KvINL
VAKWIJZER Vakinformatie voor KvINL-erkende en -gecertificeerde bedrijven
Jaargang 10 - maart 2017 - nummer 01
1
• Wet Kwaliteitsborging Bouw • BRL6000-10AB • 25 jaar NEN 3215 • Uniforme Kwaliteitsregeling Gas • vereffenen badruimten •
INHOUD Voorwoord & Colofon
2
KvINL-nieuws
3
W-techniek Nieuws
7
Basiskennis
10
Technische vragen
13
De Geschillencommissie
14
E-techniek Nieuws
16
Basiskennis
19
Technische vragen
22
Uit de praktijk
23
COLOFON KvINL Postbus 7103 2701 AC Zoetermeer Tel. 079 321 79 93 Fax. 079 323 00 56 www.kvinl.nl info@kvinl.nl Met medewerking van Tekst: Tekst: Bureau Stijlmeesters, Mari van Lieshout, Eric van der Blom, Fred Vos, Stéphanie Korpershoek, Anton Kerkhofs, Marjolein de Wit-Blok, Wil Scheffer/CAMMediaservice, Bart Groothuis. Fotografie: uneto-vni, Arno Massee, Eric de Vries, Laura de Haan, Limit Fotografie, Wil Scheffer. Illustratie: Maarten de Vries.
2
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
Een verrassende samenwerking? Niet echt. Soms kan een klein duwtje genoeg zijn om een mooie ontwikkeling in gang te zetten. Zo waren er de afgelopen paar jaar al incidenteel gesprekken tussen Sterkin en KvINL om de mogelijkheden tot samenwerking te bespreken. Tot voor kort kwam dat niet echt van de grond; het bleef bij zo nu en dan een gesprek. Maar daar is nu verandering in gekomen. In de achterliggende maanden zijn de besprekingen geïntensiveerd. Want de besturen van zowel Sterkin als KvINL zijn het erover eens dat het meer dan wenselijk is veel nauwer samen te werken. Er zijn twee belangrijke argumenten om er nu serieus werk van te maken. Op de eerste plaats zijn dat onze klanten, de gebruikers van onze installaties. Voor consumenten die niet zo deskundig zijn is het heel verwarrend om twee organisaties te zien die zich ongeveer met hetzelfde bezighouden en waarvan zij de kwaliteit van de dienstverlening niet kunnen vergelijken. Wij herinneren u in dit verband aan de conclusies in het ‘koolmonoxiderapport’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (ovv). Op zichzelf al reden genoeg om te kijken of er mogelijkheden zijn om te komen tot eenduidige regels voor kwaliteitsborging. De besturen van KvINL en Sterkin hebben naar aanleiding van het rapport dan ook meteen besloten zich in te zetten voor één regeling voor gastechnische installaties. Het ovv-rapport vormde het duwtje dat we kennelijk nodig hadden om onze aarzelingen achter ons te laten. Het tweede argument betreft kostenbesparing, kosten die de installatiebedrijven via de contributie moeten opbrengen. Samenwerking is altijd goedkoper dan zelfstandig oplossingen zoeken En zowel Sterkin als KvINL zijn het aan de bedrijven verplicht niet onnodig zaken apart op te pakken. Dat gaan we dus ook niet meer doen. Sinds begin dit jaar hebben KvINL en Sterkin op uitvoerend niveau met grote regelmaat overleg met elkaar. Om de samenwerking te formaliseren hebben de beide besturen ook een bestuurslid aangewezen om deze samenwerking te begeleiden. Het zijn kwartiermakers die de weg plaveien om het samenwerkingsproces te intensiveren. In de praktijk betekent dat dat een bestuurder van Sterkin aanschuift aan de bestuurstafel van KvINL en een bestuurder van KvINL aanwezig is bij Sterkin. We laten elkaar meekijken in onze keukens en maken daarmee tegelijk kenbaar dat de keuze voor samenwerking niet vrijblijvend is. We zetten er van beide kanten flink druk op om tot mooie en concrete resultaten te komen. Voorlopig gaat het vooral om erkennings- en certificatieregelingen op die terreinen waar de overlap groot is. We streven ernaar dat in de toekomst elke nieuwe of herziene regeling door beide organisaties volledig wordt onderschreven. Op die manier zetten we een grote stap richting dat belangrijke doel: duidelijkheid scheppen voor de consument. Dick Tommel, voorzitter KvINL, Ed Nijpels, voorzitter Sterkin.
KvINL-Nieuws
Kwaliteit in lage risicoklasse geborgd met KvINL-certificeringen en erkenningen De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) moet ertoe leiden dat de kwaliteit in de bouw omhoog gaat. In het wetsvoorstel gaat het bouwtoezicht naar private controleurs en wordt het voor opdrachtgevers gemakkelijker aannemers en installatiebedrijven aansprakelijk te stellen voor fouten die ze maken. Moeten KvINL-installateurs zich zorgen maken? Over een klein jaar moet de Wkb in werking treden. Het is lang geleden dat een wetsontwerp zoveel discussie en ook wel zorg heeft teweeggebracht in de bouw- en installatiesector. Maar KvINL-directeur Wil van Ophem is er duidelijk over. ‘Installatiebedrijven met een KvINL-certificering die werken in het lage-risicogebied hebben niks te vrezen. De regelingen zijn zo ontworpen dat de kwaliteit van werken die door gecertificeerde bedrijven worden opgeleverd voldoende is geborgd.’ In de Wkb wordt de borging afgestemd op risicoklassen. De verwachting is dat rond de 80 procent van de werken in de laag-risicoklasse valt, 18 procent valt in de klasse gemiddeld risico en 2 procent in de klasse hoog risico. Van Ophem: ‘KvINL herziet in de eerste helft van 2017 haar erkenningsregelingen in het kader van de Wkb. Net als in het wetsvoorstel stemt KvINL de eisen in haar regelingen af op het risico dat een slecht functionerende installatie heeft voor de gebruiker. De systematiek van de erkenning wordt zo vormgegeven dat KvINL-erkende installateurs automatisch aan de Wkb-eisen voldoen. In het werkgebied met het laagste risico – veelal woningen en kleine utiliteit – wordt niet de hoogste mate van kwaliteitsborging gevraagd. Daar
waar het risico van een slecht functionerende installatie wel groot is – bijvoorbeeld een operatiekamer of een industriële installatie waar wordt gewerkt met hoge temperaturen of gevaarlijke stoffen – wordt de kwaliteit wel op het hoogste niveau geborgd. In deze risicovolle omgeving is ook altijd certificering van de bedrijven aan de orde.’ Medio 2017 informeert KvINL de bedrijven over de erkenningsregelingen nieuwe stijl. Bedrijven hebben vervolgens de tweede helft van 2017 de tijd zich verder voor te bereiden op de invoering van de Wkb per 1 januari 2018.
Vraag naar vakbekwaamheid neemt toe Stel, je bent een opdrachtgever en je hebt een installateur gevonden die jouw klus voor een goed bedrag wil uitvoeren. Vertrouw je dan enkel op zijn mooie website of zijn blauwe ogen dat hij een goed werkende klimaatinstallatie kan garanderen? Is hij voldoende bekwaam, en minstens zo belangrijk: is hij dat bewust of onbewust? Het duurt niet zo lang meer en dan is energieneutraal bouwen de standaard in Nederland; voor woningen geldt dat in ieder geval vanaf eind 2020. Om deugdelijk en energieneutraal te kunnen bouwen en installeren zal het – ook voor de uitvoerende partijen – steeds belangrijker worden dat zij kunnen aantonen dat ze aan de vereiste prestatiegaranties voldoen. Ook de opdrachtgever zal bij voorkeur met iemand in zee gaan waarvan hij of zij zeker weet dat zijn kennis up-to-date is en hij over de juiste certificaten beschikt. Het energieneutraal bouwen (beng, nom, zen et cetera) zal zorgen voor een toenemende vraag naar vakbekwaamheidscertificaten. Voor opdrachtgevers essentieel om te bepalen of
zij met een deskundige in zee gaan. Voor installatiebedrijven is het cruciaal om te bewijzen dat zij inderdaad bekwaam zijn. KvINL accrediteert ook KvINL is naast beheerder van beoordelingsrichtlijnen en erkenningsregelingen ook een instelling die onderwijsinstituten in de installatiebranche kan accrediteren. Het gaat dan vooral om opleidingen in de hoek van de duurzame technologie, bijvoorbeeld voor installateurs van warmwaterverwarmingsinstallaties die energie halen uit hernieuwbare bronnen. Hoewel accrediteren bij KvINL een betrekkelijk nieuwe tak van sport is, gebeurt het steeds vaker dat opleidingen zich willen onderscheiden door het voeren van het KvINL-geaccrediteerd keurmerk. Een goede ontwikkeling, want om straks hoogwaardig energieneutraal te kunnen bouwen is er nog veel meer kennis en vakmanschap nodig in de installatiebranche. Kennis die, om eerder genoemde redenen, aantoonbaar moet zijn via bijvoorbeeld vakbekwaamheidscertificaten. Zo hoef je als opdrachtgever niet op iemands blauwe ogen af te gaan, maar heb je zwart op wit het bewijs dat iemand bewust bekwaam is. Dat bouwt een stuk zekerder.
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
3
KvINL-Nieuws
Uniforme Kwaliteitsregeling Gas wordt onderlegger voor erkenningsregelingen KvINL heeft in de afgelopen jaren een groot aantal erkennings- en certificatieregelingen ontwikkeld. Veel van deze regelingen overlappen elkaar op meerdere onderdelen waardoor steeds sterker de noodzaak werd gevoeld de systematiek van de regelingen te uniformeren. Dat is nu gebeurd met de Uniforme Kwaliteitsregeling Gas (ukg). Wie de vele regelingen die door de jaren heen door sei – en later KvINL – zijn vastgesteld nader beschouwt, zal snel een gemeenschappelijke deler opmerken. Alle regelingen stellen op enigerlei wijze eisen aan bijvoorbeeld scholing, vakbekwaamheid of gereedschappen en instrumenten. ‘We hadden het gevoel dat een eenheid ontbrak’, vertelt KvINL-directeur Wil van Ophem. ‘Dat was voor ons aanleiding te zeggen: laten we nu een inventarisatie maken van al die eisen binnen de verschillende regelingen. Vervolgens hebben we gekeken of we die onderdelen die de regelingen gemeen hebben, samen kunnen brengen. Dat is voor het gebied Gas nu gelukt met wat we nu de Uniforme Kwaliteitsregeling Gas (ukg) noemen. Eigenlijk is deze uniforme regeling voor KvINL een intern document. Het is een inventarisatie en uniformering van eisen. Als we in de toekomst onze gastechnische erkennings- of certificatieregelingen gaan aanpassen, pakken we de ukg erbij en gaan aan de hand van
4
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
de inventarisatielijst bepalen welke eisen we daaruit opnemen.’ Een belangrijk voordeel van deze uniforme regeling is volgens van Ophem dat Sterkin en Scios bij de totstandkoming ervan betrokken waren. Deze organisaties kunnen dezelfde uniforme eisen ook meenemen in hun eigen regelingen. De systematiek die aan de ukg ten grondslag ligt, heeft nog een voordeel. De benoemde eisen en procedures zijn namelijk voor ruwweg 95 procent hetzelfde als die in de bestaande erkenningsregelingen. Door sommige zaken opnieuw te benoemen en enkele artikelen technisch inhoudelijk aan te passen is het model van de ukg eenvoudig te vertalen naar ‘elektra’ of ‘water’. Goed moment De totstandkoming van de ukg komt om een andere reden ook op een goed moment. Naar aanleiding van het koolmonoxiderapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft minister
KvINL-Nieuws
Blok in december een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij een voorkeur uitspreekt om een wettelijke kaderregeling voor gasverbrandingstoestellen op te stellen. uneto-vni is voorstander van zo’n wettelijke kaderregeling en heeft in dit traject veel steun van onder meer Aedes, de Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis en Milieu Centraal. In zo’n kaderregeling – die op 1 januari 2019 in werking moet treden – komen allerlei onderdelen te staan waaraan een nieuwe Kwaliteitsregeling Gasverbrandingstoestellen – lees cv-Installaties – zou moeten voldoen. Veel elementen die KvINL nu heeft opgenomen in de ukg zullen naar verwachting ook onderdeel worden van een wettelijke kaderregeling voor Gasverbrandingstoestellen. Voorlopig wordt er alleen gesproken over de Regeling Gasverbrandingstoestellen die straks binnen een wettelijke kaderregeling moet vallen. Van Ophem: ‘Als minister Blok verstandig is neemt hij goede notitie van onze ukg. Want feitelijk zou onze ukg heel goed als blauwdruk kunnen dienen voor de wettelijke kaderregeling die hij overweegt.
Officiële afmelding Het is zeer waarschijnlijk dat als de wettelijke kaderregeling er komt, daarin ook vakbekwaamheids- en opleidingseisen worden opgenomen die gelden voor de uitvoerend monteur. Maar niet alleen de monteur moet aan meer eisen voldoen, ook het bedrijf. Een van de verwachte eisen is ook dat er een melding volgt nadat de klus geklaard is, waarna er steekproefsgewijs een controle op de uitvoering van de werkzaamheden volgt. Een monteur die wel over de juiste papieren beschikt, maar toch de nodige steken laat vallen, wordt er dan in de steekproef uitgevist. Opleidingscapaciteit Mocht de wettelijke kaderregeling er inderdaad per 1 januari 2019 komen, dan is KvINL er klaar voor. Van Ophem erkent dat er best nog het een en ander moet gebeuren maar hij maakt zich daar geen grote zorgen over. ‘Als een grote groep monteurs snel op het vereiste kennisniveau moet worden gebracht, hebben we daar in de sector de tijd en de capaciteit voor. Er is veel opleidingsmateriaal voor cv-onder-
Alle KvINL kwaliteits- en erkenningsregelingen kennen een vergelijkbare systematiek. De basis is vastgelegd in de evi 2017. Daarnaast zijn aanvullende eisen per vakgebied opgenomen. Hoe hoger het risico bij de realisatie of het gebruik van de installatie, hoe meer aanvullende voorwaarden van toepassing zijn. Het onderstaande blokkenschema biedt snel inzicht. Voor elk vakgebied worden in KvINL-regelingen op basis van de risicoprofielen aparte eisen gesteld aan:
PLAN
ACT DO
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
5
KvINL-Nieuws
houd beschikbaar, zoals het lesmateriaal voor ok-cv. Het is getoetst, goedgekeurd en ligt bij wijze van spreken te wachten op gebruik. We kunnen dezelfde werkwijze hanteren als met ok-cv door het lesmateriaal beschikbaar te stellen aan opleidingsinstellingen en de installatiebedrijven, die vervolgens zelf hun monteurs gaan opleiden. En we hebben daarnaast natuurlijk ook InstallatieWerk Nederland met veertig vestigingen, we hebben roc’s en particuliere opleiders. Het is meer een kwestie van orga-
niseren dan van capaciteit. Maar dat kunnen de betreffende bedrijven aan. De werkelijke uitdaging zit hem in de kwaliteitsimplementatie binnen alle bedrijven en de kwaliteitsbewaking van de examens. Hoe hou je de vinger aan de pols bij de examens als je met veel examinatoren op veel verschillende locaties werkt? Maar daarmee hebben we in de branche wel ervaring en het is te organiseren.’
Minder rompslomp voor gecertificeerde installateurs bij Wet Kwaliteitsborging Vanaf 1 januari 2018 wordt het eerste deel van de Wet Kwaliteitsborging van kracht. Deze wet is in het leven geroepen om de verantwoordelijkheid van bouwers en aannemers te vergroten en de opdrachtgevers meer zekerheden te bieden. Ook de installatiesector zal merken dat hun verantwoordelijkheden toenemen en hun zorgplicht wordt uitgebreid. Het betekent meer controles op het werk. Certificering of erkenning van hun werkzaamheden kan de administratieve rompslomp verkleinen. Een installatiebedrijf is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het geleverde werk; dat is nu zo en dat blijft na 1 januari 2018 zo. Alleen zorgt de nieuwe Wet Kwaliteitsborging ervoor dat aannemers en installateurs hun geleverde kwaliteit beter aantoonbaar moeten maken en voor langere tijd moeten waarborgen. De opdrachtgever krijgt daarmee meer zekerheden. Gevolgen van een minder geleverde kwaliteit die pas later – soms zelfs jaren na oplevering – aan het licht komen, blijven langer de verantwoordelijkheid van de aannemer of installateur. Drie Gevolgklassen De nieuwe wet geldt straks voor het bouwen van alle nieuwe woningen en gebouwen, maar ook voor vergunningplichtige verbouwingswerkzaamheden. Daarnaast zijn er verschillende klassen, de zogeheten gevolgklassen. Gevolgklasse 1 wordt op 1 januari 2018 van kracht. Daaronder vallen alle werkzaamheden aan woningen en kleine utiliteitsgebouwen waarbij er minder grote gevolgen zijn als de werken niet aan de eisen voldoen. Naar verwachting zijn dat 80 procent van alle bouwwerkzaamheden. In gevolgklasse 2 en 3 vallen de grotere, meer risicovolle en complexe werkzaamheden. De gevolgen van het niet voldoen aan de eisen zijn bij deze gebouwen steeds groter. De ingangsdatum van de wet voor die twee klassen is nog niet precies bekend. Wel is bekend dat hoe groter het risico, dus hoe hoger de gevolgklasse waarin een bouwwerk zich bevindt, hoe strenger de controles en eisen zijn die aan aannemers en installateurs worden gesteld (zie het overzicht op pagina 5). Private kwaliteitsborging ‘Enerzijds verandert er weinig tot niets vanaf 2018 en anderzijds ook best veel’, zegt Wil van Ophem, directeur van KvINL. ‘Een bouwwerk moet aan alle eisen van het Bouwbesluit voldoen. Dat is nu zo, en dat is straks ook zo. Als je het werk altijd goed doet, dan doe je het na 1 januari 2018 ook goed. De grote verandering is dat er straks private kwaliteitsborging wordt ingevoerd. Bij elk
6
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
bouwwerk moet er een kwaliteitsborger worden aangesteld die via een bepaalde systematiek in een gebouwdossier bijhoudt (steekproefsgewijs) of aan alle kwaliteitseisen wordt voldaan. In veel gevallen is het de hoofdaannemer die de kwaliteitsborger aanstelt. Als onderaannemer zal je dan bij die kwaliteitsborger moeten aantonen dat je volgens wettelijke richtlijnen werkt en dat je werk kwalitatief in orde is.’ Gecertificeerde installateurs De private kwaliteitsborger komt eigenlijk in plaats van de afdeling Bouw en Woningtoezicht. Na oplevering moet de kwaliteitsborger zijn dossier aan de opdrachtgever overhandigen en ook Bouw- en Woningtoezicht informeren, zodat zij steekproefsgewijs de dossiers kan controleren. ‘Een installatiebedrijf zal moeten aantonen dat hij volgens normen en kwaliteitseisen werkt. De kwaliteitsborger wil daarover zekerheid en voert controles uit. Echter, die controles zijn niet nodig wanneer een installatiebedrijf onder een certificaat werkt. Een gecertificeerde installateur wordt namelijk al gecontroleerd. In zo’n geval volstaat het wanneer hij de kwaliteitsborger zijn certificering overhandigt.’ KvINL-erkenning + controle Volgens Van Ophem is dat de reden dat de KvINL haar erkenningsregeling wil aanpassen. Nu vereist een KvINL-erkenning nog dat een bedrijf de juiste diploma’s en gereedschappen heeft voor bepaalde werkzaamheden. ‘In 2016 heeft het bestuur van KvINL besloten dat we voor een KvINL-erkenning ook controles moeten gaan instellen. Dit betekent dat de KvINL-regeling gaat worden aangepast en kunnen de KvINL-erkende bedrijven ervoor kiezen of zij aangesloten willen blijven. Als ze dat willen, vallen zij onder een controleregime. Natuurlijk vergt dit extra inspanningen van een bedrijf, maar tegelijk zal het hen voordelen opleveren wanneer zij na 1 januari 2018 aan de controles van de private kwaliteitsborger moeten voldoen. Het toezicht van die kwaliteitsborger zal naar verwachting veel minder zwaar zijn.’
W-techniek Nieuws
Werkgroep start met update van BRL 6010 voor legionellabeheersing brl 6010 voor Legionellepreventieadvisering is toe aan een update. Dit is een noodzakelijke activiteit, zo eens in de vier á vijf jaar.
Maar dat niet alleen, zo vertelt Wil van Ophem van KvINL. Ook de overheid en een aantal belanghebbende partijen vinden het belangrijk dat een aantal onderdelen nog eens kritisch bekeken wordt. En een derde, belangrijke reden is het feit dat de straks herziene brl onder het regime van de Raad van Accreditatie wordt gebracht. bedrijven. Maar dat betekent ook dat die brl aan de hedendaagse eisen moet blijven voldoen, en dat deze oog moet hebben voor de nieuwe ontwikkelingen.
brl 6010 bestaat al geruime tijd, in 2013 is voor het laatst een geactu-
aliseerde versie verschenen. Omdat de technieken van legionellabeheersing zich blijven ontwikkelen, en omdat meerdere partijen interesse tonen om brl-gecertificeerde adviseurs in te schakelen, is besloten de inhoud van deze brl onder de loep te nemen. ‘We zien bijvoorbeeld dat ondernemers in de recreatie en horeca ook nadrukkelijk kijken naar de mogelijkheden die de brl hen biedt. De zekerheid van een plan, opgesteld door een gecertificeerde adviseur, spreekt hen aan. Maar dan willen deze marktpartijen wel dat er oog is voor de nieuwste ontwikkelingen op dit gebied en dat er ruimte is om innovaties toe te passen’, vertelt Wil van Ophem, directeur van KvINL. Basis voor wetgeving Daarnaast is het sowieso praktijk dat de beoordelingsrichtlijnen geregeld – zo eens in de vijf jaar – worden geactualiseerd. Bovendien is brl 6010 de basis voor wetgeving op het gebied van legionella. De overheid heeft een verplichting voor zogeheten prioritaire inrichtingen. Sinds 1 juli 2011 zijn collectieve watervoorzieningen en leidingnetten verplicht hun risicoanalyses te laten uitvoeren en beheersplannen te laten opstellen door brl 6010-gecertificeerde
Deskundigen bij elkaar gebracht ‘En dat is precies waar de werkgroep naar zal gaan kijken’, vertelt Van Ophem. ‘Op 7 februari was er een eerste bijeenkomst waarvoor een groep deskundigen is uitgenodigd. Deze genodigden hebben allemaal vanuit hun expertise een inbreng. Naar verwachting zullen we dan – na een paar bijeenkomsten – de actualiseringen in de brl kunnen doorvoeren.’ Van Ophem vindt het lastig om vooruit te lopen op eventuele aanpassingen of wijzigingen in de brl. Maar hij voorziet wel mogelijkheden om nieuwe, innovatieve technieken binnen die werkgroep te bespreken. En als ze geschikt zijn, ook in de publicatie op te nemen. ‘Zoals gezegd zijn sectoren als recreatie en horeca daar gericht naar op zoek. Stel je voor, je bent beheerder van een bungalowpark en je moet investeren in installaties. Dan wil je zeker weten dat je de meest geavanceerde en best renderende techniek voor je geld aanschaft. De adviseurs moeten hen kunnen adviseren.’ Kennis up-to-date brengen De vernieuwde brl 6010 is straks dus actueler, de gecertificeerde adviseurs moeten dan ook op de hoogte zijn van de vernieuwingen. ‘Opdrachtgevers verwachten dat zij hun kennis up-todate houden en dat zij feeling hebben met de innovaties. Ik verwacht ook dat de publicatie straks een checklist bevat met punten die de adviseur moet afvinken, om er zeker van te zijn dat hij alle mogelijkheden heeft bekeken. Ook kunnen we een verwijzing opnemen naar een website waar updates zijn te vinden.’ Volgens de directeur van KvINL is het feit dat brl 6010 nu onder de Raad van Accreditatie wordt gebracht voor de markt en certificaathouders geen grote verandering. ‘Het houdt alleen in dat de certificerende instellingen – en voor deze brl zijn dat Kiwa en Dekra – onder het toezicht van de Raad van Accreditatie komen te vallen, en dus gecontroleerd worden. Maar deze organisaties zijn dat gewend. Voor andere brl’s staan ze ook al onder toezicht van de Raad van Accreditatie, dus ik verwacht daarvan geen merkbare veranderingen.’
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
7
Nieuwe BRL 6000-10AB ‘Ontwerpen en installeren ventilatievoorzieningen’ verschenen Begin dit jaar werd de nieuwe brl 6000 deel 10AB, ‘Ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen, basisscholen en kinderopvang’ van kracht. Het is een samenvoeging van het algemene deel brl 6000-ab en brl 6000-10, die het Centraal College van Deskundigen (CCvD) op 23 september 2016 heeft vastgesteld. KvINL heeft de nieuwe versie van brl 6000 deel 10AB per 1 januari 2017 bindend verklaard.
Beheer tijdens ontwerp ‘Op dit moment hebben we nauwelijks gecertificeerde ontwerpers en installatiebedrijven met een brl 6000-10’, zegt Marco Hofman, secretaris van KvINL. ‘Dat betekent dat partijen zelden al aan de voorkant, dus tijdens het ontwerpen, volgens de richtlijn certificeren. Achteraf controleren is een gangbaarder methode in de praktijk, bijvoorbeeld via een opleveringskeuring zoals we die kennen in brl 8010, ‘Ventilatieprestatiekeuring’. Maar als pas bij oplevering gebreken of zelfs fouten aan het licht komen, is het uiteindelijk duurder om dit achteraf te herstellen. Partijen doen er verstandig aan om al tijdens de ontwerpfase rekening te houden met beheer- en onderhoudsaspecten, zoals voldoende installatieruimte of mogelijkheden tot filtervervanging. Zo zorgen zij al vooraf voor goed beheer na oplevering. Dat voorkomt heel veel kosten en werk achteraf.’ Met de komst van de nieuwe wet Kwaliteitsborging op het bouwen, die naar verwachting vanaf 1 januari 2018
8
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
ingaat voor woningen, kan de nieuwe brl 6000-10ab een prima instrument worden voor partijen om kwaliteit op de ventilatievoorzieningen aan te tonen. Nieuwe certificaten Certificaathouders van de brl 6000-10 moeten binnen een periode van één jaar, te rekenen van 1 januari 2017, aantoonbaar werken volgens de nieuwe versie. Bestaande certificaathouders krijgen een nieuw certificaat na een positieve vervolgcontrole volgens deze nieuwe brl 6000-10ab.
Met dank aan Hans Buitenhuis (dwa) project Buitenhuis.
De nieuwe brl 6000-10ab gaat om natuurlijke en mechanische voorzieningen voor onder andere luchtverversing van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toilet- en badruimten en overige ruimten. Een verschil met de vorige vastgestelde brl 6000-10 is dat de nieuwe brl 6000-10AB ook ventilatievoorzieningen van basisscholen en kinderopvang beslaat. De brl is uiteraard voorzien van het ‘KvINL gecertificeerd’-keurmerk, dat het huidige komo Instal-keurmerk vervangt. Ook sluit de brl na deze update weer goed aan op de laatste versie van Bouwbesluit 2012, die sinds 1 januari 2016 van toepassing is.
W-techniek Nieuws
‘Woningen zonder gasaansluiting meestal goedkoper uit’
Kinderboek wint Rioned Innovatieprijs
In opdracht van Stedin heeft dwa een onderzoek uitgevoerd naar de vraag wat het afschaffen van de aansluitplicht voor gas betekent voor de portemonnee van de koper van een nieuwbouwhuis. Onderzocht is wat de verschillen zijn in maandlasten en de totale kosten over een bepaalde periode (tco) tussen een woning die nog met een gasketel wordt gebouwd en een woning zonder gasaansluiting die wordt verwarmd met een warmtepomp. Voor zes woningtypes is de businesscase vanuit het perspectief van de bewoner doorgerekend. Het onderzoek laat zien dat de ‘all electric’-oplossing in de meeste situaties al een goed alternatief is voor een woning op gas; in sommige situaties kunnen collectieve verwarmingssystemen een goed alternatief zijn voor de ‘all electric’-oplossing. Het onderzoek ‘Kostenvergelijking van de alternatieven voor aardgas in nieuwbouwwoningen’ is te lezen via www.dwa.nl/kostenvergelijking.
Het boek ‘Beer en Staartje’ is door de bezoekers van de Rioned-dag uitgeroepen tot rioleringsinnovatie van 2017. Het (voor)leesboek vertelt kinderen over de ondergrondse wereld van het riool en wat er wel en niet kan worden doorgespoeld. De makers zijn drie professionals uit de watersector die hun passie graag delen: Ellen Verhoef van het waterschap Brabantse Delta, Martijn Klootwijk van de gemeente Breda en Michel Moens werkzaam bij ingenieursbureau Arcadis. Van elk verkocht exemplaar van Beer en Staartje gaat 1 euro naar Water for Life.
Energiebesparing via abonnement Particuliere huiseigenaren in Overijssel krijgen in een proef de mogelijkheid een abonnement te nemen op energiebesparende maatregelen in hun huis. De huiseigenaren hoeven daardoor vooraf geen eigen spaargeld in energiebesparing (isolatie) of energieopwekking (zonnepanelen, warmtepomp) te steken of daarvoor te lenen. De woningeigenaren betalen bij de City Deal per maand met een abonnement via een centrale organisatie aan de bedrijven die de voorzieningen aanleggen. Zij kunnen het abonnementsgeld betalen doordat hun energierekening daalt en krijgen een garantie op hun energiebesparing. In het initiatief is ruimte voor zeshonderd huiseigenaren in Overijssel. Het is een uitbreiding van een eerder experiment met twintig huizen in Deventer. Na afloop van de abonnementsperiode (tien, vijftien of twintig jaar) blijven de energievoorzieningen eigendom van de huiseigenaar. Niet alleen gebruikt de eigenaar minder energie en heeft hij meer wooncomfort, het huis is ook meer waard. Bij verhuizing voor afloop van de abonnementsperiode moeten de nog komende termijnen betaald worden. Een optie die nog wordt bekeken is de mogelijkheid het abonnement bij verhuizing over te dragen aan de nieuwe eigenaar. De veertien samenwerkende partijen in de City Deal zijn de provincie Overijssel, het Energiefonds Overijssel, de gemeenten Deventer, Enschede, Zutphen, Lochem, Ede en Breda, de werkgeversorganisaties uneto-vni, vno-ncw, Bouwend Nederland, mkb Deventer en de Deventer Kring van Werkgevers en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
9
Norm voor riolering beschermt volksgezondheid en voorkomt waterschade
NEN 3215: Al 25 jaar normstellend De Nederlandse norm met eisen en bepalingsmethoden voor de gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen kreeg 25 jaar geleden binnen de wet- en bouwregelgeving een publiekrechtelijke status door aansturing in het bouwbesluit. nen 3215 is in de afgelopen kwart eeuw telkens weer aangepast aan praktijkervaringen, nieuwe inzichten en ontwikkelingen ter bescherming van de volksgezondheid en het beperken van regenwateroverlast en -schade door de klimaatverandering.
In 1980 worden vanuit de nen-normcommissie 351 65 ‘Binnenriolering’ twee subcommissies ingesteld: 351.65.01 voor het opstellen van nen 3215 voor de dimensionering van binnenriolering en 351.65.02 voor npr 3216 met prakrichtlijnen voor de aanleg en uitvoering. Het toenmalige ministerie van Vrom ondersteunde dit initiatief financieel. De activiteiten worden in een gezamenlijk project van Vrom, nen en Avol (rechtsvoorganger van uneto-vni) opgestart op basis van een projectvoorstel opgesteld door Avol en dhv Raadgevend Ingenieursbureau. Al gauw wordt duidelijk dat de activiteiten voor nen en npr zó nauw met elkaar verbonden zijn dat besloten wordt beide activiteiten door subcommissie 351.65.01 te laten uitvoeren. Subcommissie 351.65.02 wordt daarmee al na één jaar opgeheven. Het project levert een groot aantal Achtergrondrapportages op dat ten grondslag ligt aan de publicatie in 1991 van nen 3215,
Met nen 3215 werden de voorschriften voor binnenriolering landelijk uniform.
10
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
‘Binnenriolering van woningen en woongebouwen – Eisen en bepalingsmethoden’, met de daarbij behorende npr 3216 met richtlijnen voor het ‘Ontwerp en de uitvoering’. Een jaar later krijgt nen 3215 een publiekrechtelijke status omdat het in 1992 in te voeren bouwbesluit deze norm aanstuurt. Daarmee maken de in de gemeentelijke bouwverordeningen (op basis van de Model-Bouwverordening vng) opgenomen voorschriften voor binnenriolering plaats voor landelijke uniforme voorschriften. In de inleiding van nen 3215 wordt het gebruik ervan tezamen met npr 3216 aanbevolen. Eerste aanpassingen Praktijkervaringen en nieuwe inzichten en ontwikkelingen maken het noodzakelijk dat correctiebladen, wijzigingsbladen en herziene versies verschijnen. De eerste correctiebladen worden al in 1992 en
Basiskennis W
De voorschriften voor de dakuitmonding van ontspanningsleidingen zijn in de eerste tien jaar van nen 3215 meerdere keren aangepast.
1993 gepubliceerd. De hoofdstukken met eisen aan de plaats van de dakuitmonding van een ontspanningsleiding in relatie tot ventilatieopeningen en een buitenruimte worden grondig herzien. De tweede druk van nen 3215 verschijnt in 1997. Daarin is de eis opgenomen dat bij afwezigheid van standleidingen de binnenmiddellijn van ten minste één ontspanningsleiding minimaal 69 mm moet bedragen. Verder is daarin het voorschrift voor de positie van de dakuitmonding van een ontspanningsleiding op het dak verbeterd zodat geen uitwendig afstromend vocht en/of van buiten afkomstig afval, zoals bladeren, de ontspanningsleiding binnen kan treden of kan afsluiten. Eveneens in 1997 wordt npr 3216 vervangen door ntr 3216, eerst als gezamenlijk publicatie van Isso, sbr, vni (later uneto-vni) en nen, thans als Isso-publicatie verkrijgbaar bij nen.
2007 aangepast. Eén van de belangrijkste verbeteringen is de verplichting om in de meeste gevallen bij leidingsystemen voor hemelwater van daken een ontlastput toe te passen. Dus ook bij aansluiting op gescheiden rioolsystemen. Ook straatriolen lopen steeds vaker vol tot boven het straatniveau, waardoor lozingstoestellen onder het straatniveau overlopen. Hoewel de norm voorschrijft dat ook die lozingstoestellen via een pompinstallatie moeten lozen op het openbaar straatriool, blijkt dat in de praktijk lang niet altijd het geval te zijn. Aan het voorschrift is in de 2007-versie van het normblad daarom toegevoegd: ‘tenzij’. Onder voorwaarden wordt een terugstuwbeveiliging toegestaan wanneer die lager gelegen lozingstoestellen onder normale omstandigheden onder vrijverval kunnen lozen op het straatriool.
U-bouw en hoogbouw ntr 3216 voorziet niet alleen in richtlijnen voor de woningbouw maar ook voor de U-bouw. In nen 3215 worden pas bij de herziening in 2002, in navolging van het bouwbesluit, bepalingen opgenomen voor de U-bouw. De titel van het normblad wordt aangepast in ‘Binnenriolering – Eisen en bepalingsmethoden’. Belangrijke aanpassingen zijn verder de plaatsbepaling van de dakuitmonding van ontspanningsleidingen in daken van en nabij hoogbouw, toepassing closetspoelvolume van 6 liter, eisen en beproevingen luchtdichtheid voor gerede en niet-gerede installaties, en reductiefactoren voor de bepaling van de hemelwaterbelasting van groene daken. In 2004 publiceert nen een wijzigingsblad met daarin aanvullende eisen voor de aansluiting van de persleiding van een rioolwaterpompinstallatie op de buitenriolering of het openbare riool. Voor de dimensionering van standleidingen wordt via het wijzigingsblad van 2004 de reikwijdte van nen 3215 uitgebreid van 50 m gebouwhoogte tot 200 m.
Andere systemen Naast het hemelwaterafvoersysteem werkend volgens het principe van overlaatstroming (stroming van water en lucht) wordt in 2007 een uv-hemelwaterafvoersysteem aan nen 3215 toegevoegd. Daarmee sluit de norm aan op wat in de praktijk al gebeurde. Dit systeem met een gesloten waterstroming (hevelwerking) heeft met een kleinere middellijn een grotere afvoercapaciteit. Aan het normblad van 2007 is ook het sovent-standleidingsysteem voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater in hoogbouw toegevoegd. Het sovent-principe is een variant op het systeem van primaire ontspanning waarvan in nen 3215 wordt uitgegaan. De afvoercapaciteit van de sovent-standleiding is bij gelijke middellijn (dn 100) groter. Ook dit systeem werd in de praktijk al veel langer toegepast.
Klimaatverandering Door steeds extremere neerslag komt de capaciteit van rioleringssystemen steeds vaker onder druk te staan. nen 3215 wordt daarom in
Ook buitenriolering Door belangrijke wijzigingen in het bouwbesluit (2012) worden termen en definities aangepast en wordt het normblad uitgebreid met de buitenriolering op eigen terrein. nen 3215:2011 krijgt een nieuwe titel: ‘Gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen – Bepalingsmethoden voor de afvoercapaciteit, water- en luchtdichtheid en afstand dakuitmondingen’. In dit normblad is
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
11
Basiskennis W
tevens een minimum aantal vierkante meters verhard oppervlak voorgeschreven voor de afvoer van hemelwater per aansluiting op de openbare riolering. Verder is de toepassing van een stankafsluiter in de aansluiting van een hemelwaterafvoerleiding op de buitenriolering alleen nog vereist bij aansluiting op een gemengd stelsel. Closettoestelleidingen In de praktijk blijkt dat bij een bepaalde configuratie van een closettoestelleiding een zuigende werking optreedt waardoor het waterslot van het closet wordt leeggetrokken. Nabootsing in een testopstellingen van doorzichtige leidingen toont dat een complexe stromingssituatie dat probleem veroorzaakt. Naar aanleiding hiervan worden in de versie van nen 3215:2011 aanvullende voorschriften voor de uitvoering van closettoestelleidingen opgenomen. Later blijkt in de praktijk dat de uitvoering van de bocht in de overgang van het staande leidingdeel op het liggende leidingdeel ook voor problemen kan zorgen als deze onvoldoende stromend is uitgevoerd. Ook dat wordt onderzocht in een testopstelling. Dit gaf aanleiding om hiervoor in een correctieblad van nen 3215:2011 (uitgegeven als nen 3215+C1:2014) aanvullende voorschriften op te nemen. Veiliger omgaan met hemelwater Voor de ‘ontlastput’ worden in de praktijk steeds vaker andere uitvoeringsvormen toegepast dan de oorspronkelijke put. Voor hemelwaterafvoeren aan de gevel zijn er eenvoudige verhoogde roosteruitvoeringen die direct onderaan de standleiding boven op het maaiveld worden geplaatst. In standleidingen aan de gevel kunnen ook bladscheiders als ontlastvoorziening worden aangebracht, maar alleen als die niet wordt aangesloten op een buitenriolering voor de gemengde afvoer met huishoudelijk afvalwater. In nen 3215+C1:2014 wordt de ‘ontlastput’ daarom vervangen door ‘ontlastvoorziening’. En
Bladscheider als ontlastvoorziening.
voor de ontlastvoorziening die wordt aangesloten op een terreinleiding voor uitsluitend de afvoer van hemelwater wordt de bepalingsmethode voor de overstortcapaciteit aangepast. Voorts blijkt in de praktijk dat laag (dus onder straatniveau) gelegen putten en goten voor de afvoer van hemelwater, die onder vrijverval kunnen lozen op het openbaar riool, vaak daarop dan ook direct afvoeren. De voorgeschreven pompinstallatie voor laaggelegen lozingstoestellen wordt uitgelegd als slechts formeel van toepassing op de gebouwriolering van huishoudelijk afvalwater. Om die (onbedoelde) interpretatiemogelijkheid weg te nemen wordt in nen 3215+C1:2014 aan artikel 4.1.4 toegevoegd dat van putten en goten, die lager gelegen zijn dan 150 mm boven straatpeil, het hemelwater door een vuilwaterpompinstallatie op de buitenriolering of perceelaansluitleiding moet worden geloosd.
NEN 3215 blijft een levend document De norm is inmiddels 25 jaar oud, maar de huidige normsubcommissie 349.165.00.21 ‘Gebouwriolering’ blijft werken aan de verbetering van het document. Het is in het belang van Nederland – zowel overheid, bedrijfsleven als bewoners – dat de norm en de daarbij behorende technische richtlijn voor de gebouwriolering, inclusief het gedeelte buiten het gebouw binnen de perceelgrenzen, toegesneden blijven op de nieuwe ontwikkelingen. Er moet voor worden gewaakt dat het rioleringssysteem niet duurder uitvalt dan strikt noodzakelijk, maar een betrouwbaar en goed werkend afvoersysteem voor afvalwater en hemelwater blijft de hoogste prioriteit houden. Dat is belangrijk vanuit het oogpunt van hygiëne (en dus gezondheid) binnen gebouwen en de bebouwde omgeving. nen 3215 en ntr 3216 zijn dan ook nodig voor de eenduidige onderlinge communicatie en kunnen dienen als contractdocumenten voor bouw- en installatieprojecten.
1991
eerste druk: betreft woningen en woongebouwen
1992
nen 3215
wordt in het bouwbesluit aangestuurd
correctieblad: kleine correcties in teksten en figuren
12
1993
correctieblad: dakuitmonding ontspanningsleiding
1997
tweede druk: wijziging ontspanningsleiding, dakuitmonding ontspanningsleiding
2002
nieuwe titel: betreft woningen, woongebouwen en U-bouw. Aanpassingen: dakuitmonding ontspanningsleiding, closetspoelvolume 6 liter, luchtdichtheid
2004
wijzigingsblad: aansluiting persleiding, dimensionering standleidingen van 50 m gebouwhoogte tot 200 m.
2007
herziening: ontlastputten, terugstuwbeveiligingen, hwa uv-systeem, sovent-standleidingsysteem
2010
nieuwe titel: betreft gebouwriolering en buitenriolering binnen de perceelgrenzen. Uitbreiding/aanpassingen: terreinriolering, closettoestelleidingen, hwa-stankafsluiter
2014
correctieblad: closettoestelleidingen, ontlastvoorzieningen, pompinstallatie voor hwa van vloerputten en goten
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
W-techniek Vragen
Vragen =
w et en !
Combinatie verbrandingstoestel/ ventilatiesysteem Is een combinatie van een open, afvoergebonden verbrandingstoestel en een mechanische ventilatiesysteem toegelaten? Voor een antwoord op de vraag raadplegen we npr 3378, de praktijkrichtlijn voor gasinstallaties, Sectie gastoestellen en opstellingsruimten. In deel 80 staan de schematische weergaven van de toesteltypen:
Bron: npr 3378, deel 80
Legionellapreventie op de camping Wij werken voor een camping bij ons in de buurt. Nu moet deze camping in het kader van legionellapreventie het water laten controleren op legionella. Welk bedrijf kan dit uitvoeren en waar kan ik dit terugvinden? Een camping is volgens het Drinkwaterbesluit een prioritaire locatie en moet verplicht een risicoanalyse laten uitvoeren, (eventuele) corrigerende maatregelen uitvoeren, een beheersplan laten opstellen en de beheersmaatregelen periodiek uitvoeren en dit vastleggen in een logboek. Wat betreft het opstellen van een risicoanalyse, beheersplan en logboek is het vereist om dit te laten uitvoeren door een brl 6010-gecertificeerd bedrijf. Het bemonsteren en analyseren van het water moet door een hiervoor geaccrediteerd laboratorium worden uitgevoerd. Dus niet zelf een watermonster nemen en naar het laboratorium brengen. i Betreffende bedrijven zijn te vinden op www.kvinl.nl. Kijk voor meer informatie over dit onderwerp op www.legionellavraagbaak.nl.
Opwaartse krachten op gebouwriolering Bij een verstopping van de wc in een woning bleek dat de gebouwriolering in de kruipruimte omhoog wordt gedrukt doordat er 50 cm water in de kruipruimte staat. De buis ligt voor circa driekwart in het water en wordt door de opwaartse druk bol geduwd. Hierdoor voldoet het afschot niet aan de eisen en is de kans op verstopping aanwezig. De riolering is met draadeinden M8 en verzinkt stalen beugels gemonteerd. Is er in ntr 3216 iets vermeld over zoveel water in de kruipruimte en bijbehorende opwaartse krachten op de buis? In het bouwbesluit is niet opgenomen dat water in de kruipruimte niet mag voorkomen. Wel moet vochttransport naar de bovenliggende ruimten worden voorkomen. Maar het is noodzakelijk dat het waterniveau omlaag wordt gebracht. Voor de gezondheid, maar ook voor het goed functioneren van gebouwriolering. In ntr 3216:2012 is opgenomen dat voorzieningen moeten worden getroffen om verplaatsen, verzakken en opdrijven van de leidingen te voorkomen, bijvoorbeeld in situaties van niet voorziene hoge grondwaterstanden of verstoppingen. Worden leidingen met niet-trekvaste verbindingen toegepast, dan moeten maatregelen worden genomen om het losschieten van de verbindingen, bijvoorbeeld bij verstoppingen, te voorkomen, zoals het toepassen van extra en/of sterkere beugels. Zorg ook voor niet-corroderende ophanging.
In deel 22 (mei 2014): ‘Opstelplaatsen van gastoestellen, opstellingsruimten en stookruimten – Leidraad bij nen 1078 en nen 3028’, is het volgende aangegeven: ‘In woningen of gebouwen met een mechanische afzuiging van ventilatielucht is het opstellen van een toestel type B11 met een natuurlijke afvoer van het rookgas niet toegelaten (bouwbesluit, artikel 3.54). Het toepassen van een toestel type B22 of type B23 is toegelaten indien het toestel de onderdruk in de woning kan overwinnen’.
Valonderbreking Wij hebben de vraag gekregen een valonderbreking in een 30 m hoge standleiding te plaatsen. Is dit noodzakelijk? Het gebruik van valonderbrekers is overbodig. De snelheid in de standleiding bereikt binnen 10 m haar maximum. Het toepassen van valonderbrekers zou zelfs kunnen leiden tot geluidsoverlast. Is de middellijn van de standleiding ten opzichte van de belasting te klein, dan is te overwegen om een soventsysteem toe te passen.
Aansluiting op grondriolering Is het bij nieuwbouw verplicht om de hemelwaterafvoer aan te sluiten op de grondriolering? Of mag deze ook gewoon op de oppervlakte lozen? Het is niet verplicht om de hemelwaterafvoer (hwa) aan te sluiten op de openbare riolering. Sterker nog, de eigenaar van het pand is verantwoordelijk voor de afvoer van hemelwater dat op het eigen terrein valt. De gemeente kan eisen dat de eigenaar voor de afvoer zorgt, bijvoorbeeld via het oppervlaktewater, zie hiervoor het gemeentelijke rioleringsplan. Wanneer het voor de eigenaar van het pand ondoenlijk is zelf voor de afvoer te zorgen, kan deze worden aangesloten op de openbare riolering. De vuilwaterafvoer (vwa) en hwa moeten afzonderlijk buiten het pand worden gebracht. Afhankelijk van de riolering in de straat (gemengd riool of twee aparte buizen voor vwa en hwa), worden de afzonderlijke leidingen vanuit
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
13
Achtergebleven rookgasafvoer nekt installateur De consument laat een nieuwe hr cv-ketel installeren, hierbij wordt ook een deel van de bestaande rookgasafvoer vervangen. Echter niet de gehele afvoer, hierdoor heeft de consument naderhand last van lekkage. Ze wil dat de ondernemer alsnog alles vervangt en schade aan de nieuwe ketel verhelpt.
De consument heeft een oude cv-ketel die ze graag wil laten vervangen. Met de ondernemer komt ze een bedrag van 2.240 euro overeen. Levering vindt plaats in het najaar van 2013. In de zomer van 2014 ontstaan er echter problemen; omdat slechts een deel van de oude rookgasafvoer is vervangen constateert de consument lekkage, hierdoor beschadigt ook de nieuwe ketel. Een monteur van de ondernemer – die de consument nadien bezoekt – constateert vervolgens dat de ketel niet conform de geldende normen en richtlijnen is aangesloten op de rga. Juist op die aansluiting is de lekkage opgetreden. Niet in de offerte opgenomen In augustus van dat jaar klaagt de consument daarom bij de ondernemer; deze moet alsnog de gehele rookgasafvoer vervangen. Dit was niet afgesproken in de offerte, de consument heeft daarom op advies van de medewerker de rookgasafvoer niet laten vervangen. Volgens de ondernemer is bij de installatie van de nieuwe cv-ketel een gedeelte van de bestaande rookgasafvoer vervangen. In overleg met de consument is besloten een deel van de oude rga te laten zitten. De lekkage waar de consument over klaagt zit in het broekstuk van het deel dat niet is vervangen. De ondernemer is bereid om ook dat deel van de afvoer te vervangen voor een bedrag van 150 euro. De ondernemer kan er echter niet mee instemmen dat hij ook nog de helft van de kosten moet betalen. Omdat de consument en ondernemer er samen niet uit komen, dient de consument een klacht in bij de Geschillencommissie Installerende Bedrijven. De commissie stuurt een deskundige op pad.
14
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
Nieuwe hr-ketel De deskundige maakt een afspraak met zowel de ondernemer als de consument om ter plekke de situatie te bekijken. Deze constateert dat de adviseur een nieuwe rookgasafvoer had moeten adviseren in de offerte. Ten eerste omdat de bestaande afvoer al twintig jaar oud is en ten tweede omdat de bestaande rga met dunwandig aluminium is uitgevoerd, iets wat bij plaatsing van een hr-ketel niet is toegestaan. Wanneer het vervangen van de bestaande afvoer in de offerte zou zijn opgenomen, zou de offerteprijs zo’n 250 euro (inclusief btw) hoger zijn geweest. Tijdens het deskundigenonderzoek deelt de consument mee dat zij een hogere prijs zou hebben geaccepteerd. Om tot een veilige en storingsvrije oplossing te komen moet de bestaande afvoer alsnog vervangen te worden door een goedgekeurde afvoer. De prijs die volgens de deskundige hiervoor moet worden gerekend is in de huidige situatie zo’n 495 euro, inclusief btw. Deze aanzienlijk hogere prijs wordt veroorzaakt doordat de werkzaamheden niet gelijktijdig met het vervangen van de cv-ketel kunnen worden uitgevoerd. Tijdens het deskundigenonderzoek geeft de ondernemer aan dat hij de rookgasafvoer voor 150 euro (inclusief btw) wil vervangen. Ook geeft hij aan de nieuwe ketel op waterschade te zullen onderzoeken en deze onder garantie te herstellen. Helaas is dit onvoldoende voor de consument, het komt daarmee niet tot een schikking. Bestaande afvoer niet getest Omdat de partijen er niet uit zijn gekomen, komt het tot een zitting. Tijdens deze zitting hebben de consument en ondernemer beiden
De Geschillencommissie
De op de foto afgebeelde situatie heeft geen betrekking op het artikel.
nog wel het een en ander toe te voegen. Zo is de ondernemer er volgens de consument van uitgegaan dat de afvoer goed was, omdat er een hr-ketel hing. Maar dat is een aanname. Hij heeft volgens de consument de afvoer niet getest. De consument betwist dat er is geadviseerd de afvoer te vervangen, maar dat zij daar van af zou hebben gezien. De consument verlangt een inspectie van de ketel op mogelijke schade en vervanging van de rookgasafvoer, waarbij de kosten van die vervanging ten dele door de ondernemer worden gedragen. Volgens de ondernemer zit de lekkage op het punt waar de rookgasafvoer door het dak steekt. De afvoer heeft twintig jaar in weer en wind gestaan, het water wat de consument heeft gezien is geen condens van de rookgasafvoer, maar regenwater. De lekkage komt uit een loos schroefgaatje, vanaf het dak komt het water in de luchttoevoer. De lekkage doet zich volgens de ondernemer alleen voor bij harde wind en regen. De ondernemer is ervan uitgegaan dat de afvoer over de gehele lengte dikwandig was uitgevoerd. Voordat de nieuwe ketel werd geplaatst was de oude cv-ketel ook al in onderhoud bij zijn bedrijf. De adviseur van de ondernemer heeft met de consument besproken dat de rga ook moest worden vervangen, inclusief het broekstuk, tot en met de pijp op het dak. De kosten daarvan schat de ondernemer
Checklist ‘Tien Controlepunten’ en Toolbox Koolmonoxide Wilt u meer weten over het goed en veilig onderhouden van cv-installaties? Bekijk dan de Checklist ‘Tien Controlepunten veilige werking en onderhoud van gasverbrandingsinstallaties’ (www.bit.ly/DossierEnLijst) en de nieuwe Toolbox Koolmonoxide (exclusief voor leden van uneto-vni: www.bit.ly/koolmonoxide-dossier).
op iets meer dan 150 euro, omdat er meer werk in zit dan gebruikelijk. Dit komt volgens hem doordat er een langer stuk pijp in de afvoer zit. De ondernemer wil om die reden dan ook graag een uitspraak van de Geschillencommissie Installerende Bedrijven, met het oog op de toekomst. Vervanging van de gehele pijp Enkele weken na de zitting volgt een bindend advies van de commissie. Deze deelt de mening van de deskundige dat het bij vervanging van een ketel is aan te bevelen de rga meteen mee te vervangen, zeker wanneer die twintig jaar oud is. De bevindingen en conclusie van de deskundige zijn, met uitzondering van de opmerking over de kwaliteit van de wand van de afvoer, ter zitting verder niet weersproken. De commissie neemt die conclusies dus over, zeker nu de ondernemer voor de zitting – en ook ter zitting – heeft aangeboden de gehele rookgasafvoer voor 150 euro te willen vervangen. Dat de consument deels bijdraagt aan de kosten voor het vervangen is redelijk, omdat deze ook meer had moeten betalen wanneer de gehele rga meteen bij plaatsing van de nieuwe cv-ketel zou zijn vervangen. Een bijdrage van 150 euro is niet onredelijk. De commissie gaat er dan echter wel van uit dat de ondernemer ook meteen controleert op waterschade in de nieuwe ketel. De werkzaamheden moeten binnen acht weken na het verzenden van de uitspraak worden uitgevoerd, de consument betaalt hiervoor een bedrag van 150 euro. Het klachtengeld – een bedrag van 127,50 euro – dat door de consument aan de commissie is betaald om het geschil aanhangig te maken, moet echter door de ondernemer aan de consument worden vergoed. Daarnaast moet hij 160 euro aan behandelingskosten betalen aan de commissie. Uiteindelijk kost het de ondernemer dus toch nog geld.
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
15
E-techniek Nieuws
Nuon wil grootschalige zonnecentrales bij windparken plaatsen Nuon zet grootschalig in op het ontwikkelen van zonneparken bij windparken. In totaal gaat het om ruim 70 MW en zo’n 250.000 zonnepanelen. Het energiebedrijf wil daarbij klanten en omwonenden laten mee-investeren en meedelen in de opbrengsten. In 2015 installeerde Vattenfall bij wijze van pilot in Wales een zonnepark bij Parc Cynog Wind Farm. Deze zonnepanelen leveren ongeveer een kwart van de energie van de turbines. De resultaten van de pilot zijn dusdanig goed dat Nuon vanaf nu bij de ontwikkeling van windparken in Nederland tevens zonneparken wil realiseren, op dezelfde locatie. Het grote voordeel van het realiseren van een zonnepark bij een windpark is dat de netaansluiting efficiënter benut kan worden. Deze netaansluiting is berekend op piekbelasting, maar in de praktijk wordt die zelden of nooit gehaald. Dat betekent dus dat er sprake is van overcapaciteit. Deze overcapaciteit kan beter worden benut door windenergie te combineren met zonne-energie. Inmiddels wordt de bouw van zonneparken voorbereid op plekken waar een netaansluiting met voldoende capaciteit
beschikbaar is of komt. Dat is vooral het geval bij de windparken, maar ook bij bestaande productielocaties. Nuon wil zonnecentrales realiseren in de Eemshaven, Hemweg, Velsen, Wieringermeer, Oudendijk en Haringvliet.
Vele belangen spelen een rol bij totstandkoming erkenningsregeling In de achterliggende jaren hebben vele erkenningsregelingen het licht gezien. De documenten worden opgesteld onder verantwoordelijkheid van KvINL, maar het bestuur laat zich daarbij adviseren en ondersteunen door het Centraal College van Deskundigen (CCvD). ‘Het college is in zekere zin het externe geweten van KvINL’, zegt voorzitter Aart de Geus. ‘De totstandkoming van een erkenningsregeling verloopt volgens een tamelijk uitgebreide maar bovenal zeer zorgvuldige procedure waarbij vele partijen betrokken zijn.’ Aart de Geus wil het even duidelijk gezegd hebben: als voorzitter van het CCvD opereert hij strikt onafhankelijk. Dat is niet onbelangrijk, benadrukt hij, omdat de erkenningsregelingen niet alleen ontstaan vanuit de behoeften van de overheid maar ook vanuit de sector zelf om de kwaliteit te regelen. En binnen de sector hebben verschillende partijen verschillende belangen. ‘Die partijen zijn ook vertegenwoordigd in het college. Om een evenwichtige erkenningsregeling of beoordelings-
16
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
richtlijn te ontwikkelen, is mijn onafhankelijkheid als voorzitter van cruciale betekenis’, zegt De Geus. De totstandkoming van een erkenningsregeling heeft alleen al vanwege de grote belangen van verschillende partijen veel tijd nodig. De Geus: ‘Het is een aaneenrijging van plan, ‘do & check’-momenten. KvINL is weliswaar de uitvoeringsorganisatie die ons werkveld bepaalt, maar als college hebben we ook rekening te houden met wat de overheid wil en wat de eindgebruikers verlangen. Het is zaak om bij alle partijen de vinger aan de pols te houden zodat je zeker weet dat met de erkenningsregelingen het beoogde doel wordt bereikt. Namelijk dat ze uitvoerbaar en – niet onbelangrijk – betaalbaar zijn.’
E-techniek Nieuws
Stap voor stap Welke stappen zijn er gezet, voordat het CCvD een nieuwe of gewijzigde erkenningsregeling definitief vaststelt en KvINL deze vervolgens algemeen bindend verklaart? Stel fabrikanten van zonwering constateren dat er de nodige fouten worden gemaakt bij het installeren van hun systemen. Zij kunnen dan KvINL vragen om een erkenningssregeling te ontwerpen. 1. Het Bestuur van KvINL gaat dan kijken welke kennis voorhanden is en formeert een Technische Commissie (tc). Daarbij wordt nauw samengewerkt met Isso. Ook stelt KvINL een Plan van Aanpak op. 2. Als het CCvD akkoord is met het Plan van Aanpak en de samenstelling van de tc, wordt onder begeleiding van de tc een concept van de erkenningsregeling opgesteld. 3. Het kan zijn dat het CCvD in deze fase ook nog het oordeel wil hebben van een externe partij. Deze externe partij onderwerp het concept aan een quickscan. Het commentaar van de quickscan (met verbeterpunten) komt dan ter tafel bij de TC. Als de TC instemt met de verbeterpunten en de kritiek verwerkt, wordt een tweede conceptversie gemaakt die nu aan het CCvD wordt voorgelegd met het verzoek om ‘voorlopige vaststelling’. Het CCvD kan ook nog opmerkingen maken. Deze opmerkingen worden in dat geval ook in de conceptversie verwerkt. 4. Het CCvD stelt deze conceptversie van de erkenningsregeling voorlopig vast. De concept-erkenningsregeling kan nu – eventueel aangevuld met opmerkingen van het CCvD – ter openbare kritiek worden aangeboden. 5. De kritiekfase duurt minstens vier weken. Alle kritiek wordt vastgelegd in de Nota Kritiekverwerking en voorgelegd aan de TC. Deze commissie besluit welke kritiek wel en welke niet in de erkenningsregeling komt. 6. Na het verwerken van de kritiek door de TC wordt de concept-erkenningsregeling voorgelegd aan het CCvD, nu om deze definitief vast te stellen. Na de definitieve vaststelling moet KvINL de erkenningsregeling nog bindend verklaren waarna de regeling meteen operationeel wordt. Dit bindend verklaren gebeurt door een publicatie in de relevante (vak)media.
Toetsing externe partij Het kan gebeuren dat KvINL na vaststelling door het CCvD nog een toetsing wil door een externe partij, wanneer dit nog niet gebeurd is aan het begin van de procedure (zie punt 3). Afhankelijk van de aard van de opmerkingen besluit KvINL de erkenningsregeling wel of niet bindend te verklaren. Wanneer het KvINL-bestuur de kritiek van de externe partij zwaarwegend vindt, kan het zelf een besluit nemen hoe deze kritiek alsnog moet worden verwerkt. Consensus Unanimiteit hoeft niet aan de basis te liggen bij de besluiten van het CCvD. De Geus: ‘We zoeken naar consensus die door zoveel mogelijk partijen wordt gedragen en besluiten op basis van een meerderheid. Het is belangrijk goed te luisteren naar de bezwaren. Van mij hoeft niet iedereen voor te zijn, maar ik heb liever niet dat iemand heel sterk tegen is.’
Taken Het Centraal College van Deskundigen KvINL heeft de volgende taken: • Beheer certificatie- en erkenningsregelingen • Toezicht op functioneren Centrale Opleidings- en ExamenCommissie (coec) • Vaststellen werkprocedures Bureau Controle en Registratie Gelijkwaardigheidsverklaringen (bcrg) In het Centraal College van Deskundigen zijn de volgende partijen vertegenwoordigd: uneto-vni, KvINL, Vastgoedbelang, FedEC, AvEPA, Nederlandse Woonbond, Aedes, voc/Dekra, vfk, voc/Kiwa, onri, Vewin.
Aanleg groene onderzeese stroomsnelweg gestart TenneT heeft op 3 januari samen met haar Deense partner Energinet.dk de eerste heipaal geplaatst voor de bouw van het Nederlandse converterstation voor de COBRAcable, een onderzeese elektriciteitskabel tussen Nederland en Denemarken. Gedeputeerde van de provincie Groningen Nienke Homan gaf samen met burgemeester Van Beek van Eemsmond en operationeel directeur van TenneT, Ben Voorhorst, het startsein voor de eerste heipaal-boring. De ceremonie werd verder bijgewoond door Siemens dat verantwoordelijk is voor de elektrische installaties. De kabelverbinding met een capaciteit van circa 700 MW wordt ongeveer 325 km lang en loopt vanaf Eemshaven (Nederland) via
het Duitse deel van de Noordzee naar Endrup (Denemarken). De verbinding wordt uitgevoerd als een hoogspanningsgelijkstroomkabel omdat er dankzij deze gelijkstroomtechniek weinig verliezen optreden bij elektriciteitstransport over lange afstanden. Twee converterstations op land – een in Nederland en een in Denemarken – zijn nodig om de kabel aan te sluiten op de bestaande netten. In deze stations zal de elektriciteit (afhankelijk van de transportrichting) worden omgezet van gelijkstroom naar wisselstroom en vice versa, en in het Nederlandse respectievelijk Deense transportnet worden ingevoed om huishoudens en bedrijven te voorzien van elektriciteit.
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
17
E-techniek Nieuws
Eerste SolaRoad Kit ter wereld voor Groningen Het SolaRoad-fietspad in Krommenie is wereldwijd bekend. Dit fietspad zet zonlicht op het wegdek om in elektriciteit. SolaRoad is nu ook voor kleinere oppervlakten beschikbaar als SolaRoad Kit. De provincie Groningen is de eerste afnemer van deze innovatie en gaat hem gebruiken in een multifunctionele bank. Rond april 2017 plaatst de provincie de bank in BlauweStad, een waterrijk natuur- en woongebied ten oosten van de stad Groningen. Het STOPcontact is een multifunctionele bank die bestaat uit een slimme en groene combinatie van producten van drie partijen: SolaRoad, Dr. Ten en deFine-it. De door de SolaRoad Kit opgewekte energie wordt opgeslagen in twee zeezout-accu’s. Deze accu’s zitten verpakt in de multifunctionele bank van gerecycled materiaal. De bank heeft vier stopcontacten voor het opladen van
bijvoorbeeld een mobiele telefoon, elektrische fiets of een tablet en is voorzien van een digitaal informatiescherm. De techniek in de bank wordt door deFine-it met elkaar verbonden. De bank heeft ook een fietsenrek. De SolaRoad Kit bestaat uit vier elementen van ongeveer 2,5x3,5 m. De SolaRoad Kit levert ongeveer 3.500 kWh per jaar op, dit is genoeg energie voor een gemiddeld huishouden voor 1 jaar. Voor een bedrijventerrein, erf, plein, fietspad of wandelpad is de SolaRoad een innovatieve en duurzame energieoplossing. De kit kan energie leveren voor bijvoorbeeld wegverlichting, verlichting van een etalage, verwarming, een wifi-punt of, zoals nu in Groningen, als oplaadmogelijkheid voor elektrische fietsen of mobiele telefoons.
Tweede Kamer akkoord met Wet private kwaliteitsborging De Tweede Kamer heeft op 21 februari met een ruime meerderheid ingestemd met de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen. Hiermee komt een eind aan vijftien jaar politieke discussies over dit onderwerp. De kern van de nieuwe wet is dat de controle op de kwaliteit van gerealiseerde woningen niet langer gebeurt door de overheid, maar door private partijen. In plaats van een papieren controle vooraf, gaan kwaliteitsborgers de woning of het bouwwerk controleren. De opdrachtgever krijgt zo een bewijs van de gerealiseerde kwaliteit en de bouwer krijgt meer mogelijkheden om processen te optimaliseren. Er volgen nog wijzigingen op het wetsvoorstel. Op aandringen van de PvdA wordt het opleverdossier uitgebreid tot consumentendossier. Dit betekent dat installateurs meer informatie moeten gaan aanleveren, bijvoorbeeld over dimensionering en onderhoud en beheer van de technische installaties. Later dit jaar moet de Eerste Kamer zich nog uitspreken over het wetsvoorstel.
81 inzendingen voor NRP Gulden Feniks 2017 Er zijn voor de 2017-editie van de nrp Gulden Feniks in totaal 81 projecten ingezonden. Vanaf komende week buigt een vakkundige jury zich over de inzendingen, in mei worden de genomineerden bekend gemaakt. In de categorie ‘Gebiedstransformatie’ kwamen tien inzendingen binnen, voor ‘Transformatie’ werden 38 projecten ingezonden en in de categorie ‘Renovatie’ ontving de jury 33 projecten ter beoordeling. Uit alle inzendingen kiest de jury bovendien nog een winnaar in de extra prijscategorie ‘Low budget, high impact’. Welke projecten voor de prijzen genomineerd worden, wordt begin mei bekend gemaakt. Eind juni worden de prijzen uitgereikt en zal blijken wie de winnaars van vorig jaar opvolgen.
18
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
Basiskennis E
Wel of niet vereffenen bij een renovatie in de badruimte? In een bestaand wooncomplex met vijfhonderd woningen worden in de badkamers nieuwe systeemplafonds gemonteerd met metalen frames. Deze frames komen onder de 2,25 m ook boven de douches. De installateur moet de lichtpunten verlagen. De opzichter van de woningbouwvereniging stelt de eis dat de frames van de systeemplafonds worden vereffend. Volgens de installateur zijn de frames geen vreemd geleidende delen en hoeven ze dus ook niet te worden vereffend. Wat zegt nen 1010 hierover?
Aan welke eisen moet de elektrische installatie in een badruimte die wordt gerenoveerd voldoen? En moet het plafond nu wel of niet worden vereffend? Het antwoord hierop is niet eenduidig omdat er verschillende eisen en montagemogelijkheden zijn. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen de eisen aan de elektrische installaties in badruimten in nieuwe woningen en in bestaande woningen. Nieuwe woningen Elektrische installaties in een bouwwerk moeten voldoen aan Bouwbesluit 2012. Voor nieuwe installaties betreft dit artikel 5.1 Nieuwbouw. Kort samengevat staat hier dat ‘installaties moeten aan delen van nen 1010 voldoen’. In de Regeling Bouwbesluit staat vervolgens Uitgave van NEN 1010 NEN 1010: 1962 NEN 1010: 1962 + aanvulling 1969 NEN 1010: 1962 + aanvulling 1975 NEN 1010: 1984 NEN 1010: 1984 + aanvulling 1986 NEN 1010: 1988 NEN 1010: 1988 + aanvulling + correctie 1992 NEN 1010: 1996 NEN 1010: 2000 NEN 1010: 2003 NEN 1010: 2007 + correctie 2008 NEN 1010: 2007 + correctie 2011 NEN 1010: 2015
beschreven welke delen van nen 1010 niet vallen onder het bouwbesluit. De meeste delen, waaronder die van ruimten met een bad en douche, vallen wel onder nen 1010. Het bouwbesluit verwijst naar nen 1010: 2007 + C1: 2008, ‘Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties’, inclusief wijzigingsblad met correctieblad A1 + A1/C1: 2011 en wijzigingsblad A2: 2014. Hoewel de meeste delen uit hoofdstuk 7 niet worden aangewezen in de Regeling Bouwbesluit – en dus geen wettelijk minimumveiligheidseis zijn – is deel 701, ‘Ruimten met bad of douche’ wel aangewezen. Het bouwbesluit verwijst dus niet naar nen 1010: 2015 en/of C1: 2016 (deze wordt naar verwachting per 1 januari 2017 (deels) aangewezen). Bouwbesluit – van kracht geworden op 1 januari 1963 1 november 1969 1 april 1975 1 januari 1985 1 januari 1987 1 januari 1989 1 oktober 1992 15 oktober 1997 1 januari 2001 1 september 2005 21 mei 2009 1 april 2012 1 januari 2017
Tabel 1. npr 5310, blad 29, overzicht edities nen 1010.
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
19
Edities van nen 1010 door de jaren heen.
Bestaande woningen Elektrische installaties in bestaande woningen moeten minimaal voldoen aan het zogeheten rechtens verkregen niveau (zie ook de technische vragen op pagina 22). Hiermee wordt het veiligheidsniveau (voor elektra nen 1010) bedoeld dat van toepassing was toen de bouwvergunning voor het object werd afgegeven. Het bouwbesluit noemt nen 1010, 2e druk (van kracht na 1 januari 1963), als het absolute bodemniveau. Eisen aan elektrische installaties in woningen zijn door de jaren heen veranderd –verhoogd – en beschreven in opeenvolgende nen 1010-edities. In npr 5310, blad 29, staat een overzicht van wanneer de verschillende edities van nen 1010 in het bouwbesluit zijn aangewezen (tabel 1) en een overzicht van de opeenvolgende wijzigingen. Bij wijzigingen in een bestaande installatie moet wettelijk het rechtens verkregen niveau minimaal worden gehandhaafd. De installatie beter en veiliger maken, eventueel volgens een nieuwere editie van nen 1010, is uiteraard geoorloofd en wordt wellicht als normaal beschouwd door de opdrachtgever, maar is niet wettelijk verplicht. Als er in de zakelijke overeenkomst tussen opdrachtgever en installateur geen ‘hoger niveau’ wordt afgesproken, kan er bij oplevering onduidelijkheid ontstaan. De opdrachtgever kan de verwachting hebben dat bij oplevering een nieuwe elektrische installatie volledig voldoet aan de actuele nen 1010, terwijl de installateur slechts een gedeelte heeft aangepast conform de actuele nen 1010 (en de rest niet heeft geüpgraded) of wellicht de renovatie heeft uitgevoerd conform het rechtens verkregen niveau (op basis van een ‘oude’ nen 1010-editie). Inspectie Het is bij een renovatie van een bestaande woning dus niet vanzelfsprekend dat de actuele, meest recente editie van nen 1010 moet worden gehanteerd bij de verbouwactiviteiten. Feitelijk bepaalt de eigenaar van de woning(en) wat het gewenste niveau wordt door de (gewenste) editie van nen 1010 te benoemen in de overeenkomst, met als bodemniveau de nen 1010-editie waaronder de installatie in het verleden is gebouwd (minimaal: nen 1010: tweede druk, 1963). Dit betekent ook dat in een bestaande woning bij een inspectie moet worden getoetst of een elektrische installatie voldoet aan het veiligheidsniveau conform de nen 1010-editie waaronder de installatie is gebouwd. Ook de inspecteur moet – voordat hij kan inspecteren – weten volgens welke editie nen 1010 het is gebouwd
20
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
en hij aldus moet toetsen. Bij een inspectie moet worden vastgesteld of sprake is van achteruitgang in veiligheid door slijtage, veroudering, vernieling, beschadiging, ongewenst gepruts enzovoort, en niet of deze voldoet aan de actuele nen 1010-editie. Hierbij kan nta 8025, ‘Veiligheidsinspecties woninginstallaties’ worden gebruikt. Meterkast Als bij de renovatie van de badkamer van een oude woning, bijvoorbeeld van eind jaren zestig, wordt gekozen voor het toepassen van een actuele editie van nen 1010 moet wel ook de meterkast in de renovatie worden betrokken. Als bijvoorbeeld in de badkamer wcd’s met beschermingscontacten worden toegepast volgens de actuele nen 1010-editie, maar in de meterkast worden geen aardlekschakelaars 30 mA geïnstalleerd, dan is de nieuwe installatie onveiliger dan de oude installatie met ‘scheertrafo’s’, trekschakelaars enzovoort. Vereffening Bij de renovatie van de badkamers in het wooncomplex richt de vraag zich op het metalen frame van het systeemplafond. Is dit een vreemd geleidend deel? De definitie van ‘vreemd geleidend deel’ is: ‘een geleidend deel dat geen deel uitmaakt van de elektrische installatie en dat oorzaak kan zijn van een elektrisch potentiaal, in het algemeen de elektrische potentiaal van de plaatselijke aarde’. nen 1010: 2015, bepaling 701.415.2, en npr 5310, blad 10, geven details over de potentiaalvereffening in badruimten. Praktisch bepalen de volgende factoren of het metalen frame als een vreemd geleidend deel moet worden beschouwd: 1. De aanraakbaarheid 2. De wijze van monteren van het frame 3. Het elektrisch materieel op het plafond Aanraakbaarheid Als het metalen frame na het afmonteren van het plafond niet direct aanraakbaar is, omdat er (isolerende) plafondplaten onder worden gemonteerd, dan is hier geen sprake van een vreemd geleidend deel. Als het frame wel aanraakbaar is en het is geïsoleerd opgesteld van de bouwaarde en het niet door een andere reden een vreemd potentaal kan aannemen, dan is het geen vreemd geleidend deel
Basiskennis E
en hoeft het ook niet in de vereffening te worden opgenomen. Is het metalen frame bijvoorbeeld aan de rand gemonteerd aan een muur opgetrokken uit poriso of kalkzandsteen, dan is er door de isolerende werking van deze stenen geen geleidende verbinding met de aarde. Is het frame wel aanraakbaar en heeft het een directe geleidende verbinding met een betonnen muur met wapening of andere met de aarde verbonden constructiedelen, dan moet het frame wel worden beschouwd als een vreemd geleidend deel en worden vereffend. Om in de discussiefase vast te stellen of het frame nu wel of niet is geïsoleerd, kan de isolatieweerstand worden gemeten tussen het metalen frame en een beschermingscontact van een nabijgelegen wcd of het cap-railtje. Als de gemeten weerstand hoger is dan 500 kΩ, dan kan het frame als geïsoleerd ten opzichte van de gebouwaarde worden beschouwd. De hoge weerstand zorgt ervoor dat wanneer het metalen frame wordt aangeraakt, terwijl het een ander potentaal heeft dan een andere metalen deel dat gelijktijdig wordt aangeraakt, er geen gevaarlijke stroom door het lichaam kan lopen. Zones In de plafonds, die op een hoogte komen lager dan 225 cm, worden lichtpunten gemonteerd. Dit is binnen de zones 1 en 2 (figuur 2). De ruimte boven het bad of douche is zone 1, de ruimte daaromheen met een straal van 60 cm zone 2. Bij een douche zonder douchebak, is zone 1 vergroot tot 120 cm vanaf het middelpunt van de vaste wateraanvoer op de wand of het plafond bij een open douche. De verlichtingstoestellen die in zone 1 en 2 in het plafond worden gemonteerd moeten een beschermingsgraad hebben tegen vocht van minimaal ipx4. De verlichtingstoestellen die in zone 1 worden toegepast moeten ook specifiek geschikt zijn om toe te passen in
deze zone, vast zijn aangebracht in/op het plafond en vast zijn aangesloten (nen 1010: 2015, bepaling 701.550.4). Armaturen De wijze waarop de armaturen boven het plafond worden aangesloten heeft ook betrekking op het vereffeningsvraagstuk. Door foutieve installatie met draad of tweelingsnoer kan het metalen frame als dat aanraakbaar is in de badruimte wel een vreemde spanning krijgen door een isolatiefout. Dan kan het aldus ongeacht de isolerende montage in de ruimte wel als een vreemd geleidend deel worden beschouwd. Maar volgens nen 1010: 2015, tabel 52.A, mogen hier alleen kabels worden toegepast of draden opgenomen in omhulsels, zoals pvc-buizen, waardoor ervan mag worden uitgegaan dat – bij een deugdelijke montage – de bescherming tegen een mogelijke isolatiefout is gewaarborgd. Conclusie Wat moet en mag wat betreft vereffening en de keuze van elektrisch materieel in een ruimte met bad of douche in een bestaande installatie, hangt samen met de gekozen nen 1010-editie. Of en welke metalen objecten in een ruimte met bad of douche wel of niet moeten worden vereffend, staat beschreven in nen 1010: 2015, bepaling 701.415.2, en npr 5310, blad 10. De zone-indeling en de keuze van het elektrisch materieel staat beschreven in nen 1010: 2015, bepaling 701. Tot slot: momenteel is een nieuwe npr in de maak over potentiaalvereffening in woningen. In deze npr wordt erop gewezen dat als er een reëel kans is dat in een later stadium de geleidende profielen wel aanraakbaar zijn, wellicht moet worden overwogen om deze nu toch al te vereffenen.
zone 1
225
225
zone 1
zone 2
zone 0
10
120
zone 0
60
Zone-indeling ruimten met bad of douche (scan nen 1010: 2015, pagina 305).
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
21
Vragen =
w et en !
E-techniek Vragen
Hoe zit het ook alweer met het ‘rechtens verkregen niveau’? Tot vier jaar geleden moesten gebouwen en elektrotechnische laagspanningsinstallaties na een verbouwing voldoen aan de dan geldende nieuwbouweisen. Met de komst van Bouwbesluit 2012 werd echter ook het begrip ‘rechtens verkregen niveau’ geïntroduceerd. Hierdoor hoeven de nieuwe delen van een elektrische voorziening bij verbouw niet te voldoen aan de nieuwste versie van nen 1010, maar kan worden volstaan met het veiligheidsniveau van de reeds aanwezige elektrische voorziening. De aanpassing in het bouwbesluit deed veel stof opwaaien omdat het volgens een aantal partijen de nen 1010-gedachten ondermijnt. De norm sluit immers bij elke nieuwe versie weer beter aan op de stand der techniek en huidige inzichten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken vond het echter een goed voorbeeld van deregulering. Uitgangspunt was om het huidige veiligheidsniveau niet te verlagen, maar opdrachtgevers konden nog steeds overeenkomen dat een installateur een installatie volgens de laatste nen 1010 aanlegt. Grijs gebied Volgens Michel Wijbrands van uneto-vni is het begrip ‘rechtens verkregen niveau’ in het bouwbesluit wat betreft laagspanningsinstallaties een redelijk grijs gebied. ‘De overheid heeft een uitzonderingsregel ingevoerd waardoor niet de hele installatie hoeft te worden vervangen als een installateur bijvoorbeeld een extra lichtpuntje wil aansluiten. Dat klinkt redelijk, maar wanneer spreek je over een aanpassing of uitbreiding? En wanneer is dat aandeel zo groot geworden dat je eigenlijk over een nieuwe installatie spreekt?’ Hij vervolgt: ‘Wie dit absolute minimale veiligheidsniveau opzoekt, komt al snel in een grijs gebied waar niemand op zit te wachten. In theorie geldt dan als minimale standaard de nen 1010-versie die van kracht was ten tijde van de aanleg.’ ‘Tegelijkertijd heeft de wetgever een absolute ondergrens aangegeven waar alle laagspanningsinstallaties in Nederland aan moeten voldoen: wat neerkomt op de nen 1010-versie van 1962. De vraag is of je deze minimale ondergrens wilt opzoeken bij een verbouwing. Uit onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken blijkt gelukkig dat de bouwpraktijk nauwelijks van deze uitzonderingsregel gebruikmaakt. Bij een grote verbouwing vervangen ze direct de hele installatie omdat dat kostentechnisch gunstiger uitpakt of omdat ze de verantwoordelijkheid niet willen nemen voor de oude
22
KvINL-VAKWIJZER maart 2017
installatiedelen. Ook stellen opdrachtgevers vaak op advies van de installateur of installatieadviseur de eis dat een installatie aan de actueel geldende nen 1010 moet voldoen.’ Voortschrijdend inzicht uneto-vni was in 2012 geen voorstander van de versoepeling in het bouwbesluit omdat dit tot onduidelijkheid leidt en potentieel het veiligheidsniveau van installaties verlaagt. Wijbrands: ‘We hebben altijd gepleit voor het optrekken van de huidige ondergrens uit 1962. In die tijd werden er bijvoorbeeld nog geen aardlekschakelaars voorgeschreven in de woningbouw; een aanvullende beveiliging in de installatie die niet voor niets in 1974 in de norm is gekomen.’ De norm is voortdurend aangepast door voortschrijdend inzicht, verkregen kennis en technische ontwikkelingen. Vijftig jaar geleden hadden woningen verlichting en een klein aantal elektrische apparaten. ‘Die situatie is nu niet meer te vergelijken met toen, en dan mag je wat ons betreft de wet daarop best eens actualiseren.’ ‘Wij snappen ook wel dat je niet de gehele bestaande bouw met een installatie uit die tijd kan verplichten om op het actuele veiligheidsniveau te gaan zitten. Het is immers ook niet zo dat deze installaties van de ene op de andere dag gevaarlijk zijn. Maar een verbouwing is wel een goed moment om de installatie naar de huidige tijd te trekken. Zo hou je beetje bij beetje de installaties in het land veilig. Gelukkig kan de installateur vanuit zijn vakkennis hierin goed adviseren en snappen de meeste mensen het belang hiervan.’
Uit de praktijk
Een goede relatie opbouwen is het beste middel tegen prijsdruk
Druk, druk, druk Ondernemers en professionals in de installatietechniek hebben met vele soorten ‘druk’ te maken: gas-, water-, lucht-, tijds- en prijsdruk. Al deze soorten druk zijn belangrijk en kunnen zelfs levensgevaarlijk zijn als er niet goed mee wordt omgegaan. Vooral prijsdruk kan op de langere termijn het gevaarlijkst zijn. Gek genoeg hebben de meeste vakmensen hier het minste verstand van. Een goede relatie opbouwen is het beste middel tegen prijsdruk. Iedere vakman heeft tijdens zijn opleiding vooral geleerd om te gaan met gasdruk, waterdruk en luchtdruk. Het is dus bekend dat een te hoge druk gevaarlijk kan zijn en dat een te lage druk kan leiden tot een niet goed functionerende installatie. Tijdsdruk is vaak een ‘luxeprobleem’. Meer werk dan een ondernemer aan kan betekent goede afspraken maken en eventueel extra mankracht inzetten. Maar met goed plannen kan een installateur ook goed met tijdsdruk om gaan. Vreemd genoeg hebben installateurs niet zoveel kaas gegeten van prijsdruk, terwijl prijsdruk kan leiden tot je faillissement. We gaan het fenomeen prijsdruk eerst wat beter bekijken. Wat is het? Hoe ontstaat het? En: wat kunt u er tegen doen? Prijsdruk in de praktijk Gas-, water-, lucht- en tijdsdruk komen vooral tijdens een klus naar voren. Prijsdruk komt vooral naar voren voordat een installateur aan een klus begint. Prijsdruk ontstaat meestal plotseling en vooral in contact met nieuwe klanten. Een nieuwe klant heeft bijvoorbeeld bij meerdere installateurs om een offerte gevraagd en belt vervolgens op met de mededeling dat hij een van deze installateurs graag de opdracht gunt, maar dat hij elders veel minder hoeft te betalen. En vervolgens vraagt de klant aan de betreffende installateur of die met de prijs wil zakken. Of erger: de klant eist dat de installateur met de prijs zakt, omdat hij of zij anders de opdracht niet krijgt. Prijsdruk ontstaat dus als de klant stelt dat de geoffreerde prijs ‘te hoog’ is. Soms gaat het subtieler en ontstaat de prijsdruk (in het hoofd van de installateur) zonder dat de klant expliciet zegt dat een prijs te hoog is. De klant zegt, nadat de installateur telefonisch nog wat heeft toegelicht, bijvoorbeeld: ‘Juist, ik snap het. En dat moet allemaal 1.545 euro inclusief btw kosten?’. De klant laat verwondering en verbazing in zijn stem doorklinken en in het hoofd van de installateur ontstaat spontaan de gedachte: ‘Oh oh, ik ben te duur!’. Hoe ontstaat het? Prijsdruk is een gevaarlijk fenomeen. Het ontstaat doordat er in de ogen van de klant geen verschil zit tussen de producten of diensten die een installateur aanbiedt en die zijn concurrenten aan-
bieden. En als er geen verschillen zijn, dan is het toch logisch dat de klant dan het product voor de laagste prijs wil? Is dat oneerlijk of onredelijk van die klant? Welnee, ondernemers doen het zelf ook. Bijvoorbeeld als ze benzine gaan tanken: alle benzine is hetzelfde, dus is de goedkoopste benzine het interessantst. En ondernemers doen het bijvoorbeeld ook als ze op zoek gaan naar een nieuw telefoonabonnement. Een kale belbundel is een kale belbundel en eenzelfde belbundel is makkelijk te vergelijken op basis van prijs. Prijsdruk ontstaat dus als klanten geen verschil ziet tussen het aanbod van verschillende installateurs. Wat is er tegen te doen? Natuurlijk, een installateur kan meegaan met de wens van de klant en de prijs laten zakken. Maar gek genoeg is dat het allerdomste dat een ondernemer kan doen. Want wat gebeurt er als hij of zij ‘zomaar’ meegaat met de wens van de klant? De klant vertrouwt de installateur direct niet meer. Dat klinkt misschien vreemd, want deze doet immers precies wat de klant vraagt: zakken met de prijs. Maar verplaatst u zich maar eens in de positie van de klant. Stel dat u een offerte heeft gekregen van een installateur en u heeft hem nu aan de telefoon en zegt: ‘Ik vind je te duur. Elders kan het 250 euro goedkoper. Als jij het voor 250 euro minder wil doen dan je nu in je offerte hebt staan, dan heb jij de order.’ Vrijwel meteen komt zijn antwoord: ‘Ja, hoor is goed.’ Wat denk u dan? Waarschijnlijk iets als: ‘Hé, da’s vreemd. Hij kan
maart 2017 KvINL-VAKWIJZER
23
Uit de praktijk
zomaar met zijn prijs omlaag. Zijn oorspronkelijke prijs was dus gewoon te hoog. Hij probeerde me dus eigenlijk te bedonderen. Eens kijken of de prijs nóg lager kan.’ Als een ondernemer dus zomaar met je prijs omlaag gaat, vertrouwt de klant deze direct niet meer. En dat is geen goede uitgangspositie. Gek hè?! De ondernemer denk de klant ter wille te zijn door akkoord te gaan met de prijsverlaging, maar in plaats van een tevreden klant krijgt hij of zij nu te maken met een achterdochtige klant. En terecht! En erger nog, de klant blijft nu ‘doorzeuren’ om meer korting. Het is dus belangrijk nooit zomaar te zakken met een prijs. Anders is beter Bij de uitleg over het ontstaan van prijsdruk is in feite al de oplossing voor het probleem aangedragen. Een slimme ondernemer zorgt ervoor dat zijn aanbod niet zomaar meer is te vergelijken met het aanbod van zijn of haar concurrent. Bij tankstations (benzine) wordt dit toegepast doordat bij het ene tankstation een uitgebreide shop is en bij de andere niet. En bekende merken willen afnemers graag doen geloven dat hun benzine anders (lees: beter) is dan die van de goedkopere merken. Of een benzinemerk profileert zich als ‘groen’. En dan is het haast wel logisch dat die benzine ‘iets’ duurder is. Aanbieders van belbundels gebruiken deze techniek (uniek maken van het aanbod) ook veel. Zoals gezegd zijn kale belbundels van verschillende telecomaanbieders makkelijk te vergelijken, maar het wordt een stuk lastiger als de klant bij de ene belbundel om de twee jaar een nieuwe telefoon krijgt en bij een andere belbundel om de drie jaar. Extra’s toevoegen Installateurs moeten ook ‘extra’s’ toevoegen aan hun dienst om deze
uniek te maken; dit moet ook uitvoerig worden beschreven in de offerte en aanpak. Dit kunnen zaken zijn die u zelf misschien niet zo bijzonder vindt, maar voor de klant kunnen ze heel bijzonder en van waarde (hét middel tegen prijsdruk!) zijn. In de schildersbranche zijn er een paar fraaie voorbeelden van professionals die zich goed hebben weten te onderscheiden: • De nachtschilder Deze schilder onderscheidt zich doordat hij ‘s nachts schildert. Handig voor scholen en kantoren. • De schilder zonder radio ‘Wij werken zonder radio op de steiger; u hoort niet dat wij er zijn’. • De ‘onzichtbare’ behanger Iedere avond ruimt hij alles op. Nergens staat materiaal of ligt afval. Ook na het afstomen geen rommel, geen overvolle vuilniszakken bij het afval. Zorg er dus voor dat u onderscheidend bent! Blijf niet ‘gewoon’ Ondernemers die ‘gewoon’ blijven, blijven tegen prijsdruk aanlopen. Als een installateur zelf niet weet waarin hij of zij onderscheidend is, dan weet de klant het ook niet. Er moet dus tijd worden besteed aan het bedenken wat het onderscheidend vermogen is en dit steeds verder ontwikkelen en benadrukken. In het kader staan enkele tips. Tot slot: Bedenk dat meteen al vanaf het eerste contactmoment met een nieuwe klant moet worden gewerkt aan de relatie met die klant. Een goede relatie opbouwen is namelijk het beste middel tegen prijsdruk. Bart Groothuis is organisatieadviseur en richt zich op het verbeteren van de commerciële slagkracht van professionals door gewone dingen ongewoon goed te doen.
Hoe onderscheid u zich van uw concurrenten? • ‘ Wij stemmen onze werktijden af met u, wij gaan niet uit van de werktijden die ‘standaard’ worden gehanteerd in de bouw.’ • ‘Bij ons hoort u niet: ‘er komt iemand tussen 13.00 en 17.00 uur langs.’ Wij plannen op het half uur nauwkeurig.’ • ‘Als wij bij u werken bent u voor ons op dat moment het belangrijkste. Wij bellen dus niet telkens tussendoor met andere klanten of collega’s.’ • ‘Als wij bij u in huis met een project bezig zijn, merkt u niet dat wij er zijn. Wij werken stil en netjes. Geen keiharde muziek, geen geschreeuw.’ • ‘Wij werken met een strakke planning en met een strak toeleveringsbeleid. Dat betekent dat niet straks uw hal en gang vol staan met allerlei materiaal dat we pas dagen later nodig hebben. Nee, bij ons wordt alles pas geleverd op het moment dat wij het in het werk nodig hebben.’ • ‘ Wij staan bekend om onze netheid. Wij ruimen iedere avond alle rommel op en nemen die mee in onze bus en stoppen niet uw vuilnisbakken vol.’ • ‘Ik kan u wat referenties geven van projecten die we pas geleden naar volle tevredenheid hebben uitgevoerd. Die klanten zijn vol lof over onze aanpak. Net zoals u straks zult zijn als wij dit project bij u hebben opgeleverd.’ • ‘Een maand na installatie komen we bij u terug om de hele installatie nog een keer te controleren.’ • ‘Veel collega’s gebruiken de … techniek voor verbindingen. Wij gebruiken altijd de …techniek. Die is duurzamer.’
24
KvINL-VAKWIJZER maart 2017