationale functies van Brussel. Corijn: ‘Die internationalisering van de Brusselse economie is ook sterk voelbaar in de rand, niet in het minst bij de logistieke functies ontwikkeld in en rond de luchthaven.’ In het Brusselse zorgt het ontbreken van voldoende vraag naar laaggeschoolde productieve arbeid voor een sterke dualisering van de maatschappij en een zwaar armoedeprobleem. De voort-
schrijdende sociale en economische integratie van de periferie in de dynamiek van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal zich ook uiten in de verstedelijkingsvorm van de rand. De nieuwe bewoners van de rand zorgen ruimtelijk voor verdichting en sociaal voor multi-culturalisering. Een deel van de bevolkingsgroei komt voort uit opwaartse sociale mobiliteit vanuit de kanaalbuurten in Brussel zelf. Die maatschappelijke ontwikkelingen staan haaks op de verkavelingstrend die de Vlaamse rand vandaag domineert. Verstedelijking vraagt om versterking van stedelijke functies en diensten, niet zozeer onder de vorm van grote suburbane projecten als Uplace, maar veeleer door het opladen van de bestaande stadskern, zoals die van Vilvoorde. Daarbij zal een compromis moeten worden gezocht tussen de vereisten van een perifeer centrum in de kosmopolitische Brusselse metropool en de wensen van de Vlaamse gemeenschap inzake de eigen culturele uitstraling. Hoe zo’n compromis er ook mag uitzien, het zou goed zijn de functionering van dergelijk imago in de gehele metropool te testen. De centraliteit van Vilvoorde ontwikkelen vergt niet alleen een sterkere positionering in de Noordrand maar ook een bovenlokale herkenning via evenementen of niches met een uitstraling in het gehele GEN3-gebied (en daarbuiten). Vilvoorde moet ‘op de kaart’ worden gezet.
DE INTERNATIO NALISERING VAN DE BRUSSELSE ECONOMIE IS OOK STERK VOELBAAR IN DE RAND.
1 Prof. Dr. Eric Corijn (2014) De Noordrand als poort van de Europese hoofdstad.; opdracht uitgevoerd voor Ruimte Vlaanderen 2 Carola Hein (2014). Synergies Brussels-Europe: An international and European future for the Brussels metropolitan area and its Northern fringe. Tekst in opdracht van Ruimte Vlaanderen
De studio’s Tegen deze ruimtelijke en sociaaleconomische achtergrond werden drie studentenopdrachten geformuleerd. PUB LIE KE INFR ASTRUC TURE N – PE RSO ONLIJKE L ANDSCHAPPE N
De masterstudenten van de recent hervormde opleiding Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening aan de Universiteit Antwerpen concentreerden zich binnen de Brusselse Noordrand op het Vilvoordse en Machelse territorium. Deze ontwerpstudio onderzoekt hoe het stedenbouwkundig project kan worden ingezet om de ontbrekende verbindingen tussen bestaande stedelijke velden en stadsgebruikers te realiseren. Die verbinding werd niet alleen onderzocht als helende geste, maar ook als structurerende en generatieve daad. Een ontwerpattitude die niet 3 Gewestelijk Expressnet
| 79
Intra/extra In de overzichtspublicatie ‘BMa / man of thoughts’ van gewezen Brussels Bouwmeester Olivier Bastin wordt het gevangenisdorp Haren gepresenteerd als een humaan alternatief voor onze klassieke gevangenisinstellingen. De lichtvoetige tekst is symptomatisch voor de manier waarop een eeuwenoude strafpraktijk van afzonderen, opsluiten en beveiligen vandaag in een nieuw licht verschijnt.
© Cafasso
Nochtans bestond de hoop om met de nieuwe gevangenis van Haren te komen tot een moderne, humane vrijheidsberoving. Het roept ook de vraag op wat de functie van de Brussels Bouwmeester is en kan zijn, nu de rol van de architect beperkt wordt tot onderaannemer van een consortium.
86 |
# GEVANGENIS
HAREN
kanttekeningen bij een gevangenisdorp G I D E O N B O I E E N F I E VA N D A M M E [ B A V O ]
Dit artikel is een kritische commentaar van de auteurs in de vorm van een reeks voetnoten bij de betreffende projectnota, die in de publicatie 'bMa/man of thoughts' werd gepubliceerd.
*
P R O G R A M M A ‘Het nieuwe gevangeniscomplex in Ha-
ren vervangt de gevangenissen van Sint-Gillis, Vorst en Berkendael.’ De bestaande gevangenissen in Brussel worden
gecentraliseerd en uitgebreid met enkele extra detentiefaciliteiten. Het complex zal in totaal plaats bieden aan niet minder dan 1.190 gedetineerden. Acht entiteiten worden opgetrokken: twee arresthuizen (306 plaatsen), strafhuis mannen (224), open vrouwengevangenis (60), gesloten vrouwengevangenis (100), jongereninstelling (30), forensisch psychiatrisch centrum (144) en voorziening voor beperkte detentie (20). Daarbij komt een centraal gebouw voor ontvangst, administratie en raadzaal alsook werkplaatsen en technische gebouwen. Alle gebouwen worden samengebracht binnen één perimeter met één centrale toegang.
*
L O C ATI E Voor deze operatie werd een terrein van circa
18 hectare gevonden op een van de weinige grondreserves in het Brussels Gewest – de zone tussen de NAVO-terreinen en de grens met het Vlaams Gewest. Het betreft de oude Wanson-site, ingesloten door de spoorweg, Woluwelaan, Haachtsesteenweg en Witloofstraat. De ontsluiting was een groot discussiepunt aangezien de parking aan de Woluwelaan op Vlaams grondgebied ligt. Een eerste idee was een ontsluiting op Brussels grondgebied door een extra toegangsroute te voorzien rechtstreeks naar de Haachtsesteenweg en parallel aan de Witloofstraat. Een andere mogelijkheid die werd overwogen was zelfs het verhuizen van de gevangenis naar Vlaams grondgebied, in het gebied rond de nationale luchthaven, maar omdat een arresthuis wettelijk binnen eenzelfde arrondissement moet gelokaliseerd worden, bleek dat niet haalbaar. De afgelegen locatie is hoe dan ook symptomatisch voor het aloude gebruik om gedetineerden naar de marge van de samenleving te verbannen. De beperkte voorzieningen in Haren maken een humanisering van de vrijheidsberoving erg moeilijk.
*
VO R M ‘Het gevangenisontwerp formuleert een
alternatief op de obligate Ducpétiaux1-typologie.’ In
deze 19de-eeuwse typologie wordt een vleugelvormig cellencomplex centraal aangestuurd vanuit een toezichstkern. Het cellencomplex bestaat doorgaans uit een open galerij (met maximaal drie verdiepingen), waardoor elke beweging direct gecontroleerd kan worden. De centrale toezichtkern zorgt ook voor een concentratie van alle circulatie doorheen één punt. Niets daarvan in het nieuwe ontwerp voor Haren, dat het cellulaire complex opknipt en kriskras over het terrein verspreidt. Hierdoor ontstaat de suggestie dat de gevangenis een natuurlijk gegroeid stedelijk weefsel is. Ook de cellencomplexen ondergaan een transformatie: ze worden verdeeld in kleinere leefgroepen van 30 cellen rondom een centrale leefruimte. Toch blijft het basisprincipe van Ducpétiaux binnen de nieuwe ruimtelijke structuur en architecturale typologie overeind. De nieuwe gevangenis heeft slechts één centrale toegangspoort. Alle verschillende doelgroepen (mannen, vrouwen, voorarrest, veroordeelden, forensisch psychiatrische patiënten, jongeren, etc.) en gebruikers (gedetineerden, bezoekers, personeel, advocatuur) moeten daarlangs. Ook in de interne organisatie van de gebouwen zien we per leefeenheid een centrale toezichtspost die drie leefgroepen met elkaar verbindt. Elke leefgroep bestaat uit een hoge, open en gemeenschappelijke leefruimte, omringd door drie galerijen met telkens tien celdeuren.
*
WET TE LIJ K K A D E R ‘Het ontwerp van het gevange-
nisdorp is gebaseerd op het concept van gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden.’ Hiermee wil
het ontwerp tegemoet komen aan de geest van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (2005): ook als gedetineerden van hun bewegingsvrijheid zijn beroofd, behouden ze alle rechten op sociaal contact, opleiding, arbeidskansen, recreatie, zelfexpressie, seksualiteit, enzovoort. Het ontwerp van het gevangenisdorp 1 E.A. Ducpétiaux (1804-1868) was een Belgisch journalist en, in de hoedanigheid van Algemeen Inspecteur van de Gevangenissen, hervormer van het Belgische gevangenissysteem.
| 87
/ MAF ontwerpers buiten de comfortzone
D I R K VA N O O S T E R W Y C K [ A R C H I T E C T , S C E N O G R A A F / D R S . A R C H , A S S I S T E N T O N T W E R P E N U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N ] T I M D E V O S [ I R . A R C H I T E C T , S T E D E N B O U W K U N D I G E / P A R T N E R N D V R / D R S . S O C I A L E G E O G R A F I E K U L E U V E N ]
Eind oktober liep in Antwerpen het Mestizo Arts Festival (MAF), een multidisciplinair kunstenfestival met focus op stedelijkheid en mix. Het MAF profileert zich als podium en forum voor ontwerpers, makers en gezelschappen die zich in de periferie van hun vakgebied bewegen. Deze achtste editie legde de klemtoon op ‘MAPping’: het in kaart brengen van de impact van artiesten op hun stad, en omgekeerd. Kunstenaars en ontwerpers kregen de opdracht om te reflecteren over de manier waarop zij de context waarin ze wonen, werken en leven beïnvloeden met hun dagelijkse praktijken en om die reflectie vervolgens te vertalen in artistieke creaties.
Terug naar af
92 |
Op 22 oktober organiseerde MAF een labo rond scenografie en urbanisme. Via artistieke praktijken en een reflectiemoment werd een dialoog gecreëerd tussen podiumkunsten en architectuur/stedenbouw onder het motto: ‘Wie de ruimte vormgeeft, bepaalt de regels op scène en in de stad’. Tijdens het reflectiemoment werd het nochtans al snel duidelijk: de tijd dat ontwerpers mee aan de tafels zaten waar de regels bepaald worden, ligt ondertussen enkele decennia achter ons. Wie vandaag de stedelijke ruimte vormgeeft, doet dat vooral als decorateur binnen een strikt gereguleerd kader. Dit verlies aan relevantie van de architecturale en stedenbouwkundige praktijk, en in het bijzonder het verlies van een politieke en sociale dimensie, is een opvallende evolutie. Enerzijds is er de snel evoluerende maatschappelijke context: technologische ontwikkelingen die leiden tot doorgedreven specialisatie, een toegenomen marktwerking, met een nadruk op efficiëntie en rendement, en een terugtredende overheid, met als gevolg een diffuus krachtenveld zonder duidelijke regie. Anderzijds is er de struisvogelpolitiek van de archi-
DE TIJD DAT ONTWERPERS MEE AAN DE TAFELS ZATEN WAAR DE REGELS BEPAALD WORDEN, LIGT ACHTER ONS.
/MAP # MAF/MAP
tecturale discipline zelf, met zijn neiging tot abstractie en autonomie en zijn conservatieve, zelf-referentiële modellen. Mogelijke uitwegen uit de gemarginaliseerde positie zijn minder helder, ondanks een recente golf van theorieën en experimenten.
Een uitweg uit de impasse? Op het Mestizo Arts Festival stelden twee gezelschappen een project voor waarin ze op zoek gaan naar een uitweg uit de huidige impasse. Hoewel ze vanuit verschillende perspectieven vertrekken en op andere schaalniveaus werken, delen ze beiden een bezorgdheid om de positie van de ontwerper binnen de hedendaagse stedenbouwkundige praktijk. Het collectief Ulevel zoekt naar alternatieven binnen het ontwerpproces, terwijl het jonge bureau ndvr proactief – dus nog vóór er sprake is van een concrete projectdefinitie – sociaal-ruimtelijke analyses van een stadsdeel of een wijk uitvoert.
Ulevel – herdenken van het ontwerpproces Ulevel is een divers collectief van pas afgestudeerde architecten, dansers en muzikanten dat in 2013 werd opgericht naar aanleiding van een masterproject architectuur aan de UA. Volgens Oona Sauwens, Sofie Taveirne en Stien Schillebeeckx – de creatieve kern van het collectief – is het architecturale ontwerpproces
| 93
© Ulevel
G R I E T G E E R I N C K [ V O O R Z I T T E R B E L G I S C H E D E L E G AT I E I S O C A R P ]
ISOCARP (‘International Society of City and Regional Planners’) organiseerde dit jaar van 22 tot 26 september in het Poolse Gdynia zijn vijftigste wereldcongres. Een gezelschap van meer dan driehonderd planners uit vijftig verschillende landen wisselde er kennis uit rond het centrale thema ‘steden en water’. De agenda voor het congres van 2015 werd er eveneens bekendgemaakt.Dan komt het wereldcongres heel dicht bij huis.
2014 - Gdynia Met het naburige Gdansk en Sopot vormt Gdynia een stedelijk waterfront aan de Baltische zee. In tegenstelling tot Gdansk is het een relatief jonge stad, met een uitgebreid modernistisch patrimonium in een maritieme vormgeving. In het havengebied ruimen pakhuizen er plaats voor woonuitbreiding en stedelijke functies (onder meer een nieuw migratiemuseum), via een wandelboulevard sluit de publieke ruimte er zo dicht mogelijk aan op de kustlijn. Het congresthema ‘Urban Transformations – Cities and Water’ werd in Gdynia benaderd vanuit verschillende invalshoeken. Francesco Bandarin schetste hoe aloude waterlopen en watersystemen integraal deel kunnen uitmaken van een planningsproces. Alex Krieger gaf vanuit zijn rijke internationale ervaring met ‘waterfront planningsprocessen en realisaties’ tien vuistregels voor
96 |
planners mee. Meera Meetha presenteerde een vernieuw(en)de strategie om in een tijdperk van toenemende verstedelijking de dreigende waterschaarste te counteren: in haar aanpak werd de infrastructuur voor waterbevoorrading en -recuperatie in een stedenbouwkundig ontwerp geconcipieerd als vraag- in plaats van aanbodgericht. Tijdens 24 parallelle sessies werden zowat 120 praktijkvoorbeelden (papers) van waterfrontprojecten over de hele wereld gepresenteerd: water in een ontwerpopdracht, water als element van een sociaal, economisch, recreatief, ecologisch en transportsysteem, en vooral : water als element van een leefbare stad. De papers en congresconclusies zijn te raadplegen op de vernieuwde website van ISOCARP: www.isocarp.org
# ISOCARP
De Belgische delegatie in Gdynia telde elf deelnemers, van wie er vier een paper presenteerden: Philippe Teughels van AG VESPA over de gebiedsontwikkeling van de Antwerpse Scheldekaaien en het Eilandje, Agnieska Zajec van AGSO Gent over de gebiedsontwikkeling van de Gentse Oude Dokken, en Jan Zaman en Charlotte Geldof van Ruimte Vlaanderen over hoe ontwerpoefeningen op regionaal niveau nieuwe dimensies voor ruimtelijke planning genereren. Het project ‘Lillo Fort Antwerpen’ was genomineerd voor de ‘Waterfront Planning Marathon 2014’. In de laatste fase van de competitie, waar nog negen projecten uit acht landen overbleven, verdedigde Rik Houthave het project met verve, maar de winnaar werd uiteindelijk een project uit Nieuw-Zeeland. Griet Geerinck woonde als delegatievoorzitter de meeting van het Bureau en de Algemene Vergadering bij, waar o.a. Guy Vloebergh als vicepresident en Treasurer van ISOCARP de financiële rapportage verzorgde. De congresdeelnemers kregen ook de resultaten van de workshops van de Young Plannners in Gdynia en van de ISOCARP Urban Advisory teams, waar Hardwin De Wever, directeur stadsprojecten bij AG VESPA, lid was van het team in Shantou (China).
2015 - Rotterdam In 2015 bestaat ISOCARP vijftig jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum keert het jaarlijkse wereldcongres terug naar zijn bakermat in Nederland. Van 19 tot 23 oktober 2015 staat Rotterdam volledig in het teken van het thema ‘Cities save the World - Let’s re-invent Planning’. De internationale discussie is nu al geopend op het digitale platform www.isocarp2015.org. En in Gdynia lanceerde de voorzitter van het jubileumcomité, Jef Van den Broeck, alvast een oproep om inspirerende planningsprojecten en/of momenten van de voorbije vijftig jaar tijdens het congres in Rotterdam in de kijker te zetten en gedurende het hele jaar 2015 activiteiten te organiseren. ISOCARP 2015 wordt geen exclusief Rotterdamse aangelegenheid. Tijdens de congresdagen wordt het thema in samenwerking met twaalf ‘satellietsteden’ uit Nederland, België en Duitsland uitgewerkt. In elk van die steden zal een groep deelnemers tijdens de eerste twee congresdagen een specifiek thema verkennen. ■ Schiphol: How to connect in a globalized city ■ Delft: How to create a sustainable knowledge city ■ Rotterdam: How to develop unprecedented port – city energy ■ Eindhoven: How to react when traditional industries move away
Antwerpen: How to rework the productive city Groningen: How to sustain water and energy resources ■ Deventer: How to govern with today’s challenges ■ Wageningen: How to feed the world’s metropolises ■ Dortmund: How to leverage economic growth from spatial projects ■ Maastricht: How to build a transborder urban system ■ Amsterdam: How to build a city in a cooperative way ■ Brussel: Evaluatie van de wijkcontracten ■ ■
Een breed publiek wordt op het digitaal platform uitgenodigd om de discussie over de verschillende subthema’s op te starten. Tijdens het congres in Rotterdam worden die discussies en statements verwerkt en zullen ook de resultaten van de tweedaagse workshops in de satellietsteden worden gebundeld. De Belgische delegatie zal in samenwerking met de VRP en de Chambre des Urbanistes de Belgique (CUB) de workshops in Antwerpen, Brussel en Maastricht voorbereiden. Antwerpen buigt zich over het thema ‘How to rework the productive city?’ Workshops rond drie thema’s zullen dit onderwerp verder uitdiepen: 1. duurzame reconversie van industriële sites in de stad 2. kleinschalige stedelijke economieën 3. informele economie. Maastricht zal het thema van gebiedsontwikkeling en infrastructuur uitwerken in samenwerking met Luik, Aken en HasseltGenk. Brussel zal focussen op wijkcontracten als bottom-up stadsvernieuwing in de hoofdstad. We nodigen iedereen uit om op het digitaal platform van ISOCARP 2015 de discussies mee op gang te trekken. Wie de events van 2015 en 2016 niet wil missen maar nog geen lid is van ISOCARP kan zijn lidmaatschap van VRP voor weinig geld uitbreiden met dit van ISOCARP. De gaststad voor het congres van 2016 wordt naar alle waarschijnlijkheid het Zuid-Afrikaanse Durban. Meer info over de inschrijvingsvoorwaarden op www.VRP.be
| 97
partners
Volgende partners ondersteunen de VRP. Voor meer informatie over het partnerschap kan u terecht op secretariaat@vrp.be.
AG Vespa Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen T 03 259 28 10 | F 03 259 28 11 info@Vespa.Antwerpen.be www.agvespa.be
Intercommunale Leiedal President Kennedypark 10 8500 Kortrijk | 056 24 16 16 info@leiedal.be | www.leiedal.be
Buur De Hoorn Sluisstraat 79 3000 Leuven T 016/89 85 50 | F 016/89 85 49 buur@buur.be | www.buur.be
Gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen Havenhuis Entrepotkaai 1 | 2000 Antwerpen T 03/ 205 23 77 | F 03/ 205 23 29 info@haven.antwerpen.be www.havenvanantwerpen.com
Antea Group Roderveldlaan 1 | 2600 Antwerpen T 03/221 55 00 | F 03/221 55 01 info.be@anteagroup.com www.anteagroup.be
Groep Van Roey Sint Lenaartsesteenweg 7 2310 Rijkevorsel T 03/340 17 11 Vanroey@groepvanroey.be www.groepvanroey.be
GEOSTED stedenbouw Riemsterweg 117 3742 Bilzen T. +3289515343 F. +3289515344
Geosted Riemsterweg 117 | 3742 Bilzen T 089/51 53 43 | 089/51 53 44 info@geosted.be
Confocus Sint-Truidersteenweg 576A 3500 Hasselt | T 011 75 41 02 info.confocus.be | www.confocus.be
matexi nv Franklin Rooseveltlaan 180 8790 Waregem | T 056 62 74 00 info@matexi.be | www.matexi.be
102 |
Stad Kortrijk Grote Markt 54 8500 Kortrijk T 1777 / F 056/27 70 09 info@kortrijk.be / www.kortrijk.be
Havenbedrijf Gent John Kennedylaan 32 Haven 3000 A | 9042 Gent T 09/251 05 50 | F 09/251 54 06 info@havengent.be www.havengent.be
Gemeentelijk autonoom parkeerbedrijf Antwerpen Jordaenskaai 25, 2de verdieping 2000 Antwerpen T 03/727 16 60 | F 03/727 16 70 info@gapa.antwerpen.be www.parkereninantwerpen.be
Antwerp Management School Het Brantijser Sint-Jacobsmarkt 9-13 2000 Antwerpen 03 265 49 89 info@antwerpmanagementschool.be www.antwerpmanagementschool.be
Omgeving Uitbreidingstraat 390 2600 Berchem – Antwerpen T 03/448 22 72 | F 03/440 13 93 info@omgeving.be | www.omgeving.be
Stad Gent T 09/210 10 10 | F 09/210 10 20 gentinfo@gent.be | www.gent.be
BRUT Kiekenmarkt 33 | 1000 Brussel 02 450 99 00 info@brut-web.be | www.brut-web.be
Stramien Broederminstraat 52 | 2018 Antwerpen T 03/248 54 02 | F 03/248 77 80 info@stramien.be | www.stramien.be
MINT nv Hendrik Consciencestraat 1B 2800 Mechelen T 015/56 04 20 | F 015/56 04 29 mint@mintnv.be – www.mintnv.be
stad Genk Stadsplein 1 | 3600 Genk T 089 65 36 00 | F 089 65 34 70 info@genk.be | www.genk.be
De Lijn Motstraat 20 | 2800 Mechelen www.delijn.be | 015 40 87 11 Common Ground Cogels Osylei 19 2600 Berchem (Zurenborg) 03/235.00.00 info@common-ground.eu www.common-ground.eu Blauwdruk Stedenbouw Karel De Preterlei 204 B-2140 Antwerpen tel +32 (0) 3 344 93 20 www.blauwdrukstedenbouw.be
Stadsontwikkeling Antwerpen Bezoekadres: Francis Wellesplein 1 | 2018 Antwerpen Postadres: Grote Markt 1 | 2000 Antwerpen T 03/221 13 33 info@stad.antwerpen.be www.antwerpen.be
d+a consult Meiboom 26 | 1500 Halle T 02 363 89 10 | F 02 363 89 11 info@daconsult.be | www.daconsult.be
die Keure Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge | T 050 / 47 12 72 info@diekeure.be | www.diekeure.be
sponsors
De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:
volgend nummer [ F OT O : R E P O R T E R S
Driemaandelijks: maart - april - mei 2013
ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G
[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]
(z)onder dak
25 verschijnt in maart 2015
RUIMTE > jaargang 6 | nummer 24 | december 2014 - januari - februari 2015 | verschijnt vier keer per jaar n VRP-BESTUUR > Jan Baelus | Liesl Vanautgaerden| Carl Dejonghe | Oswald Devisch | Steven Ducatteeuw | Kristien Lefeber | Nancy Meijsmans | Philip Moyersoen | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Sylvie Van Damme| Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets n HOOFDREDAC TEUR RUIMTE > Koen Raeymaekers n EINDREDAC TIE > Piet Piryns | Koen Raeymaekers n KERNREDAC TIE 'CHEZ LES VOISINS' Ann De Cannière | Guy Vloebergh | Jens Aerts n REDAC TIERAAD > Luuk Boelens | Linda Boudry | Tom Coppens | Oswald Devisch | Katia De Bock| Bernard Hubeau | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters n VER ANT WOORDELIJKE UITGE VER > Sylvie Van Damme | Damplein 27 | 2060 Antwerpen n REDAC TIEADRES > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | secretariaat@vrp.be n VORMGE VING > lu'cifer n DRUK > drukkerij Bulckens n ABONNEMENT > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 25| meer info op www.vrp.be
R U I M T E W O R D T G E D RU K T O P 1 0 0 % G E R E C YC L E E R D PA P I E R
| 103
“Waar we vanaf willen is de utopie dat we elk gebiedje in Vlaanderen kunnen afbakenen. Waar dat gelukt is, gaan we dat ook verderzetten, maar we willen de ambitie verlaten om voor elk perceeltje grond in Vlaanderen ruimtelijke uitvoeringsplannen te hebben. We hebben daar de middelen noch de mensen voor. Dus gaan we daar wel wat selectiever in zijn.�
verso Interview met Joke Schauvliege, p. 73