jaargang 14, nummer 1
Thema: De Reis van vluchtelingenstromen tot vakantie vieren
‘Het hoogtepunt van het progressieve gedachtegoed ligt in het verleden’ Interview met historicus James Kennedy over het Nederland waar hij aankwam en hoe het er nu is. p.12
De fiets van hare Majesteit p.24 Bloed op mijn knokkels p.42
jaargang 14, nummer 1 04 05 06 08 10 12 18 22 24 29 30 34 36 40 42 45
Redactioneel
Axel Boomgaars
Grand Tour Giselinde Kuipers Niks nieuws
Steffan Konings
Jan Blokker, plaaggeest van de sociologie
Nico Wilterdink
Volmaakt geluk op een fietsafstand van tien minuten Buigen om maar niet te breken
Bram van der Kroon
Fotoreportage: Zomer 2011, nu al te boeken Camping 2010
David Sluiman
Baharan Andishmand en Eva van Barneveld
Jan-Willem Duyvendak
De fiets van Hare Majesteit
Giselinde Kuipers
Reizen uit principe en standaard
Jorrit Dijkstra
Urbicide: de ontwikkeling en ondergang van Nahr el-Bared Bram neemt afscheid, Axel stelt zich voor
Bram van der Kroon en Axel Boomgaars
De Amerikaanse roman en Ernest Hemingway De stank van het slachtoffer Bloed op mijn knokkels Uit ons Krijtland
Gertjan Wijburg
Lucas van Heerikhuizen
Mick Kemeling
Bart van Heerikhuizen
Twee nieuwe rubrieken Vanaf dit jaar worden er twee nieuwe rubrieken in het SoMo gepresenteerd; ‘uit sociologieland’ en ‘van de opleiding’. De eerste gaat deze keer over de oratie van Giselinde Kuipers in Rotterdam, de tweede over de wisseling van hoofdredacteuren in dit blad.
2
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Axel Boomgaars
thema: de reis Volmaakt geluk op een fietsafstand van tien minuten
10
Waarom verlaten mensen huis en haard om reizen te maken die anderen ook al hebben gemaakt? Over het nut van reizen en waarom het om de hoek net zo goed, of misschien zelfs beter vertoeven is.
Interview James Kennedy
12
Historicus prof. dr. James Kennedy groeide op in de Verenigde Staten, maar vertrok later naar Nederland om ons land te bestuderen. Hij vertelt over zijn reis en visie op het Nederland van vroeger en nu.
Camping 2010
22
Jan-Willem Duyvendak wilde helemaal niet terugkomen van vakantie, terwijl zijn reisgenoten eigenlijk wel blij waren om terug te keren. Bestaat de wereldburger die zich overal thuisvoelt?
Stadsvernietiging van Nahr el-Bared
30
Waarom valt het leger een vluchtelingenkamp in het eigen land aan en laat ze deze totaal vernietigd achter? Het concept Urbicide kan een licht werpen op de harde gebeurtenissen in de Syrische stad Nahr el-Bared.
en verder Jan Blokker: journalist als plaaggeest voor de sociologie
08
Sociologie is geen wetenschap: dat was het beeld dat de onlangs overleden bekende journalist Jan Blokker over ons vakgebied had en waarover hij publiceerde. De vraag is hoe daar op is gereageerd en of hij gelijk had. Volgens Nico Wilterdink in ieder geval niet.
De stank van het slachtoffer en Uit ons Krijtland
40
De familie van Heerikhuizen is weer goed vertegenwoordigd. Lucas schrijft een stuk over slechtoffers en waarom hun helpers zelf baat hebben bij het slachtofferschap. Bart’s column is volgens hem zijn meest persoonlijke tot nu toe, over zijn jeugdige reizen naar Zuid Limburg
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
3
redactioneel
Redactioneel Door: Axel Boomgaars
‘Het gaat niet om het doel, maar de reis die je er heen leidt’ is een wel vaker gehoord spreekwoord. Ik word daar meestal wat recalcitrant van. Het is zo’n schot voor open doel dat het haast niet waar móet zijn. Dat wilde ik hier ook betogen, maar na lang nadenken ben ik er maar mee gestopt. Ik zal waarschijnlijk berusting moeten vinden in het feit dat de uitspraak klopt. Als iemand naar zijn eigen leven kijkt, wat is daarvan dan het doel? Op de filosofieafdelingen in de Universiteitsbibliotheek zijn er geloof ik redelijk wat kasten mee gevuld, maar ik houd het er maar op dat er geen doel is, of hoogstens reproductie vanuit biologisch oogpunt. Het is natuurlijk waar dat de weg naar reproductie leuker zal zijn dan de eerste paar jaar nadat het product er eenmaal is, maar ook zo’n cyclus van geboorte en sterven doet redelijk mechanisch en doelloos aan. Daarom zit er wat mij betreft maar een ding op: in de tijd dat we op weg zijn naar ons einddoel, kunnen we er maar beter een prettige reis van maken (weer zo’n schot!). Dat
geldt ook voor dit blad. Veertien jaar geleden is het opgericht, ooit zal het eindigen, maar het gaat natuurlijk om wat de mensen van dit blad er in de tussentijd van maken. In die zin is er met dit jaar misschien een nieuw hoofdstuk aan de reis toe te voegen. Bram, de hoofdredacteur van de afgelopen twee jaar heeft afscheid genomen en ik, samen met een grote groep oude en nieuwe redactieleden, ga de reis van dit blad verder beïnvloeden. Het blad is wat mij betreft al behoorlijk goed, maar er komen sowieso twee nieuwe rubrieken bij om het blad nog Sociolgischer en Mokummer te maken. Bovendien gaan we ook actief op zoek naar nieuw talent. Ik hoop dat de weg van dit blad nog lang de moeite waard blijkt en daar heb ik veel vertrouwen in, zeker als je kijkt naar wie dit allemaal mogelijk maakt. Je kunt het lezen en zien in dit nummer. SoMo staat dit keer vol met verhalen van en over mensen en gebeurtenissen die hun doel misschien nog niet hebben bereikt, maar waarvan de weg daar naartoe zeker de moeite waard is.
colofon
foto: Jantien Oving
4
Sociologisch Mokum is een periodiek die vijf- tot zesmaal per jaar verschijnt. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren. Adres Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam www.sociologen.nl/somo/ sociologischmokum-fmg@uva.nl Check ook onze facebook-pagina!
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Hoofdredactie Axel Boomgaars Chef Redactie Steffan Konings Eindredactie Jorrit Dijkstra Bram van der Kroon Gertjan Wijburg Beeldredactie Baharan Andishmand Eva van Barneveld Kay Lindhout Misha Melita
Redactie Floris Alberse Jules Boog Anne Brugts Flore Burger Jorrit Dijkstra Mick Kemeling Koen Kloet Misha Melita Clemens de Olde Merel Sibbes David Sluiman Etienne Vermeulen
Layout Niels Dowgwillo Alain Otjens Bijdragen van Jan-Willen Duyvendak Bart van Heerikhuizen Lucas van Heerikhuizen Giselinde Kuipers Jantien Oving Nico Wilterdink
column
Giselinde Kuipers
Grand Tour
W
ord je van reizen een beter mens? Een vraag die ik, als ik er niet te lang over nadenk, prompt met ‘ja’ beantwoord. Maar beargumenteren waarom valt nog niet mee. Reizen is goed voor een mens, want… Reizen haalt je weg uit de alledaagse vanzelfsprekendheden. Reizen opent de blik. Reizen confronteert je met mensen die de wereld heel anders zien. Het klinkt allemaal heel overtuigend, en bovendien best diep. Maar is het wel zo? Word je beter van reizen? En waarom dan? Als je er over denkt begint deze vanzelfsprekendheid – zo gaat dat wel vaker met vanzelfsprekendheden – fluks te wankelen. Vanaf het begin van toerisme werd reizen gepresenteerd als heilzaam. In vroeger eeuwen maakten
Het is op reis makkelijk en verleidelijk om hardnekkig hetzelfde te blijven jongemannen uit de hogere standen de zogenaamde Grand Tour. Met het oog op de persoonlijke en culturele vorming moest elke jeune premier op reis om de wonderen van de Oudheid in het echt te aanschouwen. Geheel gelouterd, weliswaar vaak met een geslachtsziekte opgedaan bij een Napolitaanse prostituee (“Napels zien en dan sterven” ging niet alleen om de adembenemende baai; de stad stond bekend om haar prostituees.), maar vervuld van historische en esthetische sensaties, keerden ze naar huis terug. Reizen, zo heette het, opent de geest. Maar ergens is deze Grand Tour niet zo anders dan wat toeristen tegenwoordig doen in New York. Eindelijk in het echt zien wat je allang kent van de plaatjes. Ja, de taxi’s zijn geel, en wat zijn het er veel. Inderdaad: brandtrappen langs de huizen, wolkenkrabbers, park met koetsjes en joggers, Brooklyn Bridge en Ground Zero. Net zo, stel ik me voor, liepen de jongelingen door Rome. Inderdaad, het Forum en het Colosseum. De Tiber en de zeven heuvels. Hier liep Caesar. Daar woonde Nero. Hier werden de Christenen aan de leeuwen gevoerd, en daar kruisigden ze Petrus. Deze ervaring – het bestaat echt! Het is precies als op TV! – is bevredigend en een belangrijk onderdeel van reisplezier. Maar bijna het tegenovergestelde van het openen van je geest. Je zoekt bevestiging van wat je al wist. Zo gaat dat op reizen vaak: je zoekt naar hoe je denkt dat het is en – o wonder! – dat vind je ook. Wat zijn Chinezen toch vreselijk Chinees. Wat zijn de stranden van Thailand Bounty-achtig. Wat zijn Italianen goedgekleed, Parisiennes elegant, en
wat kunnen Cubanen goed dansen. Een ander argument voor de heilzaamheid van reizen sinds de Grand Tour: de ervaring van “het sublieme”. Op reis zie je de mooiste en bijzonderste dingen“in het echt”. De prachtigste kunstwerken, de adembenemendste landschappen, de wonderbaarlijkste natuurverschijnselen. Schoonheid kan een overweldigende en transformerende ervaring zijn. Al eeuwenlang proberen filosofen, kunstenaars, en wetenschappers te bewijzen dat schoonheid daarmee ook vormend en verheffend is. Maar de tegenvoorbeelden zijn eenvoudig te vinden. Er zijn slechte mensen die van mooie dingen houden (Hitler had naar het schijnt best smaak), en goede mensen met het esthetisch besef van een pinda. Als het thuis niet gelukt is je gevoel voor schoonheid te ontwikkelen, zal een reis naar het mooiste landschap, schilderij, uitzicht, gebouw ter wereld dat echt veranderen? Op reis heb je jezelf nog altijd bij je. Het is makkelijk en verleidelijk om hardnekkig hetzelfde te blijven – al heb je de Kilimanjaro beklommen, over de Amazone gekajakt, de Venus van Milo en de Borobodur gezien, en nachtenlang met Masai gedanst. De heilzame effecten van reizen kunnen zich best voordoen. Maar net zo makkelijk gebeurt er niks. Je ziet wat je verwachtte, knikt instemmend, en gaat tevreden, maar ongewijzigd, terug naar huis. En toch… als het binnenkomt, je bereid bent je te laten verrassen, jezelf even te verliezen – dan kan er in je hoofd een luikje opengaan. Juist als je weg bent van huis en haard en alles wat je kent, gebeurt dat, in mijn ervaring althans, sneller. En als dat lukt – ja, dan geloof ik dat je daar een beter mens van kan worden. Maar ik besef: dit is eerder een geloofsartikel dan een generaliseerbare en empirisch bewijsbare uitspraak. Dat je van reizen een beter mens wordt is een variant op al die andere geloofsartikelen van de Verlichting: dat je van kennis een beter mens wordt. Van kunst. Van literatuur. Van poëzie. Van muziek. Van onderwijs. Allemaal principieel onbewijsbare, zeker niet onder alle omstandigheden kloppende uitgangspunten. Een beetje prekerig bovendien: als je niet denkt dat je van reizen beter wordt kan je ook een leuke vakantie hebben. Maar toch: als we op de universiteit niet geloven dat je van kennis, en zo nu en dan een snufje schoonheid, misschien een ietsje beter mens kan worden, dan kunnen we wel inpakken. Studeren is ergens ook een soort Grand tour. Als je na afloop van de studie de universiteit geheel onveranderd en onaangetast verlaat, zonder dat er ooit ergens in je hoofd een luikje open is gegaan - dan hebben wij als docenten gefaald.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
5
achtergrond
Niks nieuws Sommige situaties of problemen krijgen volop aandacht en beheersen vervolgens weken of maanden lang het nieuws, terwijl andere gebeurtenissen maar kort in beeld lijken te komen. Waarom krijgt de ene situatie in verhouding met een andere zoveel meer media-aandacht? Komt dit doordat sommige situaties nu eenmaal nieuwswaardiger zijn dan anderen, en, mocht dit het geval zijn, is er dan sprake van specifieke criteria aan de hand waarvan de nieuwswaarde van een zeker voorval bepaald kan worden? Door: Steffan Konings
E
en goed voorbeeld van een gebeurtenis die in de internationale pers breed werd uitgemeten, is de Chileense mijnramp van afgelopen zomer. Nu zeg ik afgelopen zomer, maar de berichtgeving over de 33 opgesloten mijnwerkers heeft eigenlijk tot op de dag van vandaag het nieuws beheerst. Op 5 augustus 2010 verzakt een Chileense kopermijn in de buurt van de stad Capiapó. Het lot van de mijnwerkers, die in de mijn aanwezig waren toen deze instortte, is op dat moment nog onbekend. Zeventien dagen later blijkt dat alle drieëndertig mijnwerkers nog in leven zijn en gevangen zitten op een diepte van 680 meter. Op een noodrantsoen van blikjes tonijn, koekjes en houdbare melk hebben de kompels weten te overleven. Relatief snel na de ontdekking dat iedereen de ramp heeft overleefd, wordt duidelijk dat de mijnwerkers waarschijnlijk pas rond de kerst bevrijd zullen worden. Ondertussen is het mogelijk gemaakt om via een schacht van acht centimeter breed allerlei voedsel, communicatiemiddelen en andere spullen naar beneden te takelen. Vooralsnog zitten de mijnwerkers nog altijd gevangen en wordt er druk gespeculeerd over de datum waarop zij gered zullen worden. Een groep mijnwerkers, waarvan in eerste instantie werd verwacht dat zij niet meer in leven zou zijn, krijgt te horen dat ze samen maandenlang ondergronds moet zien te overleven. Het zou, en misschien komt dit in de toekomst nog, een behoorlijk filmscenario maken. Diverse media lijken dit ook te beseffen. Vanaf het moment dat het duidelijk werd dat men hier met een slepende kwestie te maken heeft, wordt er in grote hoeveelheid en detail bericht over het lot van de mijnwerkers. Hieronder volgt een kleine greep uit de meest opvallende en random berichtgeving. Drie dagen nadat de mijnwerkers te horen hebben gekregen dat het nog lange tijd duurt voordat zij gered zullen worden, wordt in alle journaals een zelfgemaakte video vertoond. Hierin geven de mijnwerkers een rondleiding door het restant van de mijn en geven ze aan dat ze het inmiddels redelijk georganiseerd hebben op 700 meter diepte. Sommigen doen de groeten aan het
6
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
thuisfront, waarna allen innig omarmd het Chileense volkslied inzetten. Na deze video is het hek officieel van de dam; Naast uitvoerige reacties van de Chileense president en lokale politici, regent het steunbetuigingen van prominenten van over de hele wereld. De berichtgeving vervolgt met het nieuws dat psychologen het spelen van competitieve gezelschapsspellen afraden, dit zou gevaarlijk zijn
Sommige mijnwerkers doen de groeten aan het thuisfront, waarna allen innig omarmd het Chileense volkslied inzetten.
voor de groepssfeer, en dat de NASA ingezet zal worden om advies te geven over het leven in kleine donkere ruimtes. Het acht uur journaal brengt op een gegeven moment onder de aandacht dat de mijnwerkers, omdat de meeste onder hen rokers zijn, een verzoek hebben gedaan om sigaretten naar beneden te sturen. Dit verzoek is echter geweigerd omdat het slecht voor de gezondheid zou zijn. Wel valt er de volgende dag in de kranten te lezen dat de mijnwerkers drieëndertig mini-Bijbels hebben mogen ontvangen. Verder haalt het bericht het nieuws dat de Chileense mijnwerkers hun eerste warme maaltijd en nicotinepleisters hebben gekregen. Blijkbaar is het, afgaande op de krantenkoppen, tevens nieuws dat een van de mijnwerkers een gedicht heeft geschreven over zijn ervaringen en dat een ander zijn vrouw vanuit de ingestorte mijn een huwelijksaanzoek heeft gedaan. In de tussentijd is naar buiten gekomen dat het op zeven september mogelijk was voor de mijnwerkers om de voetbalwedstrijd Chili-Oekraine live te volgen en dat de meeste van hen er redelijk gezond, ze hebben zich geschoren en schone kleren aangedaan, bijlopen. Een laatste opvallend bericht dan
nog: op 3 september komen pijnlijke familiegeschiedenissen naar boven; als uitgezocht wordt aan welke familieleden waarschijnlijk flinke schadevergoedingen toegediend zullen worden, melden zich voor veel van de kompels meerdere vrouwen/maîtresses die allen de liefde van hun noodlottige partner opeisen. Tot zover de vermelding van slechts een klein gedeelte van het opvallende nieuws omtrent de instorting van de Chileense mijn. Bovenstaande nieuwsfeiten lijken mij voldoende om iets van de gekte duidelijk te maken. Maîtresses die zich melden voor de mijnwerkers, het volgen van een voetbalwedstrijd, het ontvangen van steunbetuigingen, schone kleren, sigaretten en mini-Bijbels: in dit geval lijkt elk detail nieuwswaardig. Hoewel het overduidelijk is dat er hier sprake is van een unieke situatie, welke bijna vanzelfsprekend aantrekkelijk en interessant is om te volgen, lijkt het alsof men hier doorslaat in het vermelden van werkelijk elk saillant detail. Wederom rijst de vraag waarom er zoveel aandacht besteed wordt aan deze specifieke situatie. Een klassieke studie van Galtung en Ruge (1965) naar de nieuwswaarde van berichten, identificeert twaalf criteria die ertoe bij lijken te dragen dat een bepaalde gebeurtenis als nieuwswaardig wordt aangemerkt. De twaalf criteria waarop een gebeurtenis volgens Galtung en Ruge kan scoren, zijn: tijdsspanne, schaal en intensiteit, duidelijkheid, betekenisvolheid, overeenstemming, onverwachtheid, continuïteit, samenstelling, elite landen, elite personen, personifiëring en negativiteit. Het is belangrijk om op te merken dat geen enkele gebeurtenis op al deze criteria hoog scoort. Het
In dit geval lijkt elk detail nieuwswaardig
idee van Galtung en Ruge is dan ook dat een lage score op de ene variabele, gecompenseerd kan worden met hogere scores op andere variabelen. Hoe meer bepaalde gebeurtenissen voldoen aan de genoemde criteria, des te waarschijnlijker is het dat zij als nieuws worden aangemerkt. Nu is er hier niet genoeg ruimte om al deze criteria uitvoerig te bespreken, dus zal ik moeten volstaan met het uitlichten van enkele, voor de situatie
van de Chileense mijnwerkers relevante, criteria. Het feit dat een (mijn)ramp een plotselinge gebeurtenis is, maakt dat deze situatie hoog scoort op de factoren tijdsspanne en onverwachtheid. Verder is er sprake van een wisselwerking tussen de criteria samenstelling en continuïteit. Samenstelling betreft de concurrentie van ander nieuws, welke in het geval van de Chileense mijnramp gering was aangezien deze plaatsvond in de zomerse ‘komkommertijd’. Continuïteit stelt dat wanneer een gebeurtenis eenmaal het nieuws heeft gehaald, deze als nieuws gedefinieerd zal blijven. Het feit dat de mijnwerkers zo’n lange tijd opgesloten zitten, draagt bij aan de continuïteit in de berichtgeving. Tot slot een hoge score op de criteria personifiëring en negativiteit. Personifiëring gaat er van uit dat nieuwsberichten over concrete en makkelijk mee te identificeren personen of groepen aantrekkelijker zijn. Negativiteit spreekt voor zich; het slechte nieuws van de mijnramp is goed nieuws voor de media. De scores op de criteria van Galtung en Ruge verklaren voor een deel de aandacht die aan Chili wordt besteed. Van deze lijst met criteria is door veel onderzoekers gebruik gemaakt om vast te stellen waarom een zekere situatie zo nieuwswaardig is gebleken. Sommigen hebben criteria herzien, geschrapt of toegevoegd. Ik zou graag een criteria aan de lijst willen toevoegen. Eerder heb ik door middel van voorbeelden van de berichtgeving over Chili geprobeerd vast te stellen dat er rond sommige nieuwsitems een zekere gekte kan ontstaan. Mede door de technologische mogelijkheden van moderne communicatiemiddelen, is men in mijn ogen tegenwoordig geneigd door te slaan in de hoeveelheid en de soort berichtgeving over een bepaald onderwerp. Het lijkt erop alsof sommige nieuwsitems zich ontwikkelen tot een soort big brother programma en als zodanig steeds meer als een real life soap behandeld worden. De nieuwswaarde van een gebeurtenis wordt tegenwoordig wellicht mede bepaald door hoe ‘soapie’ deze gebeurtenis gebracht kan worden. Met de berichtgeving over de situatie in Chili als voorbeeld, zou ik daarom willen voorstellen om een dertiende criterium toe te voegen: het ‘real life soap’ criterium. Aan de naam kan nog gewerkt worden. Buiten kijf staat echter dat wanneer een gebeurtenis erg tot de verbeelding spreekt en vervolgens werkelijk als een soort real life soap onder de aandacht kan worden gebracht, deze tegenwoordig aanzienlijk aan nieuwswaarde wint.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
7
jan blokker
Jan Blokker, plaaggeest van de sociologie Tijdens de zomervakantie overleed de journalist Jan Blokker. In de jaren zeventig stond hij bekend als een fel criticaster van de sociologie. Waar richte die kritiek zich op en heeft het wat uitgehaald? Nico Wilterdink vertelt. Door: Nico Wilterdink
J
an Blokker (1927-2010) was een reus in de Nederlandse journalistiek, maar hij was ook een irritante man. Dat laatste vond ik vooral toen hij in de jaren zeventig als columnist van de Volkskrant de sociologie belachelijk maakte. Sociologie stond bij hem voor loze prietpraat en gewichtigdoenerij, modieuze linksigheid en geitewollensokkenmentaliteit. Als pas afgestudeerd socioloog die verder wilde in het vak, trok ik me die kritiek persoonlijk aan, en ik verbaasde me erover als collega-sociologen zulke stukjes juist heel grappig bleken te vinden. Want Blokker had ongelijk, vond ik en vind ik nog steeds, al schoot hij een enkele keer raak. (Ieder vak heeft tenslotte zijn malloten, en misschien was het percentage malloten onder de sociologen in de jaren zeventig wel uitzonderlijk hoog.) Ten onrechte identificeerde hij de sociologie met een vaag soort links denken waarin geschermd werd met marxistische begrippen als klassenstrijd, vervreemding en kapitalistische uitbuiting. Dat denken was weliswaar populair onder studenten en pas afgestudeerden in de sociale wetenschappen, maar werd door lang niet alle sociologen aangehangen. Het meest deed het opgeld in de toen nog expanderende welzijnssector, waarin veel gesproken werd van strijdbare actie (aksie) die moest leiden tot bewustwording, emancipatie en zelfontplooiïng. Terwijl Blokker daar zijn sarcasmen op losliet, kwamen sociologen als Schuyt, Van Doorn en
8
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
De Swaan juist met afstandelijke en kritische visies op ontwikkelingen in het welzijnswerk en de verzorgingsstaat, onderwierp iemand als Dick Pels het marxisme aan grondige kritische analyses in het pas opgerichte Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, en ondergroeven weer andere sociologen de optimistische progressieve gedachte van de maakbare samenleving door te benadrukken dat ingrijpende sociale veranderingen in hoge mate een ‘blind’, ongepland, onbedoeld en onvoorzien karakter hebben. Jan Blokker wist dat allemaal niet, en hij deed ook geen moeite er kennis van te nemen. Alle generaliserende theorie, alle vormen van abstract sociaal-wetenschappelijk denken riepen bij hem afkeer en wantrouwen op. Las hij iets dat hij niet begreep of inging tegen zijn intuïties, dan deed hij dat af als onzin. Kwam hij woorden en uitdrukkingen tegen die hij niet kende, dan was dat voor hem overdreven moeilijk doen. ‘Wat ze in de sociologie tegenwoordig een“sociaal wenselijk antwoord” noemen, heette bij ons thuis vroeger gewoon een leugen’, schreef hij bijvoorbeeld. Dat mensen hun gedrag en uitlatingen afstemmen op wat anderen van hen verwachten, dat ze dus in verschillende situaties verschillende dingen kunnen zeggen zonder daarmee doelbewust te liegen – dat sociologische inzicht was niet tot Blokker doorgedrongen. Achter Blokkers gebetenheid op de sociologie zou je ambivalentie
kunnen vermoeden, en een enkele keer liet hij inderdaad een ander geluid horen. Zo wijdde hij in de Volkskrant (6-2-1982) een positieve bespreking aan een boekje uit de – toen bestaande – Publicatiereeks Sociologisch Instituut van de UvA: een bewerking van de doctoraalscriptie van de socioloog Herman
Sociologie was een vak van pretentieuze en pseudowetenschappelijke praatjesmakers
Franke (de latere criminoloog en schrijver, die in augustus van dit jaar overleed) over de misdaadverslaggeving in de negentiende eeuw (Van Schavot naar Krantekolom, 1981). ‘Een alleraardigst onderzoekje’, noemde Blokker dat, en en passant legde hij hierin uit wat de door Franke van Elias overgenomen begrippen Fremdzwang en Selbstzwang betekenden. Toch moest Blokker ook van Elias weinig hebben. Dat bleek precies 22 jaar later uit een paginagroot stuk in de Volkskrant (6-22004) naar aanleiding van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van Elias’ Studies over de Duitsers. Over de inhoud van dat boek had Blokker niets te melden. Zijn kritiek richtte hij voornamelijk op Elias’ hoofdwerk Het civilisatie-
proces uit 1939, maar daaruit bleek dat hij ook dat boek slecht of helemaal niet gelezen had. Zo stelde hij de vraag ‘kende hij Huizinga al?’, terwijl het boek nota bene lange citaten uit Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen bevat. Lezing van dat stuk bracht weer de irritatie bij me boven die ik vele jaren eerder bij sommige van Blokkers columns had gevoeld. Het bevestigde het beeld van een man die weliswaar beschikte over een grote energie, maar in zijn oordelen haastig, vooringenomen en gemakzuchtig was. Gelukkig plaatste de Volkskrant twee kritische reacties op dat stuk, van de politicoloog Jos de Beus en van de schrijver Herman Franke (dezelfde), die beiden meenden dat Blokker met
zijn kritiek van verregaande incompetentie blijk had gegeven. Heel juist, leek mij. Blokker was nu eenmaal geen sociale wetenschapper, formeel niet, maar ook niet qua belangstelling en kennis. Des te curieuzer dat de Rijksuniversiteit Groningen hem in 2004 een eredoctoraat in de sociale wetenschappen verleende. Een pijnlijke vertoning, waar ook Blokker zelf door in verlegenheid leek te zijn gebracht. Ook na zijn breuk met de Volkskrant en overstap naar de NRC bleef Blokker onvermoeibaar doorgaan met kritische columns en boekbesprekingen. Daarnaast ontpopte hij zich als smakelijk verteller van episoden uit de vaderlandse
geschiedenis in boeken die hij samen met zijn beide zoons schreef. Zijn recensies waren altijd leesbaar, in zijn columns bleef hij levendig en scherp. Als columnist van nrc. next was hij de grumpy old man die zei waar het op stond en tegen de stromen van de tijdgeest in durfde te roeien. Sommige van deze stukjes stonden ook in NRC-Handelsblad en die las ik vaak met instemming. Zo keerde hij zich tijdens het WK voetbal afgelopen zomer, waarvan hij de afloop niet meer zou meemaken, tot mijn genoegen tegen de oranjegekte die over Nederland was gevaren en de televisie in een alles omknellende greep hield (‘iemand moet het toch zeggen’). In dat bezeten blijven werken, blijven schrijven en commentariëren tegen de klippen van het ouder worden op was hij bewonderenswaardig – en leek hij op zijn bête noire Norbert Elias, die ook bleef doorwerken tot hij erbij neerviel. Maar daar hield de overeenkomst wel mee op. Blokker was een journalist, en in de Nederlandse verhoudingen een belangrijke en invloedrijke journalist, niet meer en niet minder. Als incidenteel criticus van de sociologie wist hij sommigen aan het lachen te maken, anderen te ergeren, maar zijn betekenis voor het vak was minimaal. Een tijd lang heeft hij bijgedragen tot negatieve beeldvorming over de sociologie als een vak van pretentieuze en pseudowetenschappelijke praatjesmakers. Dat beeld is inmiddels veranderd. De sociologie heeft zich de afgelopen decennia in professionele richting ontwikkeld, met een grotere nadruk op wetenschappelijke degelijkheid en empirische precisie en meer terughoudendheid en voorzichtigheid in het leveren van maatschappijkritiek. Op die ontwikkeling heeft Blokker, denk ik, geen noemenswaardige invloed gehad.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
9
thema: opinie
Volmaakt geluk op een fietsafstand van tien minuten Als de zomer aanbreekt is een onvermijdelijke vraag of de gesprekspartner in kwestie van plan is op vakantie te gaan. Deze vraag word vaak bevestigend beantwoord. Hoe verder des te beter lijkt de trend. Vakanties van een maand zijn geen uitzondering. En de beantwoording van de vraag wekt in veel gevallen een gevoel van vrolijkheid en soms zelfs trots bij diegene die de reis gaat maken. Uit beleefdheid reageer ik enthousiast op de plannen, maar in stilte stel ik mijzelf een aantal vragen. Door: David Sluiman Illustratie: Kay Lindhout
I
k schrijf dit stuk op het terras van Café Amsterdam, het is een uurtje of twee, de zon schijnt, het is een graad of 27. Ik zit langs het water, er dansen libellen op mijn boek. De serveerster doet niet al te veel moeite om haar rondingen te verhullen en lacht vriendelijk. Ik nip aan een kop koffie en verlekker mij aan het menu. Boudin noir, coquilles, gebakken kalfszwezerik en gegrilde heilbot met zeekraal. Het leven van een bekeerde vegetariër gaat niet over rozen, maar de gazpasho smaakt uitstekend. Volmaakt gelukkig op 10 minuten fietsen van mijn huis. Ik overpeins het nut van het reizen naar verre bestemmingen. Waarom verlaten we huis en haard om reizen te maken die vele voor ons al gemaakt hebben? Waar zijn we naar op zoek? Ik herinner mij een fragment dat ik zag op televisie. Een man staat op een strand ergens in Spanje en vertelt een journalist dat hij toch wel erg terugverlangt naar huis. ‘De schnitzels smaken hier niet zo lekker als thuis’ zo beweerde hij. Hij zal wel gelijk hebben, maar de meesten onder ons zullen zich afvragen waarom je in Spanje schnitzels zou eten. Met dezelfde rechtvaardi-
10
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
ging kan je echter de vraag stellen waarom je naar Spanje zou gaan om schnitzels te eten. De vragen lijken identiek maar zijn het niet. Het fijne van de laatste vraag is dat je deze ook gerust kan stellen in de vorm, waarom zou je naar Spanje gaan om Ibericoham te eten? Ik heb twee jaar in Spanje gewoond en heb geen passend antwoord op deze vraag. Wat in Spanje te verkrijgen is, is in Amsterdam net zo goed voor handen. De betere slagers en delicatessenzaken in de Haarlemmeren Utrechtsestraat hebben een breed assortiment aan mediterrane lekkernijen. De kwaliteit doet niet of niet veel meer onder aan datgene te verkrijgen is in culinaire hoofdsteden als Lyon of San Sabastian. Op wat voor wijze jij je varkensvlees ook wil hebben, in Amsterdam volstaat een korte wandeling om je er tegoed aan te kunnen doen. Maar dit is slechts het culinaire aspect van het reizen. Misschien heeft u daar wel helemaal geen interesse in en gaat u voor de zon, zee, strand, spanning, avontuur, pittoreske dorpjes, eeuwenoude kerkjes of tempels. Al deze indrukken kunnen niet worden vervangen door een abonnement
op de zonnebank, en National Geographic, of een bezoek aan de Efteling. Toch kan ik het niet helpen om boeken te lezen van Bill Bryson, Paul Theroux, Redmond O’Hanlon, J.J. Voskuil en Bob den Uyl zonder te denken: geweldig, maar zij liever dan ik. Precies de reden waarom ik
Australië bestaat uit zoveel woestijn, omdat de backpackers al het gras kapot getrapt hebben. zo blij ben dat ze hun reizen zo mooi en verbeeldend op papier weten te zetten. Veel studenten gaan al backpackend reizen door zuidoost Azië, om daar - naast onvergetelijke indrukken - voedselvergiftiging, buikgriep en geslachtsziekten op te doen. Waarom zou je daar 18 uur voor in een vliegtuig zitten, dat kan in Amsterdam ook. Het is moeilijk om enthousiast te blijven reageren op de zoveelste persoon die heeft besloten een half jaar van zijn leven te slijten in Australië. De reden is vaak dat men
op zoek is naar een beetje avontuur in het leven, terwijl ze dondersgoed weten dat honderdduizenden leeftijdsgenoten dezelfde reis maken. Australië bestaat uit zoveel woestijn, omdat de backpackers al het gras kapot getrapt hebben. De eerste Engelse kolonisten waren gevangenen die werden verbannen naar dit verre oord. Ik zie niet in waarom nu iedereen vrijwillig die kant op gaat. Ik kan eigenlijk, maar drie redenen verzinnen waarom je dit soort reizen zou maken. Er zou weinig spannenders te beleven kunnen zijn dan de Tour du France beluisteren bij de Wereldomroep, met dat zenuwslopende deuntje (Rein van den Broek’s Trumpet Cross). Een tweede reden zou kunnen zijn dat je de onderlinge band met je reisgenoot wil versterken. Gezamenlijk iets meemaken versterkt de band. Dat vele relaties stranden tijdens een vakantie laten we hierbij voor het gemak even buiten beschouwing. Een derde reden en stiekem misschien wel de meest belangrijke zal voor velen zijn, dat je de reis maakt omdat je een mooi verhaal wil hebben voor anderen. Een vriend, nichtje, tante of je buurvrouw heeft een mooie reis gemaakt die
We proberen onszelf te onderscheiden door allemaal hetzelfde te doen
jij ook zou willen maken, of liefst nog verder weg zodat de rest nog enthousiast reageert. Waarbij de conclusie eigenlijk onvermijdelijk is geworden. We zijn kuddedieren, als de richting eenmaal is aangegeven, volgt de rest lijdzaam. We proberen
onszelf te onderscheiden door allemaal hetzelfde te doen. Als dat betekent dat je in Nieuw-Zeeland van een brug moet springen met een elastiek om je enkels, so be it. Er zijn weinig branches waar zoveel geld in omgaat om ons kuddegedrag te bevredigen als in de reisbranche. Is er nog iemand die het verschil kan zien tussen een strand in Spanje of Turkije. De resorts zijn wit en hoog, hebben een zwembad en het personeel spreekt gewoon Nederlands. De camping in Frankrijk is hierop geen uitzondering. Het belangrijkste selectiecriterium lijkt voor velen het aantal uur per dag dat je van je kinderen verlost kan zijn. Mensen die op vakantie gaan om te onthaasten, hoeven daar mijns inziens evenmin de stad voor uit. Het mediterrane levensritme is zo overgenomen. Vroeg opstaan genieten van een ontbijtje, toewerken naar de siësta en de
avondmaaltijd beslist niet voor half tien aanvangen. De Amsterdamse supermarkten en restaurants laten dit met hun royale openingtijden toe. Maar vakantie vieren in eigen stad klinkt velen nog vreemd in de oren. Ik hoorde Mark Rutte tijdens de verkiezingscampagne trots zeggen dat hij zijn vakanties viert in Putten op een camping met zijn moeder. Wat moet je in godsnaam in Putten, met of zonder je moeder? Mark woont in Den Haag, een prachtige stad, strand om de hoek. Wat wil je nog meer? Waarom naar Putten, Spanje of Thailand? De meest relaxte en originele reizen worden gemaakt door diegenen die thuisblijven. Toegegeven, als je niet in Putten op vakantie gaat, maar er woont, ga dan naar Spanje. Er is dan wel een andere vraag die je zal moeten beantwoorden. Waarom zou je terugkomen? Je doet pas echt recht aan je nieuwe bestemming als je er gaat wonen.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
11
interview
Buigen om maar niet te breken Voordat James Kennedy ter wereld kwam in de Verenigde Staten was zijn moeder al twee maal geëmigreerd naar Noord-Amerika. Zelf koos hij ervoor om terug te keren naar Europa, om zich hier te focussen op de moderne geschiedenis van Holland. Sociologisch Mokum ging met hem het gesprek aan over zijn eigen ‘reis’, de effecten van migratie in het heden en verleden en hoe het de politiek heeft beïnvloed. Door: Bram van der Kroon Fotografie: Baharan Andishmand
12
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Z
ijn kamer in het P.C. Hoofthuis kijkt uit op de blinde muren van het Magna Plaza. Door het geopende raam stroomt de frisse najaarslucht de ruimte binnen en drijven de geluiden van Amsterdam de kamer in. James Kennedy vertelt over zijn eigen reis, de verschillen tussen het het Nederland waarin hij arriveerde en het Nederland anno 2010. Terwijl de wereld beneden door draait gaat het gesprek over de lijnen van continuïteit die terug het verleden in lopen en de lessen die we daar uit kunnen trekken. ‘Geboren en getogen’ in de Verenigde Staten is hij, zo zegt James Kennedy zelf. Thuis in Orange County Iowa werd er dan ook nooit Nederlands gesproken bij de familie Kennedy. En Nederland? Dat was vooral een land van ontspanning, een land van vrijheden en een springplank om Europa te verkennen. Het land van zijn moeder stond voor progressiviteit en ruimdenkendheid. Die houding lag ten grondslag aan de spanningen die ontstonden tussen zijn ouders en de familie in Nederland, dat voelde hij zelf ook al op jonge leeftijd aan. Nieuw Babylon in aanbouw gaat over het Nederland van na de tweede wereldoorlog, wat is er zo interessant aan deze periode voor je? ‘ Ik werd in eerste instantie gedreven door een gevoel van ideologische verschillen tussen Amerika en Nederland. Ik denk dat mijn moeders familie door de jaren ‘60 en in de jaren ‘60 echt is veranderd. Er waren verschillen in politieke en religieuze zin tussen mijn moeder en haar familie.’ Wat waren die politieke verschillen dan precies? ‘Haar familie was meer links gearrangeerd, dat viel in de smaak. Wij waren conservatiever. Maar ik zou zeggen dat het religieuze verschil eigenlijk dieper lag.Voor mijn ouders was dat in ieder geval zo. Op het politieke vlak had mijn moeder ook, net zoals de rest van haar familie, wel bepaalde sociaal democratische denkbeelden. De spanning zat hem juist in de kerkelijkheid, morele visies, het opvoeden van kinderen en seksualiteit, volgens mij werden daar de verschillen gevoeld, ook door mij.‘
James Carleton Kennedy Kwam in 1963 in Orange County Iowa ter wereld. Hij studeerde buitelandse betrekkingen, theologie en geschiedenis in de V.S. en promoveerde met Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig. dat oorspronkelijk in het Engels verscheen maar later werd vertaald. In 2003 kwam hij in dienst van de VU als hoogleraar contemporaire geschiedenis en sinds 2007 is hij in dienst van de UvA als hoogleraar Nederlandse geschiedenis. Verder publiceerde James Kennedy een zevental boeken en is hij momenteel bezig met het boek Concise History of the Netherlands, dat nog moet verschijnen.
Dus het geloof in Amerika was conservatiever, rechtlijniger? ‘Precies, dat was het. Ik weet bijvoorbeeld nog een discussie op vakantie in de Provence, tussen mijn oom en mijn vader. Het was een fel debat over het oordeel van god en hoe je dat moet zien. Wie was God? Zou Hij oordelen of veroordelen of niet? Een betrekkelijk pittige discussie, er is nooit echt ruzie van gekomen, maar wel een zekere levensbeschouwelijke verwijdering. Dat kon je wel op bepaalde manieren overbruggen, maar er was wel een wij en een zij ontstaan. Op dat punt was er een wij en een zij.’ Ondanks of juist dankzij deze spanning besloot James Kennedy zelf terug te keren naar het land van zijn moeder. Zo veranderde Nederland van een ‘vakantieland’ in een plek om te werken en te studeren. Het bleek een ander land dan wat hij had bezien vanaf de andere kant van de Atlantische oceaan. Het Nederland vanuit de verte veranderde, niet alleen vanuit zijn perspectief, maar ook door de tijd heen. Wat is er veranderd in Nederland? ‘Het Nederland van 2010 is vanzelfsprekend niet het Nederland van 1980. Er zijn twee lijnen van vergelijking, de eerste is wat ik nu over Nederland denk en wat ik toen over Nederland dacht. De tweede lijn gaat over wat Nederland toen was en wat Nederland nu is. Enerzijds dus de objectieve beleving en anderzijds de subjectieve beleving. Ik ben in Amerika heel erg gevormd door de notie dat Nederland heel erg progressief was en daar maak ik nu twee kanttekeningen bij, twee grote kanttekeningen. De eerste is dat het doorhameren op eigen progressiviteit verdwenen is, daarin is Nederland echt veranderd ten opzichte van 1980. Nederlandse denkbeelden over heel veel dingen, over seks of de dood om maar wat te noemen, zijn heel erg hetzelfde als 25 jaar »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
13
geleden. Als het gaat om de specifieke inhoud dan is daar sindsdien niet zo heel veel verandering in gekomen. Maar het met de vlag van progressiviteit wapperen, dat zie je nu in Nederland veel minder. De tweede kanttekening is dat ik zelf ook in die tijd dat progressieve van Nederland heb overschat. Nieuw Babylon in aanbouw vormt hier ook al een zekere kentering in. Je zou kunnen zeggen dat Nederlandse progressiviteit eigenlijk is ontstaan uit conservatieve overwegingen. Zo zou je ook Nieuw Babylon kunnen zien. Er was een elite die dingen liet gaan omdat het de beste manier was om het land te regeren.‘ Het gedogen ten behoeve van maatschappelijke stabiliteit? ‘Ja, je buigt om niet te breken. Dus dan heeft het niet te maken met een progressieve elite die in vooruitgang en verandering gelooft. Progressiviteit zit dan wel in de lucht maar het is geen radicale progressiviteit. Eerder is het een meer calculerende progressiviteit, zodat je met je tijd mee kunt gaan. Maar ik ben nu zelfs meer doorgeschoten in de richting van de Nederlandse samenleving te zien als aan een kant heel progressief in zijn denkbeelden, maar aan de andere kant ook verankerd en conservatief in sociale zin, nog net zoals tijdens de verzuiling. Dat is niet heel erg veranderd in de jaren ‘60, we moeten duidelijk zien dat er lijnen van continuïteit zijn.’ Hoe zien die lijnen van continuïteit er dan uit? ‘Religieuze aspecten uit het verleden zijn niet zozeer verworpen maar eerder voertuigen geworden in het geleidelijke proces van verandering van Nederland. Denk aan protestantse en katholieke scholen, die zichzelf mee gemoderniseerd hebben en daardoor nog altijd bestaan en zo sociale structuren in stand houden. Maar ook met betrekking tot de sociale verhoudingen is er niet zoveel veranderd. Als het gaat over gezinsleven, want dat is bij uitstek het voorbeeld, daar zie je dat Nederland nog heel erg lang gekenschetst kan worden, misschien tot op de dag van vandaag aan toe, als een land dat het gezin als hoeksteen van de samenleving ziet. Een land waar solide gezinnen heel vaak voorkomen en waar het ook heel erg belangrijk is dat die
14
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
“ik heb zelf ook in die tijd dat progressieve van Nederland overschat” gezinnen er zijn, veel meer dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Maar je ziet het ook met de rol van de vrouwen, die thuis zijn gebleven of deels thuis zijn gebleven. Er is nog steeds een soort organische samenleving die intact bleef ondanks het progressieve.’ Een soort conservatieve basisstructuur waar een progressieve sluier overheen werd gelegd? ’Ja, inderdaad. Door het gevoel dat de basiselementen van de samenleving niet bedreigd leken te worden, juist daardoor kon Nederland het zich permitteren om over allerlei andere dingen ruimdenkend te zijn, om zich te uiten.’ En waarom is deze ruimte voor progressiviteit, al dan
niet al sluier, dan verdwenen? ‘Ik denk dat er gaandeweg in Nederland steeds meer ongemak in de samenleving is gevoeld, al is dat niet alleen in Nederland zo hoor. Maar de basis is aan het eroderen, zo wordt dat gezien. Het gevoel van ongemak heeft deels te maken met de toename van criminaliteit, niet van geweld maar wel van diefstal. Er is nu het idee van: ik moet op mijn auto passen of op mijn fiets. Of: als ik op vakantie ga dan wordt er in mijn huis ingebroken. Hierdoor is er een gevoel ontstaan van onveiligheid. Ten tweede hebben we te maken met migratie, wat altijd een soort van onvrede oproept, dat deels komt door de cijfers en deels door de beeldvorming. Het idee van: de hele samenleving gaat ten onder. Nu met de Islamisering, maar in de jaren ‘70 had je bijvoorbeeld de Surinamers. En daaraan onderhevig is er ook een breed gedeelde opvatting dat mensen geen duidelijk gevoel hebben van samenhang in de samenleving. Dat heeft natuurlijk te maken met een verminderd gevoel van samen, van eh......’ .....van het corporatieve? ‘Ja, ja, dat is het, dat dat weg is. Dat het corporatieve aan het verdampen is. Het geeft een gevoel dat mensen er alleen voor staan. Ergens vinden ze dat ook heerlijk, dat moeten we er ook bij zeggen, dus op dit punt hoef je Nederlanders geen consequent denken te verwijten. Maar het versterkt wel het idee dat de samenleving een beetje naar de knoppen gaat.’ Als je die metafoor van het buigen en breken aanhoudt, je ziet nu dat politici minder buigzaam lijken. Roept dat ook niet de vraag op of die elite, die eerst mee kon geven, nu misschien wel gaat breken? ‘Ik denk inderdaad dat politici meer brittel zijn geworden, broos. Ze denken zelf dat ze in een wereld leven waarin ze veel minder marge hebben in vergelijking met vroeger. Nederland had altijd ruime marges om verbanden aan te gaan, om met groepen te gaan praten. En dat gebeurt ook nog steeds wel, want die overlegstructuren zijn er nog altijd. Ik denk dat het ook wel ergens nog een heel sterk instinct is, die vorm van bestuurscultuur. De traditie wordt nog wel overgeleverd. Toch is er wel iets bijgekomen, een klimaat waarin die marges tot onderhande-
Over Nieuw Babylon in aanbouw: Nederland in de jaren zestig richt James Kennedy zijn blik op de veranderende Nederlandse maatschappij van na de Tweede Wereldoorlog. Hij laat zien hoe de oude elites hun rol speelde in de ogenschijnlijke vernieuwing van de samenleving, hoe deze zich flexibel toonden, ‘buigen om maar niet te breken’. De recent overleden journalist Jan Blokker zie over het werk van Kennedy, ‘De wijze waarop de schrijver oude Hollandse tradities verbindt met ogenschijnlijk onverklaarbare vormen van progressiviteit is niet alleen steeds verrassend, maar ook steeds overtuigend’.
ling minder groot zijn. Hierdoor hebben politici het gevoel dat ze moeten oppassen. Dat kan twee verschillende gevolgen hebben, een is dat politici een soort scoringsdrift krijgen, dat ze voor de bühne spelen. Maar het kan net zo goed ook een tegenovergesteld effect hebben, dat je nog wat verder in je schulp kruipt. En dat de besluitvorming eigenlijk enger wordt dan vroeger, dat het eigenlijk niet veel oplevert om je besluiten in hele brede kringen te maken.’ Ondanks de lijnen van continuïteit hebben er zich dus ook zekere veranderingen voorgedaan de afgelopen decennia. Een van de veranderingen is de, vooronderstelde, toename van migranten stromen. Al is dit in feite weinig nieuws, zo wordt het wel degelijk gevoeld door veel Nederlanders. Hoe kunnen we hier vanuit de geschiedenis het best naar kijken, hoe moeten we de huidige situatie in Nederland bezien? ‘Ik denk dat de meeste migratiehistorici zijn geneigd om het uitzonderlijke van de huidige situatie te bagatelliseren. Genoeg studies laten zien dat Nederland altijd een migratieland is geweest. Er zullen golven van migratie zijn in de toekomst en in het verleden waren die er ook. Vanaf de gouden eeuw was er al een trek naar Amsterdam toe, bijvoorbeeld van vermogende Vlamingen maar ook van mensen uit lagere klassen. Die waren al in tienduizenden aanwezig, zonder dat daar uiteindelijk veel van overgebleven is. Historisch gezien is het dus niet opvallend. Ook denk ik dat in vergelijking met andere landen het patroon in Nederland niet heel erg opvallend is. Ook de reactie, het Nederlandse wantrouwen ten opzichte van de migratie, is te zien als een min of meer voorspelbare vorm van nativism, die zich overal voordoet.’ Een voorbeeld van eerdere grootschalige migratie in de Nederlandse historie was de trek »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
15
van katholieken uit het arme Zuiden van Nederland richting het rijke protestantse Noorden. Tijdens deze migratiestroom werd voor het eerst het woord allochtoon gebruikt om de migranten aan te duiden, maar er zijn nog meer parallellen tussen beide stromen van migranten richting ‘Holland’. Aan het einde van de 19de eeuw was er een protestantse meerderheid die de bouw van katholieke kerken in de grote Hollandse steden met een zekere argwaan bekeek. Het was de claim op de publieke ruimte die voor een bepaalde wrijving zorgde. Daar zit een zekere parallel in. Al was de reactie in Nederland honderd jaar geleden niet zo fel, niet zo heftig als de spanningen over de Islam. Maar het gevoel van ongemak was er wel. Dat had te maken met het gegeven dat de katholieken dezelfde rechten hadden, in het publieke domein waren gekomen en ook wel hun claims hadden gelegd op het publieke domein. Dat veroorzaakte veel spanningen. Wat in de huidige situatie mensen raakt is niet alleen de claim op de publieke ruimte maar ook dat het de eigen haard bereikt. Wat gebeurt er met mijn buurt? Dat vragen mensen zich af. Die verandering bij hun voordeur, dát is wat mensen ook heel erg bedreigend vinden. Noties dat er een hele andere samenstelling van mensen komt in ‘onze’ buurt’. Het meest wezenlijke, de basis van je bestaan, dat die ten onder gaat. Toch heeft de argwaan voor migranten niet alleen maar negatieve effecten gehad, althans zo stelt Kennedy. ‘De protestantse partijvorming, maar ook liberale partijvorming is wel versterkt’. De ‘aantasting’ van de basis van een samenleving kan dus ook oproepen tot nieuwe collectiviteit en progressiviteit. Al komt nu vooral de conservatieve basis van Nederland weer duidelijk aan de oppervlakte. Is de ontsluiering van de conservatieve basis waarop Nederland is gebouwd een effect van de aantasting van de basis van de samenleving? ‘Ja, daardoor ontstaat politiek rechtlijnigheid, om deze te ‘beschermen’. En daarbij is interessant dat er een conservatiever geluid is op twee manieren. Ten eerste wil je dat organische van de samenle-
16
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
“er is geen idee dat politieke mobilisatie leidt tot goede effecten” ving behouden en hoe doe je dat? Maar natuurlijk niet op alle terreinen, dat is het tweede, want het idee dat de vrouw thuis moet blijven is niet ter sprake. Daar ziet men nu de dreiging niet in, de dreiging is nu meer extern. Wat ook frappant is, is dat de progressieve waarden van dertig jaar geleden nu een soort historische duiding krijgen.’ Hoe bedoelt u dat? Het boek van Eddy Terstal dat nu uitkomt (Ik loop of ik vlieg, bvdk.), daarin reflecteert en herdenkt hij het progressieve Nederland van zijn jeugd. Dan zie je eigenlijk al dat, zoals Paul Schnabbel al heeft aangegeven, dat het progressieve gedachtegoed tot het verleden behoort. Dat het hoogtepunt hiervan in het verleden ligt,
niet meer in het heden. Voor een lange tijd was het progressieve gedachtegoed ons heden en nu glijdt dat naar het verleden als de plaats waar het gebeurde. En dat is opvallend, dat vind ik meer dan wat dan ook tekenend voor de tijd. Hierdoor nemen progressieven een behoudende taak op zich. Er is een verleden en dat verleden moet worden vast gehouden. Maar zijn er dan nog wel progressieve geluiden binnen Nederland? Want als de progressieven al conservatief worden wie zijn er dan nog progressief? ‘Dat is lastig, dan moet je duiden wat progressief is. Je kunt zeggen: dit zijn progressieve waarden, maar die waarden zien wij vooral in het verleden terug en dat verleden zouden we terug willen halen. Dan zijn die mensen op een bepaalde manier tegelijk conservatief en progressief tegelijkertijd. Dat maakt het moeilijk om te zeggen dat er geen progressieve geluiden zijn, dat hangt af van je definitie. Waaruit komt de plaatsing van het progressieve in het verleden voort? ‘ Ik denk dat je zou kunnen zeggen dat het gevoel van de vanzelfsprekendheid van de samenleving verdwenen is in Nederland. De samenleving was iets vanzelfsprekends, van ‘het gaat wel goed’, een soort fiducie dat de toekomst wel goed zou zijn. We moeten allemaal een beetje nuchter zijn, dus ik denk dat je je daar eigenlijk niet zo druk over hoef te maken. Maar het vertrouwen in de toekomst was wel de basis voor de Nederlandse progressiviteit. Er zijn weinig mensen die zo’n opvatting nog hebben en de mensen die dat wel hebben zitten in het niét ideologisch midden.’ En is dat ook een golfbeweging die je ziet, het verlies van vertrouwen in de toekomst? Dat op het moment dat een samenleving onder spanning staat het toekomstperspectief vertroebeld raakt? ‘Wat het moeilijk maakt, in bijvoorbeeld de eerdere protestants-katholieke spanningen, is ten eerste dat er destijds een hoop was dat de toekomst ‘gemaakt’ kon worden. En dat is nu niet echt zo, er is geen idee dat politieke mobilisatie leidt tot goede effecten. Ten tweede was er ook een soort gevoel dat er ook tegelijkertijd een soort vooruitgang was, die heel de samen-
leving op een hoger plan zou tillen. Dat deelde Nederlanders aan het eind van de negentiende eeuw wel met elkaar. Dat is nu minder, al geven Nederlanders al met al in de statistiek wel aan dat ze niet bijzonder pessimistisch zijn over de samenleving. Ze zijn voorstander van Europa, ze vinden globalisering in beginsel geen probleem. Dus uitgesproken zwartgallig en gericht op het verleden zijn Nederlanders ook niet. Toch is er wel wat meer een notie dat de toekomst niet meer vanzelfsprekend is, er moeten wel wat dingen gebeuren en er moeten wel echt keuzes worden gemaakt. Er is nu eigenlijk een soort nieuwe ernst in hoe men naar de toekomst kijkt.’ Van links tot rechts gaan inderdaad alle politiek programma’s over problemen. ‘In dat opzicht is die sfeer aan verandering onderhevig. Met paars als een voorbeeld bij uitstek van een kantel punt. Er was destijds een notie van een Nederland dat af was, dat er alleen nog maar gesleuteld hoefde te worden aan ditjes en datjes. Het grote werk was voltooid immers, dat gevoel is dus helemaal weg.’ En nu blijkt Nederland toch niet af te zijn. Is er daarom weer meer focus op problemen in de structuur van de samenleving? ‘Ja dat zou je kunnen zeggen, maar dat is niet per se slecht. Ik denk dat dit wel een goede ontwikkeling is. Want de keuzes die wij maken, hoe wij proberen vorm te geven aan onze instanties, dat is wel iets dat er toe doet. We moeten nuchter zijn in wat we denken te kunnen doen, we kunnen niet alles veranderen, want we zitten gevangen in een web van verhoudingen dat zo ingewikkeld is geworden dat we gewoon niet zomaar onze eigen weg kunnen kiezen. Maar we moeten wel oog hebben voor de mogelijkheden die wij wel hebben, dat is belangrijk.’ Dus is er dan niet zozeer sprake van afbrokkeling van het politieke midden, of de zuilen, maar eerder van een nieuw bewustzijn van onze omgeving en van daaruit weer een blik op de toekomst? Waar Paars zichzelf als een eindhalte zag, blijkt het spoor toch weer verder de toekomst in te lopen. ‘ Dat denk ik ja, dat hoop ik.’
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
17
thema: fotoreportage
ZOMER 2011 Door: Baharan Andishmand (Berlijn/Rome) en Eva van Barneveld (Amsterdam)
Berlijn
18
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
NU AL TE BOEKEN
Rome
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
19
Amsterdam
20
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
21
thema: column
Camping 2010 Kan men aan een vreemde, nieuwe plek gehecht raken? En hoe werkt dat dan? Jan-Willem Duyvendak legt het uit aan de hand van ‘campingbewustzijn’. Door: Jan-Willem Duyvendak
A
ls het einde van de vakantie onherroepelijk nadert, hebben mijn reisgenoten de kwalijke gewoonte om dit te verzachten door te gaan roepen “dat ze er weer helemaal aan toe zijn om heerlijk naar huis te gaan”. Dan volgt steevast een lofzang op de kwaliteiten van de Nederlandse matras, ze mompelen iets over het gemis van het acht-uurjournaal en ze prijzen uitbundig de accutaresse van het Hollandse openbaar vervoer. Ik erger me scheel aan zoveel ingecalculeerde heimwee: voor mij kan de vakantie niet lang genoeg duren en wat zou ik nu helemaal van Nederland missen? Terwijl zij trappelend van vreugde hun spullen inpakken, pleeg ik obstructie uit naam van het kosmopolitisme: hoezo zou ik me daar, in Nederland, in Amsterdam meer ‘thuis’ voelen dan hier, op dit prachtige eiland, ver weg van iedere dienstregeling, het 8-uurjournaal en een paardenwollenmatras? Ik protesteer uit naam van een universeel thuisgevoel. Ik weet het: hun parochiale heimwee is wellicht irritant, mijn wereldwijsheid is onuitstaanbaar en bovendien onhoudbaar. Natuurlijk voel ik me niet overal thuis, en zeker niet met iedereen. Thuisvoelen is immers een selectieve emotie: je hecht je aan bijzondere plekken, je voelt je diep verwant met een beperkte groep mensen. Wereldburgerschap is een on-sociologische droom – mijn gewortelde reisgenoten weten veel beter wat thuis is. Hoewel: ik ben me hier echt gaan hechten; ik voel me op dit eiland door en door thuis terwijl ik hier nooit eerder was geweest – misschien dat belonging toch kan bestaan zonder al te lange historische binding? “Is het mogelijk dat mensen zich hechten aan een plek waar zij geen historische wortels hebben liggen? Al deze bewoners, die niet zolang geleden tamelijk toevallig bij elkaar kwamen, van heinde en verre, kunnen die het campingbewustzijn overstijgen?” Stephan Sanders, columnist van Vrij Nederland, stelt zich deze vragen naar aanleiding van zijn kortstondige verblijf in Almere, waar hij na de PVVoverwinning was gaan wonen (3 juli 2010). Almere, als nieuwe stad, had aanvankelijk slechts het noodzakelijke ‘campingbewustzijn’: iedereen was relatief nieuw en samen moesten ze het zien te rooien, want niemand had historische aanspraken: op ‘de grond’ noch op het gedrag van een ander. De Almeerders hebben met de gemeenteraadsuitslag laten zien dat ze zich inderdaad echt zijn gaan hechten – een beetje veel zelfs, want ze besloten dat er op ‘de camping’ geen plaats meer voor nieuwkomers was…..
22
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Geruststellend aan dit voorbeeld is dat we ons inderdaad kunnen hechten zonder dat we historisch of biologisch geworteld zijn. Voor het ‘thuisgevoel’ in Nederland hoeven we niet eindeloos te graven in het verleden op zoek naar de échte Nederlandse normen en waarden; ook zonder gecanoniseerd verleden is hechting in het heden heel wel mogelijk. Maar Almere laat ook zien dat hechting-zonder-worteling niet per se grotere openheid naar nieuwkomers met zich meebrengt. In die zin is het ‘campingbewustzijn’ dubbelzinnig. Als we allemaal nieuw en fris aankomen
Wereldburgerschap is een on-sociologische droom
op de camping is er het gedeelde gevoel van fragiliteit, van onbeholpenheid, van onderlinge afhankelijkheid, wellicht zelfs van solidariteit. Maar de oorspronkelijke ‘campingconditie’ verandert al snel in een alledaagse, waar gelijkgezinden elkaar opzoeken op afgebakende delen van de camping, waar soort soort gaat zoeken, en waar grensconflicten tussen leefstijlen ontbranden. Ook als je niet historisch geworteld bent maar heel recent, ook dan is thuisgevoel heel exclusief. Of misschien juist dan bij uitstek: als je niet met historische of biologische wortels kunt schermen, voelt je ‘thuis’ wellicht minder beschermd. Want hoe anders te verklaren dat de PVV in Almere en andere ‘nieuwe steden’ zoveel aanhang kreeg?
hier had uw artikel kunnen staan Sociologisch Mokum zoekt redacteuren, fotografen en vormgevers stuur een e-mail naar sociologischmokum-fmg@uva.nl
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
23
uit sociologie-land
De fiets van Hare Majesteit Processen van wederzijdse aanpassing en identificatie voltrekken zich tegenwoordig over landsgrenzen heen. Vooral de internationale elites beginnen steeds meer op elkaar te lijken. De grensoverschrijdende ‘creatieve klasse’ reist over de wereld op de fiets. Door: Giselinde Kuipers
‘D
e volgende dag ging er niemand dood.’ Zo luidt de eerste zin van Het verzuim van de dood, een roman van de Portugese Nobelprijswinnaar José Saramago. In een niet nader genoemd land sterft niemand meer met ingang van 1 januari, twaalf uur middernacht. Aanvankelijk is er euforie: in het hele land wordt de nationale vlag uitgehangen. Maar al snel volgen problemen. De kerk ziet haar belangrijkste troef verdwijnen. Begrafenisondernemers raken zonder werk. Ziekenhuizen en verpleeghuizen lopen vol. En overal in het land blijven mensen die onder normale omstandigheden waren gestorven - zieken, ouderen, slachtoffers van ongevallen - in leven. Al na korte tijd ontstaat in het ‘land waar niet wordt gestorven’ een nieuwe, clandestiene vorm van grensverkeer. De constante aanwas van mensen in een toestand tussen leven en dood leidt tot gewetensnood over de ‘ongestorvenen’. Steeds meer mensen brengen hun geliefden en familieleden naar de grens. Bij het passeren van de grens sterven deze mensen prompt. Want in het buitenland wordt nog wel gestorven. Het uitgangspunt van deze roman - een tijdelijk verzuim van de dood - is ongerijmd genoeg. Maar wat mij het meest trof was dat de dood ophoudt bij de landsgrens: een door mensen bedachte streep over het aardoppervlak. Zelfs in het fantastische universum van Saramago is dit uitzonderlijk ongerijmd. Door mensen gemaakte grenzen bepalen veel. Maar toch zeker niet de dood - ons onvermijdelijke, biologische, lot - dat wij delen met alle levende wezens. In onze steeds meer door mensen gevormde wereld houden veel dingen op bij de landsgrenzen. Taal. Bewegwijzering. Winkelketens. De kleuren van de trein. Fietspaden. Het uniform van de agent, de soldaat, de postbode, de rechter. Academische rituelen. Televisiezenders. Telefoonnetwerken. Allemaal zaken die zijn ingebed in instituties als de overheid, het onderwijs, een kabelbedrijf of een winkelconglomeraat - nationale instituties waarvan het regime stopt bij de grens. Maar er zijn ook dingen die ophouden bij de grens zonder directe ingreep van overheden of
24
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
bedrijven. Zo vind je overal in Nederland eindeloze rijen en stapels fietsen, vaak in erbarmelijke toestand. Zo gauw je de grens oversteekt - in Antwerpen, Münster, of Aken - zie je deze niet meer. Dit is geen door overheden of bedrijven opgelegd regime. De fiets, als dagelijks vervoermiddel, niet alleen voor studenten of milieubewuste types maar ook voor mannen in pakken, voor de minister en zelfs voor de koningin, stopt bij de Nederlandse grens. Al is Saramago’s verhaal ongerijmd, veel dingen zijn echt anders aan de andere kant van de grens. Ook nu er meestal geen slagboom meer is met een douanier ernaast. Deze toenemende gelijkenis tussen landgenoten is het gevolg van processen die zich overal in het Westen min of meer parallel hebben voltrokken. Sinds de late Middeleeuwen zijn mensen deel uit gaan maken van steeds grotere sociale eenheden - van dorp, naar regio, naar natiestaat. Door wederzijdse aanpassing en identificatie
Als de fiets er niet was geweest, had Amsterdam al lang een echte metro gehad, net als alle fatsoenlijke steden.
gingen mensen in deze verbanden meer op elkaar lijken - ook mensen uit verschillende klassen en standen. Met de vorming van nationale staten kwamen er steeds meer instituties met directe invloed op het leven van mensen, die allemaal ophielden bij de nationale grens. Eerst instituties direct verbonden met de staat: het leger, justitie, recht, en later ook onderwijs, zorg, sociale zekerheid, media. Organisaties die niet gebonden waren aan de staat hielden zich steeds meer aan dezelfde geografische begrenzing - fabrikanten, winkelketens, kranten. Binnen deze steeds meer geïntegreerde staten verspreidden standaarden, smaken en praktijken zich van bovenaf door de samenleving: trickle down, of zinkend cultuurgoed. Drijvende kracht achter dit
uit sociologie-land
Vanaf dit jaar zal het SoMo ieder nummer verslag doen van bijzondere ontwikkelingen en gebeurtenissen in ons vakgebied. We trappen af met de oratie van Giselinde Kuipers tot bekleder van de Norbert Elias-leerstoel voor lange-termijnprocessen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hieronder is een bewerkte versie te vinden, zoals gepubliceerd in de Groene Amsterdammer, van haar inaugurele rede op 11 juni van dit jaar.
lijken. In elk land zette de nationale elite de toon. In Nederland dragen de omgangsvormen nog altijd het stempel van een burgerlijke bovenlaag: regenten en handelaren zonder adellijke titels of uitvoerige hoofse rituelen. Zelfs het Nederlandse hof voegde zich naar deze burgerlijke mores, in plaats van andersom - en kenmerkt zich nog altijd door een relatief informele, burgerlijke en weinig glamoureuze stijl.
proces is de overname van het gedrag van mensen met meer status. Deels door opwaartse aspiraties: de hoop hogerop te komen door het imiteren van prestigieuze stijlen en standaarden. Het komt ook voort uit statusangst en schaamte: mensen passen zich aan hoger geplaatsten aan om hen niet voor het hoofd te stoten. Deze verticale aanpassing gaat niet altijd spontaan. In ‘beschavingsoffensieven’ werd de opvoeding van lagere klassen, minder bedeelden, vreemdelingen, gekoloniseerden en andere ‘onbeschaafden’ met enige kracht ter hand genomen. De meeste standaarden voor goed gedrag en goede smaak - van het eten met mes en vork tot de waardering voor impressionistische kunst hebben zich op deze manier verspreid: van boven naar beneden. Een simpel voorbeeld: vloerbedekking. Vroeger was een houten vloer een teken van armoede, en vloerbedekking voor de rijken. Vloerbedekking werd voor steeds meer mensen toegankelijk, en aantrekkelijk vanwege het aura van luxe en status. Inmiddels hebben yuppen allemaal een planken vloer, en is vloerbedekking ordinair of zelfs ‘vies’. Via deze processen van imitatie en aanpassing gaan mensen in een land steeds meer op elkaar
Dus hoe verklaren we dan de Nederlandse fiets, die ophoudt bij de grens? Nederland is een homogene en sterk geïntegreerde natie, door de hogere middenklasse gedomineerd, met weinig machtsafstand tussen klassen. Daardoor is er weinig ostentatief statusvertoon; en van oudsher een zekere statuscompetitie door conspicuous non-consumption. De elite kon zich door de geringe afstand tot andere klassen weinig pronkgedrag permitteren. Deze afkeer van statusvertoon werd door lagere standen overgenomen. De fiets is een goedkoop, sober, simpel voertuig, waarbij de berijder al het werk zelf doet. Fietsen is ook nauwelijks te combineren met lichamelijke statusornamenten zoals stijlvolle kleding. En de fiets werd niet alleen het vervoermiddel van de middenstander of de arbeider die zich niet meer kon permitteren, maar ook van de hogere middenklasse, en van de notabelen. Sterker nog: comfortabeler alternatieven als de brommer gelden als declassé. De fiets geeft distinctie via gewoonheid. De beelden van het fietsende koningshuis zijn dus een interessante reflectie van Nederlandse statuspolitiek. Daarnaast kregen deze beelden van ons ‘gewone’ koningshuis een sterke nationale symboolfunctie. Natuurlijk waren er randvoorwaarden: compacte steden, plat land, geschikt klimaat. Maar belangrijker: in de loop van de tijd ontstonden steeds meer randvoorwaarden die fietsen ondersteunden, een steeds dichter netwerk van instituties en conventies rondom de fiets, van stedenbouwkundige standaarden en juridische regelgeving tot een uitgaansleven georganiseerd rond fietsbare afstanden. De fiets beïnvloedde ook andere ontwikkelingen. Bijvoorbeeld: relatief weinig dikke mensen. En »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
25
ik durf wel te beweren dat, als de fiets er niet was geweest, Amsterdam al lang een echte metro had gehad, net als alle fatsoenlijke steden. Maar deze associaties en achtergronden zijn voor Nederlandse fietsers goeddeels irrelevant. Er is een netwerk van gewoontes en gebruiken waarin iedereen meedoet, dat vanzelfsprekend wordt gevonden. Je neemt gewoon de fiets. Iedereen fietst. Je zou niet weten hoe het anders moet. In steden is de eenheid van afstand de fietsminuut, zelfs in de brochures van de makelaar. De wordingsgeschiedenis is vergeten - want fietsen is een tweede natuur geworden. De processen in de richting van meer nationale gelijkheid hebben ergens in de tweede helft van de vorige eeuw hun cumulatieve hoogtepunt bereikt. Sindsdien hebben zich in westerse landen parallelle processen voorgedaan, in de richting van groeiende sociale diversiteit binnen landen, en toenemende overeenkomsten tussen vergelijkbare groepen in verschillende landen. Het proces van toenemende verbondenheid met steeds grotere groepen mensen heeft zich in grote lijnen voortgezet. Maar waar dit eerst leidde tot meer nationale integratie leidt dit nu tot groeiende afhankelijkheid tussen mensen aan weerszijden van nationale grenzen. Door mondialisering zijn ook instituties minder gebonden aan landsgrenzen. Nationale instituties krijgen meer concurrentie van transnationale instituties, en raken vervlochten met internationale netwerken. Maar de belangrijkste oorzaak van afnemende gelijkenis in landen komt van binnenuit. Het proces van trickle down, de neerwaartse overdracht van ‘hoe het hoort’ en ‘wat waarde heeft’, is in de afgelopen decennia in veel westerse landen gestokt. Zowel boven als onder aan de maatschappelijke ladder bestaat weerstand tegen het idee dat sommige standaarden of praktijken beter of hoger zijn dan andere. Het idee van neerwaartse overdracht via gerichte ingrepen en beschavingsoffensieven is in diskrediet geraakt, in Nederland misschien meer dan elders. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw deed zich in veel landen een proces voor van sterke opwaartse mobiliteit. Dit leidde tot verbreding en
26
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
democratisering van smaken en stijlen: zaken waar de elite zich verre van hield, die het zelfs probeerde met wortel en tak uit te roeien, werden ineens bon ton. Spijkerbroeken, voetbal, praten met een accent, een voorliefde voor populaire cultuur, vrouwen van stand met een broek aan. Ineens kon het allemaal. De standaarden van de maatschappelijke bovenlagen zijn sindsdien inclusiever, informeler en opener gebleven. In de cultuursociologie is veel geschreven over de opkomst van de ‘culturele omnivoor’ die zich niet onderscheidt door een verfijnde, exclusieve, hoogculturele smaak, maar juist door een brede, eclectische smaak met plaats voor hoge en (specifieke vormen van) populaire cultuur. Tegelijkertijd zien we sinds de jaren zestig een ontwikkeling die de socioloog Cas Wouters heeft aangeduid als ‘informalisering’. Dit proces hangt samen met individualisering en toenemend egalitarisme: meer ruimte om je leven vorm te geven zonder dwang van gemeenschap en instituties. Dit informele en egalitaire ethos verspreidde zich in hoog tempo van bovenaf - in alle westerse samenlevingen, maar met duidelijk nationale kleuring. Deze nieuwe habitus is vaak omschreven in paradoxale termen: de dwang tot ongedwongenheid. ‘Jezelf zijn’ als norm. De verplichting te kiezen. Individuele authenticiteit als collectief ideaal. Ontplooiing als imperatief. Bij dit nieuwe ethos hoort een grote gevoeligheid voor machtsverschil en superioriteitsgevoelens. Als iedereen ‘gelijk’ is, en ‘zichzelf’, dan is dus niemand beter dan een ander. Je eigen stijl, smaak, standaard, gedrag, voorkeur boven die van een ander stellen hoort niet. Andere mensen vertellen wat ze moeten doen is helemaal ongemakkelijk. Dergelijk machtsvertoon roept onbehagen en verzet op. Hierdoor hapert de trickle down. Een informele, relativerende, egalitaire elite is lastig te imiteren. Statusattributen zijn voor oningewijden lastig te herkennen, en worden bovendien in alle toonaarden ontkend. Van onderaf lijkt de dwang, of noodzaak, zich aan te passen aan bovenlagen afgenomen. En het ongemak over statusverschil maakt bewuste overdracht - mensen opvoeden, beschaven, regels en normen bijbrengen - ingewikkelder, want waar baseer je de autoriteit op?
Egalitarisme is niet hetzelfde als gelijkheid. Ongelijkheid is met het informele, egalitaire ethos niet verdwenen - maar wel steeds meer versluierd. Door de combinatie van gelijkheidsdenken en omfloerste statuspolitiek stokt een van de belangrijkste motoren van nationale habitusvorming: trickle down. Hieraan kleeft een risico: groeiende verwijdering tussen de maatschappelijke boven- en onderlagen. Dit klinkt misschien onverwacht. Het afnemen van hiërarchische verhoudingen was toch een bevrijding van de beklemmende patriarchale verhoudingen van de ouderwetse natiestaat? Meer ruimte voor iedereen om de eigen standaarden te bepalen, en daarnaar te leven? Maar informele, egalitaire codes leiden tot subtiele vormen van uitsluiting. Want al zijn in principe alle smaken evenveel waard, en is iedereen even informeel: de ene informaliteit is de andere niet. De informaliteit van een feestje vol academici, ook als het later wordt, er te veel wijn gedronken is, en iemand - stijfjes, natuurlijk, en zelfbewust - een
Status wordt tegenwoordig op bijna misleidende manieren gemarkeerd.
dansje waagt, is niet hetzelfde als de informaliteit van, zeg, een klas vmbo’ers. Van onderaf, voor niet-ingewijden, is dit verschil moeilijk te lezen. Ook in lagere sociale milieus heeft men het adagium omarmd dat de ene smaak, standaard, praktijk, gewoonte niet beter is dan de andere. Op het oog is er weinig noodzaak tot aanpassing aan standaarden of stijlen van hoger geplaatsten: de machtsafstand lijkt klein, en de norm is ‘jezelf zijn’. Hierdoor is er weinig schaamte of ongemak over de eigen standaarden. Dit merkte ik tijdens mijn promotieonderzoek naar moppen. Ik vond grote klassenverschillen in gevoel voor humor. Maar smaakonzekerheid of
statusangst onder lageropgeleiden vond ik niet. Sterker nog, ze waren vaak nogal meewarig over die saaie en stijve hogeropgeleiden. Eerst dacht ik dat dit kwam doordat het ging om humor: een domein ver buiten het bereik van officiële richtlijnen en instituties. Maar een aantal onderzoeken verder denk ik dat dit een algemener verschijnsel is, ook buiten Nederland: noodzaak tot opwaartse aanpassing wordt vaak nauwelijks gevoeld. Mensen zijn tevreden met, zelfs trots op, hun eigen standaarden, stijlen en smaken. Ze laten zich niet zo makkelijk vertellen hoe het hoort. Maar hiermee zijn statusverschillen niet verdwenen. Status wordt tegenwoordig op bijna misleidende manieren gemarkeerd. Neem de omnivore smaak. Als de professor, de politicus, de dokter, en de dominee ook van popmuziek, en zelfs van André Hazes houden, dan lijkt het misschien alsof alles kan. Maar er zijn subtiele verschillen, waardoor je op de ‘goede’ en de ‘verkeerde’ manier van de ‘juiste’ of net de verkeerde populaire cultuur kan houden. Zo blijven sociale grenzen in stand. Op de hogere sporten van de maatschappelijke ladder hebben mensen vaak beter zicht op de maatschappelijke hiërarchie. Maar het ongemak over statusverschil en superioriteitsgevoelens maakt het nog altijd voelbare klassenverschil steeds ongemakkelijker. Zoals Joop Goudsblom schreef: ‘De mindere zijn was altijd al pijnlijk; nu wordt het ook nog pijnlijk de meerdere te zijn.’ Het gevolg van dit ongemak is sociale vermijding. De natiestaat, met al haar paternalisme en hiërarchie, leidde tot wederzijdse aanpassing tussen sociale lagen. Daardoor groeide de identificatie: want op wie je lijkt, die vind je aardiger. Zo bevorderde de natiestaat ook sociale solidariteit, verantwoordelijkheid, en emancipatoire initiatieven. Omgekeerd leidt groeiend verschil tot groeiende afstand: toenemende verwijdering tussen maatschappelijke boven- en onderlagen. Door groeiende diversiteit en sociale afstand dreigen ook de symbolen, verhalen, en rituelen die de natie samenbinden hun vanzelfsprekendheid te verliezen. Dit komt niet alleen, zoals vaak beweerd wordt, door migratie en mondialisering, maar ook - vooral - door interne »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
27
ontwikkelingen. Nationaal wij-gevoel is vaak een bijeffect van nationale integratie. Maar objectieve overeenkomst en identificatie hangen niet automatisch samen. Mensen die op elkaar lijken identificeren zich niet zonder meer met elkaar - tot groot verdriet van marxisten, feministen, en andere emancipatiebewegingen. En nationaal gevoel is vaak ontstaan waar ‘objectieve’ overeenkomsten beperkt waren. Neem de VS: een diverse natie met een weinig opdringerige staat. Dankzij sterke nationale verhalen, rituelen, symbolen - die Europeanen vaak wat spottend bekijken - is er wel veel nationale binding. Juist de verhitte Europese debatten, hoewel schril van toon, duiden ook op vernieuwing. Een zoektocht naar nieuwe symbolen, rituelen en verhalen, nu vanzelfsprekende oriëntatiepunten aan de bovenkant van de samenleving zijn weggevallen. Het informele, egalitaire ethos stelt nieuwe, ingewikkelde eisen aan nationale symboliek. Het hele idee van nationalisme - toch een uiting van groepssuperioriteit - ligt gevoelig, en wordt door de kosmopolitische klasse het liefst ontkend of weggemoffeld. Informalisering stelt de dragers van nationale symboliek, de vertellers van het nationale verhaal voor een ingewikkelde opgave: de gelijktijdige verpersoonlijking van individuele status en groepssuperioriteit, en dat op een manier die authentiek, informeel en egalitair is. Zo kregen we naast een fietsende koningin een principieel stropdasloze prins-gemaal, en een hossende sportminnende kroonprins. Maar ook een premier die van raceauto’s houdt en sms’t met Jan Smit; een vicepremier die fan is van de jarentachtig-kitschband Spandau Ballet, en een Europese president die gedichtjes schrijft en supporter is van Anderlecht. DE PROCESSEN DIE MAKEN dat de inwoners van een land op elkaar lijken zijn zeker niet verdwenen. Ze zijn wel zwakker geworden, en hebben meer competitie van andere sociale processen. Het gevolg: groeiende diversiteit binnen landen. Met het losser worden van het ordelijke hiërarchische raster van de natiestaat nemen sociale variaties toe. Tegelijkertijd gaan mensen in verschillende landen vaak meer op
28
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
elkaar lijken. Het resultaat: steeds minder dingen die echt ophouden bij de grens - zoals de Nederlandse fiets. Mondialisering versterkt dit proces. Rijken en hogeropgeleiden zijn steeds meer internationaal georiënteerd, terwijl de meeste lageropgeleiden en minder gefortuneerden nationaal en lokaal georiënteerd zijn. Zo ontstaat een kosmopolitische bovenlaag, die zich spiegelt aan de standaarden en praktijken van het transnationale veld. Hier vindt wel trickle down plaats - van ‘boven’ naar ‘beneden’ betekent op mondiaal niveau vaak: vanuit het ‘centrum’ naar de buitengewesten. Neem taalpolitiek, van oudsher het unieke domein van de natiestaat. Overal in Europa wordt Engels steeds meer de universitaire voertaal. Dit is een aanpassing van naar boven kijkende nationale elites aan transnationale standaarden. Maar binnenslands vergroot het de sociale afstand met autochtone Nederlanders die het Engels misschien niet allemaal machtig zijn - ouderen, lageropgeleiden. En naar de migranten die onder hoge druk staan om een taal te leren die de elite steeds meer afschrijft. De groeiende afstand tussen hoger- en lageropgeleiden markeert een grens tussen nationaal georiënteerde ‘lokalen’ en internationaal georiënteerde kosmopolieten. Deze laatste groep heeft zich het informele en egalitaire ethos het meest eigen gemaakt, en kijkt vaak neer op het nationale. Het is deze groep die tussen landen het meest op elkaar lijkt. En om deze nieuwe, kosmopolitische ‘creatieve klasse’ te lokken leggen steeds meer steden uitgebreide netwerken aan van: fietspaden. Van Parijs tot Toronto, van Rome tot Krakau, en van Boston tot Beijing worden bicycle sharing-programma’s opgestart - de 21ste-eeuwse versie van het wittefietsenplan. Want het internationale symbool, de gedeelde hobby, en een belangrijk politiek-sociaal project van deze kosmopolitische, groene, egalitaire en o zo informele klasse? Dat is het symbool voor status-zonder-opsmuk, macht die niet wil weten dat ze macht is, dat we in Nederland al lang kennen. De fiets.
thema: column
Reizen uit principe en standaard Door: Jorrit Dijkstra Fotografie: Baharan Andishmand
V
erschillende mensen reizen om verschillende redenen. Toch zijn reizigers over het algemeen in een aantal categorieën in te delen. Zo kent men de avontuurlijke reiziger, de luie reiziger, de high (maar daarbij ook de low) class reiziger, diegenen die wat van een andere cultuur te weten willen komen en zij die geen ‘buitenlandse’ invloeden tijdens hun reis wensen. Met name deze laatste twee typen reizigers zijn interessant voor de socioloog, want hoe je een willekeurige vakantie ook invult, van het ondernemen van een boottocht naar de inheemse bevolking van een Afrikaanse land tot een geregelde busreis naar Angkor Wat, het is de cultuur waarin deze buitenlandreis zich bevindt waar je wel of niet mee ‘geconfronteerd’ wil worden. Voor iedereen is het een persoonlijke keuze in welke mate zij zich willen onderdompelen in een vreemde cultuur. De een vindt het bezoeken van een Frans restaurant tijdens zijn vakantie naar het Alpengebied al een hele overwinning, de ander kan geen genoeg krijgen van de illegale kroeg in een township. Wat krijgt men echter mee van dit soort ontmoetingen en wat beweegt sommige van ons om jaar in jaar uit af te reizen naar een ander land en zich daar even helemaal buiten zichzelf te wanen? Of het gaat om de ontmoeting met andere gebruikswijzen en mensen, de manier waarop zij praten, eten en het algemene bestaan beleven. Voor diegene die zich volledig weet onder te dompelen, staan er veelal pareltjes van gebeurtenissen en herinneringen te wachten, maar dat is lang niet voor iedereen weggelegd. Door tijdsdruk en het constante gevoel iets te missen, vliegen de meeste van bezienswaardigheid naar monument, onderweg proberend in twee weken een cultuur mee te krijgen. Het lijkt een routine. Een standaard is het geworden, het opsnuiven van een andere cultuur. Binnen een niet al te grote vriendengroep kan op een avond de hele wereld en de meest fantastische ‘encounters’ met andere volkeren worden besproken. Toch blijft het oppervlakkig, althans zo lijkt het. Pas wanneer er langere tijd naar een cultuur gekeken kan worden, zoals in de antropologie bijvoorbeeld, ziet men dat er een goed beeld van een levenswijze gevormd kan worden. Terwijl wij sociologen het aan de andere kant met generaliseringen en cijfers moeten doen, kunnen wij op kleine schaal laten zien dat het juist deze korte ontmoetingen en openbaringen kunnen zijn die de grootste indruk maken. De standaardwijze die de gemiddelde reiziger heeft ontwikkeld voor het opsnuiven van cultuur, reikt tegenwoordig verder, veel verder, dan het bezoeken van een restaurant. Terwijl er thuis vrijwel geen contact is met de Marokkaanse buurman, willen we ter plekke hun huizen bezoeken, fruit op hun markten kopen en de
Door tijdsdruk en het constante gevoel iets te missen, vliegen de meeste van bezienswaardigheid naar monument, onderweg proberend in twee weken een cultuur mee te krijgen. gehele cultuur leren kunnen. Op de ‘all-in-bezoekers’ na is er altijd vraag, nieuwsgierigheid naar het andere. Om er later nu positief of negatief op terug te kijken. Het is immers de ervaring die belangrijker is dan het resultaat, zoals de reis belangrijker is dan de bestemming. Zie het langzaam opsnuiven van een cultuur, met behoudendheid, maar zonder angst, als de reis. Zie het als de bestemming, als wat datgene met de betreffende persoon doet als die weer thuis is. Het moge duidelijk zijn, het kennis maken met andere culturen is hoe dan ook een belangrijk aspect van het reizen geworden tegenwoordig. Zonder het zelf door te hebben heeft een multicultureel Nederland automatisch zijn weerslag op het gedrag van haar inwoners wanneer zij het buitenland bezoeken. Alsof het uit standaard en principe is geboren, ziet de reiziger steeds meer van een andere cultuur, van een andere leefwijze, van een andere manier van doen. Eenmaal thuis is het niet meer ‘foto’s kijken’ en anekdotes aanhalen; het effect reikt verder. Het klinkt door in het dagelijks leven van alle cultuurbewuste reizigers.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
29
thema: achtergrond
Urbicide: de ontwikkeling en ondergang van Nahr el-Bared In de zomer van 2007 werd de stad Nahr el-Bared in Libanon bijna geheel verwoest door het eigen leger: urbicide. Zo’n 30.000 inwoners sloegen op de vlucht, sommigen niet voor het eerst in hun leven. Een theoretische uiteenzetting over de ontwikkeling van dit voormalig vluchtelingenkamp en waar het brute staatsgeweld dat tot de urbicide leidde zijn oorzaak vond. Door: Axel Boomgaars
30
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
N
a de Arabisch-Israëlische oorlog en met het oprichten van de Israëlische staat in 1948, moest een groot deel van de Palestijnen die tot dan toe op dat grondgebied leefden, een andere woonplaats zoeken. Ze werden vluchteling. In heel het Midden-Oosten werden vluchtelingenkampen opgericht voor deze ontheemden, in afwachting van hun terugkeermogelijkheid. Die mogelijkheid is er nu nog altijd niet, ook al zijn we meer dan 60 jaar verder. Zonder hier morele oordelen aan te verbinden, roept het wel een vraag op; want hoe ontwikkelt zo’n kamp zich in 60 jaar? Nahr el-Bared is een interessant, maar ook zeer triest voorbeeld van de permanente staat van een vluchteling zijn. Het kamp is in 1949 opgericht en ligt in Syrië, het land ten noorden van Israël en Palestina. Gelegen aan de Middellandse Zee, zo’n 15 kilometer boven de hoofdstad Tripoli, kwam het tot stand door het Rode Kruis om de barre winteromstandigheden waarin de vluchtelingen elders in het land verkeerden te vermijden. Het kamp mocht niet gebouwd worden in de buurt van een grote Libanese stad en werd daarom gevestigd op een geïsoleerde plaats. De gevluchte Palestijnen zijn er altijd een gemarginaliseerde groep geweest.
Hoe kunnen we deze, voor ons bizarre gang van zaken nu interpreteren?
Klassieke burgerrechten als het stemrecht is ze ontzegd en ook op het formele economische vlak heeft men nog steeds nauwelijks perspectief. Er is nooit veel werk geweest en als het er al was, dan was het voor een Palestijn bijna niet te doen om die baan te krijgen. Nahr el-Bared kan daarom beter gezien worden als een apart land, een enclave, dan als onderdeel van Libanon. Toch heeft het kamp zich in de loop der jaren weten te ontwikkelen tot een stad met zo’n 32.000 inwoners en een aardige commerciële sector. Twee redenen zijn hiervoor doorslaggevend. De is stad gelegen is aan een grote weg naar het dichtbij gelegen Syrië en heeft zich juist door de margina-
lisatie vanuit de Libanese staat redelijk vrij kunnen ontwikkelen middels een bloeiende zwarte markt. Beide aspecten zorgden ervoor dat Nahr el-Bared een redelijk gunstige positie voor zichzelf wist te bereiken. Dat klinkt misschien zo slecht nog niet voor een vluchtelingenkamp, maar de dagelijkse realiteit was wel beduidend minder rooskleurig dan dat men na bovenstaande passage zou denken. Overbevolking was een groot probleem. 32.000 mensen zaten op zo’n 400 km² (terwijl het ‘oude kamp’ zo’n 1km² was). Feit bleef ook dat kinderen niet naar school gingen, omdat ze geen echte toekomst te verwachten hadden. En ondanks de economische inventiviteit van de bevolking, kon ze het nog steeds niet af zonder hulp van buiten. In het begin, toen het kamp nog provisorischer en 1km² groot was, werd dat gebied aangewezen als verantwoordelijkheid van de UNRWA, vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. In de loop der tijd is het kamp dus uitgegroeid tot een stad, maar bleef het verantwoordelijke gebied van de VN hetzelfde, waardoor steeds meer mensen het zelf moesten zien te rooien. Humanitaire hulp aan die populatie, die uiteindelijk groter werd dan het oude kamp, werd geboden door NGO’s, maar ook door religieuze groeperingen, al dan niet met een eigen agenda. Een van de religieuze groeperingen mét een eigen agenda die zich daar had gevestigd, was Fatah al-Islam. Deze organisatie die al langer bestond en banden met Al-Qaeda zou onderhouden, was in verschillende andere vluchtelingenkampen al verjaagd, maar door een gebrek aan georganiseerde veiligheidsmaatregelen, kregen ze hier wel voet aan de grond. Het vermoeden was dat ze gestuurd waren om een opstand tegen Israël voor te bereiden en deze stateloze stad was een makkelijke plek om zoiets tot uitvoer te brengen. Geld en wapens waren immers eenvoudig naar binnen te krijgen. Aan de andere kant stond de Libanese staat die deze organisatie sterk wantrouwde omdat ze banden met het omstreden Syrië zou onderhouden. Hierdoor werden de ristricties nog strenger, wat ook tot meer aversie onder de bevolking leidde. Vanaf de lente in 2007 ging het mis. Leden van Fatah al-Islam in Tripoli beroofden op 19 mei een bank in de Libanese hoofdstad, wat tot een weken- »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
31
lang bloederig gevecht met politie daar leidde. De politie won en als wraak daarvoor vielen de leden uit Nahr el-Bared een paar Libanese checkpoints in de omgeving aan, waar ze slapende militairen om het leven brachten. Dit pikte Libanon niet en ze viel de stad met grof geschut binnen. Maandenlang is er gevochten tussen de twee partijen. Nahr el-Bared werd met zwaar artillerievuur aangevallen. Op 2 september 2007 eindigde de gevechten, nadat het leger de stad had ingenomen en de terroristen had uitgeschakeld. Daarna werd de controle weer overgedragen aan de VN, die in haar eentje een humanitaire crisis moest voorkomen, terwijl ondertussen duizenden mensen elders in het land wachtten op terugkomst. Libanon bemoeide zich nergens meer mee. Uiteindelijk is Fatah al-Islam dus verslagen, maar tegen een hoge prijs, want er sloeg een groot deel van de stad voor een tweede keer in zijn leven op de vlucht, wat een hoog traumatisch gehalte moet hebben gehad. De evacuatie verliep ook moeizaam. Voordat die goed en wel op gang kwam, was men al een maand verder en waren er daardoor al veel burgerslachtoffers te betreuren. Na terugkomst trof men zijn huis weer in puin aan. Zo’n 90% procent van de stad was totaal verwoest, de infrastructuur bestond niet meer en er bleek veel geplunderd. Dat plunderen moest wel door het Libanese leger gebeurd zijn, want de leden van Fatah al-Islam bevonden zich al in de stad en niemand is daar uitgekomen. Met geïntensiveerde hulp van de VN is daarna begonnen met de wederopbouw van het kamp. Met horten en stoten is de situatie er langzaamaan weer aan het verbeteren, maar wegens geldgebrek is men tot op de dag van vandaag nog hard bezig om voor de inwoners het leven wat draaglijker te maken. Hoe kunnen we deze, voor ons bizarre gang van zaken nu interpreteren? Een staat laat een stel vluchtelingen jarenlang aan zijn lot over. Als zich daar een ongewenste terroristische groep vestigt die een aanslag pleegt op het leger, wordt door datzelfde leger de hele stad vernietigd en ook nog eens geplunderd. Voor ons, als burgers van een samenleving met een redelijk lange democratische, vredige traditie gebaseerd op gelijkwaardigheid, lijkt dat welhaast onbestaanbaar. Het concept van de urbicide kan ons misschien meer inzicht verschaffen.
32
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
Urbicide betekent zoveel als het aanvallen of vernietigen van de stad. De term stamt uit de jaren ’60, maar is met de genocide in voormalig Joegoslavië in de jaren ’90 meer in zwang geraakt. Daar ging het om het vernietigen van steden met een belangrijke cosmopolitisch, maar ook Islamitisch karakter. In
Stadsvernietiging was niet het doel waarmee het leger het kamp binnendrong, maar daar draaide het wel op uit.
die zin hangt urbicide samen met etniciteit. Het is iets wat men tegenwoordig ook aan kan treffen in Israël. Hier worden op Palestijns grondgebied Israëlische nederzettingen geplaatst en Palestijnse steden vernield. Graham (2004: 193) legt treffend uit wat voor idee daar achter zit: ‘forcible de-modernization (…) a collective denial of the existential rights of Palestinians to urban living space and to the fruits of urban and infrastructural modernization of the kind that Israelis themselves have long enjoyed’.
Het gaat bij deze specifieke vorm van urbicide dus om het moedwillig dwarsliggen van de Palestijnse bevolking. Graham beschrijft ook hoe dit ideologisch bij de Palestijns-Israëlische kwestie in te passen is: ‘This strategy of urbicide is advocated on the basis of three ideological constructions: ‘demographic anxieties’, as rapid Palestinian population growth threatens the Jewish demographic majority; ‘medical imagery’, the description of Palestinians as a ‘cancer’ undermining the organic constitution of Israeli society and requiring ‘invasive’ attacks and ‘transfer’; and ‘unclean spaces’, the construction of Palestinian urban spaces as ‘impenetrable’ to the gaze of hi-tech Israeli surveillance systems and Palestinian inhabitation as ‘‘something unclean – to be sanitized or swept away’’. According to Graham, this ‘‘systematic programme of urban and infrastructural destruction’’ of Palestinian space is part of an agenda of ‘Transfer’, of “‘‘ethnic cleansing’’ by urbicide’’ (…)’ (Ramadan, 2009).
Volgens Ramadan (2009) zijn deze drie aspecten ook toe te passen op de casus van Nahr el-Bared. De ‘demografische angst’ komt voort uit de instabiele situatie in Libanon zelf. Met veel verschillende religies en een geschiedenis van politieke instabiliteit en gebrek aan gezag, vormt een groep van 400.000 Palestijnen (zoveel zijn er totaal in het land), zo’n 10% van de bevolking, een bedreiging voor een al zwakke samenleving. Hierin is een reden terug te zien voor de marginalisatie en isolatie van deze groep. Als ze zich niet in de samenleving mengen, kunnen ze vanzelfsprekend ook geen bedreiging vormen. Op die manier vormt zo’n stad zich dan ook om in een aparte, eigen staat. Het tweede punt is terug te zien in het discours waarmee de vluchtelingenkampen in Libanon worden benaderd. Ze worden gezien als broeinesten van terroristische activiteit die een gevaar voor het gestel van Libanon vormen. En door die isolatie, heeft de Libanese staat ook geen controle, waarmee het derde punt ook terug te vinden is. Stadsvernietiging was niet het doel waarmee het leger het kamp binnendrong en de acties aanging,
maar waar het uiteindelijk wel op uitdraaide. Dit vind zijn oorzaak in meerdere redenen. Fatah al-Islam raakte voor het leger steeds meer vervlochten met de stad en de hele Palestijnse bevolking in Libanon (denk ook aan hoe na 11 september 2001 al-Qaeda vervlochten leek te raken met Afganistan). De vernietiging van Fatah al-Islam ging steeds meer samenhangen met het wezen van de stad en ook buiten Nahr el-Bared werden Palestijnen door de staat lastig gevallen, van fouilleren tot vermeende marteling. Daarnaast de brute manier van oorlogsvoering door het leger. Doordat het leger zo hard terugsloeg op de stad, kwam de evacuatie daar steeds sneller op gang, waardoor het bruter aanvallen van de stad ook een minder groot probleem werd. De stad is niet alleen beschoten, maar daarnaast gebombardeerd en in de straten van Nahr el-Bared is fel gevochten. Die straten waren nauw en krap. Dat maakte dat het vernietigen van de stad dus gemakkelijker, omdat alles zo dicht op elkaar stond. Tevens had Fatah al-Islam, die in Irak getraind was op vechten in zulke steden, daarmee een voordeel. Het leger had het zwaar, met veel doden aan haar kant. Dat alles leidde ook tot extra wrok, waardoor ze meer haar best deed om infrastructuur en eigenlijk de hele mogelijkheid tot leven in de stad kapot te maken. Dat in combinatie met de stateloosheid van de stad en met een Libanees discours die deze kampen bekeek als oncontroleerbare plekken die een bedreiging voor het gestel van de samenleving vormde, mede door de demografische angsten, maakte dat er een strategie is ingenomen van keiharde aanval op de stad. Tot een maand nadat Fatah al-Islam verslagen was, bleef het leger bezig met verdere destructie, vandalisme en plunderingen (Ramadan 2009). De stad is weggevaagd door urbicide. Wij hebben hier nu een mooie theoretische verklaring voor, maar het voelt wrang om het daarbij te moeten laten. Literatuur: Graham, S. (2004) Constructing urbicide by bulldozer in the occupied territories, in Graham, S. (red.), Cities, war, and terrorism: Towards an urban geopolitics, pp. 192–213, Oxford: Blackwell. Ramadan, A. (2009) Destroying Nahr el-Bared: Sovereignty and urbicide in the space of exception, in: Political Geography, 28, pp. 153-163.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
33
van de opleiding
Bram neemt afscheid, Axel stelt zich voor Bij het SoMo heeft de afgelopen vakantie een wisseling van de wacht plaatsgevonden. Hoofdredacteur Bram van der Kroon is gestopt en zijn kersverse opvolger is Axel Boomgaars. Hieronder een interview met beide heren ter afscheid van Bram en ter introductie van Axel. Door Bram van der Kroon en Axel Boomgaars Fotografie: Jantien Oving
Bram
Waarom ben je gestopt?
Tja, waarom? Gewoon omdat het tijd werd denk ik. Na twee jaar Sociologisch Mokum heb ik al zoveel mensen zien komen en gaan, nu was het mijn tijd om te gaan. Daarnaast is er de afgelopen jaren al zoveel veranderd, kijk maar eens naar nummer van 2 jaar terug dan schrik je bijna (zegt hij lachend). Ik had niet het gevoel dat ik nog meer zou kunnen veranderen, daarvoor is weer nieuwe energie van nieuwe mensen nodig. Een nieuwe generatie ‘SoMo’ers’ die dit blad nog mooier gaat maken. Wat zie je als je grootste succes met betrekking tot je hoofdredacteurschap?
Dat zijn twee dingen, ten eerste de vormgeving. Als ik kijk naar hoe dit blad is vormgegeven en ik vergelijk dat met andere faculteitsbladen, dan ben ik gewoon trots. Het ziet er zo mooi uit, echt waar. En daar mogen we ook onze beeld redactie en lay-out dankbaar voor zijn, mijn complimenten voor hun. Het tweede is het interview met DJ Isis, eindelijk eens iemand van ‘buiten’ de sociologie aan het woord. Het was iets wat ik al lang wilde, maar waar het nooit van kwam en dat vond ik altijd een tekortkoming. Wat zie je als je grootste falen?
De ‘d’s’ en ‘t’s’, het blijft een probleem. Maar dat gaat vast dit nummer al beter, daar hebt ik vertrouwen in.
Eindelijk een interview met iemand van buiten sociologie!
Hoe laat je SoMo achter?
(Hahahah) Nare vraag is dit zeg, maar ik denk goed. Ik heb veel vertrouwen in jou Axel! Dus ik zou zeggen, voel die druk op je schouders toenemen! Nee, maar serieus? Ik denk eigenlijk dat anderen dat moeten beoordelen. Wat hoop je voor de toekomst?
Dat ik nog altijd een rolletje op de achtergrond mag spelen, af en toe met jullie mee mag denken en deel uit kan maken van dit prachtige blad en de leuke groep mensen die er aan verbonden is. Maar vooral hoop ik dat het blad onder jouw leiding nog verder door gaat groeien, dat alles wat ik niet heb kunnen veranderen en verbeteren in de toekomst aan zal worden gepakt.
34
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
van de opleiding
Het nieuwe katern ‘van de opleiding’ zal elk nummer van het SoMo aangrijpen om de lezers te vertellen wat er op de UvA en bij de sociologie-opleiding in het bijzonder aan de hand is. De aftrap wordt gegeven door Axel Boomgaars en Bram van der Kroon over de wisseling van hoofdredacteur bij dit blad.
Axel
Hoe ben je hoofdredacteur geworden?
Ik ben er eigenlijk ingerold, vrij snel. Ik wilde eens een stuk schrijven over mijn ervaringen bij een anti-NAVO-demonstratie in Straatsburg waar ik bij was. Toen vroeg jij of ik ook andere stukken wilde schrijven. Dat deed ik, vond het leuk om interviews te doen en mijn eigen schrijfstijl te oefenen. Daarna werd ik gevraagd om in de eindredactie plaats te nemen, dus om artikelen kritisch te redigeren. Ik had totaal geen ervaring, maar was wel enthousiast. En bij dit hoofdredacteurschap ging het ook ongeveer zo. Je hebt me bijna binnen een jaar helemaal naar boven laten klimmen. Ik weet niet of journalistiek in mijn bloed zit, maar weet wel dat ik het ontzettend tof vind om met een groep mensen een blad te maken. Hoe zie jij je taak daarin?
Het blad kan nog een tikkeltje Sociologischer en Mokummer
Vooral sturend toch wel, niet te inhoudelijk bepalend en in samenspraak met anderen. Ik ben blij met de kwaliteit van ons blad, maar wil het ook wel als springplank houden voor enthousiaste nieuwe mensen met misschien wat minder ervaring. Mensen moeten hun talenten kwijt kunnen, via feedback wat leren en zo zichzelf op een prettige manier kunnen ontplooien. Dat neemt niet weg dat ik niet van plan ben zo maar alles te plaatsen, maar de aard van het blad staat het voor mijn gevoel niet toe om alleen maar te streven naar een sociologische versie van de Groene Amsterdammer met stukken van de allerhoogste kwaliteit. Of klink ik dan niet ambitieus genoeg? Hoe dan ook, om het springplank-karakter zelf ook in stand te houden, heb ik me voorgenomen dit hoofdredacteurschap twee jaar te doen. Aan de ene kant moet je wat continuïteit bewaren, aan de andere kant moet je ook ruimte geven voor nieuwe mensen met hun eigen ideeën. Wat vind je goed aan het SoMo zoals hij de afgelopen jaren was?
Ik denk dat jij qua inhoud en vormgeving een hele grote slag hebt gemaakt. Het ziet er altijd ontzettend strak en gelikt uit en ik hoop dat we dat kunnen bewaren. Daarnaast een goede mengeling van verschillende soorten artikelen. Interviews met grote namen, maar ook essays en columns, voor ieder wat wils. Het is gewoon ontzettend toegankelijk en dat moet zeker behouden blijven. Wat wil je veranderen?
Ik wil niet per se iets veranderen aan de huidige opzet, maar wel iets toevoegen. Zoals jij ook al zegd moeten de d’s en t’s wel beter. We hebben mooie artikelen en stukken over inhoudelijke thema’s van onze studenten en docenten, maar wat mij betreft kan het nog een tikkeltje Sociologischer en wat Mokummer(?). We gaan twee nieuwe katernen introduceren. De ene is ‘uit sociologie-land’, over belangwekkende ontwikkelingen in ons vakgebied, de tweede is ‘van de opleiding’ (waar dit interview bij hoort), wat de lezers op de hoogte houdt van de zaken die spelen hier aan de UvA en in onze opleiding. Op die manier krijg je denk ik wat meer relevantie voor onze opleiding. We zijn immers een studieblad. Als je over twee jaar stopt, hoe wil je het blad dan achter laten?
Sowieso met een grote groep enthousiaste redacteuren, eindredacteuren en beeldredacteuren. Ik hoop dat we meer mensen hebben weten te trekken die stiekem wel willen schrijven, maar nu misschien nog niet durven. Ik hoop dat het blad goed gelezen blijft, met mooie bijdrages van alle kanten en dat ik het dan kan overdragen aan iemand die er net zoveel plezier aan zal hebben als ik.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
35
essay
De Amerikaanse roman en Ernest Hemingway Ernest Hemingway (1899-1961) is een invloedrijke Amerikaanse schrijver. Zijn werk vormt aanleiding voor zowel kritiek als lof. In dit artikel plaatst Gertjan Wijburg enkele kritiek- en lofpunten tegenover elkaar. Hij brengt Hemingway in verband met Albert Camus, Paul Cézanne en Marcel Proust. Door: Gertjan Wijburg
I
n l’homme révolté (de mens in opstand, 1951) van Albert Camus gaat een interessante paragraaf over de Amerikaanse roman. Daarmee wordt de ‘harde’ Amerikaanse roman bedoeld van de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw. Ik denk dat Camus zijn pijlen richt op Ernest Hemingway. Ik zal eerst kort ingaan op de paragraaf. Daarin stelt Camus dat de Amerikaanse roman niet zoekt naar een psychologische grondtrek die het gedrag van de mens verklaart. Hooguit toont het hoe de mens van buitenaf functioneert. Het registreert zijn uiterlijke gedrag of zijn reacties. Op dat machinale niveau lijken
volgens Camus alle mensen op elkaar. Zijns inziens kun je op grond van waarneming niet speculeren over het lot van de mens, laat staan zijn innerlijke dwalingen, motivaties en gevoelens naar boven halen. Camus acht de Amerikaanse roman onverschillig. Hij vindt dat het zonder commentaar de werkelijkheid reproduceert in haar onmiddellijke situatie. Verloren gaat wat aan de oorsprong staat van gedrag: de innerlijke motivatie. Ook herinnering en geschiedenis gaan verloren. Zonder geheugen of geschiedenis ten slotte, kan de mens zijn keuze niet motiveren: hij heeft geen referentiekader. Het bezwaar van Camus is dat de Amerikaanse roman zich opsluit in zichzelf. De kritiek van Camus kunnen we toepassen op een dialoog uit A Farewell to Arms (1929), een bekende roman van Ernest Hemingway. De dialoog is simpel, kaal en heeft weinig diepgang. Het schijnt niet de bedoeling van Hemingway de lezer getuige te maken van het innerlijke, getraumatiseerde leven van een soldaat: ‘Tell me,’ he said, ‘what is happening at the front?’ ‘I would not know about the front.’ ‘I saw you come down the wall. You came off the train.’ ‘There is a big retreat.’ ‘I read the papers. What happens? Is it over?’ ‘I don’t think so.’ He filled the glass with grappa from a short bottle. ‘If you are in trouble,’ he said, ‘I can keep you.’
Opvallend aan de dialoog is dat de personages geen gevoel uitdrukken. Dat Hemingway zijn soldaat grappa laat inschenken, is haast demonstratief. Hij schijnt niet geïnteresseerd in wat de soldaat intrinsiek motiveert. Hemingway toont wat aan de oppervlakte gebeurt: de soldaat – die het moeilijk heeft met de oorlog – grijpt naar de fles. Let ook op de mechanische opeenvolging van zinnen. Hemingway reduceert de werkelijkheid tot een gesprek. Hij vermijdt analyse en psychologische diepgang. Hemingway concentreert zich op de waarneming. De directe ervaring, die wil hij weergeven, en elk commentaar op die ervaring filtert hij. Anders dan voor Camus is voor Hemingway ‘de
36
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
oppervlakte diep genoeg’. Uit de dialoog laat Hemingway de diepere laag van zijn personages. Daarmee suggereert hij hun emotionele kwelling. Door emotie weg te laten, maak je volgens Hemingway emotie juist geladen. Hoe minder emotie, hoe meer diepgang. Deze techniek ontwikkelt hij in het verhaal Out of Season (1923). Daarin schrapt hij de zelfmoordscène van een oude man, omdat hij vindt dat het verhaal voor zich spreekt. De lezer moet concluderen uit het voorafgaande dat de oude man zich ophangt. Hemingway stelt dat een
Hemingway toont wat aan de oppervlakte gebeurt
verhaal overblijft als je overbodige zinnen schrapt. In Death in the Afternoon (1932) ontwikkelt hij zijn iceberg-theory. Een achtste van een ijsberg bevindt zich boven water. De schrijver moet dit achtste deel adequaat beschrijven. Dat deel dat de ijsberg doet verschuiven – het overgrote deel onder water – wordt pregnant, omdat de schrijver het niet benoemt. Albert Camus schreef l’homme révolté (1952) naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog en de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie. Zijn kritiek op de ‘harde’ Amerikaanse roman valt te begrijpen vanuit zijn engagement. Camus vreesde dat de wereld ten onder ging aan nihilisme. Naar zijn idee hadden de experimenten van Hemingway geen morele betekenis. Hemingway construeerde een abstracte wereld die vervreemde van de
werkelijkheid. Hoe kon hij anders de zelfmoord uit Out of Season (1923) weglaten? Iets als zelfmoord kon volgens Camus alleen begrepen worden vanuit de hartstocht van de mens. Hij vond het onbegrijpelijk dat Hemingway betekenissen overbracht via taalexperimenten. Zulke experimenten gingen voorbij aan de menselijke hartstocht, of erger, voorbij aan de moraal. Want Camus meende dat literatuur uiteindelijk moest gaan over de moraal en menselijke verantwoordelijkheid. Dat Albert Camus het belang toont van de emotionele intelligentie is zijn grote verdienste. Daarom vind ik hem de belangrijkste filosoof van de vorige eeuw. Dat hij kritiek uitte op Hemingway, betekent niet dat hij hem niet eerde als vakman. Ik denk zelfs dat Camus literaire technieken van Hemingway heeft geleerd. In L’étranger (de vreemdeling, 1942) laat hij Meursault een Arabier doden. Dat gebeurt in een snelle scène. Eigenlijk doodt Meursault de Arabier zonder aanwijsbare reden. Hoewel de Arabier een mes heeft, schiet Meursault hem dood, omdat de felle zon op zijn bewustzijn inwerkt. Camus organiseert deze scène zoals Hemingway zou doen: in een abstracte wereld – buiten de werkelijkheid van de moraal. Daarmee toont hij dat het leven absurd is. Vanuit de dramatische situatie beschouwd, valt het handelen van Meursault te begrijpen. Paradoxaal genoeg toont Camus daarmee het belang van moraal en verantwoordelijkheid. Zonder kan namelijk een moord verantwoord worden. Dat is overigens niet wat Meursault doet. De dramatische techniek van Ernest Hemingway kunnen we nader bestuderen. Ik citeer de (wat lange) opening van A Farewell to Arms (1929). Daarin gebruikt Hemingway herhaaldelijk het voegwoord ‘and’. De zinnen krijgen door het voegwoord ritme en allure. Het heeft nog een effect: »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
37
‘In the late summer that year we lived in a house in a village that looked across the river and the plain to the mountains. In the bed of the river there were pebbles and boulders, dry and white in the sun, and the water was clear and swiftly moving and blue in the channels. Troops went by the house and down the road and the dust they raised powdered the trees. The trunks of the trees too were dusty and the leaves fell early that year and we saw the troops marching along the road and the dust rising and leaves, stirred by the breeze, falling and the soldiers marching and afterward the road bare and white except for the leaves. ’
Door het voegwoord lijken de gebeurtenissen tegelijkertijd plaats te vinden. De tijd wordt onmiddellijker. Feitelijk beschrijft Hemingway een langere periode, de overgang van zomer naar herfst. Maar de tijdsdynamiek wordt naar de achtergrond gedrukt. Hemingway plaatst zijn beelden en kleuren op de voorgrond. Dit doet hij door middel van contrast. Het stille landschap en de snelstromende rivier verbeelden de zomer. De marcherende soldaten, maar ook de vallende bladeren kondigen onheil aan, de herfst. Let ook op de kleuren. De rivier is helderblauw, terwijl de soldaten en bladeren meer donkere kleuren benadrukken. Een andere manier is associatie. Hemingway houdt de soldaten verantwoordelijk voor het opstijgende stof langs de weg. De lezer associeert hen met stof, met grijstinten, wat contrasteert met de helderheid en de lichtheid van het landschap en de rivier. Hierdoor wordt het beeld van
38
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
de soldaten gekleurd. Hemingway legt het tijdsverloop vast op een denkbeeldig doek. Zijn tijd is niet lineair; hij brengt de indrukken van de tijd samen in één compositie. Hoewel hij tijd en beweging suggereert, communiceert Hemingway via beelden en kleuren. Hij heeft zich laten inspireren door de schilderkunst van Paul Cézanne. Zie bijvoorbeeld diens La neige à L’Estaque (1871). Cézanne heeft het sneeuwlandschap gekarakteriseerd. De duistere bomen en hemel geven een onheilspellend gevoel van chaos. Bij het zien ervan schijnt het dat de sneeuw van de heuvels afglijdt. Alsof de smeltende sneeuw het landschap zal verwoesten. De schilder ervaarde het landschap als zodanig. Hij voelde onheil. Dat wil niet zeggen dat het landschap werkelijk grimmig was. Cézanne koos voor deze uitwerking. Door zijn keuze echter gaat het landschap spreken en wordt de compositie meer dan een rechtstreekse afbeelding van de werkelijkheid. Cézanne schildert geen objecten of dingen. Wat hij schildert, wekt hij tot leven door er eigenschappen aan te geven. Op die manier moet de parallel tussen Cézanne en Hemingway worden begrepen. Hemingway toont niet hoe een rivier stroomt. Of hoe bladeren vallen. Hij probeert zijn algehele compositie tot leven te wekken. Zijns inziens moet je sfeer niet woordelijk benoemen, maar oproepen via beelden. Daarin schuilt het geloof in een ‘objectief’ verband tussen beelden en menselijke indrukken. Hemingway
zocht naar een techniek om via beelden oprechte emoties op te wekken. Hij wilde indrukken uitwisselen via beelden, niet via het directe woord. In zijn zoektocht laat Hemingway zich inspireren door Marcel Proust. Ter toelichting zal ik diens beroemde ‘madeleinescène’ uit de cyclus à la recherche du temps perdu (19081922) bespreken. In die scène doopt Marcel de Madeleine
Bewustzijn werkt als een wond
in zijn thee. Als hij het koekje nuttigt, wordt door de smaak – die hij al in zijn jeugd genoot – zijn geheugen geactiveerd en komen herinneringen terug aan vroeger. Die herinneringen beleeft Marcel ‘fysiek’. Omdat hij onwillekeurig herinnert, hervindt hij de verloren tijd. Hij ontdekt het verband tussen geheugen en tijd. Tijd die achter hem ligt, geniet Marcel nogmaals, via zijn geheugen. Schijnbaar toevallig herontdekt Marcel zijn jeugdjaren. Marcel Proust ontdekte de fysieke geladenheid van herinneringen. Door te herinneren kon hij tijd herbeleven. Dat was zijn troost. Dat hij nooit echt terug kon – omdat echte ervaring eenmalig is – was zijn melancholie. Overigens wilde Proust niet per se terugkeren: hij vond dat hij verder moest gaan. Misschien wijkt Hemingway daarom van zijn pad af. Hij houdt vast aan het door Proust gevonden verband tussen geheugen en tijd. Maar waar Proust het geheugen activeert door te herinneren, activeert Hemingway het
Boekentips
I
geheugen door beelden. Hij gaat universele beelden ontwikkelen. Dat wordt zijn techniek. In Fiesta: The Sun Also Rises (1926) zie je hoe dat uitpakt. Het verhaal wordt verteld door Jake Barnes, een journalist uit Parijs. Wat Barnes in de weg staat, is zijn verleden. Hij heeft gevochten in de oorlog en is incompetent terug gekomen door een wond. Hij is verliefd op de grillige Brett, een femme fatale die hij kent uit Parijs. Barnes reageert op het verlies door zijn bewustzijn te verdoezelen. Zijn bewustzijn werkt als een wond. Barnes herinnert zich de oorlog, zijn incompetentie. Hij herinnert zich zijn mislukte relatie met Brett. Dat herinnering stuk kan maken, deelt Hemingway met Proust. En dit is waar Hemingway Proust achter zich laat: herinneringen bieden geen hoop of troost voor iemand van de ‘Lost Generation.’ En Barnes hoort bij de ‘Lost Generation.’Vanwege zijn verleden kan hij niet putten uit gelukkige herinneringen. Daarom zoekt hij zijn vlucht buiten de tijd. Hij zoekt zijn troost in de natuur. Tijdens het zwemmen of vissen voelt Barnes zich veilig. Hemingway is erin geslaagd veilige havens te creëren in zijn literatuur. Hemingway heeft een universum gemaakt waarin ‘beelden’ beschermd worden. Ik denk dat Heminway in zijn literatuur hoop wilde verankeren, die hij niet kon vinden in de realiteit. Maar zijn talent is te laten zien hoe een man troost vindt in het natuurlijke. Of hoe een man zich kan wapenen met toewijding of eerlijkheid. Het bovenstaande moge een onsamenhangende, slordige indruk wekken. Het was mijn bedoeling zo helder en onfilosofisch mogelijk te schrijven. Maar ik moet het schrijven nog leren. Wat ik heb willen doen is het vakmanschap van Ernest Hemingway aantonen. Zijn techniek lijkt mij genoeg inspiratie te bieden om verder te gaan.
W
ie geïnteresseerd is in de ‘harde’ Amerikaanse roman adviseer ik Sherwood Anderson’s Winesburg, Ohio (1919) te lezen. Anderson heeft de jonge Hemingway aangemoedigd te schrijven en de observatietechniek ontwikkeld.
n Death in the Afternoon (1932) schrijft Hemingway openhartig over literatuur. Hij geeft tips over schrijverschap. Het boek zelf gaat over stierenvechten en Hemingway bespreekt Spanje en tragedie.
T
he Old Man and The Sea (1952) van Ernest Hemingway is ook een tip. Daarin gaat de oude Hemingway ‘terug naar de basis’, en laat hij het modernisme achter zich. Naar aanleiding van deze novelle ontving Hemingway de Nobelprijs.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
39
column
De stank van het slachtoffer Door: Lucas van Heerikhuizen Fotografie: Baharan Andishmand
O
nlangs keek ik weer naar de film De Onrendabelen van Marcel van Dam. Het is toch wel lastig dat hele vraagstuk rond het leeggelopen socialisme dat hij opwerpt. Hoewel er veel te zeggen valt voor de sociaal-democratische ideeën die in de film worden gepresenteerd veroordeelt het soms ten onrechte liberaal-democratische waarden. Dat doet zeer. Tijdens het kijken van de film vroeg ik me af waarom dat rode paar schoenen van Van Dam nou eigenlijk wringt. In de film stelt socioloog Raf Janssen dat de zwaksten in de samenleving niet langer als slachtoffer maar als dader worden beschouwd. Dat laatste is kwalijk uit socialistisch oogpunt. Betekent dat echter dat als je een hulpbehoevende niet als dader beschouwt je hem meteen als slachtoffer moet beschouwen? Veel mensen kunnen zichzelf wel redden uit een benarde situatie maar niet iedereen. Sommige mensen kunnen zich bovendien nooit op eigen houtje redden. Zoals de zwakbegaafde mevrouw uit de film wellicht. Die mensen hebben van de wieg tot het graf wat mij betreft recht op steun als de maatschappij ze dat kan bieden. “Slachtoffer” kan echter een gevaarlijke duiding zijn. Het kan ook tijdelijk incapabele mensen reduceren tot zwakbegaafden en dit soort onderscheid is te beperkt. Sommige mensen hebben tegenslagen, zoals een man die aan de drank raakt omdat hij het plotselinge overlijden van zijn kinderen moeilijk kan verwerken. Dat is begrijpelijk en zo’n man heeft recht op tijdelijke steun om hem weer op de been te helpen. Die steun neemt de persoon in kwestie echter niet serieus wanneer deze pechvogel bij voorbaat al wordt gereduceerd tot absoluut slachtoffer die zijn problemen nooit meer te boven zal kunnen komen en die dan ook voor de rest van zijn leven hulpbehoevend zal blijven. Waar is de hoop op hun toekomstige autonome leven? Waar is het geloof in het eigen vermogen van deze mensen? Waar is (vooruit dan maar) de liefde die er voor moet waken dat deze mensen niet argeloos in een marge van de samenleving on life support worden geslingerd? Waarom bestaat er een verlangen naar slachtoffers? Het is misschien wel een theologische erfenis. De twintigste eeuwse theoloog Karl Barth waarschuwde al voor de pretentie van de menselijke onafhankelijkheid. Het meest extreme voorbeeld daarvan is misschien wel de moderne mens die van mening is dat hij God niet nodig heeft en het zelf wel af kan. De grootste ellende moet daar wel op volgen. Die mens komt zichzelf nog wel tegen! Wacht maar op de toekomst! Die zal wel de rampspoed onthullen die er volgen zal op zulk soort hoogmoed! Dan zal de mens wel tot inkeer komen
40
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
en denken: “Oh God! Wat heb ik gedaan! Hoe kon ik ooit denken dat ik het zonder U af kon! Vergeef het mij oh Heer!” Dit nu zit eigenlijk nog altijd een beetje ingebakken in ons socialisme. Het ziet de hoogmoed van het liberalisme als de duivel: het idee alleen al dat er geen staatsinterventie nodig zou zijn om al het maatschappelijke en economische verkeer in goede banen te kunnen leiden. Wacht maar! Dat zwaard van Damocles valt nog wel! Iedere burger heeft de steun van de overheid nodig. Geen enkele burger kan het alleen af. Het is enkel een kwestie van geduld voordat ieder lid van de samenleving zich in de nesten heeft
Waarom bestaat er een verlangen naar slachtoffers?
gewerkt, tot inkeer komt en zal moeten toegeven: “Oh Overheid! Wat heb ik gedaan! Hoe kon ik ooit denken dat ik het zonder U af kon? Vergeef het mij oh Minister President!” Ik zie ook gelijk Sovjet ambtenaren aan het uiteinde van een lange houten tafel zitten met een pen en een stuk papier dat al klaar ligt, die met een zelfvoldane grijns een willekeurige sukkelburger verzoeken: “Saign ghiere pliease!” Eerlijk is eerlijk echter, ik krijg niet het idee dat de mensen die met een van verontwaardiging overslaande stem hun zorg uitspreken dit doen omdat zij op de lange termijn absolute macht in een communistische heilstaat nastreven. Maar wat kan dan die zucht naar de onderwerping des volks verklaren? Wellicht is ook dit weer een vorm van hoogmoed maar een waaraan zij zich zelf schuldig maken. In een interview in Vrij Nederland haalt Van Dam zelf zijn katholieke roots er bij en dat is interessant. Het christendom heeft een vormende rol gespeeld in de Nederlandse cultuur en een van de centrale stellingen van ons christendom is om God boven alles lief te hebben en uw naasten als uzelf (Lucas 10). Om duidelijk te maken hoe breed die categorie “naasten” eigenlijk is, wordt in dezelfde passage bovendien het verhaal van de barmhartige Samaritaan verteld. Het verhaal gaat over een Samaritaan die een vreemdeling (lees: geen Samaritaan) in nood langs de weg te hulp schiet omdat diens situatie hem aangrijpt. ‘Zelfs een vreemde is uw naaste’ kan als moraal uit dit verhaal worden gedestilleerd. Dit zou wel eens de oorsprong kunnen zijn van ons verlangen
naar slachtoffers. Oh laat mij toch een vreemdeling in nood aantreffen langs de weg! Een elitair socialisme kan dan het egalitaire socialistische idee dat wij elkaar nodig hebben perverteren. Wij hebben hen niet nodig, nee, zij hebben ons nodig! Wie zijn “zij� dan eigenlijk? Ja, daar gaat het nou niet om hoor! Zijn zij heterogeen? Zijn zij kansloos of slechts kansarm? Zijn hun problemen incidenteel of van systematische aard? Ja, dat is allemaal niet belangrijk. Sta gewoon geld af dat je ook voor jezelf zou kunnen gebruiken aan een groep die je niet kent en dat moet dan maar genoeg zijn. Het gaat dan niet meer om de noodlijdenden. Hulp wordt geboden ten behoeve van zij die de hulp zelf verlenen.
Zij willen zich vergewissen van hun eigenwaarde door te handelen naar een moraal die als absoluut waarachtig wordt beschouwd om zijn religieuze oorsprong. Het handelen naar deze moraal kan echter alleen voltrokken worden als er een slachtoffer voor handen is. Ja, er zit meer waarde in dat woord slachtoffer. Het is niet zo dat wij noodlijdenden langs de weg treffen, maar ons verlangen naar slachtoffers doet ons zelf bepalen dat kansarme mensen langs de weg kansloos zijn. Maar wat graag offeren we ze op een brandstapel van onbeperkte en onvoorwaardelijke zorg. Maar goed dat er geen God is, want waarschijnlijk zou de geur van dit offer Hem niet welgevallig zijn.
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
41
thema: essay
Bloed op mijn knokkels De driftshuishouding van mensen is tegenwoordig strak gereguleerd, de aanvalslust komt in onze huidige gematigde en gepacificeerde maatschappij slechts zelden tot uiting. Toch is het geweld niet volledig uitgebannen en dit zal ook nooit gebeuren. Wanneer we het idee van de geweldloze samenleving loslaten en het taboe doorbreken dat rust op het bespreken van gewelddadig gedrag, dan zouden we manieren kunnen vinden om geweld te kanaliseren. Onze tijd roept om een moderne vorm van eergevoel, spanningen op straat zouden dan geciviliseerd uitgestreden kunnen worden, waardoor menselijk leed voorkomen wordt. Door: Mick Kemeling
E
en manier om de invloed van de sociale wereld op ons denken duidelijk zichtbaar te maken is door sociale gebruiken uit het verleden te vergelijken met de huidige gebruiken. Zo keken West Europeanen in de Middeleeuwen op een hele andere manier tegen geweld aan dan tegenwoordig. Het gebrek aan een centrale macht met een geweldsmonopolie zorgde voor voortdurend conflict. De ridders waar men tegenwoordig zulke romantische sprookjes over vertelt, waren brute geweldsspecialisten die leefden voor moorden en plunderen. Ze genoten van de pijn van hun vijanden en zagen uit naar het gevecht. Om hetgeen wat wij tegenwoordig bestempelen als wreedheid een gezicht te geven, haalt Elias een door een geestelijke opgetekende beschrijving van een ridder en zijn vrouw aan: Hij brengt zijn leven door met plunderen, kerken verwoesten, pelgrims aanvallen, weduwen en wezen onderdrukken. Hij schept er een speciaal genoegen in onschuldigen te verminken. In een enkel klooster, dat van de zwarte monniken van Sarlat, vindt men 150 mannen en vrouwen van wie hij de handen heeft afgehakt of de ogen uitgedrukt. En zijn vrouw is net zo wreed. Ze helpt hem bij zijn executies. Voor haarzelf is het een groot genoegen arme vrouwen te martelen. Ze liet hun de borsten afhakken of de nagels uitrukken, zodat ze niet meer in staat waren te werken. (Elias, 2001; 279)
In onze tijd is het moeilijk voor te stellen dat jij en ik ook in staat zouden zijn geweest dit soort daden te verrichten. De weerzin tegen zulke genoegens, die bij ons alleen al door het bericht over dit gebruik wordt gewekt en die bij de huidige standaard van affectregulering als ‘normaal’ moet worden beschouwd, demonstreert opnieuw de historische verandering van de affecthuishouding. Daarbij springt tevens een aspect van deze verandering heel duidelijk in het oog: veel van wat eens lust opwekte, wekt thans onlust op. (Elias, 2001; 292)
Roof, strijd en jacht op mens en dier waren dan ook noodzakelijk om te kunnen overleven in deze maatschappij. Dit gedrag paste binnen de standaard van deze samenleving, uitingen van wreedheid sloten iemand niet buiten het
42
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
maatschappelijk verkeer en waren niet sociaal verboden. Het waren niet alleen de geweldsspecialisten die in conflict leefden, fysieke confrontaties namen ook een belangrijke plaats in in het leven van de stadsbevolking. Bloedige veten konden jaren duren en liepen dikwijls uit op wilde veldslagen in de openbare ruimte. Hieraan konden zowel kooplieden, handwerklieden als ridders deelnemen. Rijken hadden in die tijd dienaren en wapendragers bij zich om de veten voor hen uit te vechten. Daarnaast lagen er rovers op de loer wanneer je het lef had te reizen. Een samenleving die zo getekend is door geweld zou in onze ogen ook een samenleving moeten zijn waarin mensen ongelukkig zijn. Je zou verwachten dat men met
Een samenleving die zo getekend is door geweld zou in onze ogen ook een samenleving moeten zijn waarin mensen ongelukkig zijn
gevaarlijke blikken door de straten liep om de anderen zijn strijdvaardigheid te tonen. Toch is dit niet het geval. Al klinkt dit tegenstrijdig; mensen konden in die tijd veel uitbundiger vrolijk zijn dan tegenwoordig. De drifthuishouding van mensen was voorheen veel minder strak gereguleerd en mensen konden gemakkelijker hun emoties de vrije loop laten. Men was veel rechtstreekser in de uitingen van zijn emoties dan in ons huidige getemperde en gematigde maatschappelijk leven. In onze huidige maatschappij is geweld haast uitgebannen. We hebben onze emoties zo sterk onder controle dat het slechts zelden uitloopt op gevechten in de openbare ruimte. Wij staan machteloos tegenover de enige die nog legaal geweld mogen gebruiken, de moderne en zeer goed bewapende geweldsspecialisten; de politie en het leger. Door deze machteloosheid ten opzichte van de staat zijn we gedwongen vreedzaam met elkaar te leven.
De monopolisering van het lichamelijk geweld, de concentratie van wapens en bewapenden in één hand, maakt de geweldsuitoefening min of meer berekenbaar en dwingt de ongewapenden in de gepacificeerde gebieden tot terughouding via eigen vooruitzien of overleg; zo worden de mensen met meer of minder succes tot zelfbeheersing gedwongen. (Elias, 2001; 590)
Toch betekent dit niet dat we in onze samenleving nooit meer in aanraking komen met geweld. Geweld neemt ook in onze samenleving nog steeds een belangrijke plaats in, alleen hebben we manieren gevonden om geweld op een meer geciviliseerde manier te beleven. Waar de lust die het geweld bij mensen opwekte vroeger voort kwam uit fysieke confrontaties, manifesteert de lustbevrediging zich tegenwoordig op een meer passieve manier door te kijken naar geweld in films of series. Toch kun je in bepaalde situaties de sterke emoties, die moderne mensen onbewust in gevangenschap houden, los zien breken. Dit zijn vaak de situaties waarin mensen de sociale normen op minder grote waarde schatten doordat ze alcohol of drugs tot zich hebben genomen. In mijn geboortestad, Den Helder (afgeleid van: deur tot de hel), kun je er vergif op innemen dat er zaterdagavond in de binnenstad gevochten wordt. Bij dit soort ‘wilde gevechten’ kun je de lust, die het geweld ooit bij mensen opriep, zien stralen in de gezichten van de deelnemers. Zelf vecht ik ook met zekere regelmaat en het gevoel van euforie dat je krijgt wanneer je de tegenstander tegen de grond slaat, terwijl de adrenaline door je aderen stroomt, is verre van een onlust. Naast de beschonken enkeling zijn er ook groepen die gevechten op straat haast als een dagelijkse bezigheid zijn gaan zien. Natuurlijk staat de politie boven ons allen en worden de mensen die zich begeven in de wereld van de straatgevechten vaak genoeg bestraft. Maar de lust die het vechten opwekt weegt binnen sommige netwerken zwaarder dan de nadelen van de sancties. Mensen actief binnen dit soort groepen kunnen over het algemeen niet pronken met hun economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Dit omdat mensen die kunnen genieten van geweld hiermee keihard ingaan tegen de maatschappelijke normen en daardoor het risico over zich afroepen om beschadigd te raken, vernederd te worden of compleet uitgesloten te raken. Een gevoel van machteloosheid ten opzichte van de andere leden van de samenleving kan omgezet worden in een gevoel van overheersing door gebruik te maken van fysieke kracht. Omdat de ruwere jongeren zich voelden afgewezen, probeerden ze genoegdoening te krijgen door zich met nog grotere toewijding ongeremd te gedragen. De belangrijkste drijfveer voor hun ongeremd gedrag bestond misschien wel uit de wetenschap dat ze door luidruchtig, destructief en agressief te zijn, degenen konden treiteren door wie ze werden afgewezen en als verschoppelingen behandeld. Ze genoten ervan om juist datgene te doen wat hen werd kwalijk genomen omdat ze daarmee wraak namen. (Elias, 2005; 184)
Zij die binnen hun groep waardering kunnen verkrijgen door te vechten, zijn de mensen die weinig reputatie te verliezen hebben binnen de gehele samenleving. Ik ondersteun de stelling van Elias, over het algemeen is de lust die geweld voorheen opleverde een onlust geworden, maar dit gaat niet op voor alle situaties of voor alle personen.
Aangezien er altijd mensen zullen zijn die de in nuchtere toestand verkozen zelfdwang verliezen door overmatig drank- en drugsgebruik, en omdat er altijd mensen zullen zijn die zich afzetten tegen de maatschappelijke normen en zich gesterkt voelen in hun liefde voor geweld door de waardering die het oplevert binnen hun groep, zullen we ook in onze moderne westerse samenleving ‘wilde gevechten’ blijven waarnemen. Manieren vinden om het geweld dat voortkomt uit uitbarstingen van de krachtige menselijke emoties in goede banen te leiden, lijkt me daarom zinvoller dan de nooit te volbrengen zoektocht naar manieren voor het uitbannen van al het geweld. Maar onze samenleving is zo ingericht dat spreken over geweld bemoeilijkt wordt. Het bevredigen van de aanvalslust is verboden door de staat en binnen onze cultuur wordt het straatgevecht gezien als een fenomeen dat uitgebannen zou moeten worden. Op school »
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
43
voor Niche, zeventien jaar oud, stond en hem in de ogen keek besloot ik dat ik niets met dit conflict te maken had en voelde ik angst om te zeggen dat hij mogelijk vermoord zou worden. Ik draaide mijn rug naar hem toe en liep weg, iets waar ik altijd spijt van zal hebben. Enkele minuten later werd hij twaalf keer met een dolk in zijn borstkas gestoken en overleed hij, terwijl ik machteloos toekeek, gillend voor het station. Elkaar simpele regels bijbrengen als: een gevecht is pas eerlijk wanneer je één op één vecht, een gevecht is beëindigd wanneer je tegenstander zich gewonnen geeft en het belangrijkste: in een gevecht probeer je de tegenstander te overmeesteren maar niet te beschadigen, zou een manier zijn om dit soort tragische gebeurtenissen zich minder vaak voor te laten doen. Het totale verbod op geweld heeft ervoor gezorgd dat iedere manier om geweld te kunnen controleren verloren is gegaan. Mensen die in een gevecht terecht komen hebben geen houvast. De deelnemers aan een gevecht kunnen elkaar niet vertrouwen omdat er geen algemeen gedeelde normen over gevechten zijn. Stel je voor dat we elkaar in gevecht wel zouden kunnen vertrouwen, conflicten zouden op een ‘nette’ manier uitgevochten kunnen worden zonder dat ze jaren voortslepen en uiteindelijk escaleren in zware mishandeling. Ook zouden mensen minder angst voelen anderen te verdedigen wanneer ze erop kunnen rekenen niet in het ziekenhuis te belanden. Juist in situaties die gepaard gaan met krachtige menselijke emoties en waarbij mensen zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen, zouden we stil moeten staan bij
Gevechten zijn namelijk niet alleen de bron van ellende, ze kunnen ook spanningen doen afnemen en voor wederzijds begrip zorgen
behoort ‘niet vechten’ tot de meest belangrijke regels. Maar het niet spreken over de manier waarop je je moet gedragen wanneer je toch in een gevecht terecht komt, maakt dat sommige mensen doorslaan in het uiten van geweld. Zoals de regels zijn verdwenen over de manier waarop men diende te rochelen in het bijzijn van edele lieden, doordat mensen haast nooit meer rochelen, zo zijn ook de regels over het vechten vervlogen met het gevecht zelf. Ooit heb ik een moord van dichtbij meegemaakt. Deze ervaring heeft diepe indruk op me gemaakt. Ik kwam moe aan op het station van Den Helder na een vakantie. Een groepje jongens had zich verzameld op het plein tegenover het station, zij vertelden me dat er een jongen, die met wat vrienden op het muurtje zat bij het station, vermoord zou worden. Ik wist niet wat ik ervan moest geloven maar besloot met de jongen genaamd Niche te gaan praten. Toen ik vlak
44
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
de manieren om ons gedrag zo te reguleren dat menselijk leed voorkomen kan worden. De angst om te spreken over geweld, die voortkomt uit de gedachte dat alle geweld uitgebannen zou kunnen worden, draagt hier zeker niet aan bij. Ik roep bij deze op tot het herontdekken van eergevoel op het gebied van geweld. Wanneer we durven te spreken over deze niet te ontkennen emoties zouden ook gevechten ‘geciviliseerd’ plaats kunnen vinden. Misschien zouden we dan ook de schoonheid van een gevecht weer in kunnen zien. Gevechten zijn namelijk niet alleen de bron van ellende, ze kunnen ook spanningen doen afnemen en voor wederzijds begrip zorgen. Wanneer je mij ooit uitdaagt tot een fysiek duel zal ik de eerste zijn die vol vuur zal strijden voor mijn eer, maar ook zal ik de eerste zijn die je de hand drukt na het gevecht, waarbij we elkaar naar ik hoop niet in het ziekenhuis zullen moeten treffen. Elias, Norbert. (2001). Het Civilisatieproces, Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Elias, Norbert. (2005). Gevestigden en buitenstaanders. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
bart
Uit ons Krijtland Door: Bart van Heerikhuizen Fotografie: Jantien Oving
‘H
et was de 22ste Juli 1910, een schitterend mooie vacantiedag. Nà den middag kuierden wij met ons vieren naar de Geulvallei om er te liggen uitrusten. In den morgen hadden wij al een stevige wandeling gedaan door de prachtige hooggelegen grensbosschen bij Epen: het Onderste en het Bovenste Bosch.’ Zo begint één van de mooiste boeken in de Nederlandse taal: Uit ons krijtland van de bioloog Eli Heimans. Het verscheen in 1911. De bedoeling van de schrijver was om belangstellende niet-biologisch geschoolde lezer iets te laten zien van de samenhangen tussen plantensoorten, dierensoorten en bodemgesteldheid. Het was niet alleen een biologische studie, maar ook een ecologische en tevens een geologische verkenning. Heimans koos voor deze ‘veldstudie’ een stukje Nederland uit dat, zoals hij zelf in de inleiding schrijft, ‘een uur lang en een uur breed is’. Het ging Heimans om ‘het vierkant’ ten Zuiden van het dorpje Epen in Zuid-Limburg, een gebiedje dat zich uitstrekt van Epen en Camerig tot aan de Belgische grens bij Beusdael en Sippenaeken. Hier stromen de rivier De Geul en het smalle zijriviertje De Sijlerbeek. Ik heb wel eens een plattegrond van Amsterdam over dit stukje ‘Krijtland’ heen gelegd en dan blijkt het gebied net zo groot te zijn als de Amsterdamse binnenstad. Vanaf het begin van de eeuw was Valkenburg een geliefd vakantiedorp, maar het gebied rond Epen begon na de tweede wereldoorlog aan een opmars als toeristische trekpleister. Mijn vader was leraar, mijn moeder onderwijzeres, elke zomer had ons gezin dus zes weken vakantie, en vanaf 1955 werden die periodes steevast doorgebracht in Epen. Jaar in jaar uit bezochten we Pension Dames Bessems, een mooi gelegen hotel dat inderdaad werd geleid door
twee dames, die Bessems heetten. Nu heet het hotel De Smidse, al is er niet veel meer dat herinnert aan de smid. In de jaren vijftig echter was de hoefsmederij naast het pension nog in vol bedrijf. Ik kan nog altijd in mijn geuren-geheugen die heel speciale lucht oproepen die je rook als het rood gloeiende hoefijzer in het smeltende eelt van de paardenvoet werd gedrukt. Daarna gingen de spijkers er in. Volgens de smid voelde het paard daar niets van. Heimans heeft in zijn boek ook die smederij beschreven: ‘De smidse van Epen staat een eind lager dan het dorp, bijna onder aan de helling, niet ver van het vlakke geuldal, en maar een meter of drie, vier er boven.’ Twee pagina’s daarna beschrijft hij een zwaar onweer: ‘Nu wordt het den smid te gevaarlijk. Hij en zijn knecht komen met spade en houweel voor den dag; ze hakken met kracht en geweld een stuk uit den weg die naar het weiland voert, en het water stort zich dadelijk in de kuil.’ Deze passage over woest natuurgeweld heeft Heimans nodig om even later te kunnen uitleggen hoe dit landschap over een zeer lange periode gevormd moet zijn, ‘laagje op laagje’. Maar de nerveus scheppende smid in het fragment zou best eens het kromme oude mannetje met grijze snor kunnen zijn, dat ik als kind nog hoefijzers op paardenvoeten heb zien hameren. Elke dag wandelde ons gezin door het Limburgs heuvelland, vaak volgens een door de plaatselijke VVV uitgestippelde route, die werd aangegeven met gele bordjes die op bomen en telegraafpalen waren gespijkerd. Soms zie ik bij Epen zo’n bordje nog wel eens hangen, verroest en onleesbaar. Als kind van zeven raakte ik onder de indruk van het Limburgse heuvelland. De golvende heuvels die toen nog door korenvelden werden gemarkeerd, de lijnen van
de heggen in het land, de snel stromende beekjes, de hellingbossen die soms spookachtig donker werden waar de naaldbomen overheersten, de schemerige holle wegen, de gele klei met de wonderlijke naam ‘löss’ (geel-oranje klevend aan je schoenen en dus ook oranje op de geologische kaart aan de muur van de schoolklas), de vreemd gevormde vuurstenen op de paden, de fossielen die we loswrikten in de naar Eli Heimans vernoemde groeve... het werkte betoverend. Soms was Epen ook angstaanjagend. Zo zag je in het pension boven de trap een beeld van een hevig bloedende, vrijwel naakte man, die was opgehangen aan een kruis en je kon goed zien dat de beul zijn handen en voeten met spijkers aan het hout had vastgemaakt. Misschien dat een paard daar niets van voelde, maar
Ik vond die kinderen erg zielig, met hun armemensenkleren en hun armemensengeloof
voor deze meneer moest het vreselijk zijn geweest. Boven zijn hoofd hing een briefje met een onbegrijpelijk woord. Ik had nog maar net leren lezen en dit woord snapte ik niet en ik vond het huiveringwekkend: INRI. Een kleinere kopie van dit kruis hing boven mijn bed. Ik durfde er niet naar te kijken. Alsof iemand me er onophoudelijk mee wilde sarren, zag je overal langs de wegen, telkens opnieuw, deze crucifixen, maar in de kerkjes die we op onze wandelingen binnengingen werd de geschiedenis nog veel uitvoeriger getoond in de zogenaamde statieën van de kruisweg. Jezus neemt het kruis op, hij valt voor de eerste maal, hij ontmoet zijn moeder, iemand »
helpt hem het kruis te dragen, hij valt voor de tweede maal, hij valt voor de derde maal... het was een verschrikking voor de kleine zevenjarige, die dit stripverhaal in stijgende paniek volgde. Mijn ouders legden me uit wat ik niet begreep en het meest verontrustende was dat zij dit allemaal heel gewoon leken te vinden en op een bepaalde manier zelfs wel mooi, zo schattig typisch Limburgs... En dan was er nog het raadsel van de taal. De dorpskinderen met wie ik speelde kon ik haast niet verstaan, maar toch spraken ze Nederlands. Maar je hoefde slechts een uurtje langs de Geul te wandelen om aan te komen in een dorpje, het destijds nog geheel Franstalige Sippenaeken, waar niemand een woord Nederlands verstond en waar mijn eigen vader en moeder bij de plaatselijke kruidenier onbeholpen stonden te gebaren, iets wat ik ze nooit eerder had zien doen. (De Côte d’Or chocolade die we er kochten had een eigenaardige smaak. Alsof hij te lang in de etalage had gelegen.) Sippenaeken, dat ligt in de Voerstreek waar de taalstrijd soms ineens fel oplaait, heeft allang de kapitaalkrachtige Nederlandse toeristen en huizenkopers ontdekt en het is geen probleem meer om er begrepen te worden als je de Franse taal niet beheerst. Laatst sprak ik er Frans en ik kreeg meteen op mijn kop van een Vlaamse Belg. De boerenkinderen met wie ik dammetjes bouwde in de beekjes die langs de akkers stroomden, vonden me aardig en daarom waren ze ook bezorgd. Want al snel kwamen ze er achter dat ik niet, zoals ieder gewoon mens, katholiek was. Ik zou dus voor eeuwig in de hel moeten branden. Dat gunden ze me niet en ze probeerden me te bekeren tot het geloof van de bloedende man. Dat lukte niet. Ze slaagden er al evenmin in om me met hun verhalen bang te maken. Ik denk dat dat kwam omdat ik me zo superieur aan ze voelde dat ik me nu nog schaam als ik er aan
46
Sociologisch Mokum, jaargang 14, nr 1
terugdenk. Mijn ouders hadden me verteld dat die kinderen heel arm waren en dat ze hier in het verre Limburgse boerenland ook altijd zo arm zouden blijven. Mijn vader zei dat ik er als lid van een Heemsteedse lerarenfamilie eigenlijk dankbaar voor moest zijn dat ik, anders dan mijn vakantiekameraadjes, in zo’n ‘goed nest’ geboren was. Ik vond die kinderen dus erg zielig met hun armemensenkleren en hun armemensengeloof en ik ben nooit bang geweest voor hun armemensenhel. Sinds ik de zestigjarige leeftijd heb bereikt, mag ik zeven keer per jaar gratis een dagje op reis met de trein. Ik gebruik al die vrije reisdagen voor een retourtje naar het Limburgse heuvelland en ik zoek er alle plekjes op waar ik zo rond mijn tiende jaar een geluk heb gekend dat de rest van mijn leven als een helder en verwarmend licht doorstraalt, nog altijd. Loop ik langs de Sijlerbeek of door het Onderste Bos, dan ben ik thuis, hier hoor ik, dit is – om een zinnetje van Cees Nooteboom te lenen – ‘waar ik over ga’. Veel mensen hebben zo’n plek, een ‘home away from home’. Ze zijn er noch geboren noch getogen, ze hebben er nooit gewoond en ze hebben er nooit gewerkt, ze brengen er slechts een paar dagen of weken per jaar door, en toch voelt het aan als een plek die vertrouwd is en veilig. Onlangs schreef de sociologiestudent Jaap Hassoldt een knappe sociografische masterscriptie over het eiland Vlieland en in zijn werkstuk gaat het hier ook over. Jaap Hassoldt gebruikt het begrip ‘placeattachment’ en hij verwijst naar het werk van Jan-Willem Duyvendak. Mensen zijn soms gehecht aan een streek waar ze niet vandaan komen, waar ze niet heen zijn getrokken, maar die toch fungeert als een extrathuis, een bonus-thuis. Ik voel verbondenheid met waar ik ben geboren, Heemstede, en met de stad waar ik het grootste deel van mijn leven heb gewoond en gewerkt,
Amsterdam, maar wat ik voel voor het Geuldal bezuiden Epen is heviger, dieper, raadselachtiger. Soms denk ik dat ik begrijp hoe het komt. Mijn ouders hadden geen goed huwelijk, maar als ze in Limburg waren, dan waren ze ineens weer net zo dol op elkaar als in hun wittebroodsweken. Mijn zusje en ik voelden dat feilloos aan, het Limburgse heuvelland leek alle spanningen even weg te nemen, Ik denk dat mijn ouders hier zo ontspannen waren omdat ze verlost waren van de sociale netwerken in Heemstede. De vriendinnetjes van mijn vader waren ver uit de buurt, de stokende familieleden konden ons niet bereiken, de stress van het werk ontbrak. De drukkende, zware gemeenschappen waren tweehonderd kilometer verderop, hier heersten de luchtige, lichte gemeenschappen, het regime van de zwakke bindingen. Hier mocht je even rondhangen in een voor korte tijd in elkaar geknutseld netwerkje dat, zodra je de trein naar huis nam, achter je rug verpulverde. Waarom werd Epen een centrum voor natuurvriendelijke toeristen? Dat had onder meer te maken met het boekje van Heimans. Ons krijtland werd heel populair onder socialistische onderwijzers en leraren met liefde voor de vrije natuur. Dankzij Heimans’ verlokkende beschrijving van het gebiedje onder Epen trokken in de jaren vijftig steeds meer mensen naar het zuidelijke Geuldal. Ook mijn ouders bewonderden het boekje en lazen mij er uit voor. Het was dus dank zij deze veldstudie van 212 pagina’s dat ons gezin in de jaren vijftig vele zomers doorbracht in Epen, waardoor ik werd opgescheept met een liefde voor deze streek, die voorgoed bij me zal blijven. En zo kwam het dat ik, precies een eeuw na Eli Heimans, op zaterdag 4 september 2010, zijn wandeling weer eens naliep, ‘door de prachtige hooggelegen grensbosschen bij Epen: het Onderste en het Bovenste Bosch’.
47
nieuwe Sociologisch Mokum, De jaargang 14, nr 1Bart
Cultureel studentencentrum UvA en HvA
Cursussen Theater / Muziek / Dans Beeldend / Fotografie / Literatuur / Audiovisueel Avondprogramma CREA Debat / Plug & Play / Open Podium / CREAtions / CREA Klassiek Ondersteuning voor studenten CREA Fonds / Studioverhuur / Studentencentrum / Festivals
www.crea.uva.nl