88
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen KE NNISINSTITUUT VOOR DE INSTALL ATIESEC TOR
K WALI T E I T S E I S E N VO O R D E CO N S T R U C T I E VAN T U I N B O U W K A SS E N
ISBN 978-90-5044-149-0
publicatie
ISSO Kruisplein 25 3014 DB Rotterdam Postbus 577 3000 AN Rotterdam Tel. 010-2065969 Fax 010-2130384 E-mail: isso@isso.nl
Kennisinstituut voor de Installatiesector ISSO houdt zich bezig met het identificeren van kennisvragen binnen de installatiesector, het ontsluiten en toegankelijk maken van deze kennis in de vorm van praktische ISSO-publicaties en het bevorderen van het gebruiken van ISSO-publicaties als normstellende richtlijnen.
De in ISSO deelnemende organisaties zijn: ONRI: Organisatie van advies- en ingenieursbureaus PIT: Stichting Promotie Installatietechniek TVVL: Nederlandse Technische Vereniging voor Installaties in Gebouwen UNETO-VNI: Ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel VABI: Vereniging voor Automatisering in de Bouw- en installatietechniek De werkzaamheden worden begeleid door de Raad van Begeleiding, welke ten tijde van het tot stand komen van deze publicatie als volgt was samengesteld: De heer W.J.H. Scheffer De heer ing. H. Besselink De heer ir. W. Schuringa Mevrouw dr. ir. P.M. Bluyssen De heer ing. R. Steine De heer ir. P.R. van Dam De heer ir. P.A.L. Stoelinga De heer ir. J.J.N.M. Hogeling De heer ing. A.A.L. Traversari MBA De heer ing. W.F.G. Hooijkaas De heer ir. E.J. Wagenaar De heer H.M.A. Janssen Groesbeek De heer ir. T.M.E. Zaal De heer ir. P.H.H. Leijendeckers prof.M. De heer prof. ir. W. Zeiler De heer prof.dr.ir. A.H.C. van Paassen De heer ir. W.G. Ram De realisatie van de ISSO-publicatie 88 ‘’Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen’’ werd verzorgd door de ISSO-kontaktgroep 75.3 ‘’constructie van tuinbouwkassen’’, die als volgt was samengesteld: De heer A.H.L. Boeters Boeters Glastuinbouw-projecten BV De heer D. Fennema Dalsem Tuinbouwprojecten B.V. De heer R. Grootscholten P.L.J. Bom Holding B.V. De heer H. ‘t Hart TNO Bouw en Ondergrond De heer O.P. van Marrewijk Interpolis Agro De heer W. Nat VEK Adviesgroep BV De heer C.M. Overvliet Alcomij B.V. De heer M.A.W. Steentjes (voorzitter) Van der Hoeven Groep De heer ir. A.M. van Weele (secretaris/rapporteur) ISSO De realisatie van de publicaties is mede mogelijk gemaakt door:
AVAG te ‘s-Gravenzande (opdrachtgever)
OVTO te ’s-Gravenzande
Interpolis te Zoetermeer
ABN AMRO te Amsterdam
Stichting ISSO en degenen die aan de samenstelling van deze publicatie hebben medegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij zowel het verzamelen als bij het verwerken en opstellen van de in deze publicatie vervatte gegevens. Nochtans moet niet worden uitgesloten, dat deze publicatie onvolledig is of dat zij onjuistheden of onvolkomenheden bevat. Degene die van deze publicatie en de daarin vermelde gegevens gebruik maakt, aanvaardt dan ook daarvoor zelf het risico.
2 3 6 7 8 11 12 13 14 16
Stichting ISSO en degenen die aan de samenstelling van deze publicatie hebben medegewerkt sluiten iedere aansprakelijkheid uit voor zowel schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van de publicatie als schade die zou kunnen ontstaan als gevolg van eventuele (druk-)fouten, onvolledigheden en onvolkomenheden van deze publicatie.
17 18 19 20 21
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur van Stichting ISSO.
25
Voorzover het maken van kopieën uit deze publicatie is toegestaan op grond van artikel 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo het Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the written permission of the foundation ISSO. Op alle publicaties van Stichting ISSO zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden van toepassing. Deze kunt u lezen op www.isso.nl of opvragen bij Stichting ISSO. Aanvullingen en eventuele errata zijn te raadplegen via onze website: www.isso.nl Eventuele opmerkingen en vragen kunnen doorgegeven worden aan ISSO, Postbus 577, 3000 AN Rotterdam, e-mail: isso@isso.nl © Stichting ISSO – Rotterdam, juni 2007
Ministerie van LNV, Directie Industrie & Handel te Den Haag
ISSO-UITGAVEN
22 23 24
26 27 29 30 30.3 30.4 30.5 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 43 44 45 46 47 48 49 50 51 53 54 55 55.1 55.2 56 57 58 59 60
ISSO-PUBLICATIES Zontoetredingsfactoren (1975) Zonstralingstabellen (1976) U- en R-waarden voor bouwkundige constructies (1987H) Grondleidingen voor warmtetransport (1979) Berekening van het thermische gedrag van gebouwen bij zomerontwerpcondities (1985) Warmteterugwinning (1982) Verkort referentiejaar voor buitencondities (1986H) Aanbevelingen ter voorkoming van ketelsteenvorming in watervoerende installaties (1983) Zonneboilers; ontwerp, uitvoering en advisering (1992H) De jaarlijkse warmtebehoefte van woningen, energiegebruikberekening per vertrek en totaal (1987) Luchtkanaalberekening (1993H) Leidingnetberekening (1987) Thermisch binnenklimaat, aanbevelingen (1991) Energiegebruik in kantoorgebouwen (1987) Berekening van het energiegebruik voor klimatisering en verlichting van kantoorgebouwen (1994) Energiegebruik in schoolgebouwen (1987) Correctieprocedure referentiejaar naar actueel jaar (1988) Installatiegeluid, ontwerpaanbevelingen en grondslagen voor geluidstechnische berekeningen aan installaties (1990) Leidingisolatie – berekening van de economisch optimale dikte en dikte ter voorkoming van condensatie (1991) Uitwendige corrosie: aanbevelingen ter voorkoming van uitwendige corrosie in verwarmings- en luchttechnische installatie (1990) Luchtfilters in comfortinstallaties (1991) Stralingsverwarming in hoge ruimten, indirect systeem (1992) Leidingwaterinstallaties in woningen (2004) ISSO/VNI Richtlijn Waterslag in tapwaterinstallaties (1998) ISSO/VNI Richtlijn Warmteterugwinning uit douchewater (2003) ISSO/VNI Richtlijn LegionellaCode Woninginstallaties (2003) Meetpunten en meetmethoden voor klimaatinstallaties (1995) Uitgangspunten temperatuursimulatieberekeningen (1994) Kengetallen en vuistregels (1996) Stralingsverwarming in hoge ruimten, direct systeem (1994) Van automatisering naar gebouwbeheer – Een overzicht van de stand van zaken (1994) Standaard vraagspecificatie voor installaties in gebouwen (1995) Energiewijzer kantoren (1995) Handboek warmtepompen voor de gebouwde omgeving (1996) Langetermijnkoudeopslag in de bodem (1997) Werkplekklimatisering door verdringingsventilatie in een kantooromgeving (1994) Energiewijzer woningen (1995) Concepten voor klimaatinstallaties (1998) Het ontwerp van hydraulische schakelingen voor verwarmen (1998) Methoden voor energiebesparingberekeningen – Onderbouwingmethode Energiebesparingfonds (EBF) (1997) Ontwerp van individuele hydraulische schakelingen voor verwarmen van eengezinswoningen (2000) Ontwerp hydraulische schakelingen voor koelen (2005) Klimaatplafonds/Koelconvectoren: richtlijnen voor ontwerp en uitvoering (1998) Vloer-/wandverwarming; vloer-/wandkoeling (2005) Ontwerptechnische kwaliteitseisen voor warmwaterverwarmingsinstallaties in woningen en woongebouwen (1999) Warmteverliesberekening voor woningen en woongebouwen (2003) Dimensionering verwarmingsinstallaties U-bouw (2002) Energie Diagnose Referentie (EDR) (losbladig) (2003) Tapwaterinstallaties in woon- en utiliteitsgebouwen (2001) Handleiding legionellapreventie in leidingwater (2005) Handleiding zorglicht legionellapreventie (2005) Inregelen van ontwerpvolumestromen in individuele verwarmingsinstallaties in woningen (2002) Warmteverliesberekening voor industriegebouwen (2002) Luchtverwarming woningbouw (2004) Grote zonneboilers (2001) U- en R- Waarden (2005)
61 62 64 65
Kwaliteitseisen ventilatiesystemen woningen (2001) Gebalanceerde ventilatie en wtw in woningen (2003) Kwaliteitseisen isoleren (2002) Inregelen van ontwerpvolumestromen in warmwaterverwarmingsinstallaties (2004) 66 Vermogen van radiatoren en convectoren in praktijksituaties (2001) (Herziening ISSO 1) 68 Energetisch optimale stook- en koellijnen (2002) 69 Model voor de beschrijving van de werking van een klimaatinstallatie (2002) 70.1 Hemelwater binnen de perceelgrens (2000) 70.2 Individuele behandeling van afvalwater (IBA) (2000) 70.3 Grijswater binnen de perceelgrens (2002) 71 Optimale warmte opwekkingsinstallaties (2003) 72 Ontwerpen van individuele en klein elektrische warmtepompsystemen (2005) 73 Ontwerp en Uitvoering van Verticale Bodemwarmtewisselaars (2005) 74 Thermisch behaaglijkheid - eisen voor de binnen temperatuur in gebouwen (2004) 75 Handleiding Energieprestatie-Advies Utiliteitsgebouwen (2007) (3 delen) 76 Montage- en materiaalspecificaties voor warmwater-verwarmingsinstallaties (2005) 77 Installaties voor Levensloopbestendig Wonen: functie, ontwerp en uitvoering (2004) 78 Handleiding Zonnestroom voor ontwerper en installateur (2006) 79 Inspectie en Onderhoud van Noodverlichtingsinstallaties (2004) 80 Handboek integraal ontwerpen van collectieve installaties met warmtepompen in de woningbouw (2007) 81 Handboek integraal ontwerpen van warmtepompinstallaties voor utiliteitsgebouwen (2007) 82 Handleiding Energieprestatie-Advies Woningen (2007) (3 delen) 83 Een helder licht op werkplekverlichting (2006) 86 Kwaliteitseisen voor warmtetechnische en CO2-installaties in tuinbouwkassen (2007) 87 Kwaliteitseisen voor watertechnische installaties in tuinbouwkassen (2007) 88 Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen (2007) VOOR (RESEARCH)RAPPORTEN en ISSO-SBR-PUBLICATIES ZIE WWW.ISSO.NL BEOORDELINGSRICHTLIJNEN BRL 1201 Nationale BRL voor het ontwerpen, leveren en installeren van bliksemveilige installaties (2003) BRL 6000 Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO INSTAL® procescertificaat voor ‘Ontwerpen, installeren en beheren van installaties’ (2006) BRL 9500 Energieprestatieadvisering (2007) BRL 9501 Nationale BRL voor het KOMO-attest voor energiegebruikberekeningsmethoden (2007) BRL 9502 Nationale BRL voor het KOMO-procescertificaat EPA voor woningen (2002) DIVERSEN Themamap Opbergcassette per vakgebied (2004) NTR 3216 Binnenriolering richtlijn voor ontwerp en uitvoering (2002) (te bestellen bij NEN, 015-269 03 90) 900 Verdringingsventilatie (2004) 901 Binnenmilieu en productiviteit in kantoren (2007) GIW Installatie-eisen nieuwbouw eengezinswoningen en appartementen (2007) HBK Handboek Installatietechniek (2002) ISSO-KLEINTJES Handleiding Kleintje Water (2003) Handleiding Kleintje Inregelen (2004) Handleiding Kleintje GAVO (2004) Handleiding Kleintje Warmteverlies voor woningen (2005) Handleiding Kleintje Cv (2006) Handleiding Kleintje Binnenklimaat (2006) Handleiding Kleintje Vloerverwarming (2005)
VOOR MEER INFORMATIE KIJK OP WWW.ISSO.NL
ISSO-publicatie 88
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen Ontwerp en uitvoering per onderwerp
ISBN: 978-90-5044-149-0
INHOUDSOPGAVE Samenvatting
1
2
3
4
ISSO-publicatie 88
9
Summary
9
Inleiding
11
Leeswijzer
13
Symbolen
15
Begrippen
16
Fundering
17
1.1
Algemeen
17
1.2
Sondering
17
1.3
Niet onderheide fundering 1.3.1 Randfundatie 1.3.2 Poeren (pulspalen) randfundatie 1.3.3 Fundatie met prefab fundatiepalen 1.3.4 Prefab fundatiepaal 1.3.5 Poer van de prefab fundatiepaal 1.3.6 Fundatiepalen plaatsen 1.3.7 Reparatie/vervanging gebroken fundatiepalen 1.3.8 Verwerking van het beton 1.3.9 Alternatieve fundatiematerialen
18 18 19 19 19 20 20 21 21 22
1.4
Onderheide fundering 1.4.1 Houten heipalen 1.4.2 Oplanger/opzetter
22 22 23
Belastingen
25
2.1
Permanente belastingen
25
2.2
Permanent aanwezige installatiebelasting 2.2.1 Hangende teeltgoten 2.2.2 Deksproeiers 2.2.3 Buitenschermen 2.2.4 Regenleidingbelasting 2.2.5 Trekkrachten door scherming 2.2.6 Belichting 2.2.7 Gewasdraden
25 25 26 26 26 26 28 29
2.3
Windbelasting
29
2.4
Sneeuwbelasting
31
2.5
Gewasbelasting 2.5.1 Dubbele teeltlagen
31 32
2.6
Geconcentreerde verticale belasting 2.6.1 Belasting door vaste apparaten
32 32
2.7
Belasting door personen
32
2.8
Incidenteel aanwezige installatiebelasting 2.8.1 Servicerail 2.8.2 Kasdekreiniger/-wagens 2.8.3 Transportkrachten
32 32 32 33
2.9
Thermische belasting
33
Staalbouw
35
3.1
Toetsing van de uiterste grenstoestanden
35
3.2
Materialen
35
3.3
Hoofddraagconstructie; toelaatbare vervormingen en afmetingen
35
3.4
Kolom/tralieligger/spant
36
3.5
Kwaliteitseisen buitendeuren
37
3.6
Corrosie en corrosiebescherming
38
Aluminium
39
3
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
5
Goten
41 41
Uitvoering 5.1 6
7
Corrosie en corrosiebescherming van stalen goten
42
Omhullingssystemen en materialen Uitvoering
43 43
6.1
Productcriteria voor tuinbouwglas Uitvoering
44 44
6.2
Oplegging van starre omhullingmaterialen 6.2.1 Oplegging van vlakglas Uitvoering 6.2.2 Oplegging van starre omhullingmaterialen, anders dan vlakglas 6.2.3 Luchtramen Uitvoering
45 45 48 48 49 49
Hemelwaterafvoer (HWA)
51
7.1
Dimensionering
51
7.2
PVC buizen
52
7.3
PVC Verzamelleidingen Uitvoering
53 54
7.4
Standleidingen Uitvoering
55 55
7.5
Condensaatafvoer
56
8
Te gebruiken meetinstrumenten
57
9
Oplevering
59
9.1
59
10
MKK Specificatiebladen
Handleiding van de kas
61
10.1
Opzet in de MKK-structuur
61
10.2
Ontwerpproces
62
Specificatiebladen I.
PROGRAMMAFASE
65
I.0
Algemeen
65
I.0-1
Programma van eisen
65
I.0-2
Randvoorwaarden
66
I.1-1
Taken en verantwoordelijkheden.
68
I.2-1
Uitwisseling informatie
69
I.8-1
Rapportage.
70
II.
VOORONTWERP
72
II.0-1
Algemeen
72
II.2-1
Uitwisseling van informatie.
73
II.8-1
Rapportage
75
III
DEFINITIEF ONTWERP
76
III.0-1
Algemeen
76
III.2-1
Informatie
77
III.3-1
Fundering
78
III.3-1.1
Algemeen
78
III.3-1.2
Sondering
79
III.3-1.3
Niet onderheide fundering
80
III.3-1.3.1
Randfundatie
81
III.3-1.3.2
Poeren (pulspalen) randfundatie
83
ISSO-publicatie 88
4
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
III.3-1.3.3
Fundatie met prefab fundatiepalen
84
III.3-1.3.4
Prefab fundatiepaal
85
III.3-1.3.5
De poer van de prefab fundatiepaal
86
III.3-1.3.6
Fundatiepalen plaatsen.
87
III.3-1.3.7
Reparatie/vervanging gebroken fundatiepalen.
89
III.3-1.3.8
Verwerking van het Beton
90
III.3-1.3.9
Alternatieve fundatiematerialen
91
III.3-1.4
Onderheide fundering
92
III.3-1.4.1
Houten heipalen
93
III.3-1.4.2
Oplanger/opzetter
94
III.3-2
Belastingen
96
III.3-2.1
Permanente belastingen.
97
III.3-2.2
Permanent aanwezige installatiebelasting
98
III.3-2.2.1
Hangende teeltgoten
99
III.3-2.2.2
Deksproeiers
100
III.3-2.2.3
Buitenschermen
101
III.3-2.2.4
Regenleidingbelasting
102
III.3-2.2.5
Trekkrachten door scherming
103
III.3-2.2.6
Belichting
107
III.3-2.2.7
Gewasdraden
108
III.3-2.3
Windbelasting
109
III.3-2.4
Sneeuwbelasting
111
III.3-2.5
Gewasbelasting
112
III.3-2.5.1
Dubbele teeltlagen
113
III.3-2.6
Geconcentreerde verticale belasting
114
III.3-2.6.1
Belasting door vaste apparaten
114
III.3-2.7
Belasting door personen
115
III.3-2.8
Incidenteel aanwezige installatiebelasting
116
III.3-2.8.1
Servicerail
116
III.3-2.8.2
Kasdekreiniger/dekwagens
117
III.3-2.8.3
Transportkrachten
118
III.3-2.9
Thermische belasting
119
III.3-3
Staalbouw
120
III.3-3.1
Toetsing van de uiterste grenstoestanden
120
III.3-3.2
Materialen
121
III.3-3.3
Hoofddraagconstructie; toelaatbare vervormingen en afmetingen
122
III.3-3.4
Kolom/tralieligger/spant
123
III.3-3.5
Corrosie en corrosiebescherming
126
III.3-4
Aluminium
128
III.3-3.4.1
Kwaliteitseisen buitendeuren
129
III.3-5
Goten en hemelwaterafvoer
130
III.3-6
Omhullingssystemen en materialen
132
III.3-6.1
Productcriteria voor tuinbouwglas
133
III.3-6.2
Oplegging van starre omhullingsmaterialen
134
III.3-6.2.1
Oplegging van vlakglas
135
III.3-6.2.2
Oplegging van starre omhullingsmaterialen, anders dan vlakglas
138
III.3-6.2.3
Luchtramen
139
III.3-7
Hemelwaterafvoer (HWA)
140
III.3-7.1
Dimensionering
140
III.3-7.2
PVC buizen
141
ISSO-publicatie 88
5
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
III.3-7.3
PVC verzamelleidingen
142
III.3-7.4
Standleidingen
144
III.3-7.5
Condensaatafvoer
145
III.4-1
Fundering
146
III.4-1.2
Sondering
146
III.4-1.3.1
Randfundatie
147
III.4-1.3.2
Poeren (pulspalen) randfundatie
148
III.4-1.3.7
Reparatie/vervanging gebroken fundatiepalen.
149
III.4-2
Belastingen
150
III.4-2.1
Permanente belastingen.
150
III.4-2.2.1
Hangende teeltgoten
151
III.4-2.4
Sneeuwbelasting op het dek
152
III.4-2.8.2
Kasdekreiniger/dekwagens
153
III.4-2.8.3
Transportkrachten
154
III.4-5
Goten en hemelwaterafvoer
155
III.4-5.1
Corrosie en corrosiebescherming van stalten goten
156
II.4-6.2.1
Oplegging van vlakglas
157
III.4-6.2.2
Oplegging van starre omhullingsmaterialen, anders dan vlakglas
158
III.4-7.1
Dimensionering van de hemelwaterafvoer
159
III.4-7.2
PVC-buizen
162
III.4-7.3
(PVC) Verzamelleidingen
163
III.4-7.4
Standleidingen
165
III.4-7.5
Condensaatafvoer.
166
IIII.8-1
Algemeen
167
IV.
UITVOERINGSFASE
168
IV.0-1
Algemeen
168
IV.2-1
Uitwisseling van informatie
169
IV.3-1
Fundering
170
IV.3-1.3
Heipalen
170
IV.3-1.3.2
Betonpalen schoorfunctie
171
IV.3-1.4
Oplangers / opzetters
172
IV.3-1.8
Randfundatie/voet
173
IV.3-2.2.7
Gewasdraden
174
IV.3-3
Staalbouw
175
IV.3-3.5
Corrosie en corrosiebescherming
176
IV.3-6
Omhullingssystemen en materialen
177
IV.3-6.1
Productcriteria voor tuinbouwglas
179
IV.3-6.2.3
Luchtramen en luchtmechaniek
180
IV.3-8
Eisen te stellen aan meetapparatuur
181
IV.3-9
Oplevering
182
IV.3-9.1
Handleiding van de kas
183
IV.4-6.1
Productcriteria voor tuinbouwglas
184
IV.4-6.2.3
Luchtramen en luchtmechaniek
185
IV.4-7.2
PVC-leidingen
186
IV.8-1
Algemeen
187
V.
Beheer en onderhoud
188
V.2-1
Uitwisseling van informatie
188
V.3-3.6
Corrosie en corrosiebescherming
189
ISSO-publicatie 88
6
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
V.3-5
Goten en hemelwaterafvoer
190
V.3-6.1.2
Ruitbreuk
191
V.3-8
Onderhoudschema
192
V.4-6.1.2
Ruitbreuk
193
V.4-8
Onderhoudschema
194
Bijlage A
Voorbeeld van opname formulieren
195
Literatuur
ISSO-publicatie 88
199
7
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
ISSO-publicatie 88
8
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
SAMENVATTING
SUMMARY
In deze publicatie wordt niet alleen ingegaan op het ontwerp, maar ook op uitvoering, oplevering, onderhoud en beheer van de kas-constructie. Onder kasconstructies worden de volgende delen van de kas verstaan: - de fundering; - de staalconstructie; - de omhullingssystemen; - de goten; - de hemelwaterafvoer.
This publication not only discusses the design but also the execution, delivery, maintenance and control of the greenhouse construction. Under greenhouse constructions the following parts are meant to be understood: - the foundations; - the steel construction; - the covering systems; - the gutters; - rain water drainage.
In de publicatie wordt ook aangegeven waaraan een handleiding van de kas minimaal moet voldoen. Het gehele proces is opgedeeld in de verschillende projectfasen. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van bestaande normen en richtlijnen. Deze publicatie is bedoeld als basisdocument voor een nationale beoordelingsrichtlijn BRL.
The publication also discusses the minimal instructions in the manual of the greenhouse. The entire process is divided into various project phases. Where possible use is made of existing standards and guidelines. This publication is meant to be a basic document for a national assessment guideline. The publication starts with the Program of Demands and the collection of data related to the location of the greenhouse to be build. The Program of Demand amongst others includes the various effects that, for example, the results of screening, cover washing, cultivation drains have on the greenhouse. With respect to the strength calculations the NEN 3859, as indicated by the Building Decree, is followed and if so available other control calculations are discussed.
De publicatie begint bij het opstellen van het programma van eisen en het verzamelen van de gegevens met betrekking tot het terrein waar de kas gebouwd moet gaan worden. In het programma van eisen wordt onder andere vastgesteld wat de verschillende belastingen bijvoorbeeld t.g.v. scherming, dekwassers, teeltgoten etc op de kas zullen zijn. Voor de sterkteberekeningen wordt de, in het Bouwbesluit aangewezen, NEN 3859 gevolgd en wordt waar nodig ingegaan op beschikbare controleberekeningen in de branche. Voor het gehele proces vanaf het heien van de palen tot en met de ingebruikname van de kas worden eisen en richtwaarden gegeven om te komen tot een kwalitatief goede kas.
For the entire process, from driving piles into the ground up to and including the occupation of the greenhouse, requirements and guidelines are given to realize a qualitatively sound greenhouse. For the production process of the construction of the horticultural greenhouses and the heat technical and water technical installations present, the ISSO-publications 86 and 88 were developed in accordance with the MKK structure. These 3 publications about horticultural green-houses are geared to one another.
Voor het voortbrengingsproces van de constructie van tuinbouwkassen en de in die kassen aanwezige wamtetechnische en watertechnische installaties zijn, eveneens in de MKK-structuur, de ISSO-publicaties 86 en 87 ontwikkeld. Deze 3 publicaties met betrekking tot tuinbouwkassen zijn op elkaar afgestemd en sluiten op elkaar aan.
ISSO-publicatie 88
9
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
ISSO-publicatie 88
10
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
INLEIDING Deze publicatie geeft eisen waaraan goede kasconstructies moeten voldoen. Onder kasconstructies worden de volgende delen van de kas verstaan: - de fundering; - de staalconstructie; - de omhullingssystemen; - de goten; - de hemelwaterafvoer. De op de kasconstructie inwerkende belastingen zijn t.g.v. het gebruik (bijvoorbeeld belasting t.g.v. de teelt) en/of onderhoud (belasting t.g.v. bijvoorbeeld een dekwasser). Dit zijn belangrijke invoerwaarden bij de berekeningen. Naast de eisen wordt ook ingegaan op de middelen/methoden om aan deze eisen te voldoen. In deze publicatie wordt niet alleen in gegaan op het ontwerp, maar ook op uitvoering, oplevering en onderhoud en beheer van de kasconstructie. Ook wordt aangegeven waaraan een handleiding van de installaties minimaal moet voldoen. Deze publicatie vormt de basis voor BRL 8000 "Ontwerpen en bouwen van tuinbouwkas-constructies en installaties". Om als basis voor een BRL te kunnen dienen is het noodzakelijk dat de publicatie in de zg. MKK structuur (Model Kwaliteitsbeheersing Klimaatinstallaties) is opgesteld. Hoewel dit model voor klimaatinstallaties is opgezet is de structuur zonder meer ook bruikbaar voor de bepaling van de constructie van de kas. Het model wordt onderstaand verder toegelicht. Toepassingsgebied De publicatie geeft niet alleen hulpmiddelen voor de communicatie met de opdrachtgever (gebruiker) bij het vaststellen van de uitgangspunten maar doorloopt alle projectfasen vanaf de initiatieffase tot en met het beheer en onderhoud van de kas. Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door: - de ontwerpende en uitvoerende disciplines; - toeleverende industrie zoals leveranciers, fabrikanten en importeurs; - de opdrachtgevers.
ISSO-publicatie 88
11
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
ISSO-publicatie 88
12
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
LEESWIJZER Leeswijze van de diverse paragrafen/ paragraafnummering Aan de kop van de pagina staat een heading die exact aangeeft in welke fase van de MKK-structuur het betreffende specificatieblad zich bevindt. Onderstaand een voorbeeld van zo'n heading:
Projectfase
I. Programma
Beheeraspect
0. Algemeen
II.Ontwerp
III. Uitwerking
IV. Realisatie
V. Beheer
In dit voorbeeld betreft het een specificatieblad uit de programmafase met een beschrijving van de doelstelling en uitgangspunten De nummering van de specificatiebladen is aangepast aan de verschillende fasen uit de MKK structuur. Het specificatiebladnummer is als volgt opgebouwd: Het Romeinse cijfer geeft aan om welke projectfase het gaat. Het cijfer na de punt achter de projectfase geeft aan op welk beheeraspect dit specificatieblad betrekking heeft. Na de liggende streep komt het specificatiebladnummer dat voor ieder onderwerp in de gehele publicatie gelijk gehouden wordt. In een voorbeeld wordt dit toegelicht: Specificatieblad III.3-7 betreft een specificatieblad uit het definitieve ontwerp waarbij het eisen betreft voor hemelwaterafvoer. Specificatieblad IV.3-7 gaat wederom over hemelwaterafvoer, maar nu betreft het eisen m.b.t. de dimensionering. Een verwijzing in een grijze balk geeft aan welke specificatiebladen meer informatie (bijvoorbeeld een berekeningsmethode om aan een eis te voldoen, of een opnamestaat etc. ) over het onderwerp van dit specificatieblad bevatten. Bijvoorbeeld:
Leeswijzer publicatie Deze publicatie behandelt kwaliteitseisen om te komen tot een goede kas. Door het bouwbesluit wordt de NEN 3859 aangewezen. Deze norm gaat in op de constructieberekeningen van een tuinbouwkas. Deze publicatie verwijst voor een deel naar de NEN 3859 en geeft verder aanvullende kwaliteitseisen. De publicatie kent twee delen: - Deel 1: Het ontwerp en de realisatie per onderwerp (Hoofdstuk 1 t/m 9); - Deel 2: De MKK-specificatiebladen; alle fasen vanaf de initiatieffase t/m het beheer en onderhoud worden behandeld.
Structuur van de MKK-publicatie In de praktijk van de kassenbouw komt het erop neer dat de volgende activiteiten bij de benamingen van de projectfasen behoren: I II
III
IV In de beide delen van de publicatie wordt dezelfde nummering voor onderwerpen aangehouden: 1. Fundering; 2. Belastingen; 3. Staalbouw; 4. Aluminium; 5. Goten; 6. Omhullingsystemen en materialen; 7. Hemelwaterafvoer. ISSO-publicatie 88
V
Programmafase: Dit is de fase van het verzamelen van de noodzakelijke gegevens; Ontwerpfase: In deze fase vindt het voorontwerp plaats. De fase wordt afgesloten met het uitbrengen van de offerte; Uitwerkingsfase, of definitief ontwerpfase: In deze fase wordt het ontwerp tot in detail uitgewerkt ten behoeve van de montage; Realisatiefase: Dit is de fase waarbij de kas gemonteerd wordt en de overdracht naar de opdrachtgever plaatsvindt; Beheerfase: Dit is de fase waarbij de kas gereed is en het noodzakelijke onderhoud plaatsvindt.
Specificatiebladnummer is opgebouwd uit: projectfase.aspect - onderwerp. Voorbeeld: III.3-5 geeft voor de uitwerkingseisen met betrekking tot goten. 13
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
ISSO-publicatie 88
14
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
SYMBOLEN A
nominale ruitbreedte
[m]
Ap
geprojecteerd dakoppervlak
[m2]
B
mintolerantie op de ruitbreedte
[m]
C
plustolerantie op de ruitbreedte
[m]
Cs;red
reductiefactor voor trekbelasting
[m]
Ct
thermische coëfficiënt
[-]
D
diameter
[m]
Dpoer
diameter van de poer
[m]
Dn
nominale hart-op-hart afstand van de glasroeden
[m]
Di
inwendige diameter van de leiding
[m]
F
hoogte van de uitloop
[m]
G
de minimale (gegarandeerde) speling van de ruit in de glassponning
[m]
H
hoogte
[m]
Hd
drijfhoogte
[m]
Hpoer
hoogte van de poer
[m]
H
minimale oplegbreedte van de ruit over de lengte van de glasroede
[m]
H0
waterhoogte op het kasdek/in de goot
[m]
I
materiaaldikte van de glasroede tussen de ruiten, geen onderdeel van [m] de drukverdelende laag
L
kolomhoogte
[m]
Lb
lengte van de verzamelbak
[m]
Li
lengte van het leidingtraject
[m]
R
hydraulische straal
[m]
Ri
hydraulische straal
[m]
Rmin
minimale diktemaat van het rubber
[m]
SK
sneeuwbelasting op grondniveau
[kN/m2]
SP
sponningdiepte, inclusief de maat voor eventueel aanwezige drukver- [m] delende laag
ls
overspanning van de spantligger
[m]
pw
stuwdruk t.g.v. wind
[kN/m2]
qb
regenintensiteit
[l/(s.m2)]
qs
netto sneeuwbelasting op het kasdek
[N/m2]
qv
debiet van standleiding
[l/s]
s
situeringsreductiefactor voor dakafvoer/gootuitloop
[-]
t
wanddikte kokerprofiel
[m]
tol_plus
plustolerantie op de roedeafstand
[m]
tol_min
de mintolerantie op de roedeafstand
[m]
uv
de doorbuiging resp. de opbuiging van de spantligger
[m]
ze
referentiehoogte
[m]
μ1
vormfactor voor sneeuwbelasting
[-]
ψT
reductiefactor bij afsmelten sneeuw
[-]
ISSO-publicatie 88
15
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
BEGRIPPEN Afschot Geringe, in de stroomrichting neerwaartse helling van een liggende leiding of goot. Coating Fabrieksmatig aangebrachte beschermlaag (niet zijnde een zinklaag). Hemelwater Regenwater. Scherm gesloten Wanneer het scherm/de schermen in een zodanige stand zijn dat zij de eigenschappen van de warmteoverdracht/hoeveelheid licht beduidend beïnvloeden en over het grootste deel van het kasdek c.q. de gevels zichtbaar zijn spreken we van een “gesloten scherm”. Scherm op pakket Wanneer het scherm/de schermen op pakket zijn wil dat zeggen dat de schermen in opgerolde toestand / opgevouwen toestand zijn. Deze stand is ook te definiëren als “schermen open”. Sonderen Een methode om door middel van het langzaam en gelijkmatig in de grond drukken van een staaf met een kegelvormige punt de indringingsweerstand te meten van de punt en eventueel van een deel van de staaf. Sondeergrafiek Grafiek waarin de meetresultaten van de sondering zijn uitgezet tegen de diepte. Sondeerconus Element dat is aangebracht aan de onderzijde van de sondeerbuizen, waarmee de conusweerstand en bij gebruik van een kleefmantel ook de plaatselijke wrijvingsweerstand wordt gemeten. Standleiding Afvoerleiding die geen grotere helling heeft dan 45 graden ten opzichte van de verticaal. Verzamelleiding Liggende leiding die standleidingen onderling verbindt.
ISSO-publicatie 88
16
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
1
FUNDERING
1.1
ALGEMEEN
Normen: - NEN 6740 'Geotechniek - TGB 1990 - Basiseisen en belastingen', 1991 en aanvulling 1997, NEN, Delft. - NEN 5140 'Geotechniek - Bepaling van de conusweerstand en de plaatselijke wrijvingsweerstand van grond - Elektrische sondeermethode', 1996, NEN, Delft.
Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft.
Om het funderingsadvies te kunnen optimaliseren dienen alle sonderingen met meting van de plaatselijke mantelwrijving te worden uitgevoerd. Op basis van de mantelwrijving kan tevens het draagvermogen op kleef en de zettingen worden bepaald. Ter verkenning van de toplagen en de actuele grondwaterstand dient per hectare ten minste 1 handboring tot een diepte van 2 meter te worden uitgevoerd (met een minimum aantal van 2). Deze handboringen kunnen worden verdeeld over de projectlocatie. Indien slootdempingen etc. aanwezig zijn, is het raadzaam ter plaatse van deze dempingen eveneens een handboring uit te voeren. De beschrijving van de terreinomstandigheden (maaiveldhoogten, sloten, ophogingen) zijn van belang voor de te verstrekken adviezen.
Kwaliteitseisen: - De gelijkmatige verticale zetting van een kasfundatie op staal mag gedurende een gebruiksperiode van 15 jaar niet meer bedragen dan 10 cm. Dit moet worden aangetoond met een berekening volgens 5.2.2.1 van NEN 6740. - Zettingsverschillen dienen tot een minimum beperkt te worden. Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6740 'Geotechniek - TGB 1990 - Basiseisen en belastingen', 1991 en aanvulling 1997, NEN, Delft.
1.2
In het algemeen kan worden uitgegaan van een sonderingsraster van 50 m. De uiterste sonderingen van het stramien dienen ter plaatse van de hoekpunten te worden verricht. Er zijn echter gebieden waarvan bekend is dat de bodemsamenstelling sterk wisselt (bijv. Almere). Hierbij wordt uitgegaan van een smaller raster. Het sonderingrapport dient een advies t.a.v. de inheidiepte te bevatten.
SONDERING
Het sonderingraster is mede afhankelijk van de homogeniteit van de grond. De afstand tussen de sondeerpunten en de te verkennen diepte moeten worden bepaald op basis van de geologie van het gebied, de kennis van de grondgesteldheid, de aard van de fundering en de geotechnische constructie. NEN 6740 geeft in artikel 8 richtlijnen voor het bodemonderzoek. Wettelijke eisen: N.v.t. Kwaliteitseisen: - Sonderingsrapport met funderingsadvies is noodzakelijk. - De sondering moet gebaseerd zijn op de NEN 5140. - De van toepassing zijnde sondeerklasse volgt uit Tabel 1.01. Tabel 1.01 Overzicht sondeerklassen Sondeerklasse 2
(Geotechnische categorie CG2, CG3 volgens NEN 6740) Toepassing: Ontwerp van kleefpalen
Sondeerklasse 3 en 4
(Geotechnische categorie CG1, CG2 volgens NEN 6740) Toepassing: Fundering (druk)palen volgens NEN 6743
ISSO-publicatie 88
17
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
1.3
NIET ONDERHEIDE FUNDERING
Bij een niet-onderheide fundering wordt de verticale neerwaartse belasting op de poeren opgenomen door de grond, ook wel fundering "op staal" genoemd. Bij dit type fundering wordt er van uitgegaan dat de grond onder de fundering een minimale gronddrukspanning van 0,7 kg/cm2 = 0,07 N/mm2 kan leveren. Met een sondering van de bouwgrond kan worden aangetoond dat de grond voldoet aan de gestelde eisen.
-
-
-
1.3.1 Randfundatie
De randfundering dient als verankering van de buitengevels en tussengevels van de kas in de grond. Als randfundering worden de volgende twee typen het meeste toegepast: In het werk gestorte randfundering: - Een doorgaande gewapende betonnen randbalk gefundeerd op poeren (pulspalen) met "haarspeld-wapening".
-
Een prefab randfundering: - Een systeem met geprefabriceerde betonpalen die ter plaatse in een gestorte prop beton gesteld worden met geprefabriceerde wel of niet geĂŻsoleerde afsluitverbindingen/-platen tussen de betonpalen.
-
NB Er zijn ook andere prefab fundatiesystemen als randfundering mogelijk. Deze worden hier niet behandeld daar deze niet frequent voorkomen. Wettelijke eisen: NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 - Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)', 1995, NEN, Delft + aanvullingen.
-
Kwaliteitseisen: - De randfundatie wordt uitgevoerd als gewapend beton. De langswapening moet van te voren op bedoelde positie worden aangebracht en mag tussen de oplegpunten niet meer dan 10 mm doorzakken. Bij dit type fundering is geen dwarswapening vereist. Om betonrot te voorkomen dient de wapening zodanig te worden aangebracht dat de dekking minimaal voldoet aan de eis van 30 mm conform NEN 6720. De afwijking van de ligging van het zwaartepunt van de wapening in een doorsnede ten opzichte van de in de berekening aangehouden waarde mag maximaal 10 mm bedragen zonder dat een herberekening van het constructiedeel noodzakelijk is. - De controle van de dimensionering van de uitvoering van de randfundering dient te geschieden op basis van de kleinste doorsnede (in verband met het afschot). - Wanneer alle kolommen van de kasconstructie op dezelfde hart-op-hart maten van de poeren (pulspalen) geplaatst worden, zijn de constructieve eisen voor de randfundatie gering. Indien de hart-op-hart maten van de poeren (pulspalen) bijvoorbeeld op de dubbele afstand van de kolommen staan moet bij de dimensionering
ISSO-publicatie 88
-
van de randfundatie rekening gehouden worden met een extra belasting. De maximale afwijking van de lengte van de kas volgt uit de NEN 3859: 1/3000 *L of 30 mm (de grootste van de twee waarden dient te worden aangehouden). De maximale afwijking van de breedte van de kas volgt uit de NEN 3859:1/3000 *L of 30 mm (de grootste van de twee waarden dient te worden aangehouden). Haaks op de randfundering kunnen doorvoerpijpjes worden aangebracht voor bijvoorbeeld het doorvoeren van kabels of afvoerleidingen voor condensaat. Aanbevolen wordt zo gering mogelijke diameters te gebruiken en de doorvoer zoveel mogelijk door het midden van de doorsneden en aanzichten aan te brengen. De randafstand van de doorvoerpijpjes tot de wapening moet minimaal 30 mm zijn. Beton voor de randfundatie moet minimaal klasse C10/15 zijn. Voor de randfundatie moet bij voorkeur beton van klasse C20/25 toegepast worden. De eisen met betrekking tot de wapening en eventuele doorvoerpijpjes zijn gebaseerd op een normale kwaliteit van stortbeton. Bij het gebruik van beton voor de randfundering van minimaal klasse C20/25 en hoger moet voor het koppelen van de wapeningsstaven in lengterichting minimaal de laslengte worden aangehouden, zoals gegeven in Tabel 1.02. De wapeningstaven kunnen aan elkaar gehecht worden met een hechtdraad. Een juiste overlap en een correcte plaatsing zullen scheurvorming beperken. Bij een dilatatie dient de randfundatie onderbroken te worden. Op de plaats van dilataties wordt de wapening eveneens onderbroken en moet een ondersteuning van de randfundering worden aangebracht. De ruimte tussen de twee delen randfundering kan gevuld worden met hard isolatiemateriaal (bijv. polystyreen of PUR); Gezien de relatief geringe economische levensduur van kassen (ca. 15 jaar) en het feit dat de constructieve functie van de randfundering vaak gering is, kunnen voor tuinbouwkassen, op andere plaatsen dan ter plaatse van ankers, scheuren tot maximaal 0,5 mm worden toegestaan voordat tot reparatie moet worden overgegaan. Een scheur kan bijvoorbeeld goed gerepareerd worden met een reparatiemortel. Scheurvorming ter plaatse van het anker van de kolommen, anders dan haar-scheuren, moeten gerepareerd worden.
Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)', 1995, NEN, Delft + aanvullingen.
18
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
- NEN 6722 'Voorschriften Beton - Uitvoering', 2002, NEN, Delft.
Uitvoering: De poeren worden ter plaatse van de ondersteuningspunten van de randfundering in het werk gestort. De uitvoering hierbij is als volgt: - Met een grondboor wordt op de plaats van de ondersteuning een gat geboord met een minimale diameter van 400 mm. De aanlegdiepte van de poer onder het maaiveld is minimaal 700 mm. De afmetingen van de poeren volgen uit de berekening aan de hand van NEN 3859 (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw). - Bij het bepalen van de capaciteit van de poer moet rekening gehouden worden met een geroerde grondlaag van minimaal 300 mm onder het maaiveld. Deze grondlaag levert geen gronddruk. - In de poer worden een of twee haarspelen ingestort voor de verankering met de randfundering. De doorsnede van de wapening van de haarspelden volgt uit de berekening aan de hand van NEN 3859 (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw). Bij in het werk gestorte ankers gelden eisen voor de insteekdiepten conform artikel 9.6.13 van NEN 6720. Als vuistregel kan worden gehanteerd dat de insteekdiepte minimaal gelijk is aan 40x de kernmiddellijn van de wapening. Dit leidt soms tot ongewenste grote insteekdiepten. De insteekdiepten mogen gereduceerd worden door meer haarspelden toe te voegen (bv. bij een overcapaciteit van de doorsnede van 2 mag de lengte van de verankering gereduceerd worden met 0,5).
Tabel 1.02 Relatie tussen de laslengte (overlapping) van de wapeningsstaven en de staafdiameter Diameter wapening [mm]
Laslengte wapeningsstaven [mm]
8
320
10
400
12
480
14
550
Normaal wordt de kopgevelfundatie horizontaal uitgezet. De zijgevelvoet loopt meestal mee met het op schot gelegde land. De randfundatie kan worden uitgevoerd als gewapend beton.
1.3.2 Poeren (pulspalen) randfundatie Wettelijke eisen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)', 1995, NEN, Delft + aanvullingen. Kwaliteitseisen: - Met een grondboor wordt op de plaats van de ondersteuning van de randfundering een gat op diepte geboord. - Voor de verbinding tussen de poer (pulspaal) met de randfundatie worden haarspelden toegepast. Bij dit type verbinding gelden de insteekdiepten volgens artikel 9.6.13 NEN 6720. - De dimensionering van de poeren (pulspalen) is afhankelijk van de belastingen volgens NEN3859 en de eigenschappen van de grondsoort waarin de poer wordt geplaatst. Aanbevolen wordt de berekeningen uit te voeren met grondsoorten volgens NEN 6740. - De grootte en afmeting van de poer (pulspaal) volgt uit een funderingsberekening, bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw. - De afmetingen van de poeren pulspalen) zijn ook afhankelijk van de onderlinge afstand. Deze is meestal gelijk aan de kolomafstand in de gevels. Poeren kunnen echter ook op de halve of de dubbele afstand van de gevelkolommen worden gepositioneerd.
1.3.3 Fundatie met prefab fundatiepalen
De prefab fundatiepalen worden toegepast als verankering van de kolommen van de kas in de grond. Bij een niet-onderheide fundering wordt normaal de prefab fundatiepaal in een rond boorgat met gestort beton gesteld. De betonprop (poer) dient als fundering van de prefab fundatiepaal en de daaraan gekoppelde kolommen van de kas. Dit type fundatie wordt ook toegepast als fundering van de gevelkolommen bij het type prefab randfundering met geprefabriceerde afsluitverbindingen/platen.
1.3.4 Prefab fundatiepaal Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. Kwaliteitseisen: De prefab fundatiepaal is gefabriceerd uit gewapend beton. De fundatiepalen kunnen worden toegepast als verankering van de binnenkolommen, schoorvakkolommen en gevelkolommen. - De doorsnede en de ankers van de fundatiepalen moeten worden gecontroleerd voor de rekenbelastingen en worden bepaald volgens
Normen: NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 - Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)', 1995, NEN, Delft + aanvullingen.
ISSO-publicatie 88
19
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
NEN 3859 (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw); - De fundatiepaal mag beschouwd worden als een “ligger” volgens NEN 6270 waarbij het toepassen van beugels in de paal geen vereiste is. Deze uitzondering geldt alleen wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden: - De hoofdbelasting op de fundatiepaal bestaat uit buigende momenten; - De stabiliteit op knik speelt geen rol.
Normen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft.
1.3.6 Fundatiepalen plaatsen Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft.
Over het algemeen voldoet de toepassing van de fundatiepaal aan deze voorwaarden.
Kwaliteitseisen: - De maximale afwijking van de onderlinge afstand voor de prefab fundatiepalen is 15 mm (NEN 3859); - De scheefstand van de fundatiepalen is volgens de NEN 3859 maximaal 1/50 x de lengte van de fundatiepaal. - De vereiste nauwkeurigheid van de middenpositie van de prefab fundatiepaal in de poer volgt uit Afb. 1.1: De minimale en maximale insteekdiepte van de fundatiepaal in de poer volgt ook uit deze afbeelding. Aanvullend wordt vereist dat de fundatiepaal minimaal 200 mm in de poer steekt. - Voor schoorvakken geldt dat de tolerantie van de afwijking in de onderlinge afstand van de fundatiepalen niet groter mag zijn dan 5 mm. Om deze nauwkeurigheid te bereiken kan het nodig zijn voor of direct na het storten van de poer de koppelbalken op de fundatiepalen te monteren. In dat geval dienen er voorzieningen getroffen te worden om te voorkomen dat de fundatiepalen door het extra gewicht tijdens het uitharden van het beton in de poer wegzakken. Een andere mogelijkheid om de vereiste positienauwkeurigheid van de fundatiepalen te bereiken is het gebruik van afstandsmallen. - Wanneer de opwaartse belastingen van de kas via een verjonging van de prefab fundatiepaal naar de poer overgebracht moet worden zal deze verjonging volledig in de poer moeten steken. - Wanneer een kleinere insteekdiepte gewenst is en/of wanneer er geen of onvoldoende verjonging beschikbaar is kan een stuk wapeningsstaal in de prefab fundatiepaal worden gestoken waarmee de hechting tussen de fundatiepaal en de poer wordt verbeterd. De vereiste insteekdiepte wordt dan bepaald door de minimale randafstand van de wapening van 40 mm.
Wanneer andere typen fundatiepalen worden toegepast, dienen deze minimaal de vereiste sterkte op te leveren. Echter ook aan voorwaarden zoals UVbestendigheid, duurzaamheid en bestendigheid tegen meststoffen dient voldaan te zijn. De alternatieven producten moeten aantoonbaar op deze eigenschappen minimaal gelijkwaardig of beter zijn dan de hiervoor omschreven fundatiepaal. Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6270 'Technische grondslagen voor bouwconstructies,TGB 1990. Voorschriften beton'.
1.3.5 Poer van de prefab fundatiepaal Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. Kwaliteitseisen: Bij het in het werk storten van de betonpoeren voor de fundatie van de prefab fundatiepalen moet de volgende werkwijze aangehouden worden: - Met een grondboor moet op de plaats van de ondersteuning een gat worden geboord met een minimale diameter van 400 mm. De aanlegdiepte van de poer onder het maaiveld is minimaal 700 mm. Indien de vorstgrens lager ligt zal de minimale diepte daarop moeten worden aangepast. De hoogte van de poer is minimaal 400 mm. De benodigde afmetingen van de betonpoer volgen uit de berekening aan de hand van NEN 3859 (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw); - Bij het bepalen van de capaciteit van de poer moet rekening gehouden worden met een geroerde grondlaag van minimaal 300 mm onder het maaiveld. Deze grondlaag levert geen gronddruk. - De kwaliteit van de betonpoer is minimaal C10/ 15 (oude naam is B15). De inhoud van de betonpoer is minimaal 50 liter. - In de fundatie poeren moet wapening worden toegepast bij de volgende hoogte/diameter verhoudingen: H > 2 x Dpoer of D > 2 x Hpoer.
ISSO-publicatie 88
Met name wanneer er veel speling zit tussen de kopplaat van de koppelbalken en de fundatiepaal mogen de bevestigingsmiddelen van koppelbalken niet met grote aandraaimomenten worden gemonteerd. Bij grote aandraaimomenten kunnen tijdens montage (te) grote momenten in de fundatiepaal ontstaan met mogelijk breuk als gevolg! Bij een speling groter dan 5 mm tussen de kopplaat en de fundatiepaal (links en rechts opgeteld) moeten vulplaten toegepast worden of moet een andere oplossing toegepast worden waarbij de extra montagekrachten in de funderingse-
20
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
lementen beperkt worden. Verder moet er op gelet worden dat de kopplaat van de koppelbalk op een vlak deel van de fundatiepaal geplaatst wordt.
- Wanneer de scheurwijdte van een gescheurde betonnen fundatiepaal nog voldoet aan de gestelde eisen voor maximale scheurwijdte volgens NEN 6702 is vervanging van de fundatiepaal constructief niet noodzakelijk. Indien de scheurwijdte groter is moet de fundatiepaal gerepareerd worden, bijvoorbeeld met een reparatiemortel. - Wanneer reparatie niet mogelijk is moet de fundatiepaal vervangen worden. Dat betekent dat de fundatiepaal tot aan de poer moet worden verwijderd. De nieuwe fundatiepaal kan gevormd worden door beton op de poer te storten in een bekisting (bijvoorbeeld een ronde PVC buis). De nieuw gestorte fundatiepaal moet daarbij voldoende verankerd worden aan de bestaande poer. - Wanneer er bij schade verticale scheuren in de fundatiepaal ontstaan, duidt dit op onthechting van de wapening en is het noodzakelijk de fundatiepaal te vervangen.
Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciĂŤle productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6740 'Geotechniek - TGB 1990 - Basiseisen en belastingen', 1991 en aanvulling 1997, NEN, Delft. >50>D/8 < D/5< 100
> D/8 D
D > 400
1.3.8 Verwerking van het beton
Afb. 1.1 Lokatie van de paal in de poer
Wettelijke eisen: N.v.t.
1.3.7 Reparatie/vervanging gebroken fundatiepalen
Kwaliteitseisen verwerking: - Na het storten van de randfundatie moet het beton verdicht worden met trilnaalden of een methode met een gelijkwaardige verdichting. - Om een (te) snelle uitdroging van beton bij de randfundering te voorkomen is nabehandeling noodzakelijk (bijv. aanbrengen van een folie, nathouden of toepassen van curing compound). - Bij vorst moeten maatregelen getroffen worden om bevriezing te voorkomen. - De diepte van de boorgaten van alle funderingen moet minimaal gelijk zijn aan de vorstgrens in verband met gevaar voor beschadiging door opvriezen tijdens en na de bouw. - De valhoogte bij het betonstorten mag niet groter zijn dan nodig is; bij voorkeur niet meer dan ca. 1 meter. - Tijdens het storten van het beton mag er geen water in de boorgaten staan. Indien het water niet volledig uit het gat te verwijderen is, moet bij het storten van het beton gebruik gemaakt worden van een stortslurf om ontmenging van het beton te voorkomen. - De verwerkingstijd van beton moet in acht genomen worden. Normaal is dit 2 uur. Te oude mengsels mogen niet meer gebruikt worden. Door speciale toevoegingen is de verwerkingstijd te verlengen. Verwerk in dat geval het beton volgens de specificaties van de betoncentrale. - Bij twijfel over de geleverde betonkwaliteit wordt aanbevolen controlemetingen uit te voeren.
Wettelijke eisen: NEN 6702 'Technische grondslagen voor bouwconstructies - TGB 1990 - Belastingen en vervormingen', 2001, NEN, Delft. Kwaliteitseisen: - Wanneer de scheurwijdte van een gescheurde betonnen fundatiepaal nog voldoet aan de gestelde eisen voor maximale scheurwijdte volgens NEN 6702 is vervanging van de fundatiepaal constructief niet noodzakelijk. Indien de scheurwijdte groter is moet de fundatiepaal gerepareerd worden, bijvoorbeeld met een reparatiemortel. - Wanneer reparatie niet mogelijk is moet de fundatiepaal vervangen worden. Dat betekent dat de fundatiepaal tot aan de poer moet worden verwijderd. De nieuwe fundatiepaal kan gevormd worden door beton op de poer te storten in een bekisting (bijvoorbeeld een ronde PVC buis). De nieuw gestorte fundatiepaal moet daarbij voldoende verankerd worden aan de bestaande poer. - Wanneer er bij schade verticale scheuren in de fundatiepaal ontstaan, duidt dit op onthechting van de wapening en is het noodzakelijk de fundatiepaal te vervangen. Normen: NEN 6702 'Technische grondslagen voor bouwconstructies - TGB 1990 - Belastingen en vervormingen', 2001, NEN, Delft. Voor reparatie/vervanging van een gebroken paal gelden de volgende regels:
ISSO-publicatie 88
21
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
Kwaliteitseisen nabehandeling: - Na het storten moet het beton beschermd worden tegen uitdroging. Duur van de nabehandeling volgt uit NEN 6722. - In het algemeen geldt dat er bij temperaturen onder nul geen beton gestort kan worden. Bij het verwerken van het beton onder maaiveld moet ook de vorst uit de grond zijn. Na het storten bij lage temperaturen moeten de betonoppervlakken doelmatig afgedekt en zonodig geïsoleerd worden. - Indien er bij vorst desondanks doorgewerkt moet worden zullen de bekisting en de wapening sneeuw- en ijsvrij gemaakt moeten worden en moeten koude vlakken waartegen het beton gestort wordt verwarmd worden tot 0 °C of meer. Ook na het storten van het beton moet de temperatuur boven nul gehouden worden.
Fundatie met prefab palen: - houten heipaal + poer + fundatiepaal - houten heipaal + oplanger/opzetter + poer + fundatiepaal Houten heipalen waar direct een poer op wordt voorzien, mogen niet dieper dan 1,5 meter onder het maaiveld geplaatst worden in verband met het schoonmaken en houden van de kop van de paal. Indien de kop van de paal ter plaatse van het binnenraster dieper dan 1,5 meter geplaatst zou moeten worden, moeten prefab oplangers gebruikt worden. De kop en de prefab oplangers wordt tot minimaal 0,8 meter diepte onder maaiveld geplaatst. Voor het heien worden veelvuldig houten heipalen gebruikt. Bij zwaardere belastingen wordt soms gebruik gemaakt van betonnen heipalen. Hierbij hoeft de kop van de paal niet tot onder het grondwaterniveau te worden geheid.
Normen: NEN 6722 'Voorschriften Beton – Uitvoering', 2002, NEN, Delft.
In alle gevallen waar een poer wordt toegepast wordt ervan uitgegaan dat de poer kan scharnieren op de punt van de ondersteuning. Bij het scharnierpunt worden dan ook geen eisen gesteld aan eventueel aanwezige verbindingen. De poer (pulspaal) moet in deze gevallen gedimensioneerd worden voor alle belastingen volgens NEN 3859 3e druk, behalve de neerwaartse belastingen.
1.3.9 Alternatieve fundatiematerialen Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. Kwaliteitseisen: Wanneer andere materialen voor de (prefab) fundering worden toegepast, moeten deze gecontroleerd zijn op de vereiste sterkte en stijfheid volgens NEN 3859. Echter ook aan de voorwaarden zoals UV-bestendigheid, duurzaamheid en bestendigheid tegen meststoffen moeten bekend zijn. De alternatieve materialen en prefab elementen moeten aantoonbaar op deze eigenschappen minimaal gelijkwaardig of beter zijn dan de hiervoor beschreven fundatiesystemen.
1.4.1 Houten heipalen
Normen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft.
Kwaliteitseisen: - Houten heipalen moeten voldoen aan de NEN 5491. - De draagkracht moet berekend worden met NEN 6743. - De gebruikte heipalen moeten voorzien zijn van een KOMO-keur. - De inheidiepte volgt uit het sonderingsrapport met advies. - De locatie van de houten heipalen is in de meeste gevallen gelijk aan de locatie van de fundatiepoeren. Wanneer hiervan wordt afgeweken moet rekentechnisch worden aangetoond dat de oplossing gelijkwaardig is. - Om rotten van een houten paal te voorkomen moet de kop van de paal minimaal 40 cm onder het vastgestelde grondwaterniveau (bijvoorbeeld het polderpeil) zitten. Hiervan mag worden afgeweken (bijv. 20 cm onder het grondwaterniveau) indien gedurende de levensduur een minimale gegarandeerde grondwaterniveau gegeven is.
1.4
De houten heipalen kunnen op verschillende manieren de grond inbracht worden: trillen, drukken of heien. In de praktijk zal men vanaf een bepaalde lengte i.c.m. de bodemgesteldheid overgaan op heien. Wettelijke eisen: NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft.
ONDERHEIDE FUNDERING
Bij een onderheide fundering wordt de verticale neerwaartse belasting op de fundatie rechtstreeks opgenomen door een heipaal, ook wel fundering "op palen" genoemd. Dit type fundering wordt meestal toegepast in slappe grondsoorten. Er zijn verschillende methoden voor het realiseren van een onderheide constructie. Alleen de meest toegepaste onderheide funderingstypen worden hier behandeld. Dit zijn de volgende type funderingen (de genoemde fundatie elementen worden van onder naar boven in de grond gestapeld): Randfundatie: - houten heipaal + poer (pulspaal) + randfundatie - houten heipaal + oplanger/opzetter + randfundatie
ISSO-publicatie 88
22
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
- Voor het bepalen van de vereiste nauwkeurigheid van de middenpositie van de heipaal moet Afb. 1.1 (bron: NEN 3859) worden aangehouden. - Voor de aan te houden inheidiepte wordt het advies van het sonderingsrapport aangehouden. Voor het storten van de betonprop dient de kop van de paal vrij te zijn van grond teneinde een goede oplegsituatie te creëren. Aangezien de verbinding tussen poer en heipaal als “scharnierend” moet worden beschouwd, zijn hiervoor geen constructieve eisen gesteld.
h p oer Dpoer
Kwaliteitseisen uitvoering: Inheidiepte moet aangehouden worden. De tolerantie hierbij bedraagt 0.5 cm t.o.v. het aangegeven peil.
maaiveld
d poer
opstort
oplanger houtenfunderingspaal
Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 5491 'Kwaliteitseisen voor hout (KVH 2000) - Heipalen - Europees naaldhout', 1999, NEN, Delft. - NEN 6743 'Geotechniek - Berekeningsmethode voor funderingen op palen – Drukpalen', 1991 met aanvulling van 1997, NEN, Delft.
Afb. 1.2 Schematische weergave fundering met oplanger Wettelijke eisen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)', 1995, NEN, Delft + aanvullingen.
BRL: BRL 2302 'Heipalen - Europees Naaldhout', 2004, SKH, Wageningen.
Kwaliteitseisen: - Indien de oplanger/opzetter ook opwaartse en/ of horizontale belastingen van de fundatie opneemt moet gecontroleerd worden of de oplanger/opzetter voldoende grondweerstand oplevert. Hierbij mag gebruik gemaakt worden van een drie dimensionaal gronddrukmodel volgens de methode Nicolaas (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw). - Afhankelijk van het type fundering kan het noodzakelijk zijn dat de oplanger/opzetter momentvast verbonden wordt met de daarop geplaatste fundatie. In dat geval moet de verbinding uitgevoerd worden met anker(s) en/ of wapening. De doorsnede van de verbinding tussen de oplanger/opzetter en de fundatie moeten worden gecontroleerd voor de rekenbelastingen bepaald volgens van NEN 3859 (bijvoorbeeld met behulp van het computerprogramma CASTA/Kassenbouw). De verbinding kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. 1. Prefab oplangers/opzetters toepassen inclusief een uitstekende haarspeld. 2. Het schuin monteren van ankers in de kop van de prefab oplangers/opzetters. Het anker dient onder een hoek van circa 45 graden geplaatst te worden. De insteekdiepte dient minimaal 6x de kernmiddellijn van de verankeringstaaf te zijn met een minimum van 100 mm. - Het anker wordt in de kop van de oplanger/opzetter verankerd met een lijmver-
1.4.2 Oplanger/opzetter
Een prefab oplanger/opzetter wordt op de houten heipalen de grond ingeheid. De prefab oplanger kent twee uitvoeringen voor de verbinding met de houten heipaal: - een pen die in de kop van de houten heipaal steekt; - een bus die over de kop van de houten heipaal valt. Afb. 1.2 geeft een schematische weergave van een fundering met een oplanger. De uitvoeringsnorm (NEN-EN 12699) geeft aan dat bij een verticale belasting van 50 kN de afmeting van de oplanger minimaal ø 310 mm moet zijn. Wanneer de bus vastgelast is aan de wapening, dan is een kleinere diameter van de oplanger toegestaan (aantonen met berekening). Bij verticale belastingen kleiner dan 50 kN is de diameter minimaal ø 280 mm. Hiervan mag worden afgeweken indien is aangetoond dat de oplanger voldoet voor de toepassing.
ISSO-publicatie 88
fh
paal
kolom
23
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen
3.
4.
-
-
binding of een verbinding met gelijkwaardige sterkte. - Het anker moet met voldoende lengte uit de kop van oplanger/opzetter steken, bijvoorbeeld 40x de kernmiddellijn. Volgens artikel 9.6.3 van NEN 6720 mag bij gebogen en schuin geplaatste staven vanaf een kernmiddellijn van 16 mm een reductie van de verankeringslengte worden toegepast. Gezien de toepassing is ook bij kleinere diameters een reductie toegestaan, mits is aangetoond dat de verbinding voldoende sterk is. Het verticaal monteren van chemische ankers - De insteekdiepte van het anker in de kop van een oplanger/opzetter is minimaal 6x de kernmiddellijn van de verankeringstaaf met een minimum van 70 mm. - Het anker wordt in de kop van de oplanger/opzetter verankerd met een chemische verbinding. - Het anker moet met voldoende lengte uit de kop van opzetter/oplanger steken met een minimum lengte van 40x de kernmiddellijn. Het blootleggen van de wapening in de oplanger/opzetter (koppen snellen): - De oplangers/opzetters worden dan tot ca. 250 mm boven het maaiveld ingeheid. Van het gedeelte wat boven het maaiveld uitsteekt wordt het beton verwijderd (koppensnellen). Wapeningstaven die niet nodig zijn voor de verbinding kunnen worden afgeknipt. Voor het bepalen van de vereiste nauwkeurigheid van de middenpositie van de heipaal wordt afbeelding 1 van NEN 3859 3e druk aangehouden. Indien op de oplanger/opzetter een poer met een fundatiepaal geplaatst wordt, wordt soms een anker in de kop van de oplanger/opzetter gemonteerd. Aangezien de verbinding tussen poer en heipaal als ‘scharnierend’ wordt beschouwd, zijn hiervoor geen constructieve eisen gesteld.
-
-
-
Vervolgens worden eventueel de stalen ankerpennen, als aangegeven in het ontwerp, in de kop van de heipaal geslagen; Gebruik van een stortslurf bij het betonstorten om ontmenging van het beton t.g.v. grondwater te voorkomen. Gebruik hierbij minimaal 50 liter beton; Vervolgens wordt de binnenpaal gesteld of wapening voor randfundatie aangebracht; De scheefstand van een binnenpaal mag maximaal 1/50 bedragen; Wapening van de poer moet worden aangebracht volgens het ontwerp.
Normen: - NEN 3859 'Tuinbouwkassen - Ontwerp en constructie - Tuinbouwkassen voor de commerciële productie van planten en gewassen', 2004, NEN, Delft. - NEN-EN 12699 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk – Verdringingspalen', 2001, NEN, Delft. - NEN 6720 'Voorschriften Beton - TGB 1990 Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)'; 1995, NEN, Delft + aanvullingen. - NEN 6743 'Geotechniek - Berekeningsmethode voor funderingen op palen – Drukpalen', 1991 met aanvulling van 1997, NEN, Delft. - NEN 6744 'Geotechniek - Berekeningsmethode voor funderingen op staal', 1991, NEN, Delft + aanvulling 1997. - NEN-EN 12794 'Vooraf vervaardigde betonproducten – Heipalen', 2005, NEN, Delft. BRL: BRL 2352 'Betonnen heipalen', 2003, KIWA, Rijswijk.
Kwaliteitseisen uitvoering: - Bij de oplangers met een pen moet eerst een stalen ring in de kop geslagen worden om splijten van de kop te voorkomen op het moment dat de pen wordt ingeheid. Deze ring moet centrisch worden aangebracht. - Bij oplangers met een bus moet de bus centrisch worden aangebracht. - T.b.v. het storten van de poer op de oplangers moet de volgende werkwijze gevolgd worden: - Met een grondboor wordt boven ieder paal een gat geboord (diameter minimaal 400 mm); - Vlak voor het betonstorten wordt de grond op de kop van de heipaal weggehaald. Hierbij ook de kop van de heipaal schoonmaken ter voorkoming van zetting.
ISSO-publicatie 88
24
Kwaliteitseisen voor de constructie van tuinbouwkassen