SoMo 2011-2012 nr 03

Page 1

sociologisch mokum / jaargang 2011-2012 / nr. 3

THEMA

Het geloof in maakbaarheid INTERVIEW

Wethouder Herbert Raat ESSAY

Amicale architecten


18

21

22

Sociologisch Mokum verschijnt vijfmaal per jaar. Het tijdschrift wordt verzorgd door studenten van de opleiding sociologie aan de Universiteit van Amsterdam samen met bijdragen van medewerkers van deze opleiding en gastredacteuren. Wilt u het Sociologisch Mokum thuis ontvangen? Dit kan, en wel gratis. Voor meer informatie kunt u een e-mail sturen naar de redactie. Adres Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam sociologischmokum-fmg@uva.nl Kijk ook eens op de website: www.sociologischmokum.nl

2

Hoofdredactie Steffan Konings Chef redactie Lisa Bontenbal Eindredactie Aafke Brinkhuijsen / Bram van der Kroon / Poul Holleman Redactie Yalda Bashtbavi / Broos Besseling / Aafke Brinkhuijsen / Poul Holleman / Bram van der Kroon / Misha Melita / Marion Schilder / Hélène Tuinman / Etienne Vermeulen / Laura Weijers / Harm Wilzing / Froukje van der Woude

Beeldredactie Kay Lindhout / Misha Melita / Noémi van de Pol / Elske Verdoorn / Shiva Shazad Cover Elske Verdoorn Vormgeving Andrea Vendrik Bijdragen van Clemens de Olde / Ugur Ümit Üngör / Olav Velthuis / Frans Roes

36


In deze

26

12 Thema: het geloof in maakbaarheid 04 Column OLAV VELTHUIS 09 Het project ‘ik’ in moderne tijden ETIENNE VERMEULEN

12 Interview: wethouder Herbert Raat LISA BONTENBAL & STEFFAN KONINGS

18 21 22 24 26 28 31 38

Papadag! FROUKJE VAN DER WOUDE Amsterdam in cijfers KAY LINDHOUT Amsterdam in beeld Het maakbaarheidsideaal van het neoliberalisme BROOS BESSELING Gewoon allochtoon? LISA BONTENBAL Amicale architecten HARM WILZING De markt heeft altijd gelijk FRANS ROES Maakbaarheit in het onderwijs

28 En verder... 06 Lessons from Canada STEFAN VAN DER VEEN

16 Wetenschap en de media BRAM VAN DER KROON

33 De rode sjaal van Bart POUL HOLLEMAN 36 Pikante noedels met noten MISHA MELITA

39 Recensie CLEMENS DE OLDE 40 Bredere kijk op de crisis CHANNAH DE BAKKER

42 Doceren met... LAURA WEIJERS 43 Sociologische agenda MISHA MELITA

UGUR ÜMIT ÜNGÖR

3


Redactioneel STEFFAN KONINGS

Mensen zijn de afgelopen decennia in hoog tempo van hun geloof in de maakbaarheid van de samenleving gevallen. De overtuiging dat ingrijpen van de overheid noodzakelijk is om iedereen een gelijke kans tot individuele ontwikkeling te gunnen, heeft plaats moeten maken voor het geloof in liberaal (markt)denken en eigen verantwoordelijkheid. Overheidszorg heet nu overheidsbemoeienis en als beleid al gevolgen heeft, dan zijn deze voornamelijk onbedoeld of pervers, wat in het Latijn (perversus) ‘verdraaid’, ‘verkeerd’ of ‘slecht’ betekent. Ouderwetse overheidstaken zijn onder het mom van zelfontplooiing en persoonlijke vrijheid op slimme wijze meer en meer naar de burger zelf toegespeeld en behoren nu tot de uitdijende categorie van de eigen verantwoordelijkheid. De burger moet vaak wel nog even geactiveerd worden maar gedijd verder goed bij de nieuwverworven vrijheden en verantwoordelijkheden. Het terugtrekken van de overheid valt haar overigens moeilijk te verwijten in een tijd waarin burgers voornamelijk vrij, uniek en mondig willen zijn. De mondige burger, in tegenstelling tot de verlegen burger, kent zijn verantwoordelijkheden, laat als het nodig is zijn stem gelden en bepaalt zelf wel wanneer hulp van de overheid van pas komt. De gedachte dat het leven niet geheel naar eigen behoefte en inzicht kan worden ingericht, is voor de burger anno 2012 een uiterst angstaanjagende. Het begrip maakbaarheid of ‘de maakbare samenleving’ is inmiddels zo geabstraheerd en wijdverbreid geraakt, dat mensen steeds vaker zeggen er wél of niet in te geloven. Wie spreekt van een geloof in de maakbaarheid van de samenleving, praat eigenlijk over heel veel en daardoor over niets. Een geloof in een van deze uitersten is onzinnig, aangezien er altijd een bepaalde mate en vorm van maakbaarheid zal bestaan. Dat op dit moment het geloof in de maakbare samenleving ver te zoeken is en dat het ook vanuit de politiek als scheldwoord gebruikt wordt, betekent niet dat we plotseling niet meer gestuurd of beïnvloed worden. Vanuit de overheid worden accenten anders gelegd, misschien dat maakbaarheid iets anders verpakt wordt zodat het er uitziet als, bijvoorbeeld, eigen verantwoordelijkheid. Misschien dat de overheid zich daadwerkelijk steeds verder terug zal trekken. Geen reden tot paniek of uitbundigheid, dan is er gelukkig nog altijd de markt die ons eens goed kan “maken”. Als ook de markt aan banden wordt gelegd, kunnen instituties als het gezin of de kerk ons burgerlijke leven misschien weer wat meer richting geven.

4

OLAV VELTHUIS

De gure nieuwe

W

ie denkt dat het maakbaarheidsideaal iets uit het verre verleden is, toen individualisering nog niet bestond, Joop den Uyl dag in dag uit te keer ging tegen de onrechtvaardige verdeling van kennis, macht en inkomen, en Wouter Bos en Tony Blair nog lang niet geboren waren, heeft het lelijk mis. Natuurlijk, in de politiek wordt de term sinds het najaar van 1989 niet meer gebezigd, behalve dan door wat luie liberalen die een karikatuur willen schetsen van wat ‘links’ te berde brengt. Maar nadat het maakbaarheidsideaal uit de politiek verdween, dook het plotseling overal op op straat, zij het onder geheel andere, uiteenlopende, en enigszins versluierende benamingen zoals ‘fitnessschool’, ‘facebookpagina’ of ‘embryoselectie’. We geloven tegenwoordig dat zo ongeveer alles maakbaar is, op de samenleving na dan. Ons lichaam bijvoorbeeld: zodra rimpels verschijnen, de borsten gaan hangen, of de spieren verslappen wordt de botox uit de kast gehaald, een bezoek aan de plastisch chirurg ingepland, of, voor wie dat net wat te ver gaat, een abonnement op de sportschool afgesloten. Onze identiteit: op Facebook wordt het saaie, weifelende en vaak wat eenzame leven dat we leiden getransformeerd tot een aaneenrijging van doldwaze feesten, spannende ontmoetingen, en enerverende vakanties. De mens: door middel van dna-onderzoek, embryoselectie, en het eten van het juiste


wind van de maakbaarheid BEELD: ELSKE VERDOORN

voedsel tijdens de zwangerschap heeft de maakbaarheid zijn tentakels ook over de voortplanting uitgestrekt. Blijkt het resultaat niet helemaal wat je had gehoopt, dan is er geen man overboord: we kunnen ons nageslacht nog altijd op het intellectuele niveau krijgen dat ons behaagt door middel van huiswerkklasjes, vwo-stoomcursussen en bijspijkerkampen (ze bestaan echt!). Niet overtuigd van de alomtegenwoordigheid van de maakbaarheid? Tik de term dan eens in op bol.com: maar liefst 53 titels, waarvan meer dan de helft in het afgelopen decennium is verschenen. De managementgoeroes, de captains of industry en de andere heren van het grote geld, die van oudsher de natuurlijke vijanden waren van het ideaal, blijken de maakbaarheid nu te hebben omarmd: meerdere titels zijn verkrijgbaar waarin de auteurs uitleggen hoe managers een bedrijf tot hun ideaalmodel kunnen omtoveren. De hedendaagse maakbaarheidsdenkers blijken veel verder te willen gaan dan Den Uyl in de jaren ’70. Waar het Den Uyl vooral om welvaart en welzijn te doen was, schreef Sonya Lyubomirsky, een onderzoeker van de Universiteit van Californië, onlangs een boek over De maakbaarheid van het geluk. Daarin beweert ze dat 50 procent van ons dagelijkse levensgeluk afhangt van genetische factoren en 10 procent van toevallige omstandigheden die we niet kunnen beïnvloeden. Dan blijft er nog 40 procent over, en, raad eens, dat geluksquotum is maakbaar: voor 40 procent kunnen we zelf bepalen of we een gelukkig leven leiden of niet. Vraag me overigens niet hoe Lyubomirsky die percentages heeft weten te meten. Volgens de Nederlandse neurowetenschapster Margriet Sitskoorn kan ook de eerste 50 procent, het genetisch bepaalde gedeelte, opengebroken worden. In haar bestseller Het maakbare brein betoogt ze dat onze hersenen veel minder inert zijn dan we doorgaans denken: door middel

van gerichte oefeningen kunnen we specifieke delen van ons brein prikkelen. Daar worden vervolgens nieuwe hersencellen aangemaakt en zullen de bestaande cellen zich beter organiseren. Wat opvalt aan al die nieuwe maakbaarheidsidealen, is hun persoonlijke karakter. De maakbaarheid heeft zich sinds de jaren zeventig getransformeerd, van een collectief ideaal over hoe we de samenleving willen vormgeven, naar een persoonlijk ideaal over hoe ons eigen leven er uit moet zien. Veel fantasie hebben de nieuwe maakbaarheidsdenkers daarbij niet: vrijwel zonder uitzondering zien zij een standaardparcours voor zich van een succesvol, creatief en bovenal gelukkig leven, met een mooi lichaam en heel veel vrienden. Natuurlijk, zo’n facebook-leven willen we allemaal, maar wat mij tegenstaat aan het nieuwe ideaal is dat maakbaarheid hier verwordt tot marketing. Exemplarisch is de ondertitel van Sitskoorn’s Het maakbare brein: ‘gebruik je hersens en word wie je wilt zijn’. Van die boodschap gaat onrust uit, de onrust die de marketing probeert te zaaien en waarop zij welig tiert: zoals het nu is, is het niet goed genoeg - kom in actie, en het zal allemaal beter worden. De implicatie is dat wie niet in actie komt, ook niet moet zeuren. Het nieuwe maakbaarheidsideaal is dan ook een guur ideaal: degenen die het niet lukt om te worden wie ze willen zijn, die ongelukkig zijn, hun draai niet vinden, of mislukt zijn in het leven, die hebben dat aan zichzelf te wijten. Je kan je niet meer verschuilen achter de genen van je ouders of het milieu waarin je opgroeit. Met uitdrukkingen als ‘domme pech’, ‘een beproeving van het lot’ of ‘een ongeluk zit in een klein hoekje’ hoef je bij de nieuwe maakbaarheidsdenkers al helemaal niet aan te komen. Je bent immers wie je zelf wilde zijn. En reken vooral niet op de overheid om je een handje te helpen, want de overheid, die hoorde bij het oude, afgedankte ideaal.

5


Lessons from Canada Canada en Nederland verschillen nogal van elkaar. Niet alleen qua taal, natuur en cultuur maar ook qua benadering van bepaalde sociologische vraagstukken. Dit stuk is tot stand gekomen na een studie-uitwisseling met de Universiteit van Toronto, Canada. Vanaf het begin van de natievorming heeft Canada te maken gehad met meerdere groepen mensen die met elkaar samenleefden. Ik wilde leren van de ervaring die deze koploperspositie met zich meebracht.

DOOR: STEFAN VAN DER VEEN / BEELD: KAY LINDHOUT

Er zijn mij een aantal dingen opgevallen aan de Canadese sociologie. Ondermeer hoe het “integratie debat” in Canada en Noord-Amerika verschilt van de Nederlandse benadering. Wat zijn de verschillen precies? Op welke punten verschilt de Nederlandse etnische sociologie van de Canadese aanpak en welke theoretische concepten zijn typisch voor de Canadese benadering? Het eerste dat mij opviel was de preoccupatie van de Canadese sociologie met gelijke kansen, en de nadruk die onderzoekers leggen op sociale categorieën als race, class, gender. Onderzoek richt zich op de persoonlijke kenmerken die tot ongelijkheid kunnen leiden. Deze aanpak kijkt naar individuen en hun positie in de samenleving, en de kansen die zij hebben, dus een meer individualistische benadering van sociologisch onderzoek. Met als gevolg een rijkdom aan etnografisch onderzoek. De Nederlandse sociologie is meer gefocust op het identificeren van groepskenmerken, zoals religie en cultuur. Deze manier van onderzoek heeft meer collectivistische- of culturele verklaringen als gevolg. Hierbij wordt meer gekeken naar groepen mensen en hoe deze zich tot elkaar verhouden. De individualistische benadering van de

6

Canadezen wijst echter meer structuralistische verklaringen niet af. Zoals ik verderop in dit artikel wil aantonen, kunnen individuele verschillen wel structuralistisch benaderd worden, ondermeer door te kijken naar de structurele bepaaldheid van individuele kansen. De drie hierboven genoemde sociale categorieën, klasse, etniciteit en gender, zijn natuurlijk niet de enige categorieën die van belang zijn in de analyse van sociale ongelijkheden. Van invaliditeit of het hebben van een handicap kan bijvoorbeeld worden gezegd dat dit nadelig kan zijn voor iemands sociale of economische positie. Velen zullen niet lang aarzelen om vervolgens aan te nemen dat deze achtergestelde positie kan leiden tot sociale ongelijkheden tussen mensen. Zo is het ook het geval met vele andere “variabelen” die minder voor de hand liggen. Zo kan seksuele geaardheid invloed hebben op de sociaal- economische positie van een persoon. Maar ook land van herkomst, geboorteplaats of zelfs geboortejaar kunnen van invloed zijn op latere successen of tegenslagen. Op dit soort individuele verschillen richt de Canadese sociologie zich. Er zijn dus bepaalde mechanismen of


categorieën te herkennen die kansen en perspectieven vergroten, of bepaalde mensen juist depriveren van deze kansen en perspectieven. Dit is echter niet het hele verhaal. De Canadese sociologie gaat er vanuit dat individuen die tot een bepaalde categorie behoren ervaringen, problemen en interesse delen. Zo kunnen verschillende mensen met dezelfde handicap dezelfde problemen tegenkomen en ervaringen delen. Desondanks komen diversiteit en ongelijkheid ook binnen een sociale categorie voor. Met andere woorden: een individu kan tegelijkertijd behoren tot twee of meer sociale categorieën. De gevolgen van deze intersectie kunnen per individu verschillend uitpakken. Intersectionaliteit is een theoretische lens die gebruikt kan worden bij de analyse van de werking van meerdere sociale categorieën op de dagelijkse ervaringen van mensen. Het concept intersectionaliteit wordt gebruikt in veel Canadees etnografisch onderzoek naar sociale ongelijkheden. Door de Canadese

focus op persoonlijke kenmerken en de individualistische benadering, kan de gemarginaliseerde positie van sommige groepen mensen in de samenleving beter begrepen worden. Crenshaw verduidelijkt het concept van intersectionaliteit in haar artikel Mapping the Margins (1991). In dit artikel schrijft Crenshaw over geweld gericht tegen “vrouwen van kleur”. Haar stelling is dat vrouwen van kleur geweld anders ervaren dan mannen en ook dan blanke vrouwen. Het geweld wordt niet alleen gezien als een uitlating van misogynie maar ook als discriminerend. Vernon schrijft in haar artikel A Stranger in Many Camps (1996) over ervaringen van “gehandicapte zwarte vrouwen”. De problemen en ervaringen van deze vrouwen zijn ten eerste verschillend van de ervaringen van gehandicapte mannen.

Ten tweede verschillen zij ook van gehandicapte blanken vrouwen. Uit de ervaringen van gehandicapte zwarte vrouwen blijkt dat zij te kampen hebben met verschillende vormen van discriminatie. Gehandicapte zwarten vrouwen worden achtergesteld omdat ze gehandicapt zijn, vrouw zijn en omdat ze zwart zijn. Gehandicapte zwarte vrouwen behoren dus tot meerdere sociale categorieën, en de intersectie van deze verschillende categorieën leidt er toe dat deze vrouwen gemarginaliseerd worden. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk de gerichtheid van de Canadese sociologie op individuele kenmerken. Maar het niet toevallig samenkomen van meerdere negatieve individuele kenmerken laat ook de structurele bepaaldheid van deze vormen van marginalisatie zien. De analyse van

7


persoonskenmerken en de intersectionaliteit hiervan legt de structurele bepaaldheid van individuele kansen en perspectieven bloot. Individuele kansen en perspectieven hebben dus een bepaalde mate van structurele bepaaldheid. Een handicap of een bepaalde huidskleur is een persoonlijk kenmerk, maar wordt pas een negatief kenmerk als gevolg van een bepaalde structuur en de economische ongelijkheden die deze voor gehandicapte of gekleurde mensen met zich meebrengt. De Canadese focus op persoonskenmerken en het individualistische karakter van onderzoek verwijst ook naar een meer fundamenteel verschil tussen Nederland en Canada en een diep gewortelde waarde van de Canadese maatschappij: gelijkheid van uitgangspositie. In Canada richt de etnische sociologie zich op de

immigranten en de rest van de Nederlandse samenleving namelijk makkelijker in stand worden gehouden. De immigranten in deze wijk zullen minder snel integreren, en horen er dus niet bij. In Canada worden deze etnische enclaves juist gezien als een uitkomst voor nieuwe immigranten om te integreren in de Canadese samenleving. Integreren in de Canadese samenleving houdt dan alleen economische onafhankelijkheid in. De logica is namelijk dat immigranten elkaar kunnen helpen om economisch zelfredzaam te worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er grote Chinatowns en dergelijke wijken ontstaan in veel steden in Canada. Chinese immigranten gaan in deze wijken bij elkaar wonen en helpen elkaar en de nieuwe immigranten aan huisvesting, een baan, etc. De Nederlandse gerichtheid op integratie, “In Nederland ligt de focus op culturele ongelijkde nadruk die wordt heden tussen mensen. Terwijl de Canadese socio- gelegd op groepskenlogie zich richt op de economische ongelijkheden.” merken en de meer collectivistische of culturele verklaringen ongelijkheden tussen mensen, en de mechanismen die ligt ver af van de Canadese benadering. De Canadese in dit proces een rol spelen. Terwijl men in Nederland sociologie richt zich op concepten als etniciteit, klasse bezorgd is om de integratie van buitenstaanders in de en gender. Sociologisch onderzoek richt zich op de Nederlandse samenleving. Ik denk dat hier een groot ongelijkheden die ontstaan als gevolg van de verschilverschil uit spreekt tussen de twee landen. Integratie is len tussen en binnen deze categorieën. Gelijkheid van namelijk niet een beschrijving van de situatie, zoals onuitgangspositie, tezamen met economische zelfredzaamgelijkheid dit wel is. Het verraad een wens. De wens van heid is het ideaal. een samenleving met allemaal dezelfde mensen. Een semester in Canada heeft mij veel geleerd en Willem Schinkel noemt dit in zijn boek ‘Denken nieuwe inzichten verschaft. Ik wil niet, zoals Schinkel in een Tijd van Sociale Hypochondrie’ (2007), de meest doet, de Nederlandse nadruk op integratie als ziekelijk algemene vorm van sociale hypochondrie. Wie anders is, verklaren. Maar ik denk wel dat de Nederlandse sociolois niet geïntegreerd en hoort er niet bij. gie kan leren van de Canadese idealen, zodat het debat In Nederland ligt de focus op culturele ongelijkniet verzandt in een discussie over integratie. Ook moet heden tussen mensen. Terwijl de Canadese sociologie de sociologie kritisch staan tegenover het soms overdrezich richt op de economische ongelijkheden. Het ven belang dat aan integreren wordt toegeschreven. Nederlandse debat verzandt dus al snel in een discussie over integratie terwijl in Canada gelijkheid van uitgangspositie voorop staat. Waar wij in Nederland spreken van krachtwijken wordt in Canada ook wel gesproken van etnische enclaves. Wijken waarin veel immigranten samen wonen. In Nederland vinden we dit geen “gezonde” ontwikkeling. En dit vinden we ook niet verwonderlijk. In zo’n wijk kan de culturele ongelijkheid tussen de

8


Het project

‘ik’ in moderne tijden De maakbare samenleving lijkt plaats te hebben gemaakt voor de maakbare ‘ik’. Kijk alleen al naar het grote aanbod aan zelfhulpboeken met titels als ‘Hoe word ik gelukkig?’, ‘Hoe word ik succesvoller dan mijn collega’s?’ en ‘Hoe word ik een rat?’. De ‘ik’ blijkt het mikpunt van het hedendaagse maakbaarheidsideaal geworden. De moderne mens wordt daarom meer dan ooit als een egocentrisch individu gezien. Veel verklaringen hiervoor komen uit bij the usual suspect: individualisering. DOOR: ETIENNE VERMEULEN

9


Een verklaring die voorbij het rookgordijn van de individualisering kijkt, komt van Anthony Giddens. In ‘Modernity and self-identity’ stelt Giddens dat het individu in de laatmoderne tijd nadrukkelijk op zichzelf is aangewezen door een aantal ontwikkelingen. Zo is iemands identiteit losgekoppeld van de groep waarbij hij/zij hoort. In het verlengde daarvan, leven we door de sterke sociale differentiatie in verschillende werelden, elk met hun eigen regels en verwachtingen. Duyvendak heeft het in deze over ‘lichte gemeenschappen’. De moderne mens beschikt hierdoor over de mogelijkheid om thuis, op het werk of in zijn vrije tijd verschillende kanten van zichzelf te ontplooien. Dit werpt echter wel de vraag op wie we dan écht zijn? De scheiding van wonen, werk en ontspanning heeft de mobiliteit vergroot en daarmee de teloorgang van een plaatsgebonden identiteit ingezet. Het moderne individu ontvangt tegenwoordig onophoudelijk informatie over alle mogelijke manieren van leven. Door deze overvloed aan keuzes is het individu verplicht te kiezen en bij elke keuze blijft knagende onze-

De ‘ik’ blijkt het mikpunt van de hedendaagse maakbaarheidsidealen geworden. kerheid bestaan omdat het individu goed op de hoogte is van alle mogelijke alternatieven. Door deze ontwikkelingen is het vormen van een eigen identiteit niet meer het resultaat van een reeds voorgeschreven traject, de standaardlevensloop. De moderne identiteit is nu het resultaat van een privaat project, een keuzebiografie. Doordat het individu continu voor riskante keuzes komt te staan, is het genoodzaakt over deze keuzes na te denken. Door deze keuzes te overdenken, ontstaat

10

ruimte voor twijfel: ‘is het alternatief misschien toch niet aantrekkelijker?’. Giddens stelt daarom dat voor het laatmoderne individu een ‘reflexieve identiteit’ noodzakelijk is. De identiteit bestaat niet uit een reeks eigenschappen die min of meer hun vaste vorm hebben gekregen na de puberteit, maar uit het verhaal dat we achteraf over ons leven vertellen. Met de opkomst van de keuzebiografie is het moderne vooruitgangsstreven geprivatiseerd, want het streven is niet meer een collectieve aangelegenheid maar een privé onderneming. Niet alleen de lusten, maar ook de lasten (de risico’s) van deze onderneming komen nu voor individuele rekening. De Duitse socioloog Ulrich Beck typeert de huidige samenleving daarom als een ‘Risicosamenleving’ waarin het individuele identiteitsproject een riskante ondermening is: “In fact, one has to choose and changes one’s social identity as well as take the risks of doing so”. In een wereld van ongekende potentiële mogelijkheden, blijkt dat meer dan eens een zware last om te dragen. Fenomenen als de ‘quarterlife crisis’ of het ‘dertigers dilemma’ illustreren dit. Juist succesvolle eindtwintigers en begindertigers schijnen ondanks hun ongekende mogelijkheden in crisis te verkeren over wie ze willen zijn. Een antwoord op de vraag waar deze crisis uit voorkomt, vinden we bij de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman. In navolging van Giddens en Beck, is Bauman van mening dat identiteit vandaag de dag wellicht één van de meest problematische thema’s is. Wie we zijn, hangt namelijk af van de context waar we ons in bevinden. Verandert de context, dan verandert onze identiteit. Volgens Bauman is identiteit hierdoor vloeibaar geworden. Dit komt door de overgang van een ‘solide’ naar ‘vloeibare’ moderniteit die een nieuwe vorm van onzekerheid met zich meebrengt, zo stelt Bauman. In plaats van de traditionele onzekerheid over het niet weten hoe we onze doelen moeten verwezenlijken, is het nu onzeker welke doelen we moeten nastreven. Er zijn tegenwoordig genoeg


oplossingen maar de vraag is nu: wat is eigenlijk het probleem? Het probleem van de identiteitskwestie werd in vroegere tijden voor het individu opgelost door de gemeenschap. Je wist waar je bij hoorde, waar je ‘wortels’ lagen. Vandaag de dag zijn die gemeenschappen echter opgelost en beschikken we alleen nog over netwerken, de lichte gemeenschappen van Duyvendak. In plaats van wortels, heeft Bauman het dan ook over ‘ankers’ die naar keuze geworpen kunnen worden en ook naar keuze weer gelicht kunnen worden. Dit brengt vrijheid met zich mee, want het individu heeft immers de vrije keuze waar het zijn anker wil uitwerpen. Maar die vrijheid gaat gepaard met grote onzekerheid. Alles wat voorheen stabiel en zeker was, is vandaag de dag grillig, risicovol en onzeker. De relatie tussen

het vluchtige menselijke bestaan en de eeuwigheid van een gemeenschap is hierdoor volledig omgedraaid, wat leidt tot een voortdurende ongerustheid over het individuele bestaan. De vloeibare identiteit bevindt zich hierdoor continu in een scheppingsfase en blijft daarmee onbestemd. “De meesten van ons bevinden zich in een positie waarin we verantwoordelijk zijn voor het scheppen van onze eigen identiteit” zo stelt Bauman. Het vormgeven van de identiteit in de vloeibare moderniteit wordt hierdoor haast een gevecht tegen de bierkaai: “The search for identity is the ongoing struggle to arrest or slow down the flow, to solidify the fluid, to give form to the formless”. Het individu is volgens Bauman dus veroordeeld tot zelfcreatie, zonder deze ooit werkelijk te kunnen verwezenlijken. Dat zijn boodschap niet louter pessimistisch is, blijkt uit een recent interview dat Bauman gaf aan De Volkskrant: “Zoals (...) Beck heeft gezegd: er zijn geen individuele oplossingen voor sociaal geproduceerde problemen”. Met andere woorden, er is behoefte aan sociologische verbeeldingskracht om de verbindingen tussen deze schijnbare private problemen van het individu en de grotere sociale ontwikkelingen van deze moderne tijden zichtbaar te maken. Hier ligt dus een taak voor ons sociologen om de samenleving een spiegel voor te houden. Er is naast een reflexieve identiteit nu wellicht eveneens behoefte aan een reflexieve samenleving. Een samenleving die sociaal geproduceerde problemen weer collectiviseert en op de gemeenschappelijke agenda plaatst. De oplossing voor de problemen van de maakbare ‘ik’, liggen daarmee dus paradoxaal genoeg weer in de maakbare samenleving.

11


Dichtbij de uitvoering Interview met Herbert Raat, wethouder van Amstelveen Aan de hand van Duyvendak’s boek ‘planning van ontplooiing’ mag geconcludeerd worden dat vergaand geloof in de maakbaarheid van de samenleving door de jaren heen niet eenduidig aan politiek linkse of rechtse idealen valt toe te schrijven. Toch lijkt tegenwoordig voornamelijk het linkse kamp verweten te worden te veel in de maakbaarheid van de samenleving te geloven. In een tijd waarin het idee van een maakbare samenleving sterk onder druk staat, zowel vanuit de wetenschap als de politiek, is het interessant om te onderzoeken hoe het liberale gedachtegoed zich tot deze maakbaarheid verhoudt. We praten met Herbert Raat, wethouder voor de VVD in Amstelveen: ‘Mensen moeten de ruimte krijgen om los te komen van alle protocollen.’ DOOR: STEFFAN KONINGS & LISA BONTENBAL / BEELD: ELSKE VERDOORN

Raat was bijna tien jaar actief als bestuursvoorlichter in Amsterdam. Vanuit deze functie vertegenwoordigde hij achtereenvolgens de wethouders Bea Irik, Rob Oudkerk, Ahmed Aboutaleb en Lodewijk Asscher. Na acht jaar van kundig vertaalwerk voor andere politici, werd hij Op 28 april 2010 benoemd tot wethouder in het college van burgemeester & wethouders te Amstelveen. Als bestuursvoorlichter werd er met veel lof over u gesproken. In hoeverre verandert de aandacht en het commentaar nu u als wethouder werkzaam bent? De kritiek komt persoonlijker binnen dan in mijn tijd als voorlichter. Nu is het ook meer op mezelf betrokken. Ook is het af en toe lastig om mijn kinderen uit te leggen wat er aan de hand is wanneer er op een bepaalde manier over mij in de media wordt bericht. Ik heb veel bewondering voor politici die goed met de kritiek om kunnen gaan. Als je ziet hoeveel bagger mensen soms, vooral in de landelijke politiek, over zich heen

12

krijgen, dan is het een kunst daar niet te fijngevoelig mee om te gaan. Leen van de Berg (buurtpartij Buurt & Westerpark) typeerde u als een vrij linkse VVD’er. Klopt dit beeld? Nou ja, soms wel maar soms ook niet. Toen zij dit stelde was het nog wel een andere tijd. Op het gebied van beleidsvoering wordt dit onderscheid duidelijker. Wij liberalen geloven, in tegenstelling tot progressieve en ook christelijke partijen, niet in een soort perfectionisme als het om beleid gaat. Wij zijn hier wat losser in. Het is prima als er doelgericht beleid gemaakt wordt, maar de helft gaat goed, dertig procent wel prima en twintig procent gaat mis. Wij geloven er niet zo heilig in. Dus vanuit linkse hoek wordt erg perfectionistisch gedacht over beleid? Dit geldt niet voor iedereen, maar in de linkse hoek zie je dat wel sterker. Ik denk dat bij hen een sterk gevoel leeft dat er vanuit een overheidsgebouw als dit heel veel te regelen valt. Ikzelf geloof daar al heel lang niet meer in.

Impliceert politieke ambitie niet altijd een bepaald geloof in de maakbaarheid van de samenleving? Ja, maar vervolgens is het verschil tussen het verhaal op macroniveau en wat er gebeurt op microniveau heel belangrijk. Ik geloof wel dat je beleid kunt veranderen, maar nooit tot achter de komma. Dit betekent dat beleid dicht bij de uitvoering moet staan. Als ik over een bepaald onderwerp uitspraken doe, is het van belang dat als iemand het hoort of terugleest, het ook echt klopt en men niet denkt ‘daar heb je weer zo’n doctorandus die niet begrijpt wat er bij gewone mensen speelt’. Is dit ook de reden dat u zich in de lokale politiek begeeft? Ja, dit is het leukste dat er is. Ik zal mij ook nooit in de landelijke politiek begeven. De leuke kant van de lokale politiek is dat het mogelijk is echt verschil te maken in de levens van mensen. Je kunt echt proberen mensen te helpen. Dat vind ik wel heel leuk.



“De leuke kant van de lokale politiek is dat het mogelijk is echt verschil te maken”

U vindt dat beleid dicht bij de uitvoering moet staan, iets waar menig politicus het mee eens zal zijn. In hoeverre is dit mogelijk, gezien het feit dat situaties constant aan verandering onderhevig zijn? Omstandigheden en situaties veranderen inderdaad continu. Wat dat betreft is het geen wet van meden en perzen. Het jongerenbeleid wat wij hier in Amstelveen in deze periode hebben veranderd, moet misschien over drie jaar wel weer omgegooid worden. Dat iets veranderd wordt, betekent niet dat het vervolgens ook voor altijd zo dient te blijven. Ik geloof niet in het absolute gehalte van beleid.

van een te groot geloof in mensen, kunnen zij wel altijd zelf hun problemen oplossen? Mensen zijn slimmer dan vaak gedacht wordt. Bovendien hebben we hier in Amstelveen wel degelijk goed sociaal beleid, deze mening wordt gedeeld door links. Als beleid niet aansluit bij de uitvoering, als niet gekeken wordt wat er in de praktijk speelt, dan is het beleid inhoudsloos. Dit betekent dat je er veel op uit moet en dat voordat beleid gemaakt wordt, eerst gekeken moet worden of het wel aansluit bij de werkelijkheid.

Bedoelt u dat je je eigenlijk moet realiseren dat je niet té veel kunt realiseren? Precies. En daar moet je proberen niet te teleurgesteld over te geraken. Je moet vooral geen perfectionist zijn. Er vallen allerlei regels op te stellen maar als deze niet aansluiten bij wat mensen als reëel ervaren, dan gaat het nergens meer over. Bij een beleidsverandering hoort ook een cultuurverandering. Mensen moeten de ruimte krijgen om los te komen van alle protocollen.

Misschien dat u daarom bestempeld wordt als een ‘eropaf-politicus’. In hoeverre valt zo’n instelling te rijmen met het liberale standpunt van een kleine overheid waarin veel inmenging in de levens van mensen als onwenselijk wordt gezien? Ik ben niet een liberaal die zegt dat we helemaal niets moeten doen. Ik verkondig ook niet de boodschap dat iedereen het zelf maar moet uitzoeken. Maar wanneer we besluiten ergens negen ton insteken, wil ik wel graag zien hoe we dat precies besteden.

Vanuit liberaal gedachtegoed wijst u veelal op de eigen verantwoordelijkheid die mensen moeten (kunnen) dragen. Gaat dit niet uit

In dit kader lazen we een reactie van Winnie Blok-Melai begin dit jaar, waarin ze stelde dat u zich als gemeenteraadslid heeft

14

laten kennen als een verklaard tegenstander van welzijnswerk, iets wat volgens haar past in uw smalle maatschappijvisie. Wat voor reactie heeft u op deze uitspraken? Winnie Blok is de oud-partijleider van de PvdA in Amstelveen. Zij heeft voor een groot deel het welzijnswerk voor jongeren opgezet, waar wij met het huidige college andere accenten bij plaatsen, om het maar even netjes te zeggen. Of ik verklaard tegenstander ben van het welzijnswerk uit de vorige periode? Nee. Ik heb toen wel de oude journalistieke truc ‘follow the money’ gebruikt, wat betekent dat we de begroting erbij hebben gepakt en hebben gekeken naar waar het geld nu precies naartoe gaat. Terug in de gemeenteraad hebben we vastgesteld dat het prachtig beleid is, maar dat het in de praktijk nog geen deuk in een pakje boter slaat. Daar is toentertijd ook een wethouder van de PvdA voor afgetreden, dus het heeft wel een beetje een historie. Of ik me aangesproken voel? Nee, dat niet. Ik snap wel waar de kritiek vandaan komt. Het lijkt erop alsof veel werkelijke problemen uitmonden in een links versus rechtsdiscussie. Wat vindt u daarvan? Dat links en rechts, het ligt eigenlijk zo dicht bij elkaar. De discussie heeft vooral ook te maken met de


“Je moet vooral geen perfectionist zijn”

strategieën van partijen en met individuen. Daarbij komt dat mensen zich op een bepaald moment terugtrekken in hun eigen bastionnetje. Het lijkt erop alsof mensen steeds slechter deals kunnen maken. Als een deal gemaakt wordt, betekent dat dat beide partijen er een goed gevoel aan over moeten houden. Het is een kwestie van iets geven en iets nemen. Dat is iets wat mensen steeds slechter gegeven is lijkt het wel. Frits Bolkenstein was voor u een grote inspirator om de politiek in te gaan. Hij zei in 1992 dat de multiculturele samenleving gefaald was. Vond u dat hij gelijk had? Ja, hij had toen zeker gelijk. Maar dat was 1992, het is nu 2012. Het is twintig jaar geleden en de Nederlandse samenleving is in die tijd honderd procent veranderd. Het was echt nog een hele andere tijd, er was toen geen discussie mogelijk. Als 40% van de Marokkanen in de bijstand liep, dan was je een racist als je er wat van zei. Er valt nu veel beter over de multiculturele samenleving te praten. Een van de verwijten met betrekking tot die periode is dat immigranten te weinig gestuurd werden, te vrij werden gelaten. Men werd bijvoorbeeld niet verplicht de taal te leren. Zou je kunnen zeggen dat het integratiebeleid zeer liberaal was?

Liberaal beleid betekent dat je mensen verantwoordelijkheid geeft. Als je mensen helemaal doodknuffelt, of slachtoffer maakt, vind ik dat alles behalve liberaal beleid. Is daar sprake van geweest, doodknuffelen en slachtoffer maken? Ja. Kijk waar Lodewijk Asscher nu mee bezig is. Zwarte scholen zijn geen probleem in Amsterdam, dat vonden ze allemaal, in de hele linkse kerk. En waar stuurt iedereen zijn kind naar toe? Allemaal gewoon naar scholen in Oud Zuid. We geven een keer per jaar een of andere multiculturele subsidie en komen er verder niet meer. Die scholen die verpieteren. Maar dat moet vooral niet aangekaart worden omdat het dan gaat over achterstand. En daar is geen sprake van, van alleen maar achterstand. Er wordt gewoon weggekeken. Problemen moeten benoemd worden en er moeten programma’s voor ontwikkeld worden. Denkt u dat er ook een keerzijde zit aan het benoemen van die problemen? Ja, maar eerder werden problemen vooral niet benoemd, er mocht niets over gezegd worden. Dat was toen het erge. Als problemen niet besproken kunnen worden, kan er ook niets aan gedaan worden.

Vindt u dat u een bagatelliserende toon heeft? Ja, soms wel. Zit daar een gevaar in? Ja, de toon die je aanslaat is erg belangrijk. Als wethouder geldt dit nog veel meer dan als voorlichter. Kijk bijvoorbeeld naar iemand als Emile Roemer. Volgens mij hoort niemand wat die man zegt, maar door zijn toon krijgen mensen er wel een redelijk goed gevoel van. Gaat het dan met name over hoe de boodschap wordt gebracht in plaats van wat er wordt gezegd? Nou, van tevoren moet wel goed nagedacht zijn over de boodschap zelf. Dat is wat wij hier doen. Voordat we een beslissing naar buiten brengen, gaan we hier aan tafel zitten en bedenken we wat de voors en tegens zijn. Of het nu gaat over jeugd, over onderwijs of over financiën. Als een keuze eenmaal gemaakt is, moet er ook vol voor gegaan worden. Ook is het belangrijk om van tevoren te weten dat het niet iedereen naar de zin gemaakt kan worden. Vervolgens is het de kunst om het goed neer te zetten, om het beleid goed te verkopen. Een slecht verhaal zal uiteindelijk toch mis gaan.

15


Geeft het SCP ‘waar’ voor óns geld? DOOR: BRAM VAN DER KROON / BEELD: ELSKE VERDOORN

Met stijgende verbazing hoorde ik op 11 januari het bericht op het NOS journaal dat het SCP had berekend dat we geen ‘waar’ krijgen voor ons belastinggeld. Verbazing niet alleen omdat het SCP in een maalstroom van neoliberaal marktdenken verstikt is geraakt, maar ook vanwege de bizarre redenatie die ten grondslag ligt aan de juistheid van haar bevindingen. Het is niets nieuws dat de huidige rechtse regering er domme en vlakke beelden op nahoudt als het gaat over de uitgaven op publieke dienstverlening, dat nu ook de wetenschap dat doet is weer een volgende stap in de vervlakking. Gelukkig was er vanuit diezelfde wetenschap ook direct kritiek op het rapport (onder meer van ‘onze’ Evelien Tonkens in de Volkskrant), kritiek waar ik graag iets aan bij zou willen dragen. De SCP-onderzoekers hebben gekeken hoe de ‘productie’ van publieke diensten is gestegen in verhouding tot de hoeveelheid geld dat er voor beschikbaar is. Hiermee hebben ze een tamelijk platte kosten-baten analyse gemaakt van de publieke sector. De eindconclusie was dat de kosten sneller zijn gestegen dan de baten. Zo dacht het SCP te kunnen concluderen dat we geen ‘waar voor ons geld’ krijgen. Voor het onderzoek heeft het SCP naar zes deelgebieden gekeken, te weten: primair en voortgezet onderwijs, ziekenhuiszorg, verpleging en verzorging, politie en rechtspraak. Voor elk gebied hebben ze gekeken naar de hoeveelheid geld dat is geïnvesteerd in verhouding tot het aantal geleverde ‘producten’ en de kwaliteit van deze ‘producten’. Om een voorbeeld te geven, voor het onderwijs heeft het SCP gekeken naar het doel van het onderwijs, namelijk de ‘bevordering van de persoonlijke ontwikkeling, voorbereiding op toekomstig burgerschap en voorbereiding op de arbeidsmarkt’ (p.32).

16

Echter, het idee dat ten grondslag ligt aan deze meting, dat publieke dienstverlening valt te meten in economische termen, getuigt van een zekere mate van waanzin. Onderwijs bijvoorbeeld gaat over meer dan het ‘produceren’ van kennis en diploma’s, het gaat ook over socialisatie en het overdragen van normen en waarden. Dat dit niet meetbaar is, betekent niet dat het er niet is of dat het geen waarde heeft, iets wat Einstein ooit ook al stelde: ‘niet alles wat je kunt meten heeft waarde en de dingen die echt waarde hebben kun je meestal niet meten’. Gelukkig erkent het SCP dit ook, de door hen aangehaalde doelstelling van onderwijs kan volgens de onderzoekers niet worden gemeten: ‘Overigens moet hierbij het voorbehoud worden gemaakt dat de doeltreffendheidindicatoren in dit rapport niet alle doelen van het onderwijs dekken’ (p.54). Hiermee zou je denken dat de conclusie van het SCP moet zijn dat zij dus weinig tot niets kunnen zeggen over de werkelijke ‘productie’ van het onderwijs.

Het SCP toont hiermee weinig anders te zijn dan het schoothondje van de neoliberale regering Helaas zijn de onderzoekers, wellicht verstrikt in het marktdenken, niet in staat om tot de eindconclusie te komen dat hetgeen zij willen meten niet meetbaar is. Ondanks de bovenstaande opmerking stellen ze toch domweg: ‘al met al zijn er geen aanwijzingen dat de leerlingen in de periode 1998 tot en met 2009 beter zijn gaan presteren’ (p. 54). De SCP onderzoekers lijken verblind door de marktmetafoor. Zij houden vast aan de redenatie


Wetenschap en de Media (W&M) Kranten en andere media zijn soms de broedplaats voor (sociaal-) wetenschappelijke verwarring of overdrijving. Onderzoek wordt uit zijn verband gerukt, wetenschappelijke deugdelijkheid niet gecontroleerd en de controverse expres gezocht. Om de nodige nuance en kritisch perspectief te bieden zal in elk nummer van

onderwijs

Sociologisch Mokum daarom een (sociaal) wetenschappelijke publicatie in de media onder de loep worden genomen.

dat er een markt is en dat er daarom simpelweg wel producten moeten zijn op deze markt, anders zou het geen markt zijn (en ja, ik ben me bewust van de cirkelredenering!). En als er producten op de markt zijn dan moet je deze ook kunnen kwantificeren en meten, ook al wijst de praktijk uit dat dit niet het geval is. De onderzoekers weigeren verregaande conclusies te verbinden aan het feit dat ‘de meting van de productie onvolledig is’. Evenals het feit dat ‘niet alle aspecten van publieke dienstverlening via geschikte indicatoren meetbaar zijn’ (p.188). Als je tot dit (weinig opzienbarende) inzicht komt, zou je zeggen, nou dan kunnen we dus geen onderzoek doen. Het SCP stapt echter voorbij aan het eerder genoemde probleem en doet dit af als slechts een ‘kanttekening’ (p.188). Het is een bizarre redenering, ze stellen dat hun onderzoek niet klopt, maar de uitkomsten desondanks wel. Elders maken de onderzoekers het nóg gekker door te stellen dat er wel degelijk sprake is van verbeteringen in het onderwijs maar dat ‘het niet mogelijk is deze verbetering tot uitdrukking te brengen door middel van de beschikbare productindicatoren’ (p.192). Wie kan het SCP nog volgen? De onderzoekers

geld

weten dus dat wat zij meten niet juist is, maar weigeren hier de conclusie aan te verbinden dat hun onderzoek onjuist is, althans zo blijkt bij herhaling uit een interview op Radio 1. Hierin stelt een van de schrijvers van het rapport, de heer Kuhry, dat de resultaten overeind blijven staan ongeacht de kritiek. Resultaten waarvan hij zelf stelt dat ze géén juist/volledig beeld geven van de werkelijkheid, omdat de werkelijke veranderingen in kwaliteit niet ‘tot uitdrukking te brengen zijn’ en niet ‘meetbaar’ zijn met de meetmiddelen van het SCP. De onderzoekers zitten zo diep in het marktdenken dat zij geen oog meer kunnen/willen hebben voor de onjuistheid van hun denken. Ze zijn niet in staat om te twijfelen aan hun basisassumpties en blijven halsstarrig hun eigen, overduidelijk onjuiste, marktrealiteit verkondigen. Het SCP toont hiermee weinig anders te zijn dan het schoothondje van de neoliberale regering en geeft vanuit wetenschappelijke hoek uitvoering aan de facts-free politics die minister Opstelten namens het kabinet propagandeert. De onderzoekers tonen zich wetenschapper onwaardig. Het SCP kan met haar onderzoek enkel bewijzen dat het ons zelf geen ‘waar’ voor óns (belasting)geld geeft.

17


Papadag! Was een moeder vroeger de aangewezen persoon om gezin en huishouden draaiende te houden, tegenwoordig wordt van haar verwacht dat ze naast de zorg ook een baan heeft. Dit zet haar en het gezin onder druk. Moeders zijn namelijk wel gaan werken, maar vaders zijn niet veel meer gaan zorgen. Zijn mannen niet om te vormen naar verzorgers, terwijl vrouwen wel om te vormen zijn naar verdieners? DOOR: FROUKJE VAN DER WOUDE / BEELD: KAY LINDHOUT

Er zijn vele redenen voor de nog steeds bestaande ongelijkheid in de zorg voor kinderen tussen vaders en moeders. De meest (voornamelijk door niet-sociologen) genoemde reden is dat vrouwen biologisch gezien gewoon de aangewezen personen zijn om te zorgen. Het zit in hun genen. Ze hebben het kind al negen maanden met zich mee gedragen en daarna zijn er nog maanden van borstvoeding. Tegen zo’n hechte band kan een vader nooit opboksen. Een andere genoemde reden is dat het cultureel zo bepaald is. Vrouwen zijn al arbeiders geworden, maar ze willen gewoon niet

18

meer werken. Het liefst willen ze genoeg tijd met hun kinderen doorbrengen om zo min mogelijk van hun ontwikkeling te missen. Vandaar het hoge aantal parttime werkende vrouwen in Nederland. Nog een andere reden is dat de vormgeving van beleid vrouwen tegenhoudt meer te gaan werken (en vaders meer te laten zorgen). De kinderopvang is te duur, het vaderschapsverlof is te kort‌ Door bepaalde maatregelen is het voor gezinnen niet gunstig om de zorg voor kinderen uit te besteden. Veel gezinnen geven aan het salaris van de vrouw direct kwijt te zijn aan de kinderopvang die nodig


is omdat de vrouw is gaan werken. Hierdoor kiezen ouders er liever voor om een deel van de tijd iemand thuis te laten blijven om voor de kinderen te zorgen, vaak de moeder. Maar waarom moet de vrouw in zo’n geval degene zijn die de zorg voornamelijk op zich neemt? Dit kan onder andere komen door het feit dat zij over het algemeen een minder verdienende baan heeft dan haar partner. Vrouwen werken voornamelijk in de typische vrouwenbanen, zoals de zorg en het onderwijs (mede omdat hier veel parttime banen beschikbaar zijn). Er werken ook veel meer vrouwen dan mannen in de publieke sector. Dit zijn over het algemeen de lager betaalde banen en met lagere kansen om de carrièreladder te beklimmen. Het hoeft eigenlijk niet gezegd, maar het aantal topvrouwen in het bedrijfsleven is ook zeer gering. Doordat de vrouw in een gezin vaak degene is met een lagere functie of een lager salaris, is het gunstiger als zij qua werkuren inlevert dan dat haar partner dat zou doen. Daarnaast heeft zij toch al een onderbreking in haar carrière door een zwangerschap, moet de carrière van de man dan ook benadeeld worden? Toch lijkt het ook nog steeds heel vanzelfsprekend voor gezinnen dat de vrouw haar werk op een lager pitje zet zodra er kinderen komen. Het is niet alleen een kwestie van financiële of carrièretechnische overwegingen. Een belangrijke vraag om de ongelijkheid binnen huishoudens te bekijken is in hoeverre de

rolpatronen van ouders te veranderen zijn en in hoeverre een heersende cultuur dat tegenhoudt. Deze vraagstelling zou wijzen op een causale relatie tussen beleid, cultuur en gedrag, maar dat is niet zo zeker te stellen. Het is eigenlijk een kip en het ei verhaal; zijn vrouwen bijvoorbeeld gaan werken omdat het beleid veranderde waardoor ze gestimuleerd werden om te gaan werken, of moest het beleid aangepast worden omdat vrouwen massaal zijn gaan werken? Er is een relatie, een wisselwerking, maar de richting ervan is moeilijk vast te stellen. Daardoor is ook moeilijk te zeggen in hoeverre beleid alleen er voor kan zorgen dat er verandering binnen gezinnen optreedt wat betreft de zorg voor kinderen. In de redenering dat gezinsbeleid demotiverend werkt om vaders aan het zorgen te krijgen, zit wel de veronderstelling dat beleid verandering teweeg kan brengen binnen gezinnen. In dat geval zou er misschien vanuit het beleid meer gedaan moeten worden om te stimuleren de taken tussen vaders en moeders eerlijker te verdelen. Maar wanneer je kijkt naar gezinnen in Zweden, dan is het de vraag in hoeverre beleid van invloed kan zijn. Het Zweedse gezinsbeleid staat al decennialang bekend om de grote aandacht voor gelijke verdeling van werk en zorg tussen vaders en moeders. Zo hebben vaders er relatief lang kraamverlof (tien dagen tegenover twee in Nederland) en krijgen ze daarnaast twee

19


maanden betaald vaderschapsverlof (waar Nederlandse Hoe lang duurt het dan voordat er een volledige vaders überhaupt geen recht hebben). De kinderopvang culturele omslag plaatsvindt? Vrouwen zijn al vanaf is er sterk gesubsidieerd en progressief opgebouwd zodat het begin van de twintigste eeuw aan het strijden voor de armste gezinnen niet extra in de problemen komen meer gelijkheid met mannen. Tot op zekere hoogte is (dat is in Nederland overigens ook zo). Daarnaast heeft ze dit ook echt gelukt. Ze hebben stemrecht gekregen, het Zweedse gezinsbeleid zelfs een gender equality ze zijn de arbeidsmarkt op gegaan en vaders zijn tegenbonus wanneer vaders en moeders het ouderschapsverlof woordig toch wel veel meer betrokken bij het gezin dan volledig eerlijk verdelen, zegge: voorheen. Vijftig jaar geleden ieder zes maanden verlof. zag je echt nog geen vaders Zelfs een financiële Maar zelfs met een financiële achter de kinderwagen lopen, prikkel als een bonus blijken prikkel helpt niet de zorg- terwijl dat nu heel normaal ook Zweedse moeders het is. Misschien moet er nog taken eerlijker te verdelen overgrote deel van het verlof langer ‘gestreden’ worden om op te nemen. Een verschil de gelijkheid verder door te met Nederland is dat het in zetten. Veel vaders geven al Zweden gebruikelijker is om je kind fulltime naar de aan meer tijd met hun kinderen door te willen brengen opvang te brengen, waardoor beide ouders de mogelijken Nederlandse vaders werken op Europees niveau al heid hebben om fulltime te werken. Maar ondanks dat relatief veel parttime. In verhouding tot Nederlandse vrouwen inderdaad een fulltime of een grote parttime moeders is het echter nog niets en het lukt ze ook nog baan hebben, blijven zij voornamelijk de zorg op zich niet echt om hun wens hun kinderen meer te zien nemen, waardoor voornamelijk zij een zware druk in de praktijk te brengen. Mogelijk moeten we nog ervaren. Dus zelfs in Zweden, hét vooraanstaande meer geduld hebben en zal de zorg in de loop van de gendergelijkheidsland, is de zorg voor kinderen ongelijk tijd steeds meer veranderen naar een genderneutrale verdeeld. Ondanks het beleid dat probeert die ongelijkaangelegenheid. Misschien kan er door middel van heid zoveel mogelijk aan te pakken. beleid bewust gewerkt worden aan het helpen bij het Is beleid dan wel van zo grote invloed op gezinnen stimuleren van zo’n culturele verandering. Dan blijft de als gedacht wordt? In ieder geval blijkt het teweegbrenvraag echter staan of dit genoeg invloed zal hebben om gen van effecten door middel van beleid lastiger dan die cultuurverandering door te zetten en tot in hoeverre gedacht. Waarschijnlijk spelen er meerdere factoren een dit zal lukken. Beleid op zich blijkt tot nu toe nog niet rol. De jarenlang opgebouwde cultuur van een land kan voldoende om rolpatronen binnen een gezin te verannatuurlijk niet zomaar opzij gezet worden. De rolverdederen. Het heeft wel effect en helpt ook, maar slechts ling tussen mannen en vrouwen is eeuwenlang zo geweest tot op zekere hoogte. Misschien is een gezin gewoon dat de man de kostwinner was en de vrouw de verzorger. niet volledig beïnvloedbaar, waardoor arbeid en zorg In Nederland werd het pas eind jaren tachtig, begin voorlopig nog ongelijk verdeeld zullen blijven tussen jaren negentig normaal dat moeders (vrouwen werkten vaders en moeders. al, maar stopten hiermee zodra ze moeder werden) ook vast gingen werken. Dat is nu ruim twintig jaar geleden, nog niet echt lang eigenlijk. Nederland was overigens een echte laatbloeier wat betreft werkende vrouwen, maar ook in landen waar moeders al veel eerder de arbeidsmarkt op gingen, zoals in Zweden blijkt er niet veel veranderd te zijn in de veronderstelling dat zorg een vrouwelijke aangelegenheid is. In alle westerse landen blijken vrouwen minder te werken en meer te zorgen dan mannen.

20


DOOR: KAY LINDHOUT

21


De gemeente Amsterdam doet een poging het gedrag van de burger te sturen.


amsterdam in beeld DOOR: MISHA MELITA


Het maakbaarheidsideaal van het neoliberalisme Neoliberalen krijgen het snel benauwd als we spreken over maakbaarheid. Toch wordt overheidsingrijpen onder bepaalde omstandigheden door hen wel degelijk als wenselijk gezien. Hoe in te grijpen bij mensen met overgewicht? DOOR: BROOS BESSELINK / BEELD: ANDREA VENDRIK

Sinds de jaren tachtig lijkt het ideaal van een maakbare samenleving definitief verleden tijd. Met de opkomst van het neoliberalisme werd overheidsingrijpen niet langer als wenselijk gezien. Het individu zou zich vrij en autonoom moeten kunnen ontplooien, een grote rol voor de overheid zou dit alleen maar bemoeilijken. Toch heeft maakbaarheid op een bepaalde manier ook zijn plaats in het neoliberale gedachtegoed. Als de ene persoon de andere persoon of de maatschappij schade berokkent, wordt het ideaal van autonome zelfontplooiing van vrije individuen bedreigd. Het is de taak van de overheid om dan in te grijpen en de voorwaarden te scheppen waarbinnen individuen zich maximaal kunnen ontplooien. Er wordt dus niet ingegrepen omdat de overheid van mening is dat er bepaalde mensen hulp nodig hebben, maar er wordt ingegrepen omdat iemand de ontplooiing van een ander in gevaar brengt. De neoliberalen lijken wat betreft maakbaarheid in een soort spagaat te zitten: aan de ene kant wordt het ideaal van een maakbare samenleving verworpen, maar aan de andere kant wordt overheidsingrijpen soms als noodzakelijk gezien om de vrijheid en autonomie

24

van burgers te waarborgen en om de schade die sommige burgers aanrichten aan de maatschappij tegen te gaan. Centraal in Foucaults theorie over disciplinerende macht staat bruikbaarheid van individuen. Foucault stelt dat de “Verlichting” niet alleen de vrijheid heeft ontdekt, maar ook de discipline heeft uitgevonden. Hiermee bedoelde hij dat het moderne individu in toenemen-

oplevert zal de overheid ingrijpen en is het gedaan met je vrijheid. Activeringsprogramma’s en de veelgehoorde roep om eigen verantwoordelijkheid zijn in dit licht te begrijpen als voorbeelden waaruit blijkt dat in de hedendaagse (neo) liberale samenleving de bijdrage van het individu aan de samenleving ontzettend belangrijk wordt gevonden. Levensstijl, een op het eerste

De neoliberalen lijken wat betreft maakbaarheid in een soort spagaat te zitten de mate wordt onderworpen aan observatie en controle. Dit gebeurt in scholen, in ziekenhuizen en bedrijfsinstanties. Er zijn tal van verfijnde technieken uitgevonden die de verrichtingen van het lichaam tot in detail reguleert, allemaal hebben zij tot doel om de bruikbaarheid van de individuen te vergroten. De focus op bruikbaarheid van individuen lijkt ook het vrijheidsideaal van het neoliberalisme in de verdrukking te brengen. Wat jij de maatschappij als individu kunt opleveren lijkt centraal te staan in het neoliberalisme. Als jij de maatschappij te veel kosten

gezicht individuele aangelegenheid, kan daarom zomaar object worden van overheidsingrijpen als het de samenleving meer kost dan oplevert. Een voorbeeld hiervan is overgewicht, dat ook in Nederland een groot probleem vormt. Het veroorzaakt tal van ziektes en zwaktes die de samenleving scheppen met geld kosten. Ook vanuit neoliberaal oogpunt is het daarom belangrijk dat hier iets aan gedaan wordt. Maar hoe het gedrag van burgers te sturen terwijl maakbaarheid als ideaal verworpen wordt? Nudging lijkt de perfecte oplossing voor neoliberalen. Nudging is een strategie om de


keuze van de consument te beïnvloeden zonder dat de keuzemogelijkheden worden beperkt. Nudging wordt al op tal van terreinen toegepast. De zakken snoep zijn bijvoorbeeld goedkoop en liggen op ooghoogte of net naast de kassa. Dit zorgt ervoor dat veel mensen eerder voor het snoepgoed kiezen dan voor duur groente en fruit dat op die manier veel minder aantrekkelijk is. De overheid kan echter door middel van nudging ook proberen om mensen gezondere keuzes te laten maken. De gezonde producten zouden goedkoper gemaakt kunnen worden en over ongezondere producten zou juist extra belasting geheven kunnen worden. Dit soort maatregelen kan mensen helpen bij het maken van gezondere keuzes. Omdat het ongezonde voedsel niet uit het assortiment gehaald wordt kunnen mensen hier nog steeds voor kiezen en blijft de autonomie en vrijheid van het individu gewaarborgd. Nudging is daarmee een ideale strategie voor neoliberalen om mensen in hun eetpatroon te sturen. Problemen die overgewicht met zich meebrengt verdwijnen zo als sneeuw voor de zon zou je zeggen. In de praktijk is het echter niet zo makkelijk. Met de metafoor van het spel van Norbert Elias in ons

achterhoofd kunnen we begrijpen waarom het in de praktijk heel moeilijk is voor de overheid om de keuzes van mensen te beïnvloeden. De spelers van het spel zijn geen van allen in staat om het spelverloop te bepalen. De beslissingen en strategieën van de ene speler zijn namelijk afhankelijk van de beslissingen en strategieën van de andere spelers. De uitkomsten en gevolgen van het spel zijn daarom onbedoeld en ongepland. Ook de overheid zit in interdependentienetwerken vervlochten met andere actoren, organisaties en instituties. Dit biedt wellicht een verklaring voor het feit dat beleid in de praktijk vaak anders uitpakt dan vooraf is bedacht. De overheid heeft in het spel van de keuzebeïnvloeding bijvoorbeeld te maken met bedrijven die slechts uit zijn op winstmaximalisatie, die zullen niet zonder slag of stoot meewerken aan een strategie van de overheid om mensen gezondere

keuzes te laten maken als dat niet in hun eigen voordeel is. Misschien zitten er aan nudging inderdaad te veel haken en ogen. Misschien is maakbaarheid inderdaad een illusie omdat actoren altijd met elkaar vervlochten zitten in interdependentienetwerken en daarom niet onafhankelijk van elkaar het spelverloop kunnen bepalen. Maar wellicht dat een sterkere ‘speler’ toch enigszins in staat is om het gedrag van mensen te sturen. De afgelopen jaren ontstond er een enorme nieuwe markt voor ‘gezond leven’. Bedrijven horen de kassa al rinkelen en duiken als aasgieren op de vraag van consument naar bewuste keuzes en gezonde levensstijlen. Wellicht biedt de vrije markt op die manier de oplossing voor de problemen die overgewicht met zich meebrengt. Dan is de vrije markt de sterkste speler en krijgen de neoliberalen toch nog gelijk.

25


Gewoon allochtoon? “ Hoe zou jij je eigen etniciteit omschrijven? Niet teveel nadenken, gewoon het eerste dat in je opkomt.” Deze vraag kregen wij vorige maand in de collegezaal voorgeschoteld door Bowen Paulle. Het debat dat volgde ging over etnische categorisering en de gevolgen ervan. Je eigen etniciteit omschrijven vond ik toch moeilijker dan gedacht. Het enige dat in mijn bleke hersens opkwam was: Nederlander. Maar nationaliteit is weer net iets anders dan etniciteit. Hoe zit het ook alweer? DOOR: LISA BONTENBAL / BEELD: MISHA MELITA & SHIVA SHAZAD

Van Dale zegt ons: etniciteit staat voor ras of etnische groep. Het woord ras, of rassenleer, raakte nogal uit de mode na de Tweede Wereldoorlog en werd veelal vervangen door het eufemisme etniciteit. Verderop in het rijtje van Van Dale wordt ‘etnie’ aangeduid als volksgroep. En etnisch betekent ook wel: van de volken, of raciaal. Het woord etnisch stamt af van het Griekse woord ethnikos dat staat voor: het volk eigen. Ook mooi: Et natinatorum et quinascenturabillis, Latijn voor: en de kinderen van onze kinderen en zij, die weer uit dezen geboren zullen worden (Vergilius, Aeneis 3, 98). Maar na al deze semantiek van Wikipedia, Van Dale en Encyclo, rest de meer beladen vraag: wat heeft deze categorisering van mensen nu eigenlijk voor gevolgen? Ras, volk, etnische groep, hoe je het ook went of keert, de begrippen lijken altijd betrekking te hebben op processen van in- en uitsluiting. Onlosmakelijk verbonden met categorisering is het debat over allochtonen. Wie mag er wel Nederlander genoemd worden en wie niet? De term allochtoon werd in 1971 voor het eerst in de

26

politiek gebruikt. Het was toen de vriendelijkere variant van het begrip immigrant. Een allochtoon was iemand van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. De term ‘allochtoon’ bleek echter nogal aan interpretatie onderhevig. Daarom werden er steeds meer specificaties gemaakt. Er werd onderscheid gemaakt tussen eerstegeneratieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen. Na verloop van tijd kwam hier de derdegeneratieallochtoon bij. Nu hebben we ook de ‘niet-westerse allochtoon’, waaronder gek genoeg geen Indonesiërs en Japanners vallen. Deze classificaties zijn opgesteld door het CBS. Voor beleidsmakers is categorisering onvermijdelijk. Wie iets wil veranderen in de samenleving moet zijn object kunnen benoemen. Mensen worden daarom noodzakelijkerwijs opgedeeld in verschillende categorieën. Deze indeling van de samenleving maakt het mogelijk om beleid voor verschillende groepen mensen te maken. Echter kunnen er ook grote nadelen hangen aan pogingen om de samenleving zo goed mogelijk leesbaar te


maken met het oog op politieke besturing. James Scott schrijft in Seeing Like a State (1998) over dit fenomeen en illustreert zijn argument met het ordenen van een bos door beleidsmakers, waarbij het bos metafoor staat voor de samenleving. Door het bos zo georganiseerd, gestructureerd en compact mogelijk te maken (bijvoorbeeld door het bos zelf in rechte lijnen te planten), werden de nuttige en natuurlijke aspecten van het bos ondermijnd. Dit inzicht is nuttig voor de kwestie van etnische categorisering. Grove indelingen schieten vrijwel altijd tekort op individueel niveau. De beleidscategorisering kan mensen ook erg benadelen in hun persoonlijke vrijheid en identiteit. Want niet alleen delen mensen anderen snel in verschillende hokjes in, ook vormen zij zelf hun persoonlijkheid aan de hand hiervan. Etnische categorieënsystemen gevormd van bovenaf kunnen als vanzelfsprekend gaan gelden, ze behouden dan hun geldigheid buiten het beleid om, buiten de originele context. Dit betekent dat het denken van mensen sterk beïnvloed wordt door de beleidstermen. Sociale wetenschappers zijn medeverantwoordelijk voor de terminologie die gehanteerd wordt. De benaming allochtoon werd ook door veel (sociale) wetenschappers overgenomen, zonder deze te problematiseren. Het begrip kreeg zo veel gezag. De invloed van beleidsdiscours op de samenleving wordt ook besproken door van Mark van Twist (1996). Hij bespreekt het belang van taal: “de wijze waarop wij iets benoemen is (mede) bepalend voor hoe wij daartegen aankijken”. Ook laat hij zien dat aan de regels van taal belangrijke machtsconsequenties zijn verbonden en dat taal zeer sturend en disciplinerend kan zijn. Foucault (1983) onderscheidt in dit licht drie onderdelen van subjectwording in het discours: onderscheiden, classificeren en subjectiveren. In

het discours worden eerst categorieën (onderscheidingen) gemaakt, vervolgens worden mensen hier naar ingedeeld en ten slotte kunnen mensen zich deze classificaties eigen maken, door ze te internaliseren. Zo kunnen termen uit het beleidsdiscours het zelfbeeld van mensen mede bepalen. Dit geeft aan hoe machtig taal en classificaties zijn, met name door het vanzelfsprekende karakter ervan. De woorden allochtoon en autochtoon hebben een uitsluitende werking; ze creëren een ‘wij’ en een ‘zij’. Allochtoon heeft daarmee een negatieve lading gekregen. Hierdoor kunnen de termen bijdragen aan ongelijkheid en stigmatisering. De geclassificeerde groepen worden sterk beïnvloed bij het vormen van hun zelfbeeld door de internalisering van beleidsmatige begrippen. Dit lijkt mij tegenstrijdig met het natuurlijke proces van identiteitsvorming. Hier komt beleidsmatige interventie de mens, net als bij het bos, niet ten goede. Een oplossing voor dit probleem is niet makkelijk te formuleren. We zouden geen verschillen meer kunnen benoemen. Of geen onderscheid meer maken. Of we zouden kunnen proberen de beleidstermen niet zomaar klakkeloos over te nemen en mensen beschrijven aan de hand van andere kenmerken. Maar door internalisering en de vanzelfsprekendheid van de begrippen lijkt er geen weg meer terug. Het dilemma is moeilijk op te lossen: enerzijds heeft beleid categorieën nodig en kunnen deze ook op een positieve manier gebruikt worden. Anderzijds zullen mensen ook zichzelf vormen aan de hand van deze categorieën en daarmee beperkt worden in hun vrijheid. Daarom is het noodzakelijk categorieën met veel voorzichtigheid op te stellen en te gebruiken, zeker als het een gevoelig en moeilijk te definiëren kwestie betreft als etniciteit. Dus beleidsmakers, wetenschappers, burgers, MENSEN: Let op uw woorden!

27


Amicale architecten Sommigen onder ons staan aan de voet van een stevige berg en beseffen, in een waas van semi-spirituele nederigheid, de nietigheid van de mens. Zo niet Howard Roark, het belangrijkste personage dat door Ayn Rand in haar veelgeprezen boek The Fountainhead (1943) in het leven wordt geroepen.

DOOR: HARM WILZING / BEELD: MISHA MELITA

Roark is architect en kwijnt niet zozeer weg bij de grootsheid van de natuur; veel liever tuurt hij naar de top van een wolkenkrabber om vervolgens juist de grootsheid van de mens vast te stellen. Hij is een man uit één stuk: niet bepaald een gezelligheidsdier, wel inspirerend. Zijn consistente houding en sporadische emotionele redevoeringen pleiten voor een zeer autonome, authentieke levensstijl. Roark is de personificatie van Ayn Rands objectivistische filosofie, waarin de egoïstische en heroïsche mens het persoonlijk geluk tot hoogste doel stelt. Bij het lezen van haar boek ontkomt de lezer niet aan een zeer evidente levensvraag. Hoe maakbaar is het menselijk leven eigenlijk? Een antwoord geven op deze vraag, is positie innemen in het spectrum dat wordt opgetrokken door de filosofische tegenstelling tussen determinisme en maakbaarheid. Howard Roark (of eigenlijk Ayn Rand) schurkt hierin zo dicht mogelijk tegen de pilaar van de persoonlijke maakbaarheid aan. Hij is echter zeker niet de eerste, noch de laatste persoon die zich bezig houdt met het vraagstuk. Wanneer we de tijdlijn zo’n 2350 jaar terugschuiven zien we Aristoteles aan het werk, schurend en schavend aan zijn Rhetorica, zijn natuurfilosofische meteorologica en zijn Sofistische weerleggingen. Met zijn deugdethiek lijkt de oude Griek te mikken op maakbaarheid van een gelukkig leven vanuit een praktische invalshoek. In zijn laatste werk gooit Aristoteles het echter over een andere boeg door te stellen dat een gelukkig leven niet bereikt dient te

28

worden door een juiste manier van handelen, maar door transcendentie. Het overstijgen van jezelf leidt tot ware onafhankelijkheid. Dit onafhankelijke leven, besefte hij, was alleen weggelegd voor de observerende, analyserende filosoof. Voor alle anderen rest het aardse, afhankelijke leven. Voor een ieder die geen filosoof is, lijkt absolute maakbaarheid van het menselijk bestaan dus een moeilijke opgave. Aldus Aristoteles. Wie zijn boodschap door een sociologische bril leest, valt al snel op dat er weinig aandacht geschonken wordt aan de sociale regulerende context, voor de verplichtingen jegens de medemens. In de eeuwen na zijn dood was het niet zijn deugdethiek die de scepter zwaaide, maar de plicht- en de nuttigheidsethiek. Inherent aan deze twee stromingen is een zekere mate van sociaal determinisme. De Verlichtingsdenkers waren goed geluimd over de potentie van de mens tot maakbaarheid van een gelukkig leven. Zolang de individu maar voldoende vrijheid wordt geboden om zich te ontwikkelen, zouden de mogelijkheden tot maakbaarheid op persoonlijk niveau onbeperkt zijn. Dit liberale gedachtegoed heeft zich in de loop der tijd diep geworteld in westerse maatschappijen. Onze laatmoderne samenleving is ontdaan van de verplichtende en moraliserende houdgreep van de kerk. Hier ligt ook gelijk de zwakte van het liberalisme verborgen. De huidige mens wil dat niemand voor hem of haar beslist. Iedereen moet volledige vrijheid krijgen om het leven naar


De absolute onafhankelijkheid van Howard Roark zou Foucault een illusie noemen.

eigen voorkeur in te richten. Het individuele geluk ligt namelijk verscholen in persoonlijke autonomie. Maar hoe geef je het leven vorm wanneer er geen enkele (of slechts een zeer dunne) sturende moraal bestaat? De ijzeren religieuze hand heeft, voordat zij de handdoek in de ring wierp, een gat geslagen in het levensbeschouwelijke oriĂŤntatiegevoel van de mens. Vergroting van persoonlijke vrijheid leidt niet

direct tot vergroting van persoonlijke autonomie. Met de bevrijding van de religieuze dwingende moraal van buitenaf is de door de liberalen bejubelde negatieve vrijheid bereikt. Simpel gezegd, is dat de vrijheid van niets. Vervolgens staan zij tamelijk onverschillig tegenover de wijze waarop het leven door mensen wordt ingericht. Liberalen lijken voorbij te gaan aan wat de positieve vrijheid wordt genoemd,

de al dan niet aanwezige vrije wil om het leven naar eigen inzicht vorm te geven. Kortom, de vrijheid tot iets. Een individu met heel veel negatieve vrijheid, maar heel weinig morele sturing in welke vorm dan ook, zal nooit in staat zijn om het leven op eigen wijze in te richten. Deze individu loopt het risico een kuddedier te worden. Met een authentiek waardenpatroon kom je niet uit je moeder gerold. Een eigen karakter moet ontwikkeld worden. Een kapitein kan alle vrijheid van de wereld hebben wanneer hij midden op de oceaan dobbert, maar zonder radar of coĂśrdinaten is het moeilijk koers bepalen. Maakbaarheid op het persoonlijke niveau is nastrevenswaardig. We dienen echter te spreken van relatieve maakbaarheid, gezien het feit dat niemand zich kan onttrekken aan kwetsbaarheden van verschillende ordes. Ziekte, verdriet, twijfel, onmacht en de dood kunnen ons leven wendingen geven die wij zelf niet in de hand hebben. Hoe kan in de huidige seculiere, liberale tijdsgeest deze relatieve

29


“Zolang de individu maar voldoende vrijheid wordt geboden om zich te ontwikkelen, zouden de mogelijkheden tot maakbaarheid op persoonlijk niveau onbeperkt zijn”

maakbaarheid gemaximaliseerd worden? Op welke wijze kunnen wij ons leven op authentieke wijze vormgeven, ondanks deze kwetsbaarheden? Alternatieven genoeg. Men kan besluiten zich te storten in het hippe zenboeddhisme of aansluiting zoeken bij een new age beweging. Men kan kiezen voor de in de VS zeer populaire positive thinking levensstijl: je kiest ervoor om gelukkig te zijn. Nog simpeler is het om op een doordeweekse avond de video van The Secret erin te knallen en verder te leven volgens het ethos van Rhonda Byrne - de auteur van het gelijknamige boek - die stelde dat de bevolking van de door de tsunami getroffen Aziatische landen in 2006 het noodlot over zichzelf hadden afgeroepen door tsunamilike vibrations uit te stralen. Maar u voelt het al, het wringt bij al deze populaire vormen van levenskunst. De eerste twee alternatieven lijken weinig aandacht te hebben voor het individu als deelnemer van de laatmoderne westerse samenleving, waarin wetten en normen gelden waaraan nu eenmaal niet altijd kan worden ontkomen. Positief denken en The Secret zijn simpelweg misleidend. De postmoderne, westerse samenleving lijkt te worden geteisterd door twee verblindende idealen. Enerzijds is er de mythe van de autonomie, anderzijds is er de plicht tot geluk. Misschien dat we, om onze relatieve maakbaarheid te realiseren, nog het beste kunnen teruggrijpen op een concept van een aantal klassieke levensfilosofen: de vriendschapscultuur. Onze oude bekende Aristoteles merkte al op dat een gelukkig mens niet zonder vrienden kan. Hij was niet de enige filosoof die de rol van

30

vriendschap in een gelukkig leven onderkende. Montaigne, Nietzsche en Foucault traden in zijn voetspoor. De laatstgenoemde denker benadrukte dat mensen slechts relatief autonoom zijn. De absolute onafhankelijkheid van Howard Roark zou hij een illusie noemen. Maakbaarheid op het individuele niveau bestaat, maar tot op zekere hoogte. Vervolgens stelt Foucault dat we daarom elkaar moeten leren om ons op de juiste manier te verhouden tot onze afhankelijkheid en beperktheid. Vriendschap speelt hierin een essentiële rol, of beter: dit bijbrengen van elkaars grenzen van macht en onmacht vormt de essentie van vriendschap. Voordat Foucault zijn ideeën over de vriendschapscultuur goed kon uitwerken, overleed hij aan AIDS. De Nederlandse filosoof Joep Dohmen formuleerde echter, in de lijn van het gedachtegoed van de Franse denker, drie belangrijke agendapunten van een actuele vriendschapscultuur. Ten eerste moeten vrienden elkaar bescherming bieden, juist door elkaar weerbaarder te maken tegen de harde klappen van het aardse leven. Ten tweede moeten vrienden elkaar aansturen in de zoektocht naar een goed leven, elkaar een spiegel voorhouden en scherpe vragen durven te stellen op de geschikte momenten. Ten derde moeten we vreugde en geluk met elkaar delen. Pas dan krijgt de vriendschap diepgang. Gewapend met deze levenshouding kunnen we de relatieve individuele maakbaarheid op juiste wijze vormgeven en de slagen van het lot leren verdragen. In vriendschap moet de levenskunst gezocht worden: de kunst om architect te zijn tot aan de grens van afhankelijkheid.


De markt heeft altijd gelijk Grote inkomensverschillen, kennelijk inherent aan markteconomie, roepen ergernis en weerzin op. Maar afschaffing van de vrije markt, zoals in communistische landen is geprobeerd, werd een mislukking. Hoe vrij moet de vrije markt zijn? Friedman had uitgesproken denkbeelden. DOOR: FRANS ROES / BEELD: SHIVA SHAZAD

Mensen die weinig te vertellen hebben of om zaken heen draaien neigen tot lange en ingewikkelde verhalen, terwijl wie iets belangrijks te melden heeft kort en duidelijk probeert te zijn. De controversiële econoom en Nobelprijswinnaar Milton Friedman had prachtige oneliners. (Maar “There’s no such thing as a free lunch” is vermoedelijk niet van hem). Als econoom ging hij ervan uit dat individuen hun eigenbelang nastreven, en met Adam Smith in gedachten was hij een bezield voorvechter van de vrije markt. Niets heeft zoveel welvaart en vrijheid gebracht, alle ellende komt van al dan niet goedbedoelende

mensen die het marktmechanisme verstoren. Minimumlonen? Weg ermee! Niet alleen kunnen ondernemers dan minder mensen in dienst nemen dan ze zouden willen, zodat diensten en producten duurder worden en werkgelegenheid naar het buitenland gaat, maar volgens Friedman is iemand uit een kansarme groep echt niet beter af zonder baan, waarmee hij 10 dollar per uur zou hebben verdiend, dan met een baan waarvoor hij maar 5 dollar per uur krijgt. Hij of zij heeft zonder minimumlonen ten minste de kans om ervaring op te doen, zich te ontwikkelen en hogerop te komen. En wie iets kan

31


presteren zal door de markt worden beloond. Alles is beter dan in een achterbuurt doelloos op straat te hangen. Maar is het misschien een idee om kansarmen van overheidswege werk aan te bieden? Absoluut niet, dat is het begin van het einde! Dat betekent een verstoring van de markt, oneerlijke concurrentie voor hardwerkende ondernemers, hogere belastingen en nog meer vreselijke dingen. Ik ben even vergeten wat, maar geloof me, het is rampzalig. Iedereen moet de grootst mogelijke vrijheid hebben, zolang je een ander maar niet belemmert in zijn of haar vrijheid. Drugs? Vrijgeven die handel, verbieden bevordert de criminaliteit, de meeste moorden en gevangenisstraffen hebben met drugs te maken, en de politie moet zich op belangrijker zaken concentreren. Friedman vindt het geen verstandig idee om een heroïnenaald in je arm te douwen, maar zolang je een ander niet

Iedereen moet de grootst mogelijke vrijheid hebben, zolang je een ander maar niet belemmert in zijn of haar vrijheid. tot last bent, ga je gang. De overheid moet voor de nationale defensie zorgen, boeven oppakken, misschien (?) de allerzwaksten helpen, en verder zo ongeveer helemaal niets. Een maakbare samenleving? Het idee zou Friedman een gruwel zijn. Mensen zijn te dom om toekomstige technologische en marktontwikkelingen te voorzien, subsidies om ontwikkelingen te sturen leiden alleen tot corruptie, verborgen werkloosheid en marktverstoring. “One of the great mistakes is to judge policies by their intentions rather than their results” en “Where on the world are you going to find these angels that are going to organise societies for us?”

32

Hij zag overal samenzweringen, al dan niet terecht. Tussen werkgevers en politici, tussen vakbonden en werkgevers, de overheid en vakbonden, enzovoort, en steeds is ‘de gewone man’ de klos. Aardig is de volgende kruistabel waarmee ingewikkelde zaken tot eenvoudige proporties worden teruggebracht. In welke situatie wordt geld het minst efficiënt gebruikt?

Geld besteed voor jezelf

Geld besteed voor een ander

Eigen geld

a

b

Andermans geld

c

d

In hokje A geeft iemand eigen geld voor zichzelf uit, en let er dus op dat het gewenste wordt aangeschaft tegen de laagste prijs. In B wordt ook zuinig gedaan, het gaat tenslotte om je eigen geld, maar er wordt minder gelet of het juiste product wordt gekocht, want het is toch niet voor jezelf. In C gebeurt het omgekeerde: We kopen precies wat we wensen, maar de kosten mogen best iets oplopen. En het allerergste, Friedman werd niet moe het te herhalen, is situatie D waarin teveel geld wordt uitgegeven voor dingen die mensen helemaal niet willen hebben. Jammer dat Friedman er niet meer is om de veroorzakers van de huidige crisis met intellectuele zweepslagen te geselen. Zelfs zijn ergste vijanden hadden aan zijn lippen gehangen, en je kon ook nog om hem lachen. Hij was de held van Ronald Reagan en Margaret Thatcher, en was naar Nederlandse maatstaven behoorlijk rechts. In Nederland werd hij indertijd consequent neergezet als slippendrager van het grootkapitaal of erger, maar hij was te eigenwijs, slim en onafhankelijk om slippendrager van wie of wat dan ook te zijn. Maar oordeelt u zelf en Google: ‘Friedman Ytube’ of ‘Friedman Wikiquote‘. Wie gelooft in een maakbare samenleving zal zich lekker ergeren. Enjoy!


De rode sjaal van Bart Een docent politieke en sociale filosofie vroeg mij ooit naar mijn hoofdopleiding. Haar reactie op sociologie was: “dus je bent een Marxist?”. TEKST & BEELD: POUL HOLLEMAN

Wat zei ze nou? Deze vraag overviel me nogal. Doelde ze op mijn theoretische uitgangspunten? Giste ze naar mijn politieke overtuigingen? In hoeverre zijn deze twee eigenlijk verbonden? De vanzelfsprekendheid die in Karen Vintges’ vraag besloten leek bezorgde mij een stapel vragen. Met onderdrukte verbazing heb ik toen ontkennend geantwoord maar die vragen bleven rondspoken. In de tussentijd is me een aantal dingen opgevallen: moreel gekleurde tentamenvragen, politiek engagement van hoogleraren, een gastdocent die uitgebreid zijn onvrede over de PVV mocht uiten en opvallend veel linksgeoriënteerde literatuur. En dat terwijl ons in het eerste jaar het belang van Webers wetenschappelijke waardenvrijheid op het hart is gedrukt. Ik beweer niet dat het socialistisch gedachtengoed er op deze faculteit van afdruipt maar een ethisch bias valt lastig te ontkennen. Aan de hand Webers beginsel van waardenvrijheid en bovenstaande voorbeelden wil ik de volgende twee kwesties bespreken: 1) waardenvrij onderwijs op onze sociologieopleiding, en 2) de vraag of sociologie een inherent linkse discipline is. Met

het laatste doel ik erop dat linkse politiek en de sociologie een bepaald soort maatschappelijke logica lijken te delen. Voordat ik een aantal voorbeelden aanhaal zal ik eerst Webers ideeën over waardenvrijheid kort toelichten. Deze stellen onder meer dat waarderende en feitelijke uitspraken moeilijk scherp te scheiden zijn, dat academische motivatie prima door waarden gevoed mag worden maar, dat moraliteit geen rol mag spelen in de uitvoering van onderzoek, en dat de hoogleraar zijn academische uitnemendheid nooit mag misbruiken om bepaalde waarden te bepleiten: de collegezaal mag nooit worden gebruikt als politiek platform. Bart van Heerikhuizen, die overigens zelf niet onder stoelen of banken schuift dat hij vroeger sympathiseerde met Provo, heeft ons dit haarfijn uitgelegd en overtuigd van het wetenschappelijk belang ervan. Toch lijkt met name de laatste stelling niet altijd even strikt te worden genomen hier in Amsterdam. Het volgende citaat komt uit een antwoordindicatie voor het tentamen Arbeid,

reflectie 33


Organisatie en Instituties gegeven door Johan de Deken en Jeroen Bruggeman: “(…) onder een liberale stratificatie probeert de welvaartsstaat de ongelijkheden die de markt produceert zo min mogelijk te veranderen door programma’s ‘means-tested’ te maken; een conservatieve stratificatie probeert het marktmechanisme buiten spel te houden om premoderne status ongelijkheden in stand te houden (ook de patriarchale familie); en socialistische stratificatie probeert

“Dus je bent een Marxist?” door universalistische programma’s werknemers te bevrijden uit de dwang van de markt.” Liberale en conservatieve stratificatie zouden ongelijkheid opzettelijk in stand houden terwijl de socialistische variant werknemers bevrijdt uit de dwang van de markt. Ongeacht of je het hiermee eens bent – en mijn voorspelling is dus dat vrijwel iedere Amsterdamse socioloog het hiermee eens is – kan dit niet door de beugel wanneer je Weber hoog hebt zitten. Hier worden studiepunten gegeven voor een moreel geladen antwoord. Concepten worden niet academisch geëxpliciteerd maar haast gepresenteerd als goed en kwaad. Ook kent de opleiding hoogleraren die zich openlijk verbinden aan een partij. Voorbeelden hiervan zijn Jan Willem Duyvendak, door sommigen Groenlinks-partij-ideoloog genoemd, en Evelien Tonkens die voor dezelfde partij als lid in de Tweede Kamer zat van 2002 t/m 2005. Duyvendak heeft in zijn colleges voor ‘sociologie van het beleid’ ter sprake gebracht dat hij zich op glad ijs bevindt omdat hij in een academische omgeving het fenomeen politiek behandelt. Ondanks dat hij duidelijk geen politiek staat te bedrijven weet je na enkele seconden dat er geen VVD’er achter het katheder staat. Ook subtiel gegrinnik wanneer bijvoorbeeld de PVV of het vrijemarktdenken ter sprake kwamen, verraadden zijn positie binnen het politieke spectrum. Minder subtiel was het bij het gastcollege van

34

Bernard Wientjes – voorzitter van de ondernemingsorganisatie VNO-NCW – die verleden jaar tijdens het vak sociale instituties en organisaties alle ruimte nam, en dus kreeg, om te ageren tegen de PVV. Maar goed, een gastdocent die over zijn eigen ideeën komt praten kan door de vingers worden gezien omdat hij een andere rol heeft en je daar als student rekening mee kunt houden. Tonkens is in Duyvendak zijn beleidscollegereeks langs geweest als gastdocente om over de rol van de socioloog te spreken. Naar aanleiding van Burawoys vier ideaaltypen sociologen (professioneel, beleid, kritisch en publiek) vertelde zij over haar professionele positie als hoogleraar versus die als publiek socioloog vanwege onder meer haar columns in de Volkskrant. Zij beweerde de verschillende rollen naar behoren gescheiden te kunnen houden. Maar als zij onderzoek doet naar marktwerking in de zorg en constateert dat het kwaliteitsverlies ten gevolge heeft, dan verrast dat geenszins als je haar opiniestukken kent. Niet dat verrassen moet, maar wanneer sociologische resultaten overmatig vaak in de lijn der verwachting liggen wordt het wel ‘verdacht’. Met verdachte onderzoeksresultaten bedoel ik dat conclusies in waarderende zin kennelijk ‘typisch sociologisch’ kunnen zijn. Maar objectieve wetenschap zou toch nooit ‘typisch’ moeten kunnen zijn? In het geval van Duyvendak is, ondanks dat hij geen dominee met een wijzend vingertje is, lastig te ontkennen dat hij een bepaald soort (lees: typisch) politiek denken tentoonstelt. Wanneer ik het breder trek en naar de voorgeschreven literatuur kijk wordt mijn achterdocht bevestigd. Geen enkel vak uitgezonderd bedient zich van gelijksoortige maatschappelijke perspectieven die op gedeelde onderliggende waarden lijken gefundeerd. Dominerende onderwerpen als sociale ongelijkheid, de perverse effecten van de vrije markt, het relativeren van (nationale) culturen en identiteiten en ‘problemen als sociale constructen’ zijn toonaangevend in het sociologische curriculum. Zelfs de discussies bij het vak ‘debatten’ werden gevoerd tussen links en links met als ‘typisch’ voorbeeld een voorgeschreven artikel van Duyvendak – gepubliceerd in De Groene


Amsterdammer – die stelt dat zijn ideeën over thuis voelen en nativisme het beste aansluiten bij de politiek van Groenlinks en D’66. Het als linkse pamfletten kwalificeren gaat misschien wat ver maar binnen het ons voorgeschreven canon ontbreekt het in ieder geval aan politieke reflectie. De studie, of eigenlijk de discipline, lijkt geënt op links socialistische uitgangspunten. Hoe komt het toch dat sociologie over de gehele breedte links georiënteerd lijkt te zijn? Kunnen we stellen dat ze een inherent linkse discipline is? En wat betekent ‘links’ in dit geval eigenlijk? Wat sociologie en de linkerkant van het politieke spectrum volgens mij gemeen hebben, is dat zij beiden omgevingsfactoren als bepalend zien voor het gedrag en succes van het individu. Een dergelijk mensbeeld staat tegenover dat van een rationele actor zoals in neoklassieke economische zin. Het is de economie die domineert binnen het hedendaagse maatschappelijke discours en dan met name aan de rechter kant. Waar links pleit voor een sterke overheid die een omgeving creëert waarin gelijke kansen voor individuen bestaan, vindt rechts die vrijheid juist in eigen verantwoordelijkheid binnen een vrije markt. De algemene logica van de sociologie ontkent het concept individu haast en ziet in de vrije markt een mechanisme dat juist tot veel dwangmatige structurele krachten leidt. Wanneer we links en rechts aan de hand van een dergelijk criterium definiëren is het misschien wel ondenkbaar dat sociologen overtuigd rechts kunnen zijn. Hoewel de sociologie misschien geen vastomlijnde aannames kent, hanteert ze in het algemeen wel concepties van bijvoorbeeld macht, individualisme en agency die niet rijmen met rechtse logica, met een rechts waardenpatroon. Hoewel, rechts bestempelde politici als Rita Verdonk en wijlen Pim Fortuyn zijn afgestudeerd sociologen aan respectievelijk de Katholieke Universiteit Nijmegen en onze eigen faculteit. Een kanttekening is echter wel dat zij aanvankelijk links startten. Deze deviant case wordt direct nog verder afgezwakt aangezien Fortuyn ook een typisch product van de UvA blijkt te zijn: hij begon zijn politieke carrière bij de CPN

(Communistische Partij van Nederland). De vraag is nu of zij later ‘socioloog af ’ zijn geworden of dat ze andere conclusies trokken uit dezelfde vraagstukken. Overigens, menig maal was een conclusie tijdens een werkgroepdiscussie dat sociaal conflict kan worden gevoed door een verscheidenheid aan culturen en dat een homogene groep meer verzekerd is van rust, met wat vertwijfelde en ongemakkelijke blikken tot gevolg. Verdonk en Fortuyn zouden die conclusie uiteindelijk hebben kunnen aanvaard en ermee op een zeepkist gaan staan. Iemand van dezelfde politieke school is Wilders, die door Duyvendak geen racist maar meer genuanceerd een nativist wordt genoemd, het vinden van verbintenis en rechten in gedeeld bloed of geboortegrond. Een analyse waar ik nu niet over zal uitweiden maar die mij plausibel in de oren klinkt en volgens mij ook prima rechts geïnterpreteerd kan worden zonder haar sociologische benadering te verliezen. Waarom horen wij dan nooit die andere kant en is alles altijd zo verbindend, sociaal en cultuur relativistisch?

De collegezaal mag nooit worden gebruikt als politiek platform Sociologie aan de UvA pleit voor waardenvrij onderwijs maar dit blijkt in praktijk niet altijd het geval te zijn. Ik zet zo mijn vraagtekens bij deze morele lading en vind sommige zaken, zoals het hierboven geciteerde tentamenantwoord, niet door de beugel kunnen. Tegelijkertijd valt op dat de gehele discipline doordrongen lijkt te zijn van een linkse oriëntatie waaraan überhaupt niet te ontkomen is. Docenten, studenten, en de algehele (literaire) inhoud van deze wetenschappelijke tak delen ogenschijnlijk overeenkomende uitgangspunten met een links politieke visie. Wanneer Weber stelt dat de motivatie voor onderzoek door waarden gevoed mag worden, zouden we dit kunnen vertalen naar een selectiemechanisme dat een verdeling maakt op basis van maatschappij- en mensbeeld. Elke sociale wetenschap wordt

35


Pikante noedels met noten TEKST & BEELD: MISHA MELITA

zo gevuld met intern een bepaald waardepatroon als gemene deler. Maar kenmerkend aan de sociologie is nu juist dat zij ook haar eigen onderwerp is, dat zij onderliggende waarden en concepties van maatschappij en mens juist onderzoekt. Maar wanneer ik sociologisch reflecteer op de opleiding en de discipline an sich dan is een socialistische neiging opvallend. Natuurlijk bestaat pure objectiviteit niet. Weber constateerde immers al dat waarderende en feitelijke uitspraken maar moeilijk scherp te onderscheiden zijn en daar kunnen we het moeilijk mee oneens zijn. Maar wanneer ik om mij heen kijk en overal linksheid proef dan vind ik dat toch wel verdacht voor een wetenschap die neutraliteit als voorwaarde zo hoog in het vaandel heeft staan. Wanneer een dergelijke bias onlosmakelijk verbonden blijkt en theorieën en onderzoeksresultaten daarmee een bepaalde mate van voorspelbaarheid krijgen, dan kan deze eenzijdigheid duiden op een gebrek aan interne kritiek. Eerlijk gezegd vind ik het dan niet zo vreemd dat we niet altijd even serieus worden genomen. Ik begrijp dat overtuiging een belangrijk ingrediënt is voor het geven van richting en motivatie, ook binnen de wetenschap, en dat het daarmee bijdraagt aan kwaliteit. Echter, wanneer er een matige variëteit aan overtuigingen tussen ‘samenlevingskunde’ en ‘samenlevingsvisie’ heerst dan vraag ik me af of een discipline zich, bewust of onbewust, bezighoudt met wetenschappelijke of politieke doelen. Vormen het denken en handelen van sociologen - in analogie met The Invisible Hand van Adam Smith - een onzichtbare hamer en sikkel? Zijn we dan toch onderhevig aan tunnelvisie terwijl we dat de rest om ons heen juist verwijten? Had mijn docente politieke en sociale filosofie gelijk dat ik dus een Marxist ben? Draagt Barts praxis bij aan een externe dwingende kracht die hem met geen andere keus laat dan het dragen van een rode sjaal? Als samenlevingsdeskundige kun je het idee hebben dat je boven al die maatschappelijke structuren staat. Dat zou nog wel eens vies tegen kunnen vallen…

36

Het buurthuis in Slotervaart is een plek waar de kinderen uit de buurt tot rust kunnen komen, stoom afblazen, huiswerk maken en rond rennen. In de multiculturele aandachtswijk biedt het buurthuis een veilige haven en voorkomt dat de kinderen de buurt overlast bezorgen of hun ouders tot last zijn. Zo maken de studenten die het buurthuis runnen de wereld een beetje beter en krijgen in ruil daarvoor een gratis kamertje. Vanavond is er de kookclub met de kinderen uit de buurt. Het eerste kwartier wordt besteed aan ophef over het recept. Hierin zitten noedels verwerkt en noedels zijn vies. Bovendien had de juf eerst moeten vragen wat iedereen lekker vond en vies voordat ze zomaar een recept had gekozen. Waarom niet een toetje? Of gewoon patat? Als blijkt dat de juf in plaats van noedels mie heeft gekocht is alles vergeven; “waarom zei u dat nou niet? Mie is iets heel anders!” De snijplankjes worden er bij gehaald, iedereen krijgt een mes en een van de kinderen neemt de leiding over het recept. Ze stuurt iedereen aan en er wordt gehuild om de uien, gespeculeerd over honing in het gerecht, en iedereen heeft wel een schoolavontuur te vertellen. Als de noedels, eh mie, de pan in gaan word ik ingewijd in de wereld van de Justin Bieberliefhebbers. Op haar witte Blackberry laat de toekomstige Mrs. Bieber me alle foto’s zien die ze van haar idool heeft en z’n eerste clip. Ik ben gefascineerd door deze voor mij onbekende wereld en ga helemaal op in de moves en zangkunsten van Bieber als ik naast mij gesnik hoor. Een traan rolt over de wang van het meisje en als ik vraag wat er aan de hand is antwoordt ze: “ik moet altijd zo huilen als ik hem zie”. Wauw. Ik hoop dat ‘t wat wordt. Tijd om te wokken, in twee verschillende pannen, één zonder honing en eentje met, want ook honing wordt niet door iedereen op prijs gesteld. Oh, en er zijn geen pepertjes, dat zou te pittig zijn, en ook geen cashewnoten, alleen pinda’s. Aan tafel! Dineren in deze democratische knuffelfamilie is gezellig en chaotisch. Aan tafel wordt er lekker in het eten geprakt, de gekleurde of vieze dingen worden eruit gepeuterd en het gemiddelde oordeel ligt rond de ‘toch niet zo heel vies’. Drie


happen later zijn de kinderen afgeleid en zit niemand meer op z’n stoel. Het doet familiair aan maar ergens klopt er iets niet... Ik ervaar een flashback naar de mythologische jaren ’50 waar de vrouw des huizes zich de hele dag uitsloofde in de keuken en met het oordeel van een 5,5 totaal niet tevreden zou zijn. Met een sneer zou je naar je kamer gestuurd worden, of je halflege bordje zou zo bij je toetje geschoven worden. Dezelfde moeders die zich nooit iets aantrokken van voorkeuren en hardnekkig elke winter spruitjes en zuurkool serveerden. Of in dit geval super pittige noedels met cashewnoten én pinda’s.

Het doel van het project, buurtparticipatie en het contact tussen allochtonen en autochtonen bevorderen lijkt me een mooi streefrecept maar in de praktijk blijken de noedels vaak uitverkocht en pepertjes te pittig. De democratische knuffelmethode biedt de kinderen in ieder geval een gezellige plek waar ze zich thuis kunnen voelen. Mijn eigen integratie heeft deze meeloopmiddag zeker bevorderd. Kinderen in de aandachtswijk blijken weinig anders dan de 10-jarige ik, met mijn Leonardo di Caprio-obsessie en risotto-haat.

verslag 37


Maakbaarheit in het onderwijs DOOR: UGUR ÜMIT ÜNGÖR

Sociologie lijkt op het opzetten van een bril waardoor je de laserstralen in een beveiligde ruimte kunt zien, die je daarvòòr niet zag. Wat me aan het universiteitsleven opvalt is het wijdverspreide geloof in de maakbaarheid van het hoger onderwijs. Zo hangen veel studenten twee mythen aan: a) docenten moeten ‘passie’ hebben, en b) studenten moeten niet ‘als nummer behandeld worden’. Beide mythen miskennen de fundamentele grenzen aan de maakbaarheid van onderwijs. Passie? Willen ze dat ik schuimbekkend voor de collegezaal met gebalde vuisten een tirade houd over staatsvorming in het Europa na de Franse Revolutie? Of moet men ‘passie’ interpreteren als ‘enthousiasme’? Wetenschap verplicht toch niet tot passie – juist tot distantie. In het Engels zegt men immers dat de beste analyses ‘dispassionate’ zijn. Met betrekking tot de tweede mythe heb ik studenten vaak uitgelegd dat een onpersoonlijke benadering juist in het belang van de student is, bijvoorbeeld in toetsing. ‘Blind marking’ wil zeggen dat er op al het ingeleverde werk alleen een studentnummer prijkt. Dit depersonaliseert misschien enigszins maar voorkomt het risico van vooroordeel onder docenten: “Ah, kijk aan, een scriptie van Üngör. Dat zal vast goed werk zijn.” Kortom: passie en persoonlijkheid zijn maakbaarheidsidealen die eigenlijk het onderwijs geen goed doen. Ook universiteiten goochelen soms met maakbaarheid: diversiteit en internationalisering zijn twee voorbeelden. Toen ik nog promoveerde werd ik op een middag door de do-gooders van de UvA wakker gebeld met de vraag of ik wilde deelnemen aan een voorlichting voor allochtone scholieren in Amsterdam-West. “Wij willen als universiteit

38

graag meer uiting geven aan de diversiteit van de stad waar we gelegen zijn.” Ik zag mezelf al met Ali B. schouder-aan-schouder rappen op een zwarte school in Osdorp: “Yo, yo / een gebrek aan diversiteit / op de fokkin’ universiteit / is een perversiteit / gooi je handen in de lucht als je gelooft in maakbaarheit!!” Sinds de internationalisering van het Europese onderwijs zijn Nederlandse universiteiten in de ban geraakt van Engelstalig Masteronderwijs. Aangezien dit mij ruw materiaal voor satire oplevert, ben ik hier sterk voor – en hierbij roep ik alle studenten op om mij voorbeelden van hilarisch Engels te mailen. Vaak creëert dit de gekunstelde, kafkaesque situatie dat een Nederlandse docent wordt gedwongen voor een zaal van 15 Nederlandse studenten in het Engels een uitleg van Multatuli te geven. Er is nog beter leedvermaak. In plaats van op te zoeken wat ‘regelafstand’ in het Engels is (namelijk line spacing) vertaalt een docent het met “rule distance”. Een hoogleraar civiele techniek wilde uitleggen hoe metro’s worden aangelegd met grote boormachines. “So, uhh… the engineers used this huge… uhh, hoe zeg je dat ook weer, these huge… bore machines”. Volgens de studenten was hij de enige bore machine in het hele verhaal. Leuk idee, alle Masters omzetten naar het Engels, maar onderwijs kan alleen op een menselijke schaal gebouwd worden.


‘Geesten’ Angela Roothaan

DOOR: CLEMENS DE OLDE

Aan de universiteit zijn de vragen over de zin van het leven netjes toegewezen aan de filosofen. De metafysici mogen zich bezig houden met vragen over spoken, geesten of ‘krachten’ waar de empirische wetenschap maar moeilijk mee uit de voeten kan. Omdat zulke fenomenen sociaal worden beleefd hebben ook sociale wetenschappers er het één en ander over te zeggen. Toch blijft het voor sociologen lastig om tot de kern door te dringen van wat het leven zin geeft. Sociologie werkt dan ook meestal binnen de kaders van positivistische wetenschap. We bestuderen het gedrag en de meningen van mensen, maar behandelen die als materiële objecten. Als mensen in interviews verklaren dat de geesten van hun voorouders zo af en toe nog eens komen rondspoken, dan schrijven we dat netjes op maar houden ons er verder afzijdig van. Daarom was ik erg geïnteresseerd toen ik het boek Geesten van Angela Roothaan – filosofe aan de Vrije Universiteit – in handen kreeg. Eindelijk een boek dat een diepere theoretische basis onder al die onderzoeken over onttovering en herbetovering zou kunnen leggen. Het boek belooft licht te werpen op de tegenstrijdigheid tussen de uitgangspunten van de moderne wereld en het feit dat geesten desondanks alomtegenwoordig zijn. Denk aan populaire mediums als Derek Ogilvie, of aan de heel diverse rituelen rondom sterven en begraven die nu in een mooie tentoonstelling in het Tropenmuseum te zien zijn. Roothaan doet dat door haar lezers mee te nemen op reis langs een serie denkers die zich bezig hielden – en houden – met de relatie van de moderne mens tot de spoken die haar achtervolgen. Bekenden als Immanuel Kant, Gustav Jung en Max Weber komen voorbij, maar ook iemand als de Afrikaans-Amerikaanse Malidoma Patrice Somé, vertegenwoordiger van het Dagara-volk uit Burkina Faso, die de geesten heel serieus neemt. Door de

perspectieven van deze denkers te presenteren krijg je een gedegen overzicht van de verschillende houdingen die mensen aannemen ten opzichte van het bovennatuurlijke. Die thematiek is (zonder dubbelzinnigheid) geestverruimend. Het is goed om uit je gestaalde moderne denkkaders gerukt te worden. Waarom zijn zo veel mensen eigenlijk geïnteresseerd in gepopulariseerde boeken van wetenschappers over hoe ons brein in elkaar zit? Waarom is er een spanning als de moderne wereld contact heeft met culturen waarin geesten worden beschouwd als doodgewoon aanwezig in de wereld? Ligt het probleem bij die culturen, of moet juist de westerse denkwijze worden uitgebreid om het onverklaarbare toe te laten? Geesten is daarmee een interessant boek dat ook nog eens erg toegankelijk is. Roothaan legt tijdens haar betoog de filosofische begrippen uit, waardoor je niet snel blijft steken. Ook erg prettig is dat de hoofdstukken, afgezien van het eerste, min of meer willekeurig gelezen kunnen worden. Ben je vooral geïnteresseerd in Derrida’s visie op de geest van Marx? Of meer in de psychoanalyse van Jung? Lees dan die hoofdstukken en de kans dat je verder leest is groot want de schrijfstijl is erg aantrekkelijk. Daarin schuilt ook een keerzijde. Het boek presenteert een toegankelijk overzicht over denken over geesten in de moderniteit, maar brengt het niet echt tot een synthese. In de conclusie somt Roothaan wel een vijftal kenmerken op van een ‘spokologie’, als basis voor een nieuwe filosofie van geesten, maar dit zijn punten die uit de theorieën van de behandelde auteurs komen. Het gaat daarmee niet heel veel verder dan wat we al wisten, maar wat voorheen niet zo helder en goed georganiseerd gepresenteerd was. Volledige titel: Geesten, uitgebannen en teruggekeerd in de moderne wereld

39


Bredere kijk op de crisis Een bredere kijk op de crisis. Dit is iets waar veel sociale wetenschappers naar uitzien. Zo ook Angela Wiggers , docent politieke economie aan de Radboud Universiteit. Volgens haar is de economie veel te belangrijk om het alleen aan de economen over te laten. Ook politicologen verdiepen zich volgens haar onvoldoende in de dieperliggende, fundamentele oorzaken van de crisis. Zo wordt er te weinig naar de machtsverhoudingen in de huidige samenleving gekeken en wie er op dit moment profiteert en wie niet. DOOR: CHANNAH DE BAKKER / BEELD: FEMKE HERREGRAVEN

Het kapitalistisch systeem wordt keer op keer gered, de elite profiteert hiervan, terwijl de belastingbetaler ervoor betaalt. Het kapitalistisch systeem gaat uit van voortdurende groei, maar we moeten concluderen dat de grens is bereikt. We moeten een visie op krimp ontwikkelen. En economen hebben hier volgens Wiggers weinig oog voor. Ook sociologen pleiten voor een niet louter economische blik op de crisis. Socioloog Manuel Castells, verbonden aan de Universiteit van Los Angeles en Barcelona, houdt zich al jaren bezig met de gevolgen van de huidige economische crisis. In 2008 bracht Castells een groep wetenschappers bij elkaar om de crisis diepgaand te analyseren. Deze groep bestond uit hoogleraren uit verschillende landen en faculteiten, zoals een Noord-Amerikaanse hoogleraar Communicatie, een Portugese hoogleraar Media, Technologie en Maatschappij en een Finse hoogleraar Filosofie. Dit netwerk kreeg de naam ‘Aftermath Network’. Ze zijn het erover eens dat de crisis en de nasleep (aftermath) geanalyseerd behoort te worden door verschillende mensen, uit verschillende achtergronden, vanuit verschillende wetenschappelijke perspectieven. In september vorig jaar trad het Aftermath Network voor het eerst naar buiten. Dit gebeurde via de journaliste en documentairemaakster

40

Bregtje van der Haak. Voor VPRO’s Tegenlicht maakte zij een documentaire over dit tot dan toe onbekende netwerk. Ze woonde vergaderingen bij en nam interviews af. Zo ook met Castells. Volgens Castells is er tegenwoordig, door alle social media, de mogelijkheid grote groepen in beweging te brengen. Hierdoor zijn er –in Spanje, maar denk ook aan Noord-Afrika- veel mensen bij elkaar gekomen om te protesteren. In Europa en Amerika wordt er geprotesteerd tegen de crisis. Tegen hen, die volgens de demonstranten de crisis hebben veroorzaakt: de banken, die met het geld van de ‘gewone, hardwerkende’ mens grote risico’s hebben genomen, daarmee veel geld hebben verdiend en dit vervolgens niet meer terug kunnen betalen. De demonstranten willen dat het anders gaat. Ze willen een andere economie. Volgens Castells is het goed dat er geprotesteerd wordt. Ook al weten deze mensen zelf ook niet wat precies het alternatief is. Wat ze wel weten, is dat hoe het nu gaat, niet langer houdbaar is. Castells heeft zelf ook een documentaire gemaakt: ‘Another life is possible’. In deze film laat hij mensen zien die in Catalonië, Spanje, al een ander leven tegemoet zijn gegaan. Deze mensen wonen in woongroepen, zorgen samen voor hun kinderen en/of hebben gemeenschappelijke tuinen voor hun groente en


fruit. Op de website over het aftermath project (www.aftermathproject.com) is deze documentaire te zien. Ook drie andere documentaires zijn op de site te vinden, alle drie gemaakt door Bregtje van der Haak. Vooral de documentaire ‘California Dreaming’ brengt de crisis dichtbij. Veel studenten merken nog niet zoveel van de crisis. Ze hebben bijbanen en zijn nog niet op zoek naar ‘echt’ werk. Maar wanneer je ‘California Dreaming’ kijkt, besef je dat ook zij later getroffen kunnen worden. Ook mensen met een academische opleiding kunnen op straat terecht komen en gedwongen zijn verder te leven in een camper. Volgens Castells bevinden we ons op dit moment op een keerpunt: hoe we nu leven, kan

niet langer zo doorgaan. Er moet (en volgens Castells gaat!) iets veranderen. Een ander leven, buiten de gevestigde (financiële) systemen om, lijkt bijna onmogelijk, maar we zien tegelijkertijd dat er toch veel op een andere manier ook kan. Er zijn geen absolute oplossingen of waarheden, maar het is volgens Castells goed om kennis te nemen van verschillende visies op de crisis en hierover te discussiëren. Het aftermath project wil hier een bijdrage aan leveren door een plek voor discussie en informatie te faciliteren. Wellicht worden zo ook niet-economen gestimuleerd om zich in de crisis te verdiepen en van zich te laten horen.

41


Doceren met... DOOR: LAURA WEIJERS / BEELD: NOÉMI VAN DE POL

PROFIEL

Wat is de reden dat je bent gaan doceren?

Naam: Sjoukje Botman

Als onderzoeker kun je kennis teruggeven in de vorm van publicaties of bijdragen aan beleid, maar je kan ook studenten kennis overdragen. Ik heb zelf een goede studententijd gehad. Dat wil ik ook aan studenten geven. Het is namelijk zo belangrijk om te ontdekken waar je talent ligt. Dat gun ik elke student. Ik wil proberen om mensen zo veel mogelijk ervaringen te geven in schrijven, discussiëren en nadenken.

Studeerde: Algemene Sociale Wetenschappen in Utrecht, specialisatie stadsstudies. Gepromoveerd in Sociologie. Specialisatie: Stadssociologie / arbeidssociologie Docent van het vak: Kwalitatieve analyse en het veldwerkproject in de bachelor. In de master: Doing Ethnography en Connecting data and arguments. Sinds: 2010

Wat is volgens jou de rol van sociologie?

Steeds met kleine stapjes begrijpen hoe mensen samenleven en daarmee aan een sociaal bewustzijn bijdragen. Dat kan via onderwijs, toegepast onderzoek of meedoen in het maatschappelijk debat. Ook speelt de input aan beleid een belangrijke rol.

Stijl van lesgeven: respect hebben voor elkaar. Wilde vroeger worden: Gehandicaptenverzorgster en clown Hobby’s: Vrijwilliger op een zeilschip dat aangepast is voor mensen met een beperking. Grote voorbeeld/ inspirerende sociologen: Frank Bovenkerk en Godfried Engbersen. Wat ze beide gemeen hadden was dat ze studenten leerden om zich heen

Wat voor invloed heeft Sociologie op jou gehad?

Het heeft mij geleerd om heel goed te kijken naar de sociale wereld. Overal waar je komt kan je kennis vergaren. Maar dat is ook ingewikkeld. Al die kennis gaat het hoofd in, en gaat er niet uit als je stopt met Sociologie. Daarom denk ik wel eens: “Waarom heb ik geen wiskunde gestudeerd?” Dan had ik misschien een aan en uit knop. Ik heb geen last van de waarheidsvraag. Vanaf meet af aan bij Algemene Sociale Wetenschappen wisten we dat we ‘iets’ konden weten. Als een wetenschapper doet alsof hij de drager van de waarheid is vind ik dat best wel arrogant. Iets niet weten is ook heel belangrijk. Ik verbaas me wel eens over deze faculteit die daar niet erg happig op is.

te kijken. Rineke van Daalen, omdat ze zo goed onderwijs en

Wat kenmerkt de ideale docent volgens jou?

onderzoek kan combineren. Ali

De ideale docent weet studenten aan te zetten tot nadenken, informeren, inspireren en verbazen. Voor mezelf is het belangrijk om authentiek te zijn, omdat de vijf voorbeelden die ik heb gegeven ook mensen zijn die vanuit hun hart de wetenschap bedrijven. Ik geloof dat dat meer overkomt. Wat ik bedoel met authentiek zijn is open en eerlijk zijn. Ali de Regt en Rineke van Daalen zijn vrouwen die dat zijn. Je denkt nooit: “wat zijn ze voor een toneelstuk aan het opvoeren”. Dat vind ik heel mooi. Oja en humor is ook belangrijk!

de Regt, omdat ze zo goed de waarde en het nut van Sociologie weet te betwijfelen. En natuurlijk Gerben Moerman! Hij is zo ongelofelijk betrokken bij alles wat hij doet.

42


DOOR: MISHA MELITA

03-04 / 20:00 / De Rode Hoed IT’S FOOD STUPID!

22-03 / 20:00 / De Balie

BREIVIK ONTMOET WILDERS Wat zou er zijn gebeurd als Breivik Wilders had ontmoet? Theatermaker Theodor Holman ensceneert een ontmoeting tussen de twee... Entree: 10 euro tot 10-03 / Confuciusplein

WEST SIDE STORIES FOAM heeft een projectlocatie in Nieuw West. Buurtbewoners krijgen van professionele fotografen een workshop om meer over elkaar en de buurt te leren. Het resultaat is gratis te bekijken! Meer info over o.a. bezoekerstijden op foam.org tot 25-03 / Persmuseum

ROTTERDAMSE MUSEUMNACHT

Waarom eten we zo ongezond? Dat is de vraag die centraal staat in deze avond over gezond eten, vraatzucht en ondervoeding. De lezing is onderdeel van een reeks lezingen over eten en voedselindustrie.

Vond je de museumnacht in Amsterdam zo leuk of heb je ʻm dit jaar helaas gemist? Verlies je dan in de Rotterdamse musea op vrijdag 10 maart! meer info: rotterdamsemuseumnacht.nl

21-03 / 17:00 / Spui 25

6-04 / 16:00 / MC Theater

EMOTIES EN KUNST Ad Vingerhoets (psycholoog) en Erwin Mortier (dichter) gaan in gesprek over de emotionele waarde van kunst. Is dat de belangrijkste functie van kunst? Of kan en moet kunst meer dan emotioneren? Entree: gratis, wel aanmelden via spui25.nl

Entree

MIJKE’S MIDDAG  Elke dag zendt Radio 6 het programma ‘Mijke’s Middag’ uit van 16.00 tot 19.00 uur, met op vrijdag een live editie uit het MC Theater. Naast de lekkerste soul en jazz brengt het programma het laatste muzieknieuws en een uitgebreide concertagenda.

7 t/m 11-03 / Melkweg &

POLITIEK IN PRENT 2011

Paradiso

Een overzicht van de politiek van 2011 klinkt als gortdroge, oersaaie materie... maar niet als je het bekijkt aan de hand van politieke spotprenten! De tentoonstelling politiek in prent toont je 2011 in cartoons, met o.a. Fokke & Sukke, Peter van Straaten & Siegfried. Entree: 4,50

feest

10-03

theater

5 DAYS OFF Tussen de colleges, papers en bovenstaande intellectuele uitjes door mag een feestje op z’n tijd nooit ontbreken. De kater is het zeker waard met dit Amsterdams electronisch muziek en kunstfestival! Meer info: www.5daysoff.nl

ook leuk

43


44


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.