sociologisch mokum / jaargang 2011-2012 / nr. 2
1
35
09
Sociologisch Mokum verschijnt vijfmaal per jaar. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren. Wilt u het Sociologisch Mokum thuis ontvangen? Dit kan voor €15,- per jaar. Voor meer informatie kunt u een e-mail sturen naar de redactie. Adres Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam sociologischmokum-fmg@uva.nl Kijk nu op de website: www.sociologischmokum.nl
2
Hoofdredactie Steffan Konings Chef redactie Lisa Bontenbal Eindredactie Aafke Brinkhuizen / Bram van der Kroon / David Sluiman Redactie Eva van Barneveld / Yalda Bashtbavi / Lisa Bontenbal / Aafke Brinkhuizen / Poul Holleman / Bram van der Kroon / Misha Melita / Marion Schilder / David Sluiman / Hélène Tuinman / Laura Weijers / Froukje van der Woude
29
Beeldredactie Eva van Barneveld / Kay Lindhout / Misha Melita / Riva Nurse / Noémi van de Pol / Elske Verdoorn Enkele beelden in dit blad zijn afkomstig van Flickr, en vallen onder een creative commons licentie. Cover & Thema foto Eva van Barneveld Vormgeving Andrea Vendrik Bijdragen van Clemens de Olde / Bart van Heerikhuizen / Ugur Ümit Üngör / Giselinde Kuipers
26
In deze 32
22 04 04 06 09 12 14 16 20 22
06
24
Het Google gevoel GISELINDE KUIPERS Papa Spinhuis vertrekt LISA BONTENBAL & STEFFAN KONINGS Cuba op de drempel AAFKE BRINKHUIZEN Recensie ETIENNE VERMEULEN Waarom Orwell en Foucault geen Facebook hebben DAVID SLUIMAN Vele handen maken niet altijd licht werk MARION SCHILDER Amsterdam in beeld EVA VAN BARNEVELD Welke wijn wordt geschonken op het personeelsuitje van Al-Qaeda? UGUR ÜMIT ÜNGÖR
24 26 29 30 32 35 36 37 39
Kijken, bekijken en wegkijken HÉLÈNE TUINMAN Onbewust bekend EVA VAN BARNEVELD Amsterdam in cijfers KAY LINDHOUT Opiniepeilingen: waardenloos of waardeloos? BRAM VAN DER KROON Pleidooi voor de generalist CLEMENS DE OLDE Aagje en de grote boze wetenschap LAURA WEIJERS Ken je werkgroepdocent YALDA BASHTBAVI Heddy Honigmann BART VAN HEERIKHUIZEN Sociologische agenda MISHA MELITA
3
Redactioneel STEFFAN KONINGS
Privacy is iets waar we vooral in beschermende termen over spreken. Het gaat onder meer om de bescherming van persoonsgegevens, bescherming van het eigen lichaam, de eigen woning en het bewaken van vertrouwelijke communicatie. Het ‘ongehinderd alleen’, zoals Van Dale het mooi weet te vertalen, is een ruim begrip, maar ook zeer gecompliceerd. De bescherming die zo nauw verbonden is aan het begrip, werkt namelijk twee kanten op, wat leidt in de vraag waar de grenzen van privacy liggen. Enerzijds dienen mensen relatief ongestoord te blijven in hun persoonlijke levenssfeer, en niet onbelangrijk, ook voor bedrijven is het nodig dat niet alles altijd publiekelijk toegankelijk is. Anderzijds moeten mensen beschermd worden door deze privacy juist in te perken. Omdat een bepaald soort controle vereist is, vaak ten behoeve van de veiligheid, is het nodig dat we ook een bepaalde mate van openbaarheid afdwingen. Individueel gebeurt dit in de vorm van cameratoezicht, maar ook door bijvoorbeeld gesprekken van mensen af te luisteren. Mensen hebben recht op hun privacy, maar als ze in hun privéruimte in de problemen komen of strafbare feiten plegen, is het wel zo handig als we dit te weten komen. Privacywetgeving kan hier mogelijk in de weg staan (p.16). Voor bedrijven en instituties gaat een zelfde soort redenering op. Het is belangrijk dat zij bepaalde zaken achter gesloten deuren kunnen afhandelen, maar als er achter deze deuren dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen, willen we wel dat dit aan het licht komt. De vraag is vervolgens waar het recht op privacy stopt en waar gedwongen openbaarheid dient te beginnen. In deze SoMo een verkenning van deze grenzen. Het blijkt onder meer dat mensen zelf niet zozeer wakker liggen vanwege hun privacy (p.14) en dat Google succesvol gezichtsloos is (p.4). Ook wordt duidelijk dat de grenzen van privacy op grensovergangen behoorlijk op de proef worden gesteld (p.22) en dat in Amsterdam onder het mom van privacybescherming een interessante hoeveelheid aan maatregelen is getroffen (p.29). Verder de gebruikelijke rubrieken: Duyvendak’s ‘Politics of Home’ wordt gerecenseerd (p.12), Maurice de Hond’s opiniepeilingen kritisch worden bekeken (p.30) en wederom een kijkje wordt geboden in het leven van een werkgroepdocent. (p.36) Ook krijgen we inzicht in de Cubaanse economie (p.9), is er misschien behoefte aan goed opgeleide generalisten (p.32) en vertelt Frans ons over bijna twintig jaar beveiliging van het Spinhuis (p.6). 4
E
rgens in Groningen staat een computer die bijna alles van mij weet. Hij houdt precies bij wat ik op internet doe, en wat er op het net over mij te vinden is. Ook heeft hij een groot deel van mijn e-mails in bezit, met bijbehorende attachments en documenten. Hij weet ook hoe mijn huis eruit ziet, van voren, van opzij, en zelfs van boven, en schijnt ook alles te weten van mijn wifi-netwerk. Google – in Groningen staat hun Nederlandse datacentrum – weet veel over mij. Hetzelfde geldt voor Facebook, dat waarschijnlijk meer foto’s van mij bezit dan mijn eigen moeder. T-Mobile weet altijd waar ik ben, via mijn telefoon. De ING Bank is via pin ook goed op de hoogte van mijn bewegingen, en weet daarnaast precies wat ik verdien en waar ik het aan uitgeef. Door het internet en mobiele telefonie is de privésfeer steeds slechter af te schermen. Grote bedrijven volgen ons nauwkeurig, en trekken daaruit conclusies over de meest intieme leefsfeer. Belangstelling voor exotische pornografie? Google slaat het op! Op zoek naar informatie over het privéleven van je docent, je collega, je buurvrouw of je ex? Weet Google ook. En minder sexy: Google weet welke films of artikelen je opzoekt, welke kranten je leest en welke online winkels je bezoekt. Op basis hiervan worden de zoekre-
GISELINDE KUIPERS
Het Google gevoel BEELD: EVA VAN BARNEVELD
sultaten van elke Google-search geordend. Een leuk experiment: Google eens hetzelfde, bij voorkeur op hetzelfde moment, vanaf een ander IP-adres. De resultaten zijn altijd anders. Naarmate gebruikers meer van elkaar verschillen, lopen ze meer uiteen. Als ik Weber google, staat Max bijna bovenaan. De meeste mensen krijgen vooral barbecues, en sommigen stuiten meteen op Marianne (bij mij pagina 3), of een Amsterdamse kroeg (pagina 2). Grote bedrijven met slimme algoritmes hebben enorm veel informatie over mij, die ze inzetten om geld te verdienen. Als ik dit zo opschrijf, klinkt dat gevaarlijk en verontrustend. Maar het gekke is: het lukt me maar niet om het echt erg te vinden. Ik weet dat dit een enorme schending van mijn privacy is, maar het voelt niet zo. Schending van je privacy, dat is wanneer iemand ineens je slaapkamer inloopt , je dagboek of je e-mails leest, rommelt in je la met onderbroeken. Het gevoel dat zulke situaties oproepen heb ik nooit bij Google, Facebook, of T-Mobile. Blijkbaar missen veel mensen dit Google-gevoel. Activisten die aandacht vragen voor privacyschendingen op internet krijgen nauwelijks voet aan de grond. Hoewel er langzaamaan gemor ontstaat over Facebook, zijn mensen verbazend laconiek over de veel ingrijpender en omvattender praktijken van Google. Waarom lukt het ons niet dergelijke inbreuken op de privésfeer – want dat zijn het – erg te vinden? Deels komt het, bij mij althans, doordat ik uit een land kom met een grote, alomtegenwoordige overheid
die veel van ons weet, maar daar netjes mee omgaat. Mensen uit (voormalig) totalitaire staten zijn veel minder goed van vertrouwen. Het komt ook door de zelfoverschatting van de moderne consument. We denken dat we het wel doorzien, alle commerciële manipulaties, en tactieken van het grootkapitaal. Vertrouwend in onze vrije wil, eigen identiteit, en scherpe inzicht, menen we ook Google door te hebben, en aan te kunnen. Maar vooral komt het doordat onze emoties niet gebouwd zijn op de omgang met abstracte systemen (een term van Giddens). De laatmoderne samenleving is vol instituties en organisaties die niet echt een gezicht of persoonlijkheid hebben. Emoties zijn ingebed in sociale relaties, en gaan daardoor juist over mensen (of dingen) die we een persoonlijkheid toekennen. Privacy gaat over emoties: schaamte en boosheid als je privésfeer geschonden wordt; vertrouwen en intimiteit met mensen die wel dichtbij mogen komen. Met een abstracte instantie als Google hebben we geen relatie, het heeft geen gezicht. Schaamte is een goede indicator van privacy die voor ons gevoel geschonden wordt. Niemand schaamt zich voor Google. Reclamemakers willen graag dat je een relatie krijgt met een product: dat je houdt van je iPad en je auto mist als je hem lang niet ziet. Maar Google is zorgvuldig gezichtsloos, zonder herkenbare woordvoerder of helder imago. Zo lang dat zo blijft, blijven wij zonder Google-gevoel. En kan Google doorgaan met het opslaan en exploiteren van ons private en publieke leven.
5
Papa Spinhuis vertrekt
Na zestien en een half jaar trouwe dienst, gaat Frans van Deutekom met de VUT. Het Spinhuis lijkt hiermee een belangrijke kracht te verliezen, want als vaste beveiliger bewaakte Frans niet alleen de veiligheid, maar voor een groot deel ook de gezelligheid van deze UvA-locatie: “Het contact is een van de leukste dingen aan mijn werk.” DOOR: LISA BONTENBAL & STEFFAN KONINGS / BEELD: EVA VAN BARNEVELD
Al vaker hadden we hem benaderd voor een interview, iets waar hij in eerste instantie niet op zat te wachten. “Ik hoor zoveel dingen. Ook rottigheid. Deze dingen kan en wil ik absoluut niet naar buiten brengen.” Het tekent de professionaliteit van
6
Frans. Na langdurig aandringen stemde hij, met zijn vertrek in het verschiet, dan toch in. Helaas onder de voorwaarde dat we hem niet naar dit soort gevoelige zaken vragen. Toch jammer, want wat moet de man over een hoeveelheid aan spannende informatie beschikken. Wel mogen we een woensdagochtend om zeven uur plaatsnemen achter zijn balie en maken we mee hoe de ‘papa van het Spinhuis’ aan zijn bijnaam is gekomen. Het wordt een bijzonder gesprek, vaak onderbroken door mensen die na een bekende “goedemorgen” laten weten hoe jammer ze het vinden dat Frans er mee gaat stoppen. Wij praten in de tussentijd over vroeger, over wat Frans in al die jaren heeft meegemaakt, over zijn rol binnen het Spinhuis en over zijn toekomstplannen. We beginnen met de vraag hoe hij het voor elkaar krijgt om elke ochtend zo vroeg op te staan. “Dat is heel simpel, gewoon opstaan. Vaste tijden
en een vast ritueel. Of ik ook vrolijk uit bed spring? Dat is een ander verhaal, dat kun je beter aan mijn vrouw vragen” Uit zijn eigen koffiekan krijgen we een kop ‘vroege vogelkoffie’, Come Undone van Robbie Williams draait op Skyradio. Wanneer de Commonroom nog dicht is, kunnen de eerste bezoekers van het Spinhuis bij Frans terecht voor koffie. Wij zijn te laat, zeven uur ‘s ochtends aantreden blijkt toch een hele opgave. Als we onze excuses maken, reageert Frans typerend: “Sorry dat ik zo vroeg begin bedoel je.” Frans staat om vijf uur op, stapt op zijn scooter om de pont van tien over zes richting centraal te halen en komt om kwart voor zeven aan op het Spinhuis. Daar loopt hij eerst zijn ronde en drinkt met collega’s een kop koffie: “Ik kan niet zo in een keer mijn mensen ontvangen, ik moet even mijn rust pakken.” Al zesentwintig en een half jaar is Frans werkzaam als beveiliger. Na eerst op een andere locatie gewerkt te hebben, werd hij overgeplaatst naar de UvA. “En dat wilde ik niet. Want vroeger was het zo dat als je straf kreeg, je had je verslapen of deed je werk niet goed, dan werd je verbannen naar een rotplek. Dat was onder in de garage in de Rai tussen de uitlaatgassen, of de UvA. Want: junks, midden in de stad, veel regels, ‘ s morgens vroeg en natuurlijk de drukte.” “Eerst heb ik toen een jaar één dag in de week hier gezeten en zat ik verder in vier verschillende gebouwen. Maandag bij sterrenkunde, dinsdag bij wiskunde, woensdag bij communicatiewetenschappen en vrijdag zat ik hier. Je was een soort van vliegende keep. Toen de man die hier zat wegging, heb ik gevraagd of ik hier niet vast kon zitten.” Dus eerst was het een straf en vervolgens wilde je hier vast werken? “Ja en dat had twee effecten. Toen zag ik een hele andere kant van de UvA, een andere kant van de mensen, en dat vond ik fijn. Wat bedoel je met de andere kant van de UvA? “In het Spinhuis is het contact persoonlijk en behandelen mensen elkaar als gelijken. Dat was opvallend.”
Is dit op andere plekken aan de UvA minder het geval? “ Bij sommige andere faculteiten keken mensen meer, ja hoe zeg je dat, ‘naar beneden’.” Een van de redenen dat Frans hier zo op zijn plek is heeft er mee te maken dat hij, zo zegt hij zelf, “een vast man” is. “Dit is een soort zekerheid en ik werk liever met zekerheid.” Dit blijkt ook wanneer we erachter komen dat zijn echtgenote de eerste en enige vrouw in zijn leven is. Zo begon Frans dus aan een lange periode in het Spinhuis. Wat was het eerste dat je deed toen je hier ‘de macht’ overnam? “Nou, de man die hier voor mij zat hield nogal van stekkies, hij had overal van die plantjes neergezet. Het eerste wat ik heb gedaan is al die stekkies weggooien. Het ging hangen, je moest het water geven en het waren niet eens mooie planten.” Wat heb je er toen voor in de plaats gezet? “Niks, dat moet men zelf weten. Ieder heeft een persoonlijk iets. Ik heb dan dit (hij wijst naar de verzameling wenskaarten die achter de balie zijn opgehangen) en de gezelligheid hier. Het is vooral belangrijk dat de andere mensen het hier gezellig vinden.” Zo komen we op de diversiteit van Frans zijn werk. “Het is vooral wat je er zelf van maakt. Het wordt belangrijker, leuker, hoe meer dingen je tot je neemt”. En Frans is iemand die veel taken oppakt en verantwoordelijkheid neemt. “Je moet het voor jezelf zo leuk mogelijk maken. Per slot van rekening is het wel een werkdag van 12 uur, en dat is lang. Door dingen naar je toe te halen, krijg je ook meer contact met mensen”, zo geeft Frans aan. En zo heeft hij in de loop van de tijd met veel werknemers een goede band opgebouwd. Hij is dus op de hoogte van werkelijk alles wat er gebeurt binnen de muren van het Spinhuis. “Zoals wat dan?”, proberen we hem tevergeefs toch nog iets sappigs te ontlokken. Maar daar weidt Frans niet over uit. Zijn rol omschrijft hij zelf als die van een conciërge met een bewakende taak. Wel is
7
het werk behoorlijk veranderd in de lange tijd dat Frans actief is op het Spinhuis. Mede door de vuurwerkramp in Volendam is de regelgeving flink aangescherpt en zijn er steeds meer regels bijgekomen. Vroeger kon hij nog wel eens zelf een lampje vervangen, nu moet hij daarvoor anderen inschakelen. Officieel moet hij zelfs iemand bellen als hij naar de wc moet. Maar aan veel protocollen heeft Frans zijn eigen draai kunnen gegeven en zo weet hij de werksfeer te bevorderen. “Je moet om de regels heen, zonder ze uit het oog te verliezen”. Wat dat betreft is Frans de Johan Cruyff onder de beveiligers: de man volgt een strikt eigen logica, is positief, doet niet moeilijk en heeft (bijna) altijd gelijk. Zelf is hij ook in zijn privéleven veel met mensen bezig en sociaal betrokken. Dat heeft hij van huis uit meegekregen. Vader en moeder hadden een café. “Als je boos en stug gaat doen komen mensen geen bier bij je halen. En dat is hier precies hetzelfde.” Hij vertrekt dan meestal ook fluitend naar zijn werk en heeft nog nooit echt rottigheid meegemaakt op de UvA. Zijn voornaamste taak, mensen buiten de deur houden die niets te zoeken hebben op het Spinhuis, gaat hem goed af. Al maakte hij ooit een keer een blunder door een vriend van een studente voor junk aan te zien, en hem naar buiten te zetten. “Vroeger was er toch meer een duidelijk verschil tussen studenten en junks, maar tegenwoordig is het soms lastig te onderscheiden. Daar voelde ik me wel heel lullig over.” Gelukkig liep het goed af. Verder vindt hij verhalen die de ronde doen over het beveiligen vaak maar indianenverhalen. De UvA is een erg veilige werkomgeving. Wat dat betreft is het uiteindelijk alles behalve een straf geweest om hier te komen werken. En dat geldt ook omgekeerd. Zoals gezegd horen we meerdere malen in de gangen en in het halletje dat mensen het zo jammer vinden dat hij weggaat. Frans wordt toch wel een beetje op handen gedragen. Waarom? “Dat is natuurlijk altijd moeilijk om over jezelf te zeggen”, vindt hij. Maar als Frans er toch iets over moet zeggen, denkt hij dat het wel door zijn sociale handelen en hulpvaardigheid komt. En dat is een beeld dat lijkt te klop-
8
pen. Hem is nooit iets teveel. En veel verschillende werknemers vinden het ook altijd gezellig om even bij hem langs te komen voor een praatje. Dat sociale contact gaat hij wel het meest missen aan zijn werk. Want straks is hij vrij. Het is niet zo dat Frans nu de hele wereld wil gaan rondtrekken of uit verveling uit een vliegtuig zal springen: “Ik kijk wel wat er op m’n pad komt, grote plannen heb ik nog niet”. Op de vraag wat zijn grootste zorg is voor als hij met pensioen gaat zegt hij, wederom op zijn Cruyffiaans: “zorgen heb ik niet, maar de grootste vraag is: wat ga ik doen? En dat weet ik nog niet”. Wel zal hij in ieder geval, naast het huishouden overnemen, een beetje gaan tennissen. Ook wil hij met zijn vrouw hun caravan die nu in Nederland staat verhuizen naar Spanje, hij heeft al een geschikte camping op het oog. Dit soort zorgeloosheid lijkt typerend voor Frans zijn leven. Problemen op het werk neemt hij doorgaans niet mee naar huis, eenmaal buiten de deuren van het Spinhuis gaat de knop om. Anders zou hij ook niet met zoveel plezier naar zijn werk gaan. Dit plezier werkt aanstekelijk, zelfs op het belachelijk vroege tijdstip waarop we dit interview mochten afnemen. Het moge duidelijk zijn dat Frans door zijn positieve en open houding van grote waarde was voor het Spinhuis. Na bijna twee decennia, gaat hij van een welverdiend pensioen genieten. Ergens is dit wel een mooi moment, omdat het hele Spinhuis binnen aanzienlijke tijd ook niet meer zal bestaan. Er is natuurlijk veel tumult geweest rondom de verhuizing richting het Roeterseiland. Velen, waaronder Frans zelf, zijn van mening dat de intieme cultuur van het Spinhuis verloren zal gaan. Maar wellicht is het afscheid van Frans nog wel van grotere invloed op deze intimiteit. Hij zal gemist worden, we wensen hem al het goede.
Cuba op de drempel
‘De Cubanen zijn economisch lamgeslagen’, zo hoorde ik in het vliegtuig richting het land van sigaren, rum en een communistisch bewind. Het systeem zou er toe geleid hebben dat ondernemerschap niet mogelijk is en de gemiddelde Cubaan geen poot uit steekt. Met deze woorden in mijn hoofd vroeg ik mij af hoe het lamgeslagen Cuba er dan uit zou moeten zien. Ik nam me voor om een licht etnografische bril op te zetten en me te richten op het Cubaanse ondernemerschap. TEKST & BEELD: AAFKE BRINKHUIZEN
De menselijke beschaving op het eiland kenmerkt zich door oude statige huizen die sinds de revolutie in 1958 niet of nauwelijks lijken te zijn onderhouden. De auto’s zijn sinds de revolutie niet meer vervangen en worden eindeloos gerepareerd. Etalages zijn vrijwel leeg. Winkels die zowel onderbroeken als V-snaren voor auto’s verkopen zijn geen uitzondering. Van het fenomeen ‘de laatste mode’ lijkt al helemaal geen sprake. Het leven vindt op straat plaats. Mensen lachen en praten met elkaar en mobieltjes komen schaars voor in het straatbeeld. Mensen praten gewoon met elkaar. Facebook is hier eigenlijk live. Wanneer de eerste cultuurshock van schijnbare armoede voorbij is, valt echter het ondernemerschap op. Op elke hoek van de straat worden wel groenten en fruit verkocht, taxichauffeurs brengen je graag waar je maar heen wilt en her en der zijn kleine eettentjes aan huis. Doel van deze kleine ondernemers: CUC’s verdienen aan toeristen, die in de ogen van de Cubanen immens rijk zijn. Wie zichzelf of zijn kind iets extra’s gunt, probeert aan CUC’s te komen. Het verlangen naar luxe – en daarmee een geringe mate van status – maakt het ondernemerschap los, al is men hierbij wel gebonden aan regelgeving vanuit de overheid.
De staat functioneert namelijk als een groot bedrijf dat op elk vlak zorgt voor de Cubaanse burger. Onderwijs en gezondheidszorg zijn gratis en van hoog niveau. Ook bestaat er een uitkering voor werklozen en ouderen, eventueel aangevuld met een voedselpakket voor de allerarmsten. Eigen ondernemerschap daarentegen was tot voor kort niet toegestaan. Sinds een aantal jaar mag men een kleine onderneming starten, onder streng toezicht van de staat. Een groot deel van de inkomsten dient aan de staat te worden afgestaan en controle lift te allen tijde op de loer. Her en der openen er kleine restaurantjes aan huis, de zogenaamde paladars. Er zijn er waarbij je werkelijk het gevoel hebt bij de mensen aan tafel te schijven, maar er zijn ook grote luxe paladars die als chique restaurant aan doen. De keerzijde van het als reiziger observeren van het ondernemerschap van Cubanen is dat je een te korte periode aanwezig bent om verder dan het oppervlak van de toeristenindustrie te kijken. Je komt voornamelijk in contact met mensen die hun brood verdienen aan toeristen en dus steeds meer bedreven raken in het vinden van manieren om toeristen gul te laten betalen. Contact met Cubanen die op een andere
9
manier hun brood verdienen is moeilijker, al lijkt men het zeer te waarderen wanneer je een gesprek met hen aanknoopt. Op straat is aan kleding is te zien of iemand succes boekt in het vermaken van de toeristen. De buschauffeur die mijn groep rondreed heeft zich met de fooien van zijn klanten een paar merkschoenen aangemeten en vertelt trots over de producten en uitjes die hij voor zijn dochters kan betalen. Met een paar woorden Spaans en wat durf om de toeristische plekken te verlaten, krijg je een glimp van het andere Cuba te zien. Zo ontmoette ik er op straat een man die alle Nederlandse provincies uit zijn hoofd kent en voor elke provinciehoofdstad een gedicht schreef. Zijn ogen lichtten een beetje op toen ik zei uit Amsterdam te komen, waarna hij begon te declameren: “Groot Mokum, por el Amstel bello río”. Aangezien ik inmiddels
10
gewend was geraakt aan het betalen van een CUC na elke bewezen dienst, maakte ik aanstalten tot het pakken van mijn portemonnee. Nee, hij wilde geen geld want hij had mijn glimlach al gekregen. Dit is het Cuba waar economisch denken inderdaad nog niet lijkt te bestaan. Is de airco van een museum stuk? Dan gaat het museum ‘s middags om drie uur dicht, omdat het anders te warm wordt. Aan herstellen wordt niet gedacht door de overheid, want er is geen geld voor nieuwe onderdelen. Staat er een groep op de stoep maar gaat het restaurant pas over een half uur open? De groep zal een half uur moeten wachten. Op dit vlak blijkt inderdaad dat commercieel denken op Cuba niet voorop staat. Toch lijkt het er op dat de deur naar het kapitalisme op een kier staat. Mensen ontdekken mogelijkheden om geld te verdienen aan toeristen.
CUC’s en Peso’s Op Cuba bestaan twee geldsystemen, de peso en de CUC. De peso is de gangbare munt voor alle Cubanen, terwijl de Peso Convertible, kortweg CUC de toeristenvaluta is. Deze is gekoppeld aan de Amerikaanse dollar (koers: 1 CUC = 1 US$). Een gemiddelde Cubaan heeft hier slechts met moeite toegang toe. Wie CUC’s bezit, kan zich enige vorm van luxe permitteren. Alle basisproducten koopt men van het loon, dat in pesos cubanos wordt uitgekeerd. Een gemiddeld loon is 300 peso per maand. Mocht men deze om willen wisselen in CUC’s, dan betaalt men 23 peso’s voor 1 CUC. Om een indicatie te geven van wat men met de gewone peso cubano kan kopen: een kilo varkensvlees kost 40 CP, een tandenborstel 10 en voor een tube tandpasta dient men acht cubaanse peso’s neer te tellen. Luxeproducten als zeep en kleding zijn alleen te verkrijgen in winkels waar uitsluitend in CUC’s wordt betaald.
Bovendien begint de huidige president, Raúl Catro langzamerhand progressieve hervormingen door te voren. Voor het eerst sinds de revolutie mag men in auto’s en huizen handelen. Per 1 december is het bovendien aan boeren toegestaan om direct aan hotels te leveren. Voorheen moesten alle producten tegen een standaardprijs aan het overheidsbedrijf geleverd worden die verder voor de distributie zorgde. Tegenstrijdig aan de hervormingen duldt de staat geen oppositie of kritiek. Raúl, broer van de leider van de revolutie Fidel Castro, werd een aantal jaar geleden met een zeer hoog percentage gekozen tot opvolger. Een andere stemming over het al dan niet toestaan van een meerpartijenstelsel had het handhaven van het eenpartijenstelsel als uitkomst. Een wandelgids tijdens de reis merkte hier overigens over op dat er binnen de partij wel verschillende stromingen
zijn, die in meer of mindere mate progressief zijn. Hierdoor is het volgens hem mogelijk om op een conservatieve of progressieve stroming te stemmen. De chauffeur is licht kritisch, maar vertelt alleen over de zwakheden van het systeem waarin hij leeft wanneer er geen andere Cubaan aanwezig is. Hij is van mening dat stemmen zinloos is omdat je alleen kunt kiezen voor de al zittende machthebbers. De manier waarop Cubanen naar hun regering kijken lijkt een kwestie van interpretatie te zijn. Ondertussen roeien ze met de riemen die ze hebben om het hoofd boven water te houden. De deur naar de rest van de wereld staat dus op een klein kiertje, maar de haak zit er voorlopig nog op. Om Cuba en haar ondernemerschap verder te ontrafelen is het noodzakelijk om het concept van going native toe te passen. Hiervoor is uiteraard veel meer tijd nodig.
11
DOOR: ETIENNE VERMEULEN
'The politics of home' - Jan Willem Duyvendak
We leven in een wereld vol heimwee, mensen voelen zich in de geglobaliseerde wereld niet meer thuis. Of althans, de vraag of dit zo is, werpt Duyvendak met het openingshoofdstuk A Homesick World op. De moderniteit heeft een mobiele wereld geschapen die het voor mensen lastig maakt zich te aarden. Al lijkt dit in het bijzonder te gelden voor de ‘verliezers’ van de globalisering. De ‘Henk en Ingrids’ die zich niet meer thuis voelen in Nederland. De ‘winnaars’ daarentegen, voelen zich blijkbaar als een vis in het water in deze hypermobiele wereld. Kosmopolieten of ‘chronically mobile’ voelen zich juist thuis op generieke plaatsen zoals hotelketens of Starbucks. Duyvendak onderscheidt twee verschillende vormen van thuis. Ten eerste de ‘haven’, een teruggetrokken private vluchthaven, en de ‘heaven’, dit is een publiekelijk thuis. Thuis voelen is een uitsluitende emotie, met wie voel jij je thuis? Dit vormt geen probleem wanneer je uitgaat van thuis als haven. Iedereen kan dan in besloten kring zijn eigen thuis creëren met wie hij wil. Problematisch wordt het echter wanneer men uitgaat van thuis als heaven. Wanneer politici verlangen dat men zich in Nederland thuis moet voelen, is dat dan met iedereen?
Thuis voelen is een uitsluitende emotie, met wie voel jij je thuis? In het boek vergelijkt Duyvendak het thuisgevoel in West-Europa met het thuisgevoel in de Verenigde Staten. Op beide continenten blijkt een crisis in het thuisgevoel te woeden, elk met een eigen oorsprong en aard. Waar Nederlanders zich niet meer thuis voelen in de publieke ruimte blijken Amerikanen zich juist in de private sfeer ontheemd te voelen. De Nederlandse ‘Natie’ wordt door politici voorgespiegeld als een thuis voor alle Nederlanders. Toegenomen diversiteit wordt als bedreigend ervaren voor het gezamenlijke thuisgevoel. Nederlanders lijken zich niet meer vertrouwd te
12
voelen in de publieke ruimte. Nieuwkomers worden verwacht zich geheel thuis te voelen in Nederland en zich aan te passen. Onderliggende redenatie is dat thuis voelen een ‘zero-sum game is’. Met andere woorden; je verbonden voelen met het oorspronkelijke thuisland zou ten kosten gaan van het thuisgevoel in de nieuwe natie. De ophef die Leefbaar Rotterdam maakte over het dubbele paspoort van Aboutaleb is hier illustratief voor. In de VS is crisis at home het resultaat is van toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Door de massale toestroom op de arbeidsmarkt is de tijdsdruk toegenomen, resulterend in een ‘time squeeze’. Amerikanen voelen zich steeds meer overwerkt en hebben nog maar weinig tijd over voor thuis. Het resultaat van deze marginalisering van thuis is dat Amerikanen zich vandaag de dag steeds meer thuis zijn gaan voelen op hun werk. Als oplossing staat Duyvendak een ‘feeling at home light’ voor. We leven immers in een ‘world of strangers’ waardoor het publieke ‘thuis’ open en hybride van aard moet zijn, willen we voor al deze strangers een inclusief thuis creëren. Volgens Duyvendak ligt de oplossing besloten in het open staan voor deze strangers: “Feeling at home in the Nationstate, then is the capacity to experience comfort among relative strangers” (p. 124). Maar of Henk en Ingrid zich hier aan durven te wagen is nog maar de vraag. Met Politics of Home werkt Duyvendak op heldere wijze een interessant thema uit. Het onderzoek is uitvoerig, maar voor degene die bekend zijn met het werk van de auteur, al deels bekend. De meerwaarde zit voor hen in de dwarsverbanden en synthese van de diverse onderzoeken. Voor hen die nog niet bekend zijn met het werk, biedt het een goed overzicht. Maar voor beide groepen zal de heldere proza en logische structuur tot een plezierige leeservaring leiden. Hoewel Duyvendak de verantwoordelijkheid hier deels voor bij zijn redacteur legt, lijkt hij zich inmiddels toch al goed thuis te voelen in de Engelse taal.
“It was terribly dangerous to let your thoughts wander when you were in any public place or within range of a telescreen. The smallest thing could give you away. A nervous tic, an unconscious look of anxiety, a habit of muttering to yourself— anything that carried with it the suggestion of abnormality, of having something to hide.” George Orwell, 1984
themakatern DE GRENZEN VAN
PRIVACY
13
Waarom Orwell en Foucault geen Facebook hebben Michel Foucault zit boven op een wit wolkje en probeert de situatie te overzien, hij maakt zich zorgen. Hij wrijft met zijn hand over zijn kale hoofd en vraagt zich af hoe het zo ver heeft kunnen komen. Hij had ons toch gewaarschuwd… hij had toch niets voor niets uitgebreid de vergelijking gemaakt met een panopticum (koepelgevangenis; Latijn voor alziend). TEKST: DAVID SLUIMAN / BEELD: KAY LINDHOUT
Michel Foucault zit boven op een wit wolkje en probeert de situatie te overzien, hij maakt zich zorgen. Hij wrijft met zijn hand over zijn kale hoofd en vraagt zich af hoe het zo ver heeft kunnen komen. Hij had ons toch gewaarschuwd… hij had toch niets voor niets uitgebreid de vergelijking gemaakt met een panopticum (koepelgevangenis; Latijn voor alziend). George Orwell, voorbijdrijvend op een donker wolkje, is boos. Hij had voorspeld dat dit alles plaats zou hebben in 1984 en hij baalt dat hij er bijna drie decennia naast zat. Orwell heeft een slechte naam onder de reeds overledenen. Zijn woede-uitbarstingen, wanneer iemand over Endemol’s Big Brother begint, zijn in alle hoeken van de hemel bekend en bevreesd. Dat iemand dergelijke rommel heeft gemaakt, met verwijzingen naar zijn meesterwerk, maakt hem nog altijd ziedend. Michel en George raken aan de praat en verbazen zich over het gemak waarmee de privacy van de huidige bewoners daar beneden wordt verkwanseld. Dat regeringen zó machtig zouden kunnen worden, dat ze alles van de inwoners van het desbetreffende land zouden afweten, daar waren ze reeds van op de hoogte. Dat diezelfde regeringen zich zorgen beginnen te maken over de privacyschendingen waar commerciële ondernemingen zich op grote schaal schuldig aan maken, is voor beide heren schokkend nieuws. “Er moet iets gebeuren en wel nu!” roepen beide heren in koor en zweven met spoed richting de almachtige God. De God waar beiden voor hun komst niet in geloofden. God zit onderuitgezakt op de bank, samen met Steve Jobs, naar de Miss Universe verkiezing te kijken en kijkt geïrriteerd op als de heren hem benaderen. Ze verontschuldigen zich en vragen hem beleefd om een laptop en WiFi netwerk voor hun onderzoek. God, opgelucht dat hij niet weer benaderd is voor wereldvrede en een einde aan de honger, stemt toe onder
14
voorwaarde dat ze niet communiceren met de reeds nog niet overledenen. George en Michel (respectievelijk overleden in 1950 en 1984 en niet te verwarren met de Wham! voorman) zitten verdwaasd naar hun computer met internettoegang te staren. Gelukkig is Steve Jobs bereid de heren op weg te helpen, mits ze ITunes downloaden en zich inschrijven voor de App Store. Na een crash course (waarbij wat flauwe grapjes over Windows werden gemaakt) kunnen Orwell en Foucault aan het werk. Op de Google website komen de heren het beroemde motto tegen ‘’You can make money without doing evil’’. Ze zijn verbijsterd. Gelooft iemand die onzin? Wat een naïviteit! Er wordt een Gmail account aangemaakt onder een valse naam en de fenomenen tracking cookie en Facebook-profiel worden nader onderzocht. Je meest persoonlijke gegevens, foto’s, overtuigingen en bezigheden worden breed uitgemeten op een Facebook-profiel, verzucht Orwell. Wat voor mensen geven dit soort informatie vrijwillig af aan een commerciële onderneming? Foucault vertelt dat mensen wordt aangeleerd om te biechten. Voorheen bij een geestelijke, nu bij de professional en blijkbaar op grote schaal op een Facebook profiel. Het wordt je aangeleerd te praten over seksualiteit, om dergelijke zaken in een taboesfeer te laten belanden. Het wordt je aangeleerd wat goed en fout is en waarvoor men zich dient te schamen. Maar het kan net zo goed over andere zaken dan seksualiteit gaan. ‘’Spoken in time, to the proper party, and by the person who was both the bearer of it and the one responsible for it, the truth healed.’’ Citeert Foucault zichzelf uit zijn boek The History of Sexuality. Hij had altijd al voorzien dat het biechten alomvattende vormen had aangenomen, maar het wordt ons nu wel erg makkelijk gemaakt. Facebook-leden hebben een
groots panopticum gecreëerd, vertelt Foucault verder. Zullen deze mensen zich realiseren dat ze hun eigen koepelgevangenis aan het bouwen zijn? Het centrale uitzicht dat Facebook en Google genieten ten opzichte van hun gebruikers is totaal. Veel gebruikers zijn hiervan weliswaar op de hoogte, maar het blijkt weinig mensen ook maar iets te kunnen schelen. Foucault flikkert van woede bijna van z’n wolkje. Mensen die geen Facebookprofiel hebben, worden bijna sociale paria’s. Er wordt zo druk gecommuniceerd over de laatste roddels, sociale bijeenkomsten en aangelegenheden dat diegene die hier geen deel van uitmaken, in het ongewisse blijven. Orwell grijnst tevreden, hij had het aan zien komen. De sociale controle is nagenoeg compleet en bijna iedereen werkt er aan mee. Wie niet meewerkt, verdwijnt weliswaar niet spoorloos, zoals in 1984, maar wordt in toenemende mate sociaal uitgesloten. Waar de heren zich nog meer zorgen over maken, is het opzoeken van de grenzen van de feitelijke en ethische wetten. Google is hier een meester in, stellen de heren vast. Het onzichtbare, bijna gluiperige, gedrag waarvan dit bedrijf zich bedient, is stuitend. Het opslaan van informatie over e-mailverkeer, aankoopgedrag en zoektermen om aangeboden diensten beter te laten functioneren is gevaarlijk. Dat dit bedrijf alle straten op de foto zet en daarbij alle draadloze netwerken scant, komt daar nog eens bovenop. Ook hiervan zijn veel mensen op de hoogte, maar het laat ze tot op heden onverschillig. Het is onverschilligheid, onwetendheid, hebzucht en bijziendheid dat samenlevingen vernietigt, zegt Orwell. Was mijn boek Animal
Farm dan niet duidelijk genoeg?! Zelfs als iemand geen Facebook gebruiker is, maar langs een site met de algemeen bekende Like en Dislike duimpjes komt, wordt men vanaf dat punt gevolgd in het internetgebruik en nee, daarvoor hoeft men de duimpjes niet eens aan te klikken. Veel sites hebben inmiddels een link naar Facebook en/of Google verwerkt en zelf als je je uiterste best doet om niet in aanraking te komen met deze ondernemingen, is de kans dat je toch gevolgd wordt in je dagelijkse routines groot. Als je op straat zou worden gevolgd om zoveel mogelijk informatie over je te verzamelen of je wordt op een dergelijke manier gevolgd door middel van het afluisteren van je mobiele telefoon, zou eenieder dat onacceptabel vinden. Het gebeurt nu in ons dagelijkse handelen op het internet. Toch iets waar velen in toenemende mate tijd aan besteden. Het is frustrerend voor Orwell en Foucault dat ze het niet van de daken mogen schreeuwen. Het is de heren expliciet verboden te communiceren met hun studieobjecten. Ze putten hoop uit de gedachte dat hun werk nog veel gelezen en onderwezen wordt. Ze zullen er vast nog lering uit trekken voor het te laat is, zegt Orwell. Foucault heeft er een hard hoofd in, hij levert zijn laptop weer in bij Jobs. Ze treffen God aan op de bank. Hij zit The Daily Show met Jon Stewart te kijken. Stewart sluit net een item af over het feit dat ondernemingen als Facebook en Google alles van ons lijken te weten. ‘’I’m a jew, this makes me nervous’’ grapt Steward.
15
Vele handen maken niet altijd licht werk Bij kinderen die niet opgroeien in een gezonde en veilige opvoedingssituatie is ingrijpen door overheid en hulpverlening noodzakelijk. Ondanks dat er vaak meerdere instanties betrokken zijn, is het zicht op deze gezinnen slecht. Hoe dit komt? Privacyregels spelen een rol. Signalen moeten sneller worden opgepikt. Nu wordt er te lang gewacht met ingrijpen en verantwoordelijkheden worden doorgeschoven. Tevens wordt er vaak ten onterechte gedacht dat informatie niet mag worden gedeeld. DOOR: MARION SCHILDER / BEELD: EVA VAN BARNEVELD
Niets is zo vaak veranderd als het beleid en de benadering van probleemwijken. Vanaf een jaar of vijf, zes geleden zijn we aanbeland bij het zogeheten ‘achter de voordeur’-beleid. Dit paraplubegrip komt voort uit de gelijknamige doorstart die gemaakt is in de vorm van een proef binnen zeven gemeenten (Amsterdam, Den Haag, Nijmegen, Eindhoven, Groningen, Gouda en Enschede). In dit kader had toenmalig minister Vogelaar de veertig probleemwijken die Nederland volgens haar telt in kaart gebracht. Het zicht op deze wijken, en de mensen daarbinnen, moest worden verbeterd. Daarin schuilt namelijk precies het probleem: we weten niet meer precies wat zich afspeelt binnen de zogenaamde probleemwijken. Van financiële problemen, waardoor wanbetalingen en achterstallige rekeningen zich opstapelen, tot verslavingsproblemen die al dan niet uitmonden in crimineel gedrag en verwaarlozing of slechte zorg voor kinderen: het klinkt bekend, maar we hebben er geen duidelijk zicht op. Waar zijn we het overzicht kwijt geraakt? Een ding moge duidelijk zijn, de achterstandsbuurten c.q. krachtwijken hebben te maken met overlastgevende jongeren, criminaliteit en gevoelens van onveiligheid. Harde cijfers over het percentage multiprobleemgezinnen zijn er niet, doordat er verschillende definities gehanteerd worden. Het Nederlands Jeugd Instituut geeft de volgende: ‘Een multiprobleemgezin is een gezin van minimaal één ouder en één kind, dat langdurig
16
kampt met een combinatie van sociaaleconomische en psychosociale problemen. Het gaat om gezinnen waarin naast problemen met de kinderen ook andere problemen spelen waarvoor ze hulp nodig hebben.’ Een schatting gebaseerd op cijfers van het aantal gedocumenteerde situaties bij bureau Jeugdzorg (2011) geeft voor bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam een percentage van drie procent van de gezinnen aan. De overheid was haar grip kwijt op deze buurten en de gezinnen konden de wegen naar de verschillende hulpinstanties niet altijd even goed vinden. Een jaar of vijf geleden heeft deze wat afzijdige houding plaatsgemaakt voor maatschappelijke organisaties en professionals met een actievere en outreachende koers. Om te weten waar we nu staan is het zinvol om eerst even terug te kijken. Een vluchtige historiek van de verschillende stadia van de verzorgingsstaat leert dat er vier verschillende professionele mentaliteiten in de benadering van probleemgezinnen kunnen worden onderscheiden. Echter, om een goed beeld te krijgen is het verstandig de lijn iets verder door te trekken. De armenzorg is de voorloper van alle vormen van sociaal werk en ontstond vanuit een bekommering van de gegoede burgerij om de armen. In een college over de opkomst van de sociale zekerheid leerde Jan-Willem Duyvendak dat tot eind 18e eeuw steun aan de armen een gunst was. In de aanloop naar de 19e eeuw veranderde dit vrijblijvende karakter en ging een vorm van ondersteuning gepaard met gedragsverbetering. Een
revolutionaire groepering genaamd de Patriotten probeerde zo deugden als arbeidsdiscipline, huiselijkheid en matigheid over te dragen op het volk. De industrialisering zorgde voor de expansie van steden en een daarmee gepaard gaande populatiegroei. Het beschavingsoffensief van materiële zorg, verbonden aan het bevorderen van zelfstandigheid en deugdzaamheid van de armen, werd later overgenomen door gemeentelijke overheden en het opkomend maatschappelijk werk. Tot midden 20ste eeuw was deze vorm van volksverheffing dominant. Jos van der Lans, cultureel psycholoog, oud Eerste Kamerlid voor Groenlinks en auteur van ‘Eropaf ! De nieuwe start
hiërarchie tussen eerder genoemden verdween en er ontstonden andere omgangsvormen. Van der Lans schrijft: ‘Overal werd het autoritaire karakter van gezaghebbers aan de kaak gesteld, overal werd de vanzelfsprekende betweterigheid met ludieke acties te kijk gezet. Een roep om democratisering.’ Het recht om zelf te bepalen hoe men het leven vorm wilde geven werd het nieuwe credo. Sociaal werkers werkten niet langer met de ‘onmaatschappelijken’ of ‘asocialen’, maar samen met hun ‘cliënten’ op basis van gelijkwaardigheid. Vandaar de typering ‘er naast’. Deze omslag in de verzorgingsstaat ging gepaard met een expansieve groei van het veld van zorg en welzijn. Het was de snelst groeiende
Zo kon het gebeuren dat één gezin van meer dan dertig, veertig hulpverleners steun ontving. van het sociaal werk’, typeerde de periode tot 1965 als ‘er bovenop’. Hierna volgden tot 1985 ‘er naast’; ‘er vandaan’ tot 2005 en de jaren na 2005 typeert hij als ‘eropaf ’. ‘Er bovenop’ kenmerkte zich door een paternalistisch burgeroffensief, een verticale verhouding tussen zij die het goede leven uitdragen en zij die verheven dienden te worden. In de jaren ’60 veranderde deze houding en was er sprake van een tegenbeweging. De
beroepsgroep van de jaren zeventig. Er kwamen opbouwwerkers, jeugdwerkers en maatschappelijk werkers, die allen niet langer gezaghebbend werk verrichtten, maar op basis van gelijkwaardigheid omgang troffen met de mensen. Hiermee veranderde ook het karakter van de sociaal werkers: betuttelende aanspreking was passé. Het autonome karakter van die tijd leidde er ook toe dat de woning als strikt persoonlijk terrein werd gezien.
De snel uitdijende maatschappelijke sector zorgde in een korte tijd voor alweer een volgende mentaliteitsverandering. Het zelfontplooiingideaal stond nog wel fier overeind maar in de jaren ’80 begon het op een ander gebied te kriebelen. Het aanbod zou de vraag bepalen. Hans Achterhuis beschreef in zijn veel gelezen boek ‘De markt van welzijn en geluk’ (1979) hoe hiermee de relatie tussen hulpverleners en burgers te vaak leidde tot een mate van te veel afhankelijkheid. Het mocht allemaal wel een onsje minder. En dit gebeurde ook; de overheid begon zich terug te trekken, vandaar ‘er vandaan’. Het privacyaspect werd belangrijker; niet alleen de woning werd gezien als verboden terrein, überhaupt het inmengen in de persoonlijke levenssfeer van mensen werd als taboe gezien. Voor veel mensen heeft deze benadering bevrijdend gewerkt. Wanneer zij voortaan hulp nodig hadden, zochten ze deze zelf op. Maar er zijn heel wat gezinnen en mensen in de problemen gekomen. Het moderniseringsmechanisme, waartoe ook het eigen verantwoordelijkheid nemen gerekend dient te worden, was voor velen net een brug te ver. ‘Vooral in de stedelijke samenleving, waarin de sociale samenhang in snel veranderende buurten onder grote druk kwam te staan, waarin de omgangsvormen anoniemer werden, werden zij op zichzelf teruggeworpen’, voegt
17
van der Lans hier aan toe. ‘Er vandaan’ had ook te maken met de bezuinigingen die moesten worden doorgevoerd, wat resulteerde in fusies van verschillende maatschappelijke organisaties. Grote logge agglomeraties, die de afstand tussen probleemgezin en hulpinstantie bepaald niet verkleinden. In de jaren tot 2005 waren veel verschillende instanties werkzaam op diverse probleemvlakken/gebieden. Zo kon het gebeuren dat één gezin van meer dan dertig, veertig hulpverleners steun ontving. De schuldhulpverlening die de ouders helpt de financiën op orde te krijgen. Jeugdzorgmedewerkers die zich bemoeien met kind één, een buurtvader die meerdere malen gesprekken voert met het volgende kind over diens criminele praktijken, moeder die van de GGZ ondersteuning krijgt om van de sherry af te blijven, en een leerplichtambtenaar die kind nummer drie het nut van onderwijs probeert te laten inzien. En ga zo maar door. Jarenlang waren er al die verschillende professionals die met de beste wil van de wereld, op hun eigen eilandjes van protocollen en regels, aan deze gezinnen trokken. Lange tijd zagen zij zichzelf als schakel in een keten, alleen verantwoordelijk voor hun eigen deel. Onlangs was van der Lans voorzitter van de visitatiecommissie wijkenaanpak, welke valt onder het Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij heeft zo zijn eigen visie op waar het met het sociaal werk naar toe zou moeten gaan. Met zijn nieuwe boek, maar ook in voorgaande werken, pleit Jos van der Lans voor een nieuw soort professional, maar meer nog voor een nieuw soort sociaal werk: ‘Wanneer je een behangrol uitrolt en daar vervolgens zes jaar aan maatschappelijke hulpverlening rondom één gezin op uit kunt tekenen, en waar veertig verschillende namen van hulpverleners opduiken, met als enige constante ‘het probleemgezin’ zelf, dan is het niet zo gek dat na die zes jaar de problemen er nog steeds zijn.’ Hij streeft er naar om weer naar de mensen toe te stappen. De professionals in de frontlinie moeten naar de probleemgezinnen gaan om hen een helpende hand bieden. Als er bijvoorbeeld al een aantal maanden huurachterstand bestaat bij een gezin, zou de corporatie eerder aan de bel
18
moeten trekken, zodat hulpverleners een uithuisplaatsing wellicht kunnen voorkomen. Eenzelfde filosofie geldt voor kinderen waarmee het slecht gaat op school. Het vindt plaats achter de voordeur, daar dient het ook te worden aangepakt. Signalen zullen beter moeten worden opgevangen, maar meer nog dan dit, zullen de verschillende organisaties nader met elkaar moeten samenwerken. Hierbij stelt van der Lans dat professionals te gauw denken dat ze belangrijke informatie niet mogen delen. Echter, in essentie, zijn al die werknemers van de verschillende instanties collega’s van elkaar en is er op het niveau van de hulpverlening geen enkel belang gediend bij het beschermen van die gegevens. Van der Lans legt uit dat de meeste bezwaren te maken hebben met de privacywetgeving, vastgelegd in de Wet Bescherming Persoonsgegevens ( WBP). Wat voornamelijk zijn weerklank heeft in het conjugeren en uitwisselen van naam- en adresbestanden. Veel te vaak wordt gedacht dat dit wetmatig niet is toegestaan. Echter, bij voldoende urgente signalen blijkt het WBP gegevensuitwisseling juist wel te tolereren. ‘Lid d van artikel 8 van de WBP vermeldt dat het doorgeven van gegevens mag, ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene.’ Dus er hoeft niet door de mazen van de wet te worden gekropen, privacy is dan wel een recht, maar het is zeker geen onklopbare post.
De overheid heeft naast het beschermen van de persoonlijke levenssfeer ook een zorgplicht. Mits namen binnen de zorginstellingen blijven, is daar wetmatig niks mis me. Daar komt nog eens bij dat die gezinnen anders dertig keer hetzelfde verhaal af moeten steken. Processen stagneren alleen maar op die manier. Een duidelijk verhaal, alleen is het nog geen concreet antwoord op het privacy-aspect. Waar ligt de grens voor een professional? Wanneer moet een sociaal werker gegevens doorspelen naar andere instanties, en in welke gevallen moet hij deze opvragen bij derden? Wat van der Lans voorstelt, en wat ook
De grens tussen publiek domein en de privésfeer blijft een precair onderwerp. effectief is gebleken in projecten uit verschillende gemeenten, is het aanstellen van één gezinscoach. Een contactpersoon die verbanden legt tussen alle verschillende instanties en professionals waar het probleemgezin mee te maken heeft. Om met Evelien Tonkens te spreken: ‘Niet óf er beleid achter de voordeur moet komen, maar wat men daar komt doen, en hoe ver men daarin mag gaan, zijn nu de politieke vragen.’ De grens tussen publiek domein en de privésfeer blijft een precair onderwerp. Het liefst ziet van der Lans een innovatieve, actieve hulpverlener, die zijn bureaustoel verruilt voor aanwezigheid in de problematische huishoudens. Waarbij het agglomeraat aan sociaal werkers van één gezin zich niet moet buigen bij verontrustende signalen, over de vraag of het wel hun terrein en hun verantwoordelijkheid is. Een signaal, bijvoorbeeld het vermoeden van mishandeling door jeugdzorg/ docent L.O. op school, dient als startsein te gelden voor directe actie. Te beginnen bij terugkoppeling naar de gezinscoach, die kan de juiste handelingen treffen, al gaat het slechts om vermoedens. Een aansturend persoon die contacten legt, zorgt voor de gestroomlijnde aanpak, laat geen overlap toe, maar levert maatwerk. Mede hierom is het belangrijk dat binnen de hulpverlenersbranche gegevens worden gedeeld.
Daar is wel gevoel, kennis, handigheid en ondernemerschap voor nodig, vandaar het nieuwe soort sociaal werk. Vele handen maken licht werk, maar het welbevinden van multiprobleemgezinnen zou wellicht eerder baat hebben bij een handje minder. Daarbij dient ook de kracht van de mensen zelf in kaart te worden gebracht, door diezelfde coach. Mensen in dit soort probleemsituaties dienen te worden gestimuleerd, waar mogelijk, om zichzelf meer te mobiliseren, om hun netwerken te vergroten. Hiermee wordt mede gedoeld op informele netwerken, maatjesprojecten en budgetcoaches. De professional als intermediair. Maar niet iedereen ziet heil in deze eropafachter-de-voordeur-mentaliteit. Onlangs gaf hoogleraar beleids- en bestuurswetenschappen Willem Trommel (VU), socioloog van huis uit, nog cynisch af op het wijkbeleid. Het systematisch turven van problemen in wijken is waar dat op neerkomt, in zijn ogen. Op die manier ontstaat een probleemaccumulatie en wordt er te snel gesproken over problematische gevallen. Het achter de voordeur beleid leidt er alleen maar toe dat men zich nog meer tot in detail met de levens van mensen bemoeit. Het ‘eropaf !’van Jos van der Lans, ondanks dat het gaat om hoger opgeleide professionals, Trommel moet het eerst nog maar eens zien. Het blijft moeilijk balanceren ‘tussen mensen in hun waarde laten en mensen tegen zichzelf beschermen.’ ‘We moeten wel prudent zijn, de wijk in trekken en alles vastleggen dat moeten we inderdaad niet willen, dat ben ik met Trommel eens, maar het bieden van een helpende hand is noodzakelijk’, reageert van der Lans. De leefbaarheid van de probleemwijken moet in kaart worden gebracht, niet allerlei gegevens over bepaalde hoeveelheden die er plaatsvinden. Naast de werkelijkheid van de cijfers is er nog een andere werkelijkheid, die van de mensen, de verbanden tussen hen. Dat is waar het sociaal werk over moet gaan; georganiseerde nabijheid plus eigen kracht. Trommel spreekt van een gulzig bestuur, een overheid die willens en Wwetens zich wil bemoeien met de levenskeuzen van mensen. Van der Lans deelt dit inzicht niet: ‘Het getuigt niet van veel begrip voor de mensen aan de onderkant van de samenleving. Als er signalen zijn van problemen, dan is het goed, nee dan móet daar op zijn minst een vorm van aandacht aan besteed worden.’
19
20
Een open gordijnen cultuur: tegen de avond biedt Amsterdam vele kijkjes in de levens van haar bewoners.
amsterdam in beeld DOOR: EVA VAN BARNEVELD
21
22
Kijken, bekijken en wegkijken DOOR: HÉLÈNE TUINMAN / BEELD: BAS BOGERS (FLICKR: BOGERS)
Een synchroon fluitsignaal is de start voor twee treinen om nagenoeg tegelijk in beweging te komen, elk aan een andere zijde van het perron. In eenzelfde richting worden tientallen mensen voortbewogen op weg naar hun bestemming. Plek zoeken, zitting keuren, tas neerzetten en plaatsnemen. Het instapritueel van vele reizigers is er een van grote voorspelbaarheid. Eenmaal neergestreken is het moment aangebroken om eens wat uitgebreider om je heen te kijken. “Leuke vrouw, maar rare jas met vlekken, vétte oorbellen, is dat haar dochter? Vast vroeg begonnen..” “He, hallo?! Wie is het die zo schreeuwt? Hoe hard kun je door een telefoon praten? Volgens mij is het idee juist dat je met een telefoon contact hebt zonder dat je naar elkaar hoeft te schreeuwen...” Het is ook weer niet de bedoeling dat de (af ) keuring van je gezicht af te lezen valt. Heeft die vrouw tegenover mij het door?! Lekker gênant, ze heeft me zien kijken! Of hebben we een blik van verstandhouding? Door een glimlach lijkt onze conclusie gedeeld. Een gedeelde definitie van de situatie kan hierdoor ontstaan. Kijken lijkt een actie, maar het is aan heel wat sociale normen onderhevig. Wel elkaar aankijken in gesprek, maar niet té lang en graag recht in het gezicht. Kijken naar je docent tijdens het hoorcollege, want ogen dicht veronderstelt dat je niet luistert. In het voorbijgaan omkijken en blijven kijken: je hebt interesse! Handelen op grond van wat je ziet, maar
ook vanwege zichtbaarheid bewust handelen. Reflexiviteit, het eigen doen en laten onder de loep nemen en het zo nodig bijsturen. Het vormt een klassiek sociologisch thema. Een beeldende illustratie is Foucault’s panopticon waarbinnen buitensporige individuen zich niet buiten de gedragskaders begeven, bewust als ze zijn van hun zichtbaarheid. Sociale controle omgevormd naar zelfcontrole. Als er nadelige consequenties verbonden zijn aan vormen van zichtbaarheid, moet er liever niet gekeken worden of zodanig gehandeld worden dat de zichtbaarheid in sociale goedkeuring resulteert. Niet alleen een rationele keuze ligt hieraan ten grondslag, maar ook een gevoel van schaamte. Diezelfde schaamte die Elias beschrijft bij het tentoonstellen van lichamelijke functies die niet langer in het openbaar als wenselijk worden beschouwd. De dingen die je niet van een ander hoeft te zien, daar hebben we aparte ruimten voor. Hopen dat het slot goed werkt, want stel je voor.. Maar wat als kijken geen gevolgen heeft? De twee treinen komen aardig snel op gang en de sporen lijken gevaarlijk dicht bij elkaar te komen. Dezelfde nestelrituelen vinden ook in de andere trein plaats, zoals te zien is en steeds beter zichtbaar wordt. Niet veel meer dan een meter zit er tussen de ramen van beide treinen in. En hier is het waar alle schaamteloosheid hoogtij viert. Kijken en bekeken worden zonder wegkijken. Lekker blijven observeren, kijken of de ander ook blijft kijken. Zie je wel, hij kijkt ook! Het maakt allemaal niets uit, want enkele meters spoor verder buigen de routes uiteen en wordt alle zichtbaarheid beëindigd. Zo zie je maar.
23
Welke wijn wordt geschonken op het personeelsuitje van Al-Qaeda? Grensovergangen zijn de plekken bij uitstek om privacy te bestuderen en vooral het gebrek eraan te ondergaan. Een soort participerende observatie waarbij je in het slechtste geval niet alleen je onderzoeksresultaten, maar ook je vrijheid verliest. Met name de controles op vliegvelden zijn berucht om hun infracties op privacy. Regelmatig verschijnen youtube-clipjes waarin kleuters bars worden geïnstrueerd en gefouilleerd. Kinderen begrijpen echter de scheiding tussen privé en publieke sfeer nog niet helemaal en antwoorden vaak naïef op de formele vragen. DOOR: UGUR ÜMIT ÜNGÖR / BEELD: MELISSA GUTIERREZ (FLICKR: ODDHARMONIC)
Mijn eerste ervaring met inbreuk op privacy was op een vliegveld. In 1999 vloog ik voor het eerst alleen naar Zweden om vrienden te bezoeken. Het was hartje winter en ik was nerveus en onwennig in de KLM-vlucht naar Stockholm. Na de landing liep het vliegtuig leeg richting de paspoortcontrole, en ik, relatief onervaren reiziger die ik was, volgde gedwee de mensenmassa naar de “Utgång”. Het hele vliegtuig blonde Zweden en Nederlanders mocht doorlopen, behalve de donkere jongen achteraan met een marihuana-kettinkje om en hiphop-kleding aan – wel erg voor de hand liggend. Een aardige man van middelbare leeftijd sprong in mijn pad en vroeg: “Excuse me, could you please follow us?” “Verrek,” dacht ik, “die Zweden zijn inderdaad zo aardig als in de stereotypen, ze verwelkomen me in hun land”. Maar het liep anders. Ze keerden mijn rugzak binnenstebuiten en toen ze me geboden mijn kleding uit te doen begreep ik waar het om ging. Natuurlijk was ik verstandig genoeg geweest geen wiet mee te nemen, en daarom was deze vertoning juist geestig. En natuurlijk was Zweden een betrouwbare rechtsstaat, en daarom was dit onderzoek juist acceptabel. Een soortgelijke ervaring had ik op het Londense vliegveld Heathrow. Na een conferentie vloog ik op een slaperige zondagmiddag terug naar Amsterdam. Twee blondines voor me, twee achter me, stond ik in de rij te wachten voor de check-in, toen een jonge Britse douanier aanschuifelde. “Excuse me sir”, sprak hij zonder blikken of blozen,
24
“this is a completely random check. Would you be so kind to take a full body scan in our new facility? You have the right to refuse.” Natuurlijk werkte ik mee, ik was na 11 september 2001 en 7 juli 2005 zelf ook bang geworden voor mannen die eruit zien als ikzelf. En ook Engeland was een rechtsstaat waar ik best een stukje privacy wilde opgeven in ruil voor veiligheid. Anders verging het me in Mumbai. Eerst begon een uit de kluiten gewassen uniform uitgebreide vragen te stellen over de aard van mijn relatie met mijn Indiase vrienden. Of ik een amoureuze relatie had met een Indiase vrouw? “Not yet!” lachte ik het ongemakkelijk weg. Hierna volgde een veiligheidsfouillering die me nog lang zal heugen. Een kleine Punjabi Sikh met tulband stapte op een klein krukje opdat hij bij mijn schouders kon en bestreek mijn lichaam als een zwetende bakker die zijn koppige deeg kneedt. Het driegangenmaal werd afgesloten in de vliegtuigslurf zelf, waar we oogcontact hadden met de strak voor zich uit kijkende Amerikaanse crew. De in het vliegveld gekochte fles water werd afgepakt, en een man in een witte jas kwam met een gaasje op mijn hand strijken. Dat gaasje hield hij vervolgens onder een apparaat waar een groen licht uit bliepte. Ik heb toen gedacht dat ze naar kruitsporen zochten, maar er werd ons niets verklaard en ik weet het nog steeds niet. Ook aan de grens tussen Turkije en Syrië kan men behoorlijk interveniëren in je privacy. Bij de
weinig toeristische grensovergang Nusaybin-Qamishli keek de Turkse ambtenaar me zijdelings aan en blafte: “Ben je een Koerd?! Spreek je Koerdisch?” Nog voor ik kon stamelen dat dat een persoonlijke vraag was en het Turkse burgerschap geen onderscheid maakt tussen etnische groepen, werd ik gesommeerd om geen contact te zoeken met Koerden en geen Koerdische media te lezen. Maakte ik dat zelf wel uit? Nee hoor, een snor en een uniform is alles wat een Turkse ambtenaar nodig heeft om je rond te commanderen. De indringende vragen in de dubieuze rechtsstaten India en Turkije maakten duidelijk inbreuk op mijn privacy. Maar bovendien nodigde de strakke bevelsstructuur en autoritaire toon niet uit tot eerlijke antwoorden, omdat de reiziger het gevoel krijgt dat alleen conformisme een vrije doorgang kan bieden. Mensen stellen zich dus conformistisch op, wat minder accurate informatie verschaft. Vreemd, niet? Binnenkort onderneem ik een reis naar Israël, dus ik zal een mooie zionistische wallpaper installeren op mijn laptop – de kenners zullen begrijpen waarom. Tot slot was mijn meest surreële ervaring in Nederland zelf. Een lang weekend in Boedapest was afgesloten met een bezoek aan de lokale slijterij voor een flinke inslag aan palinka en wijn. Na landing in Schiphol werd ik vreemd genoeg opzij genomen voor een controle. Toen ik de douaniers erop wees dat het vliegtuig uit de Schengen-zone kwam en ik Nederlands
staatsburger ben, luidde het antwoord dat er verhoogde paraatheid was i.v.m. de vliegveldaanslag in Moskou, die blijkbaar die ochtend was gepleegd. Goed, ik zag er haveloos uit door de ‘all-nighter’ met mijn Hongaarse vrienden, had een driedagenbaard omdat ik te lui was me te scheren, en had het nieuws uit Rusland nog niet gehoord. In elk geval was ik blij dat de ondervraging me nu een goed excuus verschafte om de onderwijsvergadering te missen. En wederom, dit was grappig omdat Nederland een rechtsstaat is en ik nergens op een pak slaag hoefde te rekenen bij een “verkeerd” antwoord. Dus beantwoordde ik al hun vragen volgzaam, maar had moeite mijn lachen te onderdrukken toen ik begreep dat ze me voor een Tsjetsjeense terrorist aanzagen. Sinds wanneer reizen die met een koffer vol sterke drank voor hun mini-bar? Ali G.’s wijze woorden klonken me toen in de oren: “How those airport sniffer dogs be tellin’ their customs officerz they found them drugz? Because we know, like wha’eva, 99% of doggz can’t talk.” De mensen van Schiphol begrepen toch echt wel dat 99% van alle islamitisch-fundamentalistische terroristen geen wijn drinken? Of in elk geval niet de halfzoete Hongaarse witte wijn Tokaji, Bin Laden leek me meer een man van een bloedrode Pinot Noir. Grapje natuurlijk, het drinken van alcohol is immers één van de weinige grenzen die Al-Qaeda leden niet zullen overschrijden. Daarvoor hebben ze te weinig privacy.
25
Onbewust bekend De volkstelling van 1971 was voor hem de aanleiding voor een carrière gefocust op de bescherming van persoonsgegevens. Socioloog Jan Holvast vertelt over de ontwikkeling van privacy over vier decennia. ,,Ik ben bang voor een ongecontroleerde overheid.” TEKST & BEELD: EVA VAN BARNEVELD
,,Ik gaf statistiek aan studenten van de Universiteit van Amsterdam (onder andere Bart van Heerikhuizen zat bij hem in de collegezaal, red.), toen een van mijn studenten me benaderde over de Volkstelling van 1971 die op dat moment in de planning stond. Hij stond kritisch tegenover deze uitgebreide volksadministratie, waartoe elke Nederlander verplicht was mee te doen en zette mij aan het denken: Was deze volkstelling wel echt nodig? Was een steekproef niet genoeg? En waarom was de telling niet anoniem, maar bij registratie van naam en adres?” Volkstellingen werden al sinds 1829 uitgevoerd, maar niet eerder waren ze zo uitgebreid als deze. Ditmaal vormden ook vragen over religieuze achtergrond en arbeidsstatus onderdeel van de vragenlijst. Holvast: ,,Volgens de overheid, die de telling als sociaal wetenschappelijk onderzoek presenteerde, was de telling in het voordeel van de burger. Met de gegevens kon zij zaken als werkloosheid en woningnood lokaliseren en vervolgens aanpakken. Dat was dan ook niet ons punt van kritiek. Ons bezwaar lag in het feit dat deze gegevens op naam en adres werden verzameld en deelname bovendien verplicht werd gesteld. Wie weigerde deel te nemen, kreeg een boete en liep zelfs het risico in hechtenis te worden genomen.” Door wetenschappelijke onderzoeksinstituten, die bijdroegen aan het opzetten van de Volkstelling, kon de tegenwerking vanuit de academische
26
wereld niet gewaardeerd worden. ,,Het is natuurlijk ook opmerkelijk om als onderzoeker, nota bene statisticus, te protesteren tegen een Volkstelling, die een uitgebreide data-set over de bevolking op zou leveren. Maar in de academische wereld gelden vrijwillige deelname en anonimiteit als basisbeginselen van wetenschappelijk onderzoek, twee zaken die in het geval van de volkstelling van 1971 met voeten werden getreden. Het voelde als mijn verantwoordelijkheid als onderzoeker om daar tegenin te gaan.” Volgens Jan Holvast is het geen wonder dat de volkstelling zoveel protest opleverde. ,,Men was bang dat de gegevens gebruikt werden voor andere doeleinden dan de overheid openlijk naar voren bracht. Zo ging het gerucht dat de overheid met de gegevens wilden controleren of er nog illegalen in Nederland woonden.” De Tweede Wereldoorlog stond nog vers in het geheugen, waarin de bevolkingsboekhouding een grote rol speelde bij de effectiviteit van de jodenvervolging. ,,Mensen waren bang dat de overheid door middel van de gegevens uit de volkstelling op basis van godsdienst of invaliditeit maatregelen zou nemen. Ook vreesde men voor de rol van automatisering, die op dat moment zijn eerste vormen begon aan te nemen.” Door aanhoudende protesten en de grote hoeveelheid weigeraars draait de volkstelling van 1971 uit op een flop. Maar Jan Holvast bijt zich vast in de problematiek rondom privacy. Als lid
“Op sommige informatie is de overheid happiger dan op andere.”
van het Commitee Waakzaamheid Persoonsregistratie pleit hij voor goede beschermende wetgeving ten aanzien van persoongegevens, tot de overheid steeds meer taken van hen overneemt en de organisatie in 1993 failliet gaat. Na het faillisement zet Holvast zijn eigen bedrijf Holvast en Partners op, dat bedrijven adviseert over de manier waarop ze met persoonsgegevens om mogen gaan. ,,Privacy is een fundamenteel recht’’, legt Jan Holvast uit. ,,Het heeft te maken met een zekere vrijheidsbeleving. In het geval van persoonsregistratie is er wat betreft deze vrijheid sprake van ongelijkheid,” meent Holvast. ,,Op sommige informatie is de overheid happiger dan op andere. Dat maakt bepaalde groepen kwetsbaarder dan andere
wat betreft privacy, denk aan mensen met een laag inkomen, een bepaalde huidskleur of seksuele voorkeur.” Het is de bedreiging van de vrijheidsbeleving van burgers die Holvast zorgen baart. ,,Ik ben bang voor een ongecontroleerde overheid. In principe mag de overheid alle gegevens van haar burgers gebruiken, mits zij duidelijk en open is over het doel en zij de gegevens niet voor andere doeleinden zal gebruiken. Maar de overheid wordt steeds machtiger en vindt een arrogante houding geoorloofd: zij handelt toch in het voordeel van de burger? Vaak zitten er goede ideeën achter het verzamelen van persoonsgegevens, zoals het bestrijden van criminaliteit en andere vormen van dienstbaarheid aan de bevolking. Tegelijkertijd vergeet of verhult de overheid echter vaak de nadelen.” ,,De overheid gaat uit van de naïviteit van haar burgers’’, zegt Holvast. ,,Met zoveel gegevens creëer je een totaal plaatje van elk individu en dat gaat veel te ver. De overheid denkt: als ik maar alles registreer, dan kan ik op die manier criminelen opsporen. Maar de kentekens die in principe bedoeld waren om de verkeersveiligheid te bevorderen, worden nu gebruikt voor het traceren van betaalachterstanden van wegenbelasting. De overheid mag doel en middel niet met elkaar gaan verwisselen.” Volgens Holvast worden de bedreigingen van privacy enkel groter. ,,Er is zo’n grote afstand
27
“De overheid mag doel en middel niet met elkaar gaan verwisselen.” tussen burgers en de registratiesystemen, dat men amper nog weet waar en hoe zij geregistreerd staat”, meent Holvast. ,,Dikwijls wordt er slordig met de gegevens omgegaan, waardoor er fouten optreden in de dataset. En dat terwijl op diezelfde foutieve gegevens verregaande beslissingen worden gebaseerd.” In veertig jaar heeft Jan Holvast een grote omslag meegemaakt in de manier waarop er met privacy wordt omgegaan. ,,Werd men bij de Volkstelling juist voor het eerst meer bewust van de geregistreerde persoonsgegevens, nu gebeurt het meer achter je rug om”, meent Holvast. ,,Neem
28
bijvoorbeeld de kritiek die bestond tegen het linken van burgers aan een nummer’’, blikt hij terug, ,,daar lachen we nu om. Tegenwoordig kún je bijna geen ‘nee’ meer zeggen tegen registratie, omdat je steeds afhankelijker bent van degene die je gegevens wil weten. Maar wat er vervolgens met je gegevens gebeurt, daar is men zich niet of niet tijdig genoeg van bewust.” Het grootschalige protest van 1971 kent tot dusver dan ook geen moderne tegenhanger. Holvast: ,,Veel mensen zien het nut er niet meer van in, nu ze het gevoel hebben dat iedereen toch al alles van hen weet. Andere trekken zich terug onder het mom “zolang je niks te verbergen hebt, heb je ook niks te vrezen”.” Maar tegen die redenatie zet Holvast zich af. ,,Hoe kwetsbaarder je bent, hoe eerder je privacy wordt aangetast, maar door het internet is de kwetsbaarheid van ons állen vergroot. Gegevens kennen geen grenzen meer, maar daar zijn maar weinig mensen zich van bewust.”
DOOR: KAY LINDHOUT
29
Opiniepeilingen: waardenloos of waardeloos?! DOOR: BRAM VAN DER KROON / BEELD: ELSKE VERDOORN
32% van de Nederlanders wil weer terug te naar de Gulden. Althans, zo stelt de Maurice de Hond in zijn peiling op 13 november vast. Via zijn website peil.nl ging hij in op het idee van Geert Wilders om de terugkeer van de Gulden te laten onderzoeken. Het was een persbericht dat werd overgenomen door onder meer Radio 1, het AD, de Telegraaf en BNR en later in de week na bleef galmen, onder meer in Vrij Nederland en in De Pers. Maar wat meet De Hond eigenlijk? Zijn de nieuwsberichten van zijn hand wel zonder waarden, oftewel ‘waarden loos’? Afgelopen zomer ging ik de discussie aan met De Hond aan over de waarde van (zijn) peilingen. Ik bepleitte dat hij geen meningen weergaf, maar deze maakte. Neerlandsch bekendste opiniepeiler was het daar niet mee eens. Hij bezwoer de mening van ‘het volk’ weer te geven en hier mee bij te dragen aan de democratie. Ik bracht er tegenin dat hij populisme in de hand werkt, door politici te dwingen om ad hoc te reageren. Ik zat er naast, volgens Maurice de Hond. Toch ben ik niet de enige die zijn vraagtekens heeft bij de waarde van opiniepeilingen. Voor sociologen is de meeste relevante denker op dit gebied Pierre Bourdieu. In zijn pamflet ‘De publieke opinie bestaat niet’ (1973) focust hij zich op opiniepeilingen. Volgens Bourdieu is een opiniepeiling een politiek instrument en daarmee is bij voorbaat de uitslag van een dergelijke peiling politiek ‘gekleurd’ en dus niet waarden loos. Bourdieu voert in zijn betoog een tweetal argumenten aan. Het eerste argument dat hij geeft is dat opiniepeilingen geen meningen meten, maar meningen maken. Hij stelt dat door mensen te vragen naar een mening, zij worden gedwongen een mening te hebben. Door te vragen naar een
30
mening wordt deze mening per direct gecreëerd. Nu is er in opiniepeilingen vaak de mogelijkheid om ‘ik weet niet’ of een andere neutrale categorie te kiezen. Toch doen maar verrassend weinig mensen dit. Waarom? Omdat we het niet fijn vinden om geen mening te hebben, geen mening hebben voelt dom. En niemand wil voor dom versleten worden.
De vraag creëert dus de mening, in plaats van dat deze de mening ‘peilt’ Een voorbeeld hiervan is een item van 3fm-dj Giel Belen, hierin wordt BN’ers gevraagd wat zij van een, compleet absurde, stelling vinden. Zo werd Gerard Joling gevraagd wat hij er van vond als ‘good old Willem Drees’ de spindoctor zou worden van Job Cohen. Hij antwoordde dat dit volgens hem niet zo’n goed plan zou zijn. Willem moest volgens Joling maar gaan genieten van zijn oude dag. Dat het geen goed idee is klopt, maar de kans dat Drees van zijn oude dag kan genieten is klein, aangezien hij al 23 jaar dood is. Het voorbeeld toont dat, ook al hebben mensen geen kennis van een onderwerp, ze wel een mening hebben. Zo gaat het volgens Bourdieu ook met opiniepeilingen. De vraag creëert dus de mening in plaats van dat deze de mening ‘peilt’. Het tweede punt waarop Bourdieu wijst, betreft de interpretatie van de vraag. Een voorbeeld is het referendum over de invoering van de Europese Grondwet in 2005. Ik moet opbiechten
Wetenschap en de Media (W&M) Kranten en andere media zijn soms de broedplaats voor (sociaal-)wetenschappelijke verwarring of overdrijving. Onderzoek wordt uit zijn verband gerukt, wetenschappelijke deugdelijkheid niet gecontroleerd en de controverse expres gezocht. Om de nodige nuance en kritisch perspectief te bieden zal in elk nummer van Sociologisch Mokum daarom een (sociaal) wetenschappelijke publicatie in de media onder de loep worden genomen.
dat ik destijds tegen de grondwet heb gestemd, terwijl ik eigenlijk voor verregaande samenwerking in Europa ben. Waarom ik dan toch tegen stemde? Omdat ik het gevoel had dat de toenmalige regering onder aanvoering van Jan Peter Balkenende mij probeerde te dwingen om vóór te stemmen. Ik stemde dus niet tegen de grondwet, maar tegen Balkenende. In het geval van de peiling van De Hond is dit net zo goed mogelijk. Want stemmen mensen nu: voor de Gulden, tegen Griekenland, voor Wilders of tegen de crisis en/of bezuinigingen. Een vraag
naar de terugkeer van de Gulden is niet eenduidig, maar wordt geframed binnen een breder netwerk van meningen, opvattingen en relaties. Wat zeggen deze cijfers dan? In het geval van de terugkeer naar de Gulden, is dit dat 32% van de Nederlanders een vraag van Maurice de Hond met ‘ja’ heeft beantwoord. Voor de rest weten we niet zoveel. Bourdieu stelt dan ook dat de uitkomsten van opiniepeilingen in feite weinig waard zijn. Dat er geen sprake is van één opinie, ondanks dat bijvoorbeeld Maurice de Hond dat wel beweert. De vraag is dan ook wat het onderzoek van De Hond waard is; volgens Bourdieu vrij weinig. Het is een creatie, die op zijn beurt weer nieuwe (sociale) creaties teweeg brengt. Bijvoorbeeld politieke actie, nieuwe peilingen of protesten. Wat het in ieder geval niet doet is het weergeven van ‘de mening’ van ‘het volk’. Een opiniepeiling is dan ook geen objectief meetmiddel, het is een politiek instrument stelt Bourdieu. Hoe mooi de Hond zijn nobele democratische insteek in zijn discussie met mij ook probeerde te verdedigen, ik kies toch de zijde van Bourdieu. Een opiniepeiler is een speler binnen een politiek veld en is daarmee brengt hij zijn opvattingen en waarden mee in zijn onderzoek. Daarmee is zijn onderzoek dus niet waarden loos, juist maar geladen met waarden. Als politiek instrument heeft een opiniepeiling waarde, maar als meetmiddel binnen de democratie is het juist waardeloos, namelijk zonder enige ‘echte’ betekenis. Hopelijk laat politiek Nederland zich dan ook niet meeslepen door de Hond, want ondanks dat ik tegen de Europese Grondwet stemde wil ik echt niet terug naar de Gulden!
31
Pleidooi voor de generalist DOOR: CLEMENS DE OLDE / BEELD: EVA VAN BARNEVELD
Vaak kun je als academicus een wereld van betekenis ontlenen aan een treffende omschrijving van een schrijver of kunstenaar. Dat is waarom het zo goed werkt om je boek of college op te hangen aan een citaat, een schilderij of een anekdote. Zo heb ik ook mijn favoriete citaten. Eén daarvan komt uit de roman The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald (1925). De hoofdpersoon is een jongeman uit het Amerikaanse Midwesten, vers terug van de Eerste Wereldoorlog, die besluit te verhuizen naar New York om daar zijn fortuin te maken. Hij vindt een woning op Long Island, een rustige omgeving even buiten de stad. Aan het begin van wat een veelbewogen zomer zal worden neemt hij zich voor nu eens al die boeken te gaan lezen waar hij tijdens zijn militaire dienst niet aan toe kwam. Hij schrijft:
“ (…) Now I was going to bring back all such things into my life and become again that most limited of all specialists, the ‘well-rounded man’. This isn’t just an epigram – life is much more successfully looked at from a single window, after all.” De breed ontwikkelde mens, volgens Fitzgerald, is tegelijk het meest beperkt. Dat is een bitterzoete gedachte voor iedereen die breedheid nastreeft en de auteur doet er nog een schepje bovenop als hij stelt dat een specialist die het leven door één venster beziet, nu eenmaal meer bereikt. Dat was in 1925, maar negentig jaar later is de hoeveelheid beschikbare kennis geëxplodeerd en daarmee ook het aantal specialisten dat héél veel weet van een héél klein beetje. Het wordt steeds moeilijker om nog een well-rounded man of vrouw te zijn. Hoe de mensheid zich verhoudt tot de kennis die haar ter beschikking staat, is daarmee nog steeds een belangrijk onderwerp. Dit was dan ook het thema van de jaarlijkse Van der Leeuw lezing op 28 oktober in Groningen, gegeven door wetenschapsjournalist Joshua Foer. Mijn aandacht werd echter vooral getrokken door het coreferaat van Robbert Dijkgraaf, KNAW-voorzitter, universi-
32
teitshoogleraar en Nederlands boegbeeld van alleswat-wetenschap-is. Om het ‘Grote Vergeten’ in het onderwijs tegen te gaan, pleit Dijkgraaf voor het instellen van canons zoals de bekende canon van de Nederlandse geschiedenis. Hij stelt:
“Identificeer allereerst de universele kernbegrippen; ideeën, feiten, gebeurtenissen die het waard zijn te onthouden. Bestudeer die vervolgens goed en vanuit vele perspectieven. (…) Zo’n gezamenlijke canon vormt de basis voor verdere kennisvermeerdering.” Dat lijkt voor de hand te liggen. Als je geconfronteerd wordt met een overschot, zoek dan uit
wat je wilt houden en gooi de rest weg. Intuïtief, praktisch en zeker noodzakelijk in het onderwijs, waarin je beperkt de tijd hebt om leerlingen iets bij te brengen. Toch vraag ik me af of deze oplossing fundamenteel de juiste is. Het soort oplossing dat Dijkgraaf voorstelt lijkt een klassiek positivistische. In het eerste jaar sociale wetenschappen heb je geleerd dat positivisme ‘de zoektocht naar universele vaststaande wetten’ is. Middels wetenschappelijk onderzoek vinden we de best passende verklaring voor een fenomeen en – gecombineerd met het falsificatieprincipe – nemen we die dan aan, in ieder geval tot we nog weer een betere verklaring vinden. In het positivisme kunnen we met algemene begrippen specifieke fenomenen begrijpen. Bijvoorbeeld: nu we zoiets kennen als zwaartekracht kunnen we zulke diverse fenomenen verklaren als waarom wij met beide benen op de grond blijven staan, waarom de maan alsmaar rondjes om de aarde blijft draaien en waarom het aan de kust afwisselend eb en dan weer vloed is. De algemene verklaringen kunnen we dan in de canon opnemen als vertrekpunt voor meer specifieke kennis. Sommige stromingen in de sociale wetenschappen proberen dit soort verklaringen over te nemen en toe te passen op maatschappijen, andere stromingen geloven er niet zo in en houden zich bij meer onderwerpspecifieke verklaringen. Dijkgraaf stelt dat door uit te zoeken wat de beste kernbegrippen zijn en die in een canon op te nemen, een breed gedeeld fundament wordt gecreëerd. Alleen dan kunnen we de spannende ontdekkingsreis naar verdere kennis voortzetten. Maar dat verandert niets aan het probleem van een overvloed aan kennis en burgers met een beperkte algemene ontwikkeling. Sterker, het beslissen welke kennis de moeite waard is om te onthouden wordt steeds moeilijker naarmate er meer keuze is. Je hebt nu al een canon van de Nederlandse geschiedenis, een bètacanon, een gammacanon, een Amsterdamse canon, de canon van de gerontologie en de TV-canon, en dat is nog maar een greep. Zo raken we verzeild in een oneindige reeks matroesjkapoppetjes, voor elk kennisgebied één. Uiteindelijk blijft het probleem gelijk: welke van al die kennis is het waard onthouden te worden? Vanuit het principe van falsificatie probeert de positivistische aanpak met haar eigen middelen het probleem op te lossen. We vinden en kiezen de meest juiste, beste, algemeen geldige verklaring. Dat leidt tot een onderscheid tussen goede en slechte, juiste en onjuiste kennis. De ‘uitvinder’ van
het positivisme, Auguste Comte, zag zich al geconfronteerd met dit probleem. Hij stelde een lijst op met boeken die iedereen gelezen moest hebben. De rest kon men links laten liggen. Maar Comte’s lijst is achterhaald. Bij elke wetenschappelijke ontdekking moeten we ons weer afvragen: moet dit in de canon? En wat moet er dan uit? Hoe meer kennis er komt, hoe meer specialisten zich in hun eigen vakgebied terugtrekken en af en toe iets van zich laten horen. Zoals recent de Groningse hoogleraar sterrenkunde Peter Barthel die concludeert dat illustratoren van inpakpapier de maan verkeerd afbeelden, wat slecht is voor de publieke kennis van de maanstanden. Goed, slecht, juist, onjuist, ze lijken me niet de begrippenparen die ons verder helpen bij het eigenlijke probleem: hoe gaan we om met de zee van kennis? Sommige kennis stelt ons in staat meer controle uit te oefenen op de buitenwereld, sommige weet die buitenwereld nauwkeuriger te beschrijven dan andere. Maar dat betekent niet automatisch dat de rest van de kennis slecht of zelfs maar onjuist is. Bijvoorbeeld: naarmate de mens meer kennis van het heelal verzamelt, is de kans dat daar ergens een hemel is met daarin een goddelijk wezen steeds kleiner. Toch vinden mensen alsnog zin en troost in religie, of esthetisch plezier in religieuze afbeeldingen. Canons samenstellen is niet de manier om het kennisoverschot te navigeren. De oplossing is even simpel als (vanuit positivistisch oogpunt) onbevredigend. Laat de zee van kennis ons overspoelen, maar zorg dat er naast specialisten ook generalisten zijn die een overzicht houden. Die andere klassieke denker uit het eerste jaar sociologie, Adam Smith, verwoordt hun taak heel treffend:
“(…) those who are called philosophers or men of speculation, whose trade it is not to do any thing, but to observe every thing; and who, upon that account, are often capable of combining together the powers of the most distant and dissimilar objects.”
33
De waarde van specialisten is dat zij alle details over een specifiek kennisgebied verzamelen. Maar in The Great Gatsby wordt een belangrijk probleem geïdentificeerd. In de moderne maatschappij is de generalist de meest beperkte van de specialisten. Je kans op succes is veel groter als je het leven benadert vanuit één enkel ‘ canonvenster’ . Dat is de manier waarop de banenmarkt werkt en de specialisten lijken daar nog trots op te zijn ook; elk jaar ontwikkelen zich weer nieuwe specialismes en bijbehorende opleidingen. Wat te denken van Urban Management, Woninginrichting & Design, en Scootertechnicus? Ik wil pleiten voor het tegendeel: we hebben niet nog meer specialisten nodig, maar meer well-rounded mannen en vrouwen. En bovenal een klimaat waarin die op waarde worden geschat. Een breed opgeleide generalist is heel goed in staat een divers aanbod aan functies te vervullen. Misschien heeft hij wat meer inwerktijd nodig, maar wat je er voor terug krijgt, mits je dat toelaat, is iemand die
34
verder kijkt dan slechts één specialisme. Wie dat dan zijn? Breed opgeleide sociale wetenschappers bijvoorbeeld. Want we zijn nog niet ontstapt aan het duistere beeld van de toekomst dat Max Weber in 1905 al schetste, en dat zo treffend werd vertaald door Parsons:
“Specialists without spirit, sensualists without heart; this nullity imagines that it has attained a level of civilization never before achieved.” Je kunt de Van der Leeuw-lezing en het coreferaat in zijn geheel bekijken op vanderleeuwlezing.nl; The Great Gatsby ligt in elke zichzelf respecterende bibliotheek en boekhandel; het artikel van Peter Barthel verschijnt in Communicating Astronomy to the Public, december 2011.
Aagje en de grote boze wetenschap DOOR: LAURA WEIJERS
Als jong meisje was ik al nieuwsgierig, vandaar mijn bijnaam Aagje. Zo nieuwsgierig dat de basisschooljuf zei: “Jij gaat door tot je het naadje van de kous weet!” Inderdaad, en als ik die eenmaal doorhad, zou ik als journaliste dat naadje gaan verkondigen. Zo zou ik de mensen kunnen bereiken. Tijdens de middelbare school gaven grote mensen mij het advies om niet journalistiek te gaan studeren, maar in plaats daarvan een universitaire opleiding te volgen. Daar zou ik, naast het leren schrijven zelf, ook geschikte onderwerpen vinden. Dat leek me een goed plan en sociologie was mijn keus. Ik zou de waarheid gaan leren over de samenleving. Hoe zit het met de ongelijkheid in de wereld en nog belangrijker, hoe kan deze worden opgelost? Wat is de beste manier voor mensen om samen te leven? Met dit soort vragen begon ik vol vertrouwen aan de studie. Al een half jaar na de start van mijn Sociologie studie kwam ik van een koude kermis thuis. Teleurgesteld stond ik op straat. Een half jaar later en compleet in de war. Toe te schrijven aan het proces van volwassen worden met een beetje hulp van Sociologie. Meer meegemaakt en minder naïef. Het was er met overtuiging ingepeperd door al mijn nieuwste docenten: “iets als één waarheid bestaat niet.” In de bijbel van de studie, genaamd Samenlevingen (2009), stond het nog eens duidelijk beschreven: “Sociologie leert relativeren en nuanceren, breekt simpele beelden van het maatschappelijk leven af en stelt er meer ingewikkelde voor in de plaats.” Dat er zoveel verschillende meningen bestaan over wat de waarheid zou kunnen zijn, dat er een constante strijd is om de dominante mening en dat ik die ideeën moest gaan relativeren, dat was een harde realisatie. Want hoe kon ik immers nog het naadje gaan verkondigen als deze niet bestond? Deze realisatie zorgt voor minder vertrouwen
in de mening van een ander, maar ook in die van mijzelf. Wie ben ik om het beter te weten dan de ander? Waarom zou mijn waarheid meer waar zijn? Een dergelijke onvermijdelijke realiteit van strijd hangt samen met het idee dat we een nieuwe fase zijn ingegaan, de Postmoderniteit. Een nieuw type samenleving en cultuur waarbij men twijfelt aan vooruitgang en maakbaarheid. Een gefragmenteerde samenleving die zou bestaan uit gespecialiseerde velden, die we niet meer kunnen terugbrengen naar één kern. Individuen zijn niet meer gebonden aan een ideologie en hangen daar ook niet meer hun keuzes aan. Ze zijn relativistisch, anti-essentialistisch en subjectivistisch ingesteld, zo werd verteld in college zes van de basismodule Cultuursociologie. Wellicht ben ik dus een product van deze tijd te noemen? Een echte postmodernist? De constante relativering van alles wat kenmerkend is voor de postmoderniteit, is bij mij onderhand duidelijk aanwezig. Maar zal ik een leven leiden waarbij ik alles op mijn pad relativeer? Met de gedachte rondlopen dat niets er echt toe doet? Of zal ik met de tijd nog ‘wijzer’ worden en met een kritische blik de verschillende meningen benaderen. Wellicht actief meedoen in de strijd? Zal ik me realiseren dat mijn mening, juist vanwege de strijd, er in deze moderne tijd nog meer toe doet? Kan ik deze toch wel verkondigen, maar moet ik gewoon wat harder schreeuwen dan verwacht? Niet de vraag stellen wat een waarheid nog voor waarde heeft gezien de strijd, maar welke waarheid het belangrijkst is. De tijd zal het leren. Voor mij is één ding in ieder geval duidelijk. Aagje ben ik nog steeds, wellicht een beetje minder naïef, althans, dat is mijn waarheid.
35
Ken je werkgroepdocent DOOR: YALDA BASHTBAVI / BEELD: EVA VAN BARNEVELD
PROFIEL Naam: Thijs van Dooremalen Studeerde: 2005-2006 Economie in Tilburg; 20062009: Sociologie in Utrecht en Mannheim; 2009-2011: Research Master Social Sciences in Amsterdam (aan de UvA) Specialisatie: Politieke sociologie en Kennissociologie Docent de vakken: Inleiding in de sociologie, Sociologie als ambacht, Statistiek, Kwalitatieve methoden en Sociologie voor niet-sociologen Sinds: 2011 Stijl van lesgeven: Ik hou van veel discussie. Daarbij probeer ik een combinatie te maken tussen het op de achtergrond staan en het leiden van de discussie Hobby’s: voetbal (en dan met name kijken), tennis en squash (om zelf te doen) en lezen (romans) Wilde vroeger worden: Eerst architect, toen sportjournalist en tot slot politicus of publiek intellectueel Inspirerende sociologen: Max Weber, Pierre Bourdieu, Norbert Elias, Arend Lijphart Favoriete muziekgenre(s): Wat muziek betreft, ben ik een culturele omnivoor: ik hou van André Hazes tot Erik Satie
36
Wat heeft je doen besluiten om te doceren en hoe bevalt dat tot nu toe?
Het leek me een mooie manier om me sociologische kennis en vaardigheden meer eigen te maken. Bovendien dacht ik dat ik er veel bij zou kunnen discussiëren. Het bevalt tot nu toe uitstekend. Wat was toentertijd je drijfveer om voor sociologie te kiezen?
Ik vond maatschappelijke en politieke vraagstukken van jongs af aan interessant. Mijn idee was dat ik met die sociologische kennis politicus zou worden, maar dat wil ik nu niet meer. Het werken aan de universiteit heeft meer diepgang. Ben je meer een denker of een doener?
Ik ben veel meer een denker. Volgens mij is iedereen die aan de universiteit werkt dat wel. Welke veranderingen heb je meegemaakt als je het begin van je studie vergelijkt met de periode daarna?
Ik ben analytischer naar dingen gaan kijken. Ik reflecteer veel meer op hoe ik mij verhoud tot de sociale werkelijkheid, bijvoorbeeld welke ‘rol’ ik speel tijdens dit interview, welk beeld ik daarmee van mezelf aan het scheppen ben. Daarnaast ben ik mijn eigen normen en waarden kritischer gaan beschouwen; ik ben daar minder absoluut over gaan denken. En zo ben ik ook naar andere mensen gaan kijken. Ik beschouw de hele wereld als een sociologische proeftuin. Welke sociologisch gerelateerde activiteiten raad jij de studenten aan?
Bij een debatclub gaan. Ik heb zelf een aantal jaar gedebatteerd en het moedigt je aan om op een hele systematische, analytische manier te denken. Verder is het volgens mij interessant om goed op te letten wanneer je op een plek of onder mensen bent waar je je niet zo op je gemakt voelt. Zelf heb ik dat bijvoorbeeld met de disco: ik kan me daar nooit echt goed een houding geven, weet niet echt hoe ik moet dansen. Ik vind het dan mooi om erover te theoretiseren hoe dat komt. Wat voor doel denk je dat studeren, naast carrièremogelijkheden, nog meer heeft?
Voor mij is studeren hoofdzakelijk een manier om je intellectueel te ontwikkelen. Ik zie de universiteit als een soort snoepwinkel, waar je heerlijk kunt shoppen, op zoek naar nieuwe perspectieven en antwoorden op vragen.
BART VAN HEERIKHUIZEN
BEELD: MISHA MELITA
W
at kunnen sociologen leren van Heddy Honigmann? De documentaires die deze beroemde filmmaakster op haar naam heeft staan, zijn dikwijls sociologisch erg interessant. Zo laat de film ‘Crazy’ (1999) Nederlandse VN-militairen aan het woord die werden uitgezonden naar Cambodja, Libanon en Bosnië en zo helpt de film ‘Goede man, lieve zoon’ (2001) om enig gevoel te krijgen voor wat het betekent voor de achterblijvende bewoners, als in een dorpje in Bosnië tachtig procent van de mannelijke bevolking wordt uitgemoord. Wij, sociologen, doen vaak onderzoek naar brede sociaal-economische en politiek-militaire processen; deze films bieden daarop de onmisbare aanvulling. Hier zie je de doorwerking van zulke ontwikkelingen in het alledaagse leven van mensen met wie je je gemakkelijk kunt vereenzelvigen. Maar er is iets anders dat we kunnen leren van deze regisseur en dat heeft te maken met haar interviewstrategie. Een overeenkomst tussen aan de ene kant sociologen en psychologen en aan de andere kant journalisten en makers van documentaire films, is dat ze allemaal praten met mensen. Het gesprek waarin ze proberen om die mensen waardevolle informatie te laten geven heet zowel in de journalistiek als in de sociologie: het interview. Heddy Honigmann is een filmmaakster die in veel van haar films kwesties aan de orde stelt die pijnlijk zijn. De militairen in de film ‘Crazy’ willen liever niet praten over wat ze hebben beleefd. De vrouwen uit het dorpje Ahatovici, wier mannen zijn afgevoerd, zitten er niet op te wachten om door een Nederlandse filmmaakster te worden uitgehoord. En als deze mensen dan toch hebben ingestemd met het verzoek en ze zitten op een stoeltje tegenover de filmploeg, dan zullen ze hun pijnlijke herinneringen liever niet tot in de akeligste details oprakelen terwijl de camera draait. Maar
Honigmann wil dat de mensen vertellen hoe het was, hoe het écht was, ze wil dat die mensen nog één keer hun verhaal vertellen, ook als ze daarvoor oude wonden moeten openrijten. Hoe brengt ze haar geïnterviewden (de term respondenten hoort thuis in de sociale wetenschap en niet in de wereld van de documentaire films) ertoe om episodes die ze waarschijnlijk liever voor zichzelf hadden gehouden, toch uitvoerig te vertellen en wel in de intimiderende aanwezigheid van een complete filmcrew? Haar oplossing is in elke film verschillend, maar het principe blijft gelijk. In de film ‘Goede man, lieve zoon’ maakt ze gebruik van simpele alledaagse voorwerpen. Een foto, een horloge, een stukje gereedschap. Het betasten van dat ding, de geur, de aanblik, dat is genoeg om iemand over een onzichtbare lijn te trekken en iets te ontlokken waardoor je als kijker en luisteraar met schrik en soms ook met een zekere schaamte een glimp opvangt van hoe het echt moet zijn geweest, hoe het werkelijk aanvoelde, toen. In een twaalfdelige televisieserie met de titel ‘Liefde gaat door de maag’(2004/2005) laat ze mensen een gerecht bereiden dat verbonden is met hun herinneringen aan een dierbare persoon uit hun verleden. Het kneden van het deeg voor de flensjes, de geur, de smaak, het geluid van het sissende bakvet, het beeld van het gerecht in de pan, dat is vaak genoeg om iemand terug te werpen in de tijd. In de film ‘Crazy’ is het middel muziek. Ze vraagt aan die VN-militairen welke cassettebandjes ze destijds afspeelden. Dan klinkt die muziek. En dat is de ‘trigger’. Door die muziek herinneren mensen zich ineens weer die kleine dingen waaraan ze nooit meer hebben gedacht sinds de dag dat ze plaatsvonden. Door die klanken uit de luidsprekerboxen vergeten ze even de min of meer
37
officiële reconstructie die ze achteraf standaard vertellen en kijken ze recht in de helse herinneringen waarvan ze op dat zelfde moment beseffen dat alle pogingen om die te verdringen vruchteloos zijn geweest. In de film ‘O amor natural’, ‘de liefde natuurlijk’, (1996) gebruikt Honigmann ook zo’n elicitatiemethode, maar deze keer met een vrolijker doel. Ze probeert oude mensen te laten praten over hun herinneringen aan belangrijke momenten in hun erotisch verleden. Nu zijn de bejaarden die ze in Rio de Janeiro ondervraagt zo te zien wat minder preuts dan Nederlanders, maar ook in Brazilië is niet elke oude dame bereid om met een filmploeg in haar huiskamer te gaan vertellen over de orale sex waar ze vijftig jaar geleden zo verzot op was. Deze keer gebruikt Honigmann een vergezocht lijkend, maar zeer effectief instrument: poëzie! Ze krijgt haar hoofdpersonen aan de praat door ze te vragen om erotische gedichten voor te lezen, die de Braziliaanse dichter Carlos Drummond de Andrade aan het einde van zijn leven schreef. Hebben ze het vers eenmaal voor de camera gedeclameerd, dan kletsen ze nog wat na en ineens beginnen ze dan met pretoogjes en blosjes op de wangen te vertellen over die ene keer, toen, op die keukentafel... Na de liefde de dood. In de film ‘Forever’ (2006), die draait om de beroemde Père Lachaise begraafplaats in Parijs, ontlokt Honigmann aan mensen openhartige uitspraken over hun geliefde dichter, schilder of componist, door ze te interviewen naast het graf van degene die zo veel voor ze betekent. De Iraanse taxichaffeur en zanger van traditionele Perzische muziek die ze aantreft bij het graf van de dichter Sadegh Hedayat, zou vast niet zo ontroerend hebben verteld over die schrijver als hij niet zat op een bankje naast het graf van zijn held. Zou Heddy Honigmann zelf beseffen hoe haar eigen interviewmethode werkt? Nou en of ! In de film ‘Forever’ legt ze haar werkwijze uit. Maar dat doet ze niet zelf. Ze laat het doen door een ander. In die film wordt een hoofdrol gespeeld door het graf van de Franse schrijver Marcel Proust. Je ziet een dame met een rugzakje die dat graf schoonmaakt en die er een foto van de schrijver op heeft gezet. Je ziet een gezelschap Franse voorbijgangers, die Proust wel bewonderen, maar die hem niet lezen – veel te langdradig, vinden ze. Je ziet een Koreaan, voor wie Proust zo belangrijk is dat hij helemaal naar Parijs is gekomen om zijn graf te bezoeken. Maar het interessantst is de striptekenaar Stéphane Heuet, die een reeks stripboeken heeft gemaakt over het hoofdwerk van Proust, Op zoek naar de verloren tijd. Stéphane Heuet heeft het over de beroemdste passage in die roman, de scène met het koekje. In het boek wordt beschreven hoe een in de thee
38
gedoopt koekje, een zogenaamde ‘madeleine’, plotseling een lawine aan herinneringen losmaakt bij de hoofdpersoon. Heuet zegt daarover het volgende. Je hebt aan de ene kant vrijwillige herinneringen. Iets herinnert je ergens aan. Je denkt: hoe zat dat ook alweer? Je gaat het na, roept het uit je geheugen te voorschijn en ja hoor, daar staat het je alweer helder voor de geest. Dat is de vrijwillige, de gewenste, de te voorschijn geroepen herinnering. Maar daarnaast heb je de onvrijwillige herinnering. Je legt je koekje in een theelepeltje, je doopt het onder in de thee, je brengt het doordrenkte madeleinekoekje naar je mond en plotseling ben je weer wie je was toen je tien was. Je roept niets op, je denkt helemaal niet aan vroeger, nee, door die smaak en die geur gebeurt er iets heel wonderlijks: je bent weer tien, je zit weer in de kamer van je tante die je een kopje thee met een koekje aanbiedt. Dat is de onvrijwillige herinnering. En die is ontdekt door Proust. Je zou kunnen zeggen dat Honigmann het principe van de onvrijwillige herinnering heeft ingezet als een strategie in haar interviews, wanneer ze mensen ondervraagt terwijl ze een gerecht uit hun jeugd staan klaar te maken of terwijl ze luisteren naar de muziek die ze opzetten toen ze met een truck door sniper’s alley reden en niet zeker wisten of ze de tocht zouden overleven. Dat is wat we kunnen leren van Proust, van Heuet en van Honigmann: je kunt mensen hun verleden laten herbeleven terwijl je er bij staat, maar dan moet je wel weten wat hun madeleine is... Nog een voetnoot tot slot... Voor striptekenaar Heuet is de madeleine-ervaring die Proust beschreef een wetenschappelijke ontdekking, een nieuw en vóór Proust nog nooit beschreven psychologisch fenomeen met metafysische implicaties. Want in die madeleineervaring kan iedereen aan den lijve ondervinden dat, wat vijftig jaar geleden gebeurd is en wat nu gebeurt, eigenlijk tegelijkertijd plaats vindt, dat tijd een illusie is, een handig ordeningsprincipe, maar geen realiteit. Proust heeft iets ontdekt dat ons in staat stelt om onze angst voor onze eigen dood te overwinnen. Als die ontdekking van Proust juist is, zegt Heuet in deze film, en Heddy Honigmann zegt het hem na, dan hebben we het eeuwige leven, dan bestaan we forever.
DOOR: MISHA MELITA
10-01 / 14:00 / OBA
THE READER Een beetje een vreemde tijd maar wel een goede film voor weinig geld! In de OBA worden elke maand boekverfilmingen vertoond, zo deze maand “the reader”, over een man die erachter komt dat de vrouw die hij jarenlang voorlas kampbewaarder was. Met een inleiding door Hans Croiset. Entree: 5 euro
07-01 / 22:00 / De Balie LATE NIGHT TALKSHOW Elke maand vindt er in de Balie op zondagavond de late-night talkshow plaats. Op 7 januari is Wouter Bos de hoofdgast en zal Kustaw Bessems hem interviewen. Zoals elke talkshow zullen ook onverwachte gasten de avond vullen. Entree: 8,50 23-01 / Rond de
08-12 tot 11-03 / Tropenmuseum
THE WORLD EXPLAINED Beelden kunstenaar Erick Beltran doet in deze expositie samen met een groep jonge antropologen een poging de wereld te verklaren. Allerlei verschillende theorieen passeren de revue en ook het publiek kan haar theorie aan de collectie toevoegen. Antwoord op al je vragen! Entree: 5 euro
nieuwmarkt
CHINEES NIEUWJAAR De Chinezen hebben een andere jaartelling, dus als je net bijgekomen bent van het vieren van het aanbreken van 2012 is het tijd om de overgang naar het jaar van de Draak te vieren. Op en rond de nieuwmarkt wordt hier een groot feest van gemaakt. Tot 08-01 / Zuiveringshal WINTERGASFABRIEK Lekker schaatsen in de Zuiveringshal op het westergasterrein. ‘s Avonds wordt hier een feestje gebouwd en gaat iedereen los op het ijs. Je huurt schaatsen voor 5 euro en er is warme choco.
feest
debat
16-01 / 20:00 / De Rode Hoed TWINTIG OVER TWINTIG Twintig Twintigers in gesprek met specialisten, waarin de actualiteit wordt besproken. Gesprek geleidt door Arie Boomsma! Toegang gratis.
01-01 / 11:00/ Club Vlla
NIEUWJAARSDUIK Begin het nieuwe jaar meteen goed met een feestje! In Club VLLA draaien verschillende DJ’s je het nieuwe jaar in en als klap op de vuurpeil wordt er tussen 11-13 uur een gratis uitsmijter voor je gebakken. Entree: 15 euro (12,5 voorverkoop) 15-01 / Vondelpark / VONDELPARKLOOP Ren je rot in het koude vondelpark, keuze uit 3, 5, 6, 7 en 10 km. Plus als je een nieuw record vestigt op de 10 km win je nieuwe hardloopschoenen! www.vondelparkloop.nl
ook leuk
39
40