JAPAN
4 maart ‒ 3 september 2017
Bezoekersgids
Maison Margiela Artisanal by John Galliano, Fall 2015 Couture ― Photo: Paolo Roversi/Vogue Italia, September 2011 © Paolo Roversi
Across
2
Centrale hal
Inleiding Yokoso. Welkom. In 2017 gaat Hasselt voluit voor de vijfentwintigste verjaardag van de Japanse Tuin. Het Yokoso Festival biedt je op tal van locaties een scala aan activiteiten die je laten genieten van de Japanse cultuur en tradities. Modemuseum Hasselt pakt uit met Across Japan, een tentoonstelling die inzet op de fascinerende kruisbestuiving tussen Japanse en westerse mode. Anno 2017 is Japanse mode een sterk merk dat de toon zet voor modetrends wereldwijd, in streetwear en couture. Sinds 1970 heeft het werk van Japanse modeontwerpers een onmiskenbare impact op westerse kleding. Met als sluipende voorbode Issey Miyake (°1938), veroorzaken Yohji Yamamoto (°1943) en Rei Kawakubo (°1942) in 1981 een ware storm in Parijs wanneer ze er samen voor het eerst hun collecties presenteren. Met hun rafelige, loszittende en gescheurde zwarte ontwerpen schudden ze de kledingindustrie grondig door elkaar en introduceren zo een totaal nieuw modeconcept. Vanaf dat moment richt het Westen de blik op alles wat Japans is en pikt het een oude, interculturele dialoog opnieuw op.
duct- en procesinnovatie? Op deze vragen zoekt de expo een antwoord aan de hand van vier thema’s: wabi-sabi, kawaii, gi-jutsu en ma. Miyake, Yamamoto en Kawakubo mogen dan wel een ware revolutie ontketend hebben in modeland tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw, de dominante aanwezigheid van Japan in mode en cultuur is niets nieuws. Al in de zeventiende eeuw hullen Nederlandse notabelen zich graag in een ‘japonsche rock’. Dit is een kamerjas voor informele gelegenheden geïnspireerd op de kimono die ze leren kennen hadden tijdens hun handelsmissies in Japan. In de late negentiende eeuw wordt de passie voor de Japanse cultuur zo sterk dat de Franse schrijver en historicus Jules Clarétie zelfs een term bedenkt voor deze hype: japonisme. In het eerste luik van de expo dat aanvang neemt omstreeks 1850 wordt dit historische fenomeen belicht.
De intrigerende nieuwigheden van de Japanse avant-gardeontwerpers alsook de westerse interpretaties van de ‘Japanse’ esthetiek vormen de kern van de expo Across Japan. Hoe, waarom en dankzij wie inspireerden en transformeerden Japanse ideeën de westerse mode? En wat zijn de resultaten van deze uitwisseling in termen van pro2
3
Zolder
JAPONISME
ジ ャ ポ ニ ズ ム
Zolder
4
1. Japonisme Na tweehonderd jaar van economische en culturele isolatie, zet Japan in 1854 uiteindelijk zijn poorten open voor het Westen, dat voor het eerst op betekenisvolle wijze in contact komt met de Japanse cultuur. Nieuwe handelsovereenkomsten resulteren in een ongeziene stroom van goederen en reizigers. Een gezonde ondernemingszin zet de Japanners aan om consumptiegoederen exclusief voor de export te vervaardigen, zo ook kledingstukken. Gewatteerde kamerjassen met een sleep en extra wijdte voor een tournure zijn qua vorm aangepast aan de westerse mode, maar de materialen (habutaezijde), de stiksels, het borduurwerk en de riem van kumihimo (Japanse wol) zijn typisch Japans. Gekend als Yokohamagewaad of -kamerjas naar de haven van waaruit ze verscheept worden, behoren ze tot de eerste waren die gemaakt worden na de opening van Japan naar het Westen. Ze worden gedragen als modieuze binnenhuiskleding. Deze kamerjassen zijn slechts één voorbeeld van de liefde voor Japanse handelswaar in de tweede helft van de negentiende eeuw. Meer nog, het einde van het embargo in combinatie met een aantal internationale tentoonstellingen rond en kort na het midden van de negentiende eeuw geven aanleiding tot een enorme rage voor alles wat Japans is. Zo ook voor parasols en waaiers, die naar analogie Oost en West verenigen in ontwerp en uitvoering. De onderwerpen op de waaierbladen zijn geïnspireerd op traditionele Japanse kostuums, typische landschappen zoals de Fujiberg en allerhande fauna en flora. De uitwerking ervan is aangepast aan 5
de westerse smaak. Deze wijdverbreide voorliefde voor Japan in het Westen maakt het zelfs tot een -isme: japonisme. Tot dit punt is de invloed van Japan in de mode beperkt tot de introductie van Japanse stijlmotieven, zijdeweef- en verftechnieken. De vorm van de kledingstukken blijft in wezen Europees. Dit verandert rond 1900. Dankzij nieuwe inspiratiebronnen en in het bijzonder dankzij de kimono, wordt het Westen geconfronteerd met een kledingconcept dat compleet verschilt van wat voorafgaat. Bij kimono, of letterlijk ‘hetgeen iemand draagt’, ligt de nadruk niet langer op de taille maar op de schouders van het rechthoekige kledingstuk dat natuurlijk en onbegrensd neervalt. Het is ook in die tijd dat de term ‘kimono’ voor het eerst gebruikt wordt, in het bijzonder om te verwijzen naar de nieuwe rechthoekige snit afkomstig uit Oost-Azië en Japan. In de modewereld toont menig ontwerper collecties die sterk gekleurd zijn door de kimonoprincipes. Parijse welvarende dames zijn dol op de kimonoachtige mantels, jurken en pyjama’s, die de Franse modekoning Paul Poiret (1879-1944) als een soort déshabillékledingstuk introduceert. Echte hebbedingen waren ook de robes japonaises van het Franse modehuis Babani (actief 1895-1944), de nieuwste elegante kamerjassen. Modetijdschriften van de jaren 1910-20 promoten het kimonosilhouet, dito mouwen, zomen en overlappende sluitingen alsook de karakteristieke riem die erbij hoort (obi). Sinds kort opperen onderzoekers zelfs dat de rechte snit die zo karakteristiek is voor de jaren twintig niet los te zien is van het kimonoconcept. 6
Een gadget dat enorm geliefd is in de jaren twintig is de vanity case, een tasje of doosje om een spiegel en make-up in op te bergen. Dit juweeltje is geïnspireerd op de Japanse inrō, een doosje bevestigd aan de obi. Ook na de jaren twintig blijft de kimono inspireren. Madeleine Vionnet (1876-1975) ontwijkt alles wat de natuurlijke lijnen van het vrouwenlichaam vervormt. Als verzamelaar van ukiyo-e (Japanse prenten) vindt ze in de kimono een voor de hand liggende bron van inspiratie. In haar ontwerpen benadrukt ze de losse pasvorm en de vlakke constructie die bestaat uit stukken die bijna uitsluitend langs rechte lijnen geknipt zijn. Haar historische uitvinding van de biaissnit is zeker ten dele gebaseerd op de rechthoekige snit van de kimono. Een ontwerper die Vionnets werkwijze en haar interpretatie van de kimonoprincipes grondig bestudeert en gebruikt, is de Spanjaard Cristóbal Balenciaga (1895-1972). Door toedoen van Vionnet toont hij zich schatplichtig aan de Japanse mode. Zijn japonisme van de jaren vijftig is heel zichtbaar in zijn iconische coconmantel en in het bijzonder in de vloeiende lijnen, de unieke volumes en de eliminatie en/of ophoging van de taille. Met uitzondering van singuliere interventies, zoals de Kabuki-jurken van de Oostenrijks-Amerikaanse ontwerper Rudi Gernreich (1922-1985) in 1963, zou het tot de jaren zeventig duren vooraleer Japan opnieuw een stevige voet aan de grond krijgt in de westerse mode. Terwijl tot dan toe 7
japonisme te definiëren is als de westerse blik op Japan, in de vorm van stoffen, chrysantenprints, ontwerpen, constructie etc., verandert de situatie vanaf dan. Nieuw is dat Japanse ontwerpers nu inbreken in het westerse modesysteem. Pionier is Hanae Mori (1926). Ze is de eerste Japanse vrouw die haar collecties presenteert op de catwalks van New York en Parijs en de eerste én enige Aziatische vrouw tot de dag van vandaag die toegelaten is tot de gesloten club van de Chambre Syndicale de la Haute Couture. Haar eerste overzeese show houdt ze in New York in 1965. Met haar unieke combinatie van onberispelijk westers kleermakerijvakmanschap en typisch Japanse stoffen en prints met kersenbloesems, vlinders en Japanse kalligrafie weet ze de aandacht te trekken van de financiële elite en zich vanaf 1977 op te werken tot couturière, de ultieme titel die een ontwerper kan behalen in Parijs. Nog voor haar, in 1970, maakt Kenzo Takada (1939) zijn debuut in de Franse hoofdstad. Hij is van meet af aan heel succesvol door zijn onconventionele mix van gedurfde kleuren, stoffen en prints die verankerd zijn in de Japanse cultuur. Anders dan Mori, surft hij mee op het groeiend succes van de prêt-à-porter en maakt casual en populaire stukken. In diezelfde tijd starten Issey Miyake en Kansai Yamamoto (°1944; niet te verwarren met Yohji Yamamoto) hun Parijse carrières. Terwijl Kansai Yamamoto zich uitleeft in futuristisch en plebejisch extremisme met opzichtig applicatiewerk, keert Miyake terug naar de essentie van Japanse kleding in de zin van een vlakke, oversized constructie die neerhangt vanaf de schouders. In die zin legt hij de basis voor de cerebrale en geësthetiseerde visie van Rei Kawakubo en Yohji Yamamoto. 8
可 愛 い
KAWAII
Eerste verdieping
侘 び 寂 び
WABI-SABI
技 術
GI-JUTSU
Eerste verdieping
2. Wabi-Sabi Tijdens de zestiende eeuw wil een Japanse jongeman, genaamd Sen no Rikyu (1522-1591), zich bekwamen in de kunst van het theeschenken. Hiervoor gaat hij in de leer bij theemeester Takeno Joo. Deze test hem door hem te vragen de tuin te onderhouden. Rikyu ruimt het afval op, harkt de grond tot die perfect is en aanschouwt uiteindelijk de onberispelijke tuin. Vooraleer hij zijn werk presenteert aan zijn meester, schudt hij aan een kersenboom zodat bloemblaadjes willekeurig op de grond neervallen. Tot de dag van vandaag vereren de Japanners Rikyu als de meester van wabi-sabi. Dit typisch Japans cultureel begrip staat synoniem voor de schoonheid van de imperfectie, vergankelijkheid, eenvoud, authenticiteit, onregelmatigheid en suggestiviteit. Het is deze sensitiviteit die de vroege collecties van Yohji Yamamoto en Rei Kawakubo zo sterk typeert. Wabi-sabi toont zich in hun werk in deconstructivistische praktijken zoals uitgerafelde randen, scheuren, knopen en ongelijkmatige zoomlijnen. Beide ontwerpers, die in hun beginjaren moeilijk los van elkaar te zien zijn, brengen in 1981 de esthetiek van de armzaligheid naar de meest glamoureuze scène ter wereld: de catwalks van Parijs. Ze staan er haaks op de blitse, aansluitende, sexy en statusgedreven silhouetten van Thierry Mugler (°1948) en Gianni Versace (°1946) die in die tijd bon ton zijn. Bijzonder veel reactie lokt de Destroycollectie uit die Rei Kawakubo het jaar erop presenteert. Ze wordt geshowd door slonzige modellen, besmeurd met grauwe oorlogsverf, die de catwalk op stampen op de beats van een drumstel. Met haar intellectualistische, decon12
structivistische ontwerpen zet Kawakubo doelbewust het westerse schoonheidsideaal op losse schroeven en biedt ze een alternatief vrouwbeeld aan. Vanaf dat moment tot vandaag legt Kawakubo zich toe op de creatie van geïnspireerde collecties die vooroordelen uitdagen over hoe vrouwen – en ook mannen – zich plegen te kleden. Dit is overduidelijk in haar Body meets dress, Dress meets body creaties van lente/ zomer 1997, bijgenaamd Lumps and Bumps, en opnieuw in latere collecties zoals die van lente/zomer 2010 en ook lente/ zomer 2014. Hierin laat ze een reeks silhouetten uitdijen op ongewone plekken door bulten en/of gedrochtelijke vormen opgevuld met ganzendons. Zo plaatst ze de seksualisering en commercialisering van het lichaam in de mode-industrie op de helling. Deze radicale visie rekent af met het westerse schoonheidsideaal dat staat voor aansluitend, afgewerkt en opzichtig versierd. Bijkomende weerkerende elementen van deze nieuwe schoonheid zijn de voorkeur voor zwart en wit, asymmetrie en het binnenstebuiten. Na heel wat controverse in haar beginjaren wordt Kawakubo nu beschouwd als één van de meest invloedrijke ontwerpers in de modegeschiedenis. Veelzeggend wijdt het Metropolitan Museum in New York dit voorjaar een monografische tentoonstelling aan haar. Een aantal jaren nadat de Japanse ontwerpers furore maken in Parijs, laten ook de Antwerpse zes van zich horen. Zowel de Japanners als de Antwerpenaren mogen de invloed van andere ontwerpers dan wel minimaliseren, toch is het opvallend dat bij beide groepen gelijkaardige ideeën terugkeren. Zo deelt Martin Margiela (°1957) met Kawakubo de opvatting dat imperfectie en deconstructie te beschouwen zijn als een opener naar authenticiteit. Margiela geeft graag 13
nieuwe en ongebruikelijke contexten aan kledingstukken of delen van kledingstukken. Veelzeggend in dit verhaal is zijn recyclage van de tabi. Tabi zijn traditionele Japanse sokken met een splitsing tussen de grote teen en andere tenen om te dragen met sandalen. Deze geeft hij nieuw leven in zijn iconische tabilaarzen. Verder vinden we bij Margiela ook signalen van antimode terug in de vorm van zijn geniale witte labels of de anonimisering van de modellen op de catwalk. Op diverse punten gaat Margiela zelfs verder dan de Japanners in het uitdagen van de regels van de kledingwereld en de haute couture. Zijn wellicht voornaamste provocatie is het gebruik van tweedehandskleding die hij uiteenhaalt en reassembleert of fraai recycleert in zijn ‘artisanale’ collecties. Terwijl Kawakubo in het begin van de jaren 80 een nieuwe vrouw wil opvoeren die sterk en onafhankelijk is, zoals jongens (‘Comme des Garçons’), gaat Ann Demeulemeester (°1959) er een decennium later vanuit dat vrouwen effectief sterk zijn. Ze laat de grenzen tussen de seksen bewust vervagen. De impact van haar uitgepuurde en perfect gesneden stukken, die ruwe randen combineren met geraffineerde maatpakken in meer traditionele snit, is vergelijkbaar met die van de Japanners. Net zoals Kawakubo is ze gefascineerd door de poëtische kwaliteiten van zwart en wit, door de draaiingen van stoffen, drapages en asymmetrie.
3. Kawaii Japanse mode vandaag omvat niet enkel de intellectualistische avant-gardelooks die geassocieerd worden met de eerste Japanse invasiegolf van de jaren tachtig. Sinds het midden van de jaren negentig trekt ook de Tokyo street style globale belangstelling. Hotspots van deze jeugdmode zijn de Shibuya- en Harajukudistricten van de stad. In feite gaat het om een amalgaam van stijlen die uitgedragen worden door jongerengroepen en subculturen en die gekenmerkt worden door artificiële overdrijving, een lolita-achtige sierlijkheid en, hoe langer hoe meer, een verontrustend romanticisme. Onder deze koepel vallen zowel kogal (schooluniformen), Lolita en haar donkere variant gothic Lolita, punk, manga, anime, cosplay etc. Deze subculturele stijlen zijn zo dominant dat zelfs de high fashion er niet omheen kan. Het internationaal gebruikte containerbegrip om deze dominante trend in Japanse straatmode te beschrijven is kawaii. Kawaii betekent letterlijk schattig en wordt in zijn basisbetekenis perfect geïncarneerd door Hello Kitty, een meisje met een strikje in haar haar dat in 1974 commercieel gelanceerd wordt in Japan en uitgegroeid is tot een internationaal beroemd merk waaraan miljoenen producten verbonden zijn. Niet in het minst kleding en accessoires. In het begin en in essentie is kawaiimode vooral wit of pastelkleurig, met pofmouwen, kant, lintjes, opzichtige strikken en witte enkelkousen met ruches. Een bescheiden maar relevante plaats heeft kawaii zich ver-
14
15
overd in de wereld van de high-endaccessoires. Interessant in deze context is de samenwerking tussen kunst en mode. Zo werkte de Japanse kunstenaar Takashi Murakami (°1962) vanaf 2002 samen met Louis Vuitton om een nieuwe versie te creëren van de befaamde monogramhandtassen. Hij staat ervoor bekend om elementen van populaire cultuur zoals manga te integreren in hogere kunst. Dit principe past hij toe in de diverse reeksen die hij maakt voor Louis Vuitton en die zich bijgevolg allen onderscheiden door een opvallende kawaiisensibiliteit. Aansluitend hierbij moet zeker Niels Peeraer (°1989) genoemd worden. Deze jonge Antwerpse ontwerper gooit internationaal hoge ogen met zijn luxueuze en zeer eigengereide handtassen en accessoires die heel bewust de grenzen van ‘cuteness’ exploreren. Gezien deze bijzondere esthetiek hoeft het niet te verwonderen dat hij heel succesvol is in Azië. In de fotografische styling van zijn collecties geeft de ontwerper de liefelijkheid van zijn stukken een bevreemdende omkadering die duidelijke reminiscenties vertoont aan de interpretatie van kawaii bij andere high-end ontwerpers. Een vergelijkbare eigenzinnige lezing van het schattige vinden we ook terug in de gothic Lolitastijl. De Goth-Loli vermengt de schattige en vrouwelijke tierlantijnen met de zwarte stijl van de westerse gothic subcultuur. Deze looks combineren vaak frivole T-shirts met crinolines onder knielange jurken en zijn afgewerkt met zwarte strikken, kruisen en platformschoenen of andere stoere elementen. Vivienne Westwoods lente-/zomercollectie van 2014 die liefelijke crinolinejurken in pastelroze en wit en zachtlila 16
babydolls combineert met Griekse sandalen of platformschoenen, zwarte haarbanden en coole kapsels herinnert aan deze stoere Lolitastijl. Dergelijke dubbelzinnige kawaii-interpretaties die spelen met combinaties van het schattige en het beangstigende, het mooie en het lelijke, het vreemde en het bevreemdend schone zijn meteen ook de interessantste. Een van de voornaamste ontwerpers die in deze categorie te plaatsen valt, is Jun Takahashi (°1969) van het cultlabel Undercover. In zijn atelier Undercoverlab, waar hij omgeven is door een eclectisch en surrealistisch assortiment van vreemde objecten, creëert hij zijn excentrieke collecties die bulken van het bizarre. ‘In mijn hoofd is er altijd iets moois en iets lelijks, en beide zijn gelijk. Eenvoudige schoonheid interesseert me niet. Maar het lelijke interesseert me evenmin.’ De film Alice (1988) van de Tsjechische surrealist Jan Svankmajer gebaseerd op Alice in Wonderland die kwaadwillige antieke poppen opvoert in een aftakelend interieur, inspireert hem om een fantastische, bevreemdende collectie te creëren voor lente/zomer 2005. De looks zijn afgewerkt met oogballen als knopen, fake tanden, hersenen en, verborgen in een enorme tuinhoed, een doodskop. ‘Griezelige poëzie’, beter valt zijn stijl niet te typeren. Ook Rei Kawakubo maakt geregeld uitstappen naar de ambigue kawaiiwereld waarin het lelijke en het schone een interessante dialoog aangaan. Illustratief hiervoor zijn haar experimenten met lingeriegeïnspireerde stijlen zoals in haar herfst/wintercollectie 2001-02. De fifties babydolls, slips, 17
korsetten en BH’s waaruit de silhouetten samengesteld zijn, roepen het klassieke sexy en schattige vrouwbeeld op, maar door ze te verknippen en reassembleren tot nieuwe looks verleent Kawakubo haar vrouwen een krachtige, geestige en zelfbewust sexy uitstraling. Een andere meester in het janusachtige combineren van het vreemde en het mooie is Kawakubo’s protegé, Junya Watanabe (°1969). Begonnen als patroontekenaar bij Comme des Garçons in 1984, wordt de productieve ontwerper die sinds 1992 onder zijn eigen naam werkt inmiddels internationaal gelauwerd voor zijn innovatieve patroonmanipulatie en apart gebruik van synthetische materialen. Hij heeft een voorliefde voor een aantal thema’s zoals oude denim, militaire looks en punk anti-mode. Ook houdt hij ervan om klassiekers te herinterpreteren, zo bijvoorbeeld de donsjas. In zijn collectie van herfst/winter 2009 vermaakt hij deze tot coconvormige capes, jurken en stola’s die sculpturale dragers van een donkere romantiek worden. Vijf jaren later maakt ook Yamamoto een collectie die de donsjas als uitgangspunt neemt om een hele reeks vreemde, oversized vormen met gothic cocooninggehalte te creëren. Een aantal ervan voorziet hij met handgeschilderde graffiti-tatoeageontwerpen met een sterk mangagehalte. Een heel apart en moeilijk te klasseren figuur is Bernhard Willhelm. Zijn collecties bevatten een boeiende streetwearcomponent en ontlenen elementen aan een breed cultureel en sociaal spectrum, zo bijvoorbeeld Japanse straatwerkers (lente/zomer 2005) en Tiroolse volkskleding (lente/zomer 2007). Met zin voor humor neemt hij bewust afstand van het ernstige avant-gardisme en creëert een cool en vreemd 18
alternatief dat bovendien enorm gesmaakt wordt in Japan waar hij heel succesvol is. 4. Gi-jutsu Wanneer de Japanse avant-gardeontwerpers hun opwachting maken in Parijs bij het begin van de jaren tachtig, verleggen ze grenzen. Hun liefde voor stoïsch en dramatisch zwart-wit en voor het sjofele maar suggestieve infinito zet de westerse ideeën over schoonheid op de helling en brengt de Parijse modewereld in controverse. Maar als er één zaak algemeen erkend wordt, zelfs bij de criticasters, is het de unieke fijngevoeligheid van de Japanse ontwerpers voor textiel. Hun onorthodoxe kledingstukken vertonen een uitzonderlijke rijkdom van textuur, van ongebleekt, gefronst vilt over unieke verftechnieken als shibori tot subtiele ingeweven patronen. Ze schuwen als het ware de bestaande materialen en slaan de handen ineen met textielontwerpers en technologen om hun eigen, originele stoffen te maken. Vanuit deze unieke stoffen groeien de silhouetten organisch. Conform de Japanse traditie en het traditioneel Boeddhistisch geloof zijn materiaal en vorm onafscheidelijk, meer nog, de stof dicteert de vorm. Deze interesse in nieuwe materialen en hightechprocessen maakt dat de Japanse ontwerpers een voorbeeldfunctie hebben wereldwijd. Een wegbereider in deze samenwerking van ontwerpers met de textielindustrie is Issey Miyake. Vanaf het begin van zijn loopbaan in de jaren zeventig, gebruikt de ontwerper, in sa19
menspraak met zijn textieldirecteur Makiko Minagawa, niet alleen vergeten traditionele stoffen maar introduceert hij ook moderne technologie om nieuwe textiele materialen te vervaardigen. In de late jaren tachtig en begin negentig ontwikkelt Miyake zijn gerenommeerde plissétechniek. Deze is niet los te zien van origami, de Japanse papiervouwkunst. De gebruikelijke werkwijze bij het vervaardigen van geplisseerde kleding bestaat erin om eerst de stof te plisseren en vervolgens in een kledingvorm te brengen. Door dit proces om te draaien en het kledingstuk te plooien na snit en naaiwerk, maakt Miyake nieuwe artefacten die een organisch geheel vormen van materiaal, vorm en functie. Rei Kawakubo experimenteert evenzeer met plooiwerk. Zo maakt ze voor haar lente-/zomercollectie van 1998 een gebroken witte jurk met erover twee handgeplisseerde kokers versierd met vinyl-gecoat bloempatroon. Zoals zo vaak het geval is bij Kawakubo, wordt ook hier de notie van draagbaarheid uitgedaagd, maar tegelijk is de jurk heel representatief voor de Japanse avant-garde. Hij incarneert namelijk drie traditionele Japanse principes: de origamiachtige plooien vertolken gi-jutsu, de rafelige randen zijn karakteristiek voor wabi-sabi en de tussenruimte tussen de plooien en het lichaam staan voor ma (zie verder). Ook in haar lente-/ zomercollectie 2000 blijft Kawakubo experimenteren met verhoudingen, lagen, plooien en rimpelingen. Bijzonder interessant zijn de gebroken witte voorpanden die schijnbaar van aaibaar bont zijn maar in feite samengesteld zijn uit een grote variatie van opgestikte materialen. Sprekend is de vergelijking met Ann Demeulemeesters herfst-/wintercollectie 20
van 2005 die ook inzet op laagjes en aaibaarheid, en die indruk maakt door de enorme sjaals bestaande uit een grote hoeveelheid alpacastrengen. Junya Watanabe zet Kawakubo’s zoektocht naar de eindeloze mogelijkheden van gedrapeerde stof verder om uiteindelijk van origami zijn handelsmerk te maken. Voor zijn zogenaamde techno- couturecollectie van 2001 maakt hij kledingstukken opgebouwd uit honderden lagen van nylon organza die lijken op Japanse 3-D papierlantaarns. Zijn technieken overstijgen de conventionele kleermakerij en geven aanleiding tot architecturale vormen. Zijn zin voor experiment met fluorescerende stoffen, plastics, industriële vezels, glowin-the-dark stoffen, etc… is eindeloos. Zijn futuristische ontwerpen zijn in lijn met het experimentele karakter van het textiel dat hij gebruikt. Deze fascinatie voor origami blijft echter niet beperkt tot de Japanners. Ook Dries Van Noten (°1958), Riccardo Tisci (°1974) voor Givenchy en Bill Gaytten (°1960) voor John Galliano laten zich niet onbetuigd. Gayttens persoonlijke belangstelling voor architectuur en Japan leidde in 2013 tot een collectie waar volume, drapage, origamiachtig plooiwerk en snit centraal staan. De bijzondere aandacht voor de materialen en de bewerking ervan die diep ingeworteld is in de Japanse cultuur, blijft levendig in onder meer de bucolische prints van Watanabe en in de graffitiachtige versieringen van Comme des Garçons. Ze laat ook sporen na bij westerse ontwerpers. Zo bijvoor21
beeld maakt Dries Van Noten gebruik van digitale prints van originele Japanse stukken uit de collectie van het Victoria and Albert Museum. Thom Browne versiert zijn Japans ogende looks met handgemaakte collages van Japoneriemotieven en Delpozo decoreert tapijtachtige raffia jacquard met snoepjeskleurig borduurwerk. Naast Watanabe is ook Yoshiki Hishinuma (°1958) een meester in hightech. Ooit een assistent van Miyake, begint hij eigen stoffen te maken wanneer hij geen geschikte stof vindt voor zijn ontwerpen. Hij experimenteert met veelgebruikte traditionele methoden van tie-dyeing en smokwerk en combineert deze met hightechmaterialen en industriële processen. Hij werkt hiervoor enkel met de meest progressieve Japanse fabrikanten. In de loop van zijn carrière werkt hij samen met veel ontwerpers en vandaag wordt hij beschouwd als een van de meest geniale textielontwerpers ter wereld. Nog een stap verder in de toepassing van technologie en wetenschap in het creatieproces gaat de Nederlandse ontwerpster Iris Van Herpen (°1984). Sinds haar eerste show in 2007 combineert ze niet alleen de nieuwste technologie met zorgvuldig handwerk, maar ook de meest radicale materialen en constructiemethoden met de meest traditionele varianten. Dit samenspel resulteert in de meest aparte, gewaagde ontwerpen. Van Herpen was de eerste die het eindeloze potentieel van 3-D printing voor mode inzag en ook introduceerde. Voor haar herfst-/wintercouturecollectie 2016 wordt de band met Japan heel letterlijk door de titel: Seijaku, het 22
Japanse woord voor het vinden van sereniteit in de chaos van het leven. Maar ook door de muziek, het decor en, last but not least, door de technologische hoogstandjes van de ontwerpen. Zo experimenteert Van Herpen met Japanse organza geweven van polymeerdraden die vijf keer dunner zijn dan menselijk haar. Ze gebruikt de shiboritechniek om een honingraatachtig, gewatteerd effect te verkrijgen in een korte jurk die zo bijna gewichtsloos is. Voor diezelfde collectie maakt ze ook etherische plisséjurken in organza met een lijnenprint, waarbij een boeiend trompe-l’oeileffect ontstaat door de wisselwerking tussen print en plissé. In de wereld van de accessoires tot slot neemt Tokio Kumagaï (1947-1987) een interessante positie in door zijn aparte benadering van schoenen. Na een opleiding aan het gerenommeerde Bunka College of Fashion in Tokyo, waar ook andere vooraanstaande ontwerpers, zoals Kenzo, Issey Miyake, Yohji Yamamoto und Junya Watanabe, een opleiding genoten, trekt hij begin jaren zeventig naar Parijs. Nadat hij eerst werkt voor Castelbajac in Parijs en Cerruti in Italië, begint hij schoenen manueel te verven en opent zijn eigen Parijse boetiek in 1980. Hij benadert de schoen als een surrealistisch doek en vertrekt, net zoals zijn collega’s-modeontwerpers, vanuit de materie en de decoratieve elementen om de schoen vorm te geven. Het vossenontwerp is een variant van zijn bekendste schoen, de Muis.
23
é–“
MA Gelijkvloers
Gelijkvloers
5. Ma Van oudsher neemt de westerse mode de natuurlijke vormen van het menselijke lichaam als vanzelfsprekend uitgangspunt. Volgens deze visie bestaat de uitdaging erin om een driedimensionale vorm strak te omlijnen met een tweedimensionale stof zodat de lichaamsvormen mooi uitkomen. Westerse kleding zit strak als een tweede huid. Japanse kleding daarentegen creëert een extra dimensie, die bevrijdend is. De ontwerpers van het land van de rijzende zon gebruiken enorme panden stof om het lichaam te verhullen en te camoufleren. Op die manier omzeilen ze bewust de conventionele gendernoties. Deze idee grijpt terug naar de kimono, waarbij een ongesneden stuk stof op het menselijk lichaam gelegd wordt en het stofoverschot gedrapeerd wordt. De Japanners zien dit als ma, te vertalen als een ruimte tussen twee structurele delen.
het lichaam met een simpel stuk stof te omhullen ontstaat een interessante ma of ruimte tussen lichaam en kledingstuk. Hij combineert deze minimalistische benadering met de recentste technologisch geavanceerde synthetische materialen die in Japan geproduceerd worden. Het gebruik van dergelijke stoffen, zoals geplooide polyester, gecombineerd met innovatieve constructietechnieken laat Miyake toe om aan het eind van de jaren ‘80 een aantal van de meest fantastische kledingstukken ooit te maken. Bijzonder succesvol is de Pleats Please lijn van 1993 die eenvoudigere versies van deze heuse kunstwerken lanceert en hiermee een breder publiek bereikt. Van 1996 tot 1998 nodigt hij kunstenaars uit om met hem samen te werken en prints te maken voor zijn stukken. Een ervan is de Amerikaanse kunstenaar Tim Hawkinson (°1960) die eigen lichaamsdelen op de jurken print en laat bewegen met het lichaam van de drager.
Ofschoon Miyake, Kawakubo en Yamamoto er nogal weigerachtig tegenover staan om hun geografische herkomst als beslissend element van hun esthetische visie te aanvaarden en zelden stereotiepe Japanse kledingelementen omarmen in hun werk, zien ze de kimono als de grondslag van hun kledingontwerp. Geïnspireerd door deze eigen traditie maar ook door westerse vernieuwers uit het verleden zoals Poiret, Vionnet en Balenciaga, maken ze nieuwe vormen die deze tradities emuleren.
Kawakubo en Yamamoto presenteren hun respectievelijke visie op de kimono tegen het midden van de jaren negentig. In zijn kimonocollectie van 1995 brengt Yamamoto zowel een ode aan zijn eigen cultureel erfgoed als aan de Europese mode van de jaren vijftig-zestig. Aan deze laatste refereren de geometrische vormen en het lichte gewicht van de gewaden dat niet overeenstemt met de traditionele, Japanse versies. Kawakubo presenteert haar hommage aan de kimono in de herfst-/wintercollectie van 1996. Geïnspireerd door de kimonovorm, wist ze elke letterlijke verwijzing ernaar uit door haar keuze voor fluweel met een bleke ondergrond en felgekleurde botanische motieven in de stijl van de Europese renaissance en barok. De suikerspinkapsels van de modellen
Issey Miyake confronteert de wereld met tweedimensionale kleding in 1976 met zijn ‘A Piece of Cloth’ concept. Door 26
27
die de collectie showen zijn bedekt met witte poeder en versterken zo deze referentie. Zwarte leren brogues moderniseren de looks. Het huidige Maison Margiela onder Galliano blijft gefascineerd door de kimono. Dit blijkt onder meer de show van de couturecollectie van herfst/winter 2015. Galliano geeft die niet alleen een geishatintje dankzij Pat McGraths Yves-Kleinblauwe kabukimake-up, maar hij presenteert ook looks met groot kimonogehalte. Opvallend is de zwarte, zijden oversized jurk met prachtig kimonoschilderwerk op de voorkant en aan de achterzijde een heuse jas die opgehangen is aan de schouderbandjes. Daarnaast is volume een duidelijke focus in deze collectie. Zo ontwerpt Galliano een prachtige donsjurk met kronkelende stof die deels bedekt is met plasticfolie. Een ode aan de oprichter van het huis, verwijst het naar één van die andere iconische ontwerpen met rechthoekige, kimonoachtige structuur: de donsjas van herfst/winter 1999. Dergelijke oversized donsjassen en -jurken met min of meer expliciete kimonoreferentie zijn de laatste jaren enorm geliefd bij westerse ontwerpers. We vinden ze onder meer terug bij Raf Simons, Yamamoto en, last but not least, Alexander McQueen. Ook bij andere westerse ontwerpers vandaag is de veelzijdige schoonheid van de kimono een belangrijke inspiratiebron. In de Europese traditie is het decolleté de klassieke erotische zone. Met zijn watergroene jurk van lente/zomer 2002 waarbij de rug alle aandacht krijgt door opvallend floraal borduurwerk, lijkt designerduo AF Vandevorst zich te plaatsen in de Japanse traditie waar de nek die zinnenprikkelen28
de rol vervult. Riccardo Tisci’s couturecollectie van lente/ zomer 2011 voor Givenchy is een ode aan Kazuo Ohno, een prominente figuur in de Japanse performancekunst butoh. De verwijzing naar Japan is er, maar nooit letterlijk. Ook hier krijgen rug, nek en schouders een aparte aandacht door felgekleurde structuren op de rug van de jurken die de unieke silhouetten een stoere aantrekkingskracht verlenen. Josep Font (°1965) die sinds 2012 creatief directeur is van het Spaanse modehuis Delpozo en voormalig architectuurstudent, toont in zijn collecties geregeld een voorliefde voor gestructureerde en omhullende volumes die het lichaam strelen eerder dan het te beperken. De eerste look van zijn herfst-/wintercollectie van 2016 bevat een intrigerende referentie aan de obiknoop. Een aparte positie in dit verhaal bekleden Viktor Horsting en Rolf Snoeren (°1969), beter bekend als Viktor & Rolf. Hun naam is onlosmakelijk verbonden aan sculpturale ontwerpen met complexe drapage die het lichaam verbergen en laten verdwijnen in het kledingstuk. Bijzonder passend in deze expo is hun ‘zen garden’ couturecollectie van herfst/ winter 2013 waarmee ze het twintigjarig bestaan van het modehuis vieren en hun retour naar de couture. Tijdens de show bewegen in een sfeer van meditatie twintig modellen in zwarte sculpturale en sobere jurken heel langzaam over de scène die bedekt is met een print van geharkt zand. Uiteindelijk nemen ze plaats in vijf bosjes die de steenpartijen in de beroemde zentuin bij de Ryoan-jitempel in Kyoto moeten imiteren. De organische en vaak oversized vormen zijn vervaardigd van een zwarte zijde die eruitziet als neopreen. 29
De spaghettiachtige strengen langs de zomen van een aantal jurken moeten gras nabootsen. De laatste jurk is zo omvangrijk dat hij niet enkel de draagster verhult maar ook het opgekrulde model naast haar. Ma op zijn best.
Tentoonstelling Waarnemend directeur MMH Ann Vandeput Curator Karolien De Clippel Voorbereidend onderzoek Filep Motwary Productie Modemuseum Hasselt Grafisch ontwerp Tim Peters Scenografie Base Design Met dank aan Modemuseum team Vrienden van het Modemuseum vzw Vrijwilligers Schenkers Sara Davidson Paolo Roversi Sponsors & partners Provincie Limburg Vlaamse gemeenschap
Bruikleengevers Musea Centraal Museum Utrecht: Anne-Karlijn van Kesteren, Ninke Bloemberg, Martine Kilburn Modemuseum Provincie Antwerpen: Wim Mertens, Danique Klijs Gemeentemuseum Den Haag: Madelief HohĂŠ Groninger Museum: Sue-an van der Zijpp, Jenny Kloostra Tassenmuseum Hendrikje Amsterdam: Leonie Sterenborg
30
Private bruikleengevers Isolde Pringiers Modehuizen Alexander McQueen: Hongyi Huang Ann Demeulemeester: Astrid Peeters Delpozo: Carla VĂĄzquez Jones, Cristina Merino Dries Van Noten: Jan Vanhoof Givenchy: Guillemette Duzan Iris van Herpen: Bradly Dunn Klerks John Galliano: Olivier Bourgis, Brigitte Pellereau Maison Margiela: Axel Arres Thom Browne: Mari Fujiuchi Undercover: Chieri Hazu, Chiaki Kawata Viktor & Rolf: Marlijn Swan Yohji Yamamoto: Caroline Ponomarenko, Richard Ghionghios Vivienne Westwood: Dolce Cioffo
modemuseumhasselt.be facebook.com/modemuseumhasselt Gasthuisstraat 11 B-3500 Hasselt +32 (0)11 23 96 21 modemuseumhasselt.be