Almere 2.0 Landschap Ontwerp +Ecologie
Colofon
Landschapsarchitectuur en ecologie Auteurs: Moniek de Bonth / Maki Ryu / Shera van den Wittenboer / Martijn Zwagerman
in opdracht van Hogeschool van HallLarenstein, 2012
Almere 2.0 Landschap Ontwerp +Ecologie
Voorwoord Ons klimaat verandert, zoveel staat vast. De schaal en snelheid waarop dit gebeurt, daarover bestaan verschillende inzichten, maar dat wij ons moeten voorbereiden op de effecten van de klimaatveranderingen staat eveneens vast. Aangenomen wordt dat de zeespiegel de komende 100 jaar met ongeveer 0,6m zal stijgen. Dat lijkt niet veel, maar gecombineerd met een opwarming van de oceanen en daarmee gepaard gaande klimaatverschijnselen als extreme droogte gevolgd door extreme neerslag en storm, kan dit grote consequenties hebben. In ons waterrijke Nederland waar, als er geen dijken zouden zijn, ongeveer 51% van ons landoppervlak regelmatig kans loopt te overstromen, is klimaatadaptatie een belangrijk issue. Voorkomende scenario’s van een opstuwende zee, waardoor (tijdelijk) geen water op zee geloosd kan worden en tegelijkertijd een hoog waterpeil in de rivieren door extreme neerslag, kan in ons land grote gevolgen hebben, óók voor gebieden die boven de zeespiegel liggen. De geschiedenis van Nederland met het water heeft verschillende fasen gekend, van adaptief (omgaan met water, leren leven met water, wonen op terpen, voorbereid zijn op overstromingen) tot defensief (het temmen van het water door middel van dijken, gemalen en waterwerken). Het defensieve beleid dat we de laatste eeuwen gehanteerd hebben, blijkt zijn grenzen bereikt te hebben. Hoe ver kun je gaan met het land verdedigen tegen water? Hoe veilig is het nog en hoe duurzaam is het om steeds meer kunstgrepen te gebruiken. We zijn bezig met een mind-shift. Verdedigen blijft een must in ons land, de veiligheid staat voorop, maar kunnen we ook weer leren leven mét water, kunnen we ons aanpassen en kunnen we de kansen die het water geeft op het gebied van wonen, recreatie, ecologie en duurzaamheid ook gaan benutten? De ambities zijn er, evenals de mogelijkheden. Het waterschap speelt een steeds grotere rol in het landelijk en provinciaal beleid. Waterschappen hebben kennis over de wateropgave van een bepaald gebied, kennen de knelpunten van dit moment én in de toekomst. Deze rol van het waterschap en de centrale positie van de wateropgave binnen het beleid en de visie is een stap in de juiste richting, maar we zijn er nog lang niet. In de fasen van landelijk en/of provinciaal beleid naar realisatie gaat nog veel mis. Met name in de vertaalslag van het beleid naar de gebiedsopgaven op de verschillende schaalniveaus ontbreken er schakels. Momenteel is het zo dat op de lage schaalniveaus, de schaal van het gebouw, de straat of een wijk veel innovatieve oplossingen worden aangedragen. Voorbeelden zijn het afkoppelen van regenwater, aanleg van wadi’s voor waterberging, toepassing van dakbegroeiing, amfibisch wonen, wonen
op palen, terpen of drijvend wonen, klimaatregulatie in de stad door gebruik van groen en water, etc. De wateropgave wordt op een creatieve manier met wonen geïntegreerd. Architecten, stedenbouwers, aannemers en civiel ingenieurs bepalen de richting. Voor gebiedsontwikkeling is het een ander verhaal. Hydrologen en waterschappen bepalen de opgave en vervolgens wordt dit opnieuw op de lage schaalniveaus uitgewerkt door architecten, stedenbouwers, civiel technici en aannemers. De positie van de ontwerper in het planvormingsproces is daarbij lang niet altijd optimaal. Wie is verantwoordelijk voor een goede link tussen het landschap, de ondergrond, de verschillende watersystemen en de ruimtelijke kwaliteit van het hele gebied? Juist die link ontbreekt. Iedereen werkt vanuit zijn eigen eilandje en bedenkt fraaie oplossingen voor minigebiedjes. Wij stellen dat een landschapsarchitect gedurende het hele planvormingsproces verantwoordelijk moet zijn voor de ruimtelijke kwaliteit, vanuit een positie naast de projectleider. Buro no 3 heeft zich als taak gesteld om de problemen die klimaatveranderingen met zich mee brengen op te lossen en te integreren in een duurzame, flexibele en adaptieve gebiedsontwikkeling. Wij willen als landschapsontwerpers de link vormen tussen het gestelde kader van het beleid, de opgave en de vertaling van dit beleid naar het realisatie ruimtelijk ontwerp. We willen zorgen dat de verschillende lagen in een plan met elkaar blijven communiceren. We stellen het landschappelijk raamwerk op, werken samen met ecologen en adviesbureaus om duurzaamheids- en ecologische doelstellingen een stevige plek te geven in dit raamwerk en zorgen ervoor dat projecten op wijk- of gebouwniveau binnen dit raamwerk (blijven) passen. Dat is de enige manier om aan duurzame, klimaatbestendige of zelfs klimaat neutrale en écht waterrobuuste gebiedsontwikkeling te doen en tegelijkertijd de ruimtelijke kwaliteit te kunnen bewaken en versterken. De trefwoorden van ons bureau zijn durf, nuchterheid, samenwerking en vindingrijkheid. We spelen in op nieuwe ontwikkelingen, veranderende inzichten en maatschappelijke vernieuwing. Oude functies verdwijnen, nieuwe moeten worden vormgegeven. Ons bureau wil dat door de implementatie van de wateropgave ons land niet alleen veilig wordt, maar ook mooi en leefbaar! Buro no 3, juni 2012
Inhoudsopgave
Voorwoord 6 Inhoudsopgave 8
Hoofdstuk 1: Opgave 12 De context 13 Beleidskaders 15 De opgave 17 Doelstellingen 18 Spelregels 19 Programma 20 Hoofdstuk 2: Ontwerpvraag Eigen uitgangspunten
22 23
Hoofdstuk 3: Analyse en visie 26 Analyse van de opgave 27 De lagenbenadering 28 Laag van de ondergrond 29 geomorfologie 29 bodem 30 kwel,grondwater en inklinking 31 Laag van de infrastructuur 33 boven- en ondergronds netwerk 33 in ruimere context 34 Occupatielaag 35 occupatiegeschiedenis 35 rationele structuren 36 Watersysteem 37 bemaling 37 hoge en lage afdeling 38 Samenhang lagen 39 dwarsdoorsnede 39 lengtedoorsnede 40 Studie huidig waterpeil 41 41 situatie 2012 situatie 2050 42 Studie wateropgave 45 berekeningen 45 Conclusies 47 Visie 49 52 Hoofdstuk 4: Masterplan Speerpunten ontwerp 53 Concept 54 Masterplanontwerp 55 Fasering 57 Watersysteem 59 Functies en grondgebruik 61 Infrastructuur 63 Het groene casco 65
De corridor
66
Hoofdstuk 5: Uitwerking wonen 68 Woontypologieën 69 Woontypologie Wadi 71 op wijkniveau 71 op detailniveau 77 wonen in een infiltratiezone 79 ecologische waarde 81 Woontypologie Waterrijk dorps 83 op wijkniveau 83 op detailniveau 89 wonen in water 91 ecologische waarde 93 Woontypologie Waterrijk stedelijk 95 op wijkniveau 95 op detailniveau 101 wonen in water 103 ecologische waarde 105 Woontypologie Eco wonen 107 op wijkniveau 109 op detailniveau 113 wonen in een ecologische zone 115 ecologische waarde 117 120 Hoofdstuk 6: Ecologische corridor Visie 121 Doelstellingen 123 Robuuste verbinding 125 Oostvaarderswold 125 Oostvaardersplassen 126 Horsterwold 127 Ecologische doeltypen 128 Ontwerp ecologische corridor 129 (Grond)watersituatie 131 Gewassenteelt 133 Teeltsystemen 135 inleiding 135 rietzuiveringsvelden 136 salixteelt 137 sylvopasture 138 sylviculture 139 hakhout-middenbos 140 Dispersie en rotatie 141 Detaillering 143 144 detail en doorsnede A-’A detail en doorsnede B-‘B 145 detail en doorsnede C-’C 146 Fauna - Doelsoorten 147
edelhert 147 bruine en blauwe kiekendief 149 overige fauna 151 Flora - Natuurdoeltypen 153 rietland en ruigte 153 graslanden 155 struweel, mantel en zoom 157 bosgemeenschap van zeeklei 159 Recreatie 161 Financiering corridor 163
Hoofdstuk 7: Conclusies 166 Conclusies 167 Aanbevelingen 168 Samenvatting 169 Literatuur 171
1
Opgave In slechts enkele decennia tijd is Almere uitgegroeid tot een stad met bijna 190.000 inwoners. Veel inwoners zijn tevreden met het Almere van vandaag - met Almere 1.0. Zij zijn verknocht geraakt aan de overmaat aan ruimte, het vele groen, het omringende water en de meerkernenstructuur, zoals de ontwerpers dat ooit bedachten. Nu, ruim dertig jaar later staat Almere voor een nieuwe opgave. Tot 2030 zal de stad verdubbelen met 60.000 nieuwe woningen en 100.000 extra arbeidsplaatsen. Deze groei draagt bij aan de economische ontwikkeling van de noordelijke Randstad en het ecologisch herstel van het Markermeer en IJmeer.
1. de opgave
De context Opgavegebied
Ligging en context
Het gebied waarvoor de opgave geldt beslaat een groot deel van Zuidelijk Flevoland en betreft een gebied dat nu nog agrarisch in gebruik is. Het bestaat onder meer uit het stadsdeel Almere Oosterwold (4.300 ha) met aangrenzend de te realiseren ecologische corridor Oostvaarderswold (1.500 ha), die de natuurgebieden Oostvaardersplassen en Horsterwold met elkaar zal verbinden. Er ontstaat zo een aaneengesloten natuurgebied dat in totaal 15.000 ha beslaat. De groen-blauwe zone OostvaardersWold biedt mogelijkheden om de opgaven op het vlak van natuur, water en recreatie te combineren.
Flevoland wordt in het uiterste noorden begrensd door Friesland en in het noordoosten door Overijssel. Het grenst in het noorden aan het Markermeer en het IJsselmeer. In het zuidoosten grenst de provincie aan Gelderland, in het zuiden aan Utrecht en Noord-Holland. De provincie Flevoland kenmerkt zich door veel open ruimte en een strakke indeling.
De op de kaart aangegeven zoekgebieden zijn meegenomen in het ontwerpend onderzoek. Ze maken deel uit van de integrale en gebiedsoverstijgende klimaatopgave en ecologische opgave. Het Oostvaarderswold zal een deels voor het publiek toegankelijk natuurgebied worden, bestaande uit natte natuur waarin het mogelijk is om water tijdelijk te bergen. Aan de randen wordt gezocht naar mogelijkheden om recreatie en wonen te verweven met de ecologische doelstelling. Combinaties van functies hebben de voorkeur, maar enkel en alleen als deze de ecologische doelstelling (praktisch) niet in de weg staan. Ten zuidwesten daarvan bestaan momenteel de mogelijkheden voor de ontwikkeling van Almere Oosterwold als onderdeel van de schaalsprong. Stadsdeel Almere Oosterwold maakt onderdeel uit van de conceptvisie Almere 2.0. en is opgebouwd uit de kernen van Almere Hout Noord en Midden en het nieuwe Almere Eemvallei.
Drooglegging De provincie ligt gemiddeld ongeveer 5 meter onder de zeespiegel. Flevoland is de twaalfde en jongste provincie van Nederland, bestaande uit de Noordoostpolder, Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Deze zijn alle ontstaan door drooglegging van delen van de voormalige Zuiderzee, met daarbinnen de voormalige eilanden Urk en Schokland. In 1932 was de Afsluitdijk voltooid en in 1930 viel de Wieringermeer droog. Achtereenvolgens vielen in 1942 de Noordoostpolder (oppervlakte 48.000 ha) droog, in 1957 Oostelijk Flevoland (oppervlakte 54.000 ha). Zuidelijk Flevoland (oppervlakte 43.000 ha) viel droog in mei 1968. Oostelijk en Zuidelijk Flevoland Deze laatste twee Flevopolders zijn gescheiden door de Knardijk. De Knardijk is de grens tussen de Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Aangezien deze twee polders na elkaar zijn voltooid, was de Knardijk lange tijd de scheiding tussen land en water. Bovendien staat het waterpeil van het grondwater en de sloten en kanalen in het zuidoostelijke deel hoger dan in het noordwestelijke. Beide delen worden apart ontwaterd via de Hoge Vaart en de Lage Vaart. Die twee vaarten lopen door beide Flevolanden en eindigen bij de gemalen. De twee hoofdvaarten worden in de Knardijk onderbroken door sluizen, de Lage Knarsluis en de Hoge Knarsluis. De dijk voorkomt dat bij een dijkdoorbraak de hele Flevopolder onder water loopt. Door het sluiten van de beide sluizen wordt de inundatie tot de helft van de Flevopolder beperkt. De Flevopolder is verbonden met het vasteland met bruggen. Ecologische netwerken De Flevolandse natuur, waar de Oostvaardersplassen toe behoren, staat internationaal op de kaart. Alle grote wateren en de twee grootste moerasgebieden zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden zijn onderdeel van een Europees netwerk van natuurgebieden. Samen met de overige Flevolandse natuurgebieden maken ze ook deel uit van het nationale natuurnetwerk, de Ecologische Hoofdstructuur.
13
1. de opgave
Veranderend landschap Er is sprake van een schaalvergroting in de agrarische sector, een toename van recreatiegroen en stedelijke invloeden, een steeds minder rigide verkavelingspatroon en een veranderende verhouding tussen stad en land. Flevoland laat een belangrijk transformatieproces zien, de aandacht verschoof van een louter agrarisch gebied met dorpen naar een overloopgebied van de Randstad. In 1958 was al duidelijk dat Lelystad en andere kernen in de polders de toekomstige bevolkingsgroei in de Randstad zouden moeten opvangen. Met de Tweede nota over de ruimtelijke ordening (1966) werd dit scenario definitief beklonken. In het daaropvolgende verkavelingsplan voor Zuidelijk Flevoland werden vier enclaves aangewezen: een centraal gelegen landbouwgebied van acht bij tien kilometer, een bosrijk gebied in het zuidoosten, een stedelijk gebied in het zuidwesten en een stedelijk-recreatief-industrieel gebied in het noordelijk deel van de polder, als overgangszone met de Markerwaard. Almere werd de belangrijkste kern en zou 125.000 tot 250.000 inwoners krijgen.
diversiteit systemen
Agrarisch gebruik naast natuurontwikkeling Als gevolg van de modernisering van de landbouw namen de kavelgroottes sterk toe. De erven en wegprofielen kregen royale maten en aan de randen van het gebied waren grote enclaves voorzien met niet-agrarische functies, zoals een loofbos en een moeras. Door zijn ruime opzet kan Zuidelijk Flevoland de verdergaande schaalvergroting in de landbouw en de toenemende verstedelijking waarschijnlijk goed opvangen. Flevoland kent een rijke en waardevolle natuur. Langs de randen van de provincie bevinden zich uitgestrekte bosgebieden, goed ontwikkelde moerassen en grote wateren met soms immense aantallen vogels. De Flevolandse natuur is daarmee karakteristiek voor de Nederlandse delta, een voedselrijke bodem, veel water en vooral heel veel vogels die hier broeden, eten en rusten. Die natuur is goed beleefbaar voor recreanten, met fiets- en wandelpaden, kijkhutten en vele excursies
positie flevoland binnen ehs
agrarisch gebruik
14
1. de opgave
Beleidskaders Europees waterbeleid
Overig beleid en ontwikkelingen
De waterlichamen Lepelaarplassen, Oostvaardersplassen en het Vollenhovermeer zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied (Natura 2000). Voor de Grondwaterrichtlijn is heel Flevoland onderdeel van één grondwaterlichaam.
Het rijk heeft enkele gebieden aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur of ecologische verbindingszone. Het Oostvaarderswold, de corridor die de Oostvaardersplassen en het Horsterwold met elkaar zal gaan verbinden is zo’n ecologische verbindingszone. De natuurgebieden Oostvaardersplassen en Hosterwold vormen (internationaal) belangrijke schakels in deze Ecologische Hoofdstructuur.
De richtlijn heeft tot doel om binnen een grondwaterlichaam een goede kwantitatieve toestand, zoals geen vermindering van zoet grondwater en een goede kwalitatieve toestand volgens de eisen uit EU-Kaderrichtlijn Water (geen achteruitgang, ombuiging van trends) te bereiken. Deze doelstellingen moeten in principe al in 2015, maar uiterlijk in 2027 bereikt zijn. De richtlijn bevat doelstellingen die er voor zorgen dat het grondwater geschikt is voor menselijk gebruik en voor de ecologie. De aangewezen acht zwemwaterlocaties zijn Spijkvijver, Reigersplas, Zeilplas ‘t Bovenwater, Noorderplassenstrand, Noorderplassen ‘t Hoofdstrand, ‘t Weerwater Almere Stad Stedenwijk, ‘t Weerwater Almere Stad Lumièrestrand en ‘t Weerwater Almere Stad Fantasiestrand. Alle zwemwaterlocaties behalve Spijkvijver liggen in een waterlichaam. De EU-richtlijn over drinkwater heeft betrekking op oppervlaktewater dat bestemd is voor de bereiding van drinkwater. Deze functie komt in de regio IJsselmeerpolders niet voor. Het Flevolandse drinkwater wordt bereid uit grondwater. Wel zijn er voor Zuidelijk Flevoland in het kader van de Grondwaterrichtlijn maatregelen geformuleerd ter behoud voor het evenwicht tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater.
zwemwaterkwaliteit
15
OostvaardersWold Tot oktober 2010 lag de realisatie van het OostvaardersWold op schema. Ruim tweederde van de grond was aangekocht of er was overeenstemming met de aanwezige boeren over verkoop van hun bedrijf en zijn de planologische procedures afgerond. Door het Regeerakkoord van het kabinet Rutte is de voortgang van het hele project onzeker geworden. Het benodigde geld zal in ieder geval niet door de overheid worden bijgedragen. Hierop hebben het Wereldnatuurfonds en Het Flevolandschap de handen ineen geslagen en hebben een consortium gevormd van publieke en private organisaties voor de realisatie van het OostvaardersWold. Dit is een vernieuwende vorm van maatschappelijke betrokkenheid die aangeeft dat er veel draagvlak is voor het OostvaardersWold. Inmiddels is ook deze samenwerking gestrand om financiële en juridische redenen. Wat de toekomst is voor het OosvaardersWold is onzeker.
oostvaarderwold
1. de opgave
Klimaatbestendig watersysteem Het zoeken van optimale combinatiemogelijkheden is een aandachtspunt. Het Nationaal Bestuursakkoord Water heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Maatregelen die hiervoor op korte termijn (tot 2015) worden genomen, zijn aanpassingen aan de gemalen en het watersysteem. Eén van de maatregelen is het vergroten van het wateroppervlak. Dit gebeurt door het watersysteem met de aanleg van duurzame/natuurvriendelijke oevers te verruimen. Verduurzaming landbouw De IJsselmeerpolders zijn voor menselijk gebruik aangelegd. Landbouw is de dominante functie, gevolgd door stedelijk gebied. De agrarische sector in Flevoland ontwikkelt zich de komende jaren zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat. Dit betekent ook dat er eisen worden gesteld aan het watersysteem. Er moet voldoende water zijn en het water moet een bepaalde kwaliteit hebben. De dominantie van de functie landbouw in Flevoland is sturend voor de potentie van het watersysteem.
groen netwerk
Verantwoord uitbreiden stedelijk gebied Bij uitbreiding van stedelijk gebied verandert de waterhuishoudkundige situatie. De begrenzing van het aangrenzend waterlichaam kan hierdoor veranderen. Tegelijkertijd neemt de invloed van het stedelijk gebied op het aangrenzend waterlichaam toe, terwijl de invloed van het landelijk gebied binnen het waterlichaam afneemt. Het kabinet heeft een aantal besluiten genomen over de uitbreiding van Almere. Eind 2007 is er in het kader van het Urgentieprogramma Randstad een convenant gesloten tussen de gemeente Almere en coördinerend minister Cramer van VROM over de zogenaamde ‘Schaalsprong Almere’.
economisch netwerk
De doorgroei van Almere betekent op weg naar een complete stad met 350.000 inwoners in 2030 met een eigen herkenbare identiteit, door de bouw van 60.000 woningen, het volwaardig doorontwikkelen van de sociaaleconomische structuur met een goede bereikbaarheid via de weg en openbaar vervoer, onder gelijktijdige versterking van de groenblauwe structuur. Deze afspraken betekenen dat Zuidelijk Flevoland de komende jaren een ander gezicht zal krijgen.
differentiatie
16
De opgave
1. de opgave
Opgave Oosterwold* De opgave voor het gebied Oosterwold, zoals die gesteld wordt in de, door de gemeente Almere opgestelde, visie op de toekomstige gebiedsontwikkeling Almere 2.0 luidt als volgt: Almere Oosterwold geeft ruimte aan individuele woonen werkidealen en organische groei. Het oostelijk deel van de Schaalsprongas wordt gevormd door het stadsdeel Almere Oosterwold. Het is opgebouwd uit de kernen van Almere Hout Noord en Midden en het nieuwe Almere Eemvallei. In dit gebied wordt ruimte gecreëerd voor landelijke woon- en werkmilieus in lage dichtheden. Het is de tegenhanger van de meer geplande hoog-stedelijke westelijke ontwikkelingen. Het is een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek (ruim opgezette wijken met veel groen en ruime kavelgroottes). Almere Oosterwold is een stadsdeel dat ruimte biedt voor grootschalige ontwikkeling van individuele woonen werkidealen en organische groei (particulier opdrachtgeverschap) in een groene omgeving. Het is een antwoord op de regionale behoefte aan deze woonmilieus. Almere Oosterwold zal ruimte bieden aan circa 15.000 woningen en 26.000 arbeidsplaatsen. Kavels zijn ruim en zullen variëren van 500m2 tot 50-100ha (deze laatste in het kader van stadslandbouw). De kavelgroottes worden in principe bepaald aan de hand van de vraag. De enige voorwaarde is dat de minimale schouwbreedtes worden gehanteerd (m.a.w. een kavel mag niet tot de rand worden volgebouwd). Een beperkt aantal kaders voor infrastructuur en een centrale groenstructuur ter plaatse van de historische
de schaalsprongas
17
bedding van de Eem worden vastgelegd. Deze kaders zullen onder andere bestaan uit een beperkte (hoofd) infrastructuur. Het kader voor de (hoofd) groene structuur is gebaseerd op de eembedding. Deze is door de drastische inklinking en de grote verzakkingen die daarmee gepaard gaan, niet geschikt als bouwgrond, maar wel voor de ontwikkeling van een stevige groene-blauwe structuur. Vervolgens is het ontwikkelingsproces volledig gericht op de wetmatigheden van organische stedenbouw. Oosterwold in groter verband Het plan voor Oosterwold komt voort uit de Structuurvisie Almere 2.0, waarin de toekomstige ontwikkeling van Almere tot 2040 wordt geschetst. Almere wordt volgens de Structuurvisie aanzienlijk groter dan nu. Het krijgt een rijkere variatie aan woonmilieus, werkgelegenheid en voorzieningen. Almere streeft naar hoogwaardige en duurzame stadsontwikkeling, met de ‘Almere Principles’ als leidraad. Het geeft in de ruimtelijke ontwikkeling principieel voorrang aan het eigen initiatief van burgers en bedrijven, onder het motto ‘Mensen maken de stad’. Met de ‘schaalsprong’ van de Structuurvisie wordt Almere een completere stad terwijl het tevens bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de Noordvleugel van de Randstad en de Metropoolregio Amsterdam. Al deze ambities van Almere krijgen een bijzondere vorm in Oosterwold.
*Deels overgenomen uit de structuurvisie Almere 2.0
structuurvisie
Doelstellingen
De Gemeente Almere heeft zichzelf bepaalde doelstellingen gesteld in de Almere Principles. Deze zijn als volgt: Gefaseerde, organische groei Almere 2.0 is nadrukkelijk geen blauwdruk. Het is een flexibele ontwikkelingsstrategie. Het biedt kaders voor ontwikkelingen. Op deze manier ontstaan er mogelijkheden om in te spelen op nieuwe (tijds)inzichten, en om kansen te grijpen wanneer die zich voordoen. De Structuurvisie daagt mensen uit zélf initiatief te nemen, met alle creativiteit, energie en gedrevenheid die daarmee gepaard gaat. In Almere maken mensen de stad. Duurzame, klimaatbestendige gebiedsontwikkeling Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is meer dan omgaan met de eindigheid van grondstoffen en de effecten van klimaatverandering; het resulteert in een niet-statische gebiedskwaliteit die een combinatie vormt tussen de 3 P’s, ofwel People, Planet en Profit. Dit vereist is een omslag in denken, met een vertaling op diverse schaalniveaus: van gebouw tot gebiedsniveau.
1. de opgave
De Almere Principles* dan ook niet langer zorgen voor volkshuisvesting, maar mogelijkheden creëren voor de burger om een huis te laten bouwen dat volledig voldoet aan zijn of haar wensen. Om een gebied klimaatbestendig en duurzaam te kunnen ontwikkelen, zal dit particuliere opdrachtgeverschap geen inrichtingsverkeer zijn. Er mág veel, maar er zijn ook spelregels. Elke inwoner heeft een aantal verplichtingen mbt de wateropgave, de kwaliteit van de (groen) ruimte en het duurzaamheids-streven. Zelforganisatie Zelforganisatie levert kansen voor de sociale inbedding van het duurzaamheids-streven. Ecologische duurzaamheid en het bevorderen van gezondheid in brede zin kunnen belangrijke en inspirerende thema’s zijn voor sociale organisatie. Technisch vernuft en ontwerp kwaliteit in dienst van ecologische oplossingen gaan uitstekend samen met een hechte sociale dimensie. De gemeente moet degelijke initiatieven van onderop steunen, en behulpzaam zijn bij deskundigheidsbevordering van de burger.
Duurzame gebiedsontwikkeling probeert in een gebied meerdere belangen (blauw, rood, groen en (grijs)water, wonen, natuur en verkeer) tot meerwaarde te smeden. Particulier opdrachtgeverschap Burgers willen expressie geven aan het wonen, het is onderdeel van hun identiteit. De taak van de gemeente is
duurzame gebiedsontwikkeling
*Deels overgenomen uit de Almere Principles
particulier opdrachtgeverschap
zelforganisatie
18
Spelregels
1. de opgave
Land-goed voor initiatieven* Almere Oosterwold wordt een uniek groen woon en werkgebied waarvan burgers en ondernemers in hoge mate zelf kunnen bepalen hoe het eruit komt te zien. Voor Oosterwold nemen we de onzekerheid van de toekomst als uitgangspunt. Oosterwold koestert het onverwachte en biedt principieel ruimte aan de wensen en de creativiteit van burgers en andere initiatiefnemers”. Vooraf wordt alleen het hoognodige vastgesteld, met een set van tien spelregels die het algemeen belang garanderen en een ongekende vrijheid biedt aan iedereen die Oosterwold wil mee-ontwikkelen. Ruimte voor initiatief In de Ontwikkelstrategie wordt uitgelegd binnen welk raamwerk burgers en ondernemers in Oosterwold aan de slag kunnen. Individuen, groepen en bedrijven bepalen zelf de grootte en de vorm van het kavel dat ze willen realiseren. Er zijn geen vaste minimum- of maximummaten, maar vermoedelijk zullen de kleinste kavels circa 500 m2 zijn. Van de initiatiefnemers wordt verwacht dat ze zich voor langere tijd aan het gebied verbinden. Dat geldt ook bijvoorbeeld voor beleggers. Voor het gehele gebied heeft gemeente globaal vastgesteld waaruit het na verloop van tijd zou moeten bestaan. Dat is uitgedrukt in oppervlaktepercentages: 46 % land- en tuinbouw, 19 % publiek groen, 20 % bebouwing voor wonen, werken en voorzieningen (inclusief privétuinen), 12 % voor infrastructuur en 3 % water, zie ook de volgende pagina. Iedereen die zich in Oosterwold wil vestigen, zegt toe om een eigen aandeel hiervan te realiseren. In beginsel zijn deze percentages richtinggevend voor ieder afzonderlijk kavel (het ‘generiek kavel’). Er zijn uitzonderingen mogelijk, met kavels waarop een zwaarder accent op landbouw, groen of bebouwing ligt. Kavelpaspoort Voor de inrichting van de kavels gelden aanvullende spelregels op het gebied van bereikbaarheid en duurzaamheid. Iedereen legt een eigen deel van de ontsluitingswegen aan, en iedereen realiseert ook een deel van een doorlopend netwerk van wandel- of fietspaden. Ook in financieel opzicht moet Oosterwold zelfvoorzienend zijn; overheidsinvesteringen spelen een ondergeschikte rol. De algemene spelregels en de bijzondere voorwaarden worden voor ieder kavel vastgelegd in een ‘kavelpaspoort’. Die aanpak bouwt voort op de ervaring die bij 19
10 spelregels voor Oosterwold
*Deels overgenomen uit Almere Oosterwold, Land-goed voor initiatieven.
Mensen maken Oosterwold Vrije keuze in kavels Generiek kavel met vaste ruimteverdeling Specifiek kavel met variabele ruimteverdeling Meebouwen aan de infrastructuur Vrijheid en restricties voor bebouwing Oosterwold is groen Kavels zijn verregaand zelfvoorzienend Elke kavelontwikkeling is financieel zelfvoorzienend Publieke investeringen zijn volgend
6 ambities voor Oosterwold Oosterwold ontwikkelt zich organisch Oosterwold biedt ruimte voor initiatief Oosterwold is een continu groen landschap Oosterwold heeft stadslandbouw als groene drager Oosterwold is duurzaam en zelfvoorzienend Oosterwold is financieel stabiel
particulier opdrachtgeverschap in Almere inmiddels is opgedaan. Streven naar duurzaamheid Het streven naar duurzaamheid is een bijzondere verantwoordelijkheid voor iedereen die bouwt of die de stad verder ontwikkelt. Dat geldt voor overheden en ook voor particulieren. Oosterwold zal daarom zoveel mogelijk zelfvoorzienend worden, met name op nutsgebied. Het moet in zijn eigen energiebehoefte voorzien en zo mogelijk ook energie aan de omgeving leveren. Ook het afvalwater wordt zoveel mogelijk behandeld in kringlopen binnen Oosterwold.
*Deels overgenomen uit Almere Oosterwold, Land-goed voor initiatieven.
Programma
1. de opgave
Ruimtereservering* Het plangebied Oosterwold is 4.363 hectare groot. Er gelden programmatische eisen die deels zijn uitgedrukt in aantallen, en deels in te reserveren oppervlakte. Wonen Oosterwold moet ruimte bieden aan 15.000 woningen in landelijke woonmilieus. Hiervan moet 30 procent financieel bereikbaar zijn voor huishoudens tot en met een modaal inkomen. Arbeidsplaatsen Ook moeten er ruimte zijn voor circa 26.000 arbeidsplaatsen; voor kantoren moet 20 hectare worden gereserveerd en voor bedrijventerrein 135 hectare. Stedelijke voorzieningen Voor stedelijke voorzieningen ten behoeve van 35.000 tot 40.000 inwoners is een reservering van 7 hectare vereist, en voor grootstedelijke voorzieningen 18 hectare. Recreatie Voor grote toeristisch-recreatieve en/of economische concepten is een reservering van 300 hectare opgenomen. Groen en stadslandbouw Het programma heeft een grote reservering opgenomen voor de diverse groentinten. Voor stadslandbouw bedraagt dit 2.000 hectare, en voor nieuwe groenstructuren 400 hectare. Ook wordt 370 hectare bestaande hoofdgroenstructuur doorontwikkeld. Infrastructuur Ook voor infrastructuur zijn ruimtereserveringen nodig, met een totaal van 70 hectare. Dit omvat het lokale net voor auto, openbaar vervoer en fiets. Verbredingen van bestaande wegen is hierbij meegenomen. Energie en water Voor de duurzame systemen voor water, energie, afval is ook nog enige ruimte nodig. Voor het watersysteem geldt de norm van het Waterschap Zuiderzeeland dat 6% van het te verharden oppervlak moet worden gereserveerd. Strategische reserveringen Tenslotte zijn strategische reserveringen opgenomen voor wonen, werken of grootschalige ontwikkelingen na 2030.
*Deels overgenomen uit Almere Oosterwold, Land-goed voor initiatieven. 20
foto: Ton te Brinke
2
Ontwerp vraag In het vorige hoofdstuk hebben we de opgave geschetst zoals de gemeente Almere deze heeft opgesteld. Deze vormt het uitgangspunt voor het ontwerp, maar wordt toch niet klakkeloos overgenomen. Voor het ontwerp is het belangrijk de opgave te analyseren, bepaalde ambities te herzien of aan te scherpen en een set eigen uitgangspunten op te stellen. In dit hoofdstuk worden die uitgangspunten uiteen gezet en formuleren we de ontwerpvraag. Deze is vervolgens leidend in ons ontwerpproces.
Eigen uitgangspunten Herformulering opgave
2. ontwerpvraag
Het concept Almere 2.0 is al vrij ver uitgewerkt. Het is niet de bedoeling om het wiel opnieuw uit te vinden, maar om voort te borduren op de reeds gemaakte plannen en verrichte onderzoeken. Het is de bedoeling dat we de kaders bepalen en de plannen die er liggen verder gaan uitwerken van concept tot plan. Almere 2.0 is een bijzonder integraal plan, waarbij stedenbouw, infrastructuur, water, landschap en ecologie hand in hand gaan. In het kader van de opdracht richten wij ons op deelaspecten van het concept, namelijk de landschappelijke en ecologische aspecten. Deze staan feitelijk aan de basis van de gebiedsontwikkeling en gaan vooraf aan de stedelijke inrichting en architectonische invulling. We hebben de opgave meegekregen om ons specifiek te richten op de realisatie van een water robuust landschap. Om dit te bereiken worden innovatieve oplossingen gezocht op het gebied van waterhuishouding, watervoorziening, bodem en ondergrond, beheersing van zetting en bodemdaling, klimaatbeheersing en waterrobuustheid. Water robuust Ruimte voor water is een noodzaak om calamiteiten te voorkomen, en die noodzaak is des te knellender aangezien het waterpeil buiten de polder stijgt en het bodempeil binnen de polder daalt. Tegelijkertijd wordt de waterkwaliteit bedreigd door verzilting en eutrofiëring. Almere Oost biedt de kans een duurzaam watersysteem te ontwikkelen waarin berging, kwaliteit en veiligheid worden gewaarborgd. Nieuw watersysteem Waar we naartoe willen is een ontwerp waarin het hele gebied gebruikmaakt van hetzelfde (hoofd)watersysteem. Dit betekent dat de waterkwaliteit van een zeer hoog niveau moet zijn, omdat uitwisseling binnen de urbane en ecologische zone anders niet mogelijk is. Grondwaterpeil Om tot een duurzame gebiedsontwikkeling te komen, zullen ook de peilbesluiten herzien worden. Wat gebeurt er als we voor het hele gebied dezelfde peilwaarde kiezen als de Oostvaardersplassen, zodat dit deel niet langer bemalen hoeft te worden. En als dit niet mogelijk blijkt, wat is dan een geschikt waterpeil. Hoe eenvoudiger het systeem, hoe beter. Zo min mogelijk kunstgrepen en functie volgt peil zijn de motto´s.
23
Ruimtelijk raamwerk Wat in de huidige plannen nog ontbreekt en waar wij mee aan de slag willen, is een alles-overkoepelend raamwerk waarin de ondergrond, de ecologische opgave, de wateropgave en de woonopgave geïntegreerd zijn. Wat er nu ligt is een visie, een beleidsmatige wateropgave en een gebied dat (beleidsmatig) is opgehakt in verschillende onderdelen die als op zichzelf staande gebieden worden ingevuld. Een gemiste kans! Wij denken dat er een enorme kwaliteitsslag te maken is door de verschillende onderdelen integraal aan te pakken. Kortom: voor ogen staat dus een integraal masterplan, waarin we kiezen voor een meer adaptieve aanpak. Leven mét water in plaats van ertegen strijden. De kansen van de wateropgave benutten en te komen tot een masterplan voor het gebied waarin water, groen, wonen, recreatie en ecologie duurzaam en kwalitatief hoogwaardig samen komen in een alles overkoepelend ruimtelijk ontwerp. Organische groei De principes van de organische stedenbouw klinken in theorie prachtig, maar worden nog te weinig toegepast om echt solide conclusies aan te ontleden. Een goed gefundeerd, gefaseerd plan is op bepaalde punten echt wenselijk, zelfs noodzakelijk. Een watersysteem kan je niet stukje bij beetje ontwikkelen, want dan zit je weer aan kunstgrepen vast en die willen we nu juist niet. Ook een ecologische verbinding is pas een echte verbinding als twee natuurgebieden erdoor met elkaar verbonden worden. Om organische groei echt succesvol te kunnen laten zijn, is een stevig raamwerk noodzakelijk. Hierbinnen kan dan geëxperimenteerd worden met organische stedenbouw en groei. Wij onderzoeken hoe. Uitwerking in schaalniveaus De uitwerking van de opgave bestaat in essentie steeds uit dezelfde opgave. nl. duurzame, water robuuste gebiedsontwikkeling, maar telkens op een dieper schaalniveau. Centraal in genoemde onderdelen staat steeds de wateropgave en het versterken van de ecologische en/of klimatologische mogelijkheden die deze wateropgave biedt. We benaderen het watersysteem als geheel, op regionaal niveau en laten de watersystemen op microniveau daar onderdeel van zijn, zodat de verschillende onderdelen van het totale watersysteem optimaal met elkaar samenwerken. We integreren de opgave waar mogelijk met andere functies als wonen, recreatie en ecologie.
Kader en randvoorwaarden
Water Het creëren van een robuust, samenhangend watersysteem voor het hele gebied. Het opgavegebied klimaatbesteding maken in relatie tot de wateropgave, zoals overstromingen. De waterkwaliteit moet van zeer hoog niveau zijn om te voldoen aan de eisen die aan de waterkwaliteit in de ecologische hoofdstructuur gesteld worden. Het streven is naar één peilbesluit voor het hele gebied. Form follows function: De vernatting die dit hogere waterpeil met zich mee brengt, vraagt om creatievere oplossingen met betrekking tot wonen en infrastructuur. Duurzame, functionele en veerkrachtige inrichting van het watersysteem. Minimale ‘looptijd 100 jaar. Belangrijke bijdrage leveren aan de waterbergingsopgave van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland.
Hydrologische processen / waterhuishoudkundige aspecten worden als uitgangspunt genomen. De planstudie moet een integrale, structurele oplossing bieden die de veiligheid voor de komende 50 jaar garandeert. De grenzen van het gebied staan niet vast, aangezien het watersysteem grote impact en invloed heeft op zijn omgeving. De waterhuishoudkundige randvoorwaarden die van belang zijn voor de inrichting dienen mede te worden geïdentificeerd en als uitgangspunt genomen voor deze inrichting. De realisatie van 15.000 woningen met de desbetreffende voorzieningen mogelijk maken en het creëren van een water robuust raamwerk voor stadsuitbreiding. Dit water robuuste raamwerk bestaat uit de openbare ruimte als kader waarbinnen particulier en collectief opdrachtgeversschap de verdere invulling verzorgt. Belangrijk daarbij is het opstellen van een serie spelregels om de zelfregulerende werking in goede banen te leiden. Om het ontwerp klimaatbestendig te maken moeten klimaatscenario’s worden meegenomen in het ontwerp. Het inpassen van toekomstige ontwikkelingen zoals een mogelijke Floriade. In het ontwerp dient rekening gehouden te worden met lokaal kringlopen op het gebied van financiering. Niet lang is de overheid of de gemeente verantwoordelijkheid voor de aanleg en het onderhoud van groen. Voor zover mogelijk en wenselijk worden verder ook alle door de gemeente Almere genoemde randvoorwaarden en uitgangspunten meegenomen in het ontwerp.
Klimaat, ecologie en functiemenging De realisatie van een flexibel, toekomstgericht inrichtingsplan waarbij we anticiperen op bodemdaling, ruimte houden voor veranderende inzichten in ruimtelijke ontwikkeling en anticiperen op klimaatveranderingen. Inzetten op maximale versterking van de ecologische waarden van de natte natuur die ontwikkelt zal worden. Ecologie/vitale natuur is de prioriteit voor de corridor. Dit streven geldt ook voor oppervlaktewater en natte natuur in de urbane gebieden, zolang dit gepaard kan gaan met functionele natuur (oa waterberging). We zetten in op maximale uitwisseling van flora en fauna, ook binnen de urbane zone. In de urbane zone blijft maximale functionaliteit echter voorrang houden boven maximale ecologische vitaliteit. We zoeken de optimale wisselwerking.
2. ontwerpvraag
Doelstellingen
Bewoners Het creëren van recreatief uitloopgebied voor Almere en eventuele de verder gelegen randstad. Creëren van uniek en duurzaam woon-werkomgeving onder andere in relatie tot recreatie en milieu Inpassing casco van infrastructuur en groenstructuur. Het casco draagt bij aan de bereikbaarheid en het verbeteren en versterken van groen/blauwe structuren. Het is kaderstellend voor de planontwikkeling en zich aandienende programma’s, zoals organische groei van stedenbouw in lage dichtheid. Fasering Aanleg tijdelijke functionele natuur/(biologische) stadslandbouw en of energiewinning in verschillende tijdaspecten/fases, wat om te vormen is naar ‘stedelijke’ groen. Aanleg tijdelijke beleefbare natuur in verschillende tijdaspecten/fases, wat om te vormen is naar ‘stedelijke’ groen. 24
foto: Arjan Keers
3
Analyse en visie De uitgangspunten en ambities uit de vorige hoofdstukken moeten getoetst en aangescherpt worden aan de hand van een grondige analyse. Hieruit zal blijken welke ambities haalbaar zijn en welke moeten worden bijgesteld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een visie die mede voortvloeit uit deze analyse. Deze visie vormt samen met de uitkomsten van de analyse en de uitgangspunten uit hoofdstuk 1 en 2 de basis voor het ontwerp.
Analyse van de opgave
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Ontwerpvragen Om de analyse goed te kunnen doen, is het belangrijk om eerst een definitie vast te stellen van een aantal doelstellingen uit onze ontwerpopgave. We stellen een water robuust en klimaatbestendig systeem te willen realiseren, maar wat is dat precies? En hoe ziet een organisch groeimodel eruit?
3. analyse en visie
Wat is klimaatbestendig? Klimaatverandering wordt veroorzaakt door verschillende natuurlijke en menselijke oorzaken. Natuurlijke oorzaken zijn bijvoorbeeld de verschuivingen van continenten en zeestromen. De mens is echter de belangrijkste veroorzaker van klimaatveranderingen. Zo wordt het klimaat sterk beïnvloedt door de verbranding van fossiele brandstof en door ontbossing, landbouw en veeteelt. Klimaatverandering heeft grote gevolgen, zoals een stijging van de zeespiegel, aantasting van ecosystemen door temperatuursveranderingen en droogte. In Nederland zorgt klimaatverandering voor zachtere winters en warmere zomers, meer extreme regenbuien en een stijgende zeespiegel. Klimaatbestendige gebiedsontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van de klimaatveranderingen. Het KNMI heeft op basis van de meest recente resultaten, een viertal scenario’s opgesteld waar we in Nederland mee te maken kunnen gaan krijgen. Deze worden nadrukkelijk meegenomen in het ontwerpproces. Wat is een robuust watersysteem? Nederland kent in principe geen watergebrek. De aanvoer van zoet water via rivieren en regenwater is ruim voldoende om in onze behoefte te voorzien. Maar door sterke irrigatie ten behoeve van de landbouw en om wateroverlast in urbane gebieden te voorkomen, wordt veel van dat kostbare, zoete water versneld afgevoerd. Dit leidt ’s zomers tot een tekort aan zoet water. Het vasthouden (bergen) van water is een speerpunt in duur-
27
zaamheidsdiscussies. Waterberging is noodzakelijk om onze zoetwatervoorraad op peil te houden en wordt in de toekomst alleen maar belangrijker. Naast het belang van het hebben van een voldoende grote watervoorraad, is veiligheid een tweede punt op de wateragenda. De stijgende zeespiegel legt een grotere druk op onze waterkeringen. Daarnaast wordt het lastiger om een teveel aan water tijdens piekbelastingen (langdurige, extreme regenval) te kunnen lozen op zee. Doordat periodes met extreme neerslag door de klimaatveranderingen steeds vaker voor zullen komen, worden niet alleen laaggelegen gebieden langs de grote rivieren bedreigd, maar is er ook steeds meer kans op wateroverlast in (binnen)steden. Het stedelijk gebied heeft een te groot percentage verhard oppervlak, waardoor water niet kan infiltreren. Dit in combinatie met een te lage afvoercapaciteit via rioleringen en kanalen levert regelmatig wateroverlast op. In extreme gevallen is de veiligheid in het geding, maar de materiele schade is vrijwel altijd hoog. Een duurzaam waterbeleid is er op gericht op een juiste manier met water om te gaan en de wateropgave in eigen gebied op te lossen. Water speelt een steeds grotere rol in de ruimtelijke ontwikkelingen en heeft dus echt een sturende rol in de ruimtelijke identiteit. Functie volgt peil ipv peil volgt functie. In een polder met een kunstmatig waterpeil is de vraag of en hoe functie peil kan volgen. Organische gebiedsontwikkeling? In tijden van crisis zou een organisch groeimodel een oplossing kunnen zijn. Kavels uitgeven naar vraag brengt veel minder financiele risico’s dan grote gebiedsontwikkelingen. Maar hoe ziet zo’n organisch groeimodel er dan uit? Maak je gebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen of ontwikkel je die ook organisch? Wat is logisch, wat is haalbaar?
wateroverlast na buien
overstromingsrisico
drinkwatertekorten
bron: villamedia
bron: de nieuwe kaart
bron: krw
De lagenbenadering
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
De lagenbenadering is een analyse-instrument om de ruimtelijke structuren in stad of landschap te ontleden. We kunnen ons de ruimte voorstellen als opgebouwd uit drie ’lagen’: ondergrond (water, bodem en het zich daarin bevindende leven), netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur) en occupatie (ruimtelijke patronen ten gevolge van menselijk gebruik). Elke laag is van invloed op de ruimtelijke keuzes met betrekking tot de andere lagen.
De ondergrondlaag Deze behandelt de aspecten van de bodem. Denk aan het bodemtype, de bodemstructuur, de aan- of afwezigheid van slecht watervoerende lagen, grondwaterstromen, grondwatertrappen en geomorfologie. Processen in de ondergrond maken deel uit van kringlopen op een lokale, regionale, nationale schaal. Langetermijnprocessen zoals klimaatverandering en bodemdaling hebben ingrijpende effecten op de ondergrond, met name op de waterhuishouding. Deze laag kent een lange ontstaansgeschiedenis en is kwetsbaar; belangrijke veranderingen vergen al gauw meer dan een eeuw tijd. De netwerklaag Het betreft de laag tussen de occupatielaag en de ondergrond. Het is de civiele laag van de bodem. We hebben het niet alleen over het netwerk van (spoor)wegen en kanalen, maar ook over alle ondergrondse netwerken (riolering, energiesystemen, etc.). De meeste steden ontwikkelden zich, geënt op deze belangrijke relaties en de bijbehorende vaar-, spoor- en autowegen. Veranderingen aanbrengen in deze laag van de infrastructuur kent hoge aanloopkosten en lange aanlooptijden; belangrijke veranderingen in deze laag nemen circa 20 tot 80 jaar in beslag. Occupatielaag Met de occupatielaag worden de ruimtegebruikspatronen aangegeven die voortkomen uit het menselijk gebruik van de ondergrond en de netwerken. De ruimtelijke inrichting is vooral ook het gevolg van de manier waarop het grondgebruik is georganiseerd. Denk aan verkavelingspatronen, grondgebruik, beplanting. De occupatielaag kent een hoge veranderingssnelheid; veranderingen voltrekken zich veelal binnen één generatie (10 tot 40 jaar).
3. analyse en visie
De lagenbenadering legt de ruimte uiteen in deze drie lagen. Alle lagen zijn aan verandering onderhevig, maar de snelheid waarmee ze veranderen verschilt per laag. Sommige lagen hebben een lange geschiedenis en veranderingen leggen de toekomst voor lange tijd vast. Andere zijn vluchtiger en kunnen binnen enkele jaren veranderen.
De analyse wordt aan de hand van bovengenoemde lagenbenadering aangepakt. Eerst wordt de ondergrond geanalyseerd, vervolgens de netwerklaag en tot slot de occupatielaag. Het watersysteem, dat feitelijk in te delen is bij de eerste twee lagen (afhankelijk van of het een natuurlijke situatie of een door de mens gerealiseerde, infrastructurele situatie betreft), krijgt een aparte paragraaf, omdat dit onderdeel specifieke aandacht vraagt. Geïntegreerde aanpak Van de drie lagen uit de lagenbenadering is er niet één het belangrijkst voor de ruimtelijke ontwikkeling. Elke laag heeft haar specifieke bijdrage aan de opgave. Belangrijk is de onderlinge wisselwerking tussen de lagen. Elke laag stelt zo condities aan de andere lagen en daarmee is elke laag van invloed op de ruimtelijke afwegingen en keuzen. Duurzame ruimtelijke ontwikkelingen vragen om een geïntegreerde visie op boven- en ondergrond. De lagenbenadering vormt daarvoor een goede aanzet. Het is noodzakelijk om de ondergrond te betrekken in alle planningsfasen, te beginnen bij de analyse op basis van goede begrijpelijke geoinformatie.
28
Laag van de ondergrond geomorfologie
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Ontstaansgeschiedenis bodem Het huidige IJsselmeer is nog maar ongeveer half zo groot als de oorspronkelijke zee. Het andere deel van de voormalige Zuiderzee is door inpolderingen land geworden. In het oostelijk en zuidoostelijke deel zijn drie polders aangelegd. Deze vormen gezamenlijk de huidige provincie Flevoland. Het IJsselmeer is met de aanleg van de Houtribdijk in 1976 opgesplitst in twee delen. Het zuidelijke gedeelte wordt sindsdien Markermeer genoemd, naar het voormalige eiland Marken dat hierin ligt.
3. analyse en visie
In het Subatlanticum bestond hier reeds een merencomplex en het werd rond het begin van de jaartelling door Romeinse auteurs Lacus Flevo genoemd. Dit merencomplex was toen nog verhoudingsgewijs klein en stond in verbinding met de zee door een riviermonding of vermoedelijk een nauwe zeearm. Het Marsdiep was toen nog een riviermonding. Gedurende de vroege middeleeuwen ging dit veranderen. Onder invloed van de warme periode van 800-1200 steeg het zeeniveau. In 838 was er een eerste grote overstroming, waarbij volgens twee bronnen een groot aantal plaatsen werd verwoest. Daarna bleef het ruim twee eeuwen rustig. De definitieve klap kwam met een serie van stormen in de 12e en vooral 13de eeuw, waarbij grote delen van het veenland wegsloegen. Na enkele overstromingsrampen tussen 2012 en 1248 brak het zeewater in het Almere in. De natuurlijk ontstane barrières waren gebroken. Uit het binnenmeer was een binnenzee ontstaan. Na de stormramp van 1282 en de desastreuze Sint Luciavloed in 1287 was dit proces voltooid en kwam de naam Zuiderzee algemeen in zwang. In de loop der eeuwen werd het oorspronkelijke zoete water steeds zouter en uiteindelijk werd de invloed van het zoute zeewater groter dan het zoet water uit de rivieren.
eembedding
29
Vroeg-atlanticum (7000 BP) Flevoland bestaat uit dekzand. De Zuiderzee bestaat nog niet. De Eembedding voert water af. Met basisveen bedekte kreken ontstaan.
Laat-atlanticum (7000 BP) De zeepspiegel stijgt en de zee dringt dieper door en bereikt de randen van de huidige Flevopolder. Op de randen ontstaan laagveenafzettingen door stagnerend water
Midden-Subboreaal (3700 BP) Door de stijgende zeespiegel drong het water steeds dieper binnen in het IJsselmeergebied. Aanvankelijk ontstond daar een dynamisch zoetwatergetijdesysteem.
Vroeg-Subatlanticum (2100 BP) Het IJsselmeergebied veranderde in een groot veenmoeras met verschillende veenmeren. De zee had geen invloed meer op het merengebied.
Vroege Middeleeuwen (859 AD) Een deel van het veengebied ging verloren. Doordat de mens het veen ging draineren, oxydeerde het veenpakket en daalde het maaiveld.
Late Middeleeuwen (1350 AD) De zee kreeg de kans om dieper door te dringen in het IJsselmeergebied; de Zuiderzee ontstond. Bron: Westelijk van de Knardijk
Laag van de ondergrond bodem
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Hoogtekaart Jaren na de inpoldering is het natuurlijke hoogteverschil in Zuid-Flevoland ongeveer iets meer dan 2 meter. In het zuidoosten is het hoogste punt -2,6m en het laagst gelegen gebied in het noordwesten is -5,2m. Dit betekent dat het water onder natuurlijk verval kan afstromen. In de polders is een duidelijke afname van de maaiveldhoogte vanaf het ‘oude land’ naar het centrum van de voormalige Zuiderzee. De Zuiderzee als geheel was min of meer een kom. De maaiveldhoogte in de Oostvaarderswold loopt ook geleidelijk af van zuid naar noord.
3. analyse en visie
De gemiddelde maaiveldhoogte in 2005 was -4,52m en verwacht wordt dat deze in 2050 een gemiddelde maaiveldhoogte -4,82m heeft. hoogtekaart
Bodemkaart De ondergrond van de Flevopolder is net als andere delen van Nederland zeer gelaagd van opbouw. De (diepe) ondergrond bestaat hoofdzakelijk uit dekzand en is gevormd in het Weichselien. Vanaf het begin van het Holoceen tot nu zijn op deze dekzandlaag meerdere lagen afgezet. De zeespiegel en het grondwater in het dekzand stegen en veen werd gevormd. Dit zogenoemde ‘basisveen’ vormt nu door inklinking een dunne, moeilijk waterdoorlaatbare laag die her en der in de ondergrond van de polders terug te vinden is. bodemkaart
Geomorfolgische kaart De oorspronkelijke bedding van de Eem, de Eem-vallei speelt een bijzondere rol in de opbouw van de bodem van Zuidelijk Flevoland. De Eem-vallei is ontstaan tijdens de Eemtijd, zo’n 150.000 tot 100.000 jaar geleden. De Eem is ontstaan als smeltwaterrivier. In grote delen van de Eemvallei, werd zand en klei op grote diepte afgezet. De Eem was een slingerende waterstroom en omgeven door slikkig gebied. Sinds het ontstaan van de Eem in de Eemtijd 125.200 - 107.500 v. Chr. bleef het stromingsgebied nagenoeg hetzelfde. Nadat het smeltwater de brede monding van de Eem bereikte, stroomde het in noordwestelijke richting door het gebied van het latere Flevoland verder en sleet daar een riviergeul uit in de waterbodem.
geomorfologische kaart
30
Laag van de ondergrond
kwel,grondwater en inklinking
Kwel
3. analyse en visie
Flevoland ontvangt relatief veel kwel. De meeste kwel komt aan de randen aan de oppervlakte (de donkerblauwe vlekken). Dit betreft lokale kwel die vanuit de randmeren onder de dijk door stroomt en direct achter de dijk weer omhoog sijpelt. Omdat het lokale kwel betreft, is de kwaliteit van het kwelwater niet heel bijzonder. Wel zorgt deze kwel ervoor dat de grond net achter de dijken relatief vochtig is, waardoor deze minder geschikt is voor woningbouw en de meeste vormen van akkerbouw. De lichtblauwe vlekken betreft rijpe kwel, afkomstig van de Veluwe en Utrechtse heuvelrug. Deze kwel is van zeer goede kwaliteit, maar stroomt door diep in de bodem gelegen zoutlagen en raakt daardoor vervuild met chloride, wat een negatief effect heeft op de kwaliteit. Door de drooglegging komt de brakke kwel makkelijker aan het oppervlak. De oranje en gele delen zijn infiltratiegebieden. Slecht doordringbare lagen in de ondergrond (de oude Eembedding) verhinderen de opwaartse kwelstroom aan het oppervlak te komen.
kwelkaart
Grondwater Het grondwater in de watervoerende pakketten van de holocene bodemlagen is door de chloridevervuiling (zie boven) van matige kwaliteit. Door (te) sterke drooglegging van het gebied is dit probleem verergerd. Dieper gelegen zoutlagen komen eerder in contact met het grondwater. Op grote diepte, in de watervoerende lagen onder de Eembedding, is zeer zuiver grondwater te vinden, afkomstig van de Veluwe en Utrechtse heuvelrug. Dit rijpe kwelwater is al duizenden jaren in de bodem. Het is zeer geschikt als drinkwater en wordt dan ook gewonnen voor gebruik in de provincie Flevoland. Om de kwaliteit van het grondwater te bewaken is een boringsvrije zone ingesteld die varieert in diepte van 15-40m onder maaiveld.
grondwaterwinning bron: ws zuiderzeeland
Inklinking Na het droogvallen van de polders trad en treedt er door allerlei processen bodemdaling op. Door onttrekking van bodemvocht, komt de klei in contact met zuurstof en begint het rijpingsproces van de klei. Hierdoor klinkt de bodem in. Vanwege de verschillen in bodemopbouw en de leeftijd van de verschillende polders is er sprake van grote verschillen in reeds opgetreden en nog te verwachten bodemdaling. Het rijpingsproces zal naar verwachting na 2050 grotendeels zijn uitgewerkt. In Zuidelijk Flevoland is de verwachte daling het grootst: gemiddeld 30-60 cm en plaatselijk meer dan 60 cm. (bron: Watersysteembeheerrapportage 2005 Waterschap Zuiderzeeland). Ook andere processen, zoals de oxidatie van veenlagen in de bodem, hebben bodemdaling tot gevolg. Dit proces zal ook na 2050 doorgaan. 31
inklinking
2050
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Slappe lagen Eembedding
Scheurvorming Almere-laag
Het reliĂŤf dat onder andere goed te zien is in de Vogelweg is het gevolg van differentiĂŤle inklinking van de Eemgeulen. Omdat de zachte geulvulling meer inklinkt dan de omringende bodem zijn op korte afstand van elkaar hoogteverschillen van circa 1 meter in het wegdek van de Vogelweg ontstaan. Deze geul heeft zich circa 10.000 jaar geleden in het dekzand ingesneden. Later zijn in en vanuit deze geul Oude Zeeklei Afzettingen afgezet. Daar waar deze hoog genoeg zijn afgezet, ontstonden oeverwallen. Ondanks dat de bodemlagen die gevormd zijn in het Eemien zich diep onder het maaiveld bevinden (2030 meter), hebben deze een grote invloed op het maaiveldniveau. De oxidatie van de lagen basisveen die zich langs deze bedding hebben afgezet, veroorzaken plaatselijk sterke inklinking (veen klinkt 60% in, klei 30%). Dit proces zet zich ook na 2050 voort en maakt de Eemgeul ongeschikt voor bebouwing
De ondergrond van de Flevopolder kenmerkt zich door een gelaagde opbouw van Holocene afzettingen (zeeklei) die een slechtdoorlatende deklaag vormen. Een van deze afzettingen vormt de zogenaamde Almere Laag. Deze laag is rijk aan organische stof en bevat hoge lutumgehalten. Van de Almere Laag is bekend dat tijdens de rijping van de sedimenten na drooglegging sterke scheurvorming kan zijn opgetreden. Deze scheuren bevinden zich onder de bouwvoor in de IJsselmeer- en Zuiderzeeafzettingen en zijn daardoor niet aan het maaiveld waar te nemen. 3. analyse en visie
Wel zorgen deze scheuren voor een grote verticale en horizontale doorlatendheid binnen de in het algemeen slecht doorlatende afzettingen.
gecombineerde kaart
32
Laag van de infrastructuur boven- en ondergronds netwerk
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Ondergrondse netwerken
Het weg- en waterlopenpatroon van Zuidelijk Flevoland is kenmerkend voor het landschap van de droogmakerijen: rechte wegen en waterlopen, die meestal een vast aantal kavels ontsluiten. De grote vaarten dienen voor zowel scheepvaart als afwatering. De hoofdwegen lopen in het grootste deel van Zuidelijk Flevoland min of meer evenwijdig aan de dijken. In het oostelijk deel van Oostelijk Flevoland lopen de secundaire wegen evenwijdig aan de randmeerdijk. In Zuidelijk Flevoland is de structuur van de secundaire wegen minder strak dan in de rest van de provincie, met uitzondering van het middengedeelte. Daar vormt de Vogelweg de hoofdweg. Dwars daarop ontsluiten diverse wegen het agrarische land.
Ondergrondse netwerken, riolering, waterleidingen en elektriciteitskabels, zijn doorgaans gerelateerd aan het bovengrondse netwerk van wegen. De ruimte onder of vlak langs de weg wordt benut voor de basis-infrastructuur. Van hieruit worden leidingen doorgetrokken (via de ruimte onder de berm en stoep) naar de bebouwing. Het ondergrondse netwerk ziet er daarom vrijwel hetzelfde uit als het ondergrondse netwerk.
3. analyse en visie
Bovengrondse netwerken
infrastructuur
33
analyse van de opgave
Waar het wegennetwerk intensief en fijnmazig is, is ook het ondergrondse netwerk fijnmazig. Het landelijk gebied met een grofmazige structuur heeft een veel eenvoudiger ondergronds netwerk.
in ruimere context
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Hoofdwegennetwerk
Toekomstige ontwikkelingen
Het gebied wordt doorsneden en begrensd door snelwegen (A27 en A6) waardoor het gebied afgesneden en ge誰soleerd ligt t.o.v. de rest van Almere. De huidige verbindingen zijn minimaal te noemen en bieden voor de toekomstige uitbreidingen weinig mogelijkheden tot ontsluiting. De noordelijke Randstad kan in de komende 20 tot 30 jaar uitgroeien tot een internationaal concurrerende Europese topregio. Steeds meer mensen willen er wonen en werken. Het economisch belang van dit deel van de Randstad voor Nederland is groot. Dit vraagt om nieuwe, moderne woon- en werklocaties, goede bereikbaarheid en mogelijkheden voor recreatie en natuur.
De Tweede Kamer heeft het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) aangemerkt als een groot project. RRAAM voert de besluiten uit via vier werkmaatschappijen: De Werkmaatschappij Almere Oosterwold heeft de opdracht om een ontwikkelingsstrategie voor het gebied op te stellen die uitgaat van organische stedenbouw in een landschappelijke setting. De ontwikkeling van dit gebied moet geld opleveren voor de ontwikkelingen aan de westkant van Almere. De Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer heeft de opdracht om te komen tot een geoptimaliseerd maatregelenpakket voor de uitvoering van het Toekomstbestendig Ecologisch Systeem. De Werkmaatschappij Almere Centrum Weerwater heeft de opdracht om een gebiedsontwikkelingsplan op te stellen en daarbij de aanpassingen aan de A6 en de lokale wegen te integreren, gebruik makend van de mogelijkheden die de Crisis en Herstelwet daarvoor biedt. De Werkmaatschappij Amsterdam-Almere heeft de opdracht om te komen tot een haalbaar plan voor de verbinding tussen Amsterdan en Almere via het IJmeer in combinatie met gebiedsontwikkeling aan de westkant van Almere.
hoofwegennetwerk bron: ministerie ienm
3. analyse en visie
Infrastructuur
Voor de bereikbaarheid in de noordelijke Randstad zijn naast de RRAAM twee andere infrastructuurprojecten van belang: het project SAA over de uitbreiding van de wegcapaciteit tussen Schiphol, Amsterdam en Almere. Het project OV Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad OV SAAL, dat zich richt op de knelpunten in het openbaar vervoer op het traject Schiphol-Amsterdam-AlmereLelystad.
ijmeerverbinding bron: movares
34
Occupatielaag
occupatiegeschiedenis
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Een stukje geschiedenis Voordat het hele gebied van de Flevopolders met veen was bedekt zijn er in verschillende perioden mensen geweest die hier gejaagd, gevist en misschien ook wel gewoond hebben. Er zijn vondsten bekend uit het Mesolithicum, de Midden Steentijd, en het Neolithicum, de Jonge Steentijd. Aan de oevers van de Vecht, die vroeger door het zuidelijke deel van de polder stroomde, vestigden zich mensen van de Swifterbandcultuur.
3. analyse en visie
Het veengebied breidde zich over de regio uit en maakte deel uit van het enorme veenland dat zich uitstrekte van de duinen van Noord-Holland in het westen tot de hoge gronden van de Veluwe in het oosten. Ter plaatse van de
occupatielaag
35
huidige stad Almere lag in de Romeinse tijd een meer, dat toen Flevomeer werd genoemd en in de Middeleeuwen de naam Almere kreeg. Via een brede geul stond dit Almere in verbinding met de Noordzee. De veenvorming in het gebied ging door tot in de Vroege Middeleeuwen. In de 10e en 11e eeuw werden grote delen van het enorme veengebied ontgonnen en omgezet in boerenland. Landbouw bedrijven in een veengebied heeft echter altijd bodemdaling tot gevolg. Door de bodemdaling werd het gebied kwetsbaar voor overstromingen. In de twaalfde eeuw begon de vorming van de Zuiderzee.
Occupatielaag
rationele structuren
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Inpoldering: nieuw land
Structuren: landbouwverkaveling
De IJsselmeerpolders zijn in eerste instantie aangelegd om het areaal landbouwgrond in Nederland te vergroten. Maar na de Tweede Wereldoorlog was de agrarische situatie in Nederland sterk gewijzigd. Het Nederlandse streven om in de eigen voedselproductie te voorzien werd al snel losgelaten. Bij de inrichting van Oostelijk en met name van Zuidelijk Flevoland kwam de agrarische functie dan ook veel minder prominent naar voren dan in de droogmakerijen die tot dan toe waren aangelegd.
De regelmatige, blokvormige verkaveling in het agrarische buitengebied is grootschalig en rationeel, met name in het midden van Zuidelijk Flevoland.
Het nieuwe land maakte een rationele, planologische invulling van het gebied vanzelfsprekend. Er waren geen oude structuren aanwezig, enkel een blank canvas.
Daarnaast maakte de naoorlogse mechanisering in de landbouw het ontstaan van aanzienlijk grotere en meer efficiënte agrarische bedrijven mogelijk. 3. analyse en visie
Men werd bij de inrichting van de droogmakerijen niet gehinderd door oudere landschappelijke structuren. Het was daarom mogelijk de ideale kavelgrootte te bepalen aan de hand van de gewenste bedrijfsvoering, de kosten voor de landinrichting en het landgebruik.
groenstructuren
occupatiepatronen
Structuren: groen
Structuren: verstedelijking
In de Zuidelijke IJsselmeerpolders werd bewust meer ruimte gereserveerd voor de aanleg van de stedelijke gebieden, maar ook voor de aanleg van recreatiegebieden, bossen (vooral op minder vruchtbare, zandige gronden of bodems die door kwel niet geschikt waren voor landbouw) en natuurgebieden. Want de vraag naar die gebieden was in de loop van de jaren ‘60 en ‘70 sterk toegenomen. Zo ontstonden de recreatie- en natuurzones vooral langs de Randmeren en op een aantal plaatsen in de droogmakerijen zelf. Met name de gebieden Horsterwold en de Oostvaardersplassen zijn uitgegroeid tot natuurgebieden van groot belang.
Bij de inrichting van Zuidelijk Flevoland liet men de uitgebreide hiërarchische nederzettingsstructuur, zoals die was toegepast in de Noordoostpolder en deels in Oostelijk Flevoland, geheel varen. De woningnood in de Randstad leidde hier tot de ontwikkeling van één groot stedelijk gebied in het zuidwesten van Zuidelijk Flevoland. Dit stedelijk gebied met de naam Almere werd opgebouwd uit een aantal stedelijke kernen. De kernen zijn min of meer afzonderlijk van elkaar tot ontwikkeling gekomen en worden gescheiden door groene zones met een recreatieve en natuurfunctie. Almere speelde, meer nog dan Lelystad, een rol van betekenis in de opvang van de woningnood in de Randstad. Voor Lelystad is die rol enigszins uitgespeeld, maar Almere groeit nog steeds sterk door migratie, voornamelijk vanuit de Randstad.
De groenstructuren zijn grotendeels rationeel van karakter. Hoofdwegen zijn beplant met bomen, maar ook bossen zijn vaak rationeel (op rijen) aangeplant.
36
Watersysteem bemaling
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Gemalen
3. analyse en visie
Zonder gemalen verdwijnt Flevoland weer onder water. Bij de gemalen zie je het hoogteverschil tussen het buitenwater en het water in de polder. Zuidelijk Flevoland wordt droog gehouden door het gemaal “Blocq van Kuffeler” bij Almere. Het overtollige water van de Hoge Vaart wordt afgevoerd door de gemalen Colijn, Blocq van Kuffeler en Lovink. De Lage Vaart wordt bemalen door de gemalen Blocq van Kuffeler, Wortman en Colijn. De pompen van het gemaal Blocq van Kuffeler hebben voor de Hoge afdeling hebben elk een capaciteit van 850 m3 per minuut. De pompen voor de lage afdeling hebben een capaciteit van elk 700 m3 per minuut. Het aantal pompuren per pomp bedraagt 600 a 900 tot 1.200 per jaar tij-
het watersysteem
37
dens zeer natte periodes. Het dieselgemaal is het grootste gemaal van Nederland en in zijn soort zelfs één van de grootste ter wereld. Met het luiden van een in Oostelijk Flevoland gevonden scheepsbel, stelde koningin Juliana op 25 oktober 1967 de Blocq van Kuffeler in werking, om de laatste van de drie polders droog te malen. Het peil binnen de polder was op dat moment 0,20 meter beneden NAP. Zuid-Flevoland viel op 29 mei 1968 droog, het peil was toen gezakt tot 4,20 meter beneden NAP. De bodem in de Flevopolders helt van oost naar west en daarom zorgen de stuwen ervoor dat in de hogere gebieden ook water in de watergangen aanwezig is. Er staan maar liefst 365 stuwen verspreid door heel Flevoland.
hoge en lage afdeling
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Huidig watersysteem
Peilbesluiten
De waterhuishouding van Flevoland wordt gekenmerkt door een relatief klein percentage open water met een grote gemaalcapaciteit. Vrijwel alle gebieden in Flevoland hebben een drooglegging van 1,40 meter. Het stedelijk gebied Almere kent een drooglegging van 1,80 meter. De ontwatering vindt voornamelijk plaats door drains die liggen op circa 1 meter onder het maaiveld met een drainafstand van 4 tot 48 meter. Het waterhuishoudkundige systeem van Flevoland is opgedeeld in 18 deelgebieden. Vijf in de Noordoostpolder en dertien in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. De opdeling is gebaseerd op de gehanteerde polderpeilen en het beheersregime en de beschikbaarheid van meetinformatie. Door het waterschap worden verschillende criteria gehanteerd voor het waterhuishoudkundige systeem. Voor het stedelijk gebied gelden andere criteria dan voor onbebouwde gebieden.
In een peilbesluit (gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding en de Verordening waterhuishouding Flevoland) stelt het waterschap de streefpeilen in een bepaald gebied vast. Het waterschap is niet vrij om peilen in te stellen. Alle peilen zijn beschreven in peilbesluiten. Bij het vaststellen daarvan is rekening gehouden met alles en allen die belang hebben bij dat waterpeil. Door het jaar heen worden de peilen gemeten en wordt gerapporteerd over hoe het waterschap erin slaagt om de streefpeilen uit de peilbesluiten in de praktijk te handhaven. In een aantal peilbesluiten zijn verschillende streefpeilen voor de zomer (zomerpeil) en voor de winter (winterpeil) vastgelegd. Ook zijn er in Flevoland een aantal gebieden waarvoor juist geen streefpeil is vastgesteld, hierbij gaat het vaak om natuurgebieden waar een natuurlijke fluctuatie van de waterstand gewenst is.
watersysteem met hoogtes
3. analyse en visie
Watersysteem
ecologische kwaliteit bron: waterwijzer
Indeling hoge en lage afdeling
Waterkwaliteit
Het systeem is opgezet met twee vaarten. De twee afdelingen hebben streefpeilen -5,20m NAP en -6,20m NAP. Het oostelijk deel van Flevoland watert af op de Hoge Vaart met een relatief goede waterkwaliteit. Het lagere westelijke deel van de polder op de Lage Vaart met een relatief slechte water kwaliteit. Het peil in de Hoge Vaart wordt gehandhaafd door de gemalen Colijn, De Blocq van Kuffeler en Lovink. De Lage Vaart wordt bemalen door het gemaal De Blocq van Kuffeler, Wortman en Colijn. In Zuidelijk Flevoland komt in een aantal peilgebieden in het stedelijk gebied ten westen van Almere onderbemaling voor. Het systeem is omgeven door enerzijds het IJsselmeer en Markermeer en anderzijds de randmeren.
Wanneer de huidige situatie in de waterlichamen vergeleken wordt met de opgestelde GEP (Goed Ecologische Potentieel) dan blijkt dat de huidige situatie nergens volledig voldoet aan de opgestelde GEP-waarden voor de vier biologische kwaliteitsparameters. Met name vissen, water en oeverplanten en macrofauna (libellen, kevers e.d) vinden onvoldoende voedsel-, schuil- en voorplantingsmogelijkheden. Algen zijn in Flevoland een weinig problematische groep. Alleen zeer lokaal en relatief kortdurend kan een bloei van bepaalde blauwalgen ontstaan. Voor de ecologie ondersteunende stoffen zijn er enkel overschrijdingen geconstateerd van de waarden voor totaal fosfaat en totaal stikstof in de Lage Vaart. 38
Samenhang lagen dwarsdoorsnede
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Dwarsdoorsnede
3. analyse en visie
Doorsnede IJmeer - Knardijk
39
De bovenste laag van de drooggevallen grond bestaat overwegend uit zeeklei. Deze kleigrond had bij droogvallen een relatief hoog poriënvolume en was zeer waterrijk, slap en zuurstofloos. Door ontwatering en evaporatie van grond en flora daalde de grondwaterstand waardoor de klei droog kwam te liggen. Hierdoor kwam het rijpingsproces op gang. Door dit proces ontstonden scheuren in de grond, die leidden tot een belangrijke toename van de doorlatendheid en de waterbergende capaciteit van de bodem.
De ondergrond is gekenmerkt door een gelaagde opbouw van Holocene afzettingen. De Holocene afzettingen boven het Pleistocene zand (Basisveen Laag, Hollandveen Laag, Laagpakket van Wormer, Flevomeer Laag, Almere Laag, Zuiderzee Laag en IJsselmeer Laag) vormen een slecht doorlatende deklaag van circa 1.5 tot 7 meter dik in het projectgebied. De dikte van deze laag verloopt in dikte van west naar oost. De rijpe kwel vanuit de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug wordt gehinderd door de slecht doorlatende deklaag. De meeste kwel komt daarom pas in het IJsselmeer aan het oppervlakte
De rijping resulteerde ook in het inklinken van de grond en de oxidatie van veenlagen. De diepte waartoe de rijping doordrong is afhankelijk van verschillende factoren, onder meer de diepte van de grondwaterstand. In het landelijk gebied bedraagt de grondwaterstand 1,20 m -mv, deze waarde wordt ook aangehouden voor de diepte tot waar de rijping is doorgedrongen. Deze scheuren voor een grote verticale en horizontale doorlatendheid binnen de in het algemeen slecht doorlatende afzettingen.
In het meest ingeklonken deel van het projectgebied (de ‘badkuip’) is die doorlatende deklaag, door sterke ontwatering en de rijping en scheurvorming die hierop volgden, beter doorlatend geworden. Kwel kan hier wel aan het oppervlak komen. Door zoutafzettingen in de bodem raakt de rijpe, goede kwaliteit kwel vervuild met chloride voordat het het oppervlak bereikt. Het kwelwater is daardoor licht brak. Voor het verhogen van de ecologische waarde is deze kwelstroom niet wenselijk.
Samenhang lagen lengtedoorsnede
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Lengtedoorsnede Het desbetreffende gebied kenmerkt zich aan de hoge zijde door het aan de oppervlaktekomen van het Pleistoceen. Vanuit het zuidoosten van Zeewolde helt het oppervlak van het Pleistoceen naar beneden in noordwestelijke richting. Boven het Pleistoceen komt een pakket holocene - al of niet - zandhoudende klei en veenlagen voor. De dikte van het pakket neemt vanuit het zuidwesten naar het noordwesten toe. Het holocene pakket wordt plaatselijk afgedekt en/of doorsneden door een laag verspoeld pleistoceen zand. Qua waterdoorlatendheid geldt hier hetzelfde voor de bovenste 1,20m van de deklaag als bij de dwarsdoorsnede. De onderliggende holocene deklaag bestaat voornamelijk uit slecht doorlatende zeekleiafzettingen. Kwel is er vanuit de randmeren. Dit is lokale kwel en heeft daardoor geen grote ecologische waarde. De funderingsdiepte voor gebouwen in Flevoland bevindt zich meestal tot in het Pleistocene zand, deze afzetting
van zand en grind is draagkrachtig genoeg om bebouwing te funderen. In het zuiden ligt het Pleistoceen relatief dicht bij het maaiveld, op NAP -5 m. Naar het noorden toe ligt de Pleistocene laag steeds dieper tot NAP -11 m. De Eemafzettingen die plaatselijk aanwezig zijn in de diepere ondergrond (tussen ca. 18-40m diep) maken bovengenoemde funderingsdiepte niet toereikend. De Eemafzettingen bestaan voornamelijk uit veen die bij natuurlijk of onnatuurlijk vochtverlies (bijvoorbeeld door grondwaterwinning uit watervoerende pakketten net onder of boven deze lagen) in omvang afnemen en daardoor compactie van de diepe ondergrond veroorzaken. Deze compactie verloopt niet gelijkmatig en levert daardoor lokaal vrij grote hoogteverschillen op. Dit maakt de zones waar deze Eemafzettingen zich onder bevinden ongeschikt voor bebouwing.
3. analyse en visie
Doorsnede Oostvaardersplassen – Nuldernauw
Drinkwater wordt op grote diepte gewonnen, uit de lagen onder de Eemafzettingen. Voor de waterwinning is het van belang dat deze afzettingen intact blijven. Er geldt daarom een boringsverbod op een diepte vanaf ca. 17m.
40
Studie huidig waterpeil
3. analyse en visie
situatie
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Situatie 2012
Knel- en pluspunten
Het grondwaterpeil is afgestemd op de gewenste drooglegging voor de verschillende functies. In het projectgebied is de landbouw de voornaamste functie. In de polder wordt de teelt niet afgestemd op het peil, maar het peil op de teelt. Om ook in de laagste, door inklinking sterk gedaalde percelen, akkerbouw te kunnen bedrijven, wordt een grondwaterpeil van -6,2 NAP aangehouden. Dit peil resulteert in een drooglegging van -1,2/-1,3m onder het maaiveld op het diepste deel. Dit diepste deel is ook het deel dat vanuit stedebouwkundig oogpunt het meest logische gebied is om de organische groei vanuit Almere in te zetten. De infrastructuur is reeds aanwezig, evenals de stedelijke voorzieningen. Op dit moment is de drooglegging net voldoende om conventionele woningbouw mogelijk te maken, maar het houdt niet over. Zeker omdat dit deel - als laagst gelegen deel van het gebied bij piekbuien makkelijk met een (tijdelijke) stijging van het grondwater te maken kan hebben, is het onverstandig om hier te bouwen. De hogere delen lenen zich wel voor woningbouw.
Knelpunten lage delen Door inklinking bij handhaven huidige grondwaterstand is conventionele woningbouw onmogelijk. Saliniering van oppervlaktewater door met chloride vervuilde kwel die aan het oppervlak komt. Wateroverlast bij piekbelasting in laagste deel.
situatie
41
2012
analyse van de opgave
2012
Pluspunten lage delen Geschikt voor de ontwikkeling van natte natuurtypes Knelpunten hoge delen Verdroging natuur en landbouw Pluspunten hoge delen Zeer geschikt voor woningbouw en infiltratie
situatie
2050
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Situatie 2050 (na inklinking)
Knelpunten
Uit de bestudering van de geologie en de bodem is reeds opgemerkt dat de bodem gevoelig is voor inklinking/zetting. Gevolg hiervan is dat op termijn niet aan het vereiste minimale beschermingsniveau voor wateroverlast voldoet. Tevens neemt de kans op grote hoeveelheden neerslag toe door de opwarming van het klimaat.
Knelpunten lage delen Huidig waterpeil moet worden bijgesteld om huidig grondwaterniveau te handhaven. Sterkere saliniering van oppervlaktewater door toegenomen kweldruk. Meer wateroverlast bij peikbelasting in laagste deel. Woningbouw in laagste delen alleen mogelijk met kunstgrepen. Experimentele woonvormen (bijv. amfibisch wonen) zijn interessant, maar te duur om op grote schaal toe te passen. Conventionele woningbouw is uitgesloten.
Indien geen waterhuishoudkundige maatregelen worden genomen zullen de gebieden tussen Almere en Zeewolde in Oostelijk Flevoland te kampen krijgen met een te grote kans op wateroverlast. Bij een gelijkblijvend waterpeil zal in de toekomst het huidige landgebruik niet meer mogelijk zijn. Een verdere verlaging van het grondwaterpeil is echter niet wenselijk. Dit leidt alleen maar tot verdere inklinking en verzilting. Kortom: voor een echt klimaatbestendige gebiedsontwikkeling is het essentieel om over de oorspronkelijke projectgrenzen te kijken en alleen (op grote schaal) te bouwen waar dit ook daadwerkelijk kan. Nu ĂŠn in de toekomst.
situatie
Pluspunten lage delen Geschikt voor de ontwikkeling van natte natuurtypes 3. analyse en visie
Studie huidig waterpeil
Knelpunten hoge delen Verdere verdroging natuur en landbouw Pluspunten hoge delen Redelijk geschikt voor woningbouw en infiltratie
2050
42
3. analyse en visie
Studie wateropgave
-4,5 nap
-4,7 nap
-5 nap - voorkeurspeil
-5,2 nap
Peilstudies -4,5 NAP: -4,7 NAP: -5 NAP - voorkeurspeil: -5,2 NAP:
43
Wanneer -zoals gebleken is uit voorgaande studies - het meest logische scenario, nl. een organisch groeimodel vanuit het stedelijk weefsel van Almere, niet mogelijk is, kunnen ook andere scenario’s aan bod komen. We hebben ervoor gekozen om het projectgebied wat ruimer te interpreteren, omdat dit meer mogelijkheden geeft om tot het beste scenario te komen. Een peilverhoging ligt voor de hand, omdat dit het gebied waterrobbuuster maakt (voorkomt verdere inklinking, gaat verdere salinering tegen en voorkomt verdroging). Daarnaast zijn er meer factoren die leiden tot een water robuust systeem. Een systeem dient voldoende robuust ontworpen te worden om met onverwachte situaties om te gaan. Een situatie die niet vanzelfsprekend is maar wel kan gebeuren, wordt gedefinieerd met een mate van kwetsbaarheid. De kwetsbaarheid van een gebied of samenleving kan verminderd worden door de robuustheid te vergroten, voor het watersysteem in het plangebied betekent dit: Veilig tegen overstromingen en wateroverlast Voldoende oppervlaktewater Uitstekende waterkwaliteit Geen grondwateroverlast Een belangrijk aspect van kwetsbaarheid is de capaciteit van een omgeving of samenleving om te anticiperen, weerstand te bieden en te herstellen van een onverwachte ramp. Deze kan veroorzaakt zijn door de natuur, mens of een combinatie van beiden. De kwetsbaarheid kan opgedeeld worden in vier componenten met een toenemende tijdshorizon: Vermogen om te vóórkomen. Vermogen om te beperken/ reduceren. Vermogen om te herstellen. Vermogen om aan te passen/anticiperen Ontwerpcriteria water robuust systeem Water moet zoveel mogelijk vastgehouden worden. Water moet hergebruikt worden. Water dient gefilterd te worden. Water dient van schoon naar vervuild gebied te stromen. Houd het water schoon (zo min mogelijk kwaliteitsverlies). Zuivering door natuurlijke processen. Gebruik de locale hydrologie. Minimaliseer het leidingwerk Voorkom zettingen zoveel mogelijk. Minimaliseer de afhankelijkheid van de omgeving . Het systeem dient voldoende robuust te zijn (ook tegen klimaatveranderingen). Bron: thesis Duurzaam Watersysteem Almere Oost
Waarom we kiezen voor het grondwaterpeil van -5NAP Het verlagen van peilen in bodemdalingsgebieden om aan de wensen van bestaande landgebruikfuncties te voldoen past niet bij een robuust watersysteem. Onderbemalingen zijn onomkeerbare ingrepen die leiden tot een versnippering van het watersysteem, extra snelle bodemdaling, extra kwel en daarmee mogelijk tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Bovendien leiden onderbemalingen tot afwenteling van de wateropgave op de rest van de polders. Het grondwaterpeil in de Flevopolder wordt kunstmatig geregeld. Dit gegeven kunnen we niet loslaten, want dit voorkomt dat de hele polder onderwater komt te staan. Wat we wel kunnen doen is het waterpeil verhogen, een hoger peil handhaven dan nu het geval is. We zoeken het optimale peil waarin we water kunnen vasthouden en laten infiltreren, waarin we de natuurwaarden kunnen vergroten, ecologische interessante verbindingen kunnen worden gemaakt en waarbij de ruimtelijke kwaliteit optimaal is.
3. analyse en visie
Water robuust - de opgave
Een stijging van het waterpeil kan leiden tot een robuuster systeem. Het remt de bodemdaling door inklinking en kan de verzilting van het water tegengaan. Eén peil maakt het systeem robuust, er is namelijk geen bemaling of wat dan ook voor systeem nodig. Verder willen we 3 hoofdfuncties bedienen: wonen, landbouw en natuur. Waterrobuust is onder andere om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van technische ingrepen (voor zover mogelijk, gezien het systeem in Flevoland zal altijd bemalen moeten worden, anders loopt alles onder water). Door te spelen met waterpeil en de hoogtekaart (kaartjes studie waterpeil) kun je zien hoe dat uitpakt. Feitelijk is alleen de functie natuur mogelijk bij een waterstand tussen op maaiveldniveau of net iets lager. Voor grasland op kleigronden is de hoogst toelaatbare grondwaterstand in het voorjaar 40-50 cm onder maaiveld, voor bouwland 60-75 cm onder maaiveld. Woningbouw vraagt een minimale drooglegging van 1,00-1,50 m (bron: cultuurtechnisch vademecum). Onze keuze is gevallen op een peil van -5 NAP, omdat dit peil resulteert in ca. 35% (natte) natuur en ca. 65% ruimte voor de overige functies. Dit is voldoende om m.n. de huizenopgave (15.000 woningen) te kunnen plaatsen in het (verruimde) plangebied. De licht brakke kwelstroom die momenteel op het laagste deel aan het oppervlak krijgt door de vernatting meer tegendruk en zal daardoor afnemen. Ook wordt verdere inklinking voorkomen.
44
Studie wateropgave berekeningen
Waterbalans Flevoland
Klimaatscenario’s KNMI
De waterbalans van een traditionele polder kan geformuleerd worden als: Neerslag + kwel + inlaat = verdamping + afvoer + bergingsveranderingen.
In mei 2006 heeft het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) vier nieuwe klimaatscenario’s voor Nederland gepresenteerd, zie tabel hieronder. De scenario’s zijn consistente en plausibele beelden van een mogelijk toekomstig klimaat. Ze geven aan in welke mate temperatuur, neerslag, wind, etcetera kunnen veranderen, bij een bepaalde mondiale klimaatverandering. Te verwachten verdamping op basis van klimaatscenario’s KNMI voor 2050
Voor de Flevopolder is de waterbalans als volgt: Neerslag 870 mm + Kwel 270 mm + Inlaat 60 mm - Verdamping 490 mm = Afvoer is 700 mm
3. analyse en visie
Hier komt nog de drinkwatervoorziening bij die van buiten het gebied komt en moet worden gerekend als inlaat. Deze is vastgesteld op 30mm per gebiedseenheid op basis van 15.000 woningen.
Hiervoor moet ook gekeken worden naar de klimaatscenario’s zoals het KNMI deze heeft opgesteld, gemiddeld met de gegevens voor Flevoland. Deze vallen anders uit, omdat Flevoland jaarlijks iets meer regen ontvangt dan het de gemiddelde neerslag in Nederland.
Scenario Omschrijving G Gematigd 1ºC temperatuurstijging op aarde in 2050 ten opzichte van 1990 geen verandering in luchtstromingspatronen in West Europa. G+ Gematigd + 1ºC temperatuurstijging op aarde in 2050 ten opzichte van 1990 + winters zachter en natter door meer westenwind + zomers warmer en droger door meer oostenwind. W Warm 2ºC temperatuurstijging op aarde in 2050 ten opzichte van 1990 Geen verandering in luchtstromingspatronen in West Europa. W+ Warm+ 2ºC temperatuurstijging op aarde in 2050 ten opzichte van 1990 + winters zachter en natter door meer westenwind + zomers warmer en droger door meer oostenwind
Waterbalans bij verschillende klimaatscenario’s
Verdamping
Droog Gemiddeld Nat
Neerslag Drinkwater Verdamping In/afvoer
+410 +30 -650 +210
Toename Max Gemm Min (605) (499) (348) (%) (mm) (mm) (mm) 3 % 623 514 358 G G+ 8% 653 439 376 7% 647 534 372 W W+ 15 % 696 574 400
Voor de waterbalans is het echter vooral van belang om de extremen op jaarbasis te kennen zodat het gebied hierop gedimensioneerd kan worden. Hiervoor wordt uitgegaan van een “worst case scenario” voor watertekort en neerslagoverschot.
+800 +30 -530 -300
+1150 In (mm) +30 In (mm) -360 Uit (mm) -820
Waterbalans voor Almere Oost voor een droog, gemiddeld en nat jaar in mm per jaar. Bron: thesis Duurzaam watersysteem Almere Oost
Toename van de jaarlijkse actuele verdamping voor 2050, toegepast per scenario op de maximale, gemiddelde en minimale verdamping die uit verdampingsreeksen is bepaald (deze verdampingscijfers staan tussen haakjes vermeld). Bron: KNMI Mogelijk optredende extremen Maximale jaarlijkse verdamping: 650 mm. Gemiddelde jaarlijkse verdamping: 530 mm. Minimale jaarlijkse verdamping: 360 mm.
45
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
De maatgevende bui
Dimensies seizoensbekken
Om het systeem voldoende robuust te ontwerpen wordt gekozen om een ontwerpbui van 89 mm/24uur als maatgevend te nemen. Voor het gebied als totaal geldt een andere wateropgave. Door gebiedsreductie wordt de opgave met een factor 0,94 verkleind. De ontwerpbui voor piekbelasting waarmee gerekend dient te worden om klimaatrobuust te zijn bedraagt dan 82mm/24 uur. Bron: thesis Duurzaam Watersysteem Almere Oost
Om zowel voor droogte als voor hevige neerslag voldoende capaciteit te hebben zijn er twee bekkens nodig: één voor de berging van extreme neerslag (piekberging) en één dat aangesproken kan worden in droge periodes (seizoensberging). Het bekken voor seizoensberging wordt gevuld door neerslag in de winterperiode. Deze watervoorraad kan vervolgens in de droge zomermaanden aangesproken worden. Het uit hevige neerslag voortkomende overtollige water wordt afgevoerd naar het bekken voor piekberging. Aangezien droogte en hevige neerslag beide kenmerkend zijn voor de zomermaanden, zijn piekberging en seizoensberging gelijktijdig van belang en dienen gegarandeerd te zijn om overlast te voorkomen.
Deze waarde is afgeleid uit de klimaatscenario’s van het KNMI wanneer rekening gehouden wordt met het meest natte scenario. Het zijn juist de extremen die bepalen of een systeem water robuust is of niet. We hebben voor een deel van het plangebied (een gebied van 9x2km groot, fase I in ons masterplan) berekend wat de consequenties zijn, hoe groot bergingsbekkens moeten zijn om water vast te kunnen houden en wateroverlast te voorkomen.
Inlaat voorkomen De huidige inlaat is 60mm per oppervlakteeenheid per jaar. We hebben aangenomen dat er minder water nodig is wanneer we het gebied gaan vernatten en hebben deze vastgesteld op 50mm. In tijden van extreme droogte zal inlaat vanuit de Hoge Vaart onvermijdelijk zijn. Dit kan alleen wanneer het waterpeil in het seizoensbergingsbekken gezakt is tot onder -5,2 NAP (dit is het waterpeil in de Hoge Vaart). Voor fase I is het landbouwgebied waarvoor inlaat nodig is 10,9km2 groot. Er is dan 10.900.000m2 x 0,05m=545.000m3 water nodig om inlaat te voorkomen. Een seizoensbekken moet meer water opvangen dan nodig is, omdat open water/rietvegetatie een hoge verdamping van gemiddeld 700mm per jaar kent. Bij een gemiddelde jaarlijkse neerslag van 870mm - 700mm verdamping levert dit een peilstijging op van 100mm. Die 170mm is de ‘netto-opbrengst’. Met het klimaatmodel van het KNMI dat rekening houdt met een stijging van het aantal dagen extreme neerslag is de peilstijging 1150mm neerslag - 400mm verdamping= 750mm peilstijging. Verwacht wordt dat de werkelijke neerslag en verdamping daartussen zal liggen. Bij extreme droogte blijft inlaat een goede back-upoptie, zeker wanneer dit water via helofyten gezuiverd wordt voordat het het gebied in gaat.
3. analyse en visie
analyse van de opgave
De dimensies voor een seizoensbekken zijn afhankelijk van de klimaatscenario’s. Met voorzetting van het huidige klimaat is een seizoensbekken van 320ha nodig (545.000m3 water gedeeld door 0,17m peilstijging). Dit is vrij groot. Wanneer gerekend wordt met het vrij aannemelijke klimaatscenario van het KNMI waarin meer en extremere piekbuien voorspeld worden, dan is de rekensom als volgt: 545.000m3 water gedeeld door 0,75m peilstijging=73ha Een seizoensbekken moet dus tussen 73-320ha groot zijn. Wij zijn uitgegaan van een gemiddelde van 250ha. Dit omdat de Hoge Vaart als backup aanwezig is en er geen noodsituatie ontstaat wanneer er tekorten dreigen.
Flexibel peilbeheer Een groot deel van de bergingscapaciteit bij piekbelasting vindt plaats door gebruik te maken van flexibel peilbeheer. Door tijdens piekbuien de grondwaterstand tijdelijk 30cm te verhogen wordt de bergingscapaciteit vergroot. Wanneer dit slechts enkele dagen aanhoudt, ondervindt de landbouw hier nauwelijks schade van. Bij langdurige piekbelasting kan wel zuurstofstress optreden, wat resulteert in oogstschade. De effectieve porositeit van de bodem is 20%. Met een tijdelijke peilverhoging van 30cm en een maatgevend bui van 82mm/24 uur resulteert dit in een bergingscapaciteit van 60mm van die piekbui. De overige 22mm moet in het oppervlaktewater worden opgevangen. Het oppervlak open waterlichamen en natte natuur bedraagt samen 9,2km. Ervan uitgaande dat de oppervlaktewateren ook 60mm extra moeten bergen zal de peilstijging in alle wateren 110mm bedragen.
46
Conclusies Conclusies analyse De analyse heeft verschillende conclusies opgeleverd, waarvan de belangrijkste de conclusie is dat een organisch groeimodel vanuit het stedelijk weefsel van Almere mogelijk is, maar dat naar alternatieve locaties gezocht moet worden voor de geplande stedelijke uitbreidingen. De Eembedding veroorzaakt bodemdaling door voortgaande inklinking en is daardoor niet geschikt om te bebouwen. Het kan wel de basis vormen voor een robuuste groenstructuur. Eén van de uitlopers van die Eembedding kan de basis vormen voor de ecologische corridor die zal lopen van de Oostvaardersplassen naar het Horsterwold. 3. analyse en visie
Het meest inklinkingsgevoelige deel van het plangebied, de ‘badkuip’ zal bij nog verdere drooglegging alleen maar verder inklinken, waardoor het probleem verschuift. Doorgaan met kunstgrepen en verdergaande ontwateringen levert onwenselijke situaties op en leidt tot een versnipperd watersysteem, salinering van het (grond)water en maakt het probleem alleen maar groter. Bij vernatting van dit gedeelte (verhoging van het grondwaterpeil), wordt verdere inklinking voorkomen en wordt de brakke kwelstroom onderdrukt. Ook resulteert dit in een optimaler grondwaterniveau op de hogere delen, waardoor verdroging een veel kleinere rol gaat spelen. De natte ‘badkuip’ die verhoging van het grondwaterpeil met
schematische samenvatting conclusies
47
zich meebrengt kan worden ingezet voor piekberging en de ontwikkeling van natte natuurtypes. Door te zoeken naar één grondwaterpeil voor het hele gebied kan een gesloten, duurzaam en kwalitatief gezond watersysteem worden ontworpen waarin natuurlijke hoogteverschillen leiden tot een verdeling van functies. Natte natuur op de laagste delen, landbouw op de iets hogere delen en (conventionele) woningbouw op de hoogste delen. In de laagste delen is dan ruimte voor experimentele woningbouw. Het meest voor de hand liggende, organische groeimodel dat mogelijk is - nu direct aantakken aan het weefsel van Almere als groeimodel afvalt - bestaat uit de ontwikkeling van een nieuwe kern. Verstedelijking concentreert zich vanuit de bestaande infrastructuur van auto- en waterwegen (met name de Hoge Vaart, de A27 en de N305) en waaiert uit met steeds lagere bebouwingsdichtheden. In eerste instantie zijn het de hoge natuurwaarden, de verweving met de ecologische corridor, die de pioniers moet trekken om de nieuwe wijken invulling te geven. Op termijn zullen het ook de volwaardige stedelijke functies zijn die nieuwe bewoners zal gaan trekken. Er ontstaat geleidelijk een nieuwe (kleine) stad, met een zeer centrale ligging binnen het stedelijk en infrastructureel netwerk.
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Aangescherpte uitgangspunten
Fysisch geografische aspecten Eembedding Bodemdaling Hoogteverschillen Infrastructuur/casco Bestaande infrastructuur Blauwgroene casco Watersysteem Peilbesluiten herzien (-5NAP ipv -6,2NAP) Functie volgt peil Functiemenging voor verschillende doelen vb: Ecologie + waterberging + waterzuivering Recreatie + landbouw + wonen Draaien aan prioriteitsknoppen. Deze menging is bedoeld voor meer draagvlak en meer rendabiliteit. Streven naar in ieder geval 2 functies per gebiedseenheid.
huidig
watersysteem
Zonering en fasering Grondgebruik Infrastructuur Tijdelijk bestemmen Ecologie Watersysteem Organische stedenbouw Bebouwing volgens de principes van organische stedenbouw laten ontstaan, maar met spelregels. De ligging in het plangebied bepaalt de woningconcentratie en bouwvorm. Huidige wegen en kabels e.d. respecteren. Gefaseerde aanleg nieuwe infrastructuur aan de hand van plan. Het aanleggen is gedeelde verantwoordelijkheid overheid en particulier, waarbij hierin ook gradiĂŤnten mogelijk zijn.
3. analyse en visie
De aangescherpte uitgangspunten bevatten de volgende thema’s:
met
hoogtes
sub-sturende structuur
sturende structuur
bestaande infrastructuur
nieuwe waterpeil en eembedding
48
Visie
Waterrobuust & klimaatbestendig Een waterrobuuste inrichting betekent vooral de wateropgave zoveel mogelijk in eigen gebied oplossen. Waarbij eenvoudige technologie volstaat. Klimaatbestendig is het als je de extremen (pieken in regenval en droogte) kunt opvangen.
3. analyse en visie
In de lage polder met een kunstmatig peilniveau kan je in verband met een neerslagoverschot echter niet om bemaling heen. De ondergrond en watersituatie bepalen het plan. De bedding van de Eem, de natuurlijke hoogteverschillen en het waterpeil bij de nieuwe situatie vormen de basis. Functie volgt peil Het gekozen peil is gebaseerd op de gewenste hoeveelheid ruimte die minimaal nodig is voor waterberging, woningbouw, landbouw en natuur. Dit peil is NAP -5m. Dan volgt functie het peil. Namelijk woningbouw op de gebieden met de grootste drooglegging, landbouw (die een hogere grondwaterstand kan hebben) in de iets lager gelegen gebieden en natuur in de laagst gelegen delen met een fluctuerend waterpeil. Het water volgt zijn weg omlaag via natuurlijke hoogteverschillen. Het water wordt op de hoogst gelegen gebieden opgevangen en vastgehouden. Het vormt de buffer voor drogere tijden in laaggelegen gebieden en wordt gedoseerd afgevoerd.
Organische groei Organische woningbouw De huidige infrastructuur blijft zoveel mogelijk in tact. Woningbouw groeit op een organische manier uit vanuit de hoogst gelegen gebieden. In onze visie wordt gezocht naar een band tussen stad, natuur en gebruiker. Belangrijke uitgangspunten zijn: meer ruimte voor bewonersinitiatief, gemengde programma’s en kleinschaligheid. Stedenbouwers worden opgeroepen zich flexibel op te stellen en de inbreng van particuliere initiatieven slim te gebruiken om een levendige en duurzame stad tot stand te brengen. Binnen de principes van de organische stedenbouw wordt alleen het groenblauwe casco vastgelegd en een aantal infrastructurele netwerken. Enkele hoofdwegen, minimale ondergrondse netwerken als riolering en water. Het is de bedoeling dat de toekomstige bewoners aanvullende voorzieningen zelf gaan organiseren. De nadruk ligt op zelfvoorziening. Energie en elektriciteit produceren 49
uit water, zon en bodemwarmte, regenwater en douchewater opvangen op eigen (of collectief beheerd) terrein, zuiveren en hergebruiken, etc. Fasering en functiemening Een gelaagd plan voor de ontwikkelfase is één ding, maar de verre toekomst is even belangrijk. Wat de toekomst precies brengt is moeilijk te zeggen. Klimaatvoorspellingen lopen sterk uiteen, waardoor de bestaande klimaatmodellen niet erg betrouwbaar zijn. Om voorbereid te zijn op de toekomst is daarom overmaat nodig.
Ecologie en biodiversiteit De natuur is dynamisch, continu volgen verschillende ontwikkelingsstadia elkaar op. Klimaatverandering voegt daar nog extra dynamiek aan toe, want ook de natuur zal worden blootgesteld aan verstoringen, zoals extreme neerslag en droge periodes die in frequentie en intensiteit zullen toenemen. De effecten op de natuur zijn al zichtbaar en de verwachting is dat deze zullen toenemen. Sommige soorten zullen in aantal achteruitgaan of mogelijk zelfs uit Nederland verdwijnen. Andere soorten krijgen echter de kans zich hier te vestigen. De natuur zal te maken krijgen met continue veranderingen in soortensamenstelling en condities in het leefgebied. Dit betekent risico’s voor de biodiversiteit in Nederland. Bij een veranderend klimaat kan de biodiversiteit op peil blijven, mits de natuur voldoende in staat is zich aan te passen aan de veranderingen. Adaptief vermogen Wat hiervoor nodig is, is het vergroten van het adaptief vermogen van ecosystemen. Maar veel is nog onzeker over de mate en het tempo van klimaatverandering en de effecten hiervan op ecosystemen en soorten. Dat geldt dus ook voor het plangebied in Zuidelijk Flevoland. Het is daarom dat het tempo en omvang van de te volgen strategie flexibel is, waarbij de klimaatverandering leidend is. De strategie is in staat om verschillende verstoringen op te vangen, zoals droge en natte extremen. Het adaptief vermogen wordt versterkt door het (internationaal) verbinden en vergroten van natuurgebieden, het vergroten van de heterogeniteit in leefgebied en landschap, en het creëren van betere milieu- en watercondities en daarbij het meer ruimte geven aan natuurlijke processen. Functiemenging en vitale natuur Het plan van de corridor, de ecologische robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe is
analyse van de opgave
watersysteem
lagenbenadering
studie huidig waterpeil
laag van de ondergrond
studie wateropgave
laag van de infrastructuur
conclusies
occupatielaag
visie
Water als sturende kracht
De kosten voor de overheid kunnen worden teruggedrongen door ecosystemen zo robuust te maken dat het mogelijk is ze een gebruiksfunctie te geven. Voorbeelden zijn recreatief gebruik en de productie van biobrandstof. Dit kan dan een bron zijn voor medefinanciering van het netwerk. Dit legt een basis voor een vitale natuur. Ecosysteemdiensten en stadslandbouw Verder is het zinvol om de (ecosysteem)diensten die de natuur zelf levert, te herkennen, en zodanig te benutten dat ze duurzaam kunnen voortbestaan. Dit is niet nieuw. Al eeuwen gebruikt de mens de functies van natuur. Zo kunnen rietlanden water zuiveren , kan wind en biomassa in natuurgebieden energie produceren en kunnen natuurgebieden ook water bergen. Het gaat dus om het kiezen van meer natuurlijke oplossingen, al dan niet gecombineerd met technische oplossingen. De draagkracht hiervoor wordt vergroot als bedrijven duurzaam gaan functioneren en consumenten zich richten op duurzame producten. Door de consument in Oosterwold dichtbij zijn huis te betrekken bij dit soort processen, wordt de slagingskans van deze functionele benutting van natuur steeds groter. Te denken valt aan stadslandbouw en eigen energieproductie. En zo wordt het urbane milieu gemengd met de ecologische doelstellingen. Regie op hoofdpunten Het blauw-groene casco moet wel worden vastgelegd op hoger niveau dan de consument of bedrijf. Losstaande projecten kunnen interessant zijn, het is vooral de som die het resultaat zal moeten zijn en hierin is regie nodig. Vanwege de flexibele strategie is er ruimte voor tijdelijke natuur danwel tijdelijke landbouw. Al naar gelang de ontwikkelingen of nieuwe inzichten kunnen er aanpassingen worden gedaan. Steeds zal getoetst moeten worden of de ontwikkelingen klimaatrobuust zijn, en of het bijdraagt aan het adaptief vermogen van de natuur. Water is hierin vaak het leidende en structurerende element.
Klimaatverandering lijkt onomstreden, maar het tempo en de effecten zijn moeilijk voorspelbaar. Water heeft in deze verandering een cruciaal belang. Het zal in onze omgeving soms natter worden, of soms juist droger en maar vooral extremer. Daarom is het logisch om het water als structurerend element te gebruiken in het ruimtelijke ontwerp. Het bepaalt in wezen, samen met de ondergrond het casco voor nieuwe ontwikkelingen. Vervolgens willen we de mogelijkheden die water biedt zo integraal mogelijk benutten. Water is niet langer een probleem, maar verbindt en wordt de grote kracht binnen het te ontwikkelen Oosterwold.
3. analyse en visie
geschrapt vanwege de kosten. Daarom is de uitdaging het blauwgroene casco door het gebied van Oostvaarderswold zodanig te ontwerpen dat deze verbinding wel tot stand kan komen. Optimale functiemenging is hierbij noodzakelijk. Want de mens die bouwt, verplaatst zichzelf, woont, werkt en recreërt, kortom die leeft. Dit wordt gecombineerd met vitale natuur waarbij de mens verantwoordelijkheid neemt voor behoud en herstel van biodiversiteit. Binnen het ecologische netwerk is het bijvoorbeeld belangrijk dat alle successiestadia aanwezig zijn om de soortenrijkdom van het lokale ecosysteem te kunnen waarborgen. Op die manier wordt het adaptief vermogen vergroot.
We zetten in op een water robuust landschap waarin natte voeten geen probleem vormen (en dat is wat anders dan dat we ervoor zorgen dat iedereen ‘droge voeten’ houdt). We combineren water en ecologie, water als ruimtelijk ontwerpmiddel, als (fysieke) barrière en als bindmiddel. We combineren water met wonen en groen. Daarnaast benutten we de mogelijkheden van water voor klimatologische problemen: Zuiveren water op natuurlijke wijze, houden water vast, zodat het kan infiltreren en gaan op die manier verdroging tegen. Ook gebruiken we water als airco binnen stedelijke gebieden. Kortom: we zien water niet als probleem, maar als kans, als oplossing en als unique selling point. Als het gaat om bouwen gaat het daarom om waterrobuust bouwen. Het wonen en dus het bouwen moet flexibel zijn in relatie tot de klimatologische veranderingen. De tijd van enorme uitbreidingen van het huizenaanbod is voorbij. Bouwen dient organisch te zijn. Pas bouwen als er vraag naar is. Hierbij past bijvoorbeeld particulier opdrachtgeverschap. Toekomstbestendigheid vereist ook ecosystemen die zich kunnen aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Flexibiliteit in de toekomst dus. Deze systemen zijn beter gewaarborgd als ook de (urbane) mens het nut en noodzaak hiervan ziet. Dit kan door de diensten die de natuur kan leveren (energie, waterzuivering, berging, recreatie) te combineren met de ecosystemen. Dergelijke ecosystemen vragen een bepaalde maat en de opbrengst vanuit de natuur heeft een bepaald maximum. Door deze combinatie zo goed mogelijk te maken (functiemenging), kan een optimaal resultaat behaald worden
50
4
Masterplan Water wordt ingezet als sturend element. Het bepaalt in wezen, samen met de ondergrond het casco voor nieuwe ontwikkelingen. Water is niet langer een probleem, maar verbindt en wordt de grote kracht binnen onze opgave. We zetten in op een water robuust landschap waarin natte voeten geen probleem vormen (en dat is wat anders dan dat we ervoor zorgen dat iedereen ‘droge voeten’ houdt). We combineren water en ecologie, water als ruimtelijk ontwerpmiddel, als (fysieke) barrière en als bindmiddel. We combineren water met wonen en groen. Daarnaast benutten we de mogelijkheden van water voor klimatologische problemen. Zuiveren water op natuurlijke wijze, houden water vast, zodat het kan infiltreren en gaan op die manier verdroging tegen. Ook gebruiken we water als airco binnen stedelijke gebieden. Kortom: we zien water niet als probleem, maar als kans, als oplossing en als unique selling point.
Speerpunten ontwerp kort samengevat
In het kort In de vorige twee hoofdstukken hebben we reeds uitgebreid onze visie en hoofdpunten uitgelegd. Hier nog even een beknopte herhaling van de ambities.
wonen en infrastructuur. Flexibel, gefaseerd en toekomstgericht inrichtingsplan waarbij we anticiperen op bodemdaling, ruimte houden voor veranderende inzichten in ruimtelijke ontwikkeling en anticiperen op klimaatveranderingen. Inzetten op maximale versterking van de ecologische waarden van de natte natuur die ontwikkelt zal worden Creëren van recreatief uitloopgebied voor Almere en omgeving. Inpassing kaders/casco van infrastructuur en groenstructuur, waarbinnen organische groei kan plaatsvinden. Sturing van organische groei van stedenbouw in lage dichtheid. Draagkracht creëren voor natuurontwikkeling door gebruikmaken van verdienmodellen icm. natuur (ecosysteemdiensten, oogst biomassa, groene grondstoffen, recreatie)
4. masterplan
Water robuust Het creëren van een robuust, samenhangend watersysteem voor het hele gebied. Hierin krijgen drinkwaterwinning, piekberging en seizoensberging in Zuidelijk Flevoland een belangrijke rol. Klimaatbestendig Het opgavegebied klimaatbesteding maken in relatie tot de wateropgave, zoals overstromingen. Looptijd minimaal 100 jaar. Waterkwaliteit verbeteren De waterkwaliteit moet van zeer hoog niveau zijn om te voldoen aan de eisen die aan de waterkwaliteit in de ecologische hoofdstructuur gesteld worden. Form follows function Het streven is naar één peilbesluit voor het hele gebied. Form follows function: De vernatting die dit hogere waterpeil met zich mee brengt, vraagt om creatievere oplossingen met betrekking tot
wateroverlast voorkomen
natuur en piekberging
53
maar ook droogteschade
recreatief
voorkomen
met stevig groen casco
uitloopgebied
organische stedebouw vrijheid met spelregels
Concept
masterplan
Wij willen de wateropgave zoveel mogelijk in eigen gebied oplossen, waarbij eenvoudige technologie moet volstaan. Een gebied is klimaatbestendig zodra het veerkrachtig is en de toekomstige ontwikkelingen zoals extremen in pieken en droogte kan opvangen. Het gekozen peil is gebaseerd op de optimale verdeling in de bestemming van de beschikbare ruimte. De ruimte die minimaal nodig is voor de hoofdfuncties waterberging, woningbouw, landbouw en natuur. Dit peil is NAP -5m, zoals omschreven in hoofdstuk 3. De functie en occupatie volgt het peil waarbij de conventionele woningbouw op het hoogste punt ligt, landbouw in de iets lager gelegen gebieden en de natuur in de laagst gelegen delen met een fluctuerend waterpeil.
De slappe lagen van de oude Eembedding, die nog in de ondergrond aanwezig zijn en door verhoogde inklinkingsgevoeligheid niet geschikt zijn om te bebouwen, vormt de basis voor de afvoer van water tijdens pieken en is de kern van de ecologische verbindingszone. Hier is ruimte voor vitale en functionele natuur. De huidige infrastructuur blijft zoveel mogelijk in tact. Woningbouw groeit op een organische manier uit vanuit de hoogst gelegen gebieden.
4. masterplan
Lage Vaart
Hoge Vaart
De ondergrond en watersituatie bepalen het plan. De
bedding van de Eem, de natuurlijke hoogteverschillen en het waterpeil bij de nieuwe situatie vormen de basis. Het water volgt zijn weg omlaag via natuurlijke hoogteverschillen. Het water wordt op de hoogst gelegen gebieden opgevangen en vastgehouden. Het vormt de buffer voor drogere tijden in laaggelegen gebieden en wordt gedoseerd afgevoerd. Het water verlaat steeds gezuiverd een zone
Almere
seizoensberging
piekberging
Eembedding
54
Masterplan Het nieuwe watersysteem is eenvoudig, namelijk één peil van NAP -5m waardoor natuurlijk verval mogelijk is. Pompen is alleen nodig om water te gebruiken als drinkwatervoorziening. Het omdijkte seizoensbekken worden gevuld door voedselarm (schoon) regenwater en is gelegen op de hoogst gelegen gronden. Uit de berekening van hoofdstuk 3 blijkt dat de maat van het seizoensbekken (fase 1) voldoende is om het landbouwgebied van water te voorzien in droge tijden en om doorspoeling van de watersystemen te garanderen. Dit laatste is van belang voor het instand houden van een hoge waterkwaliteit. Het water verlaat gezuiverd het bebouwd gebied en vervolgens stroomt het water in het landbouwgebied door een systeem van sloten. In het laagst gelegen deel is het maaiveld gelijk aan het waterpeil. Daar verzamelt zich het piekwater dat via de ecologische zone komt en overtollig seizoenswater dat via het landbouwgebied komt. Het water dat naar de ecologische zone stroomt, wordt eerst gezuiverd. De hoeveelheid oppervlaktewater kan hier sterk variëren.
4. masterplan
De oude bedding van de Eem heeft een vrij verval zonder stuwen. Ook hier kan het waterpeil variëren en deze watergang kan deels droog komen te staan.
Legenda
ecologisch wonen De exclusieve ecologische woningen liggen aan de rand van de natuurlijke zone. De natte, enigszins ruige natuur met uitzicht op water, levert een aantrekkelijk woonmilieu op, maar hier zijn niet vanzelfsprekend alle infrastructuurvoorzieningen aanwezig. De situatie vereist nieuwe manieren van bouwen zoals amfibische woningen.
bestaande bebouwing waterwijk wadiwijk nieuwe terpen ecologische woningen recreatiestrand ecologische zone bos sloten piekbekken seizoensbekken eembedding helofytenfilter wadi-greppel landbouw
55
van compact naar ruim
Naar de randen toe neemt het percentage groene openbare ruimte toe en worden de kavels steeds groter. Het is buitenwonen, maar met alle voorzieningen van een compacte kern in de buurt. Op deze hoger gelegen gronden vind je niet de open, natte natuurvegetaties van de waterrijke zones, maar soortenrijke bossen van de voedselrijke gronden
ecologie en piekberging
De kern van de ecologische zone is de oude Eembedding. Die wordt niet tot die diepte uitgegraven, maar krijgt de uitstraling van een (brede) greppel die water voert tijdens pieken, maar ook droog kan vallen. Door het accoladeprofiel blijft een relatief smal deel in het midden altijd watervoerend.
waterwonen dorps
De waterwijk is gebouwd op grond dat is vrijgekomen uit de aanleg van het seizoensbekken. Het ligt hoog en kan in die zin vrij conventioneel gebouwd worden. De omgeving wordt gedomineerd door water. In het meer wordt regenwater opgevangen en vastgehouden. Het water blijft hier totdat het nodig is om het lager gelegen landbouwgebied van water te voorzien.
waterwonen stedelijk
4. masterplan
Stedelijk waterrijk wonen betekent wonen in de piekberging van water. In deze omgeving verzamelt zich het water dat afstroomt van de hoger gelegen, zuidelijke delen. Dit betekent dat het waterpeil zal fluctueren. Een hogere waterstand in natte tijden en een lagere waterstand tijdens drogere perioden. De wijk wordt omringd door open water. Door de wijk heen stromen grachten. Stedelijk betekent ook dat dit een plek is om compacter te bouwen en hogere bouwvolumes toe te staan.
seizoensberging
De hoger gelegen en door regenwater en kwel vanuit de randmeren gevoede bossen wateren nu via een fijnmazig stelsel versneld af op de omringende sloten. In de nieuwe situatie wordt water vastgehouden en gecontroleerd afgegeven wanneer het nodig is om het lager gelegen landbouwgebied van water te voorzien. In de seizoensberging is ruimte voor ecologische woningen in lage dichtheden
vasthouden en infiltreren De wadiwijk ligt op de hogere delen. Hier is geen groot open water nodig. Het regenwater wordt opgeslagen in de wijk, voordat het wordt afgevoerd. Hier geldt een (vorm van het) wadisysteem. 56
56
Fasering De overheid moet fors bezuinigen, duizenden woningen staan te koop en kantoren staan leeg, de grootste Nederlandse bouwprojecten liggen stil. Banken zijn defensief en projectontwikkelaars niet op hun gemak. De tijd is rijp voor een breuk met de gangbare praktijk waar grote partijen de dienst uitmaken. Het concept van de organische stedenbouw is bovenal een dappere zoektocht naar een betere balans tussen collectieve waarden en individuele vrijheden. Door het opstellen van condities en het vormgeven van een eenvoudig, maar stevig en groen raamwerk, wordt de basis gelegd. Binnen dat raamwerk heerst veel vrijheid. De organische stedenbouw maakt het mogelijk om een gebied langzaam te laten ontwikkelen. Een gebied is niet van vandaag op morgen gevuld. Dit betekent dat er wel ruimte gereserveerd wordt, maar dat het lange tijd kan duren voordat deze wordt ingevuld. De realisatie in fases maakt het mogelijk om etappes om te schakelen op het nieuwe systeem. Hierdoor kan zich op een nieuwe plek het hart van Almere 2.0 vormen, landbouw omschakelen en natuur zich ontwikkelen. Op termijn vormt er zich een ring van Almere 1.0 via Almere 2.0 naar Zeewolde. 4. masterplan
Watersysteem: omschakelen per deelgebied Het omschakelen naar een nieuw watersysteem met een hoger grondwaterpeil dan momenteel gehanteerd wordt, heeft vrij veel consequenties. De meeste natuurtypes die de polder kent, zijn gebaat bij een hoger grondwaterpeil. De vegetaties zullen van samenstelling veranderen, maar niet in negatieve zin. Een grotere soortenrijkdom (en dus ook een verhoogde biodiversiteit) is het resultaat.
Voor de landbouw heeft een peilverhoging meer consequenties. Door de sterke drooglegging die op dit moment gehanteerd wordt, zijn er op elke plek heel veel teelten mogelijk. Watertekort of overlast is voor de landbouw momenteel geen issue. Bij een tekort wordt extra water ingelaten en overtollig water wordt direct weggepompt. In de nieuwe situatie zal de teelt moeten worden eengepast aan het nieuwe peil. Enkele percelen worden te nat voor akkerbouw. Dit betekent een omschakeling in de bedrijfsvoering. Vanwege het belang van een goede waterkwaliteit moeten agrariĂŤrs ook overschakelen op een biologische werkwijze. Dit omschakelen kost tijd en kan beter niet op te grote schaal ineens gebeuren. Alle fases hebben een eigen watersysteem of kunnen zonder aanpassing van het watersysteem gerealiseerd worden.
57
Fase III Deze fase is een herhaling van fase I, maar op bescheidenere schaal. Dit gebied wordt niet via ecoducten verbonden met vitale natuurgebieden. De robuustheid van de natuur rondom de ecologische woningen in het (2e) piekbergingsbekken is daarom iets minder van belang. het gebied kan echter wel dienen als foerageergebied voor de kiekendief. Om het overtollige water uit het piekbergingsbekken te kunnen gebruiken als drinkwater, is een goede waterkwaliteit van groot belang. Het watersysteem zal daarom aan dezelfde eisen moeten voldoen als in fase I. De hoeveelheid te bouwen woningen is beperkt: ecowonen: 250 we; waterrijk dorps: 660 we, nieuwe boerderijen: 5 we Totaal fase III: opp. 1350 ha; 915 wooneenheden (woningdichtheid nvt)

Fase I
Deze eerste fase is redelijk groot in omvang, maar kan plaatsvinden zonder het watersysteem van de omringende gebieden te beïnvloeden. In deze fase wordt het complete concept, met seizoensberging, piekbekken en tussenliggend landbouwgebied gerealiseerd. De aanleg van de ecologische corridor maakt een belangrijk deel uit van deze fase. De hoeveelheid te bouwen woningen is beperkt: eco-wonen: 250 we; terpwonen:180 we; waterrijk dorps: 1320 we, nieuwe boerderijen: 2-4 we Totaal fase I: opp. 3590ha; 1755 wooneenheden (woningdichtheid nvt.)
Fase II
Hoger gelegen zones waar geen kwel aan het oppervlak kan komen, zijn geschikt als infiltratiegebieden. Hier helpen we het water vast te houden, middels wadi’s en andere waterbergingen, zodat het kan infiltreren in de bodem. Het watersysteem van deze wijk sluit aan bij dat van fase II. Alleen bij extreme neerslag worden de wadi’s watervoerend en wateren af op de sloten van fase I. Totaal fase II: opp. 450ha; 9900 wooneenheden (woningdichtheid gemm. 22 w/ha)
Fase V
Fase IV
Deze fase is een herhaling van fase II en heeft een vergelijkbare schaal, maar een lagere woningdichtheid. Dit gebied heeft exact dezelfde hoogteligging als het deel noordelijk van de Hoge Vaart en heeft dus ook dezelfde infiltratiecapaciteit. Bij piekneerslag worden de wadi’s watervoerend en wateren in eerste instantie rechtstreeks af op de Hoge Vaart. Nadat ook fase V voltooit is, wateren ze af in het piekbergingsbekken van fase V Totaal fase IV: opp. 450 ha; 6750 wooneenheden (woningdichtheid gemm. 15 w/ha) 58
4. masterplan
Fase V is de voltooiing van het plan, maar wordt alleen gerealiseerd als de vraag naar woningen groot blijft. Er zijn inmiddels al 18.320 woningen gerealiseerd en in principe is de opgave daarmee al voltooid. Verdere uitbreidingen rechtvaardigen de komst van een echt compacte, hoogstedelijke kern met een lage dichtheid grondgebonden woningen en een hoge dichtheid appartementen, winkels en bedrijfsgebouwen. Fase V gaat verder dan de realisatie van een kernzone. Ook het watersysteem van het restant van het zuidelijke deel van de polder wordt aangepakt en krijgt eenzelfde peil als de overige gebieden, nl. -5 NAP. Water wordt zo lang mogelijk vastgehouden, maar uiteindelijk vanuit het piekbergingsbekken in het centrum afgevoerd via de Hoge Vaart. Fase V is opgebouwd volgens het zelfde principe als fase I en Fase III, met één verschil. De ecologische woningen bevinden zich in het seizoensbekken ipv. het piekbergingsbekken en in het piekbergingsbekken is de hoogstedelijke kern gesitueerd. Totaal fase V: opp. 4000ha; 133ha kern 10.000 wooneenheden kern (woningdichtheid gemm. 75 w/ha), 200 wooneenheden kern (woningdichtheid gemm. 3 w/ha)
58
Watersysteem principe-diagram
4. masterplan
Seizoens- en piekberging
59
In de winter valt meer regen dan er water verdampt. In de huidige situatie wordt dit overtollige water weggepompt. In de nieuwe situatie wordt dit schone regenwater bewaard in een seizoensbergingsbekken, zodat het in de zomer gebruikt kan worden in het gebied zelf en inlaat van minder schoon water vanuit de Hoge Vaart voorkomen kan worden.
nood-afvoer blijven fungeren, minimaal belast worden. Tijdens piekbelasting kunnen eerst de gebieden met een conventioneel watersysteem op de vaarten afwateren en pas na enkele dagen de gebieden met het nieuwe watersysteem. In principe proberen we afvoer zoveel mogelijk te voorkomen, omdat daarmee potentieel drinkwater ‘verloren’ gaat.
In het piekbekken wordt het water verzameld en zo lang mogelijk vast gehouden. Het piekbekken ligt steeds op het laagste deel van elk deelgebied. Om substantiële piekbuien op te kunnen vangen, is een flexibel grondwaterpeil ingesteld. Het normaalpeil is -5 NAP, tijdens extreme piekbelasting kan het peil tijdelijk verhoogd worden naar -4,7 NAP. Deze peilverhoging veroorzaakt geen zuurstofstress aan gewassen in de landbouw, mits de situatie van korte duur is (maximaal enkele dagen). Deze flexibiliteit zorgt er voor dat de belasting op de Hoge en Lage Vaart, die voor de verschillende watersystemen als
In ons plangebied zijn er drie piekbekken en drie seizoensbekken, die qua systeem hetzelfde werken. Hetseizoensbekken dat ten noorden van de Hoge Vaart ligt staat in verbinding met de piekberging ten zuiden van de Oostvaardersplas. Aan de zuidzijde is een nood-inlaat vanuit de Hoge Vaart (in gebruik bij extreme droogte), aan de noordzijde een nood-uitlaat naar de Lage Vaart. De drie verschillende systemen staan niet met elkaar in verbinding vanwege infrastructurele obstakels. ‘Kunstwerken’ als aquaducten willen we voorkomen.
grondgebruik en functies watersysteem: het principe uitgelegd infrastructuur: gefaseerd uitbreiden woningbouw: organische stedenbouw groen en natuur: vitaal en functioneel
Principe watersysteem
4. masterplan
Waterstromen-diagram
60
Masterplan
functies en grondgebruik
Functies Het plangebied heeft verschillende deelgebieden die elk een eigen functie hebben, maar heel vaak ook twee of meer functies. Er is veel ruimte gereserveerd voor het groene casco en de ontwikkeling van vitale natuur.
4. masterplan
De landbouw blijft een belangrijke plek innemen in alle deelgebieden. De landbouw moet wel omschakelen naar een biologische productiemethode om de waterkwaliteit te kunnen garanderen. Om het gebruik van bestrijdingsmiddelen af te kunnen zweren, is het noodzakelijk dat er ecologische plaagbestrijding wordt ingezet. Hiervoor moeten houtwallen worden aangelegd rondom de percelen die een habitat vormen voor biologische plaagbestrijders en die zorgen voor een beter microklimaat op de percelen. De perceelsgrootte zal hiervoor kleiner moeten worden dan nu het geval is. Het karakter van de landbouw verandert daardoor drastisch en zal veel groener worden dan nu het geval is. Daarmee gaat ook de landbouw een belangrijk deel uitmaken van het groen casco.
61
Naast groen speelt ook water een belangrijke rol binnen het plangebied. Water als seizoensberging, een voorraad water voor droge perioden, en water als piekberging, plekken waar water zich mag verzamelen in tijden van piekbelasting. We hebben ervoor gekozen om die functies niet op zichzelf te laten bestaan, maar deze te combineren met een woonfunctie. De aanwezigheid van water heeft een grote meerwaarde op de kwaliteit van de woonomgeving, waardoor het een gemiste kans zou zijn als die functiemenging niet wordt aangegrepen. Ook de functiemenging piekberging en vitale natuur ligt voor de hand. Voor (conventionele) woningbouw, infrastructuur en landbouw geldt een minimale drooglegging die gegarandeerd moet worden om overlast te voorkomen. Voor natte natuur gelden die normen niet. Sterker nog: meer fluctuaties in waterpeil leidt tot een hogere biodiversiteit. Piekberging en vitale natuur gaan dus heel goed samen.
grondgebruik en functies watersysteem: het principe uitgelegd infrastructuur: gefaseerd uitbreiden woningbouw: organische stedenbouw groen en natuur: vitaal en functioneel
Grondgebruik fase 1
Bewoning 1,6 km2 4,5%
Infrastructuur 0,6 km2 1,6%
4. masterplan
Water en helofyten 6,1 en 3,1 km2 17 en 8,6%
Natuur 13,6 km2 37,9%
Landbouw 10,9 km2 30,4%
Fase 1 totaal 35,9 km2 100%
62
Infrastructuur
aantakken en uitbreiden
Infrastructuur
Fast Flying Ferry
Organische groei vraagt niet alleen om een gefaseerd plan voor woninguitbreidingen, maar ook om een laagdrempelig plan om het infrastructurele netwerk mee te laten groeien met de ontwikkelingen.
De infrastructuur voor autoverkeer is reeds robuust genoeg om de uitbreidingen zonder of slechts beperkte aanpassingen op te vangen. Voor het openbaar vervoer is dat een ander verhaal. De aanleg van een spoorverbinding is kostbaar en wordt pas rendabel bij hele grote vervoersaantallen. Verwacht wordt dat die vervoerdersaantallen pas bereikt worden in fase V.
De aanleg van nieuwe infrastructuur is duur en alleen rendabel bij grootschalige stedelijke uitbreidingen. Organische groei kenmerkt juist door een groei die past bij de woningvraag. Die vraag kan groot zijn, maar ook heel gestaag opbouwen. In dat laatste geval kan het erg lang duren voordat de investeringen aan uitbreidingen van de infrastructuur worden ‘terugverdiend’. Het verdient daarom aanbeveling om zoveel mogelijk aan te takken bij de bestaande infrastructuur en dit is dan ook precies wat we gedaan hebben.
4. masterplan
De provinciale Waterlandseweg/Gooise weg (N305) vormt (samen met de Hoge Vaart, zie rechterkolom) de basis van het infrastructurele netwerk voor de nieuwe uitbreidingen en verbindt de nieuwe wijken met Almere en Zeewolde. De A27 richting Hilversum/Utrecht vormt de belangrijkste verbinding met omliggende regio’s.
63
We zijn van mening dat het slagen van het project, waarbij de meeste uitbreidingen toch op een vrij ruime afstand van de stad Almere worden gerealiseerd, sterk afhankelijk is van het al dan niet hebben van een goede verbinding met de reeds aanwezige stedelijke voorzieningen van Almere. Nu verbinding via het spoor (voorlopig) een te kostbare zaak is, zijn we gaan zoeken naar alternatieven. We denken een goed alternatief te hebben gevonden met de Fast Flying Ferry, openbaar vervoer waarbij weg noch spoor wordt benut, maar water.
Het fijnmazige netwerk van wegen en straten worden op organische wijze aangelegd en takken steeds aan bij het bestaande netwerk.
Fast Flying Ferry is de huidige benaming van de OV te water-verbinding over het Noordzeekanaal tussen station Amsterdam Centraal en IJmuiden. Deze wordt in opdracht van de vervoersautoriteit Noord-Holland tot 2014 door Connexxion geëxploiteerd. Deze Fast Flying Ferry maakt gebruik van draagvleugelboten die de afstand (IJmuiden-Amsterdam is 28km) in een kleine 30 minuten kunnen afleggen. Er kunnen 20 fietsen per boot mee.
Het spreekt daarom voor zich dat nieuwe uitbreidingen altijd vanuit reeds gerealiseerde infrastructuur plaatsvinden en nooit als op zichzelf staande eilandjes worden ontwikkeld. Dit voorkomt hoge kosten voor de realisatie van onnodig lange wegen en voorkomt ook dat de kosten voor ondergrondse infrastructuur (riolering, waterleiding, bekabeling) hoger uitvalt dan strikt noodzakelijk.
De Fast Flying Ferry zal in Flevoland gebruikmaken van de Hoge Vaart. Deze is breed genoeg, overkruisende infrastructuur (zoals de A6) is hoog genoeg en de vaart reikt tot diep in Almere. Bij de kruising van d evaart met de spoorverbinding Almere/Lelystad zou een extra station gebouwd kunnen worden om overstappen op ander openbaar vervoer (bus en trein) soepel te laten verlopen.
grondgebruik en functies watersysteem: het principe uitgelegd infrastructuur: gefaseerd uitbreiden woningbouw: organische stedenbouw groen en natuur: vitaal en functioneel
4. masterplan
Gefaseerd uitbreiden
64
Het groene casco
grondgebruik en functies watersysteem: het principe uitgelegd
robuust, groen netwerk
infrastructuur: gefaseerd uitbreiden woningbouw: organische stedenbouw groen en natuur: vitaal en functioneel
Functionele, vitale natuur De ondergrond van het plangebied kent veel variatie in bodemopbouw. Hoewel de bovengrond vrijwel overal bestaat uit dezelfde, homogene kleiafzettingen, zijn er in de diepe ondergrond grote verschillen te vinden. Deze verschillen in samenstelling zorgen voor een verschil in inklinking van de bodem. De meest inklinkingsgevoelige delen zijn niet geschikt voor bebouwing, maar zijn door de lage (en daardoor natte) ligging juist wel zeer geschikt voor de ontwikkeling van diverse natuurtypen.
en regulerende ecosysteemdiensten met concrete economische en maatschappelijke waarde. Zoals de levering van vis, aanvoer van zand door de zee en het zuiveren van water. Vaak wordt niet voor deze diensten betaald, maar verlies ervan zou toekomstige generaties met hoge kosten opzadelen. In de kijkrichting Vitale Natuur staat het herstel en behoud van biodiversiteit voorop. De aandacht gaat vooral uit naar natuur die buiten de landsgrenzen schaars is. Zo pakt Nederland zijn internationale verantwoordelijkheid op en draagt het bij aan het behoud van biodiversiteit in Europa. Om de biodiversiteit te beschermen wordt in Vitale Natuur hard gewerkt aan het oplossen van de huidige knelpunten in ruimte- en milieucondities. Het aanleggen van grote, onderling verbonden en grensoverschrijdende natuurgebieden is daarvoor het belangrijkste middel. Die grensoverschrijdende gebieden maken de natuur ook klimaatrobuust.
Om tot een succesvol groen casco te komen, wordt er gewerkt met de kijkrichtingen van Planbureau voor de Leefomgeving en kijken we minimaal dertig jaar vooruit naar de toekomst van natuur en landschap in Nederland.
4. masterplan
In de kijkrichting Functionele Natuur levert de natuur de mens diensten en producten. De samenleving verkiest de duurzame oplossingen van de natuur boven technisch vernuft. Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen staat voorop in deze oriĂŤntatie. Het gaat om productieve
vitale natuur
-
vitale
water als
sturende kracht
vitale natuur
-
grote sa-
menhangende gebieden
65
natuur
-
biodiver-
siteit
functionele natuur ren van water
- zuive-
functionele natuur terberging
-
wa-
ecologische verbinding
Het plan van de corridor, de ecologische robuuste verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe is geschrapt vanwege de hoge kosten. Daarom is de uitdaging het blauwgroene casco door het gebied van Oostvaarderswold zodanig te ontwerpen dat deze verbinding wel tot stand kan komen, maar dan tegen minimale kosten. Optimale functiemenging is hierbij noodzakelijk. Voor natuur, puur voor versterking van de biodiversiteit is niet voldoende budget beschikbaar, maar voor natuur waaruit we kunnen oogsten, die we kunnen benutten en kunnen recreĂŤren ziet de balans er al heel anders uit. We streven
grondgebruik en functies watersysteem: het principe uitgelegd infrastructuur: gefaseerd uitbreiden woningbouw: organische stedenbouw groen en natuur: vitaal en functioneel
naar functiemenging die optimaal gecombineerd wordt met vitale natuur. We zoeken naar de optimale balans: in ieder geval mĂŠĂŠr dan de zgn. gulden middenweg, maar bij voorkeur een echte win-win-situatie, waarbij zowel de mens als flora en fauna optimaal profiteert. Het is van groot belang dat de mens verantwoordelijkheid neemt voor behoud en herstel van biodiversiteit. Binnen het ecologische netwerk is het bijvoorbeeld belangrijk dat alle successiestadia aanwezig zijn om de soortenrijkdom van het lokale ecosysteem te kunnen waarborgen. Op die manier wordt het adaptief vermogen vergroot. De kosten voor de overheid kunnen worden teruggedrongen door ecosystemen zo robuust te maken dat het mogelijk is ze een gebruiksfunctie te geven. Voorbeelden zijn recreatief gebruik en de productie van biobrandstof. Dit kan dan een bron zijn voor medefinanciering van het netwerk. Dit legt een basis voor een vitale natuur. Verder is het zinvol om de (ecosysteem)diensten die de natuur zelf levert, te herkennen, en zodanig te benutten dat ze duurzaam kunnen voortbestaan. Dit is niet nieuw. Al eeuwen gebruikt de mens de functies van natuur. Zo kunnen rietlanden water zuiveren , kan wind en biomassa in natuurgebieden energie produceren en kunnen natuurgebieden ook water bergen.
4. masterplan
De corridor
Het gaat dus om het kiezen van meer natuurlijke oplossingen, al dan niet gecombineerd met technische oplossingen. De draagkracht hiervoor wordt vergroot als bedrijven duurzaam gaan functioneren en consumenten zich richten op duurzame producten. Door de consument in Oosterwold dichtbij zijn huis te betrekken bij dit soort processen, wordt de slagingskans van deze functionele benutting van natuur steeds groter. Te denken valt aan stadslandbouw en eigen energieproductie. En zo wordt het urbane milieu gemengd met de ecologische doelstellingen.
66
5
Uitwerking wonen Wonen is voor iedereen een eerste levensbehoefte. Het betekent niet alleen een dak boven het hoofd, maar ook een betaalbare, liefst aantrekkelijke woning in een prettige omgeving. Aantrekkelijke natuur en hoge landschappelijke kwaliteit, samen met de beleving van rust en ruimte, zijn de waarden die een gebied aantrekkelijk maken voor de bewoner en recreant.
Woontypologieën Organisch groeimodel
De verschillende typologieën
Duizenden jaren lang werd stedenbouw georganiseerd volgens de logica van kruisende handelswegen en waterlopen, van militaire verdedigingswerken en civiele polderslagen, van vorstelijke assen en publieke marktpleinen, van erfrechtelijke splitsingen en notariële verkavelingen. Binnen deze simpele krachtlijnen bouwden Individuen gebouwen en vormden zo onze steden.
Waterwonen (stedelijk) De bodem klinkt in en de grondwaterstand stijgt. De waterhuishouding zal niet meer opgewassen zijn tegen de zeespiegelstijging, een ander neerslagpatroon en de toename van regenwateraanvoer via de grote rivieren. Meer (tijdelijke) buffercapaciteit voor wateropslag is nodig, maar we kampen ook met een gebrek aan bouwgrond en hoge kosten voor onderhoud aan de infrastructuur. De waterwijk is gebouwd op grond wat is vrijgekomen uit de aanleg van het piekbergingsbekken. Het ligt hoog en kan in die zin vrij conventioneel gebouwd worden. Hierin kan de regie van de gemeente vrij groot zijn. Hier ontstaat een vrij stedelijk beeld en biedt ruimte voor het ontstaan van centrumvoorzieningen zoals winkels. Het refereert aan het beeld van IJburg: de woningdichtheid is hoog, maar het groene en waterrijke casco blijft robuust.
In Almere vieren we de verrijzenis van de oude stedenbouw. Het is geen nieuwe vinding, na honderd jaar knopen we gewoon weer aan bij een eeuwenoude traditie. Het is een stedenbouw die bescheiden is, die er van uit gaat dat je nog niet weet wat er gaat komen, die ruimte laat voor kleinschalige initiatieven van vele partijen. Een stedenbouw die natuurlijke groei stimuleert en transformatie toelaat in de tijd.
5. wonen
De stedenbouw die wij voorstellen is te vergelijken met de opmaak van een krant. Een krant werkt met onzichtbare stramienlijnen. Binnen de stramienlijnen past de kopij van heel veel verschillende redacteuren. Een scherpe column, een meeslepende reportage, schokkende oorlogsfoto’s, ingezonden stukken, schreeuwerige reclame, overlijdensadvertenties of een sudoko puzzel. De stijl, kwaliteit en inhoud van de artikelen kunnen wisselen, maar het geheel is elke dag weer een consistente krant. Op dezelfde manier willen we de stad maken. We hebben een aantal onzichtbare stramienlijnen uitgezet, waarbinnen allerlei projecten van particulieren, ontwikkelaars, bouwers of corporaties kunnen worden ingevoegd. Het zijn eenvoudige regels, die voor iedereen hetzelfde zijn. Binnen die regels is er veel vrijheid. Stijl, functie of vorm leggen we niet op. De burger bouwt zelf mee aan zijn wijk en wordt daarmee verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Als er geen welstandscommissie meer is om op te sakkeren, dan heb je zélf de verdomde plicht om er iets moois van te maken. De vrijheid die de burger gegund wordt is groot. Maar die vrijheid houdt ook een plicht in. Omdat een huis per definitie in de openbare collectieve ruimte staat, is het bouwen van een huis immers meer dan een private daad, het is ook een publieke daad. De burger is niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen woning, maar voor de leefomgeving van ons allemaal. Dat betekent dat het publiek zich niet meer kan verschuilen als een passieve woonconsument, maar haar verantwoordelijkheid moet nemen als actieve cultuurproducent. Zij bouwt mee aan onze gemeenschappelijke cultuur, geeft mee vorm aan de lokale identiteit van onze stad. Daar ligt voor de pessimist de kwetsbaarheid van dit project, maar voor de optimist juist de kracht. Bron: Lezing Zelfbouwfestival, Willem Jan Neutelings 69
Waterwonen (dorps) Dorps waterrijk wonen betekent wonen in het wateropvangbekken. Ofwel wonen in een omgeving gedomineerd door open water. In het meer wordt regenwater opgevangen en vastgehouden. Het water blijft hier totdat het nodig is om het lager gelegen landbouwgebied van water te voorzien. Het refereert aan het beeld van Meerstad: deels met hoge, deels met lage dichtheid. Dit maakt de wijk gemêleerder en drukt de kosten als het gaat om riolering en infrastructuur. Wadi-wonen De laatste jaren neemt het aantal buien en de intensiteit van deze buien alsmaar toe. In een korte tijd valt er dan erg veel neerslag, waardoor sommige watersystemen niet de capaciteit voor hebben om deze te kunnen afvoeren. Hierdoor komen de straten blank te staan met alle overlast tot gevolg. In de komende jaren zullen de steden nog groter worden en er steeds meer gebouwd worden. Daardoor wordt een groot deel van de openbare ruimte verhard, denk hierbij aan daken, wegen, terrassen en pleinen. Doordat het grootste deel van het oppervlak bebouwd is kan het water hier niet in de grond infiltreren en zal het dus allemaal via de riolering moeten worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Echter de riolering is hier niet op ontworpen en zal deze grote hoeveelheid hemelwater niet aankunnen, waardoor het op straat blijft staan. Om dit probleem tegen te gaan wordt er tegenwoordig anders omgegaan met waterafvoer in nieuwe woonwijken. Een mogelijkheid is om het hemelwater niet via het riool te laten afvoeren maar te infiltreren in de bodem. Dit is dan ook de belangrijkste eigenschap van de wadiwijk, het water zo lang mogelijk vasthouden en infiltreren.
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Ecologisch wonen Zelfvoorzienend leven is niet meer voorbehouden aan types met geitenwollen sokken. Zelfvoorzienend zijn kan tegenwoordig ook met alle luxe en comfort die we wensen. Badderen in regenwater en groenten uit de eigen tuin. Led-verlichting die brand op energie van zonnecollectoren en windmolens. Een huis dat in de winter wordt verwarmd met aardwarmte en in de zomer met diezelfde installatie wordt gekoeld. In de eerste helft van de vorige eeuw was het nog heel normaal om zelfvoorzienend te leven, zeker op het platteland. Boeren hadden een moestuin, wat kippen en een varken. Water werd uit een
wadi-wonen
ecologisch wonen
waterwonen (dorps)
put gehaald. Nog geen vijftig jaar geleden bouwden we huizen met de materialen die voorhanden waren, zoals riet, steen en leem. Waarom zouden we dat tegenwoordig niet weer doen? We moeten leven met respect voor de natuur. Dat is ontzettend belangrijk om de aarde te behouden. Zeker nu. Inmiddels is het zelfvoorziend wonen weer helemaal hot, met dank aan de klimaatverandering, de uitputting van fossiele brandstoffen en de stijgende energieprijzen. Steeds meer mensen schaffen een zonnepaneel aan of hebben een moestuintje. Ze hebben aandacht voor het milieu, maar dit mag niet ten koste van luxe en comfort gaan. De exclusieve, ecologische woningen liggen aan de rand van de natuurlijke zone. Hier zijn niet vanzelfsprekend alle infrastructuurvoorzieningen, zoals riolering en elektriciteit aanwezig. Het is aan bewoners, bijvoorbeeld via collectief opdrachtgeverschap om dit in te vullen. Het moeten zelfvoorzienende wooneenheden worden.
5. wonen
De wadiwijk ligt op de hogere delen in het plangebied. Het regenwater wat in de wijk valt wordt zoveel mogelijk opgeslagen en via infiltratie opgenomen in de bodem, voordat het eventueel wordt afgevoerd. In de zomer kunnen ook droogvallen en tijdens extreme neerslag worden ze watervoerend.
wadi-wonen
waterwonen (stedelijk)
70
Woontypologie Wadi op wijkniveau
infiltratie en vasthouden
Locatie masterplan
Bij veel neerslag heeft het huidige rioolstelsel te weinig capaciteit om het water te bergen en naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie af te voeren. Die ‘gemengde’ rioolstelsels storten gemiddeld 8 a 10 keer per jaar over. Als het overstort komt regenwater gemengd met rioolwater en rioolslib in het oppervlaktewater terecht. In de bebouwde gebieden wordt er het laatste decennium daarom steeds meer aandacht besteed aan bronmaatregelen om de piekafvoer van verharde oppervlakken te reduceren. De houding verandert hierbij van een zo snel mogelijke afvoer naar een trage regenwaterafvoer, zonder weliswaar overstromingsrisico’s te vergroten. Dit houdt in dat het regenwater niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar wordt vastgehouden en gedeeltelijk afgevoerd wordt naar zowel het grond- als het oppervlaktewater.
Kenmerken
5. wonen
De wadiwijk ligt ten zuiden van Almere en wordt doorkruist door de Hoge Vaart. De wadiwijk is ruim 850 hectare groot en ligt op de hogere delen in ons plangebied. De grond die vrijkomt bij het ontgraven van de wadi’s kan gebruikt worden om de bebouwing verder op te hogen. Het regenwater wat in de wijk valt wordt zoveel mogelijk opgeslagen en via infiltratie opgenomen in de bodem, voordat het eventueel wordt afgevoerd. Binnen dit afkoppelingsbeleid wordt gebruik gemaakt van wadi’s. Een wadi is een soort ondiepe greppel of kuil, die speciaal aangelegd is om regenwater op te vangen, zodat het weg kan trekken in de bodem. Het regenwater dat valt in de wijk wordt door middel van gootjes en niveauverschillen naar de wadi afgevoerd. In de zomer kunnen de wadi’s ook droogvallen en tijdens extreme neerslag worden ze watervoerend. Een wadi bestaat uit meerdere lagen. De toplaag van de wadi heeft een zuiverende werking. Na infiltratie door de toplaag komt het water in een ondergrondse grindkoffer. Vanuit deze grindkoffer infiltreert het water verder de bodem in en tussen de toplaag en de ondergrondse infiltratievoorziening bevindt zich ook een directe verbinding, de slokop die functioneert als een overstort. Door het wadisysteem belandt het regenwater niet meer in het riool, waardoor we op een verantwoorde en duurzame wijze omgaan met regenwater. Het riool wordt op deze wijze niet belast met de toenemende regenwaterafvoerpieken.
71
Ruimtelijke uitwerking
In de wadiwijk zit een bepaalde regelmaat, zo grenzen alle woningen met de voorkant aan de straatzijde en de achtertuinen kijken uit over de wadi’s. Wanneer de vegetatie in deze wadi’s soortenrijker is, zal een groter deel van de bodem doorworteld zijn waardoor infiltratie beter kan plaatsvinden. Daarnaast draagt een diverse en juiste vegetatiekeuze bij aan een hogere belevingswaarde van een wadi en brengt natuur en water in de wijk, wat leidt tot meer leefgenot voor mens en dier.
Doorsnede wijk
woontypologieën woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Detail 1: 12.500
Structuur
Water Het regenwater komt door niveauverschillen terecht in de wadi’s. Zodra het water niet meer kan infiltreren wordt via een overstort naar de Eembedding geleid.
Infrastructuur De belangrijkste wegen in de wijk gaan van oost naar west. De wegen van noord naar zuid zijn eenrichtingsverkeer. De reeds bestaande wegen dienen als ontsluiting.
Bebouwing De voorzijde van de woningen liggen richting de weg. In de Eembedding zijn twee bestaande boerderijen gehandhaafd, die een recreatie functie krijgen.
5. wonen
Groen De voormalige Eemloop geeft de wijk een centrale as, waardoor de wadi’s en bomenlanen die oost-west liggen, zorgen voor een mooie overgang.
72
Woontypologie Wadi op wijkniveau
Watersysteem op wijkniveau
5. wonen
Principe watersysteem
73
De wijk beschikt over een uitgekiend watersysteem voor het scheiden van schoon en vuil water. Zwart water wordt vanaf de woning via een ondergronds systeem zo vlug mogelijk afgevoerd naar de rioolwatervoorziening. Het hemelwater dat op de particuliere gronden terecht komt wordt op eigen terrein verwerkt. Het hemelwater dat op de verharding in het openbaar gebied valt, zal zoveel mogelijk zichtbaar worden afgevoerd via een stelsel van gootjes en greppels en zal uiteindelijk in de wadi’s terecht komen. De toplaag bestaat uit schrale teelaarde, met een laagdikte van minimaal 0,25 m. De onderbouw, met een dikte van 0,25 m dient te bestaan uit schoon grof zand en in deze laag schoon grof zand komt een grindkoffer. Vanuit deze grindkoffer infiltreert het water verder de bodem in. Deze grindkoffer loopt in de lengterichting van de wadi. Het water komt dan altijd daar terecht waar het water het gemakkelijkst de bodem in kan zakken.
Afhankelijk van de capaciteit zal het water via infiltratie worden opgenomen in de bodem en overtollig water zal worden afgevoerd naar de voormalige eembediing. Deze uitgegraven eembedding en de helofytenfilters daarom heen, liggen lager ten opzichte van de woningen. De helofytenfilters zorgen ervoor dat het regenwater gezuiverd afgevoerd kan worden naar de lager gelegen gebieden. De wadi’s lopen af richting de centrale as, zodat wanneer het nodig is het hemelwater richting de helofytenfilters en eembedding kan afstromen. Het water uit de wijk komt namelijk alleen in de helofytenfilters terecht bij hefige neerslag, zodra de bergingscapacitiet van de wadi’s volledig benut zijn. Doormiddel van slokops wordt voorkomen dat het water hoger komt dan de rand van de wadi. Via de slokops wordt het overtollige water over een kleine afstand, ondergronds naar de helofytenfilters afgevoerd.
Natte situatie
Droge situatie
woontypologieën woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk
Groenstructuur
Infrastructuur
Het maken van een mooie wandeling door het park, spelen in een spannende groene speeltuin of lekker even uitrusten in de schaduw van een boom. Een groene omgeving vermindert stress, nodigt uit tot bewegen en het ontmoeten van buurtbewoners. De hoofdstructuur van de wijk wordt voor een belangrijk deel bepaald door de centrale as waar de voormalige eembedding heeft gelopen. Rondom deze waterafvoer bevinden zich de helofytenfilters beplant met riet, lisdodde en biezen, zeggen die dienen om het water te zuiveren en beschutting te geven aan dieren. Langs het water in de voormalige eembedding en langs de randen van de wijk worden bomen aangebracht om de recreatieve route te benadrukken. De wadi’s met natuurlijke beplanting en laanbeplanting langs de wegen staan haaks op deze centrale as. De wadi’s hebben een flauw talud, zodat deze enkele wadi’s ingericht kunnen worden als speelvoorziening voor kinderen, wanneer deze droog komen te vallen. Verder komen er nog wat incidentele plantsoentjes, speelveldjes en boomvakken voor. Verder dragen de hagen rondom de woningen bij aan een groene omgeving. De groene omlijsting van de wijk bestaat aan de noordzijde uit een bosachtig parkgebied, dat overgaat in de voormalige eembedding. Aan de zuid-westzijde en noord-oostzijde is de groene omlijsting transparant, zodat uitzichten naar het landelijk gebied ontstaat, waar biologische landbouw plaatsvind. De hoofdwegen welke langs het plangebied lopen voorzien van laanbeplanting. Het betreft hier bomen van de eerste grootte die in groenstroken worden aangeplant. Voor de beplanting is gekozen voor inheemse soorten, zoals de Acer, Alnus, Populus, Betula en Salix. Ten oosten van de wijk ligt de ecologische corridor die functioneert als uitloopgebied, met recreatieve voorzieningen en routes.
De bestaande infra- en verkeersstructuur zoals de A27, de Gooiseweg, de gruttoweg en het priempad, worden zoveel mogelijk gehandhaafd waarbij wel enkele straatprofielen worden verbreed en laanbeplanting wordt toegevoegd. Deze gebiedsontsluitingswegen gaan dienen als hoofdontsluiting voor de totale wijk. Voor deze ontsluiting zijn de toerit en afrit van de snelweg van groot belang. De overige bestaande wegen vormen als het waren een soort ring rondom de wadiwijk, waardoor de bereikbaarheid en doorstroming worden versterkt. De nieuw aan te leggen infrastructuur in de wijk worden 30 km/uur-wegen en om zo weinig mogelijk verkeersbewegingen in de wijk zelf te krijgen, worden de noord-zuid wegen in de wijk eenrichtingsverkeer. Dit houdt in dat de belangrijkste ontsluiting van de woonwijken plaats vindt via de de oost-west georiënteerdr wegen en deze lopen paralel aan de bebouwing en de daarachtergelegen wadi’s. De wegen liggen in een dusdanig profiel en op hoogte zodat ze via goten en greppels, waterafvoerend worden richting de wadi’s. In het straatprofielen van de oost-west georiënteerdr wegen is ruimte gereserveerd voor parkeren in het openbaar gebied. Daarnaast bestaat de mogelijkheid bij het merendeel van de woningen om te parkeren om eigen perceel. De centraal natuurzone zal nauwelijks doorkruist worden, hoewel de twee bestaande boerderijen vanwege zijn recreatieve functie wel met de auto bereikbaar zijn. Langs het water in de voormalige eembedding en langs de randen van de helofytenfliters worden recreatieve routes aangelegt die enkel toegankelijk zijn voor fietsers en voetgangers. De ontsluiting van de wijk voor voetgangers en fietsers zal via de gewone infrastructuur dienen te geschieden en de bewoners kunnen achterom via de westoost georiënteerde vlonders bij de wadi’s.
5. wonen
woontypologie ecologie
74
Woontypologie Wadi op wijkniveau
Referentiewijken Piekenhoef, Oss Het ontwerp voor Piekenhoef is gebaseerd op het principe van schering en inslag. Schering bestaat uit openbare ruimten die de verbindingen leggen met de omgeving. Een bospark en zes wadi’s lopen in noord-zuid richting tussen Berghem en het Herperduin. De inslag zijn de erven waar de woningen aan liggen en lopen van oost naar west. De schering gaat over de grote schaal en groenstructuren, de inslag bepaalt de kwaliteit van de openbare ruimte voor de deur. Waar schering en inslag elkaar ontmoeten verschijnen stedenbouwkundige “confrontaties” die de architecten hebben geïnspireerd bijzondere woningen te ontwerpen. Piekenhoef is een wijk met een groen karakter waarbij het watersysteem als centraal uitgangspunt is gekozen voor het stedenbouwkundig ontwerp. De structurerende openbare ruimten, bestaande uit de groenstructuur en de hoofdontsluiting, vormen samen het ruimtelijk raamwerk van de wijk. De openbare hoofdruimten worden gevormd door de hoofdontsluiting voor de auto, de fietslaan, het bospark en de groene linten in de vorm van infiltratiezones. Deze wadi’s lopen van noord naar zuid, terwijl de hoofdrichting van de verkeersstructuur oost-west is. Binnen dit ruimtelijk raamwerk worden de woonbuurten gerealiseerd. Deze buurten worden nader vormgegeven door middel van oost-west gerichte buurterven.
5. wonen
Ruwenbos, Enschede Tussen de Haaksbergerstraat, het Boswinkel en de A35 is eind jaren ‘90 een kleine nieuwbouwwijk verrezen. Het Ruwenbos onderscheidt zich van andere kleine uitleglocaties door haar bijzondere vormgeving en haar revolutionaire water afvoer systeem. De architectuur van de wijk is, hoewel divers van architectuur, zeer uniform wat de gebruikte materialen betreft. De bruine en gele bakstenen in combinatie met ongelakt hout is overal doorgevoerd, dit geeft een zeer rustig en evenwichtig karakter aan de wijk. Eveneens zeer bijzonder is de waterafvoer in de wijk. Waar normaal het regenwater via goten en kolken het riool in stroomt wordt dit in het Ruwenbos opgevangen in ‘wadi’s’ (zich bij regen met water vullende beddingen) die het daarna afvoeren naar een nabijgelegen beek. Het wadi-systeem voorkomt dat het riool onnodig belast wordt en gaat verdroging van het buitengebied tegen. De vernieuwende opzet van de wijk was onderwerp van een felle discussie tussen de plannenmakers enerzijds en architecten en bewoners anderzijds. De architecten maakten zich voornamelijk druk over de voorschriften aangaande de bouwmaterialen. Hun redenatie dat bijvoorbeeld de Amsterdamse grachten zonder materiaal voorschriften ook wel een eenvormig beeld hadden opgeleverd getuigde van zeer beperkte historische kennis, 75
(iets waarvan onze vaderlandse architecten wel vaker beticht worden) immers, hoewel er in het 17e-eeuwse Amsterdam geen restricties waren aangaande baksteenkleuren is het logisch dat er een eenvormig beeld is ontstaan, er was in die tijd namelijk maar een kleur baksteen in gebruik in Holland. De bewoners van de wijk maakten zich vooral zorgen over de wadi’s. Zij vreesden gevaarlijk situaties wanneer de beddingen zich tijdens een stortbui zouden vullen met kolkende watermassa’s. In de praktijk is gebleken dat de (zeer ondiepe) wadi’s nooit in woeste bergbeken veranderen. De wadi’s hebben wel een positief effect gehad op de ecologie van de wijk, ze fungeren als biotoop voor amfibieën en ze trekken bijzondere plantensoorten aan. EVA-Lanxmeer, Culemborg De ecologische woonwijk Eva-Lanxmeer werd opgezet door de stichting EVA (Ecologisch Centrum voor Educatie, Voorlichting en Advies) in samenwerking met Joachim Eble Architektur en Copijn Tuin- en Landschapsarchitecten. Uitgangspunten waren duurzaamheid, technische vernieuwing en participatie van de bewoners: zij waren vanaf het eerste moment betrokken bij de plannen voor de wijk. Binnen het ontwerp is rekening gehouden met het bestaande landschap. Een deel van het oerstroomdal is weer zichtbaar gemaakt. Omdat de wijk in een waterwingebied ligt is de waterhuishouding bepalend voor het ontwerp: schoon regenwater stroomt van de daken via buizen naar retentievijvers waar het langzaam in de bodem zakt. Omdat rekening gehouden moest worden met beschermende kleilagen is niet met heipalen gefundeerd maar met schuimbeton. Het gedachtegoed van de permacultuur, eetbare tuinen, is onder ander terug te vinden in de hoogstamboomgaarden midden in de wijk en in de stads- en zorgboerderij. Er is gekozen voor behoud en integratie van de archeologische vindplaats van de 14e-eeuwse burcht Caetshage. De nog ondergronds aanwezige resten en fundamenten zijn behouden door de stadsboerderij op een terp te plaatsen. EVA-Lanxmeer is na meer dan 10 jaar uitgegroeid tot een bekend Nederlands voorbeeldproject voor integrale aanpak van een ecologische woon- en werkwijk. Bijschriften rechterpagina 1. Piekenhoef 2. Piekenhoef 3. Piekenhoef 4. Ruwenbos 5. Ruwenbos 6. EVA-Lanxmeer 7. EVA-Lanxmeer 8. EVA-Lanxmeer
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 76
Woontypologie Wadi op detailniveau
infiltratie en vasthouden Uitgangspunt is dat op de percelen van de woningen een bergende infiltratievoorziening dient aangelegd te worden. De voorzieningen moeten van een overstortmogelijkheid worden voorzien zodat overtollig hemelwater afgevoerd kan worden naar de voorzieningen op openbaar terrein. De afvoer van overtollig hemelwater naar de centrale voorzieningen moet zichtbaar zijn en via de maaiveld plaatsvinden, zodat een controle op kwaliteit van het water mogelijk is. De ruimte voor de infiltratievoorzieningen kan naast berging meerdere functies hebben. Zo kunnen de voorzieningen, zoals een grindkoffer gebruikt worden voor parkeerplaatsen en voetpaden. Onder de huizen of kruipruimtes worden tanks aangelegd om het water te kunnen bergen en te kunnen hergebruiken in het huishouden. Om tot een gedegen plan te komen zullen hiervoor nauwkeurige richtlijnen opgesteld moeten worden.
Detail 1: 2000
3
4
2
1
Openbare ruimte Type 1: eenrichtingsverkeer De noord-zuid wegen worden 30km per uur en eenrichtingverkeer, om zo weinig mogelijk verkeersbeweging te hebben. Het water in de water gaat onder de weg met een afvoerbuis. De tuinen liggen gunstige ten opzichte van de zon en de hagen daaromheen zorgen voor een duidelijke grens tussen privaat en openbaar.
5. wonen
Type 2: doorgaande weg De ontsluitingswegen bestaan uit klinkerverharding en er is ruimte voor parkeergelegenheid. Het trottoir ligt op een oor, zodat het water richting de weg kan afstromen. Door middel van een omgekeerd dakprofiel wordt het water in het midden van de weg verzameld en via niveauverschil afgevoerd naar de wadi. De goten in de weg dienen tegelijkertijd als afremming voor het autoverkeer. Type 3: wadi’s De wadi is het laagste punt van de wijk en via de vlonders is achterom voor voetgangers en fietsers mogelijk. De hoog opgaande beplanting naast de vlonders en lager opgaande beplanting ervoor, zorgen voor privacy voor de bewoners. De wadi bestaat uit natuurlijke beplanting en afhankelijk van het seizoen veranderd het beeld. Type 4: Aanzicht tuinen Door de verhoogde ligging van de weg ten opzichte van de wadi en de groen rand langs de bebouwing, wordt de zichtlijn over west-oost benadrukt. Naast deze noordzuid wegen voor auto’s en fietsers, zijn er in de wadi’s ook graspaden die toegankelijk zijn voor voetgangers. 77
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Watersysteem op woningniveau
waterdoorlatende verhar-
5. wonen
Waterbesparing kan op vele manieren door een waterbesparende douchekop of door een zuinige wasmachine. Groene daken nemen 50% van het regenwater op en waar veel mensen niet aan denken is het hergebruiken van regenwater. Het is immers milieuvriendelijk en gratis tegelijk. Het hemelwater wordt gefilterd, opgeslagen in een tank onder de grond/kruipruimte en gaat via een pomp naar de gebruikspunten. Het hemelwater wordt via niveauverschillen afgekoppeld richting deze tank en zodra deze vol zit kan het water afstromen naar de openbare voorzieningen. Om een dergelijk systeem te ontwerpen dient er een waterbalans te worden gemaakt Binnenshuis wordt het hemelwater hergebruikt voor het doorspoelen van het toilet. Buitenshuis voor het wassen van de auto en voor het besproeien van de tuin. Het zwarte water wordt via de riolering afgevoerd.
groendaken
ding
watertank
bovengronds afvoeren
infiltratie grindkoffer
78
Woontypologie Wadi
wonen in een infiltratiezone
Wonen in een infiltratiezone
Architectuur
De wadiwijk is een wijk met een grote ambitie op het gebied van waterberging en infiltratie. Het streven is om al het hemelwater zelf in de wijk te bergen, infiltreren, zuiveren en te hergebruiken. Daarbij wordt wel rekening gehouden met eventuele risico’s, want zodra de capaciteit niet groot genoeg is kan het water afstromen naar de voormalige eembedding.
Water in de wijk heeft een grote aantrekkingskracht en het ontwerp van het watersysteem is een belangrijke basis voor het stedenbouwkundig ontwerp van de woonwijk. Naast het vasthouden van regenwater moet de wijk zijn eigen identiteit krijgen: informeel en een sterke sociale cohesie. Om dit te bevorderen, wordt bij de inrichting van de wijk veel aandacht geschonken aan de ordening van de woningen, zodat een sterke mix ontstaat van verschillende woningen, van eenvoudig tot luxe. Er is kleinschalige bebouwing van levensloopbestendige woontypes.
Deze wijk zal op een organische wijze ontstaan. Dit betekend dat de toekomstige bewoners kunnen aan het planproces kunnen deelnemen en invloed uitoefenen op de vormgeving en inrichting van de wijk. Het groene casco en de infrastructuur zijn hierbij een gegeven. Het particulier opdrachtgeversschap draagt bij aan een gemêleerde wijk, binnen de ruim opgestelde randvoorwaarden. Naast de belangrijke wateropgave speelt duurzaamheid op wijkniveau en woningniveau een grote rol. Bij het ontwerp en de daarin te bouwen woningen moet rekening worden gehouden met de toekomst. Voor wat betreft de energievoorziening wordt uitgegaan van zonne-energie en besparingen. Qua materiaalgebruik, moeten er materialen worden toegepast die niet schadelijk zijn voor het milieu en de gezondheid van de bewoners.
Spelregels Bij de aanleg is er veel aandacht voor de infiltra tiecapaciteit van de bodem. Dat betekent dat er een goede wortelende begroeiing aanwezig moet zijn, zodat het water gemakkelijk de bodem in kan. Door slib en bijvoorbeeld bladafval kan de bodem dichtslibben. 5. wonen
Voor het goed werken van een wadi is het van groot belang dat er geen materialen, vuil of afval in de wadi wordt opgeslagen. Verder is het uitlaten van honden in wadi’s niet wenselijk. Autowassen in of nabij een wadi is niet toegestaan. Het vuile water wat door het autowassen naar de wadi’s toestroomt, vervuild immers zowel de bodem als het grondwater. Afval kan de werking van de wadi’s en de andere watersystemen belemmeren en vervuilen. Zo is vuurwerk een probleem omdat deze chemisch stoffen bevat. Deze chemische middelen tasten de bodem aan en zijn schadelijk voor planten en dieren. Onkruid dient bestreden te worden met met milieuvriendelijke middelen. In plaats van strooizout te gebruiken wordt aangeraden met zand te strooien zodra het glad is. Voor het watersysteem is het van belang dat elementen zoals schuttingen en andere voorwerpen niet uitlogen en aangeraden wordt om natuurlijke afscheidingen toe te passen. Particuliere tuinen dienen zo min mogelijk verhard toe te passen of het water op eigen terrein te kunnen bergen. 79
Belangrijke kenmerken zijn: Uitstraling: ambachtelijk, landelijk en dorps Materiaal: baksteen, hout Kleur: aards, grijsbruin, rozerood (zalmkleurig), rood Kleuraccent: donkergroen Verschilende kappen onder andere met groene daken De bebouwing moet op een zorgvuldige manier worden toegevoegd in de landelijke en dorpse sfeer van het bestaande gebied, waarbij het wel zichtbaar mag zijn dat het bebouwing uit de 21ste eeuw betreft. De architectuur is eerder ingetogen en sober dan uitbundig en rijk. De bewoners van de vrijstaande woningen en rijtjeswoningen hebben, met een aantal opgestelde richtlijnen, grote vrijheiden. Dit gevarieerde beeld bepaalt de veelkleurigheid van de wijk en is één van de karakteristieken van de wijk. Individualiteit van de bebouwing is kenmerkend voor een dorp, maar teveel variatie binnen het gezichtsveld kan onrustig gaan werken. Belangrijk is dat de bebouwingsdichtheid niet te hoog is en toegestaan wordt dat ongeveer 30% van een kavel bebouwd wordt. Bij een dorps milieu is het essentieel dat het aantal identieke seriewoningen beperkt blijven tot 20% per straat met een maximum van 5 à 7 woningen. De bouwhoogten van de vrijstaande woningen is twee tot drie woonlagen en de bouwhoogten van de rijtjewoningen is drie tot vier woonlagen hoog. Elke tuin dient afgescheiden te worden door middel van een haag en daarnaast dienen de woningen aan te sluiten bij het gedifferentieerde karakter. Dit kan o.a. in bouwvolume, materiaalgebruik, kapvorm en kleur tot uitdrukking komen. Bijschriften rechterpagina 1. afwatering als speelvoorziening 2. verschillende daken 3. sobere architectuur 4. vlonders langs de achterzijde van de woningen 5. tussenruimte tussen de bebouwing 6. hout als materiaal gebruik 7. rijtjeswoningen met verschilende uitstraling 8. modern materiaalgebruik en ingetogen architectuur
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 80
Woontypologie Wadi
inspiratie: de huidige stand
Ecologie
5. wonen
Een ecologische verbindingszone is bedoeld om planten en vooral dieren de gelegenheid te geven zich te verplaatsen tussen naburige natuurlijke gebieden. In stedelijk gebied zijn dat de relatief groene delen, zoals stadsparken. Als verbindingszone kunnen watergangen fungeren, maar bijvoorbeeld ook spoorbermen en wegbermen. In stedelijk gebied zijn verbindingszones voornamelijk bedoeld voor kleine zoogdieren, amfibieën en insecten, zoals dagvlinders en sprinkhanen. De vegetatie dient voor deze soorten bloemrijk te zijn (dagvlinders) en dienen enige mate van dekking geven, dus relatief hoog opgaand zijn. Ook wadi’s kunnen fungeren als verbindingszone. In de huidige wadi’s worden vaak grassen toegepast die beheerd worden als gazon en daardoor soortenarm zijn. De dekking die deze vegetatie biedt, is nihil. Men mag er daarom van uitgaan dat de werking van de huidige wadi’s als ecologische verbindingszone te verwaarlozen is. Als er meer gevarieerde vegetatie wordt gebruikt, krijgen diergroepen wel dekking. Met vegetatie kan een wadi dan wel een functie vervullen als verbindingszone, mits deze uiteraard aansluit bij grotere groenelementen. Een uitgekiende soortkeuze kan ervoor zorgen dat de waarde van de vegetatie voor bijvoorbeeld dagvlinders relatief hoog is. Samen met de in tuinen bloeiende planten kan de waarde voor vooral de relatief algemene soorten vlinders daarmee verder worden vergroot. Door aan wadi’s, naast puur waterhuishoudkundige, ook andere functies toe te kennen, kunnen de negatieve kanten van verstedelijking voor bijvoorbeeld flora en fauna worden verzacht. Een adequate inrichting en een bewuste beplantingskeuze zal zowel de hydrologische als de milieu-hygiënische levensduur van wadi’s verlengen. Een juiste vegetatiekeuze draagt bij aan een hogere belevingswaarde van een wadi en brengt natuur en water in de wijk, wat leidt tot meer leefgenot voor mens en dier. Daarnaast maken verschillende plantensoorten gebruik van verschillende lagen van de bodem. Hoger opgaande, overblijvende plantensoorten hebben vaak een uitgebreidere wortelstelsels dan kleine, eenjarige plantensoorten. Wanneer de vegetatie in een wadi soortenrijker is, zal dus een groter deel van de bodem doorworteld zijn dan bij gebruik van slechts één of enkele soorten. Een gevarieerde begroeiing is niet alleen drainage-verbeterend, maar ook erosie-bestendiger. De plantensoorten die kunnen worden gebruikt in een wadi, moeten bestand zijn tegen langdurige perioden van droogte, periodieke enkele dagen durende inundaties en relatief voedselrijke omstandigheden. In een min of meer natuurlijke situatie zijn de soorten van deze omstandigheden te vinden in of bij oevers van watergangen. Vooral soorten die relatief hoog op de oever van een watergang op min of meer zandige en enigszins humeuze plaatsen voorkomen kan men in een wadi goed toepassen. 81
Houtige gewassen (bomen en heesters): Zwarte els, diverse soorten wilgen, gewone vlier Helofyten: Grote waterweegbree, zwanebloem, riet, mattenbies, grote lisdodde en kleine lisdodde Hoger opgaande plantensoorten (geen helofyten): Gewone engelwortel, kleine watereppe, knoopkruid, wilgenroosje, koninginnekruid, moerasspirea, moeraswalstro, veldlathyrus, moerasrolklaver, gewone kattenstaart, Watermunt, moeras-vergeetmijnietje, grote egelskop, poelruit en grote valeriaan. Overige plantensoorten (laag blijvend): Kruipend zenegroen, pinksterbloem, penningkruid, egelboterbloem, blauw glidkruid, grasmuur, zeegroene muur, beekpunge en gewone ereprijs. Deze planten die kunnen worden toegepast in een wadi, verschillen sterk in hoogte, uiterlijk, bloeiperiode en bloemkleur. Afhankelijk van de gekozen soorten, ontstaat daarom steeds een ander beeld. Een meer natuurlijke en daardoor hoger opgaande vegetatie nodigt in mindere mate uit tot betreding. Doordat de wadi’s deel uitmaken van een dicht bebouwd gebied, valt enig gebruik echter niet te voorkomen. Men mag verwachten dat daardoor geleidelijk enkele looppaadjes kunnen ontstaan. Het is zelfs erg wenselijk als de wadi’s gebruikt worden door de bewoners omdat dit een bijdrage kan leveren aan de cohesie in de wijk. Toch is het niet wenselijk dat paden ’ontstaan’ door gebruik en daaromworden enkele paden en speelvelden bewust ontworpen. Aan het beheer van een min of meer natuurlijke vegetatie in de wadi moet men veel aandacht besteden. Doet men dat niet, dan is de kans op verruiging groot. Dit geeft snel een indruk van verwaarlozing, hetgeen juist in stedelijk gebied vermeden zou moeten worden. Het ideale beheer van een wadi met een meer gevarieerde vegetatie bestaat uit het twee maal per jaar maaien van de vegetatie, waarna men het maaisel verwijdert. Het maaisel dient bij voorkeur enkele dagen na te rijpen, wat de verspreiding van zaden bevordert. Daarna wordt het afgeharkt en afgevoerd. Het maaien kan het beste gebeuren in de tweede helft van juni/eerste helft van julirespectievelijk de tweede helft van augustus/eerste helft van september. Bijschriften rechterpagina 1. Sambucus nigra, gewone vlier 2. Centaurea jacea, knoopkruid 3. Ajuga reptans, kruipend zenegroen 4. Mentha aquatica, watermunt 5. Wadi met natuurlijke beplanting 6. Alnus glutinosa, zwarte els 7. Veronica chamaedrys, gewone ereprijs 8. Typha latifolia, grote lisdodde 9. Angelica sylvestris, gewone engelwortel
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
7
5
6
8
9 82
Woontypologie Waterrijk Dorps op wijkniveau infiltratie en vasthouden
Locatie masterplan
Dorps waterrijk wonen betekent wonen in het wateropvangbekken. Ofwel wonen in een omgeving gedomineerd door open water. In het meer wordt regenwater opgevangen en vastgehouden. Het water blijft hier totdat het nodig is om het lager gelegen landbouwgebied van water te voorzien. Om het meer heen ligt een dijkje. Dit houdt het water tegen en zorgt ervoor dat er een groot wateroppervlak ontstaat. De woningen liggen op verhoogde eilanden. De eilanden liggen sowieso op de nu al wat hogere delen. De benodigde grond hiervoor is uitgegraven van de omringende gronden, zodat hier een diepere waterbodem ontstaat. De drooglegging van de woningen maakt het mogelijk
Kenmerken
Ruimtelijke uitwerking
In het nieuwe watersysteem van Almere Oosterwold neemt de seizoensberging van water een belangrijke positie in. Waterrijk Dorps ligt relatief hoog. Juist daar wordt daarom de seizoensberging van water gecreëerd. Belangrijk is dat het meer goed gevuld blijft met water. Hemelwater dat op de eilanden valt mag daarom afstromen naar de berging.
5. wonen
Dit gegeven leent zich ideaal voor het maken van nieuwe wooneilanden. De dichtheid van de woningen op deze eilanden varieert tussen de 10 en 20 woningen per hectare. De bouwvolumes beperkingen zich tot 3 woonlagen. Hier wordt voortgeborduurd op een eeuwenoude Nederlandse nederzetting typologie: de terp. De eilanden worden omgeven door (zuiverend) groen. Dijkjes verbinden de eilanden met elkaar. De ligging in het meer biedt ruimte om watergerelateerde recreatieve voorzieningen te bieden, zoals zwemstranden en vaarvoorzieningen, gericht op de lokale gebruikers. Waterrijk Dorps biedt ook ruimte voor dagelijkse voorzieningen zoals detailhandel, supermarkten en sportmogelijkheden. Op woningniveau ligt de nadruk op het efficiënt omgaan met water en slim energiegebruik. 83
om vrij conventionele bouwtechnieken toe te passen. Maar natuurlijk wel met state-of-the-art bouwtechnieken. Waterrijk Dorps is gelegen in de eerste fase van Almere Oosterwold. Hier ontstaat op een organische manier een dorpsachtige concentratie van woningen, die veelal direct aan het water gelegen zijn.
Doorsnede wijk
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Detail 1: 12.500
Structuur
Water Water is overal in Waterrijk Dorps. Het is het open water wat het karakter van de wijk bepaald.
Infrastructuur De wooneilanden takken aan op de hoofdverbindingswegen. Op de eilanden zelf is daardoor geen doorgaand verkeer nodig.
Bebouwing De bebouwing is op een regelmatige, maar met een zekere afstand van elkaar gesitueerd en gekoppeld aan de dorpsstraat die elk eiland heeft.
5. wonen
Groen Het groen bevindt zich met name aan de randen van de eilanden. Hier zijn de zuiverende helofytenfilters.
84
Woontypologie Waterrijk Dorps op wijkniveau Watersysteem op wijkniveau
Principe watersysteem Waterrijk dorps kent een duurzaam watersysteem. De woningen in de wijk scheiden het grijs en zwart water. Het grijze water wordt afgevoerd naar de seizoensberging. De eilanden zijn omringd door zuiverende helofytenfilters, meestal in de vorm van riet. Omdat het grijze water door het riet heenstroomt, zal het water gezuiverd worden. Het zwarte water zal via het riool naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie worden gevoerd.
5. wonen
Het water dat in de vorm van regen in de wijk valt hoeft niet ge誰nfiltreerd te worden in de wijk. De omliggende seizoensberging is juist gebaat bij zoveel mogelijk watertoevoer. Het seizoenswaterbergingsmeer kent namelijk een groot oppervlak van open water en heeft daardoor rela-
Natte situatie
85
tief veel te maken met verdamping. Daarom zal in deze wijk minder gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld waterabsorberende groene daken. Hier past de inzet van zonnepanelen op daken dus als in geen andere wijk. Het regenwater mag in deze wijk vlot worden afgevoerd worden. Het regenwater kan natuurlijk wel worden opgevangen ten behoeve van eigen gebruik in de tuin e.d. Het water dat afstroomt van de verharding kan via goten naar het seizoenswaterbergingsmeer worden geleid.
Droge situatie
woontypologieën woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Groenstructuur
Infrastructuur
De groenstructuur van Waterrijk Dorps wordt in grote mate bepaald door de randen van de eilanden. Deze randen zullen worden aangeplant met planten waarvan de zuiverende werking ervan, het belangrijkste aanplantargument is. Dit betekent dat de eilanden door de combinatie van de rietzone en de beplanting die door particulieren wordt aangebracht, een groen aanzicht krijgen. De aanwezige bebouwing zal daar grotendeels in op gaan.
De infrastructuur in Waterrijk Dorps wordt aangesloten op de bestaande N305 die van Almere naar Zeewolde loopt. Omdat de N305 op de A27 aansluit vormt dit voor autoverkeer de belangrijkste weg door Almere Oosterwold. Via deze weg loopt de ontsluiting naar de rest van de omgeving en het land.
Op de nieuwe terpen komen op de centrale pleintjes bomen te staan die de pleintjes zullen markeren. Door elk plein een eigen beplantingskarakter mee te geven zal dit bijdragen aan de diversiteit tussen de verschillende terpen. Dit systeem wordt tevens toegepast op de meer zuidelijk gelegen eilanden. Vanwege de ecologische doelstellingen zal gekozen worden uit inheemse beplantingen. Op deze manier kan de natuur vanuit de oostelijk gelegen ecologische verbindingszone de wijk worden ingebracht.
5. wonen
Het meest zuidelijke eiland, wordt naast de beplanting aan de randen, gedomineerd door een brede groenstrook die zuidwest-noordoost georiënteerd is. Deze groenstrook omzoomd de belangrijkste route die door Waterrijk Dorps loopt. Op deze manier wordt bereikt dat het doorgaande verkeer door de wijk, zich omringd zal voelen door groen.
De bestaande noordwest-zuidoost lopende polderweg (Duikerweg) zal de belangrijkste weg door de wijk zijn. Aan deze weg worden de nieuwe terpen gekoppeld en de doorgaande weg door de zuidelijke eilanden van Waterrijk Dorps. Door deze bestaande infrastructuur te behouden, hoeven er minder kosten te worden gemaakt. Deze weg zal ook de verbinding vormen tussen Waterrijk en de ecologische woonwijk in het noordwesten. De straten op de eilanden zelf zullen overwegend in 30km zones liggen. Vanwege de ruime opzet zal het parkeren van auto’s op de erven opgelost kunnen worden. Dit betekent dat de straten over het algemeen zonder veel parkeerstroken aangelegd kunnen worden. Hierdoor blijft er in het profiel ruimte voor een brede groenstrook. De belangrijkste doorgaande wegen zullen in asfalt worden uitgevoerd. Vanwege de beoogde dorpse uitstraling wordt in de woonstraten gekozen voor een klinkerverharding.
De verbindingsdijken worden aangeplant met opgaande begroeiing. Door in fases te snoeien kan de dijk een afwisselend beeld krijgen met open, halfopen en gesloten begroeiing. Het snoeihout kan worden gebruikt als biomassa. 86
Woontypologie Waterrijk Dorps op wijkniveau Referentiewijken Meerstad, Groningen Volgens de oorspronkelijke plannen zouden 9100 woningen moeten worden gebouwd op een oppervlakte ter grootte van de stad Groningen. In dit project wordt het stuk landbouwgrond tussen Groningen, Engelbert en Harkstede deels onder water gezet. Hierbij wordt naast een woonwijk ook natuur aangelegd. Het is qua opzet vergelijkbaar met het Blauwestad-project in Oost-Groningen, maar de voorzieningen worden pas aangelegd waar en wanneer ze nodig zijn, niet al van tevoren in het hele plangebied. Dit moet meer flexibiliteit bieden in geval van tegenslagen. Meerstad is meer dan zomaar een nieuw gebied tussen Groningen en Slochteren. Meerstad staat voor de opvatting over hoe mensen vandaag de dag willen wonen, leven en recreëren: vrij en ongebonden in de ruimtelijkheid van de natuur, maar met de geneugten van de stad binnen handbereik. Bovendien wil Meerstad een bijdrage leveren aan de realisatie van belangrijke ecologische en planologische doelstellingen in het gebied en in de regio. Op dit moment wordt Meerstad gebouwd. Er is een meer gegraven en bestaande natuur wordt vervlochten met nieuwe soms tijdelijke natuur. De eerste huizen zijn gebouwd, voorzieningen gepland, toegangswegen zijn vernieuwd en er worden recreatiemogelijkheden gecreëerd.
5. wonen
Meerstad is ambitieus. De huidige marktontwikkelingen raken het tempo van de realisatie van de wijk. De visie op het gebied is echter ongewijzigd. Illustratief daarvoor is het natuurlijke begin van Meerstad, genaamd Meeroevers. Een zeer gevarieerd woongebied met mooie lommerrijke lanen, een karakteristiek waterfront en bijzondere eilanden. Meerstad biedt mensen dus de gelegenheid om dichtbij de stad landschappelijk te wonen en te leven. Meerstad wil mensen ook betrekken bij de verdere ontwikkeling van Meerstad, wil naar hen luisteren en hun ideeën in haar plannen verwerken. Zodat het nieuwe woongebied samen met de bewoners wordt gecreëerd en hun natuurlijke eigendom wordt. Opzienbarend is de verhouding tussen wonen en natuur in Meerstad. Tweederde van het gebied bestaat uit water en groen en slechts een derde uit bebouwing. Door de bijzondere ligging vormt Meerstad ook een schakel tussen de natuurgebieden van Midden Groningen en de natuur rond en boven het Zuidlaardermeer in Drenthe. Door de nieuwe natuur die in het plangebied wordt gecreëerd is de schakel die Meerstad vormt er één met een 87
eigen waarde. Nieuwe natuur die een kwaliteit toevoegt aan de reeds bestaande gebieden. Piccardthof, Groningen Piccardthof ligt in een oud veenlandschap ten zuidwesten van de stad Groningen. In het laagveenlandschap liggen de beekdalen van het Eelderdiep en de Drentsche Aa. Zandruggen zoals Eelde steken als vingers in het veen. Het wijkje ligt aan de Piccardthofplas. Deze plas is in 1958 ontstaan als een zandwinningsplas, ontstaan na de aanleg van de A7. Ten tijde van de planvorming voor de Piccardthofplas, is de plas verder ontwikkeld tot natuurgebied. De structuur bestaat uit drie woonpaden die vanaf het bestaande lint het rietlandschap insteken. De kavels liggen geclusterd aan deze paden en liggen aan de achterzijde vrij in het riet. De woningen liggen min of meer gestrooid in het gebied. Er is geen gelijke rooilijn. De kavels zijn gemiddeld 1250m2 groot. De woonpaden zijn doodlopende straatjes omgeven door natuurlandschap. Ze eindigen in een plein waar gekeerd kan worden. Inritten en het woonniveau zijn direct gekoppeld aan de straatjes. De tuinen lopen af naar het water. Het omringende riet zuivert het stedelijk water voordat het het gebied uitstroomt. De randen van de kavels zijn ingericht als rietzone. Het natuurlandschap als contramal van het wonen staat in verbinding met het milieu van de Piccardthofplas. De dichtheid van de woningen is 3,1 woningen per hectare. In de wijk heeft groen een aandeel van 86% in de totale oppervlakte van de wijk. Helwerd, Groningen Helwerd is een op zichzelfstaande kleine bebouwingsconcentratie. In Groningen gerealiseerd in het open veld op iets verhoogde landtong. Het is gebaseerd op de traditionele Groningse wierden. De huizen staan gerangschikt als op de traditionele wierde.
Bijschriften rechterpagina 1. Meerstad visualisatie 2. Meerstad visualisatie 3. Piccardthof, Groningen 4. Piccardthof, Groningen 5. Piccardthof, Groningen 6. Piccardthof, Groningen 7. Helwerd, Groningen 8. Helwerd, Groningen
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 88
Woontypologie Waterrijk Dorps op detailniveau Gebruiken of afvoeren Waterrijk Dorps wonen betekent wonen in de seizoenswaterberging. Deze seizoensberging dient om de lager gelegen delen te voorzien van water in drogere tijden. Voor de woningen die op de eilanden in het waterbergingsmeer liggen betekent het dat zij het water wat ze gebruikt hebben of het regenwater wat op hun terrein valt, zonder problemen mogen afvoeren. Immers, de waterberging is gebaat bij aanvoer van water.
Detail 1: 2000 1
2 3
De fluctuatie in het waterpeil in het meer zal voornamelijk worden opgevangen in de rietzones die de eilanden omzomen. Dat water afgevoerd wordt betekent niet dat het niet voor die tijd gebruikt mag worden. Uiteraard kan het gebruikt worden om bijvoorbeeld de tuin water te geven.
4
Openbare ruimte Type 1 De woningen in Waterrijk dorps zijn in dit deelgebied vrijstaand. Ze hebben een dak met een lage hellingshoek. De tuinen zijn gericht op het water en worden omgeven door de rietzones.
5. wonen
Type 2 De straten op de wooneilanden zijn typische woonstraten. Vanwege de minimale verkeersbewegingen, hebben de straten een smal wegprofiel van 3,5 meter om te benadrukken dat het hier gaat om de laatste eindjes aan het wegennetwerk. Type 3 Een deel van de woningen zijn direct aan het water gekoppeld en kennen 1 woonlaag. Een eigen steiger is aanwezig. De oever is langzaam aflopend en begroeid met riet en lage heesterbegroeiing zoals wilgen. De woningen zijn alleen bereikbaar via een voetpad. Type 4 De eilanden worden verbonden door dijkjes. Hierop ligt een weg met een breedte van 6 meter. De taluds zijn afwisselend beplant. Lager in het talud de rietbegroeiing en op sommige plaatsen is er ook hoger opgaande beplanting. 89
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Watersysteem op woningniveau Het watersysteem in de woningen is gebaseerd op waterbesparing en hergebruik. Het water wat als regenwater op het dak valt, daarvan kan een deel worden opgevangen, bijvoorbeeld in een tank op een bovenverdieping of in de grond. Dit water kan gebruikt worden voor bijvoorbeeld toiletspoeling, maar ook voor de wasmachine.
ondergrondse regenwatertank voor 5000 liter
g r i j s wat e r o p s l a g ta n k s
5. wonen
Het water wat gebruikt is in bijvoorbeeld douche, wasmachine en keuken kan via een grijswatersysteem worden hergebruikt voor toiletspoeling en wasmachine. Het kan ook worden afgevoerd in de omringende reinigingsbiotopen. Op die manier wordt het licht verontreinigde water voldoende gezuiverd en kan het worden afgevoerd in het seizoenswaterbekkenmeer. Uiteraard kan water in een regenton worden opgevangen voor het gieten van de tuin.
vervoer regenwatertank
regenwaterpompinstallatie
grijswatermanager
voor in huis
90
Woontypologie Waterrijk Dorps wonen in water Wonen in water
Architectuur
Dorps wonen in water betekent vooral landschappelijk wonen. Dus kleine, buurtschap-achtige woongebieden. Natuurlijk zijn deze omringd door water. Water heeft een grote aantrekkingskracht op mensen en zorgt voor een aangenaam woonmilieu. Karakteristiek is de omzoming door oeverbeplanting, voornamelijk riet voor de zuiverende werking. Vanwege de vele doodlopende straatjes is de sfeer informeel. Door de ruime tuinen zal het als een groen geheel aandoen.
De diverse eilanden bieden kansen om elk eiland een eigen karakter mee te geven. Dit biedt kansen om diverse architectuurstijlen toe te passen. De wens van de toekomstige bewoners is hierbij leidend. Belangrijk is steeds dat de waterrobuustheid het uitgangspunt is. Daarnaast dienen de woningen een optimaal besparend energiebeheer te kennen en wordt alleen gebouwd met ecologisch verantwoorde en duurzame materialen.
Peilfluctuaties in het seizoensbergingsmeer zullen niet sterk zichtbaar zijn, omdat dit in de rietbegroeiing wordt opgenomen. De ligging aan water maakt dat recreatief gebruik door de inwoners eenvoudig is. Vanuit de achtertuin kan men zo het water op. Het zuidelijke deel van het dorps wonen kent een dichtere bebouwingsdichtheid met bijvoorbeeld ook rijwoningen. Hier wordt gerefereerd aan het beeld van dorpsstraten in haven- of kanaaldorpen.
Spelregels De grond benodigd voor de wooneilanden is ontgraven uit de directe omgeving, ten behoeve van het seizoensbekkenmeer.
5. wonen
De wijk bestaat uit eilanden, verbonden door dijkjes. Voor de filterende werking zijn de meeste oevers voorzien van rietbegroeiing.
Globaal kunnen er binnen dorps waterrijk wonen drie woontypologieĂŤn worden aangehouden. De eilanden met vrijstaande woningen. De huizen met een kap worden gekenmerkt door een lage dakhelling. Hierdoor vindt er een geleidelijke overgang plaats naar omringende begroeiing. Verder is er ruimte voor direct aan water gekoppelde woningen. Deze woningen zijn lager met 1 woonlaag, alleen op de begane grond. Deze woningen lenen zich voor een moderne, eigentijdse vormgeving. De nieuwe terpen. Hier is een iets dichtere bebouwingsdichtheid, geĂŻnspireerd op de vroegere terpen. Hierin is ruimte voor meer woningdifferentiatie. De richting van het huis kan haaks op of juist langs de wegrichting zijn. Vrijstaand, 2-onder-1-kapwoningen of rijwoningen zijn hier mogelijk. De dorpsstraat. De huizen kennen maximaal 3 woonlagen en zijn gericht op de straat. De gevels vormen geen monotoon geheel, maar kennen variatie door bouwmateriaal of kleur. Om dorpse sfeer te behouden maken eenvormige bouwstijlen niet meer dan 20% van de straat uit.
De straten in de wijk hebben een klinkerbestrating. Doorgaande routes worden voorzien van asfalt. Parkeren wordt op eigen erf opgelost. Bij rijwoningen kan er langs de rijweg of in parkeerhofjes worden geparkeerd. De woningen zullen voorzien worden van een watersysteem waarbij regenwater en/of grijswater opnieuw gebruikt kunnen worden. De eilanden kunnen als deelprojecten worden uitgevoerd, dit sluit aan bij organisch stedenbouwen en is een praktisch gegeven voor collectief opdrachtgeverschap.
91
Bijschriften rechterpagina 1. Dorpsstraat aan water 2. Riet en water bepaalt het beeld 3. Nieuwe terpen: afwisseling in richting woning 4. Vrijstaande woning met lage daklijn 5. Moderne vormgeving aan water 6. Nieuwe terpen, nieuwe vormgeving 7. Recreatie: wegvaren vanaf eigen steiger 8. Vrijstaand wonen in het riet
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 92
Woontypologie Waterrijk Dorps ecologische waarde Ecologie Natuurvriendelijke oevers Waterrijk dorps wonen is gelegen in het seizoensbekken. Door de ligging in deze grote waterplas vormen de eilanden vele meters oever. Deze oevers kunnen een belangrijke schakel vormen om een succesvolle biodiversiteit in dit gebied te verkrijgen. Wat vaak een probleem is in gebieden waarin men werkt aan het herstel van biodiversiteit is de inlaat in het betreffende gebied van voedselrijk en gebiedsvreemd water. Het seizoenswaterbekken wordt echter alleen gevoed door (voedselarm) regenwater en afstromend regenwater dat aangevoerd wordt vanaf de eilanden die erin liggen. De aanvoer van gebiedsvreemd water vanuit de Hoge Vaart bijvoorbeeld zal alleen zeer in incidentele gevallen plaatsvinden. Het voordeel hiervan is dan ook dat het water in het gebied relatief voedselarm zal zijn. Dit is gunstig voor de ontwikkeling van o.a. soortenrijk oeverbegroeiing met een grote biodiversiteitswaarde. Een ander voordeel voor de ecologie in het seizoenswaterbekken is het fluctuerende waterpeil. Omdat in de zomer water uit gelaten zal worden om het lager liggende landbouwgebied van water te voorzien, zal het peil in het bekken dalen. Dit zal leiden tot lagere fosfaatconcentraties. Delen van de oever zullen mogelijk deels droog vallen.
5. wonen
In vergelijking met onderwaterbodems die niet droogvallen komt in bodems die wel tijdelijk droogvallen meer geoxideerd ijzer vrij, dat een verbinding aangaat met fosfaat. Deze stof kunnen planten niet opnemen, dus er is minder fosfaat aanwezig voor de planten. Bovendien blijft ook na opnieuw vernatten het fosfaat beter gebonden. Het droogvallen gaat verder gepaard met zuurstoftoevoer en verbeterde lichtcondities. Veel zaden van water- en oeverplanten kiemen tijdens deze droge periode en helofyten vormen in dan lange uitlopers. Oevervegetaties op standplaatsen met een wisselend waterpeil lopen minder schade op door golfslag. Aanleg en beheer Het talud van een goede natuurvriendelijke oever op de overgang van water naar land heeft een helling van maximaal 1:3 met een breedte van tenminste 90 cm en daarbij nog een klein gedeelte boven de waterlijn, de totale minimale breedte is een meter. Het flauwe talud loopt minimaal van een waterdiepte van circa 30-35 cm tot aan of net boven de waterlijn bij zomerpeil. In de eerste jaren na aanleg van een natuurvriendelijke oever is de maaifrequentie één tot twee keer per jaar. Na twee jaar kan de frequentie voor kleioevers wor93
den teruggebracht tot eens per twee jaar. Bij duidelijke afname van het aantal soorten in de droge oever, bijvoorbeeld als één of enkele grassoorten gaan overheersen, heeft het de voorkeur de frequentie weer te verhogen naar eens per jaar. Voor de aanplant van de oevers kan gekozen worden uit waterplanten die zich thuisvoelen in oevers met een kleibodem. Het is zinvol om te bekijken wat er nu reeds groeit. Dit geeft een goede inschatting op het slagen van aanplant van deze soort, in tegenstelling tot soorten die nu nog niet voorkomen. Oeverplanten die thuishoren in kleigebieden: Grote kattenstaart Lythrum salicaria Knikkend tandzaad Bidens cernua Moerasvergeet-mij-nietje Myosotis scorpioides Oeverzegge Carex riparia Pijlkruid Sagittaria sagittifolia Watermunt Mentha aquatica Zompvergeet-mij-nietje Myosotis laxa Waterplanten die thuishoren in wateren op kleibodem: Aarvederkruid Myriophyllum spicatum Fijne waterranonkel Ranunculus aquatilis Gekroesd fonteinkruid Potamogeton crispus Gewoon kransblad Chara vulgaris Gewoon sterrekroos Callitriche platycarpa Oeverplanten die voorkomen op alle grondsoorten: Zwanenbloem Butomus umbellatus Liesgras Glyceria maxima Gele lis Iris pseudacorus Rietgras Phalaris arundinacea Riet Phragmites australis Waterzuring Rumex hydrolapathum Kleine egelskop Sparganium emersum Grote egelskop Sparganium erectum Kleine lisdodde Typha angustifolia Grote lisdodde Typha latifolia Echte valeriaan Valeriana officinalis Bijschriften rechterpagina 1. Riet 2. Rietgras 3. Gele lis 4. Grote egelskop 5. Zwanebloem 6. Aarvederkruid 7. Oeverzegge 8. Grote kattenstaart
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 94
Woontypologie Stedelijk Waterrijk op wijkniveau Verzamelen en laten gaan
Locatie masterplan
Stedelijk waterrijk wonen betekent wonen in de piekberging van water. In deze omgeving verzamelt zich het water dat afstroomt van de hoger gelegen, zuidelijke delen. Dit betekent dat het waterpeil zal fluctueren. Een hogere waterstand in natte tijden en een lagere waterstand tijdens drogere perioden. De wijk wordt omringd door open water. De aanwezigheid van dit water vergroot de aantrekkelijkheid van de wijk. Door de wijk heen stromen grachten. Stedelijk betekent ook dat dit een plek is om compacter te bouwen en hogere bouwvolumes toe te staan. In het faseringsplan van Almere Oosterwold is deze wijk pas in het laatste stadium aan de beurt. Op het moment dat deze wijk in aanbouw komt, zijn er reeds wijken gebouwd. Op deze bestaande wijken kan Waterrijk Stedelijk
Kenmerken
Ruimtelijke uitwerking
Het bergen van water tijdens piekbelasting betekent niet dat er tijdens perioden van droogte geen water staat. In tegendeel. Het waterpeil wordt zo afgesteld dat er altijd een groot open water om de wijk heen ligt. Feitelijk ligt hier hetzelfde systeem als aan de overkant van de Hoge Vaart, namelijk het afstromen van water van hoog naar laag en in het laagste deel wordt piekwater opgevangen. 5. wonen
Om de piekberging van water te vormen , zal de uitgegraven grond gebruikt kunnen worden voor het ophogen van de delen waar gebouwd gaat worden. In verband met de kwaliteit van het water zal er een minimale waterdiepte zijn die een goede waterkwaliteit garandeert. De groenstructuur is vanwege het stedelijke karakter vooral geconcentreerd langs de doorgaande wegen, parken en particuliere / collectieve tuinen. De Hoge Vaart wordt ingezet voor een speciale manier van openbaar vervoer: de fast ferry over het water. Op woningniveau zal water worden gebruikt voor de interne koeling van de huizen gedurende de zomer. Hemelwater kan zonder problemen worden afgevoerd naar de omliggende piekberging.
95
aansluiten en gezien de ligging naast de hoofdinfrastructuur over zowel weg als water, is het logisch om hier een meer stedelijk beeld te laten ontstaan. Op die manier kan Waterrijk Stedelijk een nieuw stadshart gaan vormen van Almere Oosterwold met diverse voorzieningen zoals gespecialiseerdere detailhandel, zorgactiviteiten en sport.
Doorsnede wijk
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Detail 1: 12.500
Structuur
Water Naast het open water wat fungeert als de piekberging is het water ook in de wijk aanwezig in de vorm van grachten.
Infrastructuur De wegenstructuur is oost-west gericht, waarbij de wijkonsluitingswegen haaks op deze structuur staan en aansluiten op (bestaande) hoofdstructuur.
Bebouwing De bebouwing is gekoppeld aan de infrastructuur en wordt verder gekenmerkt door besloten hofjes of binnentuinen.
5. wonen
Groen Het groen in de wijk bestaat uit parken en stevige laanbeplanting langs de meest bepalende doorgangswegen. In de grachten groeit riet.
96
Woontypologie Stedelijk Waterrijk op wijkniveau Watersysteem op wijkniveau
Principe watersysteem
5. wonen
Waterrijk stedelijk kent een duurzaam watersysteem. De huizen in de wijk beschikken over een uitgekiend watersysteem voor het scheiden van schoon en vuil water. Vuil water wordt vanaf de woning via een ondergronds systeem zo vlug mogelijk afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het hemelwater dat op de particuliere gronden terecht komt wordt op eigen terrein verwerkt. Door middel van infiltratie kan het water langzaam in de grond zakken. Gezien de hogere ligging zal dat systeem hier prima functioneren.
97
kan licht vervuild zijn, bijvoorbeeld afkomstig van auto’s (olie, rubber, etc.) De grachten worden langs de randen beplant met riet. Dit werkt zuiverend voor het water wat er doorheen stroomt, dus ook voor het water wat afkomstig is van de verharding.
Het hemelwater dat op de verharding in het openbaar gebied neervalt, zal worden afgevoerd via een stelsel van gootjes en komt uiteindelijk in de grachten en vervolgens in het open water van de piekberging terecht. Dit water
De woningen zijn op zodanige hoogte gebouwd dat in geval van extreme regenval die leidt tot een flinke verhoging van de waterstand in de piekberging, er geen overlast voor de woningen zal ontstaan. Overigens kan een uitzonderlijk groot aanbod van water in noodsituaties worden uitgelaten in de Hoge Vaart. Vanwege de zuivering die plaats vindt in de piekberging, hoeft deze incidentele lozing van water niet nadelig te zijn voor de waterkwaliteit in de Hoge Vaart.
Natte situatie
Normale situatie
woontypologieën woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Groenstructuur
Infrastructuur
De groenstructuur in Waterrijk Stedelijk wordt grotendeels door de bewoners zelf ingevuld. Achter de huizen zijn namelijk ruime tuinen voorzien die al dan niet collectief onderhouden kunnen worden.
De bestaande infra- en verkeersstructuur wordt zoveel mogelijk gehandhaafd. Voor Waterrijk Stedelijk betekent dit dat de wijk de hoofdontsluiting zal krijgen via de bestaande N305, die vervolgens weer aansluit op de A27. Via deze wegen is de wijk verbonden met de rest van het land.
In de parken wordt gekozen voor een afwisselende beplanting waarin seizoensbeleving een belangrijk aspect is. De parken en lanen zullen de groene longen van de wijk worden waarin het prettig toeven is. Aan de randen van de wijk is tevens groen voorzien. De oostzijde van de wijk sluit aan op de ecologische verbindingszone tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold. Deze gebieden vormen daarom een interessant uitloopgebied voor de wijk en daarin zijn recreatieve routes aanwezig. De grachten in de wijk vormen niet alleen een blauw lint, maar ook een groen lint. De grachten zullen langs de randen worden aangeplant met riet, lisdodde en overige waterplanten. Dit vormt niet alleen visueel een aantrekkelijk beeld, maar is tevens functioneel voor de zuivering van water afkomstig van het verhard oppervlak en voor de dieren in de wijk die hier voedsel en beschutting vinden.
Vanaf de N305 zullen wijkontsluitingswegen aangelegd worden. Op deze wijkontsluitingswegen zullen de buurtwegen, die veelal oost-west georiënteerd zijn, aantakken. Belangrijk voor Waterrijk Stedelijk is de openbaar vervoerverbinding via het water. De Fast Ferriy heeft een aantal stations in de Hoge Vaart, die de wijk zullen bedienen. Vanaf deze stations kunnen de inwoners op een snelle en comfortabele manier reizen en in Almere kan eventueel overgestapt worden naar de trein.
5. wonen
De openbare groenstructuur wordt vooral gevormd door de aanwezigheid van lommerrijke lanen die de belangrijkste verkeersroutes door de wijk markeren en ook de verbinding vormen tussen de diverse parken in de wijk. Het betreft hier bomen van de eerste grootte die in groenstroken worden aangeplant. Door de aanplant van de laanbomen in groenstroken en niet in verharding, zullen zij beter groeien en tevens langer stand houden in de wijk.
Door gebruik te maken van de huidige Hoge Vaart als verbindingskanaal voor het vervoer van mensen, kan de aanleg van een dure trein- of tramverbinding worden voorkomen. Tevens zou zo’n snelle waterverbinding ook nog als een soort van attractie kunnen gaan fungeren voor de wijk Almere Oosterwold en voor Almere in zijn algemeenheid. Vervoer over water past natuurlijk prima in een wijk waarin water zo’n belangrijke rol speelt en waarin op een zo robuust mogelijke manier met water wordt omgegaan.
98
Woontypologie Stedelijk Waterrijk op wijkniveau Referentiewijken IJburg, Amsterdam Deze nieuwe wijk in Amsterdam bestaat uit zeven eilanden waar natuur en stad verenigd zijn op één plek. Het bijzondere en diverse woningaanbod wordt gecombineerd met hoogwaardige infrastructuur, havens, parken, veel groen en een strand. Het gehele voorzieningenaanbod bestaat uit: winkelcentra, scholen, sportfaciliteiten, jachthavens en zorgcentra. Met daarnaast kinderdagverblijven, een manege en een kinderboerderij. IJburg is goed bereikbaar met de auto, het openbaar vervoer en met de fiets. De stadswijk IJburg wordt door de gemeente Amsterdam aangelegd. De nieuwe wijk maakt onderdeel uit van stadsdeel Oost, waartoe ook het Zeeburgereiland behoort. Na een ongekend levendige discussie is in 1997 een correctief referendum gehouden over de aanleg van IJburg. Hoewel het aantal tegenstemmers groter was dan het aantal voorstemmers, werd de vastgestelde drempel van tegenstemmers niet gehaald. Het plan IJburg kon doorgaan. Wel is afgesproken dat bij de bouw van IJburg nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de natuur.
5. wonen
Toen de bouw van IJburg begon, werd dus gevreesd dat de natuur rond de nieuwe wijk nooit meer hetzelfde zou zijn. De ringslang zou verdwijnen, vogels zouden niet meer willen broeden en ook voor de visstand werd gevreesd. Dat de bouw van IJburg uiteindelijk bij zou dragen aan de verbetering van de natuur in en rond het IJmeer, had waarschijnlijk geen van de partijen van tevoren gedacht. Toch is het zo. Dit blijkt uit het rapport IJburg, te gast in de natuur. De natuur rond het IJmeer is succesvol maakbaar door mensen. Dieren en planten maakt het niet uit of hun nieuwe leefgebied gloednieuw of al eeuwen oud is. Als de leefomstandigheden maar gunstig zijn, dan mort noch rugstreeppad, witte reiger of ringslang. De eilanden van IJburg zijn gemaakt door het laag voor laag opbrengen van zand: de pannenkoekmethode. Onder water wordt het zand aangebracht met behulp van een sproeimethode, boven water wordt het zand opgespoten. De benodigde hoeveelheid zand voor de eerste eilanden bedraagt ongeveer 25.000.000 m3. Dit zand werd gewonnen uit vaargeulen in het Markermeer. IJburg heeft een gevarieerd aanbod aan woningtypen 99
met diverse indelingsvarianten. De architectuur van de woningen kent een stoer karakter. Elk eiland kent z’n eigen karakter. Kenmerkend voor dit plan is het raster van straten met bouwblokken en groene pleinen, doorsneden door water. De eerste bewoners kwamen er wonen in 2002. Als alle deelplannen zijn gerealiseerd wonen er 40.000 mensen in ca. 18.000 woningen. Prisma-complex, Neurenberg Duitsland Referentie op het niveau van gebouwen is het Prisma complex in Neurenberg. Prisma is een combinatie van wonen, kantoren en detailhandel /horeca waarin waterbeheer een hoofdrol heeft. Een serre-achtige constructie aan de zuidzijde leunt tegen het gebouw (6 verdiepingen) aan. Het gebouw is optimaal geïsoleerd. Water wordt ingezet voor zowel verwarming als verkoeling van het gehele gebouw. Er zijn 2 circulatiesystemen. Het eerste systeem is bedoeld om de planten in de serre (op alle verdiepingen) te voorzien van water, waarbij tegelijkertijd het water gezuiverd wordt. Het tweede systeem is bedoeld voor natuurlijke air-conditioning. Water wordt opgepompt en valt langs decoratieve glazen wanden omlaag. Het zorgt voor beweging in de lucht. Lucht van buiten wordt op deze manier verkoeld in de zomer en opgewarmd in de winter. Het water wordt opgevangen in vijver naast het gebouw en in een ondergrondse opvangreservoir. Overtollig water wordt via grindkoffers geïnfiltreerd in de bodem. Bij het ontwerp is de wateropgave leidend geweest en heeft ook concreet geleid tot het oplossen van die water- en energieopgave, het heeft een esthetisch voordeel opgeleverd en het kan als voorbeeld dienen van een dergelijke toepassing in stedelijke gebieden.
Bijschriften rechterpagina 1. Binnentuin, IJburg 2. Natuurlijke zone en zicht op IJburg 3. Watergang met riet- en oeverbegroeiing, IJburg 4. Rietbegroeiing langs vissteiger, IJburg 5. Luchtfoto, IJburg 6. Prisma-complex, Neurenberg 7. Prisma-complex, Neurenberg 8. Prisma-complex, Neurenberg
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 100
Woontypologie Stedelijk Waterrijk op detailniveau Opvangen en laten gaan Het regenwater dat in de wijk valt, zal deels op particuliere terreinen vallen. De bewoners kunnen gebruik maken van regentonnen en reservoirs om bijvoorbeeld de binnentuinen mee te voorzien van water. Gezien de ligging in de piekberging is er voldoende opslagcapaciteit van water in de omgeving. Men woont immers in het water. Het overtollige water wat geen functie heeft voor huishoudelijk gebruik, of als duurzaam element in het koelen en verwarmen van huizen, kan ter plekke infiltreren in de grond. Het water dat van de verharde wegen afstroomt, kan via goten bovengronds worden afgevoerd naar de grachten. Daar wordt het gezuiverd door helofyten.
Detail 1: 2000
1
2
3
Openbare ruimte Type 1 Soms zijn de grachten gekoppeld aan wegen, soms zijn de grachten de achtergrenzen van de tuinen. Het aantal bouwlagen kan varieren tussen de 2 en 4 woonlagen voor gewone woonstraten tot 6 woonlagen op hoeken en wijkontsluitingswegen.
5. wonen
Type 2 Het opvallende verschil tussen woonstraten en straten die de wijken ontsluiten wordt gevormd door het groen. In de woonstraten wordt het groen gevormd door laag blijvende heesterbegroeiing of gras.
Type 3 De wijkonsluitingswegen zijn de belangrijkste straten in de wijk. Dit is te zien aan het ruimere profiel, de langsparkeerstroken naast de rijbaan en vooral door de aanwezigheid van laanbomen. Hierdoor krijgen deze wegen een groen karakter. De bomen kunnen tevens bijdragen aan het wegvangen van fijnstof en het verbeteren van de luchtkwaliteit. 101
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Watersysteem op woningniveau
zuiverend riet in de gracht
afvoer
van water via een
molgoot
5. wonen
De bouwblokken in Waterrijk Stedelijk kunnen nog duurzamer gemaakt worden door gebruik te maken van regenwater. Al het regenwater dat op de daken valt stroomt via meerdere reinigingsbiotopen in een reservoir onder het gebouw. In een glasgevel op het zuiden kunnen waterwanden worden gerealiseerd. De werking van de waterwanden is vergelijkbaar met die van watervallen. Het water trekt buitenlucht die door een spleet binnenstroomt mee naar beneden, die dan in de vorm van koelte waarneembaar is in de kas. In de zomer wordt deze buitenlucht door de waterval gekoeld en gezuiverd. In de winter wordt de ventilatielucht, doordat het water van de waterval 18 °C is, juist voorverwarmd en bevochtigd. Deze goed begrijpelijke klimaatinstallatie leent zich ervoor om het als een kunstobject vorm te geven.
infiltratie
hemelwater
gebruiken om
planten water te geven
waterwand:
verkoeling en
verwarming van gebouwen
102
Woontypologie Stedelijk Waterrijk wonen in water Wonen in water
Architectuur
Wonen in het water betekent dat water nooit ver weg is. De wooneilanden zijn vrijwel aan alle kanten omsloten door water. Dat brengt de ligging in de piekberging van water met zich mee. De maximale opwaartse waterfluctuatie zal naar verwachting zo’n 30 cm bedragen. Dit kan prima opgevangen worden omdat het principe van een contramal geldt: de grond die vrijkomt bij het uitgraven van de piekberging, zal gebruikt worden om de wooneilanden op te hogen. De bovenste laag van de af te graven grond is vooral gerijpte klei. Dit betekent een groot infiltrerend vermogen. Het water wat op de eilanden zelf valt, zal daarom goed kunnen infiltreren in de bodem. Voor overtollig water biedt de piekberging voldoende capaciteit om ook dat op te nemen.
De wijk Stedelijk Waterrijk is een echte stadse wijk. Hierbij passen stoere en grote bouwvolumes. De wijk zal op een organische wijze ontstaan. Alleen de basis zal worden gecoördineerd door de gemeente, zoals het uitgraven van het piekbergingsmeer.
Recreatie Water heeft een grote aantrekkingskracht. Het woonmilieu wordt versterkt omdat het water niet alleen een praktische functie heeft, maar ook een recreatieve. Het water zal zich prima lenen voor activiteiten als varen, kanoën, zwemmen en vissen.
Spelregels Wonen in Waterrijk Stedelijk betekent een combinatie van waterrobuust wonen met stedelijke volumes. Water wordt geinfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de piekberging van water.
5. wonen
Particuliere terreinen dienen zoveel mogelijk onverhard te zijn of het water via infiltratiekoffers op te kunnen vangen. Grachten moeten voorzien zijn van oeverbegroeiing zodat water afkomstig van verharding, gezuiverd wordt. Woning- en semi-openbare complexen kunnen voorzien worden van verwarmings- en verkoelingssystemen waarbij gebruik gemaakt wordt van regenwater. Waterwanden zullen in deze complexen hiervoor aangelegd worden.
De grotere en aaneengesloten volumes lenen zich voor collectief opdrachtgeverschap. Dit zal zorgdragen voor een gemêleerde wijk qua woningtypologie, binnen de ruim opgestelde randvoorwaarden. De bouwhoogten variëren tussen 2 woonlagen en 6 woonlagen. De hogere gebouwen staan op markante punten in de wijk, zoals op kruisingen van belangrijke straten of langs de wijkonsluitingswegen. Het systeem van de waterwanden vraagt om gebouwen met gevels van glas om optimaal gebruik te kunnen maken van zonnewarmte. Groene daken zijn in deze wijk een perfecte aanvulling om het geheel zo waterrobuust mogelijk te maken. Groene daken kunnen heel veel water opnemen. De opzet van de wijken biedt ruimte voor besloten terreinen waarin bewoners zelf de regie hebben. Dit biedt mogelijkheden om het terrein niet alleen als siertuin te gebruiken, maar ook voedselgewassen te kweken. Deze binnenterreinen bieden ook de mogelijkheid om het parkeren van auto’s hierbinnen op te lossen. Veelal zal er gekozen worden om een deel van de gebouwcomplexen te bestemmen om inpandige parkeergelegenheden te ontwikkelen. Speciaal voor hondenbezitters komen er speciale opvangbakken bij uitlaatvelden. Deze bakken zijn aangesloten op het riool. De uitwerpselen kunnen met een zakje er in gedaan worden. Op deze manier kunnen hondenuitwerpselen verwerkt worden tot biogas en blijft de openbare ruimte gevrijwaard van een hinderlijk fenomeen.
Bijschriften rechterpagina 1. Groene daken 2. Duurzame steigers 3. Grote bouwvolumes 4. Zuiverend riet in de oever 5. Collectieve binnentuin 6. Optimale benutting zonkracht 7. Woonstraten 8. Opvangbak uitwerpselen honden 103
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 104
Woontypologie Stedelijk Waterrijk ecologische waarde Ecologie Duurzaam Duurzaam wil zeggen dat de mens leeft van de rente van het natuurlijk systeem, en niet van het kapitaal. De mens verbruikt of vernietigt geen natuurlijke hulpbronnen, maar houdt deze in stand, zodat zij oneindig lang hun producten en diensten kunnen leveren. Dit is het uitgangspunt voor wat betreft de plaats van de ecologie in Stedelijk Waterrijk. Zoveel als mogelijk zal volgens dit principe de wijk worden opgebouwd en dus zal de ecologie belangrijk zijn. Biodiversiteit Een stedelijk gebied als Waterrijk Stedelijk kan nooit dezelfde organismen herbergen als een oorspronkelijk ecosysteem, maar we kunnen de biodiversiteit wel optimaliseren. Groene daken en gevels zorgen voor een aantrekkelijk habitat voor vele organismen. Het verkleinen van het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zorgt voor een betere waterhuishouding (regenwater kan gemakkelijker infiltreren), minder noodzaak tot het verwijderen van ‘onkruid’, een kleiner hitte-eilandeffect en een grotere biodiversiteit. Door slimme groene linten door Waterrijk Stedelijk aan te leggen, leiden we dieren zoals bijen, vlinders en egels de stad in en zorgen we voor aanvoer van schone lucht van buiten de stad.
5. wonen
Eilandtheorie Op basis van studies van ecosystemen op geïsoleerd liggende eilanden, is de zogenaamde “eilandtheorie” ontwikkeld. Hieruit bleek dat kleine ecosystemen, die geen of weinig uitwisselingsmogelijkheden hebben met andere ecosystemen, zich minder goed/divers ontwikkelen en veel kwetsbaarder zijn voor het uitsterven van essentiële soortgroepen. Het is waarschijnlijk dat deze theorie ook opgaat voor bodemecosystemen in sterk versnipperde groengebieden, zoals de stad. In naoorlogse woonwijken bijvoorbeeld is weliswaar veel groen aanwezig, maar dit groen is onderverdeeld in vele kleine terreintjes, van elkaar gescheiden door gebouwen, wegen en andere verhardingen waardoor in principe veel kleine eilandjes gevormd worden waarin de afzonderlijke bodemecosystemen relatief kwetsbaar zijn en arm in biodiversiteit. De trend achtertuinen steeds verdergaand te bestraten heeft eveneens invloed op de biodiversiteit in het bodemecosysteem. Hierdoor worden de stedelijke eilandjes steeds kleiner.
105
Uit onderzoek in het stedelijke gebied van Rotterdam en in andere Rijnmond gemeenten blijkt dat de bodembiodiversiteit in tuinen lager is dan in grote stadsparken, recreatie- en natuurgebieden. Ook in andere grote steden (Groningen) heeft men deze ervaring. In dorpen met veel grote tuinen, en aansluitend op landbouwgronden speelt de eilandwerking niet of in veel mindere mate. In Waterrijk Stedelijk zijn daarom de groene linten door de wijk essentieel om deze eilandvorming te voorkomen. Ook de grachten met oeverbegroeiing zijn onderdeel van deze linten. Voor de binnenterreinen is het belangrijk om alleen de hoogst noodzakelijke delen te voorzien van verharding. Groene daken Zonnepanelen op groene daken leveren meer energie dan zonnepanelen op onbegroeide daken. Groene daken zorgen namelijk voor verkoeling en koele zonnecellen werken efficiënter dan warme. Beplanting De beplanting door de wijk heen zal worden aangeplant met inheemse boom- en heestersoorten. Door te kiezen voor soorten die tevens een voedselfunctie hebben, kunnen 2 vliegen in één klap worden geslagen. Immers, initiatieven als pluk de stad en transitiontowns benadrukken het belang van voedselproductie zo dicht mogelijk bij de consument. Eetbare en inheemse soorten zijn o.a. appel, peer, pruim, kers, walnoot, vlier en rode bes. Tevens wordt er aansluiting gezocht bij de soorten die worden toegepast in de ecologische verbindingszone. Ter hoogte van Waterrijk Stedelijk zijn dat de soorten die horen bij de bosgemeenschap Essen-Iepenbos. Bepalende soorten hierin zijn de es, iep, hazelaar, meidoorn en Gelderse roos.
Bijschriften rechterpagina 1. Dakbegroeiing in combinatie met zonnepanelen 2. Rietbegroeiing in grachten 3. Dakbegroeiing en voedselproduktie inéén 4. Oogst van inheems fruit in stedelijk gebied 5. Bij 6. Es (Fraxinus excelsior) 7 Iep (Ulmus minor) 8. Hazelaar (Corylus avellana)
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 106
Woontypologie Eco wonen op wijkniveau
Bergen en natuur ontwikkeling
Locatie masterplan
Eco wonen is een wijk aan de rand van het deels uitgegraven piekbergingsbekken, op de laagstgelegen locatie binnen het plangebied, de ‘badkuip’. Hier bevindt het waterpeil zich op maaiveldniveau of net eronder. Dit bekken is bedoeld om water vanuit het hele plangebied te bergen. Het ligt naast een vitale natuurzone en daarom wordt in het nieuwe, natte woonmilieu extra aandacht gegeven aan ecologie en duurzaamheid. Het nieuwe waterpeil zorgt voor een natte en drassige omgeving. Daardoor zijn nieuwe manieren van bouwen als amfibische woningen vereist. Er ontstaat een buitenruimte met natte bos- en oevervegetaties met uitzicht naar water. Dit levert een bijzondere en aantrekkelijke leefomgeving op. Om de impact op natuur zo minimaal mogelijk te houden wordt de aanleg van infrastructuur beperkt tot een hoofdweg. Tot daar is in minimale infrastructuur voorzien maar vanaf dat punt moeten bewoners zelf zorgdragen voor de nodige infrastructuur, met name door (al dan niet collectief) duurzame bronnen in te zetten.
Kenmerken
Ruimtelijke uitwerking
Ecologisch wonen heeft de volgende kenmerken:
5. wonen
Wonen in dynamische natte natuur Deze wijk staat in een omgeving van natte, waterrijke natuur met een hoge ecologische waarde. Het biedt een aantrekkelijk woonmilieu met uitzicht op de dynamiek van een fluctuerend waterpeil. Lage dichtheid en beperkte breedte In het natuurgebied wordt het woongebied beperkt tot een breedte van 400m vanaf de hoofdwegen en met een lage dichtheid van ca. 5 woningen per ha. Water robuust bouwen De wijk maakt deel uit van het piekbergingsbekken, waar al het water van het gebied naar toe stroomt en fluctueert gedurende de seizoen. Bovendien is het grondwaterniveau vrijwel gelijk aan het maaiveld, waardoor gebouwen zeer water robuust moeten zijn. Minimale infrastructuur en zelfvoorzienend De hoofdweg wordt gebruikt voor de minimale infrastructuren die van buiten komen, zoals drinkwater, RWZI en autoverkeer. Verder wordt de aanleg van overige infrastructuur door eigenaren verzorgd, zo veel mogelijk duurzaam: natuurbronnen als zon en wind worden ingezet. Natuurontwikkeling door het ondiep water Door het ondiepe water groeien hier moeras- en watervegetaties die nuttig zijn voor veel diersoorten. Fluctuatie van water kan leiden tot slik-achtige delen. Flauwe taluds geven meer natuurkansen.
107
Eco wonen, een concentratie van woningen langs bestaande infrastructuur, grenst aan een natuurgebied. Twee zones worden als een strip met een breedte van ca. 100 meters per zone haaks op de hoofdweg gemaakt. Hoe verder van de hoofdweg, hoe dieper het water wordt en hoe ruiger en natuurlijker de omgeving wordt. Alle woningen worden via aansluitingen aan de hoofdweg gekoppeld om infrastructuur te beperken. Tussen die vertakte aansluitingen bevindt zich water.
Doorsnede wijk 1:1000
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Detail 1: 12.500
Structuur
Water Het bekken bergt het water van het gebied en fluctueert door seizoenen en extreme weerssituaties. Waterdiepte in woonwijk verschilt tussen +0,3 tot -0,5m t.o.v. maaiveld.
Infrastructuur De hoofdweg is de centrale as en alle aansluitingen naar de woningen worden vandaar vertakt. Hoe verder van de as is hoe lichter de infrastructuur wordt.
Bebouwing Strippen voor twee woningtypen lopen langs de hoofdweg. Elke type kent een andere waterdiepte, waardoor er een andere bouwwijze toegepast moet worden.
5. wonen
Groen Begroeiing wordt door de waterdiepte bepaald. In het drogere deel langs het water ontstaat broekbos en in de nattere zones groeien moeras- en oever vegetaties.
108
Woontypologie Eco wonen op wijkniveau
Watersysteem op wijkniveau
5. wonen
Principe watersysteem
109
Dit gebied speelt een belangrijke rol om water van hogere delen uiteindelijk te bergen. Het bestaat uit schoon water van de ecologische corridor en matig voedselrijk water uit het biologische landbouwgebied. Regenwater dat hier ter plekke valt, wordt ook vastgehouden. Het basiswaterpeil is -5m NAP maar fluctueert gedurende de seizoenen en bij extreme buien of droogte. Alleen het uiteindelijk neerslagoverschot wordt naar de Lage Vaart afgevoerd of bij voorkeur nagezuiverd om te gebruiken als drinkwater. Alleen het overschot wordt afgevoerd. Dit overschot zal een stuk minder worden dan nu door meer verdamping. De verhoging van het waterpeil is van belang voor natuurontwikkeling en om diversiteit van flora (oever- en moeras vegetatie) en fauna (watervogels, zoogdieren en amfibieĂŤn) te stimuleren. Ook zorgt dit dynamische waterpeil voor een bijzonder landschap om met plezier in te wonen.
Een gevarieerde waterdiepte is essentieel voor deze wijk. Het ondiepe deel (max. 2m) met slikken is essentieel voor natuurontwikkeling en zuivering. Daarnaast is er een dieper deel nodig om verticale stroming door temperatuurverschillen te laten ontstaan. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. Ten behoeve van de waterkwaliteit vinden ook de volgende maatregelen plaats. Afgevoerd water van het hoge gebied wordt via helofytenfilter gezuiverd, voordat dit naar de plas stroomt. Alle waterkanten in de woonwijken worden als natuurvriendelijke oevers ingericht. Afvalwater van woningen wordt of door RWZI buiten het gebied, of door gezamenlijke of private voorzieningen binnen de wijk verzorgd. Vanwege de bergingscapaciteit is het verharde oppervlakte in het woninggebied klein, alleen de aansluitingen naar de woningen. In principe valt regen direct in de plas of het moeras en wordt regenwater opgevangen op daken voor huishoudelijk gebruik.
Natte situatie
Nattere situatie
woontypologieën woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Groenstructuur
Infrastructuur
Ten oosten van de Eco woonwijk ligt de ecologische corridor (zie hoofdstuk 6). In deze wijk is natuurontwikkeling dan ook heel belangrijk. Een fluctuerend waterpeil draagt daaraan bij. Er zijn drie zones; een droge en natte en oppervlaktewater. In de droge zone langs hoofdweg groeien bomen van broekbos en ruigtekruiden. Dit om de as te benadrukken en om rijk groen rondom woningen te creëren. De natte zone bestaat uit drassig land met slikken. de rand bestaat uit een natuurlijke oever met flauw talud (min 1:10) om een geleidelijke overgang van land naar water te maken. Daar ontstaat een diversiteit van plantensoorten van oevervegetatie tot ondergedoken waterplanten. In de waterzone zijn er in principe geen groenelementen omdat het te diep is. Daardoor is deze zone open met weids uitzicht over het water. Langs de hoofdweg in de droge zone staan verspreide bomen. Meeste bomen staan langs hoofdweg en de aansluitende wegen. Ze hebben een relatief hoge dichtheid en veel variëteit. Bijvoorbeeld zowel esdoorn als berk worden aangeplant. Aan de waterkant van privétuinen worden bomen geplant als zwarte elzen en wilgen, die goed vlakbij of in water groeien. Daarnaast geven ruigtekruiden en oevervegetaties een natuurlijke sfeer. In de natte zone groeit er geen hoog opgaand groen vanwege het waterpeil op maaiveld. Dus genieten bewoners in deze zone van relatief open uitzicht. Verschillende plantsoorten maken een geleidelijke overgang; dezelfde soorten vanaf de waterkant naar de droge zone. Bijvoorbeeld waterlelie en gele plomp. In dit drassige veld komen zwarte elzen en wilgen af en toe voor. Om een buffer tussen de woonwijk en het natuurgebied te vormen, worden groene eilanden gemaakt. Lagen van drie zones creëren een fysieke buffer om dieren in de ecologische corridor rust te geven. Daarom is deze zone geschikt voor natuurontwikkeling en kleine dieren.
De aanleg van infrastructuur wordt zo veel mogelijk beperkt in deze wijk. Als hoofdweg wordt de bestaande weg voor agrarische activiteiten gebruikt. Vandaar lopen alle aansluitingen naar woningen. Tot de eerste droge zone worden halfverharde wegen aangelegd voor autogebruik en ondergrondse voorzieningen. Verder richting de natte zone vormen steigers op palen de aansluitingen. Deze zone ligt op drassige grond en staat vaak onder water, waardoor conventionele aanleg en onderhoud moeilijk zijn. Tegelijktijd moet aantasting van de natuur minimaal zijn. Daarom worden de steigers zo licht mogelijk gemaakt. Er is dus geen autoverkeer toegestaan en er worden slechts minimale buisleidingen aangelegd. Bewoners die een auto hebben kunnen parkeren langs de hoofdweg. Fietsers en voetgangers kunnen gewoon tot het eind van de steigers komen. Energie wordt van het centrale systeem buiten de wijk geleverd, maar duurzame energie wordt ook bij de woning met zonnepanelen en kleine windturbines opgewekt. Drinkwater komt ook van buiten de wijk en afvalwater van woningen gaat gedeeltelijk naar RWZI. Maar een deel van het rioolwater, vooral van de amfibische wonen kan op locatie gezuiverd en geloosd worden op het oppervlaktewater. Zo’n decentralisatie van voorzieningen vereist minder kabels en leidingen. Het systeem kan op woningniveau geregeld worden. Voor sommige techniek kunnen bewoners samenwerken om het voordeel van de schaal van een aantal woningen te hebben. Een buurtje aan 1 vertakking bijvoorbeeld. Een unit van ongeveer 4 - 6 boswoningen zou een gezamenlijk grijswater-zuiveringssysteem kunnen hebben. Ondergrondse leidingen tussen de woningen zijn nodig maar tussen buurten is het dan niet meer nodig. Het is belangrijk om de gebruikte techniek af te stemmen op de schaal. 110
Woontypologie Eco wonen op wijkniveau
Referentiewijken Rietlanden Piccardthof Locatie: Roerdomp, Rietgans en Waterhoen, Groningen) Ontwerp: Palmbout Urban Landscapes i.s.m. H+N+S Landschaparchitecten, ADECS Gerealiseerd: 1997 (stedenbouwkundig plan)
groeiden bomen die nu een groene massa vormen bij de sloten. De oever van de sloten zijn gemeentelijk bezit en die beheerd het rijke, groene karakter. Langs de oevers werden beschutting met hout gemaakt, waardoor ze een lagere ecologische waarde hebben.
Deze wijk is een deel van het project voor Piccardthofplas aan zuidwestrand van Groningen. Dit gebied maakt onderdeel van de natuur van het Groningse ommeland en van internationale routes voor trekvogels. Het is daardoor ecologische waardevol. Verder is water een van belangrijkste thema’s. Piccardthofplas is oorspronkelijk een zandwinplas en daarom is het water schoon en voedselarm. Naast dit gebied ligt het project Onlanden dat als klimaatbuffer extra bergingscapaciteit biedt. Daarnaast is het een van doelstellingen uit het conceptstructuurplan ‘De stad van straks’ van de stad Groningen (1993) om speciale aandacht te geven aan waterhuishouding in deze wijk: namelijk waterbekkens en infiltratiemoerassen. Rietvelden zuiveren hier het water dat uit het stedelijk gebied stroomt richting Stadpark.
Wegen zijn op de plek van de oorspronkelijke sloten aangelegd en ontsluiten de eilanden. Vaak zijn ze kronkelend en met een doodlopend einde per cluster. Parkeren gebeurt op eigen terrein en gezamenlijke parkeerplaatsen zijn langs de brede weg gesitueerd. Langs de ontsluitingsweg ligt een brede groene berm en wordt gebruikt als groene openbare ruimte in de buurt.
Op basis van deze randvoorwaarden liggen woonclusters in rietvelden en het water er om heen. Gebouwen zijn op terpen gebouwd. Terrassen en steigers zijn lager gemaakt om vlakbij het water te kunnen komen. 10 tot 15 kavels zijn geclusterd langs een pad. Deze paden zijn doodlopend en eindigen met een plein voor het keren van auto’s. De achterkant van de kavels ligt aan het water en de randen zijn als rietvelden ingericht. Verspreid langs het pad staan er ook bomen. 5. wonen
Duizend Eilanden Locatie: Vink, Zuid-Scharwoude, Langedijk, Noord-Holland Ontwerp: Diverse ontwerpers Gerealiseerd: 1980-2011 Deze eilanden met woningen ontstonden op drassig land waar aarde werd afgegraven. Boeren hoogden het land met vruchtbare bagger voor groenteteelt op en er werden sloten gemaakt tussen de eilanden. Vandaar dat de langwerpige eilanden uitsluitend over het water bereikbaar zijn geweest. In de jaren tachtig konden, dankzij de aansluiting voor autoverkeer, de akkers verkocht worden als bouwkavel op voorwaarde dat er alleen een vrijstaand huis mocht komen. Zo ontstonden deze luxe woonmilieus in een groene, waterrijke omgeving, met zeer lage dichtheid van vier woningen per hectare en een gemiddelde kavel grootte van 1600m2. Meestal staan de woningen op de kop van de kavel en daar achter is er een grote tuin aan het water. Door de tijd 111
H2O wonen Locatie: Zeewolde, Flevoland Ontwerp: D.EFAC.TO Architectuur & Stedenbouw Gerealiseerd: voorstel 2007 (nog niet gerealiseerd) In Zeewolde, naast het plangebied van dit rapport, werd een ontwerpstudie voor waterwoonwijk met 1400 woningen uitgevoerd. Het hoofddeel ligt binnen de dijk en een kleine deel bevindt zich buitendijks in het Wolderweid. Deze situatie is ontstaan door het afgraven van grond voor waterpartijen. De eilanden liggen als losse elementen in het water, omringd door wegen op verhoogde wallen. Deze waterpartijen zijn watertuinen voor de woningen en ze zijn qua grootte, diepte, vorm, bodem en oevertypen gevarieerd. Dit resulteert in een verschil in verhouding tussen water en land, woontypen en biotopen. Het waterpeil binnen het gebied fluctueert niet alleen door heftige buien maar het westelijk deel van het plangebied fluctueert 0.6m door de seizoenen heen, omdat het als als een retentiegebied geldt waar seizoensberging plaatsvindt. In dit retentiegebied zijn paalwoningen gekozen als experimentele woonvormen. In dit gebied is er een groot hoogteverschil. Het maaiveld van de zone vlakbij de dijk ligt hoog en daar bevindt zich bosrijke omgeving. Het westelijke deel heeft meer kans om onder water te staan en daarom bestaat de beplanting in deze zone uit soorten die tegen wisselingen in waterstanden kunnen. Bijschriften rechterpagina 1. Piccardthof, rietveld voor zuivering 2. Piccardthof, water omringt woningen 3. Piccardthof, terras aan het water 4. Duizend Eilanden, een woning per langwerpig eilandje 5. H2O wonen, paalwoningen 6. Duizend Eilanden, sloot tussen bouwkavels 7. H2O wonen, maquette
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7 112
Woontypologie Eco wonen op detailniveau
Wonen in een nat gebied
Detail 1: 2000
Er zijn twee soorten van woningen in deze wijk. De eerste soort wordt gebouwd dicht bij de hoofdweg en heeft een bandbreedte van 60-80 m. De tweede soort staat verder van de hoofdweg en heeft ook een bandbreedte van zo’n 60-80m. Het verschil is de relatie met het waterpeil en bouwwijze van de woningen. Natte boswoningen Bij deze woningen staan het waterpeil minstens 0.7 m onder maaiveld. De kop van kavels ligt aan de straat en achterkant loopt hellend af naar het water. Op de rand van de kavel is vegetatie die in natte omgeving thuishoort. Amfibisch wonen Het waterpeil is bijna op maaiveld en daardoor krijgen de woningen soms ‘natte voeten’. Hier moet de bouwstijl op afgestemd worden. Mensen lopen over een steiger om bij de huizen te komen. De woningen en terras liggen in een moeras met oever- en waterplanten.
Openbare ruimte Type 1: hoofdwegen Bestaande Wulpweg (-4m NAP) is hoog genoeg voor het nieuwe waterpeil (-5m NAP). Deze straat wordt de hoofdas voor verkeer, kabels en leidingen en er liggen nieuwe parkeerplaatsen aan en gezamenlijke voorzieningen. Verspreid staande bomen markeren de weg.
5. wonen
Type 2: aansluitingen naar woningen Vanaf de hoofdweg vertakken smalle straten naar de woningen. Voor het deel natte boswoningen zijn het halfverharde straten, toegankelijk voor auto’s. De straten zijn omgeven door bomen. In het deel amfibisch wonen zijn de wegen steigers op palen in het moeras. Ze zijn alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Type 3: buffer tussen twee zonen Tussen de twee woontypologieën is er hoogteverschil en lopen de taluds flauw af. Daar ontstaat een broekbos. Mensen kunnen tot aan het water lopen waar riet en andere oevervegetatie op rand groeit. Het vormt zo een duidelijke grens waar het waterniveau veranderd, wat mensen zullen opmerken. Type 4 : openbare ruimte aan het water Aan het eind van steigers naar de woningen bevindt zich een drijvend terras voor bezoekers met fraai uitzicht. De beplantingen bestaan uit riet en andere oevervegetatie en waterplanten zoals de waterlelie. Per seizoen verandert het uitzicht door wisselend waterpeil en de groene omgeving. 113
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
Watersysteem op woningniveau
wonen in moeras
IBA
systeem voor decen-
trale zuivering
autarkisch woonschip
regenton
5. wonen
Deze wijk ligt in een kwetsbare omgeving en verontreiniging door rioolwater moet worden voorkomen. Tegelijkertijd is een decentraal systeem vereist om minder infrastructuur te hoeven aanleggen. Drinkwater wordt via het bestaande netwerk aangeleverd. Van het deelgebied natte boswoningen gaat zwart water naar de RWZI. Maar in het deel met amfibische woningen zijn eigen systemen voorzien. Grijswater wordt in beide delen gezamenlijk in de buurt gezuiverd en hergebruikt voor toilet en wasmachine. Regenwater van daken gaat naar een reservoir voor huishoudelijk gebruik. Het gezuiverde water kan geloosd worden, maar bevat soms nog vervuiling (effluent). De waterkwaliteit moet aan de Europese Kaderlichtlijn voor oppervlaktewater voldoen. Dit betekent dat naast de helofytenzuivering, ook koppeling met machinale systemen noodzakelijk kan zijn, om bijvoorbeeld ziektekiemen, hormonen en wormeieren te verwijderen.
wind turbine
rietrand
voor
zuiverings
functie
114
Woontypologie Eco wonen inspiratie: de huidige stand
Wonen in seizoenberging
Architectuur
Het eco wonen in de piekberging is tevens een experiment om te zien hoe mensen in een nat gebied kunnen wonen. Bovendien ligt deze zone dicht naast de ecologische corridor. Dus moet het bouwen optimaal milieuvriendelijk zijn wat betreft ecologie en duurzaamheid. Water robuuste woningen Alle woningen staan in een nat gebied en sommige zelfs met de ‘voeten in het moeras’ Verder fluctueert waterspiegel met de seizoenen. Dus moeten gebouwen bestand zijn tegen deze natte en wisselende omstandigheden. Slimme water huishouding Vanwege de lage dichtheid en ook het experimentele karakter wordt de infrastructuur in dit gebied beperkt. Verder wordt al het water slim gebruikt, namelijk door zoveel mogelijk te besparenen her te gebruiken. Uitzicht op de natte natuur Dankzij de opzet kan men vanuit alle woningen van een speciaal uitzicht genieten. Mensen kunnen in de natuur met water wonen. Het is één van de aantrekkelijke punten van deze wijk.
Architectuur in deze wijk heeft speciale uitstraling. Deze Eco wonen wijk heeft een experimenteel karakter, met extra milieubewuste randvoorwaarden. Daarom moet de wijk aantrekkelijke aspecten hebben om potentiele bewoners aan te trekken.
Spelregels
5. wonen
Fundering en Functie Natte boswoningen moeten aan de kant van de straat staan waar het hoger is. Daar is het niveau van grondwater -0.7m onder maaiveld. Dus kunnen woningen met conventionele manieren (betonfundering) gebouwd worden, maar ondergrondse ruimten zijn niet toegestaan. Amfibische wonen staan waar het grondwaterniveau bijna op maaiveld is. Dus lopen ze risico dat de begane grond onder water kan lopen. Gebouwen worden daarom direct op palen gebouwd hoger dan de slappe grond. Daarom zijn er geen hoofdwoonfuncties op maaiveldniveau toegestaan. Materiaal Gebouwen hebben nauw contact met water. Gebruikte materialen mogen niet leiden tot verontreinigen en andere schade aan het milieu. Al het materiaal voor fundering, muren, daken en kozijnen mogen geen zware metalen, giftige verf of bepaalde chemische middelen bevatten. Auto Auto’s mogen tot het deelgebied van het natte boswonen komen, maar niet in het moeras gebied met amfibische woningen. Het aantal auto’s wordt beperkt tot zo’n 0.4-0.6 per woning. Aangemoedigd wordt daarom het systeem van auto delen door de bewoners. Ook zijn de parkeerplaatsen er alleen langs de hoofdweg. Autowassen mag alleen bij een bepaalde locatie plaatsvinden. Gedragsregel Bewoners en bezoekers in deze wijk moeten bepaalde gedragsregels volgen. Bijvoorbeeld hondenpoep opruimen en afval gescheiden aanleveren. 115
Woningen met vrije stijl Alle kavels zijn bestemd voor vrijstaande woningen die door zelf bouwen tot stand zijn gekomen. Bewoners hebben een grote vrijheid qua bouwstijl, maar wel de voorwaarden m.b.t. de technische eisen voor duurzaamheid en milieu. Water uitzicht De kavelgrootte is vrij groot en afstand tussen woningen is ruim genoeg. In het natte bosdeel heeft elke kavel een tuin aan het water. De woningen in de amfibische zone zijn omringd door water. Er zijn randvoorwaarden voor de beplanting maar in elk geval kunnen alle woningen een uitstekend uitzicht hebben naar het water. Steun van de specialist voor duurzaamheid en milieu De grootste uitdaging in deze wijk is een duurzame en milieu vriendelijke buurt te maken, zowel qua voorzieningen als gebouwen. Sommige technieken zijn voordeliger als bewoners het samen regelen. Voor zelf bouwen krijgen mensen steun van specialisten om extra maatregelen te kunnen nemen en om de gezamenlijke acties te coördineren.
Bijschriften rechterpagina 1. Steiger en openbaar plein in moeras, H2O wonen, DEFACTO architectuur en stedenbouw 2. Amfibische woningen, het nieuwe wonen, waterstudio NL 3. Nesselande, paalwoning 4. Nesselande, terras aan het water 5. Visualisatie eco-woonwijk, eigen ontwerp 6. Woning op moeras, DEFACTO architectuur en stedenbouw 7. Drijvend atelier, DEFACTO architectuur en stedenbouw 8. Paalwoning
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 116
Woontypologie Eco wonen inspiratie: de huidige stand
Ecologie Deze woonwijk met water ligt naast de kern van vitale natuur in het plangebied. Voor een goede natuurontwikkeling worden verschillende watercondities gecreĂŤerd. Ondiep en diep water bieden veel kansen voor verschillende planten en dieren. Een grote peildynamiek tussen de winter- en zomerperiode is ook gunstig voor de natuur. Bijvoorbeeld ondiep water en moerassen zijn voor vissen en oever- en watervegetaties een broedplaats. Sommige dieren zoeken in drooggevallen grasland voedsel. De oeverzone speelt een centrale rol in de biodiversiteit. Flora In deze wijk vormt de waterrand een geleidelijke overgang van droge naar natte delen naar open water. Slikachtige gronden met het waterniveau op maaiveld geeft meer kansen voor het ontstaan van begroeiing met verschillende typen vegetatie. Afhankelijk van de waterdiepte zijn er vijf groepen. In het droogste gebied, het deel voor natte boswoningen, is de waterdiepte meer dan 0.4 m onder maaiveld. Hier komt bos en struweel voor. In de drogere delen groeien bomen thuishorend in het vochtige elzen-essenbos bijv. gewone esdoorn, es, vlier, ruwe berk, eenstijlige meidoorn, gelderse roos), en in de kruidenlaag o.a. fluitenkruid, knoopkruid, margriet.
kunnen zij zich in andere dieptegebieden van het water verspreiden. In de Eco woonwijk, waar mensen wonen komen niet vaak grote dieren, maar wel veel amfibieĂŤn, vogels en vissen bij waterranden. Met name de ondiepe zones (tot max. 2m) zijn belangrijk voor de watervogels en ze halen hun voedsel van verschillende dieptes. Sommige vogels, zoals duikeenden, kunnen hun voedsel wel tot 5m diepte ophalen en zwanen kunnen tot ongeveer 1m diepte foerageren (planten). Ondiepe zones, vaak begroeid met riet die af en toe onder water komt te staan, vormt weer een leefgebied voor andere diersoorten, zoals de karekiet en de roerdomp. Ondiepe en heldere wateren met grote zichtbaarheid, voedselrijkdom en een plantenbedekkingspercentage van 60-100% behoort tot het domein van het ruisvoorn-snoekviswatertype. Kenmerkende vissoorten zijn ruisvoorn, (jonge) snoek, zeelt, kroeskarper en grote modderkruiper. Begeleidende vissoorten: kleine modderkruiper, bittervoorn, driedoornige- en de tiendoornige stekelbaars, riviergrondel, vetje, (jonge) karper en aal.
5. wonen
De bomen in het nattere deel (grondwaterstand 0.4m onder maaiveld) bestaan uit de Elzenbroekbos soorten. Zwarte elzen en wilgen zijn de dominante soorten. Op het hogere, en drogere deel van de oever groeien ruigtekruiden en grassen (moerasspirea, dotterbloem, harig wilgenroosje, gestreepte witbol, fioringras). Op de overgang naar water, de grondwaterstand is daar max. 0.2m onder maaiveld en waterspiegel tot 1.0m boven maaiveld, groeien oeverplanten (riet, grote en kleine lisdodde, gele lis, kalmoes en zwanenbloem). In het diepste gedeelten van het open water, maar niet dieper dan 1.5m, komen drijfbladplanten (witte waterlelie, gele plomp, kikkerbeet en watergentiaan) voor. Dieper deel (minstens op 0.5m diepte) komen ondergedoken waterplanten (smalle waterpest, grof hoornblad, fonteinkruiden, waterranonkels) voor. Fauna De verschillende zones vanwege de verschillende waterstand, zorgen voor verschillen in zowel flora als fauna. Het drogere deel met bos en struweel biedt plaats aan in principe de grotere dieren. Vlinders komen in de ruigten voor. AmfibieĂŤn wonen in overgangszone tussen land en water. Vogels komen overal. Afhankelijk van de soort vis 117
Bijschriften rechterpagina 1. Biotopen faunatypen rond een plas, bron; CUR-publicatie 198 2. Waterlelie 3. Wilgen, oevervegetatie 4. geleidelijke overgang tussen land en water 5. Green Bank Scheme, Bron: Groenblauwe netwerken, opMAAT 6. Slik-achtige gronden met waterniveau op maaiveld 7. Blauwe reiger met vis 8. Groene kikker
woontypologieĂŤn woontypologie wadi woontypologie waterwonen: dorps woontypologie waterwonen: stedelijk woontypologie ecologie
1
3
5. wonen
2
4
6
5
7
8 118
foto: Ruben Smit
6
Ecologische corridor De ecologische corridor OostvaardersWold staat al geruime tijd ‘op het verlanglijstje’ van de provincie Flevoland. Op een aantal omwonende boeren na, voor wie de komst van de corridor vrij grote implicaties zou hebben, wil men - de bevolking, beleidsmakers en natuurliefhebbers - graag dat er een robuuste verbinding komt die de moerassige natuur van de Oostvaardersplassen zal verbinden met de droge(re) bossen van het Horsterwold, de Veluwe en uiteindelijk met de Duitse natuurgebieden. Nu er door de financiële crisis te weinig geld beschikbaar is voor ecologische doelstellingen, moeten we slimmer gaan nadenken over de mogelijkheden van zo’n ecologische verbindingszone. Natuur creëren puur voor verhoging van de biodiversiteit, voor flora en fauna is verleden tijd. Wat kan er dan nog wel?
Visie
visie
vitale natuur: oostvaardersplassen
doelstellingen
vitale natuur: horsterwold
robuuste corridor: oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Functioneel én vitaal Over het belang van de komst van een robuuste verbindingszone die het geïsoleerd liggende, maar ecologisch zeer waardevolle gebied de Oostvaardersplassen gaat verbinden met de Veluwe en uiteindelijk met natuurgebieden in Duitsland, is al heel veel geschreven en gezegd, zowel in dit rapport als in andere literatuur. Overkoepelende afspraken De overheid heeft het belang ervan ook erkend en heeft, samen met andere EU-landen, al jaren geleden afspraken gemaakt voor de realisatie van een overkoepelend netwerk van natuurgebieden die via robuuste verbindingszones met elkaar in verbinding zouden staan. De natuurgebieden vormen niet het grootste probleem. Dat betreft doorgaans nl. gebieden die al aanwezig zijn. De verbindingen zijn echter wel een probleem. Door een dicht netwerk van infrastructuur en andere vormen van landgebruik is het voor veel dieren (maar ook planten) moeilijk om zich te verplaatsen van het ene natuurgebied naar het andere. In de meeste gevallen zit flora en fauna gevangen binnen de grenzen van geisoleerde natuurgebieden. Soms letterlijk, doordat er, zoals bij grote delen van de Veluwe, maar ook de Oostvaardersplassen, vanuit veiligheidsoverwegingen hekken om zo’n gebied zijn geplaatst. In andere gevallen vormt het gebrek aan geschikte habitats in de omgeving (stapstenen) de grootste barrière omdat flora en fauna niet in staat zijn om grote afstanden te overbruggen naar het volgende leefgebied.
6. eco-corridor
Het belang van verbindingen Zonder verbindingen kunnen dier- en plantsoorten uitsterven, omdat ze zich niet kunnen aanpassen (mn. verplaatsen) bij veranderende omstandigheden die bijvoorbeeld veroorzaakt worden door klimaatveranderingen. Om dit te voorkomen zijn die robuuste verbindingen zeer noodzakelijk. Daar zijn strenge beleidsmatige afspraken over gemaakt. De realisatie van het netwerk, de EHS, zou in 2018 klaar moeten zijn. De crisis, gecombineerd met een regering die het belang van het instand houden en vergroten van de biodiversiteit niet zo heel veel prioriteit toekent, heeft tot een breuk geleid in de afspraken die gemaakt waren met andere landen. Een streep erdoor. Er wordt simpelweg geen geld meer voor uitgetrokken. Ecologisch evenwicht? Het belang van de corridor is er echter niet minder om geworden. Middels een zeker populatiebeheer wordt de wildstand in de Oostvaardersplassen op een dusdanig peil gehouden dat dierenleed zoveel mogelijk voorkomen wordt. Dit beleid leidt echter niet tot een zeker evenwicht of een verhoging van de biodiversiteit. De onnatuurlijk hoge populatie edelherten en grote grazers - die zonder natuurlijke vijanden onbeperkt kan uitbreiden - trans121
formeren dit belangrijke leefgebied naar een kale vlakte waar de biodiversiteit het laatste decennium sterk is afgenomen. Je zou dit als een ecologisch experiment kunnen beschouwen. Wat gebeurt er als we nog langer niets doen? Ontstaat er - als we helemaal niet ingrijpen - uiteindelijk toch een min of meer stabiel ecosysteem? Echter, een echt gezond evenwicht, zal waarschijnlijk nooit ontstaan. Nu is het de vraag of evenwicht het streven zou moeten zijn. De natuur kent immers ook schommelingen. Het ene jaar zorgt droogte voor schade of zorgen koude winters voor extra veel of juist weinig plaagdieren. Ook overstromingen zorgen ervoor dat bepaalde planten verdwijnen en andere beter gedijen. Die schommelingen zijn normaal. Wat niet ‘normaal’ is, en nooit ecologisch gezond kan zijn of worden, is natuurgebieden isoleren. Low budget doorzetten Wij streven naar een zo hoog mogelijke biodiversiteit. Hoe hoger de biodiversiteit, hoe sneller natuur kan herstellen na natuurlijke gebeurtenissen die schade veroorzaken (droogte, overstromingen, toename plaagdieren, stormschade, etc.). Voor dit streven naar biodiversiteit is de komst van die corridor tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold essentieel. Nu de komst ervan door financiële tegenslag onzeker is geworden, willen wij een concept voorleggen, waarin de verbinding ook zonder financiële overheidssteun (vrijwel) rendabel kan zijn. Met andere woorden: de corridor moet financieel ‘zijn eigen broek op kunnen houden.’ Functioneel én vitaal In ons ontwerpproces gaan we op zoek naar de optimale balans tussen functionele en vitale natuur. Op de vruchtbare kleigrond is traditionele, grootschalige landbouw zeer rendabel. Op dergelijke grond hoeven er - behalve draineren - in principe niet zo heel veel kunstgrepen uitgehaald te worden voor een goede oogst. Maar die grootschalige landbouw gaat helaas niet samen met een streven naar een zo hoog mogelijke biodiversiteit. Daar komt nog bij dat er - omdat er in dit grootschalige landschap geen biologisch evenwicht bestaat - er gebruikgemaakt moet worden van bestrijdingsmiddelen. Wat de oogstopbrengst betreft, leveren we in ons ontwerp een beetje in, maar daar krijgen we veel voor terug. We zetten in op maximale meerwaarde op diverse gebieden: recreatie, biodiversiteit, gebruik van ecosysteemdiensten, oogstopbrengst, dierenwelzijn en veerkracht. We gaan voor en, en, en en niet voor of, of, of. Dat betekent dat je op sommige terreinen een klein beetje inlevert in ruil voor winst op andere terreinen. Een beetje polderen dus. Daar zijn we immers goed in!
Doelstellingen
vitale natuur: oostvaardersplassen
visie doelstellingen
vitale natuur: horsterwold
robuuste corridor: oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Inleiding doelstellingen
Doelstellingen UN
Er zijn diverse belangen gemoeid bij het ontwerp en realisatie van een ecologische corridor. In deze paragraaf proberen we alle belangen en doelstellingen samen te vatten.
Het United Nations Development Programme (UNDP, 2004a), waar tijdens de VN-Millenniumtop in september 2000 afspraken voor zijn gemaakt, bevat een aantal Millennium Development Goals (MDG’s) waar elk VN-land naar zou moeten streven. Speerpunten zijn oa. armoedeen hongerbestrijding en de bescherming van een duurzaam leefmilieu. De onderlinge wisselwerking tussen biodiversiteit, ecosysteemdiensten en duurzame ontwikkeling neemt een belangrijke plek in. Van belang voor Zuidelijk Flevoland zijn de volgende MDG’s:
Het pakketje doelstellingen is vrij complex en staat soms (schijnbaar) haaks op elkaar. Zo is voedselvoorziening in de doelstellingen van de UN prioriteit nummer één; je zou in principe dus geen goede, productieve landbouwgronden mogen ‘inbrengen’ voor versterking van natuurwaarden. Hierdoor lijkt het streven naar ecologische duurzaamheid haaks te staan op de doelstelling om het voedseltekort terug te brengen en op de korte termijn is dat ook zeker waar. Op de lange termijn is het een ander verhaal. Een gezond systeem heeft de langste adem. Andere doelstellingen lijken weer heel goed samen te gaan. Zo is de ecologische waarde van wetlands (waar ook de Oostvaardersplassen toe behoort) op mondiaal niveau erkent. Wetlands behoren beschermd te worden en bij voorkeur in areaal toe te nemen. Vanwege het grote, grensoverschrijdende belang zijn bestaande wetland-habitats onderdeel van het Natura2000-netwerk; een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. De omstandigheden in Nederland zijn potentieel erg interessant voor de ontwikkeling van wetlands. En deze natte habitats blijken, niet verrassend, erg goed te combineren met de wateropgave die voor gebieden met (potentiele) wateroverlast gelden, zoals voor het gebied Almere OosterWold.
Dat wij in Nederland voldoende voedsel en geen tekorten aan zoet (drink)water hebben, wil niet zeggen dat we ons niet aangesproken hoeven te voelen. De ecologische footprint van de Nederlander is zo groot dat als iedereen in de wereld net zoveel zou consumeren als de gemiddelde Nederlander in 2008, er drieënhalve aarde nodig zou zijn om dit mogelijk te maken (Living Planet Rapport, WNF 2012). Die footprint moet omlaag.
6. eco-corridor
De doelstellingen varieren in omvang en prioriteit of urgentie. Sommige doelstellingen zijn van mondiaal belang, andere van regionaal of lokaal niveau.
Beëindiging van de honger (MDG 1) hangt samen met duurzame en productieve landbouw, die op zijn beurt is gebaseerd op het behoud en onderhoud van landbouwgronden, water, genetische hulpbronnen en ecologische processen; De capaciteit van de visserij aan honderden miljoenen mensen in de wereld te voorzien van het grootste deel van hun dierlijke eiwitinname is afhankelijk van het behoud van ecosystemen die vissen voorzien van voedsel en een geschikte habitat (zoals wetland ecosystemen). MDG’s gericht op verbetering van de gezondheid en sanitaire voorzieningen (MDG’s 4, 5 en 6), zijn gezonde, goed functionerende zoet water ecosystemen aan voldoende aanvoer van schoon water te voorzien, en genetische hulpbronnen voor zowel moderne als traditionele medicijnen.
grootschalige
landbouw
staat
haaks op vergroten biodiversiteit
ecologische footprint
het behoud van wetlands is van
per land
mondiaal ecologisch belang
122
Doelstellingen Ecologische doelstellingen De hoofddoelstelling voor natuur bestaat uit de realisatie van het Flevolandse deel van een functionele ecologische verbinding met als doelsoort het edelhert. De gehele verbinding loopt van de Oostvaardersplassen via de Veluwe naar Duitsland. Daarvoor is het nodig dat er een zone komt als verbindingszone die deels functioneert als leefgebied en die gemiddeld ca. 1 kilometer breed is, over de totale lengte van het gebied. Het OostvaardersWold zal twee grote kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur, de Oostvaardersplassen en het Horsterwold met elkaar verbinden. Hiermee zal een aaneengesloten natuurgebied van circa 15.000 hectare ontstaan. De zone wordt ingericht als een waterrijk landschap met waterstrengen en drogere delen. De doelsoorten waarop de verbinding wordt gedimensioneerd, zijn - naast edelherten - ook konikpaarden en heckrunderen. Tal van andere (kleinere) diersoorten zullen zich verplaatsen via het OostvaardersWold. Gelet op de afstand tussen beide kerngebieden is het noodzakelijk dat het gebied niet alleen als verbinding gaat functioneren, maar ook een rustgebied heeft. Voor het edelhert wordt een rustgebied van circa 300 hectare gerealiseerd om zich te kunnen terugtrekken.
6. eco-corridor
Foerageergebied blauwe en bruine kiekendief De blauwe en de bruine kiekendief zijn beide soorten die broeden in de Oostvaardersplassen, maar die voor hun voedsel veelal afhankelijk zijn van het gebied er omheen. Door de voortgaande groei van de steden en een verdere intensivering van het landbouwgebied zijn de omstandigheden voor deze soorten geleidelijk verslechterd. Op basis van de Natuurbeschermingswet geldt de verplichting om een populatie van minimaal 4 paar blauwe kiekendieven en 40 paar bruine kiekendieven in en nabij de Oostvaardersplassen in stand te houden. Hiertoe kan binnen het plangebied OostvaardersWold 470 hectareoptimaal foerageergebied te worden aangelegd of een equivalent aan suboptimaal foerageergebied. Door in de directe omgeving van het bestaande broedgebied nieuwe zones te creëren waarin het gebied geschikt gemaakt wordt voor foerageermogelijkheden van de kiekendieven, wordt het mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen voor de langere termijn zeker te stellen. Topnatuur creëren door biodiversiteit te bevorderen Ook al zijn de grote grazers belangrijke iconen voor het totale gebied, zij zijn onderdeel van een groter en gevarieerder systeem. Het totale Oostvaardersland is te be123
schouwen als een deltasysteem. Dit systeem wordt zo veel mogelijk gestuurd door een natuurlijke dynamiek van water, wind, seizoensinvloeden en de wisselwerking tussen plant en dier. Door binnen het OostvaardersWold zo veel mogelijk variatie te realiseren ontstaat een soortenrijkdom die te kwalificeren is als topnatuur. Hiervoor worden gradiënten gerealiseerd, geleidelijke overgangen van droog naar nat, geleidelijke overgangen van klei naar zand, geleidelijke overgangen tussen gebieden met meer en minder begroeiing. Ook worden gebieden gecreëerd die geïsoleerd liggen. Hoe gevarieerder en completer het systeem hoe meer natuurlijke processen zich in hun eigen tempo kunnen ontwikkelen. Deze projectdoelstelling past binnen het nationale en provinciale beleid om biodiversiteit voor toekomstige generaties te bewaren en beschikbaar te houden voor duurzaam gebruik. Biodiversiteit blijft wereldwijd onder druk staan. De provincie Flevoland heeft daarom beleid uitgewerkt waarin biodiversiteit binnen de Provincie wordt geborgd en waar mogelijk versterkt. Het OostvaardersWold kan daar een invulling aan geven. Ecologische normdoelstelling water Voor een hoge biodiversiteit is het van belang om een zo hoog mogelijke waterkwaliteit te bereiken, vooral in gebieden die gekenmerkt worden door natte natuurdoeltypen (wat in de corridor het geval zal zijn). Een hoge waterkwaliteit vereist een zo laag mogelijke voedselrijkdom. Te voedselrijk water resulteert in een verhoging (blauw)alg en (blauw)wierenfytoplankton. De toename in biomassa vermindert het doorzicht in het water, waardoor hoge waterplanten minder goed gedijen. Het water in de tochten is momenteel (te) voedselrijk (momenteel P=0,26mg/l, N=6,2mg/l - optimum P=0- 0,1mg/l, N=0-1mg/l), en is enigszins vervuild met chloride, waardoor het licht brak is (momenteel 375mg/l, optimaal 20-80mg/l). Optimum natuurlijke toestand ecosysteem plas In de ideale situatie is het water voedselarm. Er is een uitgestrekte, ondiepe oeverzone waar plantengroei kan voorkomen die in de diepere delen ontbreekt door afwezigheid van voldoende licht. Vooral in diepe plassen met een goede zuurstofhuishouding kan de bodemfauna rijk ontwikkeld zijn. Aan de oevers komen hogere planten uit de fontuinkruidfamilie voor. Het water is stilstaand of heeft slechts geringe stroming. Voeding met zoet water, door regen, uit ander oppervlaktewater of uit grondwater. Niet verder dan 7-8m uitdiepen (diepe delen). Zoveel mogelijk hydrologische isolatie. Beperkte recreatie en sportvisserij.
vitale natuur: oostvaardersplassen
visie doelstellingen
vitale natuur: horsterwold
robuuste corridor: oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Wateropgave
Overige ambities
Een randvoorwaarde voor het OostvaardersWold betreft de realisatie van een duurzaam watersysteem binnen het OostvaardersWold. Vanuit het waterbeleid geldt voor het OostvaardersWold de opgave om het omliggende watersysteem niet te belasten (niet afwentelen).
Boscompensatie Bos dat binnen de provincie Flevoland gekapt wordt voor bijvoorbeeld verstedelijking moet elders worden gecompenseerd. Omdat binnen de gemeente Almere bijvoorbeeld nauwelijks ruimte beschikbaar is, bestaat de ambitie om deze compensatie (deels) te realiseren in de groenblauwe zone
Dit betekent dat het watersysteem (de waterkwantiteit en de waterkwaliteit) van het OostvaardersWold duurzaam zal moeten worden ingericht, waarbij rekening gehouden wordt met mogelijke klimaatveranderingen en bodemdaling. Voor de waterkwantiteit dient het OostvaardersWold de benodigde waterberging voor het gebied zelf te verzorgen. Bodemdaling in combinatie met zeer zware regenval kan er in de toekomst (2050) toe leiden dat, verspreid over Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, 6.200 hectare met wateroverlast te maken krijgt. Het waterschap kan naar verwachting ongeveer de helft van deze opgave oplossen door bestaand beleid uit te voeren. Dit bestaand beleid betreft flexibel peilbeheer (vasthouden), de aanleg van duurzame oevers (bergen), het oplossen van knelpunten in het watersysteem en het optimaliseren van het gemaalinzet (afvoeren). Voor de rest van de opgave moet het waterschap andere oplossingen zoeken.
Reductie bodemdaling en verzilting Door sterke inklinking, die het gevolg is van een te extreme drooglegging icm. rijping van de ondergrond, zijn grote delen van de polder ernstig verzakt. Dit rijpingsproces is nog niet voltooid en zal nog minimaal 40 jaar doorzetten. Naast het inklinkingsprobleem heeft de drooglegging ook een negatief effect op het zoutgehalte in de bodem. Door ontwatering komt op kwelgevoelige plaatsen meer kwel aan het oppervlak. De kwaliteit van dit kwelwater is op zich goed, maar doordat het stroomt door zoutlagen in de ondergrond raakt het vervuild met zoutchloride en neemt dit mee naar het oppervlak. Zowel de verzilting als bodemdaling zouden gereduceerd moeten worden. Duurzame houtproductie Nederland heeft afgesproken dat vijf procent van het hout dat wij jaarlijks gebruiken, uit eigen land moet komen. Uit duurzaam beheerde bossen. Onderzocht kan worden of een bijdrage aan deze duurzame houtproductie afkomstig kan zijn uit de corridor
6. eco-corridor
Van het gebied dat in 2050 niet aan de normen voldoet, bevindt zich 340 hectare in het plangebied van het Oostvaarders- Wold. Deze bijdrage aan het oplossen van de wateropgave (340 ha.) wordt gerealiseerd door de functieverandering van landbouw naar natuur. Voor natuur geldt namelijk, in tegenstelling tot agrarisch- en woongebied, geen norm voor wateroverlast.
Recreatie Het is het streven om 85% van de te realiseren natuur beleefbaar te maken voor recreanten. Het OostvaardersWold betekent een flinke uitbreiding van het recreatieve uitloopgebied van Almere. Ook moet de zone bijdragen aan het ervaren van een Unique Selling Point op het gebied van natuur gerichte recreatie.
ecologische verbinding
natuurrecreatie en water-
boscompensatie
doelsoort edelhert
berging
ders gekapt bos
voor
el-
124
Robuuste verbinding oostvaarderswold
horsterwold
oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Robuuste verbindingszone
De ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De ecologische hoofdstructuur zou samen met het Natura 2000 netwerk, een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Nederland.
In de Nota Ruimte is het doel opgenomen om tussen de natuurgebieden Oostvaardersplassen en de Veluwe een robuuste ecologische verbinding te realiseren als onderdeel van de grote verbinding tussen de belangrijkste Nederlandse en Duitse natuurgebieden.
Klimaatveranderingen, en vooral het tempo waarin deze verlopen, maken de komst van een aangesloten netwerk nog urgenter. Het ontbreken van ecologische verbindingen kan ertoe leiden dat bepaalde natuurgebieden met hun leefgemeenschappen geĂŻsoleerd raken (Dit wordt ook wel habitatfragmentatie genoemd). Het is normaal dat de omstandigheden in een leefgemeenschap niet altijd gelijk zijn. Wanneer een populatie in een slechte periode achteruit gaat, dan bestaat het risico dat een kritische ondergrens overschreden wordt waardoor een organisme verdwijnt. Mitigatie is een term die gebruikt wordt in het kader van de Flora- en faunawet. Bij aantasting van het leefgebied van beschermde soorten planten en dieren kan de overheid mitigerende maatregelen eisen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat beschermde soorten ook na de aantasting kunnen blijven voortbestaan in hun leefgebied, de ecologische functionaliteit blijft in dat geval behouden. Als dit niet het geval is, dan kan de overheid compenserende maatregelen voorschrijven waarbij buiten het oorspronkelijke leefgebied nieuw leefgebied wordt gemaakt (nieuwe natuur).
6. eco-corridor
oostvaardersplassen
doelstellingen
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het doel is om deze structuur te laten aansluiten op ecologische verbindingszones in het buitenland. Met deze structuur. Een ecologische verbindingszone is in Nederland een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur) die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
125
visie
De Oostvaarderswold moet een verbinding gaan vormen tussen twee belangrijke natuurgebieden, de Oostvaardersplassen en het Horsterwold. In rijksnota’s wordt voor de realisatie van de robuuste ecologische verbinding door Flevoland ingezet op het edelhert als doelsoort. De meeste mensen kennen het edelhert slechts van de droge bosgebieden zoals de Veluwe. Van oudsher kwam deze soort echter vooral langs de grote rivieren voor. Door menselijk toedoen zijn ze daar op veel plaatsen verdreven. In het buitenland (bijvoorbeeld Spanje en Schotland) komt het edelhert nog steeds voor in meer open en moerassige terreinen, vergelijkbaar met het Oostvaardersplassengebied. Gelet op de afstand tussen beide kerngebieden is het noodzakelijk dat het gebied niet alleen als verbinding gaat functioneren, maar ook een rustgebied heeft. Voor het edelhert wordt een rustgebied van minimaal 300 hectare gerealiseerd om zich te kunnen terugtrekken. De verbindingszone geeft de soorten meer voedselbronnen, bescherming, diverse(re) habitats, vergroot het leefgebied, biedt mogelijkheden voor migratie en draagt bij aan de stabiliteit van het systeem.
Locatie corridor
Robuuste verbinding oostvaardersplassen
visie
oostvaardersplassen
doelstellingen
horsterwold
oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Kenmerken
Fauna
Het gebied wordt gekenmerkt door ruige en korte graslanden, rietvelden, ruigtekruiden en verspreid staande bomen en bossen van voornamelijk wilgen, met berk, meidoorn, populier en es. Er zijn ca. 250 plantensoorten vastgesteld. Bijzondere soorten, zeldzaam buiten de Oostvaardersplassen maar talrijk in het gebied, zijn moerasandijvie, goudknopje, moerasdroogbloem en rode ogentroost.
Zoogdieren Edelhert, konikpaard, Heckrund, ree, haas, konijn, veldmuis, woelmuis, bosmuis, dwergmuis, vos, hermelijn, bunzing, wezel, muskusrat. Vissen Karper, brasem, stekelbaars, baars, pos, winde, kolblei, spiegelkarper, blankvoorn, paling, snoekbaars. Bijzondere soorten zijn alver, serpeling, spiering en kopvoorn. AmfibieĂŤn en reptielen Gewone pad, rugstreeppad, bruine kikker, groene kikker, meerkikker, watersalamander, ringslang. Insecten en vlinders Oeverlibel, blauwe platbuik, landkaartje, oranjetipje, rietvink, zwarte aaskever. Grote grazers In de zomer van 2010 waren in de Oostvaardersplassen de volgende aantallen grote grazers: 1090 Konikpaarden (introductie 1984); 320 Heckrunderen (introductie 1983); 2200 - 2800 edelherten (introductie 1992)
Oppervlakte: circa 6000 ha (waarvan 1.600 open water, 2.000 riet en 2.400 gras en bos)
6. eco-corridor
Vogels Zeearend, visarend, bruine en blauwe kiekendief, lepelaar, grote en kleine zilverreiger, aalscholver, blauwborst, baardmannetje, porseleinhoen, roerdomp, bergeend, brandgans, grauwe gans, grutto, kluut, kolgans, krakeend, nonnetje, pijlstaart, slobeend, smient, tafeleend, wilde zwaan, wintertaling, kuifeend.
konikpaarden bron: wikipedia
126
Robuuste verbinding horsterwold
visie
oostvaardersplassen
doelstellingen
horsterwold
oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Kenmerken Het Horsterwold is een jong bos nabij Zeewolde dat grenst aan het Nuldernauw. Dit bos is niet alleen het grootste loofbos van Nederland, het is tevens bijzonder omdat dit een bos is op kleigrond. De groei van bomen is spectaculair doordat zure regen geen vat heeft op dit milieu en doordat de grondsoort zeer vruchtbaar is. Het bos is aangeplant en bestaat voor een groot deel uit productiebos. Bij het planten is rekening gehouden met de abiotische factoren (vnl. wind en bodemtype). Een deel, de zgn. stille kern, bestaat uit bos waarin de natuur zijn gang mag gaan. Hier ontstaat een ooibosmoeras. Er grazen runderen en paarden die zorgen voor een natuurlijk beheer. Er wordt gezocht naar een gezond evenwicht. De populatie grote grazers is groot genoeg om te voorkomen dat het een dicht bos wordt, maar is ook weer niet zo groot dat de boel wordt kaalgegeten.
6. eco-corridor
In het stiltegebied zijn geen gebaande paden; de recreant
stiltekern horsterwold foto: arie van g
127
kan gebruikmaken van de groenstroken, wildwissels, of gewoonweg rondstruinen. Er zijn plannen om in het Nuldernauw eilandjes aan te leggen. Van de zo ontstane ecologische verbindingszone zullen in eerste instantie soorten als de das, de snoek, de Europese otter en de ringslang profiteren. Wanneer ook de A6 en de A28 overbrugbaar zijn, dan is er een connectie tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hiervan zullen het edelhert en het wild zwijn profiteren. De edelherten zullen het randmeer zwemmend of over het ijs oversteken van en naar de Veluwe. Oppervlakte: ca. 3700 ha.
Robuuste verbinding
visie
oostvaarderswold
oostvaardersplassen
doelstellingen
horsterwold
oostvaarderswold
ecologische natuurdoeltypen
Habitattypen
Doelsoorten
Om een natuurlijke overgang te creĂŤren van de natte natuurvegetaties van de Oostvaardersplassen (vnl. wilgenstruweel, ruige graslanden en rietvegetaties) en de drogere vegetatietypen van het Horsterwold (vnl. jonge polderbossen met rijke ondergroei van besdragende heesters. Bomen: populier, es, esdoorn, eik, iep, linde en beuk. Afwisseling bos met grazige weiden) zal de corridor gradiĂŤnten van zowel natte als droge(re) natuurtypen moeten bevatten.
Edelhert Konikpaard Heckrunder Sleedoornpage Waterspitsmuis Boommarter Das Bever Bruine/blauwe kiekendief Evt. otter Evt. wild zwijn
Het bodemtype is in de gehele corridor hetzelfde en bestaat uit een dikke, homogene en voedselrijke zeekleiafzetting. De bovenste 1,2m hiervan is gerijpt en vertoont verticale scheuren als gevolg van dit rijpingsproces. De bodem kan daardoor relatief veel vocht opnemen (spons). Naast realisatie van zo natuurlijk mogelijke vegetaties is het doel het areaal randen (zoomvegetaties) te maximaliseren.
das
6. eco-corridor
edelhert
sleedoornpage
rietvegetatie
wilgenooibos
128
Ontwerp ecologische corridor Onze inzet is een zo functioneel mogelijk gebruik van de corridor, maar met behoud en optimalisatie van de ecologische waarde en dus een zo groot mogelijke biodiversiteit. De biodiversiteit kun je op verschillende manieren verbeteren, oa. door:
6. eco-corridor
Barrière’s wegnemen De natuur heeft een hoge aanpassingsgraad, mits vrij verkeer van de ene plek naar de andere mogelijk is. Door dispersie/migratie en mitigatie mogelijk te maken, wordt inteelt voorkomen (genenuitwisseling) en worden diersoorten voor uitsterven behoed. Kleinschaligheid brengen in het landschap Een kleinschalig landschap heeft een afwisselend microklimaat en een maximalisatie van de hoeveelheid randen. Struweel, zoom en mantel vertonen een veel hogere biodiversiteit dan de kern van een bos. Ook fragmentarisch beheer zou moeten bijdragen aan de realisatie van een mozaieklandschap. Natuurlijke overgangen creëren. Abrupte overgangen zijn bijna net zo desastreus als infrastructurele barrières (wegen ed.) Een geleidelijke overgang tussen natte en droge natuur is essentieel. Gebruik van inheemse planten Inheemse planten zorgen voor voldoende voedsel voor inheemse diersoorten. Exoten doen dat niet. De juiste plant op de juiste plaats Indien gekozen wordt voor teelten in plaats van natuurlijk ontstane vegetaties, dan moeten de teelten de natuurlijke vegetaties zo dicht mogelijk benaderen. Een ecologische balans vinden In uitzonderlijk grote natuurgebieden ontstaat van nature een ecologische balans tussen prooidieren en roofdieren. In kleinere natuurgebieden is dat lastiger. Het ontbreken van natuurlijke vijanden voor bepaalde diersoorten, zorgt ervoor dat populaties ongezond groot kunnen worden. Je zou kunnen stellen dat er vanzelf een evenwicht ontstaat als de voedselvoorraad maar klein genoeg wordt. Een kale vlakte á la Oostvaardersplassen is het resultaat. Een ecosysteem bestaat echter niet uit één diersoort, maar uit een samenwerking tussen allerlei dieren en planten. Overheersing van één soort staat haaks op verhoging van de biodiversiteit. Zolang natuurgebieden niet volledig verbonden zijn, is daarom populatiebeheer nodig. Dat het streven naar een zo groot mogelijke biodiversiteit ook kan samengaan met functioneel gebruik en in zekere zin functioneel gebruik zelfs kan helpen, willen we bewijzen met dit ontwerp voor de corridor. Door maximaal gebruik te maken van ecosysteemdiensten (zie kader rechtsboven), de natuur inzetten voor drinkwaterwinning, als (piek)bergingscapaciteit, plaagdierbestrijding, gewasbestuiving, waterzuivering en teelt van groene grondstoffen en biomassa, halen we maximaal rendement uit deze ecologische zone en dat terwijl de ecologische waarde slechts minimaal lager is dan wanneer deze corridor in zijn geheel zou worden ‘teruggegeven’ aan de natuur. 129
agroforestry agroforestry, waaronder ook sylviculture en sylvopasture, zijn waardevolle teeltmethoden waarbij de opbrengst weliswaar lager is dan bij traditionele teeltmethoden, maar die wel goed te combineren zijn met de ecologische doelstelling en wateropgave. Ze putten de bodem niet uit en zijn ecologisch bijzonder waardevol.
veeteelt in de corridor In de corridor is ruimte voor één boerenbedrijf. Dit moet een kleinschalig gemengd bedrijf zijn dat vee laat grazen in de sylvopasture-weiden via een rotatiesysteem. De weiden die begraasd worden, zijn afgesloten voor wilde dieren. De onbegraasde weiden zijn wel toegankelijk. Het boerenbedrijf draagt ook de zorg voor populatiebeheer zodat een gezonde balans ontstaat tussen het beschikbare oppervlak en (wilde) dieren.
vitale natuur
Het deel dat we ‘de badkuip’ noemen zal binnen de corridor de grootste peilfluctuaties hebben, omdat het tevens fungeert als piekbergingsbekken. De hoogte van de fluctuaties staan niet vast, omdat er geen ondergrens is vastgesteld, maar zal waarschijnlijk groter zijn dan 1m (-4,7 NAP bij piekberging tot -5,7 NAP bij droogte). Regelmatige inundatie (tijdens piekbuien) is in dit deel vrij waarschijnlijk. In ‘de badkuip’ vindt daarom geen traditionele, perceelsgebonden teelt plaats en worden er geen percelen uitgerasterd. De natuur mag hier haar gang gaan. Vegetatietypen ontstaan spontaan. Beheer bestaat uit begrazing door grote grazers, maar ook door cyclische teelt van biomassa.
Ecosysteemdiensten
Een ecosysteemdienst is een dienst die door een ecosysteem aan mensen wordt geleverd. Het betreft het verstrekken van een product door een ecosysteem (bijvoorbeeld drinkwater), of van een regulerende dienst (bijvoorbeeld bestuiving van gewassen), of van een culturele dienst (bijvoorbeeld gelegenheid geven tot recreatie) of van een dienst die de voorgaande diensten ondersteunt (bijvoorbeeld de kringloop van nutriënten in een ecosysteem). Door de verdubbeling van de wereldbevolking de afgelopen 50 jaar, de vergroting van de ecologische voetafdruk van de bevolking in de westerse wereld, en de opwarming van de aarde staan ecosystemen en hun diensten wereldwijd steeds meer onder druk. De afname in ecosysteemdiensten heeft in verschillende landen geleid tot een grotere bewustwording van het belang van deze diensten voor de bevolking en de economie.
functioneel gebruik
Dat we inzetten op maximalisatie van het functionele gebruik van de corridor betekent niet dta we inleveren als het gaat om vitale natuur en ecologische waarden. Door slimme teeltmethodes te kiezen met inheemse gewassen die ook ‘van nature’ zouden ontstaan, kunnen vitale natuur en functionele natuur uitstekend samengaan. Omdat we de corridor ook willen inzetten voor de wateropgave van het gebied, komt er een extra criterium bij. Een deel van de te kiezen gewassen mag niet overstromingsgevoelig zijn. Ook deze voorwaarde hoeft niet ten koste te gaan van zowel de oogstopbrengst als de biodiversiteit en kan zelfs een meerwaarde opleveren.
natuurlijke barrière
6. eco-corridor
recreatieve routes Er lopen twee verschillende recreatieve routes door en langs de ecologische corridor. De rode (fiets)route, die langs de rand van de corridor voert, is jaarrond opengesteld. De oranje (wandel)route wordt tijdens de bronsperiode van het groot wild (mn. edelherten) afgesloten. Deze periode loopt van augustus t/m oktober.
Edelherten zijn goede zwemmers en zijn bij nood zelfs in staat om een rivier over te zwemmen. Ze worden daarom niet tegengehouden door de beek. Voor konikpaarden en heckrunderen is dat een ander verhaal. Bij een minimale waterdiepte van 1m fungeert de beek aan de ene zijde en de bestaande vaart aan de andere zijde van de corridor een natuurlijke barrière voor deze grote grazers. Het edelhert kan zich in de hele zone begeven, muv. percelen die (tijdelijk) zijn afgerasterd of dmv. hoge hagen (meidoorn/sleedoornstruwelen) zijn afgeschermd.
130
(Grond)watersituatie
‘de badkuip’
Door natuurlijke, abiotische verschillen in de ondergrond (met name hoogteverschillen, het grondwaterpeil en kwelstromen) is de watersituatie voor elk deel van de corridor anders en kunnen er verschillende biotopen ontstaan. Hoewel de hoogteverschillen niet extreem zijn het verschil tussen het hoogste en laagste deel bedraagt slechts 1m, over een afstand van 9km gemeten - is de variatie in vegetatietypen toch erg groot. Juist in het spectrum van (ondiep) oppervlaktewater tot grondwatertrap III-IV (GWL >120cm onder mv) is de variatie natuurtypen het grootst. De mogelijke natuur- en teelttypen loopt van natte natuurvegetaties als riet-associaties (de teeltvariant is een rietzuiveringsmoeras), wilgenooibossen (de teeltvariant is wilgenteelt als biomassa en groene grondstof) via vochtige vegetaties als dotterbloemgrasland (ontstaat bij zomermaaien rietvegetatie) en kamgrasweiden (wat per definitie een natuurdoeltype is, omdat dit vegetatietype samenhangt met agrarisch beheer) en eindigt bij matig vochtige tot droge vegetatietypen als essen/elzenbos en essen/iepenbos (de teeltvariant is hakhout-middenbos voor houtproductie). De diverse gradaties in grondwatersituatie worden in ons plan nog verder uitvergroot door te gaan vergraven. Uitgegraven (klei)grond wordt elders in de corridor hergebruikt, oa. voor de aanleg van de woonpieren, maar ook om de natuurlijke hoogteverschillen in met name het vitale natuurdeel te versterken. Hogere delen worden verder verhoogd en het ontstaan van droge stapstenen, waar zich bos kan ontwikkelen, worden kansrijker. Uitgangspunt is een gesloten grondbalans. Doordat de corridor ook ingezet wordt voor de wateropgave en er een flexibel peilbeheer wordt ingezet bij extreme neerslag, fluctueert het grondwaterpeil met maximaal +30cm (bij piekbuien). Een ondergrens (extreme droogte) is niet vastgesteld, maar kan -50cm of lager zijn.
Grondwatertrappen
In de corridor komen de volgende grondwatertrappen voor: 6. eco-corridor
Grondwatertrap
131
Gemiddeld hoogste grondwaterstand
Gemiddeld laagste grondwaterstand
I
--
< 50
IIa
< 25
50 – 80
IIb
25 – 40
50 – 80
IIIa
< 25
80 – 120
IIIb
25 – 40
80 – 120
IV
40 – 120
80 – 120
Het laagste deel van de corridor dient tevens als piekbergingsbekken en heeft dus een fluctuerend waterniveau. In de ‘natuurlijke situatie’ staat het grondwater met het nieuwe peilbesluit van -5 NAP net op of net onder het maaiveld. Om jaarrond oppervlaktewater te krijgen, moet gegraven worden. De plas die dan ontstaat is grotendeels erg ondiep (tot 1m) muv. bepaalde delen die dieper uitgegraven worden. Dit om de waterkwaliteit te verbeteren én te voorkomen dat één rietmoeras ontstaat. Met name rondom de bebouwing zal de plas diepere delen hebben. Mede om muggenoverlast voor bewoners te voorkomen. Ondiep water met een ongelijkmatige bodem vertegenwoordigt een grotere ecologische waarde dan diep water. Ondiep water is vooral rechts gesitueerd.
rietzuivering
De natuurlijke grondwaterstand die nodig is voor de realisatie van rietzuiveringsvelden is niet aanwezig op het beekbegeleidende deel van de corridor. Om hier toch rietzuiveringsvelden te kunnen aanleggen, wordt een laagje van de bodem afgegraven. De natuurlijke gemiddelde grondwaterstand varieert van 50-30cm onder maaiveld, terwijl een GVG van 10-20cm onder mv tot 50cm boven maaiveld ideaal is. Er wordt dus minimaal 20cm, maximaal 70cm weggegraven.
beekprofiel
De beek, die wordt gesitueerd op de plek van een uitloper van de oude Eem, wordt voorzien van een accoladeprofiel. Een relatief smal deel wordt dieper uitgegraven en heeft een diepte van 1-2m diep en is daardoor altijd watervoerend, ook in tijden van droogte. De brede oevers hebben een heel flauw aflopend talud en zijn alleen (gedeeltelijk of volledig) watervoerend tijdens piekbuien. De beek wordt gevoed door grondwater, regenwater, maar ook vanuit het seizoensbekken. Dit laatste is niet om het waterpeil op niveau te houden, maar om tbv. de waterkwaliteit altijd een zekere doorstroming te garanderen. De beek staat in principe niet in verbinding met de Hoge Vaart (is afgesloten met een stuw of sluis, zie ook paragraaf recreatie), maar kan wel dienen als verbinding voor doelsoorten uit een beekbegeleidende habitat.
Legenda Oppervlaktewater minimaal 1m diep Oppervlaktewater maximaal 1m diep Oppervlaktewater/ droogvallend GWT I/GWT II a GWT II b GWT III a GWT III b GWT IV
grondwater vs teeltype
De hoogtekaart - en de direct afgeleide grondwaterstanden tov het maaiveld - vormen de basis voor het teeltplan. Elk teeltype kent een minimale, maximale en optimale grondwaterstand. Niet de teelt bepaalt het grondwaterpeil, maar het grondwaterpeil bepaalt de teelt. Rietzuivering op de laagste delen, essen/iepen-hakhoutbos op de hoogste delen.
bestaande tocht
6. eco-corridor
De bestaande tocht blijft gedeeltelijk behouden en wordt alleen in het meest zuidelijke deel van de corridor een stuk omgelegd. Het laatste deel van de vaart bestaat in de huidige situatie uit twee vaarten die uit één punt vertakken. Om extra ruimte te creëren, komt er daarvan één te vervallen. Deze vaart wordt deels gedempt, maar niet volledig. De greppel die overblijft fungeert in de nieuwe situatie als perceelsgrens en levert een extra, ca. 10m brede strook voor een smalle, natte biotoop in een gebied dat zich kenmerkt door steeds drogere vegetatietypen.
132
Gewassenteelt We hebben onszelf als doel gesteld om teelttypen te vinden die de vegetatietypen benaderen die zouden ontstaan als we de natuur haar gang zouden laten gaan. Wat via natuurlijke processen ontstaat, omvat meestal de grootst mogelijke biodiversiteit die haalbaar is binnen een bepaald gebied, omdat de flora en fauna dat zich vestigt, precies de soorten zijn die zich van nature thuisvoelen op die plek en onder die (a)biotische omstandigheden. We hebben daarom onderzoek gedaan naar de vegetatietypen die zich van nature zouden ontwikkelen binnen de corridor. De resultaten van dit onderzoek staan verderop in dit hoofdstuk onder detaillering > natuurdoeltypen. Met de uitkomsten van dit onderzoek zijn we verder gaan onderzoeken welke van deze planten een commerciële waarde vertegenwoordigen, maw.: met welke planten is een verdienmodel op te zetten. Het streven is niet om teelten te vinden die even winstgevend zijn als de traditionele gewassen, maar wel om teelten of teeltmethoden in te zetten die de zogenaamde best of both worlds vertegenwoordigen: een zo hoog mogelijke ecologische waarde in combinatie met een optimale commerciële waarde of andere waarde, die misschien niet direct in geld is uit te drukken, maar die neveneffecten hebben die winst in de breedste zin van het woord betekenen. De waarde van planten kan heel breed geïnterpreteerd worden. Denk aan ecosysteemdiensten (reeds wat verder uitgediept op de vorige pagina) of winst uit biomassa of groene grondstoffen-oogst. Ook verschillende, kleinschalige teeltmethoden kunnen een verhoging van de biodiversiteit opleveren evenals een hogere oogstopbreng. De gevonden teelt(methodes) worden verderop in dit hoofdstuk verder uitgelegd.
Agroforestry
Agroforestry betreft landgebruiksystemen waarbij het planten en/of actief beheren van bomen wordt gecombineerd met landbouw of veeteelt.
6. eco-corridor
Agroforestry is een dynamisch en ecologisch verantwoord systeem van beheer van natuurlijke hulpbronnen. Door de integratie van bomen in de bedrijfsvoering van boerenbedrijven en in landbouwgebieden draagt het bij aan de verbetering van economische, milieu- en sociale baten door uitbreiding en verduurzaming van de productie. Agroforestry kan worden onderverdeeld in: Agro-sylvicultuur (Eng. agro-sylviculture), de combinatie van bomen en landbouwgewassen, en Sylvopastoralisme (Eng. sylvopasture), de combinatie van bomen en veehouderij.
133
salixteelt
Salix (wilg) kent vele toepassingen. In landen die kampen met droogte, is het blad van wilg een prima ‘backup’ als voer voor vee. Het zit boordevol voedingsstoffen. Door de snelle groei is het een interessant gewas voor biomassa-teelt, daarnaast kan het gewas ingezet worden voor waterzuivering, zelfs bij sterke vervuiling met zware metalen. Ook kunnen er groene bouwstoffen uit wilg gewonnen worden (oa. flavonen, flavonoides, cellulose, anti-bacterials, salicylzuur). Last but not least: De ecologische waarde is zeer groot.
sylvopasture/sylviculture
De combinatie veeteelt met houtproductie (sylvopasture, begrazing in populieren-boomweides) levert vele voordelen. Het is beter voor het vee, het vlees smaakt volgens onderzoeken beter en de houtproductie profiteert van begrazing (mits overbegrazing voorkomenwordt).
De combinatie gewassenteelt en houtproductie (sylviculture) levert eveens een dubbel voordeel. Houtsingels houden wind tegen, waardoor een groeizaam microklimaat ontstaat dat vroeger oogsten mogelijk maakt. Ook vormen de singels een geschikte habitat voor bestuivers en nuttige insecten die op hun beurt zorgen voor een goede bevruchting en plaagbestrijding.
ď&#x20AC;Ťrietzuivering Riet heeft enkele bijzondere eigenschappen, waardoor het de potentie heeft om een winst-
gevend gewas te zijn. Riet kan geoogst worden als biomassa, maar heeft daarnaast ook een zuiverende werking en kan op grote schaal ingezet worden als waterzuivering. Het fosfaat dat door de planten wordt opgenomen, kan eventueel gewonnen worden voor hergebruik in de landbouw. Op geen van de terreinen kan riet winstgevend geteeld worden, maar de mogelijkheden tezamen, vormen wel potentieel. De ecologische waarde van de rietlanden is groot. Het vegetatietype is veelvuldig aanwezig in de Oostvaardersplassen, maar is daarbuiten weinig te vinden. Door rietlanden ook in de corridor een plek te geven, kan het leefgebied van de vele riet- en watervogels flink worden uitgebreid.
Legenda Rietzuiveringsvelden Silvyculture/sylvopasture Salixteelt
Hakhout/middenbos
ď&#x20AC;Ť elzen-essen-iepen hakhout
Om de overgang van de moerasvegetatie van de Oostvaardersplassen naar de rijke loofbosvegetatie van het Horsterwold gegradeerd te laten verlopen worden steeds meer bospercelen aangeplant. Elzen/essenhakhoutbossen gedijen op plekken met een relatief hoge grondwaterstand (I-II), maar kunnen slecht tegen langdurige inundatie. Dit type beplanting kan daarom alleen op de delen geplant worden die niet overstromingsgevoelig zijn. Het grondwater bevindt zich hier op 40-50 cm onder maaiveld. 6. eco-corridor
Op de hoogste delen wordt iepen-essenhakhoutbos aangelegd. Het grondwater bevindt zich hier op 60-90 cm onder maaiveld.
134
Teeltsystemen inleiding
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Inleiding We hebben gezocht naar teeltsystemen die de natuurlijke vegetatietypen zoveel mogelijk benaderen. Dit houdt in dat er uitsluitend inheemse gewassen mogelijk zijn. Uitheemse gewassen vallen af, ook bij een verhoogde opbrengst of een groter potentieel op het gebied van groene grondstoffen. Dit is een algemeen geldende spelregel voor de hele corridor. Of genetisch gemanipuleerde gewassen toegestaan zijn, daarover is discussie mogelijk. Wanneer uit onderzoek blijkt dat genetisch gemanipuleerde gewassen de biodiversiteit verlagen, mogen ze beslist niet toegepast worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gewassen die zo gemanipuleerd zijn dat ze steriel geworden zijn. In de landbouw wordt biotechnologie vaak ingezet tegen schadelijke insecten. Gewassen kunnen genetisch gemodificeerd worden, zodat insecten de planten vermijden. Dankzij de genetische verandering zijn minder bestrijdingsmiddelen nodig. In dat laatste geval kan het genetisch gemanipuleerde gewas een meerwinst opleveren. Desondanks zijn we van mening dat door uitwisseling van genen, kruisbestuiving en natuurlijke selectie vanzelf een genetisch sterk evenwicht ontstaat en willen het gebruik van genetisch gemanipuleerd materiaal daarom niet motiveren.
6. eco-corridor
We hebben een keuze voor de teelten gemaakt binnen de inheemse vegetatietypen. In de natuur ontstaan vaak associaties, nooit ĂŠĂŠn plant in monocultuur. Monoculturen zijn per definitie minder bio-divers dan vegetaties die uit veel verschillende plantensoorten bestaat. In onze teelstystemen, willen we de natuurlijke plantenassociaties zoveel mogelijk benaderen. De plantensoorten die we willen telen, worden geplant, maar we laten ruimte over, in houtwallen, langs randen, onderbegroeiing, etc. voor spontane natuurontwikkeling.
geen grootschalige landbouw, maar variatie voor biodiversiteit
135
Grondwatertrap en teeltkeuze In de corridor is plek voor een grote variatie teelten en teeltsystemen, waaronder agroforestry en korteomloop-teelten. Deze verschillende teelten krijgen hun plek niet lukraak toegewezen. Deze is afhankelijk van de grondwaterstand op die plek en de overstromingsgevoeligheid tijdens piekbuien. Doordat er een licht verhang in het gebied zit en er bovendien hoogteverschillen zijn ontstaan door verschil in inklinking van de ondergrond, verschilt de grondwaterstand sterk van plek tot plek. Het grondwaterpeil is bepalend voor de keuze: GW I + (langdurige) inundaties Riet(associaties) kunnen lange tijd onder water staan. Voor ontkieming is tijdelijk droogvallen noodzakelijk. GWI-IIa + overstromingsdynamiek Wilgen(associaties) gedijen het beste bij een hoge overstromingsdynamiek en weerstaan vrij lange inundatieperioden. Zonder inundaties omvorming tot vochtig hardhoutooibos GWI-IIb zonder inundaties Graslanden (bloemrijk grasland) gedijen goed bij een grote invloed van grondwater, maar verdragen geen (winter)inundaties. De teeltvariant is de boomweide (Sylvopasture) GWI-III zonder overstromingsdynamiek In potentie valt een vrij groot deel van de corridor binnen dit criterium, omdat vooral het laagste deel 9de badkuip) echt overstromingsgevoelig is. Bij geen (hak)beheer of beweiding zou leiden tot het elzenrijk essen-iepenbos. De teeltvariant is elzen/essen hakhout-middenbos. Omdat de oogstwaarde van een dergelijke teelttype relatief laag is, hebben we het voorkomen ervan beperkt tot percelen met grondwatertrap IIIb GWII-III zonder inundaties In potentie valt een vrij groot deel van de corridor binnen dit criterium, omdat vooral het laagste deel 9de badkuip) echt overstromingsgevoelig is. Bij geen (hak)beheer of beweiding zou leiden tot het elzenrijk essen-iepenbos. De teeltvariant is elzen/essen hakhout-middenbos. Omdat de oogstwaarde van een dergelijke teelttype relatief laag is, hebben we het voorkomen ervan beperkt tot percelen met grondwatertrap IIIb. De ecologische waarde is wel groot. GW III-IV zonder inundaties Deze grondwatertrap is optimaal voor het droog iepen-essenbos. De teelvariant is iepen/essen-hakhout-middenbos. Ook is deze grondwatertrap optimaal voor weide en akkerbouw. Een biologisch evenwichtige, meer natuurlijke variant is het sylviculture-principe.
Teeltsystemen
rietzuiveringsvelden
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Rietzuiveringsvelden Rietvegetaties zijn zeer algemeen voorkomend in de Oostvaardersplassen en daarom essentieel om op te nemen in de corridor, om een natuurlijke overgang te creëren van de natte natuurtypen van de Oostvaardersplassen naar de droge(re) bosvegetaties van het Horsterwold. In rietvegetaties is riet (Phragmites australis) de belangrijkste soort, maar komen er naast riet ook andere soorten voor. Riet heeft een grote ecologische waarde, maar ook een commerciële. Zo is riet een snelgroeiend gewas dat zich leent voor de teelt van biomassa. Op zichzelf staand is de opbrengst van riet als biomassa niet voldoende om te kunnen concurreren met traditionele teelten, maar de commerciële waarde wordt een stuk aantrekkelijker wanneer ook andere eigenschappen van riet worden ingezet. Riet heeft een zeer hoog waterzuiverend vermogen. Het gewas bindt fosfaat uit water aan zich en wordt daarom veel gebruikt in helofytenfilters. Riet heeft een periode nodig van droogte om te kunnen ontkiemen, maar kan vervolgens tot 70cm onder water staan. Het gewas kan daarom ook prima worden aangeplant in waterbergingsgebieden. De recreatieve waarde is vervolgens ook groot. De ecologische waarde tot slot, is moeilijk in opbrengst te kwantificeren, want wat is ecologische waarde nu ‘waard’? Tel alle opbrengsten bij elkaar op en je hebt een gewas dat wél kan concureren met traditionele gewassenteelt. Het gaat om de functiemenging die voor meerwaarde zorgt, niet alleen de oogstwaarde.
Moerasvegetaties vormen een zeer belangrijke biotoop voor planten, vogels, vissen en andere fauna en dragen bij aan het landschapsschoon en het ‘zelfreinigend vermogen’ van wateren. Maaibeheer Rietteelt, waarbij het riet jaarlijks gemaaid wordt, en moerasvogels, die afhankelijk zijn van helofytenvegetaties waaronder riet, gaan niet zo goed samen. Aan de andere kant zijn moerasvogels wel afhankelijk van het maaien van riet om het riet niet te veel te laten verruigen en verbossen. Deze anomalie betekent een lastige beheeropgave. Biodiversiteit Veel internationaal en nationaal zeldzame moerasvogels zijn mede afhankelijk van Nederlandse moerassen. De Blauwborst, Purperreiger, Roerdomp, Rietzanger, Woudaapje, Porseleinhoen, Snor, Grote Karekiet en Bruine Kiekendief zijn vogelrichtlijnsoorten (Natura2000-soorten) die grotendeels afhankelijk zijn van moerasgebieden met een belangrijk aandeel helofytenvegetatie. Verschillende moerasvogels verschillen echter nogal in habitateisen. Overjarig riet (riet dat niet jaarlijks gemaaid wordt) is belangrijk voor de meeste van deze vogels. De meest kritische soorten zijn gebonden aan overjarige waterrietvegetaties, d.w.z rietvegetaties die in winter en tot laat in het voorjaar water boven het maaiveld hebben staan. Hoewel overjarig riet in het algemeen de belangrijkste biotoop vormt voor moerasvogels, hebben veel moerasvogels dus ook belang bij de aanwezigheid van alle successiestadia van jong of gemaaid waterriet naar rietruigte en moerasbos. Het is daarom voor rietbewoners belangrijk dat er periodiek gemaaid wordt om successie tegen te gaan en een mozaïek aan successiestadia te realiseren, van gemaaid waterriet tot rietruigte.
6. eco-corridor
Beheer vindt plaats door maaien. Bij zomermaaien wordt de meeste fosfaat ‘afgevangen’ (70%), maar is minder duurzaam, omdat het riet dan langzaam verdwijnt. Wintermaaien houdt de vegetatie in stand en levert toch nog een zuiveringsrendement van 60% op. De zuiveringscapaciteit is 500m3 per dag per ha=182.500m3/ha/jaar.
Ecologische waarde
rietmoeras
rietoogst in winter
een rietmoeras is soortenrijk en bevat ook lisdodde
136
Teeltsystemen salixteelt
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Salixteelt Wilg (salix) wordt wereldwijd op steeds grotere schaal geteeld als biomassa. De teelt van gewassen als biomassa is echter niet onomstreden. Biomassa wordt geteeld op percelen die doorgaans ook gebruikt zouden kunnen worden voor onze eerste levensbehoefte: voedsel. Zolang er wereldwijd een tekort aan voedsel is, heeft het verbouwen van voedsel de prioriteit boven het verbouwen van biomassa. Daar komt nog bij dat voor het verbouwen van biomassa een grote aanslag betekent op de wereldwijde voorraad fosfaat (dat meestal in de vorm van kunstmest wordt toegedient). Ook fosfaat is nodig voor de voedselproductie en zou dus niet ‘opgebruikt’ mogen worden voor biomassa. Toch hebben wij wilgenteelt gekozen als teeltype voor bepaalde percelen binnen de corridor. Wilg heeft namelijk meer potentieel dan biomassa-teelt alleen. De ecologische waarde is relatief hoog, zeker in vergelijking met traditionele teelten. De waterzuiverende capaciteit is erg groot, vergelijkbaar met de capaciteit van riet. Daarnaast heeft wilg meer mogelijkheden en kan - afhankelijk van de vraag/opbrengst voor grondstoffen, ingezet worden voor houtproductie (houtsnippers voor spaanplaat), of voor de oogst van groene grondstoffen (salicylzuur, cellulose, flavonen of flavonoiden voor de chemische of farmaceutische industrie. Verder kan wilgenblad heel goed dienen als veevoer, als vervanger voor hooi, bijvoorbeeld tijdens droogte. Het blad bevat veel voedingsstoffen.
De ecologische waarde van wilgenplantages is veel groter dan van bouwland met traditionelere gewassen of hooilanden, maar weer lager in vergelijking met andere, spontaan ontwikkelde natte natuurtypen (met name moerasvegetaties en bosvegetaties). Dit heeft vooral te maken met de beperktere soortenrijkdom. Wanneer ruimte wordt vrijgehouden voor spontane ontwikkeling (langs randen), betekent dit een aanzienlijke verhoging van de biodiversiteit. Habitat voor vogels Over het algemeen telt een wilgenplantage significant meer vogels per ha dan ‘gewone’ landbouwpercelen en hooilanden (3,1/ha tov 0,8 ha). Ook de soortendichtheid is hoger (32 soorten tov 21 soorten). Fragmentatie en houtwallen Monoculturen dragen per definitie minder bij aan de biodiversiteit dan een soortenrijke vegetatie. Omwille van de ecologische waarde is het belangrijk de percelen bescheiden van formaat te houden en deze rondom te voorzien van houtwallen met gemengde beplantingen waarin ruimte voor spontane natuurontwikkeling is. Opgaande beplanting Doordat wilgentakken vrijwel tot de grond worden teruggesnoeid voor de oogst, lopen ze ook weer van onderaf uit. Hoe vaker ze worden teruggeknot, hoe massiever de uitgroei. op den duur vormen zowel het 1,2 als 3-jarig hout dichte opgaande beplantingen die voor veel beschutting zorgen voor schuwe diersoorten (met name het edelhert) Onderbegroeiing In het eerste jaar na aanplant zijn de wilgenstekken nog niet opgewassen tegen concurrentie van onkruid, maar de jaren daarna wel. Hoe rijker de onderbegroeiing, hoe groter de ecologische waarde.
6. eco-corridor
Wilg wordt geoogst in de winter. Oogsten in de winter betekent dat er geen verstoring van vogels optreedt gedurende het broedseizoen of van vogels die in de zomer migreren. Anderzijds trekken vers geoogste gebieden kieviten, veldleeuweriken en patrijzen aan. Doordat niet alle wilgenplantages in hetzelfde jaar geoogst worden, zijn de genoemde habitatten altijd vertegenwoordigd.
Ecologische waarde
winteroogst
gelaagde opbouw met hagen en kruidenzoom
137
tweejarig hout
Teeltsystemen sylvopasture
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Sylvopasture De basis van agroforestry-teeltsystemen bestaat uit een meerlagige productiemethode, waarbij een gezonde uitwisseling van voedingsstoffen, licht en water tot een hogere opbrengst kunnen leiden. Sylvopasture (of silvopasture) is zoâ&#x20AC;&#x2122;n agroforestry-systeem, waarbij veeteelt gecombineerd wordt met houtproductie (maw. het vee graast in boomweides). Dit levert een aanzienlijke meerwaarde op voor natuur en dierenwelzijn. Zie kader hiernaast. De dubbelteelt levert een commerciĂŤle winst op. Bij sylvopasture worden gramineae (grassen) gecombineerd met vlinderbloemigen (bijvoorbeeld klaver). De proteine-waarde van het blad is bijna 30%, wat veel hoger is dan in commerciĂŤle voedermixen het geval is (meestal 14-18%). Het gebruik (inzaai) van vlinderbloemigen is daarnaast van groot belang vanwege de eigenschap dat het stikstof bindt. Daardoor is het niet nodig om kuntsmest te gebruiken.
De ecologische waarde van het sylvopasture-systeem tov de ecologische waarde van traditionele veeteelt (met begrazing) of houtproductie zonder veeteelt is veelbelovend. Om diverse redenen worden populierenbossen in het algemeen niet als ecologisch interessant beoordeeld. Een nadere beschouwing leert dat dit doorgaans onterecht is. Zo blijkt populier voor veel insectengroepen veel belangrijker dan bijvoorbeeld es, esdoorn of haagbeuk, soorten die vaak als vervangers en duurzaam alternatief voor de populier worden gezien. Flora Bossoorten kunnen zich in populierenopstanden vestigen als er zich een struiklaag kan ontwikkelen danwel is aangelegd, als de populier wordt beheerd in een extensief systeem waar langere omlooptijden gelden en als de soorten kunnen koloniseren vanuit nabijgelegen populaties. Op natte gronden kan de vegetatieontwikkeling zeer snel verlopen, binnen 50 jaar kan het ruigtestadium met riet en zeggesoorten overgaan in een moerasbosvegetatie. Epifyten Populieren zijn een belangrijke gastheer voor epifyten (mossen en korstmossen). Er is geen sprake van een bepaalde voorkeur voor inlandse populieren enerzijds en cultivars anderzijds. Dierenwelzijn Bomen die het vee schaduw of bescherming tegen wind bieden, hebben een klimaatstabiliserend effect door het verminderen van hittestress. Sommige studies hebben aangetoond dat de bescherming van bomen het directe koude-effect met 50% of meer terugbrengt en de windsnelheid met maar liefst 70%. Onder deze omstandigheden verbruiken dieren minder energie waardoor de vleesopbrengst wordt vergroot.
6. eco-corridor
Boomsoorten die geschikt zijn om te combineren met veeteelt, moeten aan een aantal criteria voldoen. Ze moeten snel groeien en een open kroon hebben die voldoende licht doorlaat om onderbegroeiing mogelijk te maken. Ook moeten ze vrij diep wortelen, om de concurrentie met de onderbegroeiing aan te kunnen. Verder is het belangrijk dat ze een lage plaag- en ziektegevoeligheid hebben en een commercieel interessante houtkwaliteit opleveren. Op de vruchtbare, vochtige kleigrond is populier een logische keuze. Voor de teelt ligt beplanting in rijen voor de hand, maar dit hoeft niet, zolang de ruimte tussen bomen maar gewaarborgd blijft. Als bomen meer dan een bedekkingsgraad van ongeveer 35% hebben, neemt de productie snel af. Onderzoeken hebben aangetoond dat de biodiversiteit (vermoedelijk) even hoog is op inlandse soorten als klonen en hybriden. Omwille van de houtkwaliteit gaat de voorkeur naar klonen.
Ecologische waarde
een boomweide vormt een
klaver is een goede stik-
zwarte populier met rijke
gezonde leefomgeving
stofbinder
kruidlaag
138
Teeltsystemen sylviculture
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Sylviculture Het sylviculture-principe (ook wel silviculture genoemd) komt oorspronkelijk uit de tropen, waar kleinschalige percelen uit het bos gehakt werden voor gebruik als landbouwgrond. Deze werkwijze heeft zeer veel voordelen in vergelijking met de grootschalige ontbossing voor agricultuur. De ecologische waarde is aanzienlijk groter, de kans op erosie is vrijwel nihil en na uitputting van de bodem (en het verder trekken van de boeren) kan het bos weer makkelijk regenereren, omdat zaden altijd in de buurt zijn. Het spreekt voor zich dat de grootschalige ontbossings problematiek niet speelt in de Flevopolder. Op de rijke kleigrond vormen uitputting en erosie ook geen problemen. Desondanks is het sylviculuur-principe óók in de polder erg interessant. Hier in het grootschalige landschap kampen we namelijk wel met een ander probleem: wind. De wind heeft vrij spel en door het ontbreken van opgaande beplanting ontstaan er bovendien nauwelijks verschillende microklimaten.
Agro-sylviculture-systemen bestaan uit twee of meer ‘etages’: een kruidlaag, soms een struiklaag, en een boomlaag, net als in een natuurlijke situatie. Deze opbouw heeft een veel grotere ecologische waarde dan een niet gelaagd systeem. Maximalisatie lengte vegetatieranden Doordat percelen verhoudingsgewijs klein van formaat zijn èn omzoomd met houtwallen, zijn er relatief veel vegetatieranden. Juist deze randen zijn ecologisch waardevol. De kern van een bos of andere opgaande beplanting heeft een veel lagere biodiversiteit dan er aan de randen te vinden is. De randen vertonen een rijke schakering beplantingen en een optimaal ontwikkelde beplanting, met ruime zoom en mantel. Microklimaat De relatief kleine percelen leveren niet alleen veel vegetatieranden, maar ook bijzondere microklimaten. Juist die microklimatologische verschillen zorgt voor een sterke verhoging van de biodiversiteit. Door de stand van de zon blijken met name de zuidwestzijde van vegetatieranden rondom een perceel een uitzonderlijk hoge biodiversiteit te vertonen, met een hoge soortenrijkdom van oa. vogels, insecten en vleermuizen. Het spreekt voor zich dat vegetatieranden zich juist aan die zijde goed zouden moeten kunnen ontwikkelen. Verhoging vastlegging koolstof Wanneer een perceel uit een mengteelt van bomen met gewassen bestaat is het mogelijk meer koolstof vast te leggen dan wanneer er enkel gewassen worden geteeld. Bestuiving Een optimalisatie van de biodiversiteit door de aanleg van houtwallen is niet alleen gunstig voor verhoging van de ecologische waarde, maar ook voor een hogere opbrengst van gewassen. Zie tekst linkerkolom.
6. eco-corridor
In plaats van landbouwgronden uithakken uit het bos, doen we in de Flevopolder het omgekeerde. We planten houtige gewassen aan in vegetatiestroken rondom (bescheiden formaat) percelen. Deze houtige beplantingen worden cyclisch geoogst als biomassa, groene grondstoffen of hout. Op de percelen worden andere gewassen geteeld, groenten, fruit of granen. Deze gewassen profiteren van het prettige microklimaat binnen de houtsingels en zijn daardoor eerder oogstrijp en hebben minder last van plagen en ziekten. Wanneer voor de houtsingels uitsluitend gekozen wordt voor inheemse planten, zal dit leiden tot een verhoogde biodiversiteit en een groot aantal bestuivende insecten. De te telen gewassen worden zo van nature makkelijker bevrucht dan wanneer ze geteeld worden op het open veld.
Ecologische waarde
139
een kleinschalig landschap
Canada, houtwinning + be-
gerstproductie
levert dezelfde voordelen
vorderen microklimaat
neerd met houtproductie
gecombi-
Teeltsystemen
hakhout-middenbos
inleiding
sylvopasture
rietzuiveringsvelden
sylviculture
salixteelt
hakhout-middenbos
Hakhout-middenbos Hakhoutbossen zijn loofbossen die bestaan uit houtgewas dat men niet hoog laat opschieten, maar dicht bij de grond afzet om de stronken weer te laten ontspruiten en de gevormde opslag te kunnen oogsten. Middenbos bestaat uit hakhout met overstaanders (doorgegroeide hakhouttelgen) of bovenstaander (aanplant). Door hakhoutbeheer kan een voortdurende houtopbrengst gewaarborgd worden. Op rijke gronden, zoals aanwezig in Flevoland, kan een bijna tweemaal zo hoge opbrengst worden gerealiseerd als op droge, armere plekken. In de corridor komen twee typen voor, elzen/essen en essen/iepen-hakhout. Een kanttekening is wel op zijn plaats. Deze teelt is commercieel niet rendabel. Inkomsten voor de agrariër kunnen naast inkomsten voor de houtopbrengst bestaan uit aanvullende inkomsten uit beheerpakketten binnen de regeling natuurbeheer. Voor wilgen, essen en elzenbos kan de beheersbijdrage onder bepaalde voorwaarden oplopen tot een bedrag van 1284,- euro per hectare. Maar dan moet minstens 60% van de aanwezige hakhout-stoven ouder zijn dan 25 jaar. Het pluspakket hakhout en griend is financieel vooral interessant als energieteelt geïntegreerd kan worden met een bestaande of deels om te vormen griend. Dat is niet het geval in de Flevopolder.
Deze ecologische waarde neemt sterk toe naarmate de leeftijd van het bos toeneemt. Jonge hakhoutbossen hebben nog niet zo’n hele grote waarde, maar feitelijk geldt dat voor alle jonge vegetatietypen. Aanplant van bossen op de drogere delen en deze beheren als hakhout-middenbos betekent een investering in de toekomst Oude bossen Met name oud hakhout en middenbos herbergt met de oude groeiplaats, het dunne strooiseldek en het hakhoutbeheer samenhangende zeldzame bosplanten van vochtige standplaatsen en aan oude hakhoutstoven gebonden mossen en insecten. Zorg voor leeftijdsopbouw Middenbos is een hakhoutsysteem met overstaanders. Maar die overstaanders komen er niet vanzelf. Het is aan te raden bij elke kapronde een aantal potentiële overstaanders te sparen. Het resultaat is idealiter een piramidevormige leeftijdsopbouw van de opgaande bomen. Dit vereist een zorgvuldige bosbouwkundige planning met oog voor de ontwikkelingen op de lange termijn. Zodra het systeem functioneert kunnen er ook inkomsten uit houtopbrengsten gegenereerd worden, vooral wanneer ook het geplande quotum aan overstaanders geoogst kan worden. Uit oogpunt van natuurbeheer is het echter aan te bevelen om een deel van de overstaanders nooit te kappen en uiteindelijk op stam te laten sterven. Dit levert in feite gewoon een extra leeftijdsklasse op in het teeltsysteem. Cyclisch oogsten Door het gefaseerd oogsten van relatief kleine percelen kunnen dier- en plantensoorten zich altijd goed handhaven en zijn alle stadia van kaal tot dicht bos aanwezig.
6. eco-corridor
Dat wij toch gekozen hebben voor dit teelttype en een uitzondering hebben gemaakt op onze stelregel dat de corridor ‘zijn eigen broek moet kunnen ophouden’, is vanwege de grote ecologische waarde van dit bostype. Door de rijke onderbegroeiing die op den duur in dit bos zal ontstaan (waaronder bosanemoon, speenkruid, etc) ontwikkelt een dergelijk bos zich op termijn tot een natuurparel die ook een recreatieve waarde vertegenwoordigt vanwege het visueel aantrekkelijke karakter.
Ecologische waarde
hakhoutbis met rijke on-
oogst van hakhout met be-
derbegroeiing
houd van overstaanders
essen/iepen-hakhout
140
Dispersie en rotatieteelt Het hoofddoel van de corridor is dispersie van diersoorten die voorkomen in de Oostvaardersplassen/Veluwe. Dispersie van juvenielen is het uitzwerven, nadat ze zelfstandig zijn geworden. Ze gaan dan op zoek naar een eigen leefgebied. Dit uitzwerven is ongericht, in tegenstelling tot de trek (migratie), die altijd gericht is. Dispersie hoeft in principe maar eenmaal gedurende de levenscyclus van een dier plaats te vinden. De snelheid waarmee dieren zich verplaatsen verschilt sterk per diersoort. Edelherten verplaatsen zich normaal gesproken ca. 5km per etmaal en blijven dan altijd min of meer binnen het eigen leefgebied, maar tijdens dispersie kunnen de afstanden flink toenemen. De gemiddelde dispersieafstand is 19km, maar 60km is geen uitzondering. De dispersie vindt plaats binnen enkele dagen. Vanwege de lengte van de corridor is het desondanks wel noodzakelijk om - als tussenstap - ook een deel in te richten dat als leefgebied zou kunnen dienen. Het functioneren van een robuuste verbinding door wilde hoefdieren kan worden bevorderd door de overgang leefgebied - verbinding zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen. Qua vegetatiesamenstelling en –structuur wijkt die overgang in het ideale geval niet af van het leefgebied. Omdat de verbinding gewoonlijk door een ‘vijandige’ omgeving zal verlopen, moet de inrichting in belangrijke mate bestaan uit dekking- en luwtebiedende vegetaties. De door ons gekozen teelten lenen zich allemaal om als leefgebied te dienen. Ze leveren voedsel en beschutting. Niet elk perceel is jaarrond toegankelijk, maar door het toepassen van een uitgekiend perceleringsplan ontstaan er altijd doorgaande routes over percelen die wél toegankelijk zijn. De beekoevers zijn jaarrond toegankelijk voor dispersie.
Rotatiecyclus
rotaticycli teelt De zijde van de ecologische corridor die door de watervoerende beek (zie onder) niet toegankelijk is voor grotere zoogdieren hoeft geen rotatiecylus te hebben die past binnen een doorgaande dispersieroute. Desondanks wordt ook deze zijde cyclisch beheerd. Het is ecologisch waardevoller om niet alle teelt in één jaar te oogsten.
Alle teeltsystemen hebben een eigen rotatiecyclus. Het oogstmoment hangt bij de meeste teeltsystemen samen met de openstelling van percelen voor dispersiedoeleinden. 6. eco-corridor
De eerste jaren na aanplant, maar ook de eerste jaren na de oogst, zijn de gewassen kwetsbaar voor vraatschade. In die kwetsbare jaren moet vraatschade dan ook zoveel mogelijk voorkomen worden. In de legenda op de rechterpagina staat de rotatie/oogstcyclus voor de verschillende teelten vermeld. Een voorbeeld: een korte omloopgewas als wilg is na 3 jaar oogstrijp. De eerste twee jaar kan vraatschade aan de loten of bladeren resulteren in een (veel) lagere oogst). In het derde jaar zijn de takken zo hoog dat vraatschade vrijwel nihil is. Lichte begrazing is dan zelfs gunstig. Dierlijke uitwerpselen bemesten de bodem en onkruid in de onderbegroeiing wordt weggegeten.
141
beek als natuurlijke barrière
De (blijvend watervoerende) beek vormt een barrière voor de meeste wilde hoefdieren, waardoor de oever van de beek de grens is van de dispersiecorridor. De beek kent een accoladeprofiel, waardoor er ook in de zomer water door het diepste deel stroomt. De natuurvriendelijke oevers hebben een zeer flauw talud, met een helling 1:20 of flauwer. ‘s Winters en tijdens piekbuien kunnen de oevers tijdelijk onder water staan. Op andere momenten vormen de oevers een belangrijke dispersieroute. Deze worden niet functioneel gebruikt. De minimale breedte is 10m.
In het diepste, noordelijke deel is meer ruimte voor spontane natuurontwikkeling dan in het steeds hoger oplopende deel van de corridor, dat middels teeltsystemen beheerd wordt. De overgang tussen functionele en vitale natuur is er echter vooral op visueel niveau duidelijk herkenbaar (van ruigte naar een indeling in percelen). De vegetatietypen zijn daarentegen vrijwel identiek. Voor de dieren die gebruik maken van de corridor, zal de overgang daarom vrij vloeiend verlopen van natte natuur naar steeds drogere vegetatietypen.
Legenda Toegankelijkheid: jaarrond toegankelijk via schouwpaden Cyclus: jaarlijks oogsten in winter Toegankelijkheid: niet toegankelijk tijdens begrazing Cyclus: Om de 3-7 dagen rouleren. Dan 20 dagen niet begrazen Toegankelijkheid: om de 3 jaar (jr voor oogsten) één jaar toegankelijk Cyclus: 1e jaar inplanten, jaar 1+2 rust, 3e jaar ‘s winters oogsten Toegankelijkheid: om de 3 jaar (jr voor oogsten) één jaar toegankelijk Cyclus: 2e jaar inplanten, jaar 2+3 rust, 4e jaar ‘s winters oogsten Toegankelijkheid: om de 3 jaar (jr voor oogsten) één jaar toegankelijk Cyclus: 3e jaar inplanten, jaar 3+4 rust, 5e jaar ‘s winters oogsten Toegankelijkheid: 1e 5 jr. na kap ontoegankelijk (rust) daarna toegankelijk. Cyclus: Aanleg in jaar 5. Eerste kap in jaar 15. Daarna kapcyclus van 10 jaar. Toegankelijkheid: 1e 5 jr. na kap ontoegankelijk (rust) daarna toegankelijk. Cyclus: Aanleg in jaar 1. Eerste kap in jaar 10. Daarna kapcyclus van 10 jaar. Toegankelijkheid: 1e 5 jr. na kap ontoegankelijk (rust) daarna toegankelijk. Cyclus: Aanleg in jaar 1. Eerste kap in jaar 5. Daarna kapcyclus van 10 jaar. Dispersieroute doelsoorten
barrières
Om de dispersiecorridor succesvol te maken, zullen alle aanwezige barrières, zoals wegen en waterlopen overbrugd moeten worden met ecoducten, wildtunnels, etc.
6. eco-corridor
overgang
Omdat de corridor door de aanwezigheid van water en natte natuur ook een geschikt leefmilieu vormt voor doeltypen als de otter, kamsalamander etc., zou het een grote meerwaarde vormen indien de corridor ook via een natte corridor in verbinding staat met de Oostvaardersplassen. Hiervoor zullen de bestaande tochten die beide gebieden verbinden aangepakt moeten worden en worden voorzien van natuurvriendelijke oevers. 142
Detaillering
ecologische corridor
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Detaildoorsnedes
Detaillering corridor In de volgende paragrafen wordt de ecologische corridor verder uitgewerkt. Van verschillende plekken in de corridor zijn doorsnedes gemaakt, zodat meer inzicht verkregen kan worden in hoe de corridor wordt ingericht, hoe de teelten een plek krijgen in de zone en hoe de wisselwerking is tussen teelt/natuurtype en (grond)watersituatie.
’A A ’B B
’C C
Vervolgens worden de doelsoorten behandeld die gebruik zullen gaan maken van de corridor. Dit is in de eerste plaats het edelhert, het hoofddoeltype waarop de corridor wordt ingericht, maar ook de bruine en blauwe kiekendief waarvoor de provincie Flevoland zichzelf een opgave heeft gesteld het voortbestaan van de soort te stimuleren. Daarnaast zijn er nog andere doelsoorten waar rekening mee gehouden dient te worden. Er wordt ingegaan op de manier waarop deze dieren dispergeren en op welke wijze de inrichting van de corridor aansluit (zal aansluiten) bij hun natuurlijke habitat.
Doorsnedes Er zijn drie locaties gekozen voor de doorsnedes. De locaties zijn zo gekozen dat een representatief beeld ontstaat van de verschillende karakters, teelten/natuurtypen en (grond)watersituaties die samenhangen met de hoogteligging/grondwaterstand in de zone.
Ook zijn de natuurdoeltypen onderzocht die zouden ontstaan op de Flevolandse kleigrond als de natuur haar gang mocht gaan. Hoewel wij grotendeels kiezen voor teelten en de natuur maar gedeeltelijk natuur spontaan tot ontwikkeling laten komen in de zone, is dit onderzoek toch erg belangrijk. De uitkomsten hebben namelijk de basis gevormd voor de teeltkeuze.
Doorsnede A bevindt zich in ‘de badkuip’, het laagste deel van de corridor. Dit deel fungeert ook als piekbergingsbekken en heeft door de lage ligging al van nature de hoogste grondwaterstand. Dit deel heeft het meest natuurlijke karakter.
Tot slot worden andere aspecten van de corridor behandeld, zoals recreatie-(on)mogelijkheden en de financiële verantwoording.
Doorsnede B ligt iets hoger, wat resulteert in andere teelten/vegetatietypen. Gezocht wordt naar een optimale balans tussen vitale en functionele natuur.
6. eco-corridor
Dit laatste geldt ook voor doorsnede C, maar door de nog iets hogere ligging, hebben we hier te maken met nog weer andere teelten/vegetatietypen.
*hoogteverschillen zijn overdreven om relatie grondwaterpeil en vegetatie/teelttype beter in kaart te brengen 143
wilgenooibos
gw -5 NAP
wilgenooibos
rietvegetatie
diepste deel plas
ecologisch wonen
Doorsnede detail A-’A
Doorsnede A-’A
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Detail A 1: 12.500
Teelttypen
(Grond)watersituatie
In dit deel van de corridor ligt de prioriteit in de eerste plaats bij vitale natuur. Daarmee verschilt dit deel met het overige deel, waar gezocht wordt naar een optimale balans tussen vitale en functionele natuur.
In het piekbergingsbekken staat het grondwaterniveau in normale situaties (geen droogte of piekbergingssituatie) op of net iets onder het maaiveld (tot maximaal 30cm onder mv). Dit correspondeert met GW I
Er is geen indeling in percelen en er zijn dus ook geen uitgerasterde delen die (tijdelijk) niet toegankelijk zijn.
Een uitzondering geldt voor de kleinere, donkergroene eilanden (ooibos). Dit zijn natuurlijke verhogingen in het maaiveld waar in de geomorfologische opbouw van de bodem oeverwallen (van het Eembekken) te vinden zijn. Hier bevindt het grondwater zich op 60cm onder mv (kleine bosjes). Dit correspondeert met GW IIb
6. eco-corridor
wilgenassociatie
ondiep water met rietvegetatie
Deze vitale natuurzone zal naar alle waarschijnlijkheid niet uitsluitend als dispersiecorridor dienst doen. Door het karakter en de ruime omvang van dit gebied, mag verwacht worden dat diverse diersoorten de piekbergingsbekken zullen uitkiezen als leefomgeving.
Het grotere bos in de rechter bovenhoek bevindt zich op maar liefst 1,1m boven het grondwaterpeil (GW IV) Door dit grote verschil in grondwaterstand in dit gebied zal een grote variatie in vegetatietypen ontstaan. Door peilfluctuaties (op jaarbasis varieert het peil van maximaal -4,7NAP (door flexibel peilbeheer bij piekbuien) tot ca. -5,5 NAP of lager (extreme droogte) ontstaan er nog meer gradaties.
natuurlijke hoogte essen/iepenbos
Er is ruimte voor spontane natuurontwikkeling, de natuur mag (deels) haar gang gaan. Dat wil echter niet zeggen dat dit deel van de corridor niet functioneel gebruikt mag worden. Voor zover grote grazers de beplanting niet enigzins open houden, wordt hier ook, net als in de rest van de corridor, biomassa (wilg en riet) geoogst. Deze oogst zal cyclisch plaatsvinden, zodat er altijd voldoende beschutting en voedsel te vinden is voor de dieren die gebruikmaken van de corridor.
144
Detail B-‘B
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Teelttypen
(Grond)watersituatie
De omstandigheden aan de randen van het gebied zijn optimaal voor wilgenteelt. Iets naar binnen toe liggen enigszins hoger gelegen stroken die zich lenen voor de sylvopasture-methode (veeteelt in boomweiden) en het hart van het gebied, dat wordt afgegraven tot ca. -4,9/-5 NAP, zal na afgraving geschikt zijn voor de aanleg van rietzuiveringsvelden.
Door verschil in rijping/inklinking (vermoedelijk door de aanwezigheid van oeverwallen van de Eem in diepere bodemlagen en invloed van lokale kwel uit de nu nog aanwezige tocht) liggen de randen lager dan het middendeel. De randen (wilgenteelt) hebben een grondwaterstand van I-IIa, de boomweiden IIb-III. Het middendeel heeft na ontgraving een grondwaterstand I.
6. eco-corridor
rietzuiveringsveld
wandelroute
wilgenteelt
fietsroute
gw -5 NAP
biologische landbouw
Doorsnede detail B-’B*
verhoogd schouwpad
Detail B 1: 12.500
*hoogteverschillen zijn overdreven om relatie grondwaterpeil en vegetatie/teelttype beter in kaart te brengen 145
biologische veeteelt
sylvopasture
watergang met accoladeprofiel
wandelroute
sylviculture
hakhoutbos 10 jaar
gw -5 NAP
fietsroute
s e i z o e n s b e rg i n g met rietzuivering
Doorsnede detail C-’C*
Doorsnede C-’C
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Detail C 1: 12.500
bestaande tocht gw -6,2 NAP
6. eco-corridor
traditionele landbouw
bestaande tocht gw -6,2 NAP sylvopasture
hakhoutbos 15 jaar
sylvopasture hakhoutbos 5 jaar
hakhoutbos 10 jaar
watergang met accoladeprofiel
wilgenteelt 3e jaar
Door verschil in rijping/inklinking door de invloed van lokale kwel vanuit de tocht, vertoont de hoogtekaart gelijkenissen met de perceelsgrenzen. De rechte kavels in het midden hebben een lagere grondwaterstand dan de omliggende percelen (IV). De boomweiden en sylviculure-systemen hebben een grondwaterstand van IIIa-IIIb.
wilgenteelt 1e jaar
Daar waar nu één van de twee vertakkingen van de huidige tocht ligt, zal volgens het ontwerp in de toekomst het meest bosrijke deel van de corridor komen te liggen. Hier ontstaat hakhout middenbos (elzen/essen of essen/ iepen, afhankelijk van de grondwaterstand). In de omliggende perdelen een mengeling van sylviculture en sylvopasture.
wilgenteelt 2e jaar
(Grond)watersituatie
rietzuiveringsveld
Teelttypen
146
Fauna - Doelsoorten edelhert
Habitat
foto: ruben smit
Het edelhert heeft als uitgestrekte loof- en naaldbossen en mogelijk ook moerassen en graslanden als leefgebied. Er moet voldoende water aanwezig zijn, want het edelhert kan erg goed zwemmen en is niet vies van een modderbad.
kaalwild genoemd. De naam zegt het al; de hindes dragen geen gewei in tegenstelling tot de herten. De herten in roedels die meestal kleiner zijn. Ze bestaan uit ongeveer 10 dieren. Een edelhert heeft een groot territorium nodig.
Voedsel Edelherten zijn variabele eters. Dit maakt dat zij in vele biotopen kunnen voorkomen. Het edelhert eet uitsluitend plantaardig voedsel. In de zomer bestaat het dieet voor 80% uit gras. Verder wordt het aangevuld met bloemen, vruchten en bladeren. In de herfst eet het dier soms paddenstoelen en eikels. In de winter eet hij de helft van wat hij in de zomer eet en dan bestaat het dieet vooral uit boomtakken, bramen, klimop, schors, bosbessen en dode bladeren.
Actieve periode Het edelhert is de gehele dag door actief, maar in gebieden met veel menselijke activiteit laten ze zich vooral vroeg in de ochtend en laat in de avond zien. ‘s Ochtends trekken ze meestal naar de graslanden om daar te kunnen grazen. Met uitzondering van de Oostvaardersplassen zijn de edelherten in Nederland door menselijke activiteit zeer schuw geworden. De van nature dagactieve dieren zijn zodoende overwegend nachtactief geworden.
6. eco-corridor
Voortplanting De bronsttijd van de edelherten begint eind augustus en duurt soms wel tot eind september. Tijdens de bronst duldt het hert geen andere herten in de buurt. Op de plekken waar vaak hinden komen, gaan de herten burlen. Door te burlen raakt het hert zijn agressie kwijt, hierdoor worden gevechten voorkomen. Edelherten zijn geslachtsrijp vanaf één jaar. Na ongeveer twee jaar verlaat de spitser, dat is een mannelijk dier ouder dan een jaar, zijn moeder en vormt een groepje met andere spitsers. De vrouwelijke dieren ouder dan een jaar worden smaldier genoemd. Na ongeveer het 18de levensjaar wordt de hinde onvruchtbaar door ouderdom. Familiebanden Edelherten leven in roedels. De hindes leven bij elkaar in groepen van vijf tot dertig individuen, zo’n roedel wordt 147
Populatiebeheer Behalve in de Oostvaardersplassen worden alle edelherten in Nederland door afschot gereguleerd naar aanleiding van het regionale Faunabeheerplan. De laatste ecologische inzichten wijzen er echter op dat regulering van edelherten niet nodig is en dat de populatiedichtheden zich vanzelf aan het beschikbare natuurlijke voedsel zullen aanpassen. Is de voedselvoorraad beperkt of minder bereikbaar, dan loopt ook de vruchtbaarheid terug. De magere dieren krijgen dan geen kalfjes. Een natuurlijke geboortebeperking. Dat deze stelling ook samengaat met de ambitie om de biodiversiteit te maximaliseren is onwaarschijnlijk. Een zekere (jaarlijkse) schommeling in de populatiedichtheid is bevorderlijk voor de biodiversiteit, zo is uit onderzoek gebleken, maar een streefdichtheid ca. van 1 edelhert/ha blijkt optimaal samen te gaan met het streven naar optimale biodiversiteit én agrarische activiteit.
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Dispersie
Inrichtingseisen verbindingszone
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het dispersie/migratiegedrag van edelherten. Onderzoeken zijn schaars, zodat de cijfers met enige terughoudendheid gebruikt moeten worden.
Breedte corridor In de literatuur (oa. het handboek robuuste verbindingen) wordt gesproken over een gemiddelde, minimale breedte van 1km om als corridor functioneel te zijn. Uit oogpunt van biodiversiteit, bepaalt niet zozeer de breedte van een verbinding de ecologische robuustheid, als wel het aantal (micro-)habitats dat meegenomen wordt in een verbinding. Daarom wordt wel aanbevolen om de functie van verbinding te koppelen aan prevalerende hydrologische condities, bijvoorbeeld aan het stroomgebied van een rivier of beek. Onder natuurlijker omstandigheden verloopt de trek van edelherten jaar in jaar uit doorgaans langs dezelfde wegen. Zij wordt dan vaak gestuurd door rivierdalen, rivierbegeleidende bossen en andere karakteristieke landschapselementen. Met de breedte van het rivierdal kan de breedte van dergelijke migratiezones sterk variëren. Beschutting/knopen Edelherten zijn vrij schuw en hebben daarom vrij veel beschutting in de vorm van opgaande beplanting nodig. Het spreekt voor zich dat een open boomweide deze functie minder goed kan vervullen. De rietzuiveringsvelden, hakhout/middenbossen en wilgenplantages zorgen daarentegen voor extreem veel beschutting. Hoogte afrastering/hagen In noodsituaties kan een edelhert ca. 1.8-2m hoog springen. Voorwaarde hierbij is wel dat voldoende aanloopruimte aanwezig is. Om gewassen in (aangrenzende) teeltpercelen te beschermen genoemde hoogte wel aanhouden. Afrastering kan geschieden met wildgaas, maar ter bevordering van de biodiversiteit wordt bij voorkeur gekozen voor hagen.
In de eerste stadia van dispersie betreft het vooral jonge mannelijke dieren, maar ook adulte mannetjes zijn op zoek naar een partner tijdens de bronst. De late herfst en winter laat voor zowel mannetjes als vrouwtjes de meeste migraties zien. Gemiddeld gaat ca. 15-20% van de totale populatie op dispersie. Een hogere populatiedichtheid leidt niet tot meer migratie. Van de mannetjesdieren migreert ca. 30%. De gemiddelde dispersieafstand bedraagt 19km. Ca. 10% dispergeert over een veel langere afstand, tot 60km. Vrouwtjesdieren migreren aanzienlijk minder dan mannetjes (ca. 1%) en de dispersie-afstand is zeer gering. Meestal niet meer dan 2,5km van het moederdier.
Het edelhert in de eco-zone
1
De ecologische corridor wordt ingericht als dispersiecorridor van de Oostvaardersplassen naar het Horsterwold en heeft niet de intentie te fungeren als leefgebied voor het edelhert. 6. eco-corridor
Per etmaal loopt een edelhert gemiddeld 5km, maar bij dispersie kan dit tijdelijk toenemen tot 50km in enkele dagen. De verblijfstijd is naar verwachting kort. De oevers van de nieuwe beek zijn jaarrond toegankelijk, evenals de schouwpaden en rietvelden. Het edelhert kan goed zwemmen. De aanwezigheid van de beek vormt daarbij geen opstakel. 2
3
1. De optimale habitat bestaat uit moeras, struweel, gras en bos 2. Edelherten zijn vrij schuw en hebben beschutting nodig 3. Dispersiegedrag zie je vooral bij mannetjes
Riet kan jaarrond als knoop functioneren. Opstanden van 10-40 ha blijken al uitstekend als knoop te kunnen functioneren. De dekkingsfunctie van loofboombos wisselt sterk per seizoen. De oppervlakte voor een knoop dient dan 50 ha of meer te zijn. 148
Fauna - Doelsoorten
bruine en blauwe kiekendief
Habitat
foto: peter d
Kiekendieven zijn roofvogels van de onderfamilie Circinae. De Kiekendieven onderscheiden zich onder andere van de andere (dag)roofvogels, doordat het bijna allemaal grondbroedvogels zijn, met andere woorden ze maken geen nest in bomen, maar op de grond. Dit maakt ze kwetsbaar en afhankelijk van agrarisch beleid. Door intensivering van de landbouw is het aantal broedparen sinds 1950 sterk afgenomen. In Nederland komen drie soorten als broedvogel voor: de blauwe kiekendief, de bruine kiekendief en de grauwe kiekendief. Alle deze soorten staan in Nederland als (ernstig) bedreigd op de rode lijst.
6. eco-corridor
De blauwe kiekendief (Circus cyaneus) is een zeer schaarse broedvogel in Nederland. De soort heeft slechts een aantal broedplaatsen, waaronder de Oostvaardersplassen. De hoofdprooi is het konijn, maar zangvogels en muizen zijn ook belangrijke voedselbronnen. Broedperiode: mei-begin juni. De grauwe kiekendief (Circus pygargus) Een volwassen vrouwtje is circa 45 centimeter groot, het mannetje
blijft iets kleiner, tot 38 centimeter. Het mannetje is grijs en heeft een gestreepte onderkant. Het vrouwtje is bruin. De leefomgeving, het gedrag en de broedgewoonten zijn vrijwel identiek aan die van de blauwe kiekendief. De grauwe kiekendief is een opportunist wat betreft voedselkeuze. In goede muizenjaren bestaat tot 74% van het voedsel uit muizen. Daarnaast staan er vooral zangvogels op het menu, afgewisseld met insecten en amfibieĂŤn en hagedissen. Broedperiode: mei-begin juni. De bruine kiekendief (Circus aeruginosus) Van de drie soorten in Nederland broedende kiekendieven is de bruine kiekendief verreweg de algemeenste. Bruine kiekendieven jagen op kleine vogels en hun kuikens, maar ook kleine zoogdieren worden graag genuttigd. Broedperiode: april-juni. Broedplek Natte ruigtevegetaties, met daarin enkele struiken die worden gebruikt om een nest te bouwen dat ook bij een verhoogde waterstand droog blijft, en vooral veel riet: dat is wat kiekendieven nodig hebben. In deze gebieden is het vooral belangrijk dat de rust gewaarborgd is; verstoring is voor alle kiekendieven funest. Foerageergebied Voor een paar bruine kiekendieven is nodig 23 tot 47 ha optimaal foerageergebied of 56 tot 93 ha suboptimaal. Voor een paar blauwe kiekendieven is nodig 75 tot 150 ha optimaal foerageergebied of 600 tot 1500 ha suboptimaal. Flevoland heeft zich als doel gesteld het areaal foerageergebied te vergroten. Berekeningen van de kiekendiefopgave wijzen uit dat er circa 600 hectare optimaal foerageergebied nodig is om aan de compensatie te voldoen.
149
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Vliegafstand
Inrichtingseisen verbindingszone
Op basis van ecologische studies is aangenomen dat de vliegafstand van foeragerende (blauwe en bruine) kiekendieven maximaal 8 kilometer bedraagt. Dat betekent dat alleen het noordoostelijk deel van het plangebied OostvaardersWold voldoet.
Faunaranden. Het aanleggen van een juiste dichtheid aan faunaranden kan voor een aanzienlijke verhoging van het aantal prooidieren zorgen. Van de belangrijke prooi-dieren is de veldmuis de meest prominente gebruiker van goed uitgevoerde faunaranden. De dichtheden zijn significant hoger dan in het gangbare akkerland. Een effectieve faunarand heeft een breedte van ten minste 6 meter. Een ideale situatie zou kunnen bestaan uit een coherente mix van brede (24 meter), relatief brede (12 meter) en smalle randen (6 meter).
In het landschap vermijden kiekendieven opgaande structuren als gebouwen en bos(-randen). Tevens blijkt dat kiekendieven wegblijven van mensen in het landschap met een geschatte afstand van minimaal 50 meter. Voor overleving van de sleutelpopulatie is het noodzakelijk dat er voldoende agrariërs zijn die bij hun bedrijfsvoering bereid zijn rekening te houden met nesten van de grauwe kiekendief en is het ook noodzakelijk dat er op vliegafstand plekken zijn waar voldoende voedsel is te vinden.
Natuurbraak en akkerreservaten Meerjarige braaklegging biedt perspectief voor foeragerende grauwe kiekendieven. De introductie van het zg. twee-slagen-stelsel met wintertarwe een positieve uitwerking hebben op de dichtheid van zaad-etende zangvogels als Ringmus en Kneu en ligt het voor de hand dat Veldmuis en Dwergmuis toenemen. Voorwaarde is dat dit wintertarwe niet wordt geoogst. Luzerne is een optimaal gewas voor Veldmuis, Veldleeuwerik en bijv. Haas. Door gefaseerd maaibeheer kan bovendien veronkruiding relatief eenvoudig worden tegen gegaan. Extensivering van bermen en schouwpaden Extensivering van het maaibeheer zal voor foeragerende Grauwe Kiekendieven positief uitpakken, doordat dit een vergroting van de muizenpopulatie oplevert. Bron: Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief
1
De kiekendief in de eco-zone
6. eco-corridor
In de Oostvaardersplassen is voldoende broedplek, maar als foerageergebied voldoet het niet. (Extensief beheerd) agrarisch gebied met een flink areaal brede bermen en schouwpaden hebben meer potentieel, omdat hier meer prooidieren (oa. de veldmuis) leven. De eco-zone bestaat in zijn geheel uit extensief beheerde agrarische percelen met natuurvriendelijke bermen en brede, extensief beheerde schouwpaden. Wintertarwe zou, tijdens beurtjaren, kunnen worden ingezaaid op de percelen die bestemd zijn voor sylviculture. Deze tarwe zal dan niet worden geoogst. 2
3
1. Nest met jonge grauwe kiekendieven 2. Brede, muisrijke bermen en extensief beheerde schouwpaden 3. Nest kiekendief
Naast het areaal foerageergebied is ook de moerashabitat aanwezig. De corridor levert daarom ook een geschikte broedplek.
150
Fauna - Doelsoorten overige fauna
Dispersie en leefgebied in zone Grote grazers Het OostvaardersWold wordt ook voor konikpaarden en heckrunderen een verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold. Deze maken gebruik van dezelfde ecoducten als de edelherten. Om voldoende variatie te houden in het totale gebied wordt op een zo natuurlijk mogelijke wijze deelgebieden gecreëerd waar de konikpaarden en heckrunderen wel of juist niet kunnen komen. De beek aan de ene zijde en de bestaande vaart aan de andere zijde van de corridor worden gebruikt als natuurlijke afscheiding voor het gebied van heckrunderen en konikpaarden. Door een waterdiepte van minimaal 1 meter kunnen deze dieren de watergangen niet oversteken. Hun gebied bevindt zich tussen de watergangen. Waterspitsmuis De corridor heeft een geschikte habitat voor de Waterspitsmuis. Voorwaarde is wel dat er natuurvriendelijke oevers (flauwe gradiënt, begroeiing met kruidlaag) aanwezig zijn; het beheer en de inrichting van de oevers speelt dus een belangrijke rol. Das De Das is al aanwezig in Flevoland, al laat hij zich nog niet zien in het zuiden van de provincie. Daar is ook weinig geschikt habitat, want de zeekleibodem is vaak te vochtig voor een Dassenburcht. door vergraving en natuurlijke hoogteverschillen zal een deel van de corridor voldoende droog zijn om wel als geschikte habitat te dienen. Bever In het Horsterwold zijn reeds vraatsporen waargenomen en in de Oostvaardersplassen is de soort al ruim vertegenwoordigd. Om een goede uitwisseling tussen deze gebieden te faciliteren is de Bever dan ook een van de doelsoorten voor de verbinding. 6. eco-corridor
Boommarter De Boommarter leeft bij voorkeur in bossen. Als behendige klimmer en springer kan hij zijn leefgebied vanaf de grond tot in de boomtoppen benutten. Bij de Boommarter wordt al gauw gedacht aan oud (loof)bos. In Nederland klopt dat beeld in ieder geval niet, de Boommarter komt hier in allerlei typen en leeftijden bos voor. In de corridor worden grote arealen bos aangeplant, maar door de teeltwijze vindt steeds verjonging plaats. Als leefgebied zal de corridor dan ook zelden helemaal optimaal functioneren. Als dispersiecorridor naar verwachting wel. De grote arealen aaneengesloten bos zijn belangrijk voor de boommarter, die graag wegblijft van menselijke verstoring. 151
Sleedoornpage De sleedoornpage komt momenteel oa. voor in het Oostvaardersbos en op de Veluwe. De sleedoornpage staat bekend als een weinig mobiele vlinder die zelden verder vliegt dan enkele honderden meters langs een bosrand of struweel. Voor een goede verspreiding van de soort is een aaneengesloten stelsel van struwelen (die sleedoorn bevatten) essentieel. De corridor leent zich voor aanplant van stuwelen en kan daardoor een zeer geschikte habitat vormen voor de sleedoornpage. Wilde zwijnen (doelsoort of niet?) Jonge mannelijke dieren gaan alleen of in groepsverband op dispersie. Bij oplopende dichtheden neemt de emigratie toe. In voedselarme gebieden is de emigratie hoger dan in voedselrijke gebieden. Minder dan 2% van de populatie dispergeert 50-250 km. Wilde zwijnen kunnen zeer snel grote arealen met geschikt leefgebied innemen waarbij binnen 1 jaar de grens van het areaal met 100 km kan opschuiven. Het zijn goede zwemmers die zich graag in de buurt van water ophouden. Nederland kent twee ‘officiële’ (en ingerasterde) leefgebieden voor het wild zwijn, te weten Nationaal Park De Hoge Veluwe, en Nationaal Park De Meinweg bij Roerdalen. Voor overig Nederland hanteert men een zogenaamd nuloptie-beleid - wat wil zeggen dat men ze liever helemaal ziet verdwijnen. Voor de Oostvaardersplassen en het Horsterwold is het wilde zwijn dan ook geen doelsoort. Dat wil niet zeggen dat er geen rekening met de komst van wilde zwijnen hoeft te worden gehouden. Gezien het feit dat het uitstekende zwemmers zijn en er in december 2010 ook al een eerste ‘pionierszwijn’ opdook in de Oostvaardersplassen (nu nog zonder ecologische verbinding) geeft aan dat er rekening mee wordt gehouden dat wilde zwijnen straks in grotere getale van dezelfde verbinding gebruik gaan maken als het edelhert. Het is de vraag of het bestaande nulbeleid dan moet worden gehandhaafd of dat beter gezocht kan worden naar een nieuwe balans, waarbij optimale biodiversiteit het doel is. Kortom: (flexibel) populatiebeheer: ja, maar nulbeleid: nee. Bijschriften rechterpagina 1. Wild Zwijn 2. Boommarter 3. Das. Foto: André Donker 4. Bever 5. Konik paarden. Foto: Marianne van Versendaal 6. Heckrunderen. Foto: Michel Legerstee 7. Waterspitsmuis 8. Sleedoornpage
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
1
2
6
5
6. eco-corridor
4
3
7
8 152
Flora - Natuurdoeltypen rietland en ruigte
Rietland en ruigte
Kenschets Het type ruige riet en zeggevegetaties komen voor langs zoet en brak water of op moerassige plaatsen. De soortenrijkdom is het grootst in zoetwatergebieden. Het type is vooral van belang voor broedvoegels. Veel doelsoorten prefereren structuurvariatie, waardoor het beheer dient te bestaan uit gedifferentieerd maaien of begrazen. In eutroof tot mesotroof water op zeekleigronden in de situatie zoals aanwezig in de ecologische corridor is het ontstaan van de volgende aquatische en terrestrische ecotopen en vegetatietypen aannemelijk:
6. eco-corridor
Mattenbies-associatie Aquatische ecotoop. Mattenbies is een pionier en is in staat om vrij diep water te koloniseren. Het komt voor in open, eutroof water. De waterdiepte varieert tot maximaal 3m. Kensoorten: Mattenbies. Gedijt goed bij golfslag en waterstroming. Afname ervan vormt een bedreiging. Instandhouding bestaat uit tegengaan van verdere verlanding.
riet-associatie
153
Riet-associatie De waterdiepte varieert van 0,5m tot maximaal 3m. Voor kieming is droogval noodzakelijk. GW I. Kensoorten: Riet, kleine lisdodde. Beinvloeding van hypertroof water vormt een bedreiging. Maaien en afvoeren in de winter houdt de gemeenschap in stand. Oeverzegge-associatie Deze soortenarme gemeenschappen vormen van alle grote zeggenvegetaties de meest voedselrijke variant. Het komt voor in geinundeerde weilanden en ondiepe sloten die niet geschoond worden. Hier treden zij vaak op als storingsgemeenschap. Kensoort: Oeverzegge. Bedreigingen: Geen. Langdurige inundatie belangrijk, handhaven hoge grondwaterstand tot ver in de zomer. Droogte wordt goed weerstaan. Zonder beheer (jaarlijks maaien) ontstaat moerasstruweel.
oeverzegge
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Rietland en ruigte in zone Rietland en ruigte omvat zowel de beheerde als onbeheerde fase in zoet water die volgt op de fase van open water. Deze vegetaties bevinden zich op de overgang van water naar land en kunnen over het algemeen ook periodiek droogvallen. Bij een wintermaaibeheer kunnen rietvegetaties lang stand houden en ontstaan er diverse typen rietland. Ruigten ontstaan op plaatsen met een ‘slordig’ beheer waar bijvoorbeeld wel wordt gemaaid, maar niet afgevoerd of op plaatsen waar bagger op de kant wordt gezet. In onderstaande kaart zijn de locaties aangegeven waar de juiste omstandigeheden heersen voor het ontstaan van genoemde natte natuurdoeltypen. Afhankelijk van of de chloriderijke kwelstroom in het laagste deel door de verhoogde waterstand wordt on-
derdrukt of niet, kunnen ook zwak brakke vegetaties ontstaan, zoals de associatie van ruwe bies of associatie van Heen en Grote waterweegbree. Moerassige vegetaties vormen een belangrijk leefgebied voor allerlei moeras- en rietvogels, diverse vleermuizen en amfibieën als de heikikker. NB! De rietvegetatie kan voor een optimale zuiveringscapaciteit het beste zomers gemaaid worden, omdat dan het opgenomen fosfaat nog in de bladmassa aanwezig is. ‘s Winters zakt dit terug de bodem in. Voor het instandhouden van dit vegetatietype is wintermaaien eigenlijk beter. Bij zomermaaien ontstaat op den duur dotterbloemhooiland. Aangeraden wordt om het riet langs de plas ‘s winters te maaien en in de productievelden te experimenteren met het oogsttijdstip.
Legenda Mattenbies-associatie: Komt alleen voor in de grotere open wateren. Dit ivm ontbreken golfslag overige wateren. Riet-associatie: Komt alleen voor in delen met grondwaterstand I tot maximaal 3m onder water (tijdelijk)
6. eco-corridor
Oeverzegge-associatie: Komt voor langs droogvallende watergangen met voedselrijk water. Verdwijnt bij verschraling.
154
Flora - Natuurdoeltypen graslanden
Graslanden
Natte schraalgraslanden Dit type bestaat uit natte hooilanden, waarbij sprake is van toevoer van grond en/of oppervlaktewater van goede (voedselarme, kalkrijke) kwaliteit. Met uitzondering van het dotterbloemhooiland komen deze vegetaties nauwelijks voor in het voedselrijke milieu van het zeekleigebeid. Verdere verschraling vindt plaats door zomermaaien en afvoeren. Op zeekleigronden in de situatie zoals aanwezig in de ecologische corridor is het ontstaan van de volgende terrestrische ecotopen en vegetatietypen aannemelijk, zij het op beperkte schaal:
6. eco-corridor
Associatie van Harlekijn en Ratelaar (Dotterbloemhooiland) Binnen het dotterverbond worden zes associaties onderscheiden, maar slechts ĂŠĂŠn komt voor in het zeekleigebied, die van Harlekijn en Ratelaar. Kensoort: Harlekijn. De gemeenschap is gebonden aan een hoge grondwaterstand en een hoge basenverzadiging. De terreinen mogen echter niet inunderen. Het is een kwetsbaar
dotterbloemhooiland
155
vegetatietype dat vele bedreigingen kent, zoals eutrofiering, verdroging of (winter)inundaties. Beheer bestaat uit zomermaaien met nabeweiding. Bloemrijk grasland Dit type bestaat uit Glanshaverhooilanden en Kamgrasweiden. Het type komt voor op voedselrijkere en minder vochtigere bodems dan de schraalgraslanden. Het type is vooral waardevol als leefgebied voor weidevogels en minder vanuit floristisch oogpunt. Het gewenste vegetatiebeheer bestaat uit beweiden en/of maaien, met inachtneming van rustperiode in het broedseizoen en bemesting met ruige stalmest (alleen bij mesotrofe bodemtype). In de corridor is het voorkomen van het volgende vegetatietype aannemelijk. Kamgrasweide Dit vegetatietype ontstaat bij (niet te intensieve) beweiding. Kansoort: Kamgras. Bedreiging vormt intensivering van het beheer.
kamgrasweide
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Graslanden in de zone Natte schraalgraslanden ontstaan bij een hoge waterstand door het stringent toepassen van zomermaaibeheer (zie vorige paragraaf). Dotterbloemhooilanden vormen de voedselrijke variant en zijn op zeeklei eigenlijk de meest waarschijnlijke, omdat het erg lang duurt voordat deze bodemsoort echt verschraalt. Op plaatsen met langdurige verschraling onder een basisch milieu zijn andere schraalgraslanden mogelijk. Het ontstaan van dotterbloemhooilanden is niet heel waarschijnlijk. De gebieden die in aanmerking komen voor het ontstaan liggen vooral in het piekbergingsbekken. Regelmatige inundatie is niet uitgesloten. Langs de randen van de watergang, met name de hoger gelegen delen die minder gevoelig zijn voor inundatie, maken wel kans op dit vegetatietype, mits beheer hierop is toegespitst. Het ontstaan van dotterbloemhooilanden mogelijk op plaatsen waar rietvegetatie via zomermaaien beheerd wordt.
Bloemrijk grasland ontstaat veelal door verschraling van voedselrijke, intensief gebruikte graslanden (voormalige weilanden). Afhankelijk van de beheersvorm (beweiden of hooien) zal een bepaald type ontstaan. Bloemrijk grasland is van Europese betekenis en wordt beschermd onder de habitatrichtlijn. In de zone is het vegetatietype kamgrasweide mogelijk in de weilanden die beheerd worden met het silvopasture-systeem. Deze extensief beweide percelen worden niet bemest en zullen daardoor langzaam verschralen. Maaien ipv beweiden levert het vegetatietype glanshaverassociatie op. In de zone Kamgrasweiden vormen een geschikte habitat voor onder andere weidevogels als Grutto en Kemphaan.
Legenda Dotterbloemhooiland: Stadium volgt op rietvegetatie dat door zomermaaien beheerd wordt.
6. eco-corridor
Kamgrasweide: Dit type kent een agrarisch beheer (beweiding). Alleen mogelijk bij grondwaterstand IV en V
156
Flora - Natuurdoeltypen struweel, mantel en zoom
Struweel, mantel en zoom
Kenschets Struweel en ruigte op voedselrijke, zowel droge als natte bodems. De typen komen optimaal tot stand bij een integraal begrazingsbeheer, zodat de grens tussen bos en niet-bos geleidelijk verloopt. Ze vormen de overgang tussen de intensiever gebruikte graslanden en de niet of nauwelijks gebruikte bossen. In de successiereeks is dit het stadium voor de ontwikkeling tot bosvegetaties. Op zeekleigronden in de situatie zoals aanwezig in de ecologische corridor is het ontstaan van de volgende terrestrische vegetatietypen aannemelijk:
6. eco-corridor
Associatie van Grauwe wilg en Zwarte els Struweelgemeenschap met een tamelijk goed ontwikkelde kruiden moslaag. Vaak komen er soorten uit het rietverbond in voor. Ontstaat op natte, matig voedselrijke bodems. Kan ook als bosrandvegetatie voorkomen langs het iets drogere Elzenrijk, Essen-Iepenbos. Bedreigingen: eutrofiering, verdroging. Beheer: niets doen. Associatie van Amandel- en Katwilg Pioniersge-
dsleedoornstruweel
157
meenschappen, voorafgaand aan het schietwilgenbos. Dit struweel komt in het zeekleigebied op de natste, zeer voedselrijke delen tot ontwikkeling. Bedreigingen: verdroging, voortgaande successie. Beheer: niets doen, pionierssituatie creĂŤren. Associatie van Look zonder look en Dolle kervel Ruderale zoomvegetatie (=storingsvegetatie). Ontstaat op vochtige, matig tot zeer voedselrijke bodems in halfschaduw van heggen, bos- en struweel. Meestal als bosrandvegetatie van het droog essen-iepenbos. Bedreiging: eutrofiering en daarmee gepaard gaande verruiging, verdroging. Beheer: maaien. Vlier- en sleedoornstruweel Ontstaat op vochtige, matig tot zeer voedselrijke bodems. Verdragen een beperkte mate van inundatie. Komt zelfstandig voor, maar ook als bosrandvegetatie langs droog Essen-Iepenbos. Bedreiging: verdroging eutrofiering. Beheer: niets doen. Zevenbladassociatie Ontstaat op vochtige, zeer voedselrijke bodems. Langs sloten, in zomen en struwelen langs bossen op zeer voedselrijke standplaatsen. Bedreiging: geen. Beheer: maaien, niet afvoeren.
struweel op rijke grond
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Struweel, mantel en zoom Struweel ontstaat op plaatsen waar geen vegetatiebeheer wordt toegepast. Struweel kan zich zowel direct uit riet en grote zeggenvegetaties ontwikkelen als op plaatsen waar een maaibeheer wordt stopgezet.
schappen in stand. Door het gebruik van de corridor als productielandschap worden alle bosgemeenschappen relatief kort gehouden en is de vraag of deze niet in hun geheel vallen onder de vegetatietypen struweel.
De standplaatsparameters voor de verschillende vegetatietypen is heel divers en is afhankelijk van de bosnatuurtypen waar ze bij horen. Zo zal de associatie van amandel- en katwilg ontstaan op de natste plekken. Deze struweelgemeenschap ontwikkeld zich in een later stadium tot schietwilgenbos. langs de randen van de rietvegetaties mag je verwachten dat struweel van het type associatie van grauwe wilg en zwarte els zal ontstaan.
Ondanks het feit dat struweelvorming feitelijk een successiestadium is en daardoor in principe (zonder ingrijpen) altijd van voorbijgaande aard, is het ecologisch belang van het in stand houden van zoveel mogelijk struweel enorm. Nergens is de biodiversiteit hoger dan in struweel en zoomvegetaties.
Struweel is feitelijk nooit een stabiele situatie. Bij niets doen zal op den duur uit elk struweel bos ontstaan. Een te streng maaibeheer voorkomt het ontstaan van struweel. Integraal beheer van begrazing in combinatie met cyclisch maaien/kappen houdt de struweelgemeen-
Dit is dan ook de reden waarom wij voor afscherming van de percelen waarop teelten plaatsvinden zoveel mogelijk kiezen voor struwelen in plaats van traditionele afrasteringen (prikkeldraad/schrikdraad). Langs de zuidwestzijde is het microklimaat het meest optimaal, zodat daar ook de meeste diersoorten aangetroffen worden. Als stelregel geldt dat in ieder geval alle perceelsranden aan de zuidwestzijde worden ‘afgerasterd’ met struweelranden in plaats van wildgaas.
Legenda Associatie grauwe wilg en zwarte els Associatie amandel- en katwilg Zevenblad-associatie
6. eco-corridor
Vlier- sleedoornstruweel en associatie look-zonder-look en dolle kervel
158
Flora - Natuurdoeltypen bosgemeenschap van zeeklei
Bosgemeenschappen
Kenschets Bostypen van echte zeekleigronden komen momenteel nauwelijks voor. De grond is zo vruchtbaar dat deze meestal in agrarisch gebruik is. Bossen in de vorm van populierenplantages zie je nog wel. Op de voedingsrijke bodem groeien de bomen vrij hard en kan er snel geoogst worden. Alleen bij landgoederen worden nog wel bossen van de rijke gronden aangetroffen. Op zeekleigronden in de situatie zoals aanwezig in de ecologische corridor is het ontstaan van de volgende terrestrische ecotopen en vegetatietypen aannemelijk:
6. eco-corridor
Schietwilgenbos Het echte schietwilgenbos komt alleen voor in zoetwatergetijdengebied waar naast langdurige inundaties in voorjaar en zomer dagelijks overstromingen plaatsvinden. Het is een vrij open bostype waarin struiklaag en boomlaag min of meer in elkaar overvloeien. Het bos volgt op de associatie amandelwilg en katwilg. Bedreigingen: peilverlaging, opslibbing, afname overstromingsdynamiek. Beheer: niets doen.
schietwilgen-ooibos
159
Elzenrijk Essen-Iepenbos Komt voor op lager gelegen delen dan het droog essen-iepenbos (GWT I-III. Ook van dit type bos is in Nederland maar weinig areaal te vinden. Niet meer dan 0,1% van het werkelijk potentieel is in gebruik als bos. Opgaand bos komt nauwelijks voor. De meeste bossen zijn in hakhoutbeheer (geweest). Bedreigingen: verdroging, eutrofiering, inundatie met vervuild water, doorschieten van hakhoutbossen door achterwege laten beheer. Beheer: voorzetten hakhoutbeheer Droog Essen-Iepenbos Dit is het natuurlijke bostype van d edrogere delen van het zeekleigebied. Delen die niet onder invloed van direct grondwater staan (GWT III-IV). Inundatie wordt verdragen, mits niet van te lange duur. Dit type kenmerkt zich door een weelderige, soortenrijke kruidenlaag en een goed ontwikkelde mantel en zoom met veel doornige struiken. Belangrijke delen van de aangelegde bossen in de IJsselmeerpolders kunnen zich op den duur tot dit type ontwikkelen. Bedreigingen: inundatie vervuild water, ontwatering, eutrofiering, grote recreatiedruk. Beheer: niets doen of beheren als hakhout-middenbos.
elzen-essenbos
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-â&#x20AC;&#x2122;a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-â&#x20AC;&#x2122;b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-â&#x20AC;&#x2122;c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
Bosgemeenschappen in de zone Op plaatsen zonder vegetatiebeheer ontwikkelt zich uiteindelijk bos. Afhankelijk van de grondwaterstand zijn dit natte tot droge bostypen die allen op zeeklei voorkomen, maar vaak ook op wat zandiger, lemige bodems. Soms wordt het bos als hakhout of griend beheerd. De standplaats is dan echter gelijk aan die van het bos. De ecologische waarde van bosvegetaties op rijke gronden is heel groot. Niet alleen de boomlaag is goed ontwikkeld, maar er is ook een rijke onderbegroeiing die bestaat uit heesters. ook is er een goed ontwikkelde, weelderige kruidlaag aanwezig. Deze bossen hebben niet alleen een rijke flora. De vele besdragende en nectargevende planten trekken allerlei dieren aan. De kans om dit soort rijke bosvegetaties tot ontwikkeling te kunnen laten komen, moet waar mogelijk binnen de corridor worden aangegrepen.
In welke mate het schietwilgenbos van nature zou ontstaan, is niet met zekerheid te zeggen. De overstromingsdynamiek zal beduidend lager zijn dan in het rivierengebied (waar dit type bos veelvuldig voorkomt), maar is zeker wel aanwezig. Vooral ook omdat overtollig water uit de verschillende wijken en het landbouwgebied dat niet kan infiltreren in deze gebieden uiteindelijk afvloeit en zich verzamelt in de corridor. Het ontstaan van drogere bostypen (elzen/essen en essen/iepen) is zeer waarschijnlijk. Het beheer van deze bossen als hakhout-middenbos ecologisch zeer interessant, vanwege de soortenrijke kruidenlaag. Hoe dichter de boomkroon groeit, hoe minder licht er op de bodem groeit, des te minder weelderig is de onderbegroeiing. Desondanks is het ecologisch nog waardevoller om een percentage bomen niet te beheren als hakhout, maar de kans geven tot volwassen exemplaren uit te groeien.
Legenda Schietwilgenbos: Heeft voldoende overstromingsdynamiek nodig. Is successiestadium na amandel-katwilgassocatie Elzen-essenbos: Beheer als hakhout ecologisch meest interessant. Bij verdroging overgang in essen-iepenbos
6. eco-corridor
Essen-iepenbos: Hogere standplaats (lagere GWT) dan elzen-essenbos. Beheer als hakhout, met volwassen stadia.
160
Recreatie Recreatie en vitale natuur Het scheppen van recreatiemogelijkheden zijn essentieel voor de komst van de corridor. Een dergelijk project kost de gemeenschap veel geld (met name voor de realisatie van ecoducten, grondverzet, bijdrage/subsidies voor minder rendabele teelten ed.). Om draagvlak en steun te creëren voor deze uitgaven, is het van groot belang dat inwoners ook een beetje mee kunnen profiteren van de aanleg van een corridor. Daarnaast is recreatie ook een functie die mee kan helpen om de corridor financieel rendabel te maken. Een verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold maakt het mogelijk om (vrijwel zonder infrastructurele barrière) van het ene naar het andere natuurgebied te lopen of fietsen. Dit is niet alleen voor omwonenden een aantrekkelijke optie, maar zal ook recreanten van buiten de regio aantrekken. Recreatie gaat helaas niet optimaal samen met vitale natuur, maar het één sluit het ander niet uit, mits er bepaalde voorwaarden gehanteerd worden. Met name de hoofddoelsoort voor de corridor - het edelhert - is erg schuw. Benutting van een robuuste verbinding door de doelsoort edelhert wordt bevorderd door een regime van rust. Dit betekent dat eventuele vormen van menselijk medegebruik beperkt moeten zijn tot de daglichtperiode en de randen van de corridor. Vormen van jacht waarbij de mens door het dier kan worden geassocieerd met gevaar, zijn een ramp voor de zichtbaarheid van de dieren. Andere voorbeelden van onvoorspelbare activiteiten zijn mensen die zich buiten wegen en paden begeven (struinen), al dan niet met loslopende honden.
6. eco-corridor
Edelherten ervaren mensen als bedreigend en reageren op hun aanwezigheid door aanpassing van hun dagindeling en terreingebruik. Een voorbeeld is de beperking van hun activiteit tot de schemering en de nachtelijke uren Wanneer de mens niet of in mindere mate wordt geassocieerd met gevaar, zoals in de Oostvaardersplassen of plaatselijk op de Veluwe, kunnen ze dagactief blijven en zich laten zien op de open terreingedeelten. Hierbij speelt de uitgestrektheid van de open terreingedeelten, die maakt dat het gevaar op grote afstand kan worden waargenomen, een rol. Edelherten zijn gevoeliger voor optische dan voor akoestische verstoringen. Wanneer edelherten worden verstoord, kunnen drie soorten vluchtgedrag worden onderscheiden: dekking opzoeken, afstand vergroten en optische controle houden. De afstand waarop edelherten besluiten om te vluchten (vluchtdrempel) en de ruimte die ze creëren tussen zichzelf en de verstoringsbron, is af161
hankelijk van de samenstelling van het gebied (dekking/ open ruimte), aanwezigheid van jacht en jachtmethode, en de mate van voorspelbaarheid van verstoring. Effecten dichtheden van wandelheden in leefgebieden van edelherten: <10 m/ha: optimaal 10-20 m/ha: gunstig 20-40 m/ha: beperking benuttingsmogelijkheden >40 m/ha: voor de fauna blijven resten over van het benuttingsgebied, schade neemt toe door concentratievorming (Bron: Edelherten in de Gelderse Poort - haalbaarheidsstudie, G.W.T.A. Groot Bruinderink et al., Alterra, 2005) Uit voorgaande informatie kan geconcludeerd worden dat hoe smaller de corridor is, hoe groter het effect is van recreatie op het gedrag van de dieren en benutting van de corridor voor dispersie. Ook kan afgeleid worden dat hoe smaller de corridor is, des te belangrijker beschutting (in de vorm van opgaande beplanting) wordt. Recreatie in de corridor In het ontwerp is geen ruimte voor verblijfsrecreatie opgenomen, afgezien van enkele bankjes langs de route. De corridor is dus niet alleen een dispersiezone voor dieren, maar ook voor mensen. In ons ontwerp zijn twee recreatieve routes gepland, een oranje (wandel)route die vrij dicht langs het hart van de corridor loopt en voor een groot deel de beekoever volgt en een rode (fiets)route die voornamelijk de rand van de corridor volgt. Beperken recreatiedruk wandelroute Naar verwachting zal de beekoever ook een belangrijke dispersieroute gaan vormen voor het edelhert. Een te grote recreatiedruk van de wandelroute is daarom niet wenselijk, en al helemaal niet tijdens de bronst die loopt van augustus tot oktober. Door ‘natuurlijke ontmoediging’ kan de recreatiedruk op dit pad laag gehouden worden. Door het wandelpad niet té gebruiksvriendelijk te maken (sturen materiaalkeuze, het wandelen net iets meer een uitdaging te maken), zal de grote massa er geen gebruik van maken. Parkeren in/bij de zone is niet mogelijk, zodat de doelgroep vanzelf beperkt blijft tot de serieuze wandelaar of natuurvorser. Deze situatie is vergelijkbaar zoals het beleid dat in de stiltekern in het Horsterwold gehanteerd wordt. Hier mag men naar hartelust struinen, maar het ontbreken van paden en de natte natuurtypen maken het gebied alleen betreedbaar met stevige laarzen. Onderzocht moet worden of de recreatiedruk laag genoeg is (blijft) om deze route ook tijdens de bronstperi-
ode open te houden. Eventueel is tijdelijke afsluiting een optie. Het is waarschijnlijk dat de recreatiedruk toeneemt wanneer alle geplande wijken daadwerkelijk gebouwd worden. Wanneer er echte verstedelijking gaan plaatsvinden in fase IV is het aannemelijk dat het wandelpad een aantrekkelijkere uitlooproute vormt voor de bewoners in dit gebied. Fietsroute hoge recreatiedruk Verwacht wordt dat de grootste recreatiedruk echter komt te liggen op de rode (fiets)route. Deze zal vermoedelijk zowel door omwonenden als fietsrecreanten van buiten de regio veelvuldig benut worden. Wanneer ook een boerenlandwinkel langs deze route gesitueerd wordt, waar lokaal geteelde producten verkocht worden, zal het gebruik van deze route nog meer gestimuleerd worden. De hoge gebruiksdruk kan uitstekend samen gaan met de functie van de corridor als dispersieroute voor het edelhert, doordat deze route (vrijwel) helemaal langs de
detaillering
doelsoorten: overige soorten
doorsnede a-’a
natuurdoeltype: rietland en ruigte
doorsnede b-’b
natuurdoeltype: graslanden
doorsnede c-’c
natuurdoeltype: struweel en zoom
doelsoorten: edelhert
natuurdoeltype: loofbos rijke grond
doelsoorten: kiekendief
recreatie
rand van de corridor loopt. Doordat edelherten met name reageren op optische verstoringen, minder op akoestische, is de breedte van de corridor (tot aan het fiets- of wandelpad) in principe meer dan voldoende, omdat er op alle plekken altijd meer dan voldoende bedekking aanwezig is om de dieren een schuilplaats te bieden. Ook in de winter, wanneer het blad gevallen is en beplantingen transparanter van karakter, zal de rietbeplanting langs de oevers van de beek nog altijd zorgen voor voldoende beschutting. Verwacht mag worden dat de recreatiedruk ‘s winters bovendien lager is dan ‘s zomers. Waterrecreatie Niet uitgewerkt, maar wel onderzocht zou kunnen worden of het mogelijk/wenselijk is om niet-gemotoriseerd waterverkeer (roei en kanoboten) via een eenvoudige sluis vanuit de Hoge Vaart toegang te verlenen tot de beek in de corridor. Een rechtstreekse verbinding zonder sluis is vanwege het verschil in peilniveau en de magere waterkwaliteit in de Hoge Vaart niet mogelijk.
6. eco-corridor
wandelrecreatie
fietsrecreatie
recreatieve routes
162
Financiering corridor
financiële draagkracht creëren
Geld verdienen met ecologie Het voert te ver om te proberen een sluitende begroting voor de corridor te maken. De precieze financiële kosten en baten zouden moeten worden doorgerekend door verschillende deskundigen en zelfs dan is het nog lastig om bepaalde waarden te kwantificeren. Wat is bijvoorbeeld de waarde voor ecologische stabiliteit? De gevolgen van het ontbreken van stabiliteit zijn moeilijk te overzien en waarschijnlijk pas op lange termijn merkbaar. Ecosysteemdiensten Andere financiële aspecten zijn wel (enigszins) door te rekenen. Zo kunnen de diverse ecosysteemdiensten, zoals waterzuivering, waterberging, fijnstoffiltering en co2opslag wel worden berekend of op zijn minst geschat. Voor de ecosysteemdienst klimaatbeheersing (water en groen benutten om het klimaat in de woonomgeving of zelfs in de woning te reguleren), is ook een financiële kosten/baten-analyse te maken, maar dat kan pas wanneer het ontwerp geheel tot in detailniveau is uitgewerkt. Zeker op gebouwniveau is veel winst te behalen, maar voor het bepalen van de hoogte van die winst is noodzakelijk dat bekend is hoeveel bebouwing er precies zal komen in en grenzend aan de corridor. De meerwaarde voor de landbouw in de omgeving op het gebied van bestuiving en plaagbestrijding is afhankelijk van de teelten. Wanneer bestuiving noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij fruitteelt), is de winst veel groter dan wanneer dit niet het geval is. Recreatie Ook de waardevermeerdering voor recreatiedoeleinden is in kaart te brengen, evenals de waardevermeerding van wooneenheden in de directe omgeving, die profiteren van de aanwezigheid van groen in de buurt.
6. eco-corridor
Winst uit teelten en neveneffecten Daarnaast is de kostenbesparing die gemoeid gaat met het reduceren van de bodemdaling eveneens financieel te kwantificeren. De opbrengst van de teelten is afhankelijk van de prijs voor de grondstoffen die de teelten opleveren: voornamelijk biomassa, hout en andere groene grondstoffen. Deze prijs kan jaarlijks fluctueren en is deels afhankelijk van de vraag naar energie en het aanbod van andere energiebronnen. Maatschappelijke meerwaarde Minder makkelijk kwantificeerbaar is de maatschappelijke meerwaarde van de nabijheid van robuuste groenzones. Diverse studies hebben aangetoond dat de nabijheid van groen een flinke gezondheidswinst kan opleveren. Wonen in een groene omgeving levert significant gezondere mensen op dan wanneer de woonomgeving verstoten blijft van groen. Onderzoekers durven echter nog geen harde cijfers te geven, ook omdat de onderzoeken moei163
lijk ‘zuiver’ te houden zijn. Mensen die in groene zones wonen hebben doorgaans ook meer geld te besteden en zouden ook om die reden gezonder kunnen zijn. Er zijn in ieder geval al wel voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat veel groen in de omgeving tot een betere gezondheid en minder stress leidt. Boscompensatie De provincie Flevoland heeft de opgave gesteld om bos dat gekapt moet worden voor alle infrastructurele of stedelijke uitbreidingen die moeten plaatsvinden eenzelfde areaal bos elders terug te planten. Deze opgave kost geld, met name omdat voor die opgave grond voor moet worden aangekocht of onttrokken aan de landbouw. Wat is de waarde? Een probleem bij het kwantificeren van alle kosten en baten is een lastige taak, vooral omdat er voor veel van de genoemde winsten nog geen marktwaarde bepaald is. Een groot deel van de genoemde ecosysteemdiensten, zoals fijnstoffiltering, co2-opslag, klimaatbeheersing, maar ook waterzuivering en waterberging, is momenteel wel een issue, maar nog geen verplichting. De overheid heeft op dit terrein nog geen regels gesteld en er is dus ook geen geld voor gereserveerd. De opbrengst moet dus gekwantificeerd worden door het omgekeerde te doen. Wat kost het de maatschappij, de direct omwonenden als we de verschillende ecosysteemdiensten niet zouden benutten? Wat kost het als gebieden eens in de x aantal jaren overstromen en er ontstaat waterschade aan gebouwen en andere eigendommen. Wat scheelt het aan kosten voor klimaatbeheersing (airco/energie) wanneer we meer gebruik gaan maken van natuurlijke klimaatregulering? Zo zijn er allerlei kosten die bespaard kunnen worden door natuur slim in te zetten. Deze kosten moeten een marktwaarde gaan krijgen, zodat agrariërs die de teelten in de corridor beheren gecompenseerd worden voor hun verlies aan inkomsten in vergelijking met conventionele teelten (bolgewassen, suikerbieten, aardappels). Zonder een sluitende balans te maken en de precieze kosten en baten van de corridor in kaart te maken, willen we toch beweren dat het mogelijk is om een vitale én functionele corridor te realiseren die financieel rendabel is. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat beleidsmakers een mindshift maken en verder kijken dan de gemakkelijk in geld te kwantificeren kosten en baten. De maatschappelijke winst/kosten zijn veel groter dan de opbrengst (of verminderde opbrengst) van de teelten op landbouwgronden. Die maatschappelijke meerwaarde zou een veel groter gewicht mogen hebben in beslissingen dan nu het geval is. Daar ligt duidelijk een opgave.
Enkele cijfers Met alleen maar wat aannames kom je er niet. Om onze beweringen wat meer kracht bij te zetten, hebben we toch alvast een aanzet gedaan. In diverse studies zijn we op zoek gegaan naar wel te kwantificeren baten. De niet kwantificeerbare baten zouden daar dus nog bij opgeteld moeten worden, maar er blijkt reeds dat in principe een sluitende balans gemaakt kan worden voor beheer van de corridor. Bepaalde initiële kosten voor de realisatie (mn. verwerving gronden, aanleg ecoducten, etc.) zijn hierbij niet meegenomen. Overgenomen uit ‘Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland, M. Boosten et al., 2011): Opbrengsten van wilgenplantages van 1 hectare groot met verschillende levensduur in vergelijking tot de kosten. Levensduur
Financieel resultaat/ha
6 jaar (2 oogstcycli)
-2.653,61 euro
9 jaar (3 oogstcycli)
-1.425,86 euro
12 jaar (4 oogstcycli)
-389,21 euro
15 jaar (5 oogstcycli)
+647,44 euro
18 jaar (6 oogstcycli)
+1.684,59 euro
Inkomsten
Opbrengsten/ ha/jr
1. Biomassa. Inkomsten uit verkoop 750 euro biomassa: uitgaande van 30 euro per ton; opbrengst 25 ton biomassa per ha. 2. Natuur. Vergoeding realisatie 900 euro wetlandnatuurdoelen, conform SAN Landschappakket Rietzoom en klein 900 euro rietperceel, vaarland. 3. Waterberging. Waterberging in 250-550 euro de rietlanden op polder- en/of boezemniveau. Uitgangspunt is dat de rietlanden 1 of meer keer per jaar beschikbaar zijn voor waterberging en voor een langere periode. 4. Waterzuivering. Natuurlijke zui- 300-500 euro vering van water door het zuiverende effect van riet (ook zonder gebruik kunstmest/bestrijdingsmiddelen) in gebieden waarvan de waterkwaliteit verbeterd moet worden. Totale opbrengst biomassaproductie 2 . 1 5 0 - 2 . 7 5 0 euro en maatschappelijke diensten In hetzelfde rapport is ook een vergelijking gemaakt met de opbrengsten van melkveehouderij in vernat veenweidegebied. Een kosten en batenanalyse levert een meerwaarde van 600 euro in het voordeel voor rietteelt.
6. eco-corridor
In genoemde cijfers zijn ook de initiële kosten voor de aanleg van de plantage meegenomen. Door de relatief hoge initiële kosten, is een wilgenplantage pas na 15-18 jaar rendabel en niet op hele korte termijn. Let wel: dit bedrag is enkel en alleen gebaseerd op de huidige (relatief) lage opbrengst. Gezien het feit dat Lelystad een bioenergiecentrale heeft (geringe vrachtkosten) en de vraag naar duurzame energie toeneemt, mag verwacht worden dat de opbrengst voor lokaal verbouwde biomassa zal stijgen. De meerwaarde mbt ecosysteemdiensten (waterzuivering, berging) is hierbij niet meegenomen. Ook zonder deze waarden is een rendabele teelt al mogelijk.
Overgenomen uit ‘De introductie van de rieteconomie’ Grandiek et al, 2007): Inschatting inkomsten rietproductiebedrijf met groene en blauwe diensten (opbrengsten/ha/jr)
ecosysteemdiensten: waterberging
co2-opslag
ecosysteemdiensten: waterzuivering
164
foto: Bart van As
7
Conclusies Dit hoofdstuk is de hekkensluiter van ons rapport. Wetrekken onze conclusies en geven aanbevelingen mee op welke manier dit rapport als richtlijn of inspiratiebron kan dienen voor droogmakerijen in het algemeen, omdat vaak dezelfde bodemdalings-problematiek geldt als in Zuidelijk Flevoland. Ook hebben we enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij onze uitwerking. Geen enkel plan is feilloos, maar weten waar de zwaktes zitten is dan toch weer een sterk punt.
Conclusies Conclusie Almere is op weg naar Almere 2.0. Het concept daarvoor is al vrij uitvoerig uitgewerkt. Toch is er voldoende aanleiding om tot een nog beter plan te komen, door de ontwerpvraag te herformuleren. Belangrijke uitgangspunten hiervoor zijn het creĂŤren van een raamwerk waarin een waterrobuust ontwerp centraal staat en waarin een antwoord wordt gegeven op de ecologische opgave en de woningbouw opgave. Op basis van de analyse van het gebied en rekening houdend met de klimaatopgave kan geconcludeerd worden dat de wateropgave niet als een probleem gezien hoeft te worden, maar juist als een kans en een oplossing. Een klimaat- en dus toekomstbestendig watersysteem is leidend. Water zuivert, water gaat verdroging tegen, water matcht goed met groen en water draagt bij aan flexibel en organisch bouwen. Het water bepaalt wat er komt, met andere woorden, de functie volgt het waterpeil. Een wateropgave los je op in je eigen gebied en wentel je niet af op andere regioâ&#x20AC;&#x2122;s of toekomstige generaties. Het masterplan laat een watersysteem zien wat feitelijk voor veel meer polders een oplossing zou kunnen vormen. Het waterrobuuste systeem is in Almere 2.0 een eenvoudig systeem met minimaal menselijk ingrijpen en raakt niet in de war bij weersextremen. In het gekozen systeem hoef je niet meer bang te zijn voor natte voeten. Je kunt er namelijk tegen.
7. conclusies
Het gekozen model met seizoens- en piekwaterberging en een verhoogde grondwaterstand geeft ruimte voor een gefaseerde (en dus organische) aanleg in de tijd. Het biedt ruimte aan verschillende woonmilieus. Juist door de koppeling aan het watersysteem ontstaat de variatie in de woongebieden en dus de aantrekkelijkheid van het gebied. Het biedt flexibiliteit tussen bestaande conventies en innovatieve mogelijkheden en schept de randvoorwaarden om tot een zeer duurzame inrichting te komen. Een hele belangrijke conclusie is dat met dit ontwerp de beoogde ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold/Veluwe gerealiseerd kan worden. Dit kan door de functies van functionele natuur en vitale manier op een slimme manier met elkaar te verweven. Ecosysteemdiensten worden namelijk maximaal gebruikt. Dit door een combinatie te maken tussen de teelt van gewassen die een opbrengst kunnen genereren en de natuurtypen die in dit gebied zorgen voor een zo groot mogelijke biodiversiteit.
167
Aanbevelingen & kanttekeningen Aanbevelingen
Kanttekeningen
Het watersysteem is ontworpen voor Zuidelijk Flevoland, maar zou in principe voor elke droogmakerij kunnen werken waar eenzelfde problematiek speelt, nl. bodemdaling veroorzaakt door drooglegging die het rijpingsproces van de bodem in gang zet, wat vervolgens tot inklinking leidt.
Hoewel we overtuigd zijn van de werking van ons ontwerp, zijn we kritisch genoeg om ook enkele kanttekeningen te plaatsen. De kanttekeningen zijn niet in volgorde van belangrijkheid geplaatst.
Deze problematiek is op te lossen door een dergelijk watersysteem te introduceren als wij voorstellen voor Zuidelijk Flevoland. Het inklinkingsproces is onomkeerbaar, eenmaal gerijpte bodems krijgen hun oorspronkelijke volume niet terug, maar het proces kan wel worden gestopt. Door vernatting (peilverhoging) ontstaat een robuuster systeem en voorkomt verdroging van de hogere gebieden. De ‘keerzijde’ is dat de laagste delen dusdanig vernat worden dat traditionele landbouw niet meer mogelijk is. Ook daarvoor kunnen oplossingen in dit rapport worden gevonden, bijvoorbeeld door de natte gebieden in te zetten voor ecologische doelstellingen, zelfvoorziende, ecologische woningbouw, recreatie, waterberging, waterzuivering, biomassa-teelt of de teelt van groene grondstoffen. Door een combinatie te zoeken van functies die goed samengaan, zoals waterberging en ecologie of recreatie en bio-massateelt, is een financieel rendabel(er) model op te zetten. Het zou een mooi streven zijn als we niet meer bang zijn voor ‘natte voeten’, maar ‘natte voeten’ juist als kans gaan benutten. Kansen zijn er immers meer dan genoeg. Dat functionele natuur ook heel vitaal kan zijn (en vice versa) bewijzen we met dit ontwerp. Ook dit principe s vooral op bodems van droogmakerijen extra rendabel te maken. De goede kleibodem en de relatief hoge waterstand lenen zich voor de teelt van gewassen als wilg en riet. Ook zonder bemesten is de opbrengst hoog en kan er al snel rendabel geoogst worden. Traditionele teelten leveren meer op, maar in gebieden waar een ecologische doelstelling geldt en/of een water(bergings)opgave, is dit een alternatief met veel mogelijkheden.
Het bedrijven van veeteelt in een ecologische zone waarin ook wilde dieren lopen, kan extra risico’s met zich meebrengen, met name wat de verspreiding van besmettelijke ziektes (oa. mond- en klauwzeer) betreft. Onderzocht moet worden wat er nodig is om contact tussen het vee en het wild te voorkomen. Uit dit onderzoek kan blijken dat de combinatie niet samengaat. In het rapport is een poging gedaan om de financiële draagkracht van de ecologische zone in kaart te brengen. Er wordt momenteel veel onderzoek gedaan naar dergelijke constructies: (commerciële) wilgenplantages als ecologische corridor, de aanleg van rietzuiveringsvelden die financieel gezond moeten worden door een combinatie van functies te maken (recreatie, waterzuivering, biomassa-teelt). Geen van die onderzoeken geeft een volledig beeld van de kosten en baten. Dit komt mede doordat er nog te weinig bereidheid is om te betalen voor ecosysteemdiensten, om daar een waarde aan toe te kennen. Hier verandering in brengen is waarschijnlijk een politieke opgave. De prijsbepaling zal voorlopig echter min of meer ‘natte vingerwerk’ blijven. Of een dergelijke constructie dan ook daadwerkelijk ‘kostenneutraal’ kan blijven, is daarom moeilijk te voorspellen. Initiële kosten, zoals de aanleg van ecoducten, grondverzet, etc, zijn niet berekend en zullen vermoedelijk ook voor-geïnvesteerd worden. Het streven naar het principe ‘eigen broek op kunnen houden’ heeft dus vooral te maken met het voortbestaan en duurzaam beheer van de corridor.
168
7. conclusies
Door inklinking ontstaat wateroverlast in de laagste delen, waardoor het grondwaterpeil steeds verder omlaag moet. Er moet steeds meer gepompt worden om droge voeten te houden. Vaak leidt dit weer tot droogteproblemen op de hogere delen, waardoor de oplossing van het probleem vaak gezocht wordt in kunstgrepen, het indelen van een gebied in kleine deelgebieden, elk met een eigen grondwaterpeil. Een systeem dat alleen kan bestaan met talloze pompen en stuwen en dat in de toekomst door verdere (onvermijdelijke) bodemdaling alleen maar versnipperder en kwetsbaarder wordt.
Bij het grondwaterpeil dat we hebben gekozen is uitgegaan van de meest extreme weerscenario’s die als gevolg van klimaatveranderingen kan plaatsvinden. Deze zijn gebaseerd op de klimaatmodellen van het KNMI. In theorie zou het systeem bestand moeten zijn tegen zowel droogte als extreme neerslag (zelfs meerdere dagen neerslag volgens de berekening van de maatgevende bui). Toch kan het zijn dat de toekomst uitwijst dat de bergingscapaciteit van de bodem - die een belangrijke rol speelt in het bergen van water dat valt bij piekbelasting - niet voldoende is. Een flink verhoging van het grondwaterpeil verkleint deze bergingscapaciteit namelijk aanzienlijk. Wanneer het klimaat in ons land lijkt af te stevenen op een (veel) natter klimaat dan nu, kan een herziening van dit peil noodzakelijk zijn.
Samenvatting Dit rapport behandelt het ontwerp van een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem en de ontwikkeling van een robuust groen(blauw) raamwerk voor de voorgenomen uitbreidingen van Almere, en dan met name het oostelijk deel van deze uitbreidingen: Almere Oosterwold. In hoofdstuk 1 wordt de context geschetst. Almere is in korte tijd uitgegroeid tot een stad met 190.000 inwoners. Nu staat Almere voor een nieuwe opgave. Tot 2030 zal de stad verdubbelen met 60.000 nieuwe woningen. De uitgangspunten voor deze uitbreidingen zijn in een concept, Almere 2.0 vastgelegd. Deze schaalvergroting wordt vormgegeven in een plan dat de schaalsprongas genoemd wordt. Onderdeel van die schaalsprongas is een hoogstedelijk deel aan de westzijde. Als tegenhanger is aan de oostkant een ruim opgezette wijk gepland, Almere Oosterwold, waarin ruimte wordt gecreëerd voor landelijke woon- en werkmilieus in lage dichtheden. Almere Oosterwold moet de ruimte bieden aan individuele woon- en werkidealen en organische groei. Hoofdstuk 2 gaat verder, daar waar Almere 2.0 ophoudt en bepaalt de herformulering van de ontwerpvraag. Tevens wordt meegenomen dat de beoogde ecologische verbindingszone als gevolg van politieke keuzes is komen te vervallen. De hergeformuleerde doelstellingen zijn het uitgaan van een waterrobuust watersysteem, anticipatie op klimaatveranderingen, versterking van de ecologische waarden in het gebied en de creatie van een duurzaam woonmilieu met ca. 15.000 woningen.
7. conclusies
In hoofdstuk 3, het analysehoofdstuk, worden enkele belangrijke conclusies getrokken. De meest logische locatie voor een organisch groeimodel zou zijn direct grenzend aan de oostzijde van Almere, omdat nieuwe wijken dan kunnen aantakken op bestaande infrastructuur en gebruik kunnen maken van aanwezige, stedelijke voorzieningen. Er is echter sprake van een sterke inklinking van de bodem, wat bij verdere drooglegging zal verergeren. Juist aan de oostzijde van Almere is dit inklinkingsprobleem het grootst. Onder de huidige omstandigheden is de drooglegging nèt voldoende voor woningbouw, maar de verwachting is, dat dit gebied de komende jaren nog zeker een halve meter inklinkt. Dit maakt conventionele woningbouw, grenzend aan de oostzijde van Almere, onmogelijk. Woningbouw kan alleen plaatsvinden met kunstgrepen en experimentele bouwvormen. Dat is op kleine schaal wel mogelijk, maar biedt onvoldoende basis om de volledige woningopgave te kunnen oplossen. Om de woningopgave op te lossen, zullen we moeten uitwijken naar de hogere delen, die zich bevinden aan de randen van het oorspronkelijke projectgebied. We hebben daarom besloten om over de grenzen van het projectgebied te kijken en zuidelijk Flevoland als geheel te beschouwen. Dit biedt de mogelijkheid om meerdere vliegen in één klap te slaan. Voor ogen staat een integraal ontwerp waar een robuust watersysteem aan ten grond169
slag ligt. Verdere bodemdaling moet worden voorkomen, evenals de verzilting van het oppervlakte- en grondwater dat vervuild raakt door kwel met een hoog chloridegehalte. Vernatting van het gebied kan beide problemen tegen gaan. Daarom wordt een grondwaterpeilverandering voorgesteld en worden aangescherpte uitgangspunten vastgesteld, waaronder het gegeven dat de functie het peil zal moeten volgen. Dit leidt vervolgens tot een visie waarin water het sturende element is. In hoofdstuk 4 wordt het masterplan toegelicht. Het concept hierbij is dat de natuurlijke hoogteligging in combinatie met één peil de basis vormt voor het plan. Een duurzaam watersysteem is zo min mogelijk afhankelijk van de omgeving en heeft een hoge waterkwaliteit. De nadruk ligt op zo lang mogelijk vasthouden, benutten, zuiveren en hergebruiken, in plaats van zo snel mogelijk afvoeren. Een seizoensberging en piekberging voor de opvang van water zijn belangrijke pijlers in dit plan in het streven een onafhankelijk watersysteem te realiseren. In de seizoensberging wordt regenwater opgevangen en vastgehouden. Middels een gecontroleerde afvoer wordt het lager gelegen landbouwgebied in tijden van droogte voorzien van water. Ook wordt deze voorraad aangesproken voor de doorstroming in de beken ten behoeve van de waterkwaliteit. Momenteel wordt water het gebied ingelaten vanuit de Hoge Vaart. Om een robuust systeem te houden, blijft de mogelijkheid voor inlaat aanwezig, maar omwille van de waterkwaliteit verdient het de voorkeur inlaat zoveel mogelijk te voorkomen. De waterkwaliteit van de Hoge Vaart is beter dan in de Lage Vaart, maar voldoet niet aan de ecologische normdoelstellingen voor de waterkwaliteit. Het seizoensbergingsbekken is gedimensioneerd op de huidige watervraag en het oppervlak van het gebied dat van water voorzien moet worden. De verwachting is bovendien dat door de grondwaterpeilverhoging de watervraag iets zal afnemen, omdat het gebied minder last van droogte zal hebben. Het piekbergingsbekken bevindt zich in het van nature laagste deel van het gebied, de zgn. ‘badkuip’. De dimensies van dit bekken zijn afhankelijk van het werkelijke waterpeil. Het normaalpeil is vastgesteld op -5 NAP, maar kan in tijden van piekbelasting (extreme neerslag) tijdelijk verhoogd worden naar -4,7 NAP. In droge tijden kan het voorkomen dat het waterpeil tot ca. 0,5-0,7m lager is dan -5 NAP. Kleine peilfluctuaties kunnen - in combinatie met een zeer flauw aflopende, natuurvriendelijke oever met een helling van minimaal 1:10, maar bij voorkeur 1:20 of meer - al zorgen voor een aanzienlijke vergroting of verkleining van het totale wateroppervlak in dit bekken. Deze gradiënten leveren veel variaties op in vegetatietypen. Het nieuwe watersysteem, met bijbehorende bergings-
bekkens en met één grondwaterpeil voor het hele gebied, vormt weer de basis voor de verdere invulling van het plan. We hanteren het principe functie volgt peil. Door daarnaast zoveel mogelijk kansen te benutten, ontstaat een bijzonder integraal ontwerp. Functievermenging levert nog meer potenties op. We zoeken naar combinaties van water en ecologie, water als ruimtelijk ontwerpmiddel, als (fysieke) barrière en als bindmiddel. We combineren water met wonen en groen. Daarnaast benutten we de mogelijkheden van water voor klimatologische problemen: Zuiveren water op natuurlijke wijze, houden water vast, zodat het kan infiltreren en gaan op die manier verdroging tegen. Ook gebruiken we water als airco binnen stedelijke gebieden. Kortom: we zien water niet als probleem, maar als kans, als oplossing en als unique selling point. Het watersysteem dat we voorstellen kan gefaseerd worden ingevoerd, wat ook past bij organische stedenbouw. Bij elke fase hoort de aanleg van verschilende woonmilieus met verschillende typologieën. In hoofdstuk 5 worden vier verschillende woonmilieus uitgewerkt. Het gaat om wadi-wonen (wonen in een infiltratiezone), waterrijk wonen dorps en stedelijk (wonen in water) en eco wonen (wonen in een ecologische zone). De vernatting van, met name, het laagstgelegen deel van het plangebied geeft mogelijkheden tot de ontwikkeling van natte natuur en moerasvegetaties. Deze mogelijkheden benutten we voor de aanleg van een functionele en vitale, ecologische corridor die de natuurgebieden Oostvaardersplassen en Horsterwold zal verbinden. Het streven is ernaar een financieel rendabele verbinding te realiseren die in staat is ‘zijn eigen broek op te houden’.
Het rapport eindigt met het vaststellen van de (financiële) waarde van de ecologische verbindingszone en wordt er een (bescheiden) poging gedaan om te bewijzen dat een vitale natuurzone ook een functionele, financieel draagkrachtige zone kan zijn.
170
7. conclusies
In hoofdstuk 6 wordt deze ecologische verbindingszone verder uitgewerkt. Het edelhert is de doelsoort waarop de inrichting is gebaseerd, het ambitieniveau dat gehaald moet worden. De uitgangspunten zijn verder een combinatie van vitale en functionele natuur. Ook hier is het waterpeil leidend en dus bepalend voor de natuur die er kan gaan ontstaan. De vegetatietypen die van nature, door spontane natuurontwikkeling, zouden ontstaan, zijn weer de basis geweest voor de teeltkeuze. Een combinatie van ecosysteemdiensten en oogstwaarde moet de verbinding financieel draagkrachtig maken. De mogelijkheid tot (beperkte) recreatie draagt verder bij aan de functievermenging. Hoe meer kansen er benut worden, hoe groter het bestaansrecht en des te vitaler zal de corridor zich ontwikkelen.
Literatuur Adapatatiestrategie voor een klimaatbestendige natuur, M. Vonk et al., Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), 2010
Ecosysteemdiensten in Nederland: verkenning betekenis en perspectieven, T.C.P. Melman et al., Wageningen UR, 2011
Agroforestry for biodiversity and ecosystem services – science and practise, M. Leckson Kaonga et al., 2012. Beschikbaar via www.intechopen.com
Edelherten in de Gelderse Poort - haalbaarheidsstudie, G.W.T.A. Groot Bruinderink et al., Alterra, 2005
Archeologisch Bureauonderzoek Oostvaarderswold, A.A. Kerkhoven et al. 2008, Vestingia in opdracht van Provincie Flevoland Bedreigingen en kansen voor de natuur, Deltares en Rijkswaterstaat, ingezien op 2012.5.7 via http:// feitenfictie.deltares.nl/krantenkoppen/bedreigingen-enkansen-voo-de-natuur
Grondwater als leidraad voor het oppervlaktewater, Projectgroep Waternood, Dienst landelijk gebied, 1998 Groningen - adaptation to climate change, Group Staal, Wageningen University, 2009
Betalen voor ecosysteemdiensten: een interessante aanvulling op het waterprijsbeleid?, V. Linderhof et al., 2009
Horsterwold-Veluwe-Maaswoud - een quickscan van robuuste ecologische verbindingen van het ambitieniveau ‘edelhert’, G.W.T.A. Groot Bruinderink et al., Alterra, 2003
Biodivers – natuur functioneel inzetten in open teelten, F.A.N. Alebeek et al., Wageningen UR, 2001-2005
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland, M. Boosten et al., WUR, 2011
Combineren met natuur - Mogelijkheden in de ecologische hoofdstructuur (EHS) in Gelderland, Provincie Gelderland, 2010
Natuurlijk doen! Ondernemen met natuur, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) & LTO Nederland
De gewenste grondwatersituatie voor terrestrische natuurdoelen, K.A. Blokland et al., Stowa-rapport, 1997
Natuurvriendelijke oevers Handreiking voor ontwerp, aanleg, inrichting, beheer en onderhoud, Hoogheemraadschap van Rijnland, 2010
De stad die geeft, A. Otte, Artikel Stadwerkmagazine, maart 2012 De Triple-O aanpak - Ecosysteemdiensten in de praktijk van duurzaam bodembeheer & gebiedsontwikkeling, J. Starink et al, Consortium Ecosysteemdiensten in de praktijk van duurzaam bodembeheer & gebiedsontwikkeling Dictaat waterverontreiniging in landelijk en stedelijk gebied, J. Spoelstra, Hogeschool Larenstein, 2008 Duurzaam Almere Oost: Ontwerp van een waterhuishoudkundig systeem, H. de Brauw, afstudeerscriptie TU Delft, 2009 7. conclusies
Energy farming in multiple land use, H.M. Londo, proefschrift universiteit Utrecht, 2002
Beeldkwaliteitplan Meeroevers, De Zwarte Hond, in opdracht van gemeente Slochteren, 2011
De introductie van de rieteconomie - Een duurzaam perspectief voor de Nederlandse veenweidegebieden, N. Grandiek et al., DHV, in opdracht van Innovatienetwerk, 2007
Duurzame financiering van landschap, KPMG in opdracht van het IPO, 2010
171
Een waterpark als alternatief - MKBA aanleg multifunctioneel helofytenfilter op Waterpark Het Lankheet, A. de Blaeij et al., LEI Wageningen UR, 2008
Ontgonnen verleden, Regiobeschrijvingen Flevoland, Adriaan Haartsen, 2009.
provincie
PlanMER groenblauwe zone OostvaardersWold, Arcadis, 2009 Populier in het Nederlandse bos en landschap, J. de Klein et al., Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2009 Robuuste Verbinding Oostvaardersplassen – Duitsland Beoordeling van de plannen van de provincies Flevoland en Gelderland, B.J.H. Koolstra et al., Alterra, 2007 Ruimte voor klimaat – Praktijkboek voor klimaatbestendig inrichten, F. de Pater et al., Klimaat voor ruimte, 2011 Silvopasture for Wildlife Habitat, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service, 2009 Silvopasture: How A Grazing System Can Add Value To Trees?, R. Lemus, Mississippi State University, 2009
The Biobased Economy, J. W. A. Langeveld et al., Earthscan, 2010 The biodiversity of short rotation willow coppice in the Welsh landscape, D. Fry et al. Cardiff University, 2009 Waterkwaliteit en ecologie in het Oostvaarderswold, R. Torenbeek, Torenbeek Consultant, In opdracht van Waterschap Zuiderzeeland, 2008 Waterwonen in Nederland - Architectuur en stedenbouw op het water, A. L. Nillesen and J. Singelenberg, NAi Publisher (Dutch/English), 2011 Westelijk van de Knardijk, Inrichting en ontwikkeling Zuidelijk Flevoland 1968 â&#x20AC;&#x201C; 1996, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1996.
Gebruikte websites
165
7. conclusies
natuurkennis.nl zuiderzeeland.nl levenmetwater.nl adaptatiescan.nl klimaateffectatlas.wur.nl ruimtevoorklimaat.nl almere.nl duurzaamalmere.nl flevoland.nl soilpedia.nl / bodemstress in de stad