SoMo jaargang 2011-2012 - nr. 1

Page 1

sociologisch mokum / jaar 2011-2012 / nr. 1


28

6

18

Sociologisch Mokum verschijnt vijfmaal per jaar. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren. Wilt u het Sociologisch Mokum thuis ontvangen? Dit kan voor €15,- per jaar. Voor meer informatie kunt u een e-mail sturen naar de redactie.

Adres Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam sociologischmokum-fmg@uva.nl Het beeld in dit blad behoort toe aan Somo of valt onder een creative commons licentie

2

Hoofdredactie Steffan Konings

Chef redactie Lisa Bontenbal

Eindredactie

Beeldredactie Eva van Barneveld / Kay Lindhout / Misha Melita / Riva Nurse / Noémi van de Pol / Elske Verdoorn

Coverfoto Riva Nurse

Aafke Brinkhuizen / Axel Boomgaars / Bram van der Kroon / David Sluiman

Vormgeving

Redactie

Bijdragen van

Axel Boomgaars / Eva van Barneveld / Lisa Bontenbal / Poul Holleman / Steffan Konings / Bram van der Kroon / Misha Melita / David Sluiman / Hélène Tuinman / Froukje van der Woude

Clemens de Olde / Bart van Heerikhuizen / Ugur Ümit Üngör / Olav Velthuis

Andrea Vendrik

Kijk nu op de nieuwe website:

www.sociologischmokum.nl


24

16

14 04 05 06 12 14 16 18 22 24 26

Redactioneel Steffan konings Pootje gelicht door de economen Olav velthuis Interview Kees Schuyt axel boomgaars Sociale wetenschappen gedifferentieerd: deugd of dilemma? lisa bontenbal Danger, do not enter – sociological research in progress eva van barneveld Amsterdam in cijfers Kay lindhout The Presentation of Self in Academic Life Ugur Ümit Üngör In beeld misha melita Wetenschap en de media bram van der kroon De twee kanten van vergelijkend macrosociologisch onderzoek froukje van der woude

28 32 34 36 39 40 41 43

Niets meer echt bezitten clemens de olde Er is maar één mensheid, dus maar één mensenwetenschap poul holleman Een onderzoeker maakt nog geen goede docent steffan konings Het is zeer belezen, op leeftijd en het haat aandacht, wat is het? david Sluiman Recensie hélène tuinman Ken je werkgroepdocent lisa bontenbal Fascinerende Tijden bart van heerikhuizen Sociologische agenda misha melita

3


Redactioneel Steffan konings

Spiderman heeft het goed bekeken; hij beschikt over een extra zintuig waardoor hij het merkt als er gevaar dreigt. De gewone mens heeft helaas geen vergelijkbaar zintuig. Toch is de mens zonder superkrachten goed in staat om mogelijk gevaar te herkennen. Vanuit evolutionair oogpunt is dat een belangrijke kwaliteit. Het ontbreken van het zintuig betekent echter dat het blijft bij het herkennen van mogelijk gevaar. Hierdoor komt het voor dat mensen denken dat iets gevaarlijk is, terwijl het in werkelijkheid iets onschuldigs betreft, en vice versa. Dit maakt gevaar een interessant onderwerp. Omdat een duidelijke indicator van ’echt’ gevaar ontbreekt, is het herkennen van gevaar naast een individuele ervaring en mening, veelal de uitkomst van sociale factoren. Het gevaar als sociale constructie. De angst voor de Islam is hier een mooi voorbeeld van. Een groot deel van Nederland ziet moslims en de Islam als een bedreiging, terwijl menig moslim de normloosheid en de verleidingen van het atheïsme als gevaarlijk beschouwt. Opvoeding en sociale omgeving zijn dus bepalend voor wat als gevaarlijk wordt beschouwd. Ook de basale angst voor het vreemde, voor wat men niet kent, speelt hier een rol in. Mensen zijn geneigd om wat zij niet kennen met een zekere angst te benaderen. Gevaar, en in het bijzonder de angst voor gevaar, kan ook als een effectief onderdrukkingsmiddel dienen. Overheden en staten hebben door de geschiedenis heen flink baat gehad bij het wijzen op het gevaar van bepaalde manieren van leven of bij het creëren van een gemeenschappelijke vijand. Angst voor de heks, de jood of de allochtoon; vanuit politieke beweegredenen is angst uiterst nuttig om het volk te sturen dan wel in toom te houden. Het is duidelijk dat gevaar allerminst een eenduidig begrip is. Werkelijk gevaar bestaat dan ook niet. Wat wel of niet als gevaarlijk geïnterpreteerd wordt, is compleet afhankelijk van de situatie en van de belangen die er spelen. Deze interpretatie verschilt per persoon, per groep en zelfs per studie. In deze eerste SoMo van het jaar besteden we aandacht aan de gevaren van én voor de sociologie. Dit leidt tot opvallende en kritische inzichten over hoe het met de (studie) sociologie is gesteld en hoe deze zich ontwikkelt. Hoe waarheidsgetrouw en objectief deze inzichten zijn, is aan jullie, de lezers, om te beoordelen.

4

olav velthuis

Pootje

door de ‘E

en dramatische terugloop’, klinkt het in de gangen van het Spinhuis: het aantal aanmeldingen voor de bachelor sociologie is gehalveerd ten opzichte van een jaar eerder. Het lijken de jaren negentig wel. Een visitatiecommissie die indertijd de Nederlandse sociologieopleidingen moest doorlichten, kwam enkele keren voor een dichte deur te staan. Wegens gebrek aan studenten hadden de betreffende universiteiten kort daarvoor de sociologie vaarwel gezegd. Wat is er aan de hand? De meest voor de hand liggende verklaring – dit is de koude wind die het kabinet Rutte blaast over het hoger onderwijs, waar lang- en veelstudeerders niet meer welkom zijn – kan meteen worden afgeschoten. Bij de Nederlandse universiteiten hebben zich dit jaar juist meer studenten aangemeld (een groei van 4,5 procent). Des te dramatischer is de terugloop in het Spinhuis. Gedeeltelijk heeft sociologie last van haar Alma Mater: de UvA trekt dit jaar 19 procent minder studenten. Vrijwel elke opleiding heeft in Amsterdam met krimp te maken. Maar naast dat UvA-effect is er een apart sociologie-effect: de studie hoort dit jaar tot de drie slechtst presterende opleidingen van de universiteit. Ook sociologieopleidingen elders hebben daar last van (een daling van 16 procent). Het Spinhuis verliest overigens wel marktaandeel, zoals dat in universiteitsbestuurdersjargon heet, ten gunste van Utrecht en Groningen. Daar valt de krimp een stuk minder dramatisch uit. Laten we ons licht opsteken bij de overgebleven sociologen die eind jaren negentig, met hun ziel onder de arm, conferenties organiseerden en rapporten volschreven waarin


gelicht

economen beeld: Elske Verdoorn

de bedreigingen van het vakgebied in kaart werden gebracht. Een van hun verklaringen voor de terugloop: de Nederlandse sociologie is slachtoffer van de afbraak van de verzorgingsstaat die in de jaren tachtig begon. Sociologen waren immers de lijfartsen van die verzorgingsstaat, en wat moet je nog met een dokter als de patiënt eenmaal is overleden? Flauwekul natuurlijk, want terwijl de afbraak van de verzorgingsstaat doorging, maakten de sociologieopleidingen in het nieuwe millennium juist een bloeiperiode door. Uit hetzelfde vaatje getapt: individualisering heeft het onderzoeksobject – de samenleving – om zeep geholpen, met een verweesde ‘sociology without society’ als gevolg. Ook die verklaring valt nauwelijks serieus te nemen, want iedere eerstejaars student sociologie weet dat het wel meevalt met de individualisering, en dat de sociologie ‘the science of society’ zou zijn is nogal discutabel. Dus ook zonder samenleving kan de sociologie rustig verder. Een ander veelgehoorde verklaring indertijd: de wetenschappelijke kwaliteit van het vakgebied is in het geding: ‘te parochiaal’, ‘te weinig analytisch’, ‘veredelde journalistiek’, en ga zo maar door. In Nederland zou het aanhoudende moddergevecht tussen de kwantitatieve, rationele keuzegerichte sociologen van het ICS (Nij-megen, Utrecht en Groningen) en de kwalitatieve, culturele Amsterdamse school, het vakgebied verder in diskrediet hebben gebracht. Ook dat is weinig geloofwaardig, want de huidige daling treedt in op een moment dat de scholenstrijd juist verleden tijd lijkt. De Amsterdamse school is althans stukken opener geworden voor ICS-style sociologie (of het omgekeerde ook het geval is durf ik niet te zeggen). Bovendien heb ik nog nooit gemerkt dat eerstejaars studenten bijzonder geïnteresseerd zijn in de wetenschappelijke merites van hun docentencorps en hun studiekeuze daarvan af laten hangen. De verklaring waar ik mijn geld liever op inzet, is

bijna te banaal voor woorden: in deze barre tijden kiezen studenten simpelweg voor baanzekerheid. Wat jarenlange voorlichtingscampagnes en stimuleringsbeleid van het onderwijsministerie tevergeefts voor elkaar probeerden te boksen, heeft economische tegenspoed in een handomdraai voor elkaar. Beta is weer helemaal in, alfa moest vorig jaar al flink inleveren (en doet dat nu weer), en nu duidelijk wordt dat de financiele crisis nog lang niet afgelopen is, gaat ook gamma voor de bijl. Laten we het gewoon maar hardop zeggen: sociologie is een luxestudie, en luxe, dat kunnen we ons nu even niet permitteren. Één gamma-opleiding weet de dans evenwel te ontspringen: economie trekt landelijk 15 procent meer studenten. Wat een ironie! De economische ‘wetenschap’ (ik schrijf het laatste woord met enige aarzeling op) staat immers aan de basis van de financiële crisis. Zonder de deregulering die academische economen vanaf de jaren zeventig propageerden, hun mathematische modellen die de handel op de financiële markten deed exploderen, en de aan Amerikaanse business schools ontwikkelde beloningssystemen die bankiers tot overmatig risicovol gedrag aanzetten, was er helemaal geen crisis geweest. Maar de economen zelf betalen daarvoor geen prijs. Integendeel: in de media waren ze de afgelopen jaren niet weg te slaan om hun licht op de crisis te laten schijnen, en nu blijkt dat ze ook op de markt voor bachelorstudenten profiteren. Economische wetenschap leidt tot crisis, crisis leidt tot recessie, recesie leidt tot onzekerheid, onzekerheid leidt tot baanzorgen, en die leiden uiteindelijk weer tot....economische wetenschap! Misschien is het een omslachtige manier om de sociologie pootje te lichten, effectief is zij wel. De cijfers in de column betreffen aanmeldingen. Het aantal feitelijke inschrijvingen is nog niet bekend en valt doorgaans veel lager uit. De aanmeldingscijfers zijn afkomstig van de VSNU en de website van de UvA.

5


6


"Tolerantie gaat altijd om het minste van twee kwaden" kees schuyt rechtssocioloog

7


Tussen norm en feit: in gesprek met Kees Schuyt In Den Haag, een paar honderd meter achter het Binnenhof, staat het gebouw van de Raad van State, de plaats waar rechtssocioloog dr. mr. Kees Schuyt (1943) werkt. Sinds 1972 is hij op verschillende universiteiten, waaronder de UvA, hoogleraar (rechts)sociologie geweest. Naast socioloog is hij ook jurist. Als student-assistent kwam hij in aanraking met de rechtssociologie en om zijn object van studie goed te kennen, ging hij in de avonduren een volledige rechtenstudie volgen. Als lid van de Raad van State kan hij beide specialisaties combineren, hoewel hij van zichzelf wel vindt dat hij steeds minder van de feitelijke sociologie, en steeds meer van het detaillistische, normerende recht afweet. ‘Ironisch zeg ik wel eens: ik heb veertig jaar les gegeven over de bureaucratie en nu zit ik er zelf middenin.’ Hij ontvangt ons in het net gerenoveerde, nog niet officieel geopende pand van de Raad van State, temidden van dikke pakken dossiers en nog ingepakte schilderijen. Een gesprek op het snijvlak van sociologie en recht: over tolerantie, de rechtsstaat en de spanning tussen mensenrechten en democratie. door: Axel Boomgaars Beeld: Elske Verdoorn

Laten we beginnen met een sociologisch begrip waar u veel over geschreven heeft, namelijk tolerantie. U noemt tolerantie het uitblijven van een negatieve reactie, al dan niet tijdelijk, op iets wat men als negatief ervaart. In de afscheidsbundel voor Joop Goudsblom heb ik tolerantie heel kernachtig proberen weer te geven: het onderdrukken van de neiging om anderen te onderdrukken. Je hebt de neiging om aan iets wat je vervelend, of zelfs onaanvaardbaar vindt, een negatieve reactie te verbinden. Een andere mening, handeling, of levenswijze, daar wil je iets tegen doen. Tolerantie is dan de gedachte ‘Laat ik daar eerst eens over nadenken. Moet ik daar ingrijpen? Of is het beter even te wachten?’ Tolerantie hoeft niet te leiden tot alles maar goed vinden. Dat is een verschil tussen tolerantie en onverschilligheid. Bij tolerantie vind je niet alles goed, maar weeg je wel twee kwaden tegen elkaar af: interveniëren of tijdelijk niet reageren. Als men mensen naar het leven staat, of letterlijk het bestaansrecht van bevolkingsgroepen aanvecht, dan is tolerantie daarvoor niet passend. Je kan en hoeft niet alles te tolereren. Maar hoe zit dat tegenwoordig dan, bijvoorbeeld met het boerkaverbod. Is dat geen typisch

8

voorbeeld van iets wat zich voor tolerantie leent? We vinden boerka’s best vervelend, maar om die vrouwen dat nou te verbieden... De geschiedenis van de tolerantie gaat heel ver terug. De belangrijkste ideeën zijn gevormd rond de godsdiensttwisten uit de 16e en 17e eeuw. Erasmus zei al ‘ketterij is erg, maar het doden van ketters is erger’; het gaat altijd om het minste van twee kwaden. Het boerkaverbod, het eerste initiatief-wetsontwerp van Wilders, hebben we hier enkele jaren geleden al moeten beoordelen; (de discussie nu gaat over een ander wetsontwerp, afkomstig van de huidige regering). Ik vond dat we daarbij moesten kijken naar hoe erg het nu eigenlijk is. Bij substantiële zaken als het recht op leven moet je niet tolerant zijn, maar er zijn een heleboel zaken waarbij je jezelf af moet vragen wat het kwaad is dat iemand doet. Dan heb je ook nog een juridische discussie over of het wel of niet onder de vrijheid van godsdienst valt, die beschermd wordt door art. 9 van het EVRM en Art. 6 van de Grondwet. Als socioloog heb ik er ook over geschreven. Wanneer je het gaat verbieden, gaat het zich als politiek symbool gedragen. Je ziet nu in Frankrijk dat het verboden is, ook in België komt het er aan


en juist nu gaan mensen boerka’s dragen ómdat het verboden is. Een specifiek boerkaverbod, zoals bij de huisarts, in de klas of in de rechtszaal, zijn gedragingen die te maken hebben met functionele uitoefeningen van beroepen in de moderne samenleving. We leven in een moderne tijd, daar mag je functionele eisen aan stellen. Maar een algeheel boerkaverbod, ook op weg naar de moskee, daar zie ik niets in. Het boerkaverbod is misschien ook een mooi voorbeeld als we het hebben over de waarden van de rechtsstaat. U heeft die waarden ooit omschreven als vrijheid (bescherming tegen willekeurig overheidsoptreden), vertrouwen (regels maken het gedrag van burgers en de overheid voorspelbaar) en gelijkheid (wetten worden geschreven voor iedereen, niet voor individuele gevallen). Als men in het geval van een boerkaverbod de tolerantie laat varen, komt daarmee dan ook de vrijheid, gelijkheid en dus de rechtsstaat op het spel te staan? De waarden van de rechtsstaat staan wel onder druk, maar ik zou niet willen zeggen dat dat komt vanwege het feit dat er veel over zo’n boerkaverbod gesproken wordt. Aan het maatschappelijk debat moet je ook niet te veel waarde hechten. Dat het symbolische waarde krijgt, wil nog niet zeggen dat daarmee de rechtsstaat onder druk staat. Als socioloog moet je vooral naar structurele ontwikkelingen kijken. Wat je dan ziet is dat we op weg zijn naar een open, moderne, internationale samenleving. Tegen die structurele ontwikkeling komt een zekere reactie voort, dat we onze ‘eigenheid’ moeten handhaven. Dat grotere cultuur-

conflict uit zich dan op verschillende plekken, deels populistisch in de politiek, maar ook in de religieuze sfeer. Dat is niet alleen Islam, ook het Christendom heeft er mee te maken. Kijk bijvoorbeeld naar wetenschappelijke ontwikkelingen rondom stamcelonderzoek tegenover de heiligheid van het leven. In samenlevingen die voort gaan richting modernisering zie je meer van dergelijke conflicten, maar ik denk dat uiteindelijk die richting gewoon doorgaat. Die andere uitingen zullen uiteindelijk door structurele ontwikkelingen, bijvoorbeeld sociaal-economische interdependenties op mondiaal niveau, worden ingehaald. Het is een optimistisch beeld. Die waarden van de rechtsstaat zullen uiteindelijk bij elkaar worden gehouden door het recht, en niet door religie of andere ideeën over wat ‘goed’ leven is. Dat is inderdaad een ander beeld dan wat we normaal via de media meekrijgen. Hoe komt het dat zoiets in het maatschappelijk debat zo anders bekeken wordt? Daar zou goed sociologisch onderzoek naar gedaan moeten worden, maar je zou kunnen kijken naar de rol van de media. Zij halen cultuurconflicten naar voren omdat conflicten beter scoren dan onderliggende tendenties. Die zijn abstracter en sociologischer. Conflicten, zeker als die gepaard gaan met lekkere straatgevechten van politici, trekken meer aandacht. Dergelijke berichtgeving, die dan doorgaat voor het publieke debat, zou kortzichtig kunnen zijn en de structurele tendenties negeren. Bijvoorbeeld de rol van economische ontwikkelingen, die veel belangrijker zijn, maar minder vaak de aandacht trekken.

Bent u niet te optimistisch? De tendens blijft gewoon dat we op weg zijn naar een open samenleving met vrijheid van godsdienst en gedachten. Dat is met degelijke sociologische kennis te onderbouwen. Met Weber en Durkheim zie je bepaalde tendensen richting modernisering, ook mondiaal gezien. Misschien ben ik te optimistisch, dat zou kunnen. Maar na een afschuwelijk destructieve en droeve 20e eeuw, met veel oorlog en terugval in cultuur, is de vraag of men dat in de 21e eeuw nog een keer wil. Kijk naar de jonge generatie, die is ontzettend op de hoogte van wat er in de wereld gebeurt, kan er mee omgaan, is modern in de letterlijke zin van het woord. Dat traditionele wereldbeeld van de populisten zal gewoon niet doorzetten. Maar ook zaken als tanend gezag van de wetenschap en van de rechtspraak? Zijn dat tijdelijke dissonante tonen? Ik wil daar wel iets preciezer over zijn. Dat wordt allemaal wel gezegd, maar uit opinieonderzoek – wat je overigens ook niet altijd moet vertrouwen – blijkt dat het vertrouwen in de rechtspraak redelijk constant blijft. Wat er eerder aan de hand is, is een politisering van wetenschap en rechtspraak. Dat is op zich wel een teken dat het gezag afneemt, maar het is een welbewuste politisering. Als Wilders zegt dat rechters niet meer voor het leven benoemd moeten worden, dat rechters hogere straffen moeten opleggen, is dat een teken van politisering van de rechtspraak, vanuit de Tweede Kamer. Dat is een vrij ernstig te nemen sociaal fenomeen. Ook bij wetenschap. Kijk naar het klimaatonderzoek. Als je voor klimaatbescherming bent,

9


De Raad van State is het voornaamste adviesorgaan van wetgeving voor de Nederlandse staat. Alle wetten en algemene maatregelen van bestuur moeten door de Raad van advies worden voorzien voordat deze naar de Tweede Kamer gaan, van de nieuwste mestverordening tot het boerkaverbod. Daarnaast is de Raad van State ook de hoogste algemene bestuursrechter in Nederland, waarin recht gesproken wordt in zaken van verleende vergunningen door de gemeente tot betwiste asielaanvragen. Schuyt is een van de tien leden die deze beide taken uitvoert.

ben je een rare linkse rakker, als je ertegen bent, ben je de correcte, rechtse mening toegedaan. Dat is een krankzinnige politisering. Wat is precies het verschil tussen afnemend gezag en politisering? Als wetenschappelijke ‘feiten’ door iedereen gekaapt kunnen worden voor een politiek doel, dan is alles toch nog slechts een mening? Wetenschap is niet zomaar een mening. Als wetenschappelijk onderzoek zorgvuldig wordt gedaan, dan zijn de uitkomsten van zo’n onderzoek meer waard dan de mening van een Kamerlid die zegt dat het allemaal onzin is. Bij zulke zorgvuldigheid brengt wetenschap waarheid. Ik zie niet in waarom dergelijke ontwikkelingen van honderden jaren wetenschap teniet gedaan zouden worden door irrationeel wantrouwen. Kijk naar dat verzonnen onderzoek van die sociaal psychologen. Dat is een kwestie van vertrouwen. Als de wetenschap zich niet meer verantwoordt, neemt vertrouwen af. Mensen mogen er van uitgaan

10

dat ze niet door wetenschappers worden belazerd. Politisering is echter een bewuste aanval op de principes van de wetenschap. ‘Je kan het wel zo zeggen, maar ik geloof het toch niet.’ Dat is onhoudbaar, maar als we die kant op gaan, is het wel iets waar we alert op moeten zijn. Is er iets tegen die politisering te doen? We hebben er al iets tegen gedaan: we hebben een grondwet. Als Wilders zegt dat rechters afzetbaar moeten zijn en hoger moeten straffen, gaat hij daar volgens de grondwet niet over. Die maakt namelijk dat rechters onafhankelijk van de politiek kunnen oordelen. Pas wanneer de grondwet wordt veranderd, tast je de onafhankelijkheid aan. Aan uw eerdere optimisme te horen, geloof ik niet dat u denkt dat zoiets nog gaat gebeuren. Dat denk ik inderdaad niet. Je hebt verschillende gradaties in polarisering van het sociale leven, van verloedering van de taal tot politieke rechtspraak. Zover is het nog lang niet. Er zijn wel mensen die in die

richting gaan, maar die krijgen de kans gewoon niet omdat we een goede en stevige grondwet hebben. Een ander punt rondom de rechtsstaat, is ook de binding van Nederland aan internationale verdragen. Daardoor ontstaat wel eens een spanning tussen democratie als de wil van het volk, en internationaal vastgelegde mensenrechten als afspraken uit het verleden waar men niet op terug kan komen. Wat is belangrijker, de volkswil of ‘afspraak is afspraak’? Er komt een ergernis uit die dicussie voort dat wij als kleine natiestaat niet alles meer te zeggen hebben. Veel van die verdragen vinden hun oorsprong na de Tweede Wereldoorlog, toen ze zijn opgesteld om burgers te beschermen tegen gewelddadig optreden van de overheid. Het heeft zo’n twintig jaar geduurd voordat die verdragen echt praktische werking kregen in ons dagelijks leven. Europees recht is tegenwoordig ontzettend invloedrijk. Nu vinden mensen het vervelend dat rechters naar


dergelijke verdragen verwijzen, terwijl de politiek, wij in zekere zin, zelf die verdragen hebben ondertekend. Is het niet wat gemakkelijk om nu te zeggen dat we toen maar rekening hadden moeten houden met onze huidige politieke opvattingen? In gedrag tussen staten werken zulke regels nu eenmaal. Als je iets hebt afgesproken, houdt dat rechtskracht. Als je daarvan af wilt, moet je zo’n verdrag opzeggen. Oke, maar wil je dan dat Nederland zich uit die hele internationale wereld terugtrekt? Maar dan is er dus geen genuanceerde oplossing. Je kunt een verdrag proberen aan te passen, dat duurt lang. Maar wat zit er nou onder? Waarom hebben we zulke verdragen? Door dit type internationale verdragen hebben staten niet meer de mogelijkheid om te vervallen in de barbarij van de jaren ’30. Ik geef toe dat door ontwikkeling in de afgelopen vijftig jaar veel is uitgebreid, maar de grondgedachte is dat overheden niet vrij zijn om hun burgers te onderdrukken. Je hoeft het idee dat de staat de burger niet mag onderdrukken toch niet te verlaten om de democratische wil meer invloed te geven? Is volkssoevereiniteit de helft plus één? Nee, we leven niet alleen in een democratische staat, we leven in een democratische rechtsstaat waar de rechten van minderheden grondwettelijk zijn vastgelegd, zodat die minderheden niet worden weggevaagd. Met die verdragen wilde men dat voorkomen en in een moderne staat kan dat ook. De waarde van volkssoevereiniteit staat haaks

op onze andere waarde, dat wij gegarandeerd onze minderheden willen vrijwaren van onderdrukking. Dat kan botsen, maar in die botsing kies ik voor het laatste. De volkswil is ook mede tot uitdrukking gekomen in de vorming van dergelijke verdragen. Ik moet ook een beetje denken aan Odysseus die zich aan zijn mast bindt om de verlokkingen van de Sirenes te weerstaan. Het is zelfbinding in het sociale leven en daar wil men tegenwoordig minder aandacht aan besteden. In de moderne samenleving komt dat misschien door een opgerekt

weggeraakt bij het recht, maar vanwege mijn werkzaamheden bij de WRR over de vergrijzing, de rechtsstaat en normen en waarden, ben ik toen hier gevraagd vanwege mijn interdisciplinaire kennis. Hoe zullen wetten in de praktijk uitwerken? Daar wilden ze mij voor hebben. Ik wist eerst niet wat ik moest doen hier, want het was uitermate juridisch, maar na zeven jaar zit ik er nu aardig in. Volgend jaar ben ik zeventig en dan moet ik weg. Het fijne aan hier werken is ook dat je tot je zeventigste door mag, bij de universiteit moet je op je vijfenzestigste weg.

"Politisering is een bewuste aanval op de principes van de wetenschap en recht." vrijheidsbegrip. Je ziet met deze ontwikkeling wel hoe gejuridiseerd de samenleving is. Dat kan in dit geval ook wel wat minder, maar je kunt niet zonder. Ik ben zeer verbaasd over die juridisering, er lijkt steeds meer juridisch geregeld worden. Dat zie ik hier ook dagelijks op mijn bureau voorbij trekken, kijk bijvoorbeeld eens naar de wetten rondom het hoger onderwijs. Die kennis die ik hier daarover opdoe, zou ik nog wel in willen zetten in mijn verdere sociologisch werk. Wat is die aantrekkingskracht van de rechtssociologie voor u precies? Sociologie gaat over waarheidsvinding, recht gaat over rechtsvinding. Sociologie heeft feitelijke vragen met het liefst feitelijke antwoorden, het recht heeft heel veel normatieve vragen met bijna alleen maar normatieve antwoorden. Je zit dus tussen de norm en het feit in, en dat is een interessante spanning. Daardoor ben ik weer

En als u volgend jaar weg moet, heeft u dan nog plannen? Ik denk dat ik dan weer terug ga naar mijn oude vakgebied. Ik ben hier toch ook maar een beginneling als je me vergelijkt met juristen die dit hun hele leven doen. Ik ben hier nu zeven jaar en kan aardig meedraaien, maar het is niet mijn specialisatie. Ik denk dat ik een boek ga schrijven over critical common sense. Het wordt wetenschapsfilosofisch: common sense is prima, maar je moet er wel kritisch tegenover staan. Daar ga ik veel energie in steken, en als ik goed gezond en bij mijn verstand blijf – dat weet je ook niet meer na je zeventigste - zou ik dat wel graag willen. Sociologisch weet ik dat mensen in intellectuele beroepen ouder worden en mentaal lang goed blijven. Wetenschapsbeoefening blijft ook gewoon een prachtig vak.

11


Sociale wetenschappen gedifferentieerd: deugd of dilemma? In de sociologische wandelgangen horen we veelal discussie en debat over het nut van de sociologie. Het lijkt een eeuwigdurende kwestie waarmee we ook veelvuldig worden geconfronteerd in de collegezalen; wat is het bestaansrecht van deze wetenschap, waar zit nu precies de botsing met andere disciplines, wat zijn daadwerkelijk de feiten en hoe beĂŻnvloeden deze de werkelijkheid? Wat is de wetenschappelijke waarheid? En wie heeft deze waarheid in pacht? door: Lisa Bontenbal

Dat er wrijving bestaat tussen de sociale en de exacte wetenschappen is voor niemand iets nieuws. Maar ook binnen de sociologie is er aardig wat strijd gestreden. De moderne academische sociologie houdt zich voornamelijk bezig met zaken als modernisering, kapitalisme, rationalisatie, de opkomst van de moderne natiestaat en zijn sociale instituties. Sociale analyse ontstond echter al veel eerder, in de vorm van sociale filosofie. Na de Franse Revolutie werd de sociologie meer gezien als een positivistische wetenschap van de maatschappij. Grondlegger van het positivisme is socioloog Auguste Comte (1798-1857). Comte was van mening dat de sociologie gebruik moest maken van dezelfde wetenschappelijke methodes als de natuurwetenschappen. Hiertoe moesten wetmatigheden worden ontdekt in de samenleving zodat een causaal model kon worden gevormd. Onder invloed van wetenschapsfilosofische en kennisfilosofische stromingen werd de sociologie meer gevormd naar haar hedendaagse gedaante. Maar in de tussentijd hebben er verschillende conflicten gespeeld binnen de sociologische kringen. Onenigheid over zaken als onderzoek, academische waarde, methodologie en thema’s, maakte dat er gesproken werd van een

12

crisis in de sociologie. Er werden verschillende visies gehanteerd en hierdoor ontstonden er verschillende stromingen die elk hun eigen invalshoek hanteren. Deze stromingen worden ook vertegenwoordigd door verschillende steden. Zo werd de verklarende sociologie belichaamd door Utrecht en Groningen en vond de figuratieve sociologie onderdak in Amsterdam en Rotterdam. Deze differentiatie binnen een relatief kort tijdsbestek heeft gevolgen gehad voor de ontwikkeling van de sociologie. Er ontstonden veel verschillende deeldisciplines, wat een grote pluriformiteit van het vak sociologie betekende. Een weerspiegeling hiervan werd zichtbaar in de oprichting van verschillende sociologische tijdschriften met uiteenlopende perspectieven. Buiten verschillende denkrichtingen zijn er ook verschillende deeldisciplines gevormd binnen de sociologie. Sommige takken zijn zelfs zo ver gegroeid dat ze op zichzelf staande studies zijn gaan vormen. Zo ontplooiden zich Criminologie, Gender studies, Conflictstudies, Sociale geografie en Planologie. Deze disciplines hebben terrein gewonnen ten opzichte van de sociologie en hebben inmiddels een volwaardige plaats verworven in de academische wereld.


Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat zij een deel van hun bestaansrecht aan de sociologie te danken hebben. Hetzelfde geldt voor sociaalwetenschappelijk onderzoek in het algemeen, dat is voortgekomen uit de sociologie. Ook zijn er in de loop der tijd disciplines ontstaan die de sociologie juist zijn ontstegen. Zo kun je aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Utrecht Algemene Sociale Wetenschappen studeren. In Tilburg is er ook een opleiding Personeelswetenschappen, die de beleidsaspecten op arbeidsgebied onderzoekt. Ironisch genoeg zijn het wel deze specialisaties die eraan hebben bijgedragen dat de sociologie een meer marginale positie heeft ingenomen, omdat deze vakgebieden voor een gedeelte overlappen met die van sociologie en voor een gedeelte hieruit ontstaan zijn. Door sommigen wordt beweerd dat de sociologie haar waarde meer aan deeldisciplines ontleent dan aan de algemene sociologie zelf. Dit is bijvoorbeeld te lezen in het boek 'Op zoek naar faamwaarde, vijftig jaar public relations' van Eric Lagerwey. Volgens Reinhard Wippler, professor sociologie aan de Universiteit van Utrecht, wijst arbeidsverdeling tussen verschillende disciplines op het gevaar van desintegratie. Volgens hem moet er gewaakt worden voor een te hoge mate van verzelfstandiging van verschillende deeldisciplines van de sociale wetenschappen. Deze problematiek is er een die al vele jaren meegaat, ook Comte schreef erover in zijn Cours de Philosophie Positive uit 1830-42. Hij zag de differentiatie als ernstig: “Let us hurry to remedy this evil. Before it becomes more serious. Let us take care that the human mind does not end up lost in a welter of detail”. Door de geïsoleerde positie van steeds meer differentiërende wetenschappen heeft uiteindelijk niemand meer zicht op de algemene stand van zaken in de wetenschap. Dit belet het samenwerken van alle disciplines, iets dat voor Comte onvermijdelijk is bij wetenschappelijke vooruitgang. Comte geeft ook aan dat het juist dankzij deze arbeidsdeling van de wetenschap is, dat alle domeinen zo’n uitstekende ontwikkeling hebben kunnen doormaken en hiermee een

fundering hebben gevormd voor de hedendaagse samenleving. Maar het is onmogelijk geworden voor een enkel persoon om actuele, gegronde kennis te hebben van alle gespecialiseerde disciplines. Comte ziet als oplossing van het probleem ‘perfecting the division of labour itself ’: de oprichting van een vakgebied dat zich enkel en alleen bezig houdt met dit overzicht, met het verenigen van meerdere specialisaties. Op deze manier valt aan het licht te brengen hoe de verschillende disciplines met elkaar in verbinding staan en kunnen inzichten uit verschillende invalshoeken met elkaar verenigd worden.

Ironisch genoeg zijn het wel deze specialisaties die er aan hebben bijgedragen dat de sociologie een meer marginale positie heeft ingenomen Grappig is dat de studie Algemene Sociale Wetenschappen hier eigenlijk aardig wat van weg heeft. Het overzicht beperkt zich weliswaar tot de sociale wetenschappen en betreft niet, zoals Comte’s ideaalbeeld, de gehele wetenschap. Maar deze studie richt zich wel op integratie van verschillende disciplines. Ergens is het ook fraai om te zien dat ons studiegebied blijkbaar zoveel facetten kent, zo veelzijdig en interessant is, het zoveel mensen trekt en dus eigenlijk zo veelomvattend is dat het zich niet kan beperken tot louter één studie. De verschillende takken van de stamboom van de sociale wetenschappen geven aan dat de sociologie juist niet aan bestaansrecht heeft verloren, maar een inspirerende bron vormt voor verschillende studierichtingen. Zo zijn we steeds een beetje meer op weg naar het begrijpen van een ongrijpbare samenleving, waarbij elk vakgebied zijn steentje bijdraagt.

13


Danger, do not enter -

sociological research in progress Sociologisch onderzoek associeer je in eerste instantie waarschijnlijk niet met gevaar. Toch kunnen onderzoeken soms de nodige (onverwachte) risico’s met zich meebrengen. Vier sociologen delen hun ervaringen en meningen over de gevaren van of voor hun onderzoek: van geweldsbedreigingen tot het gevaar van gebrek aan reflexiviteit. tekst & beeld: eva van barneveld

Jan Dirk de Jong

deed jarenlang etnografisch onderzoek naar de groepscultuur van Marokkaanse jongeren in Amsterdam. In zijn werk kreeg hij te maken met een groot wantrouwen van zijn respondenten jegens hem, als onderzoeker. "In Osdorp probeerde ik in contact te komen met een groep jongeren die slecht in de media bekend stond. Zoals gebruikelijk ging ik ’s middags naar de coffeeshop om daar een praatje te maken met de jongens, met ze te discussiëren en uit te leggen waar ik mee bezig was. Op een gegeven moment komt er een jongen van de groep de coffeeshop binnen, loopt naar me toe en gebiedt me weg te gaan. Anders kon het nog wel eens goed mis gaan. Wat bleek, andere jongens van de groep waren opgepakt en langer vastgehouden dan gebruikelijk. Ook zou de politie in bezit zijn van een zogenaamde zwarte lijst. Voor de jongens was het duidelijk, zij zagen een link met mij. Ik was de gebeten hond. En ik zou informatie doorgesluisd hebben. Op dat moment werd ik

bang. Ik was bang om in elkaar geslagen te worden en vreesde voor het verloop van mijn onderzoek. Radeloos vroeg ik een goede vriend, thuis in straatcultuur, wat ik moest doen. Hij heeft mij het advies gegeven naar het buurthuis te gaan en daar verschrikkelijk kwaad te worden. Ik ben toen eerst naar de sportschool gegaan, om daar de nodige adrenaline op te wekken. Toen ik vervolgens bij het buurthuis aankwam, werd ik voor de ingang al door een aantal jongens uitgejouwd. Op dat moment werd ik oprecht zo

jan dirk de jong

14

ontzettend kwaad. Wellicht ook uit angst. Ik heb staan schreeuwen in het buurthuis: dat ik er al zó lang rond liep, altijd integer handelde en een gewaardeerd persoon was met een goede naam. Dat zij mij de schuld gaven van iets waar ik niets mee te maken, deed pijn. Het werkte. Doordat ik mijn woede toonde en liet merken dat ik de manier waarop ik behandeld werd niet pikte, won ik het respect van de jongens terug. Door in deze situatie de manieren van de straat over te nemen, werd ik opnieuw geaccepteerd."


sébastien chauvin

Olga Sezneva participeerde voor haar etnografische onderzoek naar piraterij mee in de illegale handel in gekopieerde cd’s en dvd’s in het Russische Sint-Petersburg. "Waar piraterij eerst als overtreding werd gezien, wordt de illegale handel tegenwoordig als zware criminaliteit aangerekend. Wie zich eraan schuldig maakt, loopt het risico een gevangenisstraf op te lopen. Dat was het eerste gevaar en tevens een morele kwestie waar wij als onderzoekers in dit onderzoek tegenaan liepen: de risico’s van ons onderzoek voor onze respondenten. Zou ons onderzoek deze mensen blootstellen aan rechtshandhaving en hen in gevaar stellen opgepakt te worden? Om dit te voorkomen garandeerden we de respondenten in de eerste plaats absolute anonimiteit. Maar alsnog heeft het veel tijd gekost voordat de respondenten ons vertrouwden. Om vertrouwen te scheppen gebruikten we onze uitgebreide netwerken. Via vrienden en bekenden van familieleden kwamen we in contact met mensen die werkzaam waren in de piraterij. Doordat we werden

olga Sezneva

geïntroduceerd door iemand die ze kenden en wij als onderzoekers bovendien vrijwillig meehielpen in de illegale werkzaamheden, ontstond er een vertrouwensband. Onze illegale werkzaamheden brachten echter ook nieuwe gevaren met zich mee, namelijk het risico gearresteerd te worden. In een land waar de politie geen uitzondering maakt voor onderzoekers, stelde elke aanwijzing waaruit onze medewerking aan de illegale werkzaamheden bleek ons aansprakelijk en daarmee strafbaar. De politie van tevoren inlichten over onze werkzaamheden was geen optie. Grote kans dat ze ons zouden volgen en onze telefoons zouden afluisteren. Sowieso moesten we oppassen voor de politie. De Russiche politie staat erom bekend nauw verbonden te zijn met de piratenpraktijken en zelfs betaald te worden door de mediapiraten. Hierdoor is de politie enorm achterdochtig tegenover onderzoekers. Twee jaar geleden nog werden er in Rusland twee westerse onderzoekers opgepakt en gedeporteerd, nadat de politie hen had beschuldigd van spionage."

Sébastien Chauvin

maakte voor zijn onderzoek naar ongedocumenteerde arbeid valse papieren aan en ging als illegale arbeider aan het werk in de Verenigde Staten. "Soms ben je je als onderzoeker niet bewust van het feitelijke gevaar en in andere gevallen blijkt dat het gevaar waar je zo bang voor was, alles blijkt mee te vallen. Zo beschouwde ik mijn aanmaak van valse geschriften als een groot risico. Ik zag het echter als de enige manier waarop ik een illegaal baantje kon krijgen en zo participerende observatie kon doen. Op deze manier kon ik anoniem blijven. Tegen mijn verwachting in, bleek echter dat mijn handelingen door de massaliteit van illegale arbeid tot een lichte overtreding was verworden. Meer dan overtredingsgevaar, was er sprake van fysiek gevaar. Ik kwam terecht in een telefoonfabriek, waar elke vorm van veiligheidsmaatregelen ontbrak. Hoewel er aan de muur een poster hing, waarop het dragen van een helm werd verplicht,

15


heb ik geen van de werknemers er ooit een zien dragen. Als sociale wetenschappers zijn we erop getraind de anonimiteit van onze respondenten te waarborgen. Het is van groot belang dat je je informanten niet schaadt. Echter, je informanten vormen nooit een homogene groep. In plaats daarvan krijg je te maken met verschillende partijen en tegengestelde belangen. In etnografisch veldwerk zul je in mijn visie vaak een keuze moeten maken. De situatie beschrijven betekent het kiezen van een bepaalde kant. In mijn geval brachten mijn beschrijvingen van de illegale arbeiders het risico met zich mee dat ze in verkeerde aarde zouden vallen bij de uitzendbureaus via welke de arbeiders een baan vonden. Daarnaast ben ik van mening dat wetenschappers soms teveel ethische energie steken in het beschermen van hun respondenten. Zij vergeten dat hun publicaties vaak gevolgen hebben voor een groep mensen, die veel groter is dan de informanten alleen. Vaak betekent hun publicatie dat datgene dat zij onderzochten wordt aangepakt. Beleidsmakers, die vaak allang van de situatie op de hoogte waren, kunnen de geanalyseerde situatie immers niet meer negeren en introduceren nieuwe beleidsmaatregelen. Onderzoekers moeten zich er bewust van zijn dat hun publicatie op deze manier vaak betekent dat er binnen hun onderwerp van onderzoek restricties worden opgelegd of zelfs straffen opgesteld en hun onderzoek op deze manier verstrekkende gevolgen kan hebben voor een grote en uiteenlopende groep mensen."

Bowen Paulle vreest in zijn eigen onderzoek en dat van zijn collega’s voor de ontwikkeling van wat hij een tekort aan R en

16

bowen paulle

R noemt: het gevaar dat onderzoekers niet genoeg relationeel en tevens te weinig reflexief zijn. "Het lijkt zo makkelijk. Toch blijkt keer op keer hoe moeilijk het is voor onderzoekers om kritisch afstand te nemen van hun eigen uitgangspunten en basisaannames. Het is een collectief verschijnsel dat een collectieve aanpak vereist, door middel van kritische reflectie op het eigen werk. Bovendien ben ik overtuigd van het belang van relationaliteit in sociologisch onderzoek. Ik zie gevaren in het automatisme waarmee onderzoekers hun categorieën omzetten naar “groepen”; naar statische, harde indelingen, waarmee er wordt voorbijgegaan aan het relationele proces waarin categorieën in verhouding tot elkaar tot stand komen. Van fluïde processen gaan we over naar vaste, statische dingen. Ik merk het ook bij mezelf. I slip into it, denk ik dan, zoals wanneer ik in mijn eigen eerdere werk teruglees hoe ik schrijf over dé Antillianen, dé Nederlanders. Hier moet ook ik voor waken en ik dien ervoor te zorgen dat die relationaliteit zit ingebak-

ken in al mijn werkzaamheden. Het belang van relationeel denken heeft in mijn ogen te maken met een belangrijk proces dat in de huidige samenleving gaande is. We zien een opkomst van extreem rechts of wat sommigen sociaal nationalisme noemen. Met het kleine beetje symbolische macht dat wij als wetenschappers hebben, presenteren we groepen alsof ze op zichzelf staan. In plaats van processen beter in kaart te brengen, maken we ons schuldig aan statische benamingen en gooien we categorieën mensen in helder afgebakende “groepen”, die we als vaststaand beschouwen. Zo dragen we bij aan reïficatie. In de geest van Foucault maak ik me zorgen over de manier waarop komende generaties op ons terug zullen kijken. Dat ze zullen denken dat we helemaal gestoord waren en een onderdeel vormden van de ziekte. Ik wil onze macht als wetenschappers niet overdrijven, maar zie mogelijkheden waarop we bij inachtneming van reflexiviteit en relationaliteit een pósitieve bijdrage kunnen leveren."


door: kay lindhout

17


The Presentation of Self in Academic Life door: Ugur Ümit Üngör beeld: eva van barneveld

“Weer zo’n stoffige conferentie met die dandy professor P. Aljas en zijn achterhaalde theorieën. En kijk dat panel eens, dat stel idioten praat over de poststructuralistische kritiek op het neo-constructivisme binnen de vroegmoderne Groningse vrouwenliteratuur en ze noemen mijn vuistdikke proefschrift daarover niet eens.” Hij zou nu eigenlijk temidden van de paneldiscussie willen opstaan en keihard willen uitschreeuwen:

De bovenstaande passage zal ons academici bekend voorkomen. De wetenschap confronteert ons met twee verwachtingen die niet van elkaar zijn te scheiden: enerzijds onze kernactiviteit, het produceren van meer en betere kennis over centrale vraagstukken en het bijdragen tot inhoudelijke discussies. Dit is het signaal, het eieren leggen. Anderzijds lijden we vrijwel allen aan onze beroepsziekte: het omgaan met erkenning door anderen en onze eigen distinctiedrift en geldingsdrang in het circus van statusconcurrentie dat om de wetenschap heen is gehecht, als een lijst om een schilderij. Dit is de ruis, het kakelen. Dit is onze secundaire verrichting en dit gaat ons veel slechter af. We vinden het soms buitengewoon moeilijk om de balans tussen eieren leggen en kakelen in te stellen op een frequentie die ons bevredigt en tegelijkertijd anderen niet irriteert. Soms ontvang je puur en helder signaal. Maar vaak overstemt de ruis het signaal en ben je zodanig afgeleid door de lijst dat het schilderij je niet eens meer opvalt. De titel van dit essay is afgeleid van het boek The Presentation of Self in Everyday Life van de bekende Amerikaanse socioloog Goffman. Dit boek was briljant in zijn simpliciteit, complexiteit en onaflatende relevantie. Goffman bediscussieert de ongeschreven regels van het tussenpersoonlijke contact, van opgeheven wenkbrauwen, veelzeggende blikken, rugespraak,

18

pruillippen, en de tijdelijke cultuurtjes die hieromheen worden gebreid. Hij beargumenteert overtuigend hoe deze het dagelijks leven van mensen bepalen. Aan de hand van treffende voorbeelden ontbloot hij de officiële presentatie van het Zelf van de banale plaisanterieën en tovert hij, als een konijn uit een hoed, feilloos de vele ongeziene interacties tevoorschijn. Het is verbijsterend en bijna angstaanjagend hoe moeilijk het eigenlijk is om in het dagelijks leven om te gaan met mensen. Als je over alle details bewust zou moeten nadenken, zou je beslist overspannen raken. Daarom is het wellicht interessanter om Goffmans licht te laten schijnen op de academie, en dit kan helaas/gelukkig niet zonder satire, vandaar dat we belanden bij W.F. Hermans. In zijn beroemde boek Onder professoren heeft Hermans academici namelijk feilloos gefileerd, of gepersifleerd (gepersifileerd?) als contactgestoorde vakidioten met schaamteloze geldingsdrang. David Lodges trilogie, in het bijzonder Small World heeft eveneens geen spaan heel gelaten van de Britse academische microkosmos. Voor zover bekend hebben Goffman, Lodge en Hermans elkaar nooit ontmoet, maar ze zouden na een gesprek ongetwijfeld hebben geconcludeerd dat de presentatie van het Zelf onder academici meer aandacht verdient. Zo vecht de wetenschapper continu tegen zijn eigen emoties:


de academicus is eigenlijk arrogant maar veinst bescheidenheid; is eigenlijk jaloers maar pretendeert gulhartigheid; is eigenlijk onverschillig maar simuleert interesse. De wetenschap als contra-intuïtieve oplichterij. Laten we dus de gênante momenten uit het academische universum eens verkennen, op jacht naar diegenen die rotte eieren leggen, andermans eieren kapotslaan, of zo luid kakelen dat het kippenhok verwordt tot kakofonie en niemand de eieren meer durft te halen.

1. De roddelaar

Het meest wijdverspreide fenomeen in de twilight zone van de wetenschap is de roddelaar. Eigenlijk

is roddel niet per definitie kwaadaardig, immers, positieve geruchtenverspreiding bestaat ook: “Zij heeft een prachtig boek geschreven, wat een briljant en hardwerkend toptalent! Ik hoorde dat ze de hele wereld is afgereisd en enorm veel heeft opgeofferd voor haar werk.” Roddel deelt dus eigenschappen met racisme: negatief racisme (“Marokkanen zijn zo leugenachtig!”) is de pendant van positief racisme (“Marokkanen zijn zo gastvrij!”), hoewel je zelden mensen zich zult zien opwinden om positief racisme. In de wetenschap ontkom je niet aan roddel: de demi-monde van de ruis vereist sociaal contact met collega’s, waarbij je niet alleen over inhoudelijke zaken kunt praten maar ook over de mensen. De morele valkuil in deze

19


interacties gaapt onvermijdelijk in elk gesprek: als je alleen over jezelf praat ben je arrogant, als je alleen over anderen praat ben je een roddelaar. Het is ook nooit goed. Roddelen lijkt ook op pornografie kijken: men spreekt erover, maar niemand geeft toe het zelf te praktiseren. Er is logisch gezien toch iets niet koosjer met de academicus die in een zompig café zit en vanachter zijn pint gromt: “Aardige jongen die meneer Baaiveld hoor, maar hij heeft al zo lang niets meer gepubliceerd en bovendien roddelt hij te veel.” Binnen vakgroepen klaagt iedereen steen en been over de geruchtenstroom, belan-

in het teken staat van zijn eigen belang. Conferenties zijn de evenementen bij uitstek om het gedrag van dit type gladjakkers te observeren. Daarom houd ik tegenwoordig tijdens conferenties twee aantekenboekjes bij: één voor het signaal, en één voor de ruis. Ik betrap me erop dat ik vaak veel meer noteer in het tweede boekje dan het eerste. De pen is meedogenloos jegens de egotistische prima donna’s die tijdens andermans lezing achterin op hun iPads surfen en direct na hun eigen presentaties, als een omgekeerde stoelendans, niet weten hoe snel ze moeten wegwezen.

In de maffia zeggen ze: “money runs up, shit runs down”. In de wetenschap luidt het mantra: “knowledge runs down, respect runs up”. genpolitiek, en negatieve energie, maar niemand geeft toe eraan mee te doen. Wie doet het dan allemaal? De onzichtbare hand? Niemand is een dader, niemand bekent openlijk: “Welja, ik jaag eigenlijk alleen maar op Machiavelliaanse wijze puur mijn eigen belangen na en interesseer me geen bal voor het welzijn van mijn collega’s. Ik verspreid vaak negatieve meningen over mijn collega’s omdat ik jaloers ben. Ik zou eiskalt over lijken gaan om mijn eigen positie te verbeteren.” Zulke eerlijkheid zou hard worden afgestraft: academici leven namelijk niet alleen in een glazen huis, maar dat huis is ook nog eens gebouwd op dun ijs.

2. De gedesinteresseerde runner-up Hieraan gerelateerd is een tweede type de gedesinteresseerde opkomer, voor wie alles

20

Na de presentatie van doctor Brahms staat doctor Zoenie op en declameert: “Dank voor uw boeiende presentatie, maar ik was enigszins teleurgesteld dat u mijn boek niet heeft genoemd.” Hierop staat een andere collega, professor San-Nu, op en herhaalt parmantig: “Hij heeft gelijk, en u had zeker toch ook mijn boek moeten noemen.” Goed dat ik tijdens de lunch drie glazen wijn heb genuttigd. Met fris ingeschonken Dutch courage hef ik mijn hand op, wankel tot stand, en vraag: “Mijn voorgangers hebben gelijk, en u moet ook beslist mijn boek citeren in uw artikel. Het boek is nog niet gepubliceerd, sterker nog, het is nog niet geschreven, sterker nog, het onderzoek is nog niet uitgevoerd, maar dat geeft niet. Noem me toch maar in een voetnoot.” De zaal barst in lachen uit. De plastic bekertjes worden

gevuld met goedkope wijn terwijl de collega’s ronddolen in de kamer, op zoek naar gezelschap dat zo min mogelijk slaapverwekkend is. Ik sta bij een gedesinteresseerde opkomer en probeer een gesprek aan te knopen over de laatste presentatie in de conferentie. Voor mijn gevoel hebben we een gesprek, maar zijn ogen spieden links en rechts langs me heen, als een tenniswedstrijd, op zoek naar prestigieuze diva’s. Vernederend als dit is, het oncomfortabele oogcontact stoorde hem weinig. Deze collega acteerde te slecht om het theater van de geveinsde interesse in stand te houden. Dus donderden de rekwisieten in het sociale toneelspel ineen. Eerlijker gedrag bestaat nochtans. Zo stond ik eens bij een conferentie met een kop koffie in mijn hand met twee collegapromovendi te praten, toen een hoogleraar de kamer binnenwandelde. Licht voorovergebogen, handen geklemd achter zijn rug, grijs pak met groene elleboogstukken, een oude bril balancerend op zijn haakneus, en natuurlijk een dof en geesteloos gezicht. Hij kwam even bij ons staan, keek bij ons één voor één nadrukkelijk op onze naambordjes en zonder een spier te verrekken op zijn druilerige gezicht liep hij weg. Wij waren niet belangrijk genoeg en daarom het niet waard om mee te netwerken. Dit type gedesinteresseerde en egocentrische autist zal bij het binnengaan van een nieuwe bibliotheek altijd eerst kijken of zijn boek in de collecties voorkomt, en wanneer hem een nieuw boek in de handen komt zal hij altijd eerst aandachtig in de voetnoten kijken of zijn boek wordt geciteerd. Lezen hoeft hij het boek niet, daar draait het


niet om. Hij zou er wél slapeloze nachten aan overhouden als zijn Personal Impact Factor in de Citation Index zou dalen.

3. Ambitieuze promovendi

In de maffia zeggen ze: “money runs up, shit runs down”. In de wetenschap luidt het mantra: “knowledge runs down, respect runs up”. Bij ambitieuze promovendi schort het in het geheel niet aan zelfvertrouwen. De 25-jarige prille promovenda met onproblematisch grenzeloze ambitie spreekt vlot over welke topuniversiteiten haar hoogstwaarschijnlijk zullen toelaten tot hun promotietrajecten. Zij waant (of weet) zich, met haar Ivy League diploma op zak, nu al verzekerd van een flitsende echtgenoot met glanzend haar en wasbord, een mansion in de ‘leafy suburbs’ van Boston, en doodeenzame kinderen, langzaam wegkwijnend in de middenklasse van de VS. Dus zet ik mijn beste pokerface op en informeer ik doodernstig: “So did you organize your institutional portfolio yet?” Of ze al een programma had samengesteld voor het toonaangevende onderzoeksinstituut waar ze ongetwijfeld directrice van gaat worden. (Natuurlijk had ze daar nog geen flauw idee van, maar ik kon het niet laten.) Om Donald Rumsfeld te citeren: “You don’t know what you don’t know.” Dit soort hyper-ambitieuze promovendi hebben geen benul van de enorme bergen werk en de zware verantwoordelijkheden die ze moeten dragen in een academische topbaan. (De pendant van dit soort promovendi is de promovenda die op conferenties keihard uithaalt naar anderen maar zelf al 10 jaar vergeefs doormoddert en alleen nog

maar frustratie kan opbrengen.) De ambitieuze promovendus illustreert een paradox: ambitie is gevaarlijk omdat het verwachtingen schept, maar prestatie is ook gevaarlijk omdat het de lat verhoogt voor de toekomst. Beide kunnen leiden tot teleurstelling en/of frustratie. “Eet baklava”, zou mijn vader zeggen, “het verhoogt je geestkracht”. En zo niet, je cholesterol. Bovendien heerst er een spanning tussen excellentie en vulgaire ambitie. We houden niet van stuitende egocentrici, maar vreemd genoeg ook niet van degenen die hen laken. De gulden middenweg lijkt die van ‘live and let live’. De Amerikaanse cabaretier George Carlin zou hieraan toevoegen: “Live and let live! Anybody who can’t go along with that, take him outside and shoot the motherfucker.”

4. De overgespecialiseerde autist

De overgespecialiseerde autist is één van mijn favoriete types omdat die zich bij uitstek leent voor satire. De autist verschuilt zich zo diep in de krochten van de academische niches dat het aantal gesprekspartners ter wereld blijft steken op welgeteld misschien 2 à 3 (zegge en schrijve: twee à drie). De contactgestoordheid versterkt de vakidiotie: hij kan nergens anders aan denken dan dat ene document, dat ene experiment, die ene recensie die hem nét een stapje verder zal brengen. Hij begrijpt niet dat academische concurrentie lijkt op een zwemwedstrijd in de modder: veel inspanning, weinig vooruitgang. En veel, heel veel rondvliegende modder. De extreme vorm van blikvernauwing die dit oplevert creëert soms explosieve situaties. De Amerikaanse biologe Amy Bishop schoot op 12 februari 2010 haar

afdelingshoofd en drie anderen in haar promotiecommissie tijdens een stafvergadering dood. De commissie van de Universiteit van Alabama had haar geweigerd ‘tenure’ te verlenen. Alsof de provincie-universiteit waar ze werkte de laatste werkgever ter wereld was. Je vraagt je wel af wat er op haar website zou staan onder haar biografie en publicatielijst: “Current projects: plotting to shoot the dean if he does not grant me tenure”. Met haar uitzicht op een leerstoel verschoten, is de enige stoel waar ze naar vooruit kan kijken de elektrische. Deze typen academici kunnen aangevuld worden met vele andere hoogbegaafde mafkezen. Het is geen wonder dat de gehele vakgroep biologie van een respectabele Zuid-Oost Europese universiteit door de decaan op groepstherapie is gestuurd. Volgens de circulerende roddel heeft de psycholoog na enkele sessies iedereen naar huis gestuurd omdat er geen hoop meer was voor herstel. Academici zijn wonderlijke mensen. Zonder hen zou mijn leven veel saaier zijn en vooral mijn tweede notitieboekje akelig leeg blijven. Allemaal leuk en aardig, deze typeringen, maar wat voor soort academicus bent u zelf dan, weledelzeergeleerde dr. Üngör? Het antwoord daarop kunnen misschien alleen mijn waarde collega’s geven, die zich beslist vaak genoeg geïrriteerd zullen hebben aan mijn grenzeloze onbaatzuchtigheid, bescheidenheid, en loyaliteit. Daarvoor dank ik ze van harte en wens ik ze veel succes met hun onderzoek. En o ja: lees vooral mijn nieuwe boek, dat binnenkort verschijnt.

21


Jaarlijks raken er meer dan duizend mensen gewond in het Amsterdamse verkeer. Het Marnixplein wordt gezien als het gevaarlijkste kruispunt van Amsterdam.

22


amsterdam in beeld door: Misha Melita

23


Het half lege glas van de Volkskrant Door:

bram van der kroon beeld: elske verdoorn

Met als hoogtepunt de nieuwe urban myth over hufterige carnivoren, de wereld in geholpen door fantast Diederik Stapel, blijkt eens te meer dat we wetenschappers niet op hun blauwe ogen moeten geloven. Nu zijn keiharde leugenaars als deze Tilburgse psycholoog moeilijk te stoppen en bleken journalisten al de nodige vraagtekens te hebben bij het onderzoek van Stapel. Toch is deze kritische journalistieke blik lang niet altijd aanwezig. Vaak genoeg missen journalisten de scherpte en zijn zij op zoek naar spektakel. Zo verliezen zij hun kritische journalistiek focus. Zo blijkt ook weer in de Volkskrant van 25 augustus. Onder de kop ‘multicultureel is prima, maar...’ besteedt de krant aandacht aan onderzoek van het blad J/M ouders. In het onderzoek wordt aan autochtone ouders gevraagd hoe zij denken over het feit dat hun kind opgroeit in een ‘multiculturele’ samenleving en wat de ouder er bijvoorbeeld van zou vinden als hun zoon of dochter thuiskomt met een allochtoon vriendje of vriendinnetje. De Volkskrant stelt vast dat ‘bijna de helft [van de ouders] het erg zou vinden als hun zoon of dochter thuiskomt met een allochtone partner’. Uit de cijfers van J/M ouders blijkt dat 43% van de ouders liever niet heeft dat hun dochter thuis komt met een allochtone partner en 57% daar dus geen bezwaar tegen heeft. Maar voor de Volkskrant is het glas duidelijk half leeg, ook al is het voor 57% gevuld. Daarnaast kun je je afvragen of dit wel nieuwswaardige informatie is. Daar lijkt het niet op wanneer de psychologe Shelli Dubbs wordt aangehaald door de journaliste. De psychologe stelt ‘overal ter wereld hebben ouders het liefst dat hun kind kiest voor een partner van dezelfde culturele of religieuze achtergrond’, zo blijkt volgens haar

24

uit wetenschappelijk onderzoek. Dat had ik op basis van mijn sociologische fingerspitzengefühl/ theoretische kennis ook wel durven beweren. Er zijn genoeg theorieën die wijzen op een natuurlijke voorkeur voor mensen die zoveel mogelijk op onszelf lijken, maar gelukkig heeft J/M ouders dat nu ook bevestigd. De vraag is of de journaliste van de Volkskrant, mevrouw Stoffels, dan wél kritisch gekeken heeft naar de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd. Dat zou toch het minste moeten zijn dat zij kan doen, in een poging tot het bedrijven van serieuze (kritische) journalistiek. Dit is simpelweg te doen door aandacht te schenken aan het feit dat dit onderzoek onder een tamelijk kleine groep ouders is uitgevoerd, namelijk 588 autochtone ouders.

Die op zijn scooter leunende, met bontkraag en petje getooide, Rob Oudkerkeriaanse, excusez le mot, ‘kutmarokkaan’ Dat lijkt niet het geval. De journaliste in kwestie besteedt immers nergens aandacht aan dit relatief kleine aantal ouders. Sterker nog, ze stelt dat er met ‘ongeveer zeshonderd respondenten’ is gesproken. Misschien heeft ze gedacht dat dit toch wat beter klonk dan het random aantal van 588 respondenten. Maar goed, wij als sociaal wetenschappers snappen ook wel dat je niet elke ouder kunt spreken. Dus laten we dan toch maar uitgaan van de representativiteit van het onderzoek. Dan valt er nog steeds wel wat kritiek te hebben op de term ‘allochtoon’, die in alle vragen terug


Wetenschap en de Media (W&M) Kranten en andere media zijn soms de broedplaats voor (sociaal-)wetenschappelijke verwarring of overdrijving. Onderzoek wordt uit zijn verband gerukt, wetenschappelijke deugdelijkheid niet gecontroleerd en de controverse expres gezocht. Om de nodige nuance en kritisch perspectief te bieden zal in elk nummer van Sociologisch Mokum daarom een (sociaal) wetenschappelijke publicatie in de media onder de loep worden genomen.

komt. Want we weten immers allemaal over wie we het hebben. Die ene, die op zijn scooter leunende, met bontkraag en petje getooide, Rob Oudekereriaanse, excusez le mot, ‘kutmarokkaan’. Tenminste, dat lijkt toch sterk het type schoonzoon waaraan hier wordt gerefereerd. De term allochtoon is al zo besmet dat je moeilijk kunt verwachten dat je respondenten zelf de nodige nuance aanbrengen wanneer je hen hier een vraag over stelt. Allerlei schrikbeelden over ‘de allochtoon’ zijn ons immers al uitvoerig ingeprent door ‘de media’. Daarnaast hebben de onderzoekers van J/M ouders in hun resultaten de antwoordcategorieën keurig in tweeën gehakt en stelt de Volkskrant hier geen vraagtekens bij. Je kunt het (heel) erg mee eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld met de vraag: Hoe erg zou u het vinden als...uw zoon thuiskomt met een allochtoon vriendinnetje? (Wat 62% van de ouders geen bezwaar vindt; iets wat op basis van internationaal onderzoek opvallend lijkt!). Er is in de gepubliceerde resultaten geen ruimte om te zeggen dat het je niet heel erg veel interesseert.

Zou dat nou niet een heel erg relevant antwoord zijn? Als ouder interesseert het je toch niet heel erg met wie je zoon/docht thuiskomt, zolang hij of zij maar gelukkig is. Of dat met een allochtoon of autochtoon is dat maakt minder uit, toch? Het geluk van je kind is het enige dat telt . Maar daar dachten ze bij J/M ouders anders over, want of je bent voor of je bent tegen. Dat de wereld in werkelijkheid niet zo zwart-wit is, lijkt voor de journaliste geen issue. Ach, nuance is ook niet leuk en ‘slecht’ nieuws scoort nu eenmaal goed. Wat bijvoorbeeld in het artikel onvermeld blijft is dat 90% van de ouders tegen discriminatie is. Dat lijkt toch wel degelijk een positief gegeven. Maar als het om allochtonen en migratie gaat, dan is positief nieuws niet nieuwswaardig.

25


De kanten van vergelijkend macrosociologisch onderzoek Het eeuwige dilemma voor de sociologie blijft de keuze tussen kwaliteit of kwantiteit. Diepgaand onderzoek met weinig reikwijdte of meer casussen met minder diepgang bestuderen. Is er een middenweg die de gevaren van beide methoden kan omzeilen? door:

Froukje van der woude beeld: andrea vendrik

Tegenwoordig is er in de sociologie steeds meer aandacht voor macrovergelijkend onderzoek. Landen of regimes, macrosociologische eenheden blijken interessant om te onderzoeken en te vergelijken. Hoe komt het dat sociale uitkomsten per land verschillend zijn? Wat verklaart die verschillen? Landen hebben allemaal hun eigen institutionele ontwikkeling en creĂŤren zo een eigen context. Die context maakt een land interessant, maar ook zeer complex en moeilijk te vergelijken. Hoe pak je macrosociologisch vergelijkend onderzoek dan aan? Hier ontvouwt zich een dilemma waarbij onderzoekers een rationele afweging moeten maken wat het hoofddoel van hun onderzoeksvraag is; of je kiest ervoor om algemene wetten, structurele kenmerken te ontdekken tussen de landen (verklarend onderzoek), of je kiest ervoor een specifiek karakter, de causale complexiteit, van een bepaald land of klein aantal landen te begrijpen (interpreterend onderzoek). Dit is een methodologisch probleem dat vele sociologen bezig houdt. Kunnen deze twee doelen niet iets naar elkaar toe worden getrokken?

26

Comparatief sociologisch onderzoek is een veelgebruikte methode om macroeenheden (zoals landen of regimes) met elkaar te vergelijken. Het is een belangrijke onderzoeksmethode binnen de sociologie. Bijvoorbeeld het feit dat in Nederland veel vrouwen werken, maar veelal parttime, zegt op zich niet zoveel. Pas wanneer je dat tegenover de gegevens van een ander land zet wordt het interessant om te onderzoeken hoe het komt dat in Nederland zoveel vrouwen parttime werken. Het dilemma bij een dergelijk vergelijkend onderzoek is echter dat je moet kiezen tussen of oppervlakkiger onderzoek met meer eenheden of diepgaander onderzoek met minder eenheden. Iemand kan nooit heel veel kennis hebben van heel veel eenheden en moet daarom genoegen nemen met minder kennis of met minder eenheden. Wat jammer is, het zou zeer interessant zijn om een diepgaand vergelijkend onderzoek naar sociale uitkomsten binnen alle EU-landen te kunnen doen. Maar het is bijvoorbeeld onmogelijk om alle sociale zekerheidswetgeving van alle EU-landen te kennen. Zeker omdat veel zaken in elk land op een verschillende manier geregeld en


geregistreerd worden. Dat er een keuze gemaakt moet worden tussen minder kennis of minder landen zou een gemis kunnen vormen binnen vergelijkend onderzoek met macroeenheden. Om het wat concreter te maken. Voor het formuleren van een algemene wet moeten fenomenen gesimplificeerd worden. Hierbij verliest een onderzoeker een groot deel van de context die achter bepaalde patronen schuilt en die mogelijk sterk verschilt tussen de macro-eenheden. Een voorbeeld. Esping-Andersen heeft met zijn beroemde boek 'The three worlds of welfare capitalism' een ideaaltypologie van drie regimes gemaakt. Door te kijken naar de mate waarin mensen bij werkloosheid, ziekte en pensioen afhankelijk worden van de arbeidsmarkt, plaatst hij landen in een van de drie regimes, te weten liberaal, sociaaldemocratisch en conservatief. Het gevaar hierbij is echter dat de manier waarop bijvoorbeeld werklozen opgevangen worden, sterk verschilt tussen landen. Ook hoe werklozen geregistreerd worden kan op een andere manier gebeuren. In Nederland bijvoorbeeld krijgen sommige werklozen geen werkloosheidsuitkering, omdat ze in de bijstand zitten. Die groep wordt in de analyse niet meegenomen terwijl die mogelijk wel van belang is. Dit is van grote invloed op de achtergrond van de afhankelijkheid van mensen op de arbeidsmarkt in tijden van onvermogen om te werken. Esping-Andersen gaat voor zijn regimetypologie ook uit van een gemiddeld persoon, de Average Production Worker. Op deze manier kunnen landen makkelijker met elkaar vergeleken worden. Maar die gemiddelde persoon is slechts één groep binnen de landen, namelijk de gemiddelde alleenstaande, kinderloze industriearbeider. Er zijn heel veel mensen die niet binnen die groep vallen en waar eigenlijk het hele onderzoek van EspingAndersen niet op toe te passen is. Kortom, je kunt gemakkelijker landen naast elkaar leggen om een globaal verschil te zien, maar je mist heel veel als je voor een dergelijke simplificatie kiest. Maar, wanneer je wel de diepte in wilt gaan bij macro-eenheden, om die context niet te missen, kan je slechts een beperkt aantal cases

met elkaar vergelijken. Iemand kan, zoals gezegd, nooit expert zijn op het gebied van vele landen. Als je een land diepgaand hebt geanalyseerd, bestaat het gevaar dat je je bevindingen niet kunt generaliseren naar andere landen. De context van het ene land is zo individueel gevormd, geïnstitutionaliseerd, dat het niet meer te vergelijken is met een ander land dat zijn eigen kenmerken heeft. Een manier om toch wat meer diepgang in een vergelijkend onderzoek te kunnen verwerken is door eerst een algemeen en wat oppervlakkiger vergelijkend onderzoek te doen met meerdere landen. Vervolgens kunnen daar een of twee opvallende landen uitgehaald worden waarnaar dieper onderzoek gedaan wordt om uit te vinden waarom dit geval zo opvallend is. Op deze manier worden de twee kanten van vergelijkend macrosociologisch onderzoek een beetje gecombineerd. Toch blijft het moeilijk om meerdere landen te vergelijken en daarbij veel context mee te nemen in die vergelijking. De opdracht voor een onderzoeker blijft dus te bedenken wat het doel van het onderzoek wordt, of het algemene of het diepgaande.

27


meer echt bezitten Honderd jaar na Simmel’s Tragedie van de Cultuur, een evaluatie Mensen hebben alles, maar bezitten niets meer echt. Dat is de kern van Georg Simmel’s essay Der Begriff und die Tragödie der Kultur. Samen met de essays over het geheim, de vreemdeling en de metropool, hoort dit tot het meest bekende werk van Simmel. Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat het essay verscheen in het tijdschrift Logos. Aanleiding om eens na te denken over welke inzichten de theorie ons nu nog kan verschaffen. door: clemens de olde beeld: eva van barneveld

De tragedie van de cultuur komt voort uit Simmel’s levensfilosofie, die zich ontwikkelde in de laatste twintig jaar van zijn leven. In Philosophie des Geldes (1900) gebruikt hij al de termen ‘objectieve’ en ‘subjectieve’ cultuur. Dat zijn Simmel’s synoniemen voor de wereld van objecten en de ontwikkeling van personen. De kern van later de tragedie genoemd zou worden is in dat boek al aanwezig. Simmels’ Levensfilosofie is gestoeld op het idee dat het Leven de centrale kracht is die alle menselijke acties, en daarmee de geschiedenis voortstuwt. Leven verkeert in constante beweging, het brengt nieuwe gedachten en gebeurtenissen voort als een fontein die continu water spuwt. Simmel was niet de eerste met een dergelijk perspectief. In de negentiende eeuw zien we twee belangrijke varianten bij Schopenhauer en Nietzsche, door wie Simmel sterk was geïnspireerd. Leven is voor Simmel de alomtegenwoordige, altijd-stromende kracht die het verleden in zich opgenomen heeft en die de kiemen voor toekomst bevat. Het is het ‘ruwe materiaal’ voor specifieke mensenlevens maar die moeten wel worden gevormd, dat is waar cultuur een rol speelt. In Simmel’s woorden: ‘cultuur is het pad van de ziel naar zichzelf.’ Voor Simmel is het leven altijd in staat van ontwikkeling. Hij gebruikt hiervoor de analogie van een fruitboom. In het wild is de

28

vrucht nog hard en zuur, niet geschikt voor consumptie, maar door tussenkomst van een tuinder die de plant kweekt, wordt de vrucht sappiger en zoeter en worden eigenschappen gecultiveerd die al in de natuur van de plant besloten lagen. Zo ook kunnen mensen eigenschappen ontwikkelen die al in hun natuur besloten liggen. Niet door kweken maar door een proces van cultivatie. Dit leidt tot wat Simmel de subjectieve cultuur noemt, ofwel de cultuur van de individuele mens. De ontwikkeling die hij wenst is er een ‘van de gesloten eenheid door de ontwikkelde diversiteit naar de ontwikkelde eenheid’. Door alle diverse potenties die in een mens besloten liggen zo ver mogelijk te ontwikkelen kan een complete eenheid worden bereikt, een gecultiveerde mens. Die ontwikkelde eenheid, stelt Simmel, kan niet worden bereikt door pure interne zelfreflectie. Subjectieve ontwikkeling heeft een extern element nodig, een cultureel object. Zodra het subject in aanraking komt met een object kan het zich vormen: kunst, de wet, wetenschap, technologie of sociale normen, materieel of immaterieel dat maakt niet uit. Er is een wederkerige invloed tussen subject en object. In het culturele proces is er sprake van ‘objectificering van het subject en een subjectificering van het object’. Zo is cultuur dus eigenlijk de brug tussen subject en object. Het verbindt ons met


de wereld om ons heen, vormt tegelijk die wereld en onszelf. In die functie lijkt het bijvoorbeeld op wat later door Pierre Bourdieu habitus wordt genoemd. Het gaat verkeerd als dit culturele schema niet volledig doorlopen wordt. Als bijvoorbeeld extreme specialisering er toe leidt dat mensen niet meer worden gevormd door een divers aanbod van culturele objecten, of als het subject niet echt deelneemt aan het culturele proces maar zichzelf wegcijfert in grenzeloze bewondering voor een object. Hoe sterker het object vereerd wordt, hoe moeilijker het is om er nog door gecultiveerd te worden. Denk aan de soort religieuze kennis die – zonder mogelijke twijfel – altijd als waar moet worden verondersteld, of aan wetenschappelijke kennis die volgens objectieve normen niet te betwisten valt, waardoor de outlier die niet aan het model voldoet de zwakste schakel wordt. Als het object te sterk wordt, dan drapeert het de persoonlijkheid rond zich,

in plaats van andersom. Zulke objecten worden zó objectief dat ze een eigen ontwikkelingslogica bezitten. Ook al gebruikt Simmel het woord niet, dit is natuurlijk reïficatie. Mensen creëren zelf producten en scheppen er voldoening in de vruchten van hun arbeid de wereld in te sturen. Maar wanneer die objecten zich van de mensen emanciperen en vervolgens door hun onafhankelijkheid de mens overrompelen, verstoren ze het culturele proces van wederzijdse beïnvloeding van mens en ding. Cultivering wordt onmogelijk als de objecten die worden geproduceerd te groot zijn om te controleren, te snel ontwikkelen om nog bij te houden, en er te veel zijn om nog uit te kiezen. Onverschilligheid kan het resultaat zijn, of een situatie waarin culturele objecten wel worden gebruikt, maar niet meer bijdragen aan de ontwikkeling van mensen. Het beleven van cultuur wordt dan een soort schematisme, zonder er nog iets aan te hebben.

Ontwikkelingen in de moderniteit maken zulke extreme reacties volgens Simmel steeds waarschijnlijker. Een verregaande arbeidsdeling in combinatie met techniek waardoor productie steeds gemakkelijker wordt, zorgt er voor dat praktisch iedereen aan de voorraad culturele producten kan bijdragen, maar het persoonlijke leven houdt daarmee geen gelijke tred. De ‘technische schaal’ vereist stappen die de ‘psychologische schaal’ niet nodig heeft en soms ook niet aan kan. Betekenisloze producten ontstaan die op hun beurt weer betekenisloze behoeften oproepen. De hypertrofie van technologische ontwikkelingen werkt een atrofie van persoonlijke ontwikkeling in de hand: de wereld van de objecten stelt eisen waar het individu niet aan kan voldoen. Er is simpelweg te veel om aandacht aan te geven, het individu krijgt het gevoel alsof hij aandacht zou moeten besteden aan alles omdat het zou

29


kunnen bijdragen aan zijn ontwikkeling. Zo wordt er een verwachting geschapen maar het individu faalt om daar aan te voldoen en dat leidt tot een gevoel van onvolkomenheid. De kosmos van objecten die ons dan omringt, is niet betekenisloos, maar ook niet erg betekenisvol. Dit leidt Simmel tot zijn conclusie: de moderne mens heeft alles, maar bezit niets. Hierin schuilt de tragedie. De mens kan niet anders dan cultuur produceren, maar raakt door een toename van die productie de controle over de producten kwijt en daarmee de verrijkende invloed ervan. Net als in een tragedie, waar de hoofdpersoon aan zijn eigen acties ten onder gaat. Vanuit zijn overtuiging dat cultivatie het doel van menselijke activiteit is, wijst Simmel op de kloof tussen activiteit die wel en die niet verrijkt. Dat onderwerp is overgenomen door latere denkers; pseudo-activiteit zou Adorno de overgave aan objectieve cultuur

cultuurproductie vergeleken met de situatie die Simmel schetst? En ten slotte, is Simmel’s verwachting uitgekomen? Het meest fundamentele uitgangspunt van Simmel is zijn levensfilosofie. Als metafysica is het mooi, op abstract niveau is het zelfs waar – alles wat we kennen komt voort uit Leven – en ook de sociologie onderkent inmiddels dat het beter is om het leven te onderzoeken als een proces dan als een verzameling staten, maar in een positivistische tijd is levensfilosofie niet erg bevredigend. In de tijd van immer meer precieze kennis van het leven in de vorm van DNAonderzoek en MRI-scans, is het accepteren van Leven als fundamentele bestaanskracht verder van ons verwijderd dan ooit. Een tweede uitgangspunt van Simmel is dat van reïficatie, de autonome ontwikkelingslogica van objecten. Een eeuw sociologisch onderzoek maakt dat we daaraan niet zwaar hoeven te twijfelen.

Ook al leven we niet van ‘dag tot dag’, de afhankelijkheid van de objectieve cultuur is enorm toegenomen. noemen. We kunnen Simmel’s conclusie afdoen als de kritiek van een cultuurpessimistische fin de siècle denker, of we kunnen het ook heel serieus nemen en vervolgens zelf het openen van de kloof betreuren. Als we zijn conclusies niet direct onderschrijven of afwijzen, blijft de vraag open wat we nu met Simmel’s argument moeten. Om daarop een antwoord te formuleren wil ik drie vragen stellen. Ten eerste, hoe evalueren we Simmel’s uitgangspunten honderd jaar na zijn essay? Vervolgens, hoe zijn de omstandigheden van de

30

Ook heeft Simmel een aantal psychologische uitgangspunten: de mens kán niet anders dan objecten creëren, de mens ontwikkelt door het internaliseren van objecten en de mens kan zich niet goed afsluiten voor een groot aanbod van objecten. Hier is geen ruimte voor een verkenning van psychologische inzichten op dat gebied, en dat is ook niet mijn expertise, maar ik wil in dit kader het werk van psychologe en sociologe Sherry Turkle aanhalen. Haar meest recente boek, Alone Together (2011), verhaalt van situaties waarin mensen zich meer

laten leiden door de technologie die tot hun beschikking staat dan andersom. Haar onderzoek gaat vooral over de mediërende rol van technologie in het beleven van intimiteit; technologie vervangt andere mensen omdat technologie betrouwbare, gewillige en voorspelbare metgezellen creëert waar onze medemens moeilijk te peilen, slecht benaderbaar en grillig is. In het meest opvallende voorbeeld, beschrijft Turkle, wordt technologie ontworpen om de problemen op te lossen die juist zijn veroorzaakt door technologie: gezelschapsrobots in Japan die mensen uit cyberspace moeten lokken. De gedachte lijkt te zijn: “If the problem is that too much technology has made us busy and anxious, the solution will be another technology that will organize, amuse, and relax us.” Dit voorbeeld verklaart niet alle uitgangspunten: Simmel zegt wel dát mensen culturele objecten internaliseren, maar geeft weinig voorzetten voor hóe dat plaatsvindt. Maar tot zo ver blijven we binnen het raamwerk van Simmel want ook Turkle zet vraagtekens bij de cultiverende waarde van technologie en de capaciteit van mensen om die te controleren. Technologisch gefaciliteerde intimiteit mag dan betrouwbaarder zijn, maar is het ook even bevredigend als relaties met echte mensen? Tot slot van de aannames zijn daar dan Simmel’s waarden: een zo compleet en ver mogelijke persoonlijke ontwikkeling moet worden nagestreefd. Culturele activiteit die niet bijdraagt aan cultivatie is dus verspilling van tijd en menselijk potentieel, eenzijdige specialisering en overgave aan een object zijn daarmee gevaarlijk. Dat is een moeilijk verhaal in een tijd die veel verder gedemocratiseerd is


dan Simmel’s Duitsland in 1911. Of Goethe’s dichtregels: “Wie niet van drieduizend jaren / Zich weet rekenschap te geven / Blijft in het donker, onervaren / Moet van dag tot dag leven” nog altijd van toepassing zijn, is nog maar de vraag. Wie heeft tegenwoordig de autoriteit, of zelfs maar de euvele moed, om iets aan te merken op de persoonlijke ontwikkeling van een ander? Zoals Tocqueville al vaststelde, als mensen in een samenleving meer gelijk worden, laten ze zich niet zo gemakkelijk meer door een ander vertellen wat ze moeten doen. Toch wordt die ontwikkeling nog wel gestuurd, bijvoorbeeld in onderwijsprogramma’s. Hoewel ook díe subject zijn van steeds verdere specialisering en versmalling, vinden programma’s als de bachelor Bèta-gamma en Algemene Sociale Wetenschappen weer een niche in brede ontwikkeling en claimen ze dat een maatschappelijke vraag naar verbreding bestaat om hun bestaansrecht te legitimeren. De omstandigheden voor de ontwikkeling van objectieve cultuur die Simmel schetst, de tweede vraag in deze beschouwing, zijn nog altijd actueel. De impulsen tot specialisering en door technologie mogelijk gemaakte consumptieve (pseudo) activiteit zijn ook nu prominent in onze samenleving aanwezig. De arbeidsdeling heeft zich tot op globaal niveau uitgebreid en met de intrede van massamedia, met name internet, kan een groot deel van de wereldbevolking cultuur produceren en verspreiden. Als onderdeel van de tragedie van de cultuur is er geen twijfel mogelijk dat de proliferatie van objectieve cultuur doorgaat en ook al leven we niet van ‘dag tot dag’, de afhankelijkheid van de objectieve cultuur is enorm toegenomen.

Omdat de mate is toegenomen waarin de randvoorwaarden aanwezig zijn, kunnen we de conclusies van Simmel aannemen als we zijn uitgangspunten ook aannemen. Toch, en dit is het laatste punt, is de atrofie van de subjectieve cultuur nog niet gevorderd tot het niveau zoals geschetst in de slechte, maar wel illustratieve film Idiocracy (2006). Daarin wordt een niet al te snuggere bibliothecaris getransporteerd naar het jaar 2505 en blijkt daar met voorsprong de

geworteld in een zeer specifiek idee van wat de waarde van het menselijk bestaan is: de cultivatie van het individu. Het cultivatieideaal, hoe bewonderenswaardig ook, is echter een moeizaam verhaal geworden in deze tijd. Een korte analyse heeft laten zien dat de omstandigheden die Simmel aanvoert nog altijd aanwezig zijn en dat er, ook al is het maar geïllustreerd met een paar voorbeelden, wel degelijk reden is om te denken dat individuen lijden onder de uitbreiding van objectieve cultuur.

Hoe meer het object vereerd wordt, hoe moeilijker het is om er nog door gecultiveerd te worden. aller-slimste mens in een wereld die wordt gedomineerd door reclame, junkfood en poep-enpies grappen. Uiteindelijk lost hij een voedselschaarste op door de gewassen weer te irrigeren met water in plaats van frisdrank en dat levert hem de positie van president van de Verenigde Staten op. Daarmee vergeleken valt onze toestand nogal mee en is er geen directe aanleiding om de noodklok te luiden. Maar de observatie van een commentator rond de recente rellen in Engeland dat Poolse immigranten in sommige gevallen beter Engels spreken en daarmee aantrekkelijker zijn voor werkgevers dan hun Britse leeftijdgenoten, stemt tot zorg. Combineer dat met een recent onderzoek van Unicef dat uitwijst dat Britse ouders hun kinderen liever een stuk speelgoed geven dan zelf met ze te spelen, terwijl de kinderen zelf zeggen liever meer aandacht te krijgen. Zijn dit dan kinderen die alles hebben, maar niets bezitten? De tragedie van de cultuur is een abstracte cultuurtheorie

Daarmee blijft de dominantie van objectieve cultuur een relevant onderwerp voor sociologisch onderzoek. Dat onderzoek moet wel preciezer, dat kan en dat gebeurt ook. Al dertig jaar geleden zette Jürgen Habermas daar een belangrijke stap in. Zijn ‘systeemwereld die de leefwereld koloniseert’ is sterk geïnspireerd door Simmel’s objectieve en subjectieve cultuur – maar Habermas’ model is vele malen meer complex en geïnspireerd door diverse andere auteurs. Die trend kunnen we voortzetten door hedendaagse psychologische kennis en sociologische onderzoeksmethoden te gebruiken geworteld in deze klassieke theorie. Honderd jaar na haar publicatie is zij nog steeds een rijke bron van inzicht. Op maandag 31 oktober verzorgt de auteur een presentatie over Simmel’s tragedie van de cultuur op de 33ste Nederlands-Vlaamse Filosofiedag aan de TU Delft.

31


Er is maar één mensheid, dus maar één mensenwetenschap It was six men of Indostan / To learning much inclined, Who went to see the Elephant / (Though all of them were blind) / That each by observation / Might satisfy his mind The First approached the Elephant, And happening to fall Against his broad and sturdy side, At once began to bawl: "God bless me! but the Elephant / Is very like a wall!

door: poul holleman beeld: noogenesis.com

Dit is het begin van het gedicht The Blind Men and the Elephant van de Amerikaanse poëet Godfrey Saxe (1816-1887) welke is gebaseerd op een oud Indiase fabel. Er wordt gewaarschuwd voor het gevaar van perceptie wanneer slechts een deel van een geheel wordt bestudeerd. Een gebrek aan coördinatie kan leiden tot misinterpretaties en een onjuist beeld van onderlinge verhoudingen tussen observaties. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een aantal blinde mannen die ieder op de tast verschillende lichaamsdelen van een olifant onderzoeken en beschrijven. De bevindingen zijn onder meer dat de zijkant als muur, een poot als boom, en de slurf als slang worden beschouwd. Wanneer alle observaties worden samengebracht blijkt het resultaat een fantasierijke maar onwerkelijke olifant. Het slot van het gedicht luidt als volgt: And so these men of Indostan Disputed loud and long, Each in his own opinion Exceeding stiff and strong, Though each was partly in the right, And all were in the wrong!

32

Moral: So oft in theologic wars, The disputants, I ween, Rail on in utter ignorance Of what each other mean, And prate about an Elephant Not one of them has actually seen!

Zoals in de moraal te lezen is doelde Saxe hier op theologische geschillen, maar er is een duidelijke analogie met de (sociale) wetenschappen. Omdat geen enkel vakgebied – sociologie, psychologie, neurologie, biologie, genetica, etc. – het geheel vat en particuliere perspectieven naast elkaar bestaan zonder dat relevante kennis vanzelfsprekend en systematisch wordt gedeeld, pleit ik voor een meer interdisciplinaire oriëntatie binnen het academische veld. Abram de Swaan zei ooit: “Er is maar één mensheid, dus maar één mensenwetenschap”. Deze uitspraak ontleende hij weer aan Elias, die niet sprak over menswetenschappen maar mensenwetenschap. Hij draaide het meervoud en enkelvoud om. Omdat mensen tot één soort behoren zouden zij om die reden vanuit een samenhangende wetenschapsbenadering te


bestuderen moeten zijn. Elias geloofde niet in filosofische abstracties als ‘de mens’ en sprak daarom altijd over mensen in meervoud en beoogde dus tegelijkertijd een enkelvoudige studie ervan. Elias’ civilisatieproces is meteen ook een goed voorbeeld van een theorie die opening kent voor psychologische en biologische inslag. Hij schrijft: “Het leren van zelfcontrole – ‘rede’, ‘geweten’, ‘ego’, ‘superego’ of hoe men het ook noemt – en de consequente beteugeling van meer animale impulsen en affecten, kortom, de civilisering van het menselijk jong is nooit een volstrekt pijnloos proces.” Elias gelooft dat een toenemende mate van affectiebeheersing kan leiden tot meer intern conflict waarbij hij gebruik maakt van Freudiaanse terminologie. Hij beargumenteert een wisselwerking – of samenspel – tussen psychologische en sociologische verschijnselen. Daarnaast impliceren animale impulsen een biologische analyse, net als de focus op het jong (dat lichamelijk nog volop in ontwikkeling is) en het hebben van pijn, hoewel het laatste waarschijnlijk meer van doen heeft met psychologisch leed. Verder is bijvoorbeeld de functie van schaamte voor het internaliseren van beheersingscontrole interessant om ook vanuit neurologisch perspectief te onderzoeken. Schaamte is een (emotionele) hersenactiviteit die tot op zekere hoogte te meten is of in ieder geval is verbonden aan een bepaald hersengebied. Voor mij klinkt dit als een uitnodiging (lees: wetenschappelijke verplichting) om een samenwerking aan te gaan. De sociologie kent geen grens waar theorie over mensen stopt, maar biedt juist plekken waar het stokje doorgegeven kan worden aan verwante vakgebieden met andere gespecialiseerde kennis. Peter Louis Galison – professor in de wetenschapsgeschiedenis en natuurkunde aan Harvard – spreekt over trading zones. Hiermee worden gebieden bedoeld waar wetenschappelijke of technische praktijken op een vruchtbare manier kunnen interacteren. Aan de hand van deze zones kunnen contactpunten worden ontwikkeld tussen disciplines waar wederzijds waardevolle kennis kan worden uitgewisseld. Hier zouden samenwerkingen succesvol kunnen zijn, zelfs wanneer bijeengebrachte epistemologische culturen het niet volledig met elkaar eens zijn over problemen en definities. Interdisciplinaire syntheses lijken me

interessant en noodzakelijk als de huidige menswetenschappen verder wensen te komen en niet per stuk slechts een beetje gelijk willen hebben ten opzichte van het geheel. Galison beweert dat gescheiden wetenschappen onvermijdelijk tot verdeeldheid leiden. Ze behoeven onderlinge communicatie zodat een geweven net aan kennisvezels ontstaat. Het is evident dat de sociale wetenschappen samenhang vertonen en dat ze op zijn minst enige stabiliteit kennen. Het zou toch fantastisch zijn als we inderdaad Elias’ concept van schaamte kunnen koppelen aan neurologische processen en verklaringen? Het nature/nurture debat een nieuwe impuls kunnen geven? Als we Collins’ emotional energy kunnen kwantificeren aan de hand van hersenactiviteit? Met inzichten uit de evolutieleer een realistischer beeld krijgen van oerinstincten in de moderne gerationaliseerde maatschappij? Deviant gedrag van pedofiele priesters

“De sociologie kent geen grens waar theorie over mensen stopt” kan worden verklaard aan de hand van andere sociale verschijnselen zoals religieuze instituties en theorieën over bijvoorbeeld status. Maar gierende hormonen spelen hierbij duidelijk ook een rol en neurologen beweren pedofilie te hebben gelokaliseerd in de hersenen. Dit weten we ook eigenlijk wel, maar toch zullen deze variabelen niet snel in een sociologische regressieanalyse worden opgenomen of anderzijds academisch verantwoord worden geïncorporeerd. Meer interdisciplinaire integratie zal vermoedelijk leiden tot steeds meer gedeelde concepten en theorieën, en daarmee een steeds meer coherent en consistent wetenschappelijk perspectief op menselijk handelen verschaffen. Sociologische abstracties en mechanismes kúnnen verenigd worden met psychologische, biologische, neurologische, genetische, etc. We moeten naar de gehele olifant kijken en niet alleen een poot uitdraaien of een oor aannaaien. Immers, er is maar één mensheid, dus maar één mensenwetenschap.

filosofisch 33


Onderwijs in het gedrang door: steffan konings

De echt goede docenten zijn uniek. Ze dagen studenten uit, motiveren en enthousiasmeren hen en zetten ze aan het denken. Ieder in een eigen stijl, maar allemaal met het primaire doel blijvende kennis over te brengen. Of deze overdracht lukt, is uiteraard niet alleen afhankelijk van wie er voor de klas staat, maar hangt ook af van de instelling van de studenten. Wat dat betreft is het succes van een docent vergelijkbaar met dat van een cabaretier. Als het publiek niet in de juiste stemming is, wordt er minder gelachen. De invloed van de cabaretiers op hoeveel er gelachen wordt, is alleen wel groter dan die van het publiek. Zo is de rolverdeling ook: een cabaretier staat op een podium, docenten staan vooraan in de klas. Het publiek zit verzameld naar hen toe gericht. De echt goede docenten weten raad met deze rolverdeling en zijn in staat om een eventuele slechte stemming/houding onder studenten aan te voelen en om te doen slaan. Vanwege hun energie en inzet kunnen ze in interactie het ritueel van een college of werkgroep laten slagen. En een geslaagd ritueel werkt aanstekelijk en zorgt weer voor meer positieve energie, in ieder geval volgens Randall Collins. Veel mensen kunnen zich hun favoriete docent en zijn of haar lesstof nog makkelijk voor de geest halen. Vaak zijn dit docenten op middelbare scholen. Juf Alkema van Nederlands, meneer Jorrits van Aardrijkskunde of mevrouw Boersema die Lichamelijke Opvoeding voor haar rekening nam. Voor mijzelf geldt in ieder geval dat ik nog alles weet van en over meneer van Dijk, docent geschiedenis. Ik weet nog hoe hij bij lessen over de geschiedenis van Frankrijk verkleed als Napoleon de klas binnenmarcheerde en hoe hij ons dicteerde dat een beetje effectieve guillotine een luid ‘bzzztoh-geluid’ maakt. De reden dat men vaak aan docenten van de middelbare school denkt, ligt voor een deel in het feit dat de middelbare school bij uitstek een

34

omgeving is waarin docenten de tijd en ruimte krijgen om hun stijl van lesgeven te perfectioneren en al hun aandacht en energie te steken in het onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs garanderen is immers de belangrijkste taken binnen deze schoolvormen en goede docenten hebben een belangrijk aandeel in het succes van scholen. Op de universiteit is dit een complexer verhaal. Van oudsher ligt de prioriteit van de universiteit namelijk niet alleen bij het overdragen van kennis, maar heeft zij als voorname taak ook het voortbrengen van kennis. De balans tussen deze twee taken dient gewaarborgd te worden; onderwijs en onderzoek moeten een vruchtvolle combinatie vormen. Deze combinatie kan, bij het bestaan van de juiste balans, er voor zorgen dat docenten hun onderzoekservaring kunnen incorporeren in hun onderwijs, wat de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt. De balans tussen onderzoek en onderwijs is echter niet statisch, maar is door de tijd heen aan verandering onderhevig. Vandaar ook dat visitatiecommissies in hun beoordelingen deze balans kritisch benaderen. Zo wijst een rapport van de visitatiecommissie van de Vereniging van Universiteiten1 (VSNU) uit 1999, welke onder meer de opleiding sociologie aan de UvA analyseert, op de rol van didactiek binnen de opleiding: “Het personeelsbeleid is niet erg modern. Er is te weinig aandacht voor de didactische vaardigheden en, in de gevallen waarin blijkens onderwijsevaluaties onvolkomenheden bestaan, voor didactische bijscholing van docenten. Functionerings- en beoordelingsgesprekken worden wel gehouden, maar consequenties worden daaruit niet altijd getrokken”. Uit een gelijksoortig rapport uit 2007, van de visitatiecommissie Sociale Wetenschappen2 van onderzoeksbureau QANU, blijkt dat “de staf voldoende gekwalificeerd is voor de onderwijskun¬dige en organisatorische


gekwantificeerd. Bart van Heerikhuizen duidde realisatie van het onderwijsprogramma.” Wel worden in ditzelfde rapport zorgen geuit over de dit eerder in dit blad, in zijn beschrijving van hoe de universiteit verontmenselijkt, aan als de studenten-docentenratio: “De commissie vindt Mcdonaldisering van de universiteit. de studenten-docentenratio op zich ongunstig, Naast de empirisch gemakkelijk aan te maar zij heeft begrepen dat de motivatie van wijzen verschillen tussen docenten die hierdoor de junior docenten, die bereid zijn extra werk ontstaan, heeft dit ook gevolgen voor - minder op zich te nemen, deze ratio voor een deel zichtbare - onderlinge statusverschillen tussen compenseert.”…“De commissie beoordeelt de wetenschappers. Wie meer publiceert krijgt situatie op het moment wel als voldoende, maar meent dat gestreefd moet worden naar een struc- meer aanzien binnen het academische veld dan degenen die zich toeleggen turele verbetering.” Doceren is verworden tot op het geven van uitzonHoewel de visitatiederlijke colleges en werkcommissie in 2007 verder iets wat er nog snel even groepen. Uitzonderingen een positief oordeel heeft naast moet gebeuren zijn er uiteraard ook. Dit over de opleiding, valt uit zijn de docenten (vaak van de oudere garde) die beide stukken op te maken dat er zorgen waren zich zodanig onderscheiden op het vlak van het en zijn over de onderwijzende taak van de opleionderwijzen, dat ze los van de quota kunnen ding. Een aantal ontwikkelingen in recente jaren en mogen opereren. Dit is echter wel een select lijken deze zorgen verder te legitimeren. Deze groepje en het lijkt een uitstervend ras. ontwikkelingen wijzen op het overslaan van de Uitstervend omdat het simpelweg tegeneerdergenoemde balans richting de kant van het woordig een stuk moeilijker is geworden voor onderzoek. Meer en meer lijkt het voor docenten (socio- docenten aan de UvA om zich compleet op het onderwijs toe te spitsen. Het takenpakket van de logie) noodzakelijk om zich toe te leggen op het huidige docent is zodanig uitgebreid dat de tijd zo veel mogelijk publiceren en het binnenhalen en moeite die dit kost niet meer zo eenvoudig van onderzoeksgelden. De prioriteit wordt bij valt op te brengen. het onderzoek gelegd, waardoor het belang van De kwantificering van de universiteit, de goed doceren langzaam maar gestaag ondergefocus op publiceren, het uitgebreide takenpaksneeuwd raakt. Een rangschikking met grote ket van docenten, en het verschil in onderlinge gevolgen, zowel voor docenten als studenten. status, lijken allen ontwikkelingen die haaks Waar het vroeger volstond om zo nu en dan in een sociologisch tijdschrift een artikel te schrij- staan op het waarborgen van de kwaliteit van ven of om eens in de zoveel jaren met een boek te de onderwijsgevende taak van de universiteit. Goed doceren vereist immers juist tijd en ruimte komen, wordt nu meer dan ooit bijgehouden en voor gerichte aandacht, voor menselijkheid. Tijd geordend in hoeverre docenten genoeg publiceen ruimte die op dit moment niet voldoende ren. Met het oog op de (inter)nationale concurvoorradig wordt gemaakt. Het resultaat? Een rentiepositie zijn internationale doelstellingen goede internationale positie, veel publicaties van groot belang, wat zich ook uit in de internaen een efficiënte bedrijfsvoering. De keerzijde? tionale doelstelling van de opleiding. Zoals het ook in het rapport van QANYU is opgeschreven, Docenten zijn eerder geneigd - of gedwongen aandacht te hebben voor de eigen resultaten in baseert dit internationale denken zich in eerste plaats van die van studenten. Doceren is zo in instantie op een ranking die is samengesteld op basis van publicaties en citaties in the Science Ci- veel gevallen verworden tot iets wat er nog snel even naast moet gebeuren. Het gevolg? Aangetation Index en de Social Science Citation Index zien de goede krachten door de onderzoekskant en winnaars van academische prijzen. Elke uniworden weggekaapt, moeten studenten het doen versiteit houdt het aantal publicaties en citaties met een didactisch sterk verzwakte universiteit. van haar medewerkers nauwkeurig bij, wat leidt In de toekomst zullen mensen bij de vraag naar tot netjes geordende prestatielijstjes. Aan de hand van dit soort indexen, maar ook hun favoriete docent nog vaker een docent van de middelbare school herinneren. als onderdeel van een grotere ontwikkeling, lijkt de manier waarop universiteiten, docenten, maar ook studenten worden beoordeeld, sterk te zijn 1 © 1999: VSNU 2 © 2007: QANU

35


Het is zeer belezen, op leeftijd en het haat aandacht, wat is het? Waar historici, filosofen en economen het grote publiek hebben opgezocht, blijft de socioloog de grote onbekende. Toch is er aan het begin van de 21ste eeuw behoefte aan sociologen die weten uit te leggen waarom het eenvoudige mensbeeld dat ten grondslag ligt van menig beleidsstuk en breed wordt gedragen onder de Nederlandse bevolking niet volstaat. Dit onbegrip onder het brede publiek kan hen niet worden aangerekend. Door een gebrek aan publieke sociologen wordt het publieke discours beheerst door andere wetenschappelijke disciplines. door: david sluiman beeld: kay lindhout

elkaar te zitten. De filosoof kon redeneren tot hij De wereld zoals wij die kennen lijkt ten einde te een ons woog, maar de met hoorn bebrilde bankomen, althans dat is de boodschap die dagelijks kier bleef standvastig nee schudden. Het enige onze huiskamers wordt ingezonden. We zitten wat mij bezighield op dat moment was het feit midden in een economische, sociale, politieke dat sociologen in de discussie rond met name de en ecologische crisis, hoe moet het nu verder!? financiĂŤle crisis ontbreken. Gelukkig werd ik op Deskundigen buitelen over elkaar heen om hun mijn wenken bediend, want een paar dagen later grote gelijk te halen en aanbevelingen te doen zond Tegenlicht een verslag uit van een internaom ons uit deze peniebele situatie te redden. tionale denktank onder leiding van Manuel CasIn het programma Buitenhof werd in een tells. Deze denktank was net na het uitbreken van tweeluik gepoogd de economische crisis te duide financiĂŤle crisis opgericht om gezamenlijk na den en te ontwaren waar het met name ethisch was misgegaan. Om dit te kunnen doen, schoven te denken over de oorzaken en gevolgen van deze crisis en zat tot het randje er een theoloog en een oud-topman van Robeco Socioloog zijn is meer dan gevuld met sociologen. Waarom had ik hier nog aan tafel. Beide heren nee schudden en vervolnooit wat van vernomen? geloofden in een hogere gens overgaan tot de orde Wat ik hoorde tijdens macht, de eerste in God deze uitzending klonk en de andere in een van de dag plausibel, kalm, begrijonzichtbare hand. Al het pelijk en voor diegene die niet bekend zijn met menselijk handelen komt voort uit eigenbelang sociologische theorie waarschijnlijk bij vlagen beweerde de econoom, een ronduit infantiele origineel. De reden waarom deze denktank niet beschrijving van beweegredenen. Ik vond het een breder publiek zocht was omdat het enkel en verwonderlijk dat men bij Buitenhof had besloalleen was bedoeld om met wetenschappers onten om enerzijds een man uit te nodigen die de derling te discussiĂŤren en zo gezamenlijk tot een wetenschap sinds de verlichting over het hoofd beter begrip te komen. Heel nuttig en goed dat had gezien of simpelweg had besloten deze te dit gebeurt, maar de socioloog staat druk overlegnegeren en anderzijds een man die nooit een gend langs de zijlijn terwijl het spel in volle gang realistisch mensbeeld had meegekregen tijdens is. Het vertoonde spel is niet om aan te zien, maar zijn studie. In het tweede deel van de tweeluik, een week de socioloog heeft nog niet besloten of hij of zij klaar is om daar deel te nemen. laten, kwamen een bankier en filosoof tegenover

36


Toen de socioloog Michael Burawoy een aantal jaren terug in Amsterdam was, poogde hij de Europese en met name de Nederlandse sociologie onder te verdelen in vier categorieĂŤn. De sociologie bestaat grofweg uit professionele, kritische, publieke en beleidssociologie, aldus Burawoy. Hij prees het feit dat Nederlandse sociologen toegang hadden tot de beleidskamers in Den Haag en dat de professionele en kritische sociologie goed op orde waren. In andere woorden: binnen de universiteit en in het advieswerk zat het goed. Echter ontbrak de publieke sociologie nagenoeg. Boeken en artikelen die niet uitsluitend bedoeld zijn om te worden gelezen door medesociologen zijn schaars en blijkbaar is er geen socioloog te vinden die op televisie vlot en begrijpelijk een boodschap over het voetlicht weet te brengen. Nu is de populariteit van wetenschappelijke disciplines redelijk trendgevoelig en kan een lezer van dit stuk zich verdedigen door te beweren dat hij of zij simpelweg niet wordt uitgenodigd of niet een eerlijke

kans of de ruimte krijgt om een pleidooi te houden. Het wordt tijd dat we onszelf uit gaan nodigen en wat brutaler opereren, maar vooral wat minder angstig worden om uitspraken te doen die de gemiddelde socioloog als normatief zou omschrijven. We lijken bang om niet meer serieus genomen te worden door collega’s omdat je bij De Wereld Draait Door in anderhalve minuut hebt moeten uitleggen hoe de vork in de steel zit en daarbij drie keer bent onderbroken door een tafeldame. Ik geef toe dat dit niet de ideale omstandigheden zouden zijn en dat er vanuit een wetenschapfilosofisch perspectief wel wat op aan te merken valt, maar ik ben er van overtuigd dat het de sociologie zou helpen als het meer zou gebeuren. Aan tafel schuiven, niet als publicist, beleidsmaker of politicus met een sociologische opleiding, maar als socioloog. Een wetenschap die niet buiten haar eigen universiteitsmuren durft te treden dient

37


geen enkel belang en daarbij is het onvoldoende om bij het naar buiten treden enkel ambtelijke en politieke kringen aan te doen. Onze kennis delen met een breder publiek, zou de sociologie een positieve impuls kunnen geven. Daarbij doel ik niet op een oplopend aantal nieuwe studenten, de stortvloed aan studenten psychologie, rechten en communicatiewetenschappen is niet iets wat ik de opleiding sociologie toewens. Wat wel wenselijk zou zijn is een beter begrip van sociologische theorie bij een breder publiek. Dat Griekenland failliet zou kunnen gaan is heel vervelend, voor de Grieken, voor ons en

Een wetenschap die niet buiten haar eigen universiteitsmuren durft te treden dient geen enkel belang dan met name voor Henk en Ingrid. Wat het zou kunnen zijn is het einde van de euro, maar niet het einde van de wereld. Dat we slecht voor onze planeet zorgen, zowel ecologisch als voor mensen ten zuiden van de Evenaar, is een probleem dat moet worden aangepakt. Maar door deze problematiek om te rekenen naar harde valuta en zo progressie, of het gebrek daaraan, meetbaar te maken is niet eens het begin van een oplossing. Sterker, er zijn goede argumenten te verzinnen waarom onze geldfixatie de oorzaak is van deze problematiek en niet een oplossing. ‘’Religious beliefs are never held by their adherents to be simple theories that can be discarded if proven wrong; They are held to be unconditionally true, and they are usually heavy social and psychological penalties attached to asserting their falsehood’’ dit staat te lezen in het vuistdikke boek The origins of Political Order van Francis Fukuyama. Er valt weinig tegen deze uitspraak in te brengen, maar door Religious beliefs te verangen met Economic beliefs boet de uitspraak weinig aan waarde in. Er ligt een schone taak voor sociologen om het (gebonden)rationele wezen wat ten grondslag ligt aan menig beleidsstuk te ontmaskeren en een breed publiek uit te leggen dat er meer is aan een mens of aan een relatie tussen mensen dan wat met name economen er van weten te maken. Economische theorie heeft een waarde, maar

38

als fundering van overheidsbeleid en het denkraam van het grote publiek schiet deze hopeloos tekort. Toen premier Mark Rutte tijdens de algemene beschouwingen via een omweg door SP leider Roemer werd gevraag om een beschrijving te geven van de Nederlandse samenleving, kwam hij niet veel verder dan een welvarende handeldrijvende natie waar we elkaar helpen. Het moet de gemiddelde socioloog toch zorgen baren dat onze premier, met een achtergrond als historicus, daar blijft steken. Hoe moet een politiek leider problemen te lijf gaan als dat zijn beeld is van de samenleving? Een beeld dat blijkbaar leeft onder een groter deel van de Nederlandse bevolking omdat het hier om een gekozen volksvertegenwoordiger gaat. Het zou sociologen niet alleen zorgen moeten baren, maar ook aangerekend moeten worden dat de kennis over onze samenleving zo beperkt is. Wie niet communiceert met de massa, kan niet van de massa verwachten dat het enig begrip heeft van een volwaardiger mensbeeld en kan als gevolg daarvan niet verwachten van politici dat zij beter hun best doen om beleid voor te stellen dat meer omvat dan financiële investeringen of bezuinigingen. Optreden in het publieke debat is niet eenvoudig en vereist moed en uithoudingsvermogen. Diegene die het aandurft zal niet alleen buiten zijn of haar wetenschappelijke discipline worden aangevallen, maar ook van binnenuit weerstand ondervinden, omdat in het publieke debat wetenschappelijke normen vervagen en niet het complete verhaal uit de doeken kan worden gedaan. Sociologische theorie en een mensbeeld dat meer omvat dan een doelgerichte beslissingmachine kunnen een meerwaarde hebben. Slechts weinigen zijn zich daarvan bewust, het wordt een breder publiek niet vaak genoeg uitgelegd in woorden die mensen zonder wetenschappelijke opleiding ook begrijpen. De sociologie zal de wereld niet van de ene op de andere dag veranderen, maar we kunnen mensen wel dwingen om beter na te denken over de inrichting van onze samenleving en stelling nemen tegen mensbeelden die in onze ogen niet volstaan. Socioloog zijn is meer dan nee schudden, de huidige ontwikkelingen erg interessant vinden en vervolgens overgaan tot de orde van de dag. Wie pakt de handschoen op?


door: Hélène tuinman

'De correcties' door Jonathan Franzen Voor wie nog niet genoeg leesmateriaal voor de kiezen krijgt binnen de studie sociologie, hier nog een enkele tip ter aanvulling van de boekenkast! Jonathan Franzen, inmiddels bekend van zijn roman Vrijheid verworf al eerder aanzien met De Correcties, dat in 2001 uitkwam. Laat je door de omvang van bijna 500 pagina’s niet uit het veld slaan, want na eenmaal begonnen te zijn aan deze hilarische analyse van de Amerikaanse samenleving, is er geen ontkomen aan. Geen gortdroge opsomming van historische ontwikkelingen of een zure beschrijving van de ‘Mc Donaldization’ á la Ritzer, maar het verhaal van een op het oog doodnormale familie voor wie het leven toch niet helemaal overeenkomt met de gemiddelde American Dream. Het is natuurlijk ook niet zo slim om je verkregen status aan de universiteit te vergooien met een niet zo hartverwarmend avontuurtje met een studente. En je wordt ook niet echt gelukkig van een oma die al haar hoop op kerst heeft gevestigd zijnde een sprookje waar je nog éénmaal een gelukkig gezin in kunt spelen. Al helemaal niet als je vader na talloze jaren van trouwe dienst zijn pensioenjaren in een blauwe stoel slijt, nadat hij van al zijn octrooien is beroofd. Om op een creatieve manier zijn ouders uit de financiële brand te helpen besluit zoon Chip om in Litouwen fictieve aandelen te verkopen, wat in totale politieke wanorde resulteert en een gedwongen vlucht terug naar huis. Op een ‘herfstkleurencruise’ waar talloze oudjes zich nog éénmaal kunnen opdoffen komt er op een passende wijze een eind aan deze toch ook wel

komische familiegeschiedenis. Ondanks dat oma Enid de schijn ophoudt van een welgesteld bestaan (en met uiterste precisie hun niet zo royale hut zonder zeezicht verbergt) wordt opa Alfred nu echt zo dement, dat zijn genante ouderdomsprobleempjes hem teveel worden. De Correcties is een treffend boek waarin allerlei typisch Amerikaanse gedragingen en gedachten in een verhaal gegoten zijn. Met succes heeft Franzen zijn eigen maatschappij onder de loep genomen en voor zijn eigen geloofwaardigheid wilde hij daarom ook niet bij Oprah Winfrey verschijnen!

39


Ken je werkgroepdocent door: Lisa Bontenbal beeld: Eva van Barneveld

PROFIEL Naam: Joram Pach Leeftijd: 31 Burgerlijke staat: vrijgezel Studeerde: Sociologie van 2000-2008 aan de Uva Specialisatie: Burgerschap, Zorg & Beleid (toen nog Verzorging & Beleid) Docent van vak: Inleiding Sociologie, Sociologie als Ambacht en Basismodule Burgerschap, Zorg & Beleid; sinds 2004 Stijl van lesgeven: streeft na dat studenten actief zijn en niet alleen luisteren, maar is als docent ook wel zelf veel aan het woord. Voorstander van werken in groepjes. Hobby’s: voetbal Huisdieren: geen Wilde vroeger worden: Zijn vader stelde ooit voor om accountant te worden, zelf wist hij al dat hij sociologie wilde gaan studeren toen hij 16 was Favoriete plek in Amsterdam: houdt van de grachten en vindt ook dat hij een mooie werkplek heeft Grote voorbeeld/Inspirerende sociologen: theoretisch Abram de Swaan, qua colleges Bart van Heerikhuizen in zijn bevlogenheid en betrokkenheid.

40

Waarom ben je gaan doceren ?

Doceren werd er al een beetje met de paplepel ingegoten, aangezien allebei mijn ouders een opleiding tot docent hebben gedaan. Ik heb ook altijd al wel de behoefte gehad om dingen over te dragen. Wat is volgens jou de betekenis van sociologie?

De rol van de sociologie is volgens mij dat het kan helpen om mechanismen, systemen en processen in kaart te brengen. Het is zinvol om deze te begrijpen en deze kennis is ook nuttig om in te zetten als het gaat om de invloed van beleid op de samenleving. Een andere functie is dat sociologie makkelijke aannames problematiseert. Hoe was de eerste keer dat je een werkgroep gaf?

Ik was heel goed voorbereid en zat vol ideeën over hoe ik het zou gaan aanpakken. Lang niet alles daarvan kwam terecht maar volgens mij ging het wel goed. Ik ben nooit bang geweest dat ik een autoriteitsprobleem zou krijgen of dat studenten niet zouden luisteren. Wel kwam ik er al snel achter dat het eerder problematisch is om autoriteit te relativeren dan het te verkrijgen. Zodra je voor een klas gaat staan als docent nemen studenten al snel aan dat jij het dus wel weet. Wat doe je inmiddels anders?

Niet heel veel. Ik ontdekte wel dingen, bijvoorbeeld dat ik toch wel veel zelf aan het woord ben, en daar probeer ik op te letten. Het is meer een soort bewustwording. Voor de rest is er niet heel veel veranderd. Behalve dat als ik een vak nu voor de vierde keer geef, ik niet meer alles letterlijk ga lezen. En de verhoudingen zijn, na 7 jaar, wel anders. Toen ik begon met doceren studeerde ik zelf nog, en het verschil tussen een eerstejaars en een vierdejaars is natuurlijk niet zo groot. Nu sta ik qua leeftijd en ervaring wel verder weg van studenten. Welke kant gaat je carrière idealiter op?

Het liefst wil ik op korte termijn promoveren op de Uva, of ergens anders. Dit zal waarschijnlijk mijn laatste jaar als docent zijn. Hoe ziet de ideale docent er volgens jou uit?

Dat is iemand die gepassioneerd is over de onderwerpen waarover hij les geeft en hier veel vanaf weet. Maar die niet te beroerd is om mee te gaan in vragen van de student. Het eigen denken moet gecombineerd worden met het denken van de studenten. Ook is het iemand die het leuk vindt om te zien hoe mensen kennis ontwikkelen en die goed kan vertellen over de dingen die hij weet. Hoe ziet de ideale student er volgens jou uit?

De ideale student is iemand die het leuk vindt om vragen te stellen, nieuwsgierig is. Iemand die honger naar kennis heeft, en dan niet alleen feitelijke kennis, maar ook beter wil leren nadenken. En die bezig is met verdiepen en steeds nieuwe en complexere vragen stelt.


Bart van Heerikhuizen

Fascinerende

tijden

beeld: misha melita

H

et stond echt in de krant: als het waar zou zijn dat muon-neutrino’s een klein beetje harder gaan dan de snelheid van het licht, dan kunnen we tijdreizen. Nu is dat een beetje raar geformuleerd, want tijdreizen kunnen we allang: we doen niets anders. Met een snelheid van een jaar per jaar, een seconde per seconde, reizen we met zijn allen vooruit door de tijd. Met tijdreizen bedoelt men dus eigenlijk: achteruit reizen door de tijd, reizen tegen de pijl van de tijd in. Dat althans is wat de wetenschapsredacteuren ons vertelden toen experimenten in het CERN leken uit te wijzen dat er deeltjes bestaan die zich sneller voortbewegen dan de snelheid die volgens Einstein ondoorbreekbaar is. De experts schrijven dat de CERN-natuurkundigen hun uitkomsten wereldkundig hebben gemaakt in de hoop dat iemand zal bewijzen dat ze ongelijk hebben. Want als een deeltje werkelijk sneller zou kunnen gaan dan het licht, al is het ook maar een heel klein beetje, dan staat alles wat we meenden te weten van de werkelijkheid op zijn kop. Als het gevolg vooraf kan gaan aan de oorzaak, is het einde zoek. Als gewone krantenlezer dacht ik nog altijd dat ze in het CERN op zoek waren naar het Higgs-boson, maar over dat kleine deeltje dat het kosmisch model compleet zou maken, hoor je nu niemand meer. Het bouwwerk waarvan dat Higgs-deeltje de sluitsteen zou zijn, lijkt nu zelf in te storten. Interessant trouwens dat die mensen in

het CERN deze explosieve informatie drie jaar lang geheim hebben weten te houden. Was ik hoofdredacteur van de Scientific American, dan zou ik graag in koeien van letters op de omslag hebben gezet: Einstein weerlegd, read all about it. Terwijl honderden mensen al een paar jaar wisten dat de relativiteitstheorie wankelde, is niets daarvan buiten de muren van het CERN gekomen. Is dat omdat ze daar beter zijn in het bewaren van geheimen dan de regering Rutte, die de miljoenennota niet eens geheim weet te houden? Of zou het komen doordat het eigenlijk haast niemand echt interesseert? Het schijnt dat de geleerden van het CERN nu al 15.000 keer hebben gemeten dat een deeltje net iets te vroeg bij een meetstation in de Italiaanse Appenijnen arriveerde. Toch houden ze het er op dat er een meetfout in het spel moet zijn – dit kan gewoonweg niet waar zijn. Dat doet me denken aan een bijeenkomst in de Oude Manhuis Poort in 1981, het congres van sociologen, antropologen en historici over de civilisatietheorie van Elias. De antropoloog Bonno Thoden van Velzen had een stam in het Surinaamse binnenland bestudeerd die ongelooflijk beschaafd was in de omgangsvormen, maar die geen duidelijk gecentraliseerd monopolie op de geweldsmiddelen kende. De conclusie van de Utrechtse antropoloog was duidelijk: hij had de theorie van Norbert Elias gefalsificeerd. Volgens Popper heb je immers maar

41


één enkele zwarte zwaan nodig om de theorie dat alle zwanen wit zijn van tafel te vegen. Welnu, die Aukaners of Djoeka’s in Suriname waren zijn zwarte zwaan. Het veronderstelde verband tussen geweldsmonopolisering en civilisering was door dit onderzoek definitief weerlegd. Toen nam professor Goudsblom vanuit de zaal het woord. Hij zei dat hij de antropologische beschrijving van Thoden van Velzen heel interessant had gevonden, hij had er nog wel een paar vragen over, maar verder was hij beslist niet van plan om de theorie van Elias nu maar meteen als gefalsificeerd te beschouwen. Zo heel veel echt goede en verhelderende theorieën hebben we niet in de sociale wetenschappen, zei Goudsblom, en die paar die we hebben, daar moeten we een beetje zuinig op zijn, die moeten we niet weggooien bij het eerste beetje tegenwind. We staan hier niet op de kermis in een ballentent, waar iedereen wordt uitgenodigd om een piramide van blikjes omver te kegelen. Zo werkt het niet in de wetenschap. Hierna brak er verwarring uit onder de aanwezigen. Sommige critici van de civilisatietheorie vonden dat Goudsblom de theorie van Elias immuniseerde: hij maakte hem onkwetsbaar voor weerlegging. En immuniseren was een beladen begrip: ook het Marxisme en de Freudiaanse psychoanalyse werden ervan beschuldigd. Het demarcatieprincipe tussen een wetenschappelijke en een pseudowetenschappelijke theorie is volgens Popper heel helder: de verdedigers van een wetenschappelijke theorie geven aan onder welke condities ze hun theorie als verworpen dienen te beschouwen en als aan die condities is voldaan, dan geven ze hun theorie op, zonder te mokken. Degenen die een pseudowetenschappelijke theorie verdedigen geven nooit aan wanneer hun theorie als weerlegd moet worden beschouwd en kunnen ze eenmaal niet langer ontsnappen aan de overweldigende lawine van tegen-evidentie, dan gaan ze zich in rare bochten wurmen om er onderuit te komen. Zoals gewoonlijk werd ik zelf zo ongeveer verscheurd door twijfel: hoorde ik nou bij de strenge Popperianen, zoals Michel Korzec, die vond dat Goudsblom en Elias een theorie overeind bleven houden tegen de evidente

42

weerlegging in? Of was ik het eigenlijk toch wel eens met Goudsbloms oproep om een belangrijke en verhelderende theorie niet zonder slag of stoot overboord te zetten? Nu lees ik in de krant dat die CERNwetenschappers, de cream of the crop, niet één keer of tien keer of honderd keer, maar vijftienduizend keer een meting hebben gedaan die niet in hun kraam te pas komt en die ze daarom niet zien als een weerlegging van hun geliefde theorie, maar als een aanwijzing dat iemand ergens een meetfout moet hebben gemaakt. 15.000 keer een theorie falsificeren en dan doodgemoedereerd blijven zeggen: en toch kan dit niet waar zijn, die theorie moet wel kloppen, pech voor de feiten... Zo werken dus die natuurwetenschappers waar wij sociologen zo tegenop kijken. En ik ben het met ze eens, dat ook nog. Of Einstein hier het loodje heeft gelegd, dat blijft afwachten. Maar de sluitsteen van de Logik der Forschung van Popper is door die 15.000 snelle muon-neutrino’s nu toch wel gefalsificeerd. Wat zeker geen reden is om die belangrijke en verhelderende theorie van Popper zomaar weg te gooien.


door: Misha

Melita

6 t/m 10-11 Amsterdam Filmweek

In een week wordt in Amsterdam het beste van de nieuwe Nederlandse films getoond in diverse theaters. Hou de website in de gaten! www.amsterdamfilmweek.nl 16 t/m 27-11 IDFA filmfestival

Eind november komen er van over de hele wereld documentaires naar Amsterdam! Tijdens het Internationale Documentaire Festivalkun je eindeloos veel documentaires zien, kaartjes rond de 6 euro. www.idfa.nl 2-11 / 20:00 / De Hermitage Film: De helaasheid der dingen Entree: 15 euro (toegang tot het museum) Vanaf 14-10 / Verzetsmuseum

Amsterdam door de ogen van een clandestiene camera : In de oorlog was het verboden om op straat foto’s te maken, sommige fotografen deden dat toch. In het verzetsmuseum worden de foto’s van Karel Bonnekamp uit de oorlogsperiode tentoongesteld. Entree: 7,50 euro

10-11 / 20:00 / De Balie Turkey Fit for Europe? Wie wil wie niet en wie zou wie niet moeten willen? Brengen de nieuwe politieke en economische omstandigheden in Europa en Turkije verandering in het debat rond de toetreding van Turkije? Entree: 6 euro

5-11

Museumnacht Zoals elk jaar zetten alle Amsterdamse musea op 5 november hun deuren open voor publiek. ‘s Nachts door het van Gogh struinen of door Artis, dit is je kans! www.n8.nl 19-11

Intocht van sinterklaas

17-11 / 13:15 / Spui 25 Robin Celikates Is het ooit gerechtvaardigd om de wet te overtreden? Celikates stelt deze en andere rechtsfilosofische vragen aan de orde en vertelt waarom hij denkt dat ongehoorzaamheid een essentieel onderdeel is van de democratische maatschappij. Entree is gratis maar aanmelden is wel vereist via www.spui25.nl

radio Opname Opium bijwonen Een televisieopname bijwonen, dat kennen we nu wel. Maar hoe gaat dat bij de radio? Opium is het kunst- en cultuurprogramma van de AVRO op radio 1 en opnames zijn gratis bij te wonen.

18-11 / 20:00 / Felix Meritis Positief paternalisme Job Cohen geeft zijn visie op het positief paternalisme, daarna gaat hij in dicussie met o.a. Dick Kuiper (emeritus hoogleraar sociologie) Entree: 10 euro

Gratis lunchconcert In het concertgebouw wordt elke woensdagmiddag een stukje prachtige muziek ten ore gebracht, voor gratisch! zo even tussen de colleges door of als je toch in de stad bent.

debat

Elke za / 14:30 / Foyer Carré

Elke wo / 12:30 / Concertgebouw

ook leuk

43


lees en volg ons op sociologischmokum.nl!

CREA Debat lezingen, films en documentaires en debatten

CREA Plug & Play nieuwe bands, iedere 1e donderdag

CREA Open Podium nieuw talent, iedere 2e donderdag

Theater CREA producties, improvisatietheater en studentengezelschappen

CREA Klassiek

De n ieuw cursu e ssen start en in fe brua ri. S

ch vana rijf je in f nov embe

r!

concertavonden, iedere 4e donderdag

CREA Popquiz uitkateren met muziek op zondagmiddag

Goedkoop Cabaret

het44 cabaret van morgen voor de prijs van gisteren

www.crea.uva.nl

&5($ 'DW YLQG MH QHUJHQ6


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.