in de praktijk informatieblad van de Socialistische Mutualiteiten voor de arts nr. 3 – 3de trimester 2018
Moet ik mijn patiënt informeren over de kostprijs?
4
6
8
Evaluatie na 10 jaar orale anticoagulantia
Borstreconstructie met eigen weefsel
Het nut van PROM’s en PREM’s
Wist je dat? Zo komt nomenclatuur tot stand
Een gewijzigde terugbetaling of een nieuwe nomenclatuurcode? Die komen niet zomaar uit de lucht gevallen. Artsen en ziekenfondsen werken intensief samen om nomenclatuur te maken, te wijzigen of te schrappen. Dat gaat zo: (1) De sector heeft een voorstel. (2) Een van de werkgroepen van de Technische Geneeskundige Raad (TGR) bespreekt het voorstel. (3) De werkgroep kan experten uitnodigen, analyseert de budgettaire impact en kan – vaak na meerdere zittingen – een voorstel goedkeuren. (4) De plenaire TGR is aan zet. Die bestaat uitsluitend uit artsen, van de artsensyndicaten, de ziekenfondsen en de universiteiten. De
plenaire TGR ontwerpt een Koninklijk Besluit (KB) en stemt daar vervolgens over. (5) Keurt de plenaire het voorstel goed, dan is de Medicomut aan zet. De artsen en ziekenfondsen kunnen het ontwerp-KB aanpassen en goedkeuren. (6) De commissie voor begrotingscontrole doet zijn werk. (7) Het Verzekeringscomité, met vertegenwoordigers uit alle sectoren, keurt het voorstel goed.
Colofon
(8) Vervolgens passeert het ontwerp-KB bij de minister. (9) Er is opnieuw een begrotingscontrole en (10) de Raad van State moet het voorstel ook bekijken. (11) Na een tijdspad van minstens 1 jaar verschijnt de nieuwe of gewijzigde terugbetaling in het Staatsblad. Bart Demyttenaere en Dimitri Neyt
In de praktijk is een informatieblad van de Socialistische Mutualiteiten voor de arts, uitgegeven door het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten. Redactieadres: In de praktijk • Sint-Jansstraat 32, 1000 Brussel T 02 515 04 61 • F 02 515 05 52 • E indepraktijk@socmut.be Hoofdredactie: Bart Demyttenaere Schreven mee aan dit nummer: Paul Callewaert, Bart Demyttenaere, Evelyne Hens, Bas Maes, Dimitri Neyt, Lieselot Popelier Lay-out: artoos group Druk: Goekint Graphics Verantwoordelijke uitgever: Paul Callewaert, Sint-Jansstraat 32, 1000 Brussel Afgiftekantoor: Brussel X, driemaandelijks tijdschrift, 3de trimester 2018
2
Wat staat er tegenover de geïntegreerde premie? Huisartsen ontvangen al enkele jaren premies om hun praktijken te ondersteunen. Aanvankelijk ging het om de praktijkpremie, later kwam er de telematicapremie bij. Sinds 2015 bestaat er ook een Sumehr-premie. In 2017 werden deze premies samengevoegd tot de geïntegreerde huisartsenpremie. Al sinds 2015 wordt gekeken naar het gebruik van verschillende e-diensten voor het toekennen van de premies. Het doel was om het gebruik van die diensten aan te moedigen door de drempels jaar na jaar op te trekken. In het Medicomut-akkoord van 20172018 werd de premie verhoogd met als bijkomende voorwaarde een kwaliteitstoets van het GMD. Een kwaliteits evaluatie van het GMD door de DGEC bracht immers aan het licht dat deze niet om “over naar huis te schrijven
was”. Nochtans gaat het om medische gegevens, belangrijk met het oog op het nemen van beslissingen door de behandelende artsen. Als de kwaliteit niet gegarandeerd is, houdt dit risico’s in voor de patiënt. De oorspronkelijke ambities werden stelselmatig naar beneden bijgesteld. De artsenvertegenwoordigers roepen daarvoor de ondermaatse performantie van de diverse e-diensten in en wijzen met de vinger naar de ziekenfondsen. Op het veld stelt men echter vast dat de e-diensten, abstractie makend van de kinderziekten en enkele incidenten, werkbaar worden bevonden en dat sommige problemen te vinden zijn bij de kwaliteit van de softwarepakketten die de artsen aankopen. Enerzijds maakt de huidige machtspositie van de softwareleveranciers de artsen afhankelijk, waardoor ze weinig druk kunnen zetten op de vendors. Een situatie die
doorbroken moet worden. Anderzijds begrijpen we de frustraties van artsen wanneer het systeem alweer plat ligt en de communicatie stokt. Toch blijven we geloven in het systeem. Als ziekenfonds betreuren wij dat de ambities zo zijn gedegradeerd, en zijn we tegelijkertijd bezorgd over de lage inhoudelijke kwaliteit. Zonder de gevraagde kwaliteit blijft de gegevensuitwisseling immers dode letter en kunnen we het geld beter en elders inzetten. Voor een premie van 6000 euro per huisarts mag toch verwacht worden dat daar een kwalitatieve Sumehr tegenover staat? Via Sumehr, meer bepaald het GMD, krijgt de arts immers zijn vergoeding. Is dat nu te veel gevraagd?
Paul Callewaert en Bart Demyttenaere
Medische verkiezingen 2018
3
Orale anticoagulantia (NOAC’s) Evaluatie na bijna 10 jaar gebruik
‘Nieuwe Orale AntiCoagulantia’ of ‘Directe Orale AntiCoagulantia’ worden ze genoemd. NOAC’s of DOAC’s, zo je wil. Deze geneesmiddelen zijn al een tijdje beschikbaar als alternatief voor de vitamine Kantagonisten (VKA’s, coumarines). De voordelen: geen stollingscontroles nodig én er kunnen standaarddosissen worden gegeven. Het nadeel: commercieel beschikbare antidota blijven een heikel punt.
4
Sinds 2010 vergoedt de ziekteverzekering NOAC’s. Sindsdien hebben ze coumarinederivaten grotendeels vervangen, hoewel ze een pak duurder zijn. De uitgaven van de ziekteverzekering zijn dan ook explosief gestegen. Volgens het RIZIV kost een ambulante behandeling met NOAC’s 2,51 euro per dag, terwijl een behandeling met vitamine Kantagonisten amper 0,29 euro kost. NOAC’s zijn dus bijna 9 keer duurder.
• NOAC’s bieden in absolute cijfers een (beperkt) klinisch voordeel ten opzichte van vitamine K-antagonisten. • Er is meer evidentie nodig in bepaalde, specifieke situaties, zeker bij kwetsbare ouderen, in peri-procedurele settings en in erg gespecialiseerde domeinen (bijvoorbeeld TAVI). • Het gebruiksgemak is een voordeel van NOAC’s. De producenten stellen dat bloedcontroles niet langer nodig
Netto-uitgaven van het RIZIV aan anticoagulantia (2010-2014)
• De maatschappelijke kostprijs van NOAC’s is nog te groot. • Goede therapietrouw is cruciaal. Omdat NOAC’s een kortere halverings tijd hebben, moet de therapietrouw actief gestimuleerd worden. Dit probleem is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle zorgverleners. De jury beveelt daarom een nauwere interdisciplinaire samenwerking aan. • De patiënt moet correct geïnformeerd worden. Zorgverleners dienen ook rekening te houden met zijn capaciteiten en voorkeuren. Door de patiënt meer te betrekken bij de behandeling, verbetert ook de therapietrouw.
Beperkt voordeel in bepaalde situaties
NOAC’s in opmars Zijn NOAC’s dan zoveel beter dan de klassieke coumarines? Het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie (BCFI) stelde al in 2014 dat NOAC’s “een alternatief kunnen zijn bij patiënten die onder klassieke VKA’s moeilijk te regelen zijn”, maar ook dat “een systematische vervanging niet is aangewezen.” In 2017 bevestigde het BCFI dat standpunt en verwezen ze nogmaals naar de beperkte meerwaarde en grote kostprijs. Een onderzoek van het KCE uit 2017 bracht enkele andere obstakels aan het licht, zoals de lagere doseringen, moeilijkheden met therapietrouw en opnieuw de kostprijs.
Een genuanceerd oordeel Tot slot was er eind 2017 een consensusvergadering over het rationeel gebruik van NOAC’s in voorkamerfibrillatie en veneuze trombo-embolie. Het juryrapport bevat deze vaststellingen:
zijn bij de opvolging. Toch adviseert de jury een regelmatige opvolging bij de voorschrijvende arts. • Artsen en apothekers moeten oog hebben voor mogelijke interacties met andere geneesmiddelen die het risico op bloedingen of trombose kunnen verhogen.
NOAC’s bieden in specifieke omstandigheden een beperkte winst ten opzichte van klassieke vitamine K-antagonisten. In hun klinische praktijk, aldus de jury, moeten artsen het kleine voordeel dus afwegen tegen de uitgesproken maatschappelijke kost en de moeilijkheden met therapietrouw. Dat NOAC’s momenteel zo liberaal worden voorgeschreven, is niet ideaal en heeft mogelijk te maken met toegenomen druk van de farmaceutische industrie. De boodschap moet dus zijn om omzichtig prijsbewust en weloverwogen om te gaan met deze nieuwe klasse van geneesmiddelen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de individuele patiënt aan wie het wordt voorgeschreven. Dit in het belang van zowel de arts, de patiënt als de samenleving. Bart Demyttenaere
Tabel Voor- en nadelen van coumarinederivaten en DOAC’s
VKA’s
NOAC’s
Voordelen
Nadelen
Jarenlange ervaring met bewezen effectiviteit, ook bij ouderen en bij nierfalen.
Veel interacties, waardoor instelling (soms) lastig kan zijn.
INR-contoles helpen om therapietrouw te monitoren.
Patiënt is afhankelijk van INRcontoles.
Even effectief als vitamine K-anta gonisten bij voorkomen van trombotische events. Vaste dosering, waardoor INRcontoles niet meer nodig zijn. Consistent beeld van minder hersenbloedingen dan bij gebruik van coumarinederivaten, ook in subgroepen.
Weinig bewijs bij kwetsbare ouderen. Therapietrouw lastiger te monitoren. Toename van maag/darmbloedingen bij ouderen ten opzichte van gebruik van coumarinederivaten.
5
Borstreconstructie met eigen weefsel Almaar meer vrouwen krijgen een borstreconstructie met eigen weefsel. Terwijl die ingreep vroeger te maken kreeg met torenhoge supplementen, staan we er vandaag beter voor. Tijd voor een stand van zaken. 2 jaar geleden stond de pers er vol van. Supplementen van 4000 à 5000 euro waren geen uitzondering, waardoor de operatie voor veel mensen onbetaalbaar was. “Een vrouw zou zo’n levensbepalende keuze niet moeten maken op basis van haar budget,” schreef Ann Reymen toen in een open brief aan de minister. De minister koos er gelukkig voor om de terugbetaling en de vergoeding voor de plastisch chirurg te verhogen en tegelijk de supplementen te plafonneren.
Een nieuwe, lichaamseigen borst In de vorige eeuw was een borstreconstructie na mutilerende ingrepen op de borst alleen mogelijk met implanteerbare prothesen. Die hadden vaak een onnatuurlijk uitzicht, en dan waren er nog enkele schandalen met PIP-prothesen. De opkomst van nieuwe technieken met het implanteren van lichaamseigen weefsel vormde dan ook een welkome vooruitgang. Bij een reconstructie met eigen weefsel wordt een nieuwe borst gereconstrueerd met behulp van een flap, bestaande uit huid en onderhuids vetweefsel met de bijhorende bloedvaten vanuit de buik, die via microchirurgische vasculaire anastomosen ter hoogte van de verwijderde borst wordt geënt. Dit zorgt voor een ‘nieuwe’ borst die soepel aanvoelt, er natuurlijk uitziet en mee met het lichaam evolueert. Na een reconstructie van de areola en een tepeltatoeage geeft dit een meer natuurlijk ogende borst die qua vorm en grootte aangepast kan worden aan de lichaamsbouw van de patiënt. Dit in tegenstelling tot prothesen. De techniek kent ondertussen heel wat variaties waarbij de flap ook op andere, vaak ‘vetrijke’ plaatsen van het lichaam wordt gehaald, zoals de dijen of billen.
6
Waar staan we vandaag? We zien een toename van het aantal dergelijke ingrepen sinds de verhoogde terugbetaling van nu bijna 2 jaar geleden, waarbij we in de buurt komen van 2000 ingrepen per jaar. De minister kan tevreden zijn over haar initiatief. Toch stellen we ook een wat verontrustende trend vast. Het aantal reconstructies na preventieve borstverwijderingen neemt toe. Zowel bilateraal bij verhoogd (genetisch) risico als unilateraal bij borstchirurgie na kanker in de contralaterale borst. Een trend die we trouwens niet alleen hier vaststellen, maar ook in andere landen.
Deze calculatoren berekenen het ‘lifetime’ risico of het risico op 10 jaar op borstkanker en kunnen een belangrijk beslissingsinstrument zijn. Wetende dat voor de gemiddelde Belgische vrouw het ‘lifetime’ risico op borstkanker ongeveer 13 % bedraagt, moet de vraag gesteld worden waar we de grens leggen om preventieve borstverwijdering te verantwoorden. Als je weet dat een vrouw met een genetische mutatie zoals BRCA-1 een ‘lifetime’ risico heeft van om en bij 80 %, moet
Ondanks betere screening, minder invasieve behandeling en grotere overlevingskansen neemt het aantal preventieve verwijderingen toe. Waarom? Zijn er meer genetisch belaste vrouwen? Andere redenen? Het lijkt contradictorisch dat in een tijd waarin er meer en beter wordt gescreend, er betere en minder invasieve behandelingen zijn en een grotere overlevingskans bij borstkanker wordt vastgesteld, er toch een toename is van het aantal vrouwen dat preventief 1 of 2 borsten laat verwijderen om daarna een reconstructie te ondergaan.
Preventieve verwijderingen bij laag risico Kwatongen beweren dat het ligt aan de techniek met eigen weefsel en dat er een esthetische overweging meespeelt. Maar dat is zeker niet het hele verhaal. Almaar meer risicobepalingen houden ook rekening met niet-genetische factoren en het gebruik van risicocalculatoren zoals Tyrer-Cuzick (IBIS), Gail, Boadicea … neemt hand over hand toe.
de grens minstens in de buurt van 30 % liggen. Toch gebeuren er nog vaak preventieve ingrepen voor risico’s rond of zelfs onder de 20 %. Dat doet bij velen toch de wenkbrauwen fronsen. Voor de preventieve verwijdering van de contralaterale borst bij kanker in de andere borst is de evidentie bovendien zwak en wordt er geen significant verschil in borstkankeroverleving vastgesteld.
Evaluatie op korte termijn De verhoogde terugbetaling van borstreconstructie met eigen weefsel is een goede zaak gebleken. Wel dienen vragen gesteld bij de vrij substantiële verhoging (verdubbeling in 5 jaar tijd) van preventieve borstverwijderingen. Een evaluatie van de conventie op korte termijn lijkt dan ook aangewezen. Bart Demyttenaere
Moet ik mijn patiënt op voorhand informeren over de kostprijs van een behandeling? Sommige behandelingen worden volledig terugbetaald door de ziekteverzekering, andere kosten de patiënt handenvol geld. Ben je als arts verplicht je patiënt op voorhand te vertellen hoeveel de voorgestelde behandeling zal kosten? Recht op informatie Een van de 8 patiëntenrechten – sinds 2002 duidelijk omschreven in de wet – is het recht op informatie. Elke zorgverlener heeft de plicht om de patiënt grondig te informeren. Hij moet de informatie op tijd krijgen om in te stemmen met de behandeling of ze eventueel te weigeren. Als patiënt heb je recht op informatie over onder andere: • de diagnose • het doel en de aard van de ingreep of behandeling • mogelijke alternatieven • de nazorg • eventuele risico’s • de financiële gevolgen. Patiënten op voorhand informeren over de kostprijs van een behandeling valt daar dus ook onder. Je hoeft je patiënt niet noodzakelijk de kostprijs op papier te bezorgen. Je patiënt mondeling informeren volstaat. Pas op: bij esthetische ingrepen waarvan de kostprijs wordt geraamd op minstens 1000 euro moet de arts een gedetailleerde raming geven aan de patiënt.
Good practice Uiteraard is een inschatting van de kostprijs niet alleen een plicht, het is ook een voorbeeld van goede en transparante dienstverlening. Bij een hoge kostprijs bespaar je je patiënt een onaangename verrassing achteraf. Ook wanneer de kostprijs goed meevalt, is het zinvol die op voorhand mee te delen. Sommige patiënten stellen behandelingen immers lang uit omdat ze vrezen voor het prijskaartje. Lieselot Popelier
7
Patiëntenuitkomsten en -ervaringen meten in ziekenhuizen Als patiënt in een ziekenhuis krijg je achteraf vaak een vragenlijst voorgeschoteld die peilt naar je gezondheidstoestand en je tevredenheid. Maar wat is nu de meerwaarde van die vragenlijsten en van de cijfers die eruit voortvloeien? Het KCE onderzocht het.
Wat is het nut van PROM’s en PREM’s? In het vakjargon spreken we over ‘Patient Reported Outcome Measures’ en ‘Patient Reported Experience Measures’. Zeg maar PROM’s en PREM’s. De opkomst ervan is wellicht niet verrassend: iedereen is zich bewust van het belang van patiëntbetrokkenheid in de zorg. Er bestaan wereldwijd veel initiatieven om uitkomsten en ervaringen vast te leggen, maar die zijn zelden grondig uitgewerkt of gestructureerd. Onder andere dankzij het ICHOM en de OESO komt daar nu verandering in. In Vlaanderen is er bijvoorbeeld de Vlaamse Patiënten Peiling van het Vlaams Patiën tenplatform.
Vragenlijsten bewijzen nut voor zorgverleners Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) onderzocht hoe individuele zorgverleners, ziekenhuizen en beleidsmakers de vragenlijsten kunnen gebruiken. Een belangrijke vaststelling is dat de vragenlijsten hun nut bewijzen in de relatie tussen de patiënt en de individuele zorgverlener. Zo bracht het literatuuronderzoek van Chen et al. (2013) aan het licht dat de communicatie tussen patiënt en zorgverlener erop vooruitging in 21 van de 23 onderzochte studies. De vragenlijsten helpen bijvoorbeeld om minder evidente problemen aan te kaarten, waardoor patiënt en zorgverlener makkelijker een geschikte behandeling kunnen kiezen. Daarnaast helpen vragenlijsten om klachten door complicaties aan het licht te brengen, wat clinici helpt in de
8
evaluatie van behandelingen. PROM’s lijken nog positieve effecten te hebben, al geeft het KCE aan dat deze nog bevestigd moeten worden door meer onderzoek: • Ze verbeteren de communicatie binnen een multidisciplinair team. • Ze helpen in sommige gevallen om betere klinische beslissingen te maken. • In bepaalde situaties leiden PROM’s tot hogere patiënttevredenheid en/ of symptoomverbetering. Het KCE beveelt verder aan om de resultaten van vragenlijsten automatisch in te voeren in het elektronisch patiëntendossier, zodat zorgverleners alle relevante informatie over de patiënt op 1 plaats terugvinden.
Wat met ziekenhuizen en overheden? Hoewel zorginstellingen al PROM’s en PREM’s aanwenden om de kwaliteit van hun zorg te verbeteren, en beleidsmakers er eveneens mee aan de slag gaan om de gezondheid van hun burgers te monitoren, is er vooralsnog geen overtuigend bewijs dat de vragenlijsten doeltreffend zijn. Om de resultaten van ziekenhuizen met elkaar te kunnen vergelijken, zouden ziekenhuizen tot uniforme vragenlijsten moeten komen, stelt het KCE. Zowel aan Vlaamse als aan Franstalige kant bestaan er initiatieven om een uniforme aanpak te ontwikkelen, maar die zorgen
dan weer voor verschillen tussen het noorden en het zuiden van het land.
Aanbevelingen In afwachting van meer onderzoek naar de doeltreffendheid van PROM’s en PREM’s, formuleerde het KCE een aantal aanbevelingen: • Informeer en sensibiliseer de betrokken partijen. • Voer PROM’s en PREM’s geleidelijk in volgens de stappen van Zorginstituut Nederland. • Coördineer initiatieven op verschillende niveaus en maak daarbij gebruik van internationale voorbeelden. Voorzie de nodige middelen om bottom-up-initiatieven te begeleiden. Betrek steeds de verschillende disciplines én de patiënten zelf. • Beperk de registratielast voor zorgverleners en patiënten. Koppel databanken die dezelfde gegevensinvoer vereisen, zoals klinische registers, e-dossiers en PROM- en PREM-databanken. • Evalueer initiatieven en pas indien nodig aan, maar hou de betrokkenen ook gemotiveerd. Bruikbare feedback aan de zorgverleners is cruciaal. • Presenteer de resultaten van PROM’s en PREM’s op een niet-culpabiliserende manier, zodat er een cultuur van openheid en vertrouwen ontstaat. Evelyne Hens
in de praktijk Bijlage bij in de praktijk nr. 3 – 3de trimester 2018
De vergeten zomerpest Netelroos of urticaria is een vaak voorkomende huidreactie. De medische benaming is een verwijzing naar het plantengeslacht ‘Urtica’, dat we in onze contreien kennen van de grote en kleine brandnetel. Acute netelroos kennen we allemaal, terwijl chronische urticaria veel minder bekend is. ‘kwaddels’ of ‘bladders’ genoemd. Typerend is dat ze snel – binnen enkele uren – kunnen verdwijnen. Soms verschijnen ze opnieuw op een andere plek. Hoewel de reactie erg vervelend is, is ze doorgaans niet ernstig. Vaak herstelt het proces zich vanzelf binnen enkele uren. De aanvankelijk jeukende plekken trekken dan geleidelijk weg. Bestaan de klachten langer dan 6 weken, dan spreekt men van chronische urticaria, een conditie die heel wat minder bekend is.
draagt bij tot de medische zwerftocht van de patiënten, bij wie het vaak jaren duurt voordat ze begrijpen wat hen overkomt. Artsen die de ziekte – én de mogelijke oplossingen – kennen, kunnen hun patiënten beter helpen. Lees meer over de campagne die netelroos bespreekbaar maakt op www.stopnetelroos.be. Meer info over het onderzoek dat hieraan voorafging: surf naar prez.ly/UtK. Bart Demyttenaere
Chronische urticaria
De ‘galbulten’ die we associëren met netelroos verschijnen wanneer de huid in aanraking komt met de zuren en prikkelende stoffen in de ‘haren’ op de bladeren van brandnetels. De huid reageert met een felle ontsteking. Symptomen: vochtophoping onder de opperhuid, roodheid en pijn. Soms gaat urticaria gepaard met gezwollen oogleden, tong of mondslijmvlies, wat we angio-oedeem noemen.
Van rode vlekjes tot witte kwaddels De reactie is onmiddellijk en fel. Je krijgt heftige jeukende uitslag, die begint met rode vlekken en vervolgens overgaat in verdikte, bleke plekken. In feite betreft het een oedeem in de bovenste laag van de huid doordat de kleine haarvaten in de huid zich verwijden (rode uitslag). Hierbij ontstaan openingen tussen de cellen die de haarvaatjes bekleden, waarna het vocht in de weefsels terechtkomt (bleke uitslag). Soms vloeien de plekjes samen tot grote vlakken,
Bij chronische urticaria heeft de patiënt langer dan 6 weken last van frequent recidiverende episoden met klachten. De plekken kunnen bij de chronische vorm 4 tot 36 uur blijven bestaan, terwijl elders nieuwe plekken ontstaan. Slechts bij een kleine minderheid van de gevallen in huisartsenpraktijken is sprake van chronische urticaria. Bij ongeveer 1/3 van de patiënten die met chronische klachten een gespecialiseerde kliniek bezocht, verdwenen de klachten binnen 1 jaar. Bij 1 op 4 patiënten hielden ze langer dan 2 jaar aan (Kozel et al. 2001). In de helft van de gevallen wordt geen oorzaak gevonden. Soms wordt chronische netelroos gezien als een auto-immuunziekte (Leznoff 1998). Het gebrek aan kennis over netelroos
• 50 000 Belgen krijgen te maken met chronische netelroos. • Vooral vrouwen tussen 20 en 40 jaar krijgen ermee te maken. • 40 % van de Belgen kent de chronische vorm niet. 18 % denkt onterecht dat de ziekte besmettelijk is. • De grootste handicap van chronische netelroos? Dat is voor 64 % van de patiënten de jeuk. • De fysieke, psychologische en sociale impact van de ziekte – met name voor jongvolwassenen – wordt vaak onderschat.
Wat zijn PARIS en VIDIS? Het aantal acroniemen binnen de RIZIV-sfeer is bijna niet meer te tellen. Daaraan werd recent nog ‘PARIS’ toegevoegd. Begin juli 2018 verscheen versie 2 van PARIS, wat staat voor ‘Prescription & Authorisation Requesting Information System’. Het elektronisch voorschrijven van geneesmiddelen moest al op 1 januari 2018 voor alle artsen verplicht zijn, maar werd omwille van een aantal technische
mankementen uitgesteld. Eerst naar 1 juni 2018 en op heden naar 1 januari 2019. In afwachting werd eind 2017 PARIS ontwikkeld, een webtoepassing die het elektronisch voorschrijven toelaat zonder gebruik te maken van een EMD (elektronisch medisch dossier), wat vooral noodzakelijk is voor huisartsen en sporadische voorschrijvers die niet over een EMD beschikken. De eerste versie van PARIS maakte gebruik van een eHealth-certificaat, waardoor het enkel bruikbaar was op pc en
niet op tablet of smartphone. Daarom werd de 2de versie ontwikkeld die enkel gebruikmaakt van de identificatie via de eID zonder certificaat. Op de website van het RIZIV is een goede handleiding te raadplegen. Deze versie is een beduidende verbetering en maakt het voor alle artsen mogelijk om bijna om het even waar (mits eID en internet) een elektronisch voorschrift op te maken. Dit vormt een verdere stap naar de uniforme en obligate praktijk van elektronisch voorschrijven.
VIDIS VIDIS (Virtual Integrated Drug Information System) is een elektronisch communicatiesysteem voor het beheer van alle aspecten van de medicamenteuze behandeling van een patiënt. VIDIS combineert deze functies: • End-to-end uitwisseling en exploitatie van gegevens/informatie in verband met de medicamenteuze behandeling van een patiënt. • Ondersteuning van de workflows van alle actoren binnen hun specifieke bevoegdheden en van de ‘human-to-human’ (H2H) multidisciplinaire samenwerking. • Virtuele integratie van de bestaande systemen (op basis van een ‘systemto-system’ (S2S) interoperabiliteit), waarbij ontbrekende schakels maximaal ingevuld worden door verder te bouwen op de bestaande systemen, en waar nodig door nog te ontwikkelen systemen met het oog op het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Uiteindelijk is het doel een volledig geïntegreerd medicatieschema dat de basis vormt voor het gebruik van geneesmiddelen door de patiënt, eerder dan het individuele voorschrift. De uitrol was voorzien voor eind 2018, maar het is niet duidelijk wanneer het systeem uiteindelijk volledig operationeel zal zijn. Bart Demyttenaere