JONG ATLANTISCH SAMENWERKINGSORGAAN NEDERLAND
2e jaargang nr. 2 maart/april 1977 W J.C. Schouten Zorgen voor Morgen " De slechtste maatschappij is die waaraan niets te verbeteren is"; een verslag naar aanleiding van een uitgebreide enquĂŞte.
pag. 2 S. Salychev Communisten en de huidige Sociaal-Democratie Veranderingen in en het falen van het westerse SociaalDemocratische systeem.
pag. 6
R.D. Praaning Praten over: AmerikaansRussische betrekkingen
S. W. Gouwenberg Parlementaire bemoeienis met buitenlands beleid
Mensenrechten of wapenbeperkingen ? Het dilemma van een beperkte confrontatie.
Verslag van een bijeenkomst waaraan parlementariĂŤrs en wetenschappelijke deskundigen deelnamen.
pag.
pag.1Q
a
K.A . Nederlof Taakverdeling : wildgroei van Europese eenwording Is specialisatie en takenruil op het gebied van defensie wel zo'n aantrekkelijke oplossing?
pag.13
JASON-magazine Tweemaandelijkse uitgave van de StĂŽchting Jong Atlantisch Samenwerkingsorgaan Nederland
Redactie JASON-magazine . Secretariaat:
Van Stolkweg 10, Den Haag Telefoon : 070-54.27.03 Bankrek .nr.: 45.68.55.548, AMRO-bank Scheveningen Girorekening nr. : 3.56.10.25
Hoofdredacteur Redactie-leden
Lay-out
: K.A. Nederlof : drs. Marianne I. Carlier drs. J.Th . Hoekerna F.L.M. Lafort : vacature
Redactie-adres JASON-magazine:
VanStolkweg 10, Den Haag Telefoon : 070-54.27.04 of 071-13.24.39 Voor abonnementen e.d. wende men zich tot het secretariaat.
Abonnementsprijzen:
Per jaar f 15,- (tot 20 jaar f 10.-) Adherent van de Stichting JASON min. f 10.- (tot 20 jaar f 5,- ) Adherenten krijgen buiten het blad regelmatig publicatiès van de Stichting toegestuurd. Men wordt verzocht het verschuldigde bedrag eigener beweging over te maken op de bank- of girorekening van de Stichting . tenzij men na ontvangst van een factuur wenst te voldoen . Advertenties:
Reacties van lezers In deze rubriek staat de redactie graag ruimte af om uw mening over wat kortere of langere tijd geleden inJASONmagazine is verschenen, af te drukken. Bij voorkeur ontvangen we reacties die niet langer zijn dan g pagina's A4 (regelafstand anderha!O. Indien u een langer artikel wilt schrijven, verzoeken we u contact met de redactie op te nemen. Overigens: het staat iedereen vrij om een bijdrage aan JASON -magazine te leveren, binnen of buiten het onderwerp dat voor het betreffende nummer staat aangekondigd (steeds op de binnenkant van de omslag).
Adreswijziging redactie
Advertentietarieven worden U gaarne verstrekt door de penningmeester van de Stichting . Oe in dit blad uitgesproken meningen blijven geheel en al voor rekening van de betrokken auteur.
Met ingang van 1 mei a.s. zal het redactie-adres van dit blad verhuizen van de Hooglandse Kerkgracht }g in Leiden naar de VanStolkweg 10. We verzoeken u eventuele correspondentie vanaf dat moment naar het secretariaatsadres in Den Haag te zenden. Tijdens kantooruren is het secretariaat en de redactie telefonisch te bereiken (07054.27 .og ).
Dagelijks Bestuur: Voorzitter Algemeen Secretans Nationaal Secretans Internationaal Secretans Penningmeester Hoofdredacteur JA SON -mag.
In het volgende nummer: : A.D. Praaning Praw1ra Adiningrat : P. van Wulfften Palthe : W.H.A.M. van den Mu1jsenbergh : drs. Marianne I. Carlier : Joan A. van den Honert : K.A. Nederlof
Algemeen Beatuur
Raad van Advles
mr. Th. Bot mr. R. Engels Melanie Groenewald drs. J.Th. Hoekerna mr. B. Kruys drs. C.C. Sanders mr. Bea e.c. van Schayck M . Schutter H.J. Smallenbroek dr. J.L.K .F. de Vries .
dr. W.F. van Eekalen H. Aben C.C. van den Heuvel dr. L.G .M. Jaquet
Leden van het DageliJkS Bestuu r ZIJn tevens led en van het Algemeen Bestuur
In het komende (mei/juni) nummer vanJASON-magazine legt de redactie u een serie artikelen over de Conferentie van Belgrado voor. Deze conferentie wordt dit najaar gehouden als uitvloeisel van de augustus 19 75 in Helsinki besloten Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE). Vanuit verschillende hoek zullen deskundigen uit velerlei landen ingaan op de verwachtingen die zij (of hun regering) hebben van de komende 'toetsingsconferentie in Belgrado'. Sluitingsdatum copij: 1 mei 1977 Het vierde nummer van dit jaar zal bijdragen bevatten van tal van internationale jongerenorganisaties. Voor een blad als het onze een uitgekiend idee eens diep in de gecompliceerde wereld van jongerenbetrekkingen te duiken. Overzichten, analyses en anekdotes zult u (onder voorbehoud) begin augustus in JASON-magazine kunnen aantreffen. Bijdragen aan dit nummer, bij voorkeur na overleg met de redactie, dienen uiterlijk 1 juli 1977 binnen te zijn.
Redactîoneel
( advtrttnlit)
Haalt het Westen 1984? Er zijn wel eens van die onderwerpen waarvoor het veel moeilijker is dan gewoonlijk om er artikelen voor te krijgen. Zo'n onderwerp wordt in dit nummer behandeld. In opzet zouden een bonte rij auteurs in veelstemmige toonhoogten uiteenzetten hoe zij zich het Westen anno 1984 voorstelden. Dat magische jaartal 1984 is het moment waarop George Orwellzijn toekomstmaatschappij liet spelen -waarin menselijkheid en oprechtheid is vervangen door ongebreidelde staatscontrole. Of onze samenleving in zeven jaar zo kan transformeren, is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is. Wel kan gezegd worden dat de geschiedenis in kortere tijd grotere veranderingen te zien heeft gegeven ..... . Na het aanvankelijke enthousiasme waarmee de redactie dit thema te lijf ging (' Haalt het Westen 1984 ?', daar moet toch wel iets over te vertellen zijn?) moeten we wel toegeven dat de oogst wat klein is uitgevallen. Klein, maar niet mager, want de bijdragen zijn bijzonder lezenswaardig. In een beschouwing gaat Drs. W.J.C. Schouten in op de problemen van de westerse samenleving, aan de hand van een eerder uitgevoerde enquête onder een grote groep Nederlanders. In een andere maatschappij-structuur leven geprononceerde ideeën over de overlevingskansen van het 'westerse systeem'. JASON-magazine heeft zich daarnaast van meet af ten doel gesteld ook oosteuropese visies te presenteren; we menen deze twee uitgangspunten te kunnen combine-
ren in een artikel van Dr. S. Salychev over Communi.stm en de tegenwoordige Sodaal-Democratie. De Sociaal-democratie is weliswaar slechts een facet van de westerse maatschappij, zij geeft toch een aardige projectie van het beeld dat de Sowjet Unie van het westen heeft. Onze oproep tot het geven van commentaar op wat in JASON-magazine is verschenen (zie het vorige nummer), werd direct gehonoreerd met een doorwrochte beschouwing van Prof.dr. S.W. Couwenberg. Naar aanleiding van het artikel over Pres- , siegroepm m het buitenlandse beleid (jan./febr. 1977) levert prof. eauwenberg een uitgebreid commentaar op de presentatie van het rapport dat aan het bedoelde artikel van Dr. A. van Staden ten grondslag heeft gelegen. Twee actuele zaken tenslotte. Het Amerikaanse Oost/West beleid van president Carter wordt in een artikel belicht door R.D. Praaning ; natuurlijk staat Carter's kruistocht tegen de schending van de mensenrechten en het mogelijke verband met hL mislukken van de SALT-besprekingen daarin centraal. Als hekkesluiter een artikel van mijn • hand, waarin de mogelijkheden en bijwerkingen van takenruil tussen de defensies van de Europese NAVO-partners ter sprake komt. Dit artikel is deels gebaseerd op de vergelijkende enquête onder de Nederlandse politieke partijen zoals die in het vorige nummer van dit blad is afgedrukt. K.A.N.
Actuele themanummers Civis Mundi Tij dschrift voor Burgerschapsvonnin g • Verdediging democratische rechtsstaadmei 1977 ) • Het beleid van het kabinetDen Uyl I en 11 (nov. '76 en mrt. ' 77 ) • Réveil van het marxisme (jan. 197 7) • Konflikt en Synthese (sept. 1976) • Het vraagstuk van de sociaaleconomische machtsconcentraties (mei 1976) • Volken Verdediging (mrt. 1976) • Koningschap in discussie (jan. 1976) • Communicatiemedia en democratie (sept. 1975) In de loop van dit jaar verschijnen nog twee nieuwe themanummers, die resp. het recht op arbeid en het vraagstuk van de soevereiniteit tot o nderwerp hebben. Beide thema's worden op multidisciplinaire wijze behandeld.
Abonnemmtsprijs f 27,50 Losse nummers f 6,-
Redactie en Administratie: VanStolkweg 10, Den H aag (Tel. 070-553249)
boekd ruk+ offset /boekhandel /kantoorboekhandel meuwe rijn 83 I postbus 302311eiden I telefoon 071 - 12.27.51
1
ZORGEN VOOR MORGEN De slechtste maatschappij is die waaraan niets te verbeteren valt Zorgen voor morgen Uitgangspunt voor dit nummer van JASON was de vraag: " haalt het Westen 1984 ?". Wanneer het mogelijk zou zijn de stelregel die de titel van deze bijdrage vormt om te keren, dan zou het antwoord zonder meer bevestigend kunnen klinken. Er valt, naar de Nederlanders menen, aan onze maatschappij immers veel te verbeteren. In dit artikel wil ik aan de hand van het SMO-onderzoek "Zorgen voor morgen" uit 1975 een kort antwoord formuleren op de vraag wat er volgens de Nederlanders met name dient te veranderen. Iets uitvoeriger wil ik ingaan op de vraag hoe sterk de veranderingsbehoefte ten aanzien van de samenleving als geheel is, en op welke manier men veranderingen tot stand wil brengen. Veel van wat ik hier schrijf is ontleend aan hetgeen ik reeds schreef in het verslag van bovengenoemd onderzoek, dat gebaseerd was op vraaggesprekken met 2.850 Nederlanders.
Waar moet in Nederland iets aan gedaan worden? In de vragenlijst van het "Zorgen voor morgen" -onderzoek werden twintig probleemgebieden opgenomen, die wij kozen aan de hand van een voorafgaande proefenquète. Het bleken inderdaad stuk voor stuk onderwerpen te zijn, waaraan veel mensen iets gedaan wilden zien. Niet minder dan achttien van de onderwerpen moesten volgens meer dan de helft van de ondervraagden aangepakt worden. De noodzaak van verdere analyse vooropstellend krijgt men in eerste aanleg het beeld van een zekere mate van tewedenheid, aangevuld met een verlangen naar stabilisatie in vrede en veiligheid. Dat neemt vanzelfsprekend niet weg dat een op de toekomst gericht beleid nodig is om de betrekkelijke tevredenheid van het moment van het onderzoek -januari 1975- niet in haar tegendeel te doen omslaan. De beltanclelde onderwerpen -in rangorde van het percentage der ondervraagden dat er iets aan gedaan wil zien-zijn : I. verminderen van de misdadigheid, persoonlijke veiligheid vergroten ; 2. milieu, lucht en water schoner maken; 3. zorgen dat er steeds voldoende energiebronnen en grondstoffen zijn ; 4. bevorderen van begrip, samenwerking en vrede tussen mensen en landen ; 5. zorgen voor voldoende passende werkgelegenheid; 6. zorgen voor goede woningen in een prettige omgeving voor iedereen ; 7. afremmen van de inflatie, van de geldontwaarding; 8. garanderen van een redelijk inkomen voor iedereen, ook voor wie niet kan werken ; 9. zorgen dat de mensen voldoende inzicht hebben in de maatschappij en in hun bedrijf, om voor hun belangen te kunnen opkomen ;
2
I0. vèrlaging van.de belastingdruk, belasting vermlnderen ; I I . zorgen voor een gelijkere verdeling van de inkomens ; 12. het werk en de werkomstandigheden aangenamer maken ; 13. de ontwikkelingslanden helpen ; 14. ervoor zorgen dat de lonen minder snel stijgen ; 15. vergroten van inspraak en medezeggenschap m de bedrijven waar men werkt ; 16. zorgen dat er steeds voldoende produkten gemaakt worden waaraan behoefte bestaat; I 7. zorgen voor arbeidsbesparende methoden van werken in de bedrijven; 18. zorgen dat de welvaart groter wordt, de inkomens stijgen ; 19. kortere werktijden invoeren; 20. ervoor zorgen, dat er regelmatig nieuwe consumptiegoederen worden uitgevonden. We gingen na, welke van deze taken naar de mening van de respondenten weggelegd waren voor respectievelijk de overheid, de vakbeweging, de ondememingswereld, de actiegroepen en de consumentenorganisaties. Ook vroegen we, wat de betrokken instellingen er, naar men meende, daadwerkelijk aan deden. Op basis van deze twee elementen berekenden wij voor elk van de instellingen een aantal rapportcijfers. Wat betreft de ovtrhtid kwam daarbij een ruime voldoende tevoorschijn voor ontwikkelingshulp. Een krappe voldoende kreeg de overheid voor milieuverbetering, energie- en grondstoffenvoorziening, bevorderen van begrip en samenwerking tussen mensen en landen en het garanderen van een redelijk inkomen voor iedereen, ook voor wie niet werkt. Een onvoldoende kreeg de overheid voor haar activiteiten op het gebied van inflatiebestrijding, werkgelegenheid, huisvesting en inkomensspreiding. Een zware onvoldoende zag 's lands overheid zich tenslotte toebedeeld voor het verminderen van misdadigheid en voor belastingverlaging. De vakbtwtging kreeg van de betrokken ondervraagden een goed rapport: een ruime voldoende voor alle hierboven genoemde, aan de vakbeweging toegedachte belangrijkste taken uit onze onderwerpenlijst, afgezien van de inflatiebestrijding, waarvoor een onvoldoende werd toegekend. De ondtmtmingswtrtld behaalde in de bovengenoemde zin een ruime voldoende voor haar activiteiten ten aanzien van de zorg voor voldoende grondstoffen en energiebronnen, alsmede een voldoende voor haar zorg voor de werkgelegenheid. Een onvoldoende werd de ondernemingen toegekend op het gebied van milieuverbetering, inkomenszekerheid en inflatiebestrijding. Zware onvoldoendes zag de ondememingswereld zich evenwel ten aanzien van haar bovengenoemde "belangrijkste taken" niet toebedeeld. De actitgrotptn kregen hoge cijfers voor hun activiteiten op het gebied van milieu, begrip en vrede tussen mensen en landen alsmede ontwikkelingshulp. Een onvoldoende kregen de actiegroepen echter wat betreft de hun toebedachte taak ten aanzien van de vergroting van de persoonlijke veiligheid. Dat laatste is wellicht een trefTend voorbeeld
Maatschappijverandering en politieke Ir.leur Het percentage veranderingsgezinden blijkt onder de kiezers van PvdA, WD en confessionele partijen ongeveer even groot te zijn (resp. 70%, 71% en 69%). Slechts de PPR schiet er op dit punt uit met 90% (tabel1 ). Degenen die totale maatschappijverandering willen, vormen in alle partijen een bescheiden percentage. Het hoogste is dit bij de PPR-stemmers (9%) en het laagste bij de WD-kiezers (5%). Daartussen liggen dç aanhangers van de confessionele partijen (7%) en van de PvdA (8%) - De zojuist genoemde veranderingsgezindheid loopt niet sterk uiteen naar de politieke overtuiging, met uittondering van de PPR-kring, waar het percentage veranderingsgezinden sterk boven het landelijk gemiddelde ligt. - De voorstanders van totale maatschappijverandering vormen in alle politieke partijen een kleine minderheid.
van het bekende "vox populi, vox Dei" -gevaar. De consumentenotganisaties tenslotte zagen zich voor de belangrijkste taak die hun door het betrokken deel van de ondervraagden werd toebedacht - milieuverbeteringmet een krappe voldoende gewaardeerd.
Totale verandering, gedeeltelijke verandering ofhouden zoals het is
Hoe gematigd z.ijn we·' Wanneer het mogelijk zou zijn, de stelregel die de titel van dit hoofdstuk vormt om te keren, dan zou onze samenleving er blijkens de vorige twee hoofdstukken bijzonder goed voorstaan. Blijkens het voorgaande zijn er erg veel zaken, waar volgens vele van onze respondenten dringend en sneller iets aan gedaan moet worden. Ook ziet I Mate waarin men de maatschappijverandering voorstaat, men ten aanzien van tal van punten de toekomst somber 1 Tabel 2 gesplitst naar leeftijd (vraag 8A) m. Verder zagen we, dat de bestaande maatschappelijke 18 t/m 25 t/ m 35 t / m 35 t/m 55 t/m organen vooral niet voldoen aan de bestaande vraag naar · 24 jaar 34 jaar 44 jaar 54 jaar 64 jaar 65+ totaal beschermende activiteiten. Als er in de huidige maatschap% % % % % % % pelijke context te weinig wordt gedaan aan zaken die men · totaal van groot belang acht, dan is het te verwachten dat er een veranderen 11 10 10 8 8 8 9 roep om maatschappijverandering ontstaat. Die roep deels klinkt in onze samenleving duidelijk door in allerlei veranderen 66 68 62 61 60 47 62 actieve groeperingen: van de Unified Family tot de Arbei- grotendeels 25 zo bliJven 23 29 28 30 42 28 dersmacht en van de Bond van Verontruste Ouders tot het weet ntet 1 1 1 1 1 JAC. Wij vroegen ons af of de behoefte aan verandering aanwezig is in brede lagen van de bevolking, . of dat dit totaal 100 100 100 100 100 100 100
I ---------------------------
.
Fig. :1.
.
In welke mate moet de maatschappij veranderd worden?
Totaal veranderen
9%
Gedeeltelijk veranderen Grotendeels zo blijven
gevoel dat het anders moet, zich beperkt tot kleine, actieve groeperingen. Wij stelden daarom de vraag, of men vindt dat de maatschappij totaal veranderd moet worden, gedeeltelijk veranderd moet worden of grotendeels moet blijven zoals zij nu is. Het antwoord op deze vraag luidde in 28% van de gevallen "grotendeels zo blijven". Meer dan 70% van de respondenten vond het echter noodzakelijk de maatschappij in meerdere of mindere mate te veranderen en 9% staat zelfs een totale verandering voor (figuur 1). Het is duidelijk, dat het merendeel van de Nederlanders veranderingsgezind is. Waarbij aangetekend mag worden, dat men over de richting van die verandering nogal van mening verschilt. Een grote meerderheid van het · Nederlandse volk is gematigd veranderingsgezind, terwijl een grote minderheid de dingen grotendeels onveranderd wil houden. Een kleine minderheid is voorstander van totale maatschappijverandering.
Maatschappi.fverandering: een film voor alle leeflijden Een veel gehoord geluid is dat de jeugd veel veranderingsgezinder is dan de ouderen. Uit ons onderzoek bleek echter dat, wanneer de mensen rechtstreeks gevraagd wordt naar de mate waarin ze de maatschappij veranderd willen zien, o uderen en jongeren elkaar niet veel ontlopen (tabel2). Veranderingsgezindheid heeft weinig met leeftijd te maken. Maatschappi.fverandering en geloof Blijkt de veranderingsgezindheid van ons volk niet in een bepaalde kleur gekleed te gaan, de confessie maakt des te meer verschil. De behoudenden onder ons maken in totaal 28% van ons volk uit. Het zijn de Nederlands Hervormden, die met 36% dit landelijk gemiddelde sterk overschrijden. De voorstanders van gematigde verandering daarentegen behalen vooral in Gereformeerde kring een percentage ( 70%) dat sterk boven het betreffend~ landelijke gemiddelde (62%) ligt. Tweemaal het landelijk gemiddelde van 9% der totale maatschappijhervormers treft men aan onder degenen, die wel to t een godsdienstige gemeenschap, maar niet tot de Rooms -Katholieke, Nederlands Hervormde of Gereformeerde kerken behoren. Onder deze groep vallen vele kleinere geloofsgemeenschappen en secten, met inbegrip van bijvoorbeeld de Jehova's Getuigen.
Maatschappi.fverandering en de urgentie van een aantal problemen Wij gingen na, in hoeverre een samenhang bestaat tussen · het urgent achten van een aantal problemen en de gewenste mate van maatschappijverandering. Tabel1 Veranderingsgezindheid naar politieke partij Daarbij stelden we vast, dat een -in vergelijking tot het landelijk gemiddelde van 9%- hoog percentage totale totale verandering maatschappijhervormers vooral aangetroffen wordt bij de verandering (incl. totale verandering) onderwerpen, die slechts door een gering aantal mensen dringend en urgent geacht worden. Zo vond slechts 10% PvdA 8% 70% wo 5% 71% van onze respondenten het dringend nodig om iets aan CDA 7% 69% welvaartsstijging te doen. Van deze kleine groep wil 16% PPR 9% 90% totale maatschappijverandering. Werktijdverkorting werd Totaal 9% 71% - - - - - -- - - - - - - - - - - -----:--- - - - - . door 11 % van de respondenten urgent geacht, terwijl maar
3
liefst 15% van deze groep de maatschappij in hoofd en leden veranderd wil zien. Nieuwe consumptiegoederen vormden voor 6% een dringende zaak, terwijl 17% van deze groep onze samenlevingsorganisatie ingrijpend gewijzigd wil zien (tabel 4). Een voorbehoud bij deze en andere conclusies is nodig. Het is mogelijk dat iemand, die vond dat bijvoorbeeld de welvaart omlaag moet, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om te stellen "aan welvaartsstijging is al teveel gedaan". In zo'n geval heeft men zich geschaard onder degenen die vinden dat er dringend en sneller iets aan de welvaartsstijging moet gebeuren. Met andere woorden: in de laatstgenoemde rubriek- de "heetgebakerf)en"- kunnen mensen zitten die vinden dat het urgent is dat de welvaart daalt. Hetzelfde voorbehoud geldt ten aanzien van andere onderwerpen. Er bestaat een positieve samenhang tussen de opvatting dat er dringend en sneller iets aan een bepaald probleem gedaan moet worden en de mening dat de maatschappij totaal veranderd moet worden. Deze samenhang is het sterkst bij onderwerpen die door relatief weinig mensen als urgent ervaren worden.
Maalschappijverandtring en onLwiltAelingshulp Voor een tweetal onderwerpen bekeken wij wat uitgebreider de samenhang tussen de mate waarin men vindt dat er iets aan gedaan moet worden en de mate waarin men maatschappijverandering voorstaat. Wij kozen hiervoor t~n onderwerp dat de verantwoordelijkheid van onze maatschappij voor de haar omringende wereld vertegenwoordigt en een onderwerp dat meer op de interne verhouding slaat. Bij de keuze van deze onderwerpen speelde ook de verdeling over de mate van dringendheid een rol: deze moest zodanig zijn, dat er binnen elke categorie nog bruikbare totalen overbleven. Tabel 3
'lets doen aan meer medezeggenschap' in relatie tot 'maatschappij veranderen'. niet belangrijk al dringend wenselijk genoeg bereikt
totaal veranderen • deels veranderen zo bl ijven weet niet
teveel gedaan
%
%
%
%
%
13 68 18 1
7 64 28 1
8 52 39 1
12 54 33 1
14 62 23 1
Het eerste onderwerp .betreft de ontwikkelingslanden. Veel kritiek op ons economisch stelsel is gebaseerd op een verondeptelde uitbuiting van de derde wereld. Het ligt dan ook in de lijn van de verwachting, dat er onder diegenen die vinden dat er dringend en sneller iets aan de armoede in deze landen gedaan dient te worden, relatief veel voorstanders van een totale verandering van onze maatschappij te vinden zullen zijn. · Zoals tabel 3_laat zien is dit echter niet het geval. Integendeel: in de groep die ontwikkelingshulp urgent vindt zijn de gematigde maatschappijhervormers met 70% sterker vertegenwoordigd dan het landelijk gemiddelde (62%). Het landelijk gemiddelde van de totale maatschappijveranderaars (9%) wordt juist (met 4%) overschreden in de groep die vindt dat er al teveel aan ontwikkelingshulp is gedaan. Interessant is ook dat onder de mensen die ontwikkelingshulp onbelangrijk vinden en onder degenen die de doeleinden van deze hulp al bereikt a~ ten, relatief hoge percentages zitten (resp. 38% en 43%) van maatschappelijk behoudenden. - De wens tot totale maatschappijverandering treft men vaker aan bij degenen die vinden dat er te veel aan
4
ontwikkelingshulp is gedaan dan bij hen die het ontwik~elingsprobleem urgent achten. - Degenen die vinden dat er teveel aan ontwikkelingshulp wordt gedaan, zijn ondervertegenwoordigd in de categorie "de maatschappij gedeeltelijk veranderen", evenredig vertegenwoordigd in de categorie "zo blijven" en oververtegenwoordigd in de groep " totaal veranderen". - De hypothese dat het verlangen naar een actievere houding van onze maatschappij ten opzichte van de noden van de derde wereld van invloed is op de mate waarin een totale verandering van de samenleving wenselijk wordt geacht, gaat niet op. Dit verband is er wel met de wens tot gedeeltelijke verandering. - Een onverschillige houding ten opzichte van ontwikkelingshulp gaat veelal samen met de opvatting dat de huidige maatschappij onveranderd moet blijven.
Maalschappi]verandtring en medezeggenschap Het tweede onderwerp waaraan wij in dit kader bijzondere aandacht schenken, is de medezeggenschap. Blijkens de enquêteresultaten zijn zowel onder degenen die hier dringend en sneller iets aan willen doen, als onder degenen die vinden dat er al teveel aan gedaan is, relatief veel voorstanders van een totale verandering van de maatschappij •. Dit illustreert de al eerder gemaakte opmerking dat binnen de groep die totale maatschappijverandering voorstaat, diepgaande verschillen van inzicht bestaan over de richting van die verandering. . Aan de hand van de relatie tussen de gedachten over medezeggenschap en die over maatschappijverandering valt te illustreren dat binnen de toch al vrij kleine groep voorstanders van totale maatschappijverandering scherpe tegenstellingen over de richting van die verandering · bestaan.
Maatschappijverandering: hoe doen we dat? In paragraaf I bezagen wij een aantal punten waaraan veel of tamelijk veel Nederlanders blijkens onze enquête iets gedaan willen zien. In paragraaf 2 stonden centraal de · instellingen, waarvan men activiteit verwacht. In paragraaf •3 tenslotte is de maatschappijverandering aan de orde, waarbij wij zagen dat bijna twee derde van de Nederlanders het een en ander aan onze samenleving veranderd wil zien. Met dien verstande, dat het overgrote deel van deze groep voorstander is van een gedeeltelijke, dat wil zeggen gematigde verandering. Een vraag die hierop aansluit, is: "Hoe kunnen individuele mensen iets doen aan maatschappijverandering?". In verband hiermede legden wij aan de respondenten die de maatschappij geheel of gedeeltelijk veranderd wilden zien, een lijst voor van verschillende manieren om wijzigingen te bereiken. Daarbij werd hen gevraagd·welke manieren zij goed vonden. Een voor iedere democraat geruststellende topscore staat voorop: de helft van de hervormingsgezinden acht het stemmen op een bepaalde politieke partij een goede weg om het doel te bereiken. Daarna volgen passief lidrnaatschap van een politieke partij (20%), of van een vakbond (20%) en het deelnemen aan vreedzame acties (20%). Actief optreden binnen een politieke partij is voor 17% en hetzelfde binnen een vakbond voor 12% een goed middel. Het lidmaatschap van consumentenorgan~saties als bij• Hierbij m~t men wel in het oog houden dat degenen die de medezeggens~ap . een urgem o nderwerp achten, numeriek sterker zijn dan degenen d1e Vloden dat er a l teveel aan medezeggenschap is gedaan.
1
drage tot maatschappijverandering behaalt nog I 0%, maar de overige door ons genoemde mogelijkheden kwamen tot zeer lage percentages: meestaken 5%, bedrijfsbezetting 3%, harde acties 1%. Het aantal voorstanders van revolutie is haast te klein om te tellen, terwijl 6% van de betrokken respondenten ons in vindingrijkheid overtroffen door nog andere, niet nader omschreven wegen naar maatschappijverandering te onderkennen .
Denken en doen is twee
Wij hebben nu wat meer inzicht gekregen in de mate waarin het Nederlandse volk veranderingen in de maatschappij wenselijk acht. Ook hebben we meer zicht gekregen op de wijzen waarop men die veranderingen denkt te kunnen nastreven. Nu komen we op de vraag wat men er in feite aan doet. Ook al vindt men iets een goede manier om de (gewenste) Tabel 4 De manier va n maatschappijverandering die men voor- maatschappijverandering tot stand te brengen, daarom is staat, gesplitst naar partijpolitieke voorkeur. men nog niet altijd ook daadwerkelijk op die manier actief of actief geweest. WD CDA PPR PvdA - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -t-ot_a_al , De kloof tussen denken en doen is het grootst bij de % • methoden die de meeste inspanning vergen. Zo is slechts % % % % 50 een derde van degenen die vreedzame acties nuttig achten, stemmen 56 54 53 68 lid politieke partij 35 22 23 20 20 ook daadwerkelijk op die manier actief of actief geweest: actief lid politieke partij 16 18 19 32 17 tegenover de 20% die iets in dit middelziet staat 7% die het 18 lid vakbond 29 11 26 ~~ ook in praktijk brengt of bracht. Voor het lidmaatschap actief lid vakbond 11 16 19 9 van een politieke partij bedragen deze percentages 20 meestaken 8 1 2 10 5 10 respectievelijk 10. Voor het actief lidmaatschap is de consumentenorg. 11 9 10 11 15 vreedzame actie 23 15 40 20 verhouding nog ongunstiger : 17% tegenover 5%. De twee 1 harde actie 4 1 x ~ op de vakbond betrekking hebbende punten vertonen een bezetting 4 1 2 9 x vergelijkbaar beeld : lidmaatschap vakbond : 20 tegenover 1 1 revolutie x x 6 12%, actief zijn in de vakbond : 12 tegenover 4% . _ 14 anders 4 6 6 De leeftijd is van invloed op de afstand tussen denken en 24 14 5 totaal 29 100 doen : hoe jonger de leeftijdsgroep, hoe kleiner dit verschil. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Dat loopt bijvoorbeeld voor vreedzame acties van 21 % Van de verschillende po litieke groeperingen die wij in dit denken en !2% doen voor de 18 _ tlm 24 _jarigen, tot 21% verslag betrokken, zijn de PPR-stemmers het minst kiesdenken en 5% doen voor de 55- t/ m 64-jarigen. keurig ten aanzien van de verschillende manieren waarop men aan maatschappijverandering kan doen. Voor elk van Ten besluite de genoemde manieren was er onder de aanhangers van We hebben geconstateerd dat er in Nederland nogal wat deze partij het hoogste percentage mensen te vinden die onvrede bestaat ten aanzien van een groot aantal prodeze manier goedkeurden (zie tabel4). Dit kan worden verklaard door het hoge percentage PPR-stemmers dat bleemgebieden. Ook hebben wij gezien dat men niet altijd even gelukkig is met de activiteiten van de diverse instellinvoor maatschappijverandering zei te zijn en dus deze vraag kreeg voorgelegd. De voorkeur voor activiteit in vakbongen, die men daarvoor verantwoordelijk acht. Tenslotte hebQen we kunnen vaststellen dat men (met het den, meestaken, bedrijfsbezettingen en vreedzame acties oog op bovengenoemde onvrede) verandering in de savenoom nog de meeste variatie naar politieke achtergrond . Zo ziet van de PvdA-stemmers 29%, van de WO-stemmers menleving noodzakelijk acht. Die verandering dient dan echter wel gematigd te zijn en tot stand gebracht te worden 11%, van de confessionele stemmers 18% en van de PPRstemmers 26% heil in lidmaatschap van een vakbond als op een manier, die geen geweld en geen maatschappelijke wanorde met zich brengt. De Nederlanders zij n dus een middel tot maatschappijverandering. Voor staken liggen deze cijfers als volgt : PvdA 8%, WO 1%, CDA 2%, PPR evolutionair volk. Dat het populairste¡ instrument ter 10%. verandering van de maatschappij de stembus is, kan als Voor bedrijfsbezettingen komen deze partijen resp. op 4, een pluim op de hoed van ons democratisch stelsel gezien worden. I, 2 en 9%. In vreedzame acties ziet 23% van de PvdAHet zal van de mate waarin ons democratisch stelsel blijft stemmers iets, evenals 40% van de PPR-stemmers, terwijl de belangstelling hiervoor bij CDA en WO slechts 15% voldoen, afhangen of de vraag of het Westen 1984 haalt bevestigend beantwoord kan worden. We zullen als samenbedraagt. leving niet in staat zijn alle opgesomde problemen uit de Bij de behandeling van de vraag naar de mate waarin maatschappijverandering wenselijk wordt geacht, hebben wereld te helpen. We kunnen ons er echter, om met we geconstateerd dat de jongen niet veel harder piepen Durkheim te spreken, wel van bevrijden door ze te dan de ouden zingen. Ook bij de beoordeling van de begrijpen. "Daarin is de geestelijke superioriteit van de verschillende manieren van verandering is van de zogedemocratie gelegen. Omdat het de regering van de reflecnaamde generatiekloof weinig terug te vinden. tie is, maakt ze het de burger mogelijk meer inzicht te krijgen in de wetten van zijn land en er actiever aan deel te - Het populairste instrument om de maatschappij te veranderen is de stembus. nemen. Omdat er permanente relaties bestaan tussen - De vakbond wordt vooral door PvdA-stemmers als een individu en staat, is de staat voor het individu niet langer passend instrument beschouwd. een uitwendige ¡kracht die een zuiver mechanische druk op - Voor vreedzame acties is het meeste begrip te vinden in hem uitoefent. Dank zij die constante uitwisseling tussen PPR-kring. beide, raakt beider bestaan verbonden." (I) - Op lidmaatschap van een vakbond na ontlopen de aanhangers van de VVD de confessionele stemmers niet Drs. W.J.C. Schouten veel voor wat betreft de houding ten opzichte van I. Emilc Durkhcim, ~om d~ Sociologi~. Parijs, 2~ ~di ti~ 1969. diverse manieren om de maatschappij te veranderen. Vcnaald in H. P.M. Goddijn : Sociologi~. Socialism~ ~n D~oaati~. - Voor harde acties bestaat in Nederland vrijwel geen d~ politi~k~ sociologi~ van Emile Durkhdm, Boom, Meppel 1973. aanhang, laat staan voor revoluties.
5
COMMUNISTEN EN. DE HUIDIGE SOCIAAL-DEMOCRATIE In de afgelopen veelbewogen vijftig jaar heeft de SociaalDemocratie een aanzienlijke evolutie naar rechts doorgemaakt. Voor de tweede wereldoorlog richtten de sociaaldemocratische partijen zich, terwijl ze het reformisme bleven aanhangen, steeds op het Marxisme, hoewel de naam 'marxisme' dienovereenkomstig gewijzigd was. Enige t~jd geleden hebben ze het Marxisme officieel in de ban gedaan.
Hernieuwde ideologisering Aan het eind van de vijftiger jaren lanceerden de sociaaldemocratische leiders een campagne onder het motto: 'deideologisering' , daarmee de socialistische idealen en een algemene wereldvisie verbannend . Ze beschouwden de economische successen van het kapitalisme van dat moment en de vooruitzichten op een wetenschappelijke en technologische omwenteling die gunstig waren voor de ontwikkeling van produktieve krachten als een voldoende reden om te conduderen dat de sociaal-politieke stabiliteit van het kapitalisme langzaam maar zeker zou toenemen; dat de klassestrijd gedoemd was weg te ebben en dat onder deze omstandigheden de sociaal-democratie het beste zichzelf kon aanpassen aan de ontwikkelingen nu ze de "''astige ideologie van de socialistische beweging afdankte. In tegenstelling tot deze voorspellingen echter, beleefde de kapitalistische wereld in de tweede helft van de zestiger jaren een periode van massaprotestbewegingen, die tot op dat moment ongeëvenaard in omvang en hevigheid waren. Toen na de 'Koude Oorlog' de weg werd vrijgemaakt voor de internationale ontspanning, kwam er een breuk in de alliantie van het sociaal -democratisch leiderschap en de bourgeoisie, die daarvoor de klassenstrijd ten behoeve van de 'Atlantische solidariteit' had bevroren. Zoals de Oostenrijkse sociaal-democratische kanselier Bruno Kreisky opmerkte : 'het proces van politieke differentiatie is begonnen, waarmee de ideologie opnieuw naar de voorgrond is geschoven' . Dit bracht de sociaal-democratie oog in oog met een niet eerder voorgekomen groei van linkse ideeën bij de werkende klasse en democratische bewegingen en een immens groeiende belangstelling van de grote massa voor het Marxisme en de socialistische ideeën in het algemeen. Met andere woorden: 'de-ideolo-
6
gisering' bleek in schrille tegenstelling te staan met de sociale en politieke realiteit.
Tegenstrijdigheden De noodzaak om de ideologische en politieke lijn van de sociaal-democratie te herzien, haalde de pragmatische plannen van haar leiders omver en dwong hen stukje bij beetje de dogma's van de ' Koude Oorlog' te laten va llen. Het in 1962 gehouden congres van de Socialistische Internationale benadrukte dat de afkeer van het communisme niet de vorm mocht gaan aannemen van het ondersteunen van fascistische, reactionaire en feodale regimes. De rapporten van de Socialistische Internationale ter verdediging van het Noordatlantisch blok gaven uiteindelijk de stoot tot de roep om resolute stappen naar ontspanning en samenwerking. De regering van West-Duitsland, geleid door sociaaldemocraten, droeg bij in de verbeterde verhouding met de Sowjet Unie en andere socialistische landen. De sociaal deniocratische leiders van Finland waren aetief in het voorbereiden en het succesvol uitvoeren van de CVSE en de sociaal-democratische regering van Zweden was erg behulpzaam in het geven van diplomatieke steun aan de bevrijdingsstrijd van het Vietnamese volk. In 1972 zag het bureau van de Socialistische Internationale zich gedwongen de 'ban' op samenwerking met communisten op te hefTen, daarmee de sociaal-democratische partijen de vrije hand latend. Deze beslissing bewijst het tegenstrijdige proces dat in deze beweging plaats vindt. In Frankrijk, Italië en Finland, met hun invloedrijke communistische partijen, namen linksgerichte tendenzen in het beleid van de sociaal-democratische partijen toe en viel een vooruitgang te bespeuren in de toenadering van alle krachten in de arb.eidersbeweging. Aan de andere kant hebben de sociaal-democratische leiders in West-Duitsland, Engeland en Oostenrijk klaarblijkelijk de strijd tegen het communisme en de communistische partijen opgevoerd. Niettemin moeten de aanstichters van de anticommunistische campagne een sterke weerstand van de overal in de sociaal-democratische partijen opgekomen linkse krachten onder ogen zien. De verhouding met de
•
communisten was één van de belangrijkste onderwerpen van de conferentie van de sociaal-democratische partijen die in 1976 in Helsingör (Denemarken) en Parijs gehouden is, evenals van het laatste congres van de Socialistische Internationale in Genéve. Wat de communisten betreft, zij koesteren geen enkele illusie wat een reformistische politiek kan bereiken en ze beseffen dat de tweespalt in de arbeidersklasse de strijd voor de belangen van de arbeiders ernstig verzwakt. Deze tweespalt is in het verleden een van de belangrijkste factoren geweest die het terugdringen van het fascisme heeft belemmerd. De sociaal-democratische partijen ge:ven leiding aan een aanzienlijke achterban uit de arbeidersklasse. Met een basis van voornamelijk arbeiders en mensen 'uit de democratische geledingen van de maatschappij kunnen deze partijen de democratische wensen van de massa niet meer negeren. Daarom hechten de communistische partijen zoveel waarde aan de strijd om eenheid van de arbeidersklasse en aan samenwerking met de sociaal-democratische partijen. Het verslag van de Berlijnse conferentie van Communisten en Arbeiderspartijen in Europa benadrukt dat. 'De deelnemers aan de conferentie verwelkomen de successen die in een aantal landen en op internationaal niveau bereikt zijn bij toenemende samenwerking tussen Communistische en socialistische of sociaal-democratische partijen. Zij menen dat de belangen van de arbeidersklasse en alle werkenden het beste gediend zijn met het uit de weg ruimen van de hinderpalen van de weg naar samenwerking, die de strijd van de arbeidersmassa tegen het monopoliekapitaal en tegen reactionaire en conservatieve krachten bemoeilijken .'
Samenwerking, geen convergentie Er is een brede basis voor samenwerking tussen communisten en sociaal-democraten in de ._3J,I:ijd voor vrede, democratische vrijheden en rechten ën voor de eisen van de arbeiders, met inbegrip van economische eisen. De secretaris-generaal van het Centraal Comité van de Communistische Partij in de Sowjet-Unie, L.I. Breznjev, zei op het 25ste Partijcongres (terwijl hij opmerkte dat de Communisten waarderen wat er al is bereikt in de sfeer van contacten met soci.alistische en sociaal-democratische partijen): 'Zeker, er kan geen sprake zijn van enige ideologische convergentie tussen het wetenschappelijk commu nisme en het reformisme van de sociaal-democraten. Er zijn nog teveel sociaal-democraten die hun gehele activiteit stoelen op anti-communisme en anti-Sowjetisme. Er zijn zelfs partijen die hun leden disciplinair straffen voor contacten met Communisten. Wij zullen deze dingen bestrijden, omdat ze alleen in de kaart spelen van de reactie. Niettemin kunnen we en zijn we één met de sociaaldemocraten wanneer ze zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor vrede, en we zijn zeker één met sociaal-democratische arbeiders in een gemeenschappelijke zorg voor de veijigheid van de volkeren, de wens de wapenwedloop in te. dammen en het fascisme, racisme en kolonialisme te stuiten. juist op deze gebieden hebben en zullen we doorgaan met het ontplooien van initiatief en goodwill.' Het verbannen van de koude-oorlog-dogma's door de sociaal-democratische leiding en het zoeken naar een realistischer politiek met de bedoeling de verhouding met de Sowjet-Unie en andere socialistische landen te verbete-
ren, bevordert de vooruitzichten van de strijd voor versterkte internationale ontspanning en de verdwijning van agressiehaarden. De CP van de Sowjet-Unie en van andere socialistische landen hebben voortdurend herhaald dat ze bereid zijn om met de sociaal-democratische partijen op wereldniveau samen te werken. Er zijn overal gelegenheden om tot grotere eenheid te komen tussen communisten en socialisten bij zaken als internationale ontspanning, normalisatie van Oost-West verhoudingen, het stoppen van de wapenwedloop, ontwapening, Ellropese veiligheid, het uitbannen van spanningshaarden, etc. Er zijn ook grotere mogelijkheden voor samenwerking in de strijd voor democratie. In Frankrijk werken communisten en socialisten samen aan het vtranderen van de politieke krachtsverhoudingen 'ten gun~te van de arbeidende klasse en democratische stroming~n onder de bevolking; zij streven naar een regering waarin door alle democratische krachten wordt samengewerkt. Voor dezelfde opgave staan de arbeider~klasse en democratische bewegingen in Italië en Finland.
Eenheid aan top en basis Men moet evenwel niet vergeten dat er verschillende politieke achtergronden voor de gemeenschappelijke eisen van communisten en ~ociaal-democra~en zijn. Als communisten de economische belangen en democratische vrijheden van de bevolking verdedigen, worden zij geleid door het principe van de klassenstrijd en steunen zij hoofdzakelijk op de economische strijd van de arbeiders en de politieke strijd van de massa. De sociaal-democratische leiders voeren daarentegen een beleid van klassensamenwerking en vertrouwen op een regering, een parlement en andere burgerlijk-democratische instellingen; zij kennen de klassenstrijd een tweederangs-rol toe. De communisten wijzen erop dat het beleid van de socialistische landen en de massabewegingen die tegen de oorlog zijn, dé weg naar een vreedzame coëxistentie bereidt; de sociaal-democratische leiders blijven echter hun hoop op de NAVO vestigen. Deze politieke realiteit in ogenschouw nemend, stellen de communisten voor de gemeenschappelijke acties van communisten en socialisten niet afhankelijk te stellen van het op voorhand elimineren van ideologische tegenstellingen. Hoewel ze het reformisme en anti-communisme van de sociaal-democraten bekritisereo, trachten de communisten te voorkomen dat de bourgeoisie een 'scheidsrechtersrol' met betrekking tot deze verschillen gaat spelen. Om samenwerking op alle niveau's tot stand te brengen ondersteunen de communisten de totstandkoming van een eenheid 'van bovenaP ._ terwijl de communistische partijen tegelijkertijd massa·ácties 'van benedenaP trachten te organiseren. Deze laatste acties maken het voor hen mogelijk -omdat ze een brede massa in een actieve strijd voor de eenheid van de gehele arbeidersklasse betrekken - hun bijdrage te leveren in het oplossen van de ideologische verschillen tussen communisten en sociaaldemocraten. Op deze manier schept de strijd van de communistische partijen voor eenheid van de arbeidersklasse niet alleen goede voorwaarden voor het handhaven van de eisen van de werkenden, maar ook voor het scheppen van een onafhankelijke koers van de arbeidersbeweging. Dr. S. Salychev historicus en hoofd van de afdeling Internationale Arbeidersbeweging van het Instituut voor Wereldgeschiedenis, verbonden aan de USSR Academie van Wetenschappen .
7
bevolking op de hoogte gehouden van wat er 'drüben' maar vooral wat er in eigen land gebeurde. " Een dissident had zijn opmerkingen nog niet gemaakt of hij hoorde ze via Radio Liberty weer terug" (1 ). Nàg vinden de uitzendingen min of meer ongestoord plaats, maar de uitgelokte Russische dreigtaal rechtvaardigt de vraag : Hoe lang nog? Deze en soortgelijke hoe-lang-nog vragen werden mede door de Carter-politiek actueel gemaakt. Zijn politiek zou ik een van beperltte confrontolie willen noemen, of de confrontatie tussen de Kampioen van de Mensenrechten en de Kampioen van de Vrede .
•••
_ _...........
~'-!>-
~,..,.,
........
<1..·- . . . . .,..T.;...e
'AU 1t Needt'd W tU n Matrh.'
Praten over.... Amerikaans-Russische betrekkingen : een beperkte confrontatie "Among the problems experienced by dnnocralic societies in rnanaging their foreign ciffairs, none have been more beset with dilnnmas both moral and practical, nor accompanitd by more dispul.e and self-doubt concerning fundamental aspects of the democralic Jaith, than those arising as a consequence of relalions with authoritarian regimes" (Marshall D. Shulman in 'On leaming to live with authoritarian regimes', Foreign Affairs no. 1/1977 .) Voor hen die de Amerikaans-Russische herrekkingen van fundamenteel belang voor de détente achten, wekt de in omvang en intensiteit tOenemende discussie over de huidige Amerikaanse buitenlandse politiek. nauwelijks verwondering. Want na een periode van onmiskenbare OostWest toenadering, die in de Amerikaans- Russische participatie in de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) niet alleen haar bekroning, maar ook. haar indirecte oorzaak en stimulans vond, lijkt thans een periode van hernieuwd wanrrouwen en daarom van stagnatie van de ontspanning te zijn ingerreden. De genoemde toenadering werd gekenschetst door een opmerkelijke Oost-West tolerantie, waarbij zelfs uitzendi ngen van Radio Fret Europe en Radio Liberty minder werden gestoord. Immers, juist door deze uitzendingen werd de Oosteuropese, meer met name de Russische
8
Breznjev, die zich door zijn niet aflatende pogingen de CVSE te verwezenlijken al eerder het predikaat ' Kampioen van de Vrede' had toegeëigend, ziet zich door Carter's ogenschijnlijk niet-strategische kruisvaart voor de mensenrechten met onvoorziene problemen geconfronteerd. Indien men blikt op Breznjev's op zich begrijpelijke ontspanningspolitiek, is daarin een viertal overwegende elementen aan te rre!Ten. Allereerst moet genoemd worden de consolidalie van OostEuropa en de erkenning daarbinnen van de rol van de Sowjet Unie. Als tweede daarmee samenhangend element de erkenning door het Westen van de Oost-West grenzen, de formele acceptatie daarvan en mogelijkerwijs ook het door het Westen formeel afz.ien van interventie bij zich eventueel voordoende problemen in Oost-Europa. Op de derde plaats zou ik een consequentie als element willen noemen: bij Westerse acceptatie van de eerste twee elementen zou de Sowjet Unie de handen vrij hebben voor een eventuele oploHing van de problemtn met de Volltsrepublielt China. Tenslotte, en dit element is van de meest recente datum, kwamen ook de handel en technologie als element van de Sowjet-détente politiek een rol spelen. Door al deze elementen heen speelde uiteraard ook. de Russische wens de Amerikaanse invloed in Europa geleidelijk aan terug te dringen, waarbij het woord geleidelijk de nadruk. verdient. Van Russische zijde namelijk vreest men dat een te snelle Amerikaanse terugrrekking een ongewenste solide Westeuropese eenwording in de hand zou werken, die bijvoorbeeld de door de Sowjet Unie geprefereerde, op bilaterale contacten gebaseerde politiek zal veranderen in een m ultilaterale. In deze politiek, dat moge duidelijk zijn, speelt uitsluitend een strategische overweging een rol van belang. Het moet echter gezegd worden dat, hoewel het Sowjet 'vredesstreven' voornamelijk gericht is op onverkorte handhaving van de bestaande verhoudingen binnen het Oostblok, zij de Oost-West o ntspanning of the VS-SU herrekkingen niet wezenlijk in de wielen rijdt.
••• Aanva nkelijk leek de Amerikaanse politiek zich in zekere zin op een zelfde golflengte te bewegen. Daarmee vereenvoudigde zij zelf de communicatie tussen de beide landen -en daarmee tussen de twee maatschappelijke systemen- aanzienlijk. Hoewel het 'Zbig' Brzezinski was die, allang voordat hij werd wat hij nu is - Amenka's veiligheidsman nummer één- de Amerikaanse relaties met de Westeuropese bondgenoten desnoods publiekelij k wilde laten prevaleren boven een verdergaande VS-SU ontspanning, was het Henry Kissinger die met zijn zakelijke linltage-p.olitielt een aantal vliegen in een klap sloeg. Tijdens Kissinger's
'regeringsperiode' kwamen niet alleen de Salt-I en CVSEaccoorden af en startten de MBFR-gesprekken in Wenen, door de op gang gebrachte gesprekken kregen ook de Atlantische en intern-Westeuropese consultaties nieuwe injecties. De Amerikaanse positie aan de CVSE voorafgaand zou men bijna low-profiled kunnen noemen; de VS sprongen zeker niet met het Westeuropese enthousiasme op Helsinki's derde-mand zaken. Eerder besefte Kissinger als geen ander, ook getuige de omstreden 'Sonnenfeldt-doctrine' (2), dat problemen in Oost-Europa een direct gevaar voor de Europese en daarmee voor de wereldvrede betekenden. Desnoods wilde hij (dat mogen we achteraf wel zeggen) voor de handhaving van de bestaande Oost-West vrede de morele overw~ging in zijn buitenlandse politiek van ondergeschikt belang maken. Wèl wist hij door zijn 'quid pro quo' -politiek ook op het morele vlak winst te boeken. Maar het ging allemaal in een zakelijke sfeer.
••• In tegenstelling hiermee lijkt Carter's politiek van btperltte confrontatie, die voor een groot deel bepaald schijnt te worden door intern politieke factoren. Factoren, die op hun beun onder meer bepaald zijn door een Watergatefrustratie in combinatie met de gevolgen van de Amerikaanse betrekkingen met autoritaire of totalitaire regimes, zoals die van de Sowjet Unie. Terugkomend op Shulman's anikei ' On learning to live with authoritarian regimes' neem ik graag de drie door hem aangeduide problumltlassm in de Amerikaans-Russische betrekkingen over. Als de meest eenvoudige en voor de hand liggende noemt Shulman eerst de structurele problemen die voortkomen uit de contacten tussen pluralistische en in hoge mate gecentraliseerde instituties. Hoewel ten gevolge van deze contacten positieve aanpassingen, die bijdroegen tot een verminderende vertrouwenscrisis plaatsvonden, signaleert Shulman juist dóór deze contacten een tweede probleemklasse. Deze probleemklasse is in de hand gewerkt door wat hij noemt het inductie-ejfect, dat wil zeggen de veranderingen welke in democratische maatschappijen teweeg werden gebracht door haar contacten met totalitaire regimes. In dit verband noemt hij de verwordingen van de in beginsel open westerse maatschappij door het 'fighting fire with fire' principe. De grootste problemen treft Shulman echter aan in de derde categorie, die bepaald wordt door de vraag in hoeverre het voor een democratische maatschappij legitiem, wenselijk, noodzakelijk -of zelfs mogelijk is om de praktijken of het karakter van autoritaire regimes in een humanitaire en pluralistische richting af te buigen. Stuk voor stuk zijn dit problemen waarmee de Carterploeg zich geconfronteerd wist. De wijze waarop Shulman zijn laatste vraag formuleerde, geeft al een voorzichtig negatieve tendens aan. Maar, zoals we inmiddels weten, Carter's antwoord was duidelijk positief, en voor menigeen onvoorstelbaar luid. Dat het ook een aanvechtbaar antwoord is, zou kunnen blijken uit de ontwikkelingen op de volgende drie gebieden: de Salt-besprekingen als exponent van de Amerikapns-Russische en de MBFR-besprekingen en de Oost-Oost verhoudingen als exponent van de Oost-West relaties.
••• Carter's optimisme over de goede afloop van de SALTbesprekingen, meerdere malen verwoord in opmerkingen van de strekking 'er bestaat geen enkele band tussen de kwestie van de mensenrechten en de Salt-besprekingen' is
inmiddels -voorlopig- geloochenstraft. Ondanks opeenvolgende waarschuwingen van Russische zijde die het tegendeel beweerden - Dobrynin op 18 februari in Washington (3), Prawda op 20 februari (4) en tenslotte Brn..njev op 21 maart (5 ) - merkte Carter kort voor Vance's vertrek naar Moskou, waarSALT de hoofdschotel der besprekingen zou vormen, nog op: "Some people are concerned every time Brezhnev sneezes". Maar hoewel in Moskou een aantal minder belangrijke ontwapenings- en wapenbeheersingsarspraken zijn gemaakt, kwam Vance toch van een zeer koude kermis thuis. Niet alleen verklaarde de Russische minister van Buitenlandse Zaken Gromyko (nadat hij Vance wat eerder naar huis had gestuurd dan de Amerikaan zelf verwachtte), dat de VS-voorstellen volstrekt onaanvaardbaar waren, ook zei hij nogal geagiteerd over het mensenrechtvraagstuk: "Het vergiftigt de atmosfeer. Het verslechtert de politieke atmosfeer. Het helpt het vraagstuk van de wapenbeperking niet oplossen. Het verergert het!" (6). Ook de Weense besprekingen over troepenverminderingen in Centraal Europa zijn mijns inziens bij Carter's mensenrechtkruisvaart betrokken. Misschien vonden de oppositionelen en dissidenten in Oost-Europa alleen in de Slotakte van Helsinki al voldoende aanleiding om hun ellende voor het wereldforum kenbaar te maken. Maar Carter's gedrag en vooral zijn uitspraak in een brief aan de Russische dissident Sacharov ( 7) "U kunt er zeker van zijn, dat het Amerikaanse volk en onze regering trouw zal blijven aan onze toezegging eerbied voor de mensenrechten niet alleen in eigen land, maar ook daarbuiten te zullen afdwingen" hebben zeker het hunne daartoe bijgedragen. Men moet zich daarbij echter realiseren dat toenemende onrust met name in Centraal Europa voor de Sowjet Unie bepaald geen aanleiding zal zijn om daar nu maar troepen te gaan verminderen. Bovendien valt uit de geschiedenis op dat het Westen twee maal niet ingreep in Oost-Europa to~n zij er uitdrukkelijk om gevraagd werd. Men wilde zich niet in een derde wereldoorlog storten en dat is zeer begrijpelijk. Vraagtekens mogen dus worden gezet bij een eventuele follow-up van Carter's activiteiten: Of hij is niet bang voor wat Sonnenfeldt noemde, een 'major-war', of hij voedt een oppositie waarvan hij moet weten dat deze zichzelf doodt door verstikking in een nietmeegegroeid keurslijf. Inmiddels hebben ook de Westeuropese landen zich in dit kennelijke conflict tussen strategische en morele belangen in de relaties met autoritaire of totalitaire regimes gemengd. David Owen, Engelands nieuwbakken Minister van Buitenlandse Zaken, heeft zich uitdrukkelijk achter Carter geschaard (8) en ook Van der Stoel's acties in Tsjechoslowakije zouden op eenzelfde keuze kunnen duiden. Maar landen, die van oudsher vele bemoeienissen met Oost-Europa kennen, stelden zich uitermate gereserveerd op. Met name Frankrijk, Oostenrijk en West-Duitsland distantieerden zich min of meer van de door Carter ingenomen positie. Zelfs het Westduitse blad 'Die Zeit', toch bepaald geen krant die beschuldigd kan worden 'soft on communism' te zijn, meldde eind februari dat "als Carter's huidige politiek ten aanzien van dissidenten een permanente wordt, hij zich ervan bewust moet zijn dat de Europeanen hem daarin dan zeker niet zullen volgen" .
• •• Het is moeilijk, zo niet onmogelijk voor een democratische staat te kiezen voor heuij een strategische heuij een morele basis van haar buitenlandse politiek. Een werkelijke keuze is wellicht zelfs onverantwoord. In de praktijk zal er tussen
9
de uitersten gewogen, men zou kunnen zeggen : geschipperd worden. Is het oordeel tenslotte geveld, dan pleit er veel voor de onderliggende keuze liever niet uit te spreken. Met Shulman ben ik het eens dat "zij die in autoritaire samenlevingen leven uiteindelijk hun eigen manier zullen vinden om hun streven naar vrijheid uit te drukken die in ieder mens leeft". Onvoorzichtige beïnvloeding, versnelling van dit proces lijkt om hunnentwil de slechtste keus. Het positieve van de Brezjnev-Carter discussies, tenslotte, moge aangetoond zijn door het voor het wereldforum duidelijk geworden gebrek in Brezjnev's vredespolitiek: die is niet voor individuen bedoeld. Maar in een verslechterende Oost-West situatie zijn de mogelijkheden tot hulp aan verdrukten 'over de grens' tot een minimum beperkt, terwijl er ten tijde van een oorlog over mensenrechten alleen nog maar gezwegen kan worden. R.D. Praaning NOTEN: I. David K. Shipler in /nltmational Htrald Tnbunt , 15/ 2-77 . 2.J.Th. Hoekerna injASON-magaziM nr. 311976. 3. Anatoli Dobrynin, Sowjetambassadeur in Washington, tijdens een officieel bezoek aan Vance's plaatsvervanger Arthur Hartman. 4. Zie ook Prawda, IS maan 1977. "Omspanning en normale besprekingen veronderstellen de aanwezigheid van wederzijds venrouwen in en respect voor de wenen en tradities van elkaar". 5. Brezjnev tijdens een toespraak voor een ' nationale vakvereniging' op 21 maan 1977 : " Wij zullen niemand, onder geen enkele voorwaarde, toestaan dat hij zich met onze interne aangelegenheden bemoeit". 6. lnttmational Htrald Tribunt, 1/4/197 7. 7. Caner's brief aan Sacharov was gedateerd op 5 februari 1977 . De Nederlandse vertaling verscheen op 21 februari 1977 in N RC! Handtûblad.
8. David Owen op een diner van de Commonwealth Writm' AJJOciation op 21 februari 1977 : "De communistische landen moeten zich realiseren dat bezorgdheid over mensenrechten geen afleidingsmanoeuvre is, maar een wezenlijk deel van de buitenlandse politiek van de Westerse democratieën" .
Commentaar
Parlementaire bemoeienis met buitenlands beleid Het vraagstuk van de democratisering van het buitenlands beleid is een thema, dat regelmatig in de publieke discussie terugkeert. En terecht! De parlementaire democratie wordt niet alleen steeds meer uitgehold door de groeiende politieke macht der georganiseerde groepsbelangen (i.h.b. grote ondernemingen en vakbonden), maar ook door de toenemende internationalisatie van het politieke beleid. Dat een effectieve democratische controle op het buitenlandse beleid wenselijk en ook mogelijk is, wordt in onze tijd niet meer. betwist zoals voorheen (1). De discussie gaat nu hoofdzakelijk over de vraag, in welke mate die controle wenselijk en mogelijk is, in hoeverre zij hic et nunc op effectieve wijze wordt uitgeoefend, en wie daarbij een rol
10
spelen. Aan deze problematiek heeft het Ned. Genootschap voor Internationale Zaken op 28 februari j.l. een studieconferentie gewijd, die een interessante discussie opleverde. Op de ochtendzitting werden stellingen en artikelen besproken van de heren dr. W.F. van Eekelen, drs. A. van der Hek en dr. A. van Staden (2).
Parlementaire machteloosheid op buitenlandspolitiek gebied De meeste aandacht trok de stellingname van drs. van der Hek, zoals bekend Tweede Kamerlid voor de PvdA. Wat hierin opviel, was dat enerzijds een krachtig pleidooi werd gehouden voor een versterking van de positie van het parlement op buitenlands-politiek gebied, maar anderzijds tegelijk op onthullende wijze de machteloosheid van het parlement op dit terrein aan de kaak werd gesteld. Wat Van der Hek over die machteloosheid opmerkt, is een nieuwe illustratie van het verval van de parlementaire machtspositie en het toenemende parlementaire gebrek aan zelfvertrouwen, dat hiermee gepaard gaat (3). Het blijkt, aldus Van der Hek, dat de Kamer bij herhaling haar eigen macht niet wil. De Kamer bekommert zich minder om haar bevoegdheden dan voorheen. Er groeit z.i. een andere waardering van het parlement. Men schijnt er meer en meer van uit te gaan dat de aanwezigheid van een parlement ongeacht zijn macht. voldoende is voor het democratisch gehalte van het politiek systeem. Hij verwijst hiervoor naar het bekende rapport van de Belgische politicus Tindemans over de politieke Unie en constateert in aansluiting hieraan dat de huidige volksvertegenwoordiging een groot deel van haar eigen machteloosheid niet alleen feitelijk, maar ideologisch voor haar verantwoording blijkt te nemen. De regering vindt dat prima. Ja, Van der Hek verdenkt er de regering zelfs van de toegenomen machteloosheid van het parlement bewust te willen. Tegenover een zich in zwijgzaamheid hullende minister van Buitenlandse Zaken ziet Van der Hek een volgzame, ja gedweeë Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken en een onwetende Kamer. Hoewel er een duidelijk verschil in benadering was tussen drs. van der Hek en dr. van Eekden (chef directie Atlantische Veiligheid en Samenwerking van het Ministerie · van Binnenlandse Zaken), was er op dit punt weinig meningsverschil. Van Eekden constateert dat het parlement zich teveel met marginale zaken bezighoudt. Voor een ambtenaar is het opmerkelijk, zo schrijft hij, hoe weinig er in de Kamer gesproken wordt over wezenlijke problemen van het buitenlands beleid. De afgelopen jaren zijn diepgaande verschillen aan de dag getreden over het lidmaatschap van de NAVO, de nieuwe econo.mische orde en de wenselijkheid van de EEG als samenwerkingskader. Maar die problematiek komt in de Kamer niet ten volle tot uiting. De discussie erover vindt eerder buiten het parlement plaats. In de discussie stelde ook dr. C.L. Patijn dat het parlement zich teveel met bijzaken bezighoudt. De vraag die zich op grond van deze informatie onweerstaanbaar opdringt, is hoe tot een meer effectieve democratische controle van het buitenlands beleid te komen, als het parlement zelf zo weinig in zijn eigen macht en verantwoordelijkheid te dien aanzien gelooft? Sinds het midden van de jaren zestig is een krachtige democratiseringsgolf over ons land gespoeld. Sinds 1973 hebben we een kabinet dat zich bewust wil inzetten voor grotere democratisering op allerlei terreinen en wordt het buiten-
lands beleid gevoerd onder leiding van een minister van Buitenlandse Zaken uit de PvdA, die jarenlang een toegewijd parlementariër is ge,~eest. Desondanks blijft, zoals Van der Hele. stelt, de regenteske traditie op dit terrein onverminderd doorwerken. Dit is toch welzeer teleurstellend. Wordt de parlementaire democratie niet meer en meer een fraaie façade waarachter heel andere machtsverhoudingen schuil gaan dan officieel wordt beleden? Als het parlement zich steeds minder bekommert om een effectieve uitoefening van zijn politieke macht en verantwoordelijkheid, dan verspeelt het onvermijdelijk zijn centrale machtspositie met alle consequenties van dien. In politicis moet men zijn juridisch-gefundeerde machtspositie voortdurend nauwgezet bewaken tegenover concurrerende machten. In dit opzicht schiet het parlement ernstig tekort, ondanks alle drukte die het kamerlidmaatschap omgeeft. Wordt de kostbare tijd van de gemiddelde parlementariër wel goed besteed.? Is men echt bezig met de dingen waar het op aan komt? Dat lijkt zeer twijfelachtig. Hoe wil men de huidige impasse doorbreken? Dit is op deze conferentie helaas niet duidelijk geworden. Zou er wat veranderen als een zelfbewust parlementariër als Van der Hele. minister van Buitenlandse Zaken zou worden? Ik vrees dat we dan opnieuw een bevestiging zouden krijgen van het bekende gezegde : "Un jacobin ministre n'est pas un ministre jacobin". Van der Hele. wil dat het grondwettelijk gefundeerde goedkeuringsrecht van het parlement zich niet beperkt tot internationale overeenkomsten, zoals nu, maar zich ook gaat uitstrekken tot internati onale afspraken en voorlopige overeenkomsten . Dat klinkt heel democratisch, maar, afgezien nog van de praktische mogelijkheden om een dergelijke verantwoordelijkheid waar te maken, rijst de \Taag wat voor zin een dergelijk pleidooi heeft als het parlement van zijn huidige bevoegdheden al zo weinig dlectief gebruik maakt.
Confessionele partijen verantwoordelijk? Drs. van der Hele. stelde de traditionele rechterzijde, de ronfè.·ssionde partijen dus, hoofdzakelijk verantwoordelijk \"Oor de huidige parlementaire machteloosheid. Opmerkelijk was dat die stelling door geen van de deelnemers aan deze ronteremie werd bestreden, hoewel toch ook christendnnorraten aanwezig waren. Als de beschuldiging van Van der Hele. juist zou zijn, kan hij zijn streven naar reactivering van de machtspositie van het parlement wel vergeten. De ron fessionele rechterzijde, opnieuw georganiseerd in CDA -verband, is een integrerend bestanddeel van onze ,·olksvenegenwoordiging en is daaruiç eenvoudig niet weg te denken. Bij ieder streven naar versterking van de parlementaire machtspositie zal men hiervan moeten uitgaan. De vraag is overigens of de hele problematiek op dit punt wel te herleiden valt tot onvoldoende parlementaire zelfbewustheid van de confessionele partijen. Dit lijkt mij zeer twijfelachtig. De "decline of parliament" is geen typisch Nederlands verschijnsel, maar een algemeen fenomeen, ook in landen waar geen confessionele partijen bestaan. · Het parlementaire bestel wordt al jarenlang in allerlei landen overwoekerd door specialistische en corporatistische tendenties, waardoor het steeds meer in details en . marginale zaken verstrikt raakt en steeds minder greep heeft op de grote lijnen en de essentiële problemen van het binnenlands en het buitenlands beleid. Dat wordt al
jarenlang veelvuldig gesignaleerd, maar er verandert niets. Wat nodig is, is in de eerste plaats een aanzienlijke opvoering van de politieke kwaliteit van het parlement. De meest doeltreffende manier om dit te bereiken en daarmee het structurele machtsverlies van het parlement een halt toe te roepen, is m.i. een structurele hervorming, waardoor na de partijen ook de belangenorganisaties op basis van algemeen individueel kiesrecht worden geïntegreerd in het parlementaire bestel. Er moet enerzijds een algemeenpolitieke Kamer komen, die in gemeen overleg met de regering verantwoordelijk is voor de grote lijnen van de binnenlandse en buitenlandse politiek en de samenhang · daarbinnen, en daarom hoofdzakelijk uit politieke generali sten dient te bestaan; en an~erzijds een reeks van deelparlementen, die zich met een bepaald onderdeel van het politieke beleid bezig houden en waarin de specialisten en corporatieve belangenvertegenwoordigers de toon aangeven (4).
Parlement en EEG Op de conferentie in kwestie werd er opnieuw de aandacht op gevestigd, dat het proces van internationale besluitvorming wezenlijk anders geaard is dan de binnenlandse beleidsvorming. Eerstgenoemd proces is veel onberekenbaarder en moeilijker te beïnvloeden en vereist daarom een grotere vrijheid van handelen voor de regering. Hiertegenover werd echter terecht aangevoerd dat men hierbij moet onderscheiden tussen verschillende terreinen van buitenlandse politiek, zoals veiligheidsbeleid, EEGbeleid, ontwikkelingssamenwerking en de kwestie van de mensenrechten. Wat m.n. het EEG-beleid betreft, is er steeds minder verschil tussen binnenlands en buitenlands beleid. Het parlement functioneert onvoldoende in EEG-aangelegenheden, zo stelde Van der Hek. En daar heeft hij natuurlijk gelijk in. De EEG is hoofdzakelijk een aangelegenheid van de politieke en ambtelijke executieve. Ook op dit terrein wenst Van der Hek een versterking van het nationale parlement. Hij vindt dat de Nedqlandse regering in de EEG-ministerraad slechts mag meewerken aan besluitvorming op grond van art. 235 van het EEGverdrag (5) na ruggespraak met en op last van de volksvertegenwoordiging. In de discussie gaf hij zelfs te verstaan dat de hele EEG-wetgeving aan de goedkeuring der nationale parlementen gebonden moest worden. Wordt hiermee echter het supranationale gehalte van de EEG, dat Nederland zeer bewust gewild heeft en dat toch al aanzienlijk is uitgehold, niet wezenlijk aangetast? Moet de versterking van de parlementaire invloed op het besluitvormingsproces in EEG-verband niet primair gezocht worden in de bevordering van reële bevoegdheden van een, direct gekozen Europees parlement?
Nationalisatie socialistische partijen Werkt Van der Hek in feite niet mee aan een terugdraaiing van de Europese integratie in gaullistische zin en is dit wel een Nederlands belang, zo vroeg dr. Patijn in de discussie. Als men Van der Hek en zijn medestanders in de PvdA beluistert, denkt men onwillekeurig weer aan een bekende stelling van de oud-fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer, mr. van der Goes van Naters: "De enige geslaagde nationalisatie is die van de socialistische partijen" (6). De internationalisten van weleer zijn de expo-
11
oenten geworden van een sterk nationaal-georiënteerd socialisme. Het socialisme vereenzelvigt zich steeds meer met de bestaande nationale staat en met zijn macht en welvaart. Opvallend is dat een fundamentele discussie hierover in socialistische kring al jarenlang gemeden wordt. Opvallend op deze conferentie was ook, dat van allerlei kanten weer onbekommerd werd gesproken over de Nederlanse belangen die in en door het buitenlands beleid gediend moesten worden. Toen de betrekkelijk onkwetsbare positie van de minister van Buitenlandse Zaken aan de orde kwam, schreef het PvdA-Tweede Kamerlid P. Danken die onkwetsbaarheid zelfs toe aan de identificatie met het nationale belang, welke kenmerkend is voor die minister. Dit is jarenlang ook hardnekkig verkondigd door mr. Luns a ls minister van Buitenlandse Zaken, maar dit werd hem toen van linkse zijde nogal kwalijk genomen. Ik hoor nog de denigrerende wijze waarop de heer Brugsma op een conferentie van het Genootschap voor Internationale Zaken in de jaren zestig sprak over bevordering van het nationale belang als doelstelling van buitenlandse politiek. Dit was z.i. een volstrekt verouderde opvatting. Maar dat blijkt nu niet meer het geval te zijn.
Buitenlands beleid een elitaire aangelegenheid Dr. van Staden signaleerde de merkwaardige discrepantie tussen de geringe rol die het buitenlands beleid bij vèrkiezingen nog steeds speelt, en de ruime aandacht die het op recente partijcongressen heeft gekregen. Dit is juist en het onderstreept opnieuw dat dit beleid, hoe belangrijk het ook is en steeds meer wordt voor de bevolking, in feite nog steeds een aangelegenheid is van kleine politieke elites.
doelwit
Interkerkelij Vredeabtraad
Pa.x Chriati
A.tlantiache Cc:::c.1a•!.• OSL•SUchtinq voor Politiek Bevuetwordi ntJ Kil i t.aire &elanvenver~ inqen:
.
YCJa. ,
CN, VtK>
Ona Le9er , Onze Vloot, an Onze Lucht.o.cht aond voor Dle r. at.pl1ct.t1ÇJen A l. q~ n Nederlanda .Jeu9dVeebond
for-el• ltan.alen ( pet! U •• · teleQr--.n, bri eve n, e . d.)
NOTEN I. Zie b.v. W. Lippmann, Essays in the Public Philomphy, 1956. 2. De artikelen zijn verschenen in lnümalionale SpectaJor, januari 1977. 3. Zie hiervoor nader van schrijver. Westers staatsrecht als emancipatieprocrs, 197 7. 4. Zie hiervoor nader van schrijver dezes, o.c. 5. Art. 235 luidt a.v.: " Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering de passende maatregelen". 6.M. van der Goes van Naters, Internationaal socialisme, in : Socialim~L en DtmocraLit, jrg. 1952, p. 283 e.v. Zie hiervoor nader van schrijver dezes, Modem socialisme, 1972, p. 40-46 en pp. 19 1-192. 7. Geciteerd bij A. van Staden. l nltmalionalt SpeclaLor, januri 197 7, p. 62.
ind ire c:te betnvloed.inv ( t.ueaenv~ vta :publieke opinie '")
kabine t , •i nietere en at aataaecret.lrie s en
~><
x
C><
x
><
dapar t.e:eenten en ambtenaren
parle•nt , fracties , ll;aaerleden
1nfoi'1Nle Jtan.len Uobbyinv , connect.i••· e . d .) alnietere •• auauaecr.
&abten• ren
kamer lede n
onp.raoonlijke benader 11"19 I eiQen public•tiea, berichten in andere :.edia)
Ïh~~!~~~~i~~~!!nq
publiek in he t a lqemeen
p ublick in het a lqetaeer
speciale bevolklnqaqroepen
x x x >< x ~ ~ 2s: xx ~ >< >< >< >< L
x
Rectificatie De hierboven afgedrukte afbeelding is abusievelijk niet opgenomen in het vorige nummer van JASON-magazine bij het artikel van Dr. A. van Staden over de Binnenlandse beïnvloeding van het Vredes- en Veiligheidsbeleid. Zij geeft aan hoe d~ geïnteresseerde pressiegroepen opereren: direkt of indirekt, via de formele of informele kanalen, waarbij nog een nadere indeling is gemaakt. De aangekruiste vakjes geven de meer dan incide{lteel gebruikte
12 ·
Prof. dr. S.W. Couwenberg
4irecUI belnvloec1in9 (rechtet:z-.kH i".,.rki .DQ' op bealuitvor.era )
a t..rat.e9i•
t.ac:Uek.
Wellicht is dit ook de reden waarom het parlement er zich zo weinig om bekommert. In electoraal opzicht levert het niet veel op. Toch is het juist de taak van de partijen en het parlement om de bevolking ook voor deze dimensie van het beleid te interesseren. Of is het wellicht toch maar beter om, zoals W.L. Brugsma bepleit, het buitenlands beleid over te laten " aan verlichte geesten die de -zaken redelijk regelen zonder te worden gehinderd door de passies van volksstammen, die bij internationale voetbalwedstrijden met bierflessen beginnen te gooien" (7). Dit is een elitaire benadering die in zoverre opmerkelijk is dat zij afkomstig is van een bekend progressief journalist. Maar elitair is niet zo erg meer als tien jaar geleden. Wat al of niet progressief heet, is aan snelle wisseling onderhevig!
><
l:~!~U~~ ~~~~·
con-
I;M:!Chlc ~vo lkinq •-
qroepen
>< C><
C><
>< >< C>< ~
beïnvloedingsmetboden aan. Voorts betreurt de redactie het wegvallen van een verantwoording met betrekking tot het hierboven genoemde artikel. Dit artikel kwam tot stand door een van redactiewege gemaakte samenvatting van het onderzoek-verslag en is niet zoals gesuggereerd werd een door de heer Van Staden zelf geschreven samenvatting. Een en ander is overigens wel met de volledige toestemming van laautgenoemde gebeurd. Redactie
'CoörditUltil' ( mtl danA aan het Parool)
TAAK_ V ERDELING
'wildgroei' van Europese eenwording Begin mei zullen zeven westelijke landen (1) in Londen de traditie van een financieel-economische topconferentie voortzetten. Het is tekenend voor de stand van de Europese eenwording dat twintig jaar na de sluiting van het verdrag van Rome de Europese Gemeenschap maar ternauwernood bij een dergelijke topconferentie wordt betrokken. Met dreigementen en verontwaardiging en na langdurig soebatten wist Nederland te bewerkstelligen dat Royjmlcins, voorzitter van de Europese Commissie, mag meepraten in die top "wanneer zaken aan de orde komen die de Europese Gemeenschap regarderen". Natuurlijk is alles wat op een dergelijk niveau wordt besproken en waar de EEG-landen Engeland, Frankrijk, West-Duitsland en Italië bij zijn betrokken, van belang voor de Europese Gemeenschap.
Gameborden Toen in 1957 het Verdrag van Rome werd ondertekend, beschouwde men dit als een geslaagde eerste worp van een " Groot Europees Ganzebord" . De spelers zouden, zo had men elkaar beloofd, voortdurend dubbtl-z.es gooien, elkaar verlossen als een Europese spelgenoot in de put terecht kwam en tijdens het spel steeds meer bijdragen aan de pot leveren ; aan het eind van het bord zouden ze als een eenkidspion aankomen en gezamenlijk van de pot profiteren. Het spel vorderde echter veel trager dan men had verwacht. De aardigheid ging er snel van af toen men ontdekte dat iedereen er andere spelregels op nahield en het einddoel van het spel lang niet voor alle partners gelijk was. Beschuldigingen van valsspelen maar vooral van obstructie verpestten de sfeer. Van een aantal zaken wist men al dat ze niet tot het spel zouden behoren. Frankrijk' s Assemblée Nationalt had in 1954 de voorstellen voor een Europese Defensiegemeenschap verworpen en de respectievelijke Franse regeringen hebben altijd duidelijk laten uitkomen dat de Unie-gedachte voor Frankrijk nauwe begrenzingen kende. Franse 'Europeanen' als Mannet .en Schuman ten spijt, pas zeer laat heeft Frankrijk ingestemd met een direkt gekozen Europees parlement. Haar conceptie was veeleer het 'Europa der Naties' (vertegenwoordigd door hun regeringen) en niet een Europa van volkeren. Niettegenstaande alle moeilijkheden en onheilsprofetiën, het idee van een politiek verenigd Europa is onuitroeibaar gebleken. Tindemans bepleit in zijn befaamde rapport (waarin hij de verworvenheden _en moeilijkheden van de
.'··~ .,:·~t \ •r:··~~~.·: .
r~t':J.j· ·,.
··· . ':.
Gemeenschap onder ogen ziet) de vorming van een gemeenschappelijk buitenlands beleid om de Gemeenschap verder te ontwikkelen. In een soort 'voor- unie' zou een verdere integratie geforceerd moeten worden door "terstond politieke verbintenissen te verlangen op de Europese betrekkingen met de Derde Wereld, de verhouding met de Verenigde Staten, het veiligheidsbeleid en de beheersing van crises" (2). En dat betekent zoveel als een gemeenschappelijke buitenlandse- en defensie-politiek. Tindemans prefereert, om het Europese Ganzebord weer op gang te helpen, de pragmatische onzekerheid die buitenlands beleid nu eenmaal altijd kenmerkt boven direkte uitbouw van economisch-monetaire verdragen. Het rapport is verdwenen. op de Europese topconferentie in Den Haag van 29 en 30 oktober 1976, werd het hogelijk geprezen en vervolgens als onuitvoerbaar terzijde geschoven. De CommiJsit Spitrtnburg, die al ruim vóór het rapport Tindemans enige opmerkingen en aanbevelingen aan de Nederlandse regering voorlegde, stelt dat de "voorwaarden voor het voeren van een gemeenschappelijk buitenlands beleid (...) in beginsel zijn vervuld", omdat "er in veel opzichten voor de lidstaten van de Unie op het vlak van de internationale betrekkingen metterdaad een feitelijke lotsverbondenheid en belangengemeenschap bestaat, die de grondslag voor een gezamenlijk optreden verschaffen" (3). Men vergelijke het optimisme van beide rapporten met de aanvankelijke onwil van Frankrijk en Engeland om de . gemeenschap zelfs maar aan de Londense topconferentie deel te laten nemen. Wat is er waar van die "feitelijke lotsverbondenheid" als Jenkins straks de deur wordt uitgezet wanneer de aanwezigen menen dat ze iets gaan bespreken dat " niets met Europa te maken heeft"? Worden daar de betrekkingen met de Derde Wereld onder gerekend? De positie van de Verenigde Staten ? Of soms het veiligheidsbeleid waarTindemans het over had en waar 1 op de topconferentie in Londen natuurlijk ook over gesproken zal worden ? Er bestaat overigens al iets om Europa op intern en extern politiek gebied gestalte te geven: de Europest Politielet Samenwerking (EPS). De negen EEG-landen besloten in oktober 1972 om in het kader van deze EPS vier keer per jaar hun ministers van buitenlandse zaken bijeen te laten komen (4). Gedurende haar bestaan heeft de EPS weinig voorbeelden van 'lotsverbondenheid' te zien gegeven. De oliecrisis, de Europese houding ten aanzien van het Midden-Oosten conflict, de Noord-Zuid-dialoog: het zijn voorbeelden van falende eensgezindheid. Alleen op het
13
gebied van de Oost-West betrekkingen (CVSE met name) is er -zij het deels in NAVO -verband- een coördinatie tot standgebracht.
(DS'70), "vergroten doelmatigheid ... afstoten van minder doelmatig geachte taken na internationaal overleg"' ' PvdA), "beter integreren in de NAVO" (RKPN), "er dient een betere taakverdeling tussen de lidstaten te komen"
'Taakverdeling' en politieke partijen
(WD ). (6)
Daarmee raakte dit issue in Nederland uit de controversiële Bovenstaande noteringen lijken de zoveelste zwartgallige sfeer. Het voordeel van een controverse is, dat men geluiden -over de Europese eenwording is altijd wel iets diepgaand blijft nad~nken over de waarde en waarschijnin mineur te melden. Het is evenwel interessant, in lijkheid van hetgeen men voorstelt. Nu lijkt het alsof de verband met de komende verkiezingen, te bekijken in realisatie van die takenruil alleen nog maar afhankelijk is hoeverre ook de Nederlandse politieke partijen door dit van de wil of onwil van de Europese partners. pessimisme zijn aangestoken. (5) Is men zich daar van Een ander resultaat van niet-controversiële doelstellingen bewust dat de verwachtingen niet te hoog gespannen is het voorbijgaan aan ongewenste en onvoorziene conkunnen worden ? sequenties. Want welke absurde resultaten zouden volgen Van de drie grote politieke partijen is de WO het wanneer bijvoorbeeld West-Duitsland bereid is onze duidelijkst geporteerd voor een snelle Europese eenworluchtmachttaak grotendeels over te nemen en de Nederding. Ook het CDA heeft "Europese samenwerking uitlandse marine veel meer dan nu gaat samenwerken met bouwen" op haar verlanglijstje staan. Alleen de PvdA wijdt • haar Britse evenknie ? nauwelijks woorden aan de Europese eenwording- het is al eerder opgemerkt dat de socialisten dat idee niet meer Belangen-dissonantie tot hun leitmotiv rekenen. Bij 0 '66 daarentegen leven uitgewerkte ideeën en verwachtingen ten aanzien van Europa. Kort gezegd zou het resultaat zijn dat de Europese Zelfs de PPR laat zich, op voorwaarde dat Europa integratie, bij gebrek aan andere kanalen, nu via militaire democratiseert, niet in negatieve bewoordingen over de verstrengeling gaat lopen. Natuurlijk kan worden tegengeEG uit ; datzelfde geldt voor DS'70. Bij PSP en CPN worpen dat die verstrengeling binnen de NAVO totstand ontbreekt steun aan de Europese Gemeenschap, laat staan komt (de Europese Gemeenschap kent immers geen milidat deze partijen voorstander van uitbouw zijn. taire aspiraties), maar anderzijds is het wel een zaak die De kaarten liggen duidelijk geschud; sommige partijen alleen de Europese NAVO-landen rechtstreeks raakt. zijn meer éénwordingsgezind, andere staan er sceptisch Onder de NAVO -vlag steken in West-Europa een aantal tegenover. Dat de realiteitswaarde (de waarschijnlijkheid landen de koppen bij elkaar om hun militaire taken zo dat de Europese eenwording in de nabije toekomst bereikt goed en zo kwaad als het gaat te verdelen. Er moet (om het wordt) niet in alle programma's naar voren komt, is niet bovengenoemde voorbeeld aan te houden) een gemeenzo bezwaarlijk. Partijprogramma's worden veelal op basis schappelijke Duits-Nederlandse luchtmachtstaf komen ; het van na te streven doelen samengesteld; of deze doelen is niet waarschijnlijk dat Nederland erg veel invloed zal reëel, haalbaar zijn, beslist uiteindelijk de kiezer. hebben op het aanschaffingsbeleid, opleidingsfaciliteiten, Moeilijker wordt het, wanneer bepaalde doeleinden min vluchtschema's e.d. Nederlandse piloten zouden wellicht in West-Duitsland een opleiding kunnen krijgen en bij de of meer door alle partijen worden onderschreven. De neiging bestaat dan, dat deze doeleinden behalve als Duitse luchtmacht in dienst kunnen treden (kan dat noodzakelijk en zinvol, door vrijwel iedereen als verwezengrondwettelijk?). Als wij marinetaken van West-Duitsland lijkbaar worden gezien. Een bekend voorbeeld hiervan is • overnemen, kan er wellicht sprake zijn van takenruil met het terugdringen van de werkeloosheid: alleen vanuit gesloten beurzen ; in andere gevallen zal er voor de wetenschappelijke hoek wordt wel betoogd dat dit proovergenomen taken een vergoeding moeten worden betaald. bleem niet op te lossen is, hooguit iets te stuiten. Waar ik in het kader van dit artikel op zou willen wijzen is Met Groot-Brittannië zou Nederland moeten komen tot de alom gehoorde roep tot grotere doelmatigheid en een veel hechtere samenwerking dan tot op heden al in rationalisatie bij de Nederlandse defensie. Er zijn maar NAVO-verband gebeurt. Schepen zullen gezamenlijk of weinig partijen die hier geen voorstander van zijn; vanzelftenminste gecoördineerd moeten worden gebouwd. Al sprekend verschillen de partijen in de te hanteren methode deze afhankelijkheden en verstrengelingen kunnen natuuren de vpwachting ten aanzien van de hoogte van de lijk worden geaccepteerd omdat de snelstijgende defensiedefensiebegroting. lasten dit nu eenmaal noodzakelijk maakt. Meer in het Om bij de methode te blijven die zou kunnen leiden tot algemeen zou men er van uit kunnen gaan dat toenemende grotere doelmatigheid: men kan blijven proberen om afhankelijkheid tussen de NAVO-landen toe te juichen is. binnen de Nederlandse defensie het onnodige te snoeien, . Maar gesteld dát die samenwerking er komt, hoe stabiel en onvermijdelijk komt het moment dat op de doeltreffendhoe betrouwbaar is ze zonder politieke onderbouw? Hoe heid van de defensie wordt ingesneden. Oud-minister groot is de kans dat ook volgende decennia die samenwerVredeling sloeg -en met hem de Nederlandse regeringking zonder explosies in stand blijft? daarom een andere weg in. Er kon op westeuropees niveau De verleiding is groot daarbij te kijken naar wat nu zoal doelmatiger met het defensiegeld worden omgesprongen mogelijk en onmogelijk is. Een paar weken geleden door te komen tot takenruiL Met de Europese NAVOmislukte de coördinatie in de aanschaf van AWACS landen zou besproken moeten worden welke taken het ene (Airbome Warning and Control System, een soort vliegenland zou kunnen afstoten, om van het andere land taken de radarketen tegen laagvliegende vijandelijke toestellen). over te nemen. Een idee dat na een eerste aarzeling De AWACS-geschiedenis is zeker geen toevallig voorbeeld, weerklank vond en overgenomen werd door erg veel maar een symptoom van een veel omvanrijkere belangenNederlandse politieke partijen: "taakverdeling, standaardissonantie. Economische, maar vooral ook politieke disatie en integratie binnen de NAVO bevorderen" (CDA), verschillen speelden een rol in het conflict, dat er uiteinde" ... komen tot specialisatie en takenruil" (0 '66), " ... en lijk toe heeft geleid dat Engeland een eigen systeem dient een integratie in NAVO-verband tot stand te komen" (Nimrod) gaat aanschaffen. Economische verschillen ont-
14
stonden doordat Engeland de 1,3 miljard gulden die voor het AWACS-project (door Amerika ontwikkeld) bestemd waren, graag aan de eigen industrie ten goede laat komen. Politieke verschillen ovér de noodzaak zo'n omvangrijk. en kostbaar project te beginnen, als gevolg van het wisselende nut dat de landen van een vliegende radarketen zouden hebben, scheidden de geesten definitief. (7) Belangen-dissonantie bestaat ook. bij andere takken van de wapenproductie in Europa (de wapenproductie zal immers in nauw verband staan met takenruil). Het is moeilijk. voorstelbaar hoe de bouw van marineschepen tussen Nederland en Engeland -in beide landen een zeer kwetsbaar kasplantje- verdeeld zal gaan worden; of hoe ook. Frankrijk bij gezamenlijke vliegtuig-aankoop betrokken zal kunnen worden. Zelfs op het gebied van standaardisatie, ogenschijnlijk toch minder gecompliceerd dan samenwerking bij de wapenproductie, is tot op de dag van vandaag opmerkelijk. weinig bereikt. Robert KQTTler, oud VS-ambassadeur in Turkije, stelt zelfs dat de NAVO-landen hier alleen "lippendienst" aan hebben bewezen en dat ze zich "gedurende de laatste jaren eerder in de richting van de destandaardisatie hebben bewogen". (8) Dat belooft weinig goeds voor de veel meer concessies vereisende wapenproductie samenwerking.
Onomkeerbare afhankelijkheid Bestaat er aanleiding om te verwachten dat de belangendissonantie zich in de toekomst verkleint? Het tegendeel is naar mijn overtuiging waarschijnlijker. De noodzaak om samen te werken mag dan in de komende decennia wel toenemen (schaalvergroting in de industriële competitie met de VS kan bijvoorbeeld zo'n economische noodzaak zijn), in politiek opzicht ziet men eerder groter wordende verschillen. In landen als Nederland en Denemarken neigen belangrijke partijen ertoe de defensie-inspánning en het lidmaatschap van de NAVO afhankelijk te stellen van ontspanningsbevorderende maatregelen. Voorts zijn er verschillen te bespeuren in de evaluatie van de Oost-West ontspanning, de mate waarin men moet blijven steunen op de Amerikaanse nucleaire garanties en de rol die Europa in de internationale politiek moet gaan spelen. Frankrijk bijvoorbeeld wordt traditioneel altijd geassocieerd met door dik. en dun volgehouden nationale opties, chauvinisme, ja met een griezelig egocentrische politiek.. Maar vertonen Nederland, Groot-Brittannië en WestDuitsland ook niet heel wat van die trekken ? Zijn fundamentele verschillen over de te volgen veiligheidspolitiek niet eerder regel dan uitzondering? Een duurzame samenwerking en taakverdeling wordt nog onwaarschijnlijker in het geval in Frankrijk. en Italië communistische partijen (mede-)regeringsverantwoordelijkheid gaan dragen. Deze ontwikkeling wordt nu al binnen de NAVO en de Europese Gemeenschap met de grootste bezorgdheid tegemoet gezien; men kan zich indenken dat dit bij een takenruil, die veel meer onderlinge afhankelijkheid impliceert, nog grotere problemen geeft. Want afhankelijkheid ontstaat er. In "voor- en tegenspoed" zal men volledig op de partner-landen moeten vertrouwen, in de wetenschap dat een landmacht niet veel waard is zonder luchtmacht en een marine alleen ook niet veel kan uitrichten. Takenruil is daarbij een onomkeerbaar proces. Deels steunend op het andere land (men houdt er zelf geen volwaardige defensie meer op na) verliest men na verloop
van tijd de expertise en de structuur om de afgestoten taak. weer te gaan vervullen. Defensie samenwerking en coördinatie als in de NAVO hebben niet datzelfde effekt. Toen Frankrijk. zich in 1966 in militaire zin uit de NAVO terugtrok, had dit een verzwakking, niet een ontwrichting van de bondgenootschappelijke verdediging tot gevolg. Taakverdeling is niet meer terug te draaien omdat dit de landen achterlaat met een incomplete, als component alléén onwerkzame defensie.
Conclusie Eén aspect van voortgaande integratie en taakverdeling is nog niet ter sprake gekomen. Op buitenstaanders moet het militaire stuivertje verwisselen (wanneer dit eenmaal in werking is gezet) welhaast de indruk wekken dat WestEuropa aan een gemeenschappelijke Europese defensie bezig is. De vraag is hoelang bijvoorbeeld de Sowjet Unie (maar ook de Verenigde Staten) blijven geloven dat er een ingewikkeld patroon van taakwaarneming ootstaat terwijl de Britse en Franse kernwapens buiten de takenruil vallen. Dat noch de Sowjet Unie, noch de Verenigde Staten erg · ingenomen zullen zijn met het vooruitzicht van een Europees kernwapen, staat wel vast. Ook staat vast dat zij niet zoveel vertrouwen zullen hebben in betuigingen van het tegendeel. Wat niet vast staat, zijn de gevolgen die dit zal hebben op de ontspanning (en meer in het bijzonder de MBFRonderhandelingen). Deze externe consequenties mogen daarom niet ontbreken in de discussie over het vóór of tegen van verdergaande integratie. Uit dit betoog mag niet de conclusie worden getrokken dat verdere militaire samenwerking tussen de Europese NAVO landen uit den boze is. Alleen het gemak waarmee zoveel Nederlandse politieke partijen (9) takenruil en integratie propageren, doet twijfelen aan hun besef voor de consequenties. Er bestaat een gevaar dat ook de andere Europese landen meer oog gaan krijgen voor de geldelijke voordelen van dit Nederlandse initiatief en de nadelen uit het oog . verliezen. Die nadelen zijn, om het kort te resumeren: dat men militaire takenruil gaat beproeven waar men politiek in geen enkel opzicht aan toe is. En dat dit zal Ieideo tot een wildgroei van interdependenties die niet meer is terug te draaien en bovendien op de lange duur onbetrouwbaar zal zijn. Europees ganzeborden zooder spelregels. K.A. Nederlof NOTEN: I) V.S., Canada, Engeland, Frankrijk, West-Duitsland, ltali! en Japan. 2) Tindemans, geciteerd door Spierenburg, Het rappon Tindemans, Intmuztionalt Spectator, maan 1976, blz. 144. g) Rappon van de Commissie Spierenburg, blz. 6 7. 4) B. Knapen, EuropeR top heeft aJ lang geen impubeo meer, NRC/ Han- . dtlJbUui, 24 maan 1977. 5) Zie hiervoor: Enquête naar bet vredes- en veillghddsbeleld van de Nederlandse politieke partijen,}ASON-magazine, januari/februari 1977. 6) ibidem 7) Vrgl. bijvoorbeeld : S.v.d.Zee, NAVO -miniuen beraden zich op t~ komst AWACS, NCR/HandtlJbUui, 4 aprill977. 8) R.W. Komer, Ten Suggestions for Radonallzing NATO, SurvivaL, maartlapril 19 77, blz. 7 I. 9) De PPR vormt een uitzo ndering door expliciet het verband tussen rationalisatie en verdere integratie af te wijzen (verder zijn natuurlijk ook de PSP en CPN tegen).
15
Galtung en Senghaas over: evenwicht en veiligheid O p een in februari j.l. gehouden conferentie, die georganiseerd was door het 'Ostkolleg der Bundeszentrale für politische Bildung' te Keulen, is gesproken over twee aspecten van veiligheidsbeleid, t.w. de omspannings- en de verdedigingspolitiek. In een achttal voordrachten zijn beide aspecten onder de loupe genomen en werden vanuit venchiliende invalshoeken allerlei facetten, ontwikkelingen en dilemma's belicht. Hierbij sto nd de veiligheidssituatie in Europa centraal. Het zo u gezien de ruimte die mij ter beschikking staat, te ver voeren o m alle sprekers met hun inleidingen de revue te laten passeren , vandaar dat ik mij zou willen beperken - mede op verzoek van de redactie - tot de bijdragen van J o han Galtung en Dieter Sen ghaas.• De Noorse polemoloog Galtung sprak over veiligheid en samenwerking in Europa. Hij beloofde vanuit een sceptische kijk op de zaken te opereren en al spoedig bleek dat deze belofte op de hem bekende wijze snel zou worden ingelost. Allereerst poneerde hij een negental thesen m.b.t. het doen en laten in de Oosteuropese landen (zelf is Gahung een jaar lang werkzaam geweest in de Zuidslavische stad Dubrovnik). Het geheel van deze thesen biedt een beeld van dogmatisme, middelmatigheid en consumptiedrang. De middelmatigheid is karakteristiek voor de leidende klassen ('mediocratie'), de consumptieve instelling overheerst bij de bevolkingen. Positief is echter dat de fundamenteel-materiële behoeften bevredigd zijn, zodat absolute armoede niet meer voorkomt. Volgens Galtung zou het Westen daar eens expliciet in positief waarderende zin tegenover moeten gaan staan. Na ingegaan te zijn op de economische toestand van en de voortgaande technologische vervlechting tussen Oost en West (in de zin van: de Sowjet-Unie ontvangt onze technologie van gisteren, die tot voor kon de Amerikaanse technologie van eergisteren was), kwam spreker toe aan de veiligheidssituatie. In het algemeen wilde Gahung een zestal conflictpatronen onderscheiden, n.l. I ) binnen een staat; 2) binnen een blok; 3) tussen blokken ; 4) spanning op mondiaal niveau, o nder te verdelen in: a) intra-imperialistisch en b) inter-imperialiSLisch. Hij verdedigt de opvatting dat voor een OostWest conflict op Europees niveau (inter-blok) geen enkel scenario te bedenken valt. Wel is het zo darttn aantal elites belang hebben bij aan dit conflict verbonden spanningen. Terloops merkte de Noor op dat het hoofdelemem in de Oost-West spanning in het verleden niet de onafhankelijkheid der Oosteuropese staten betrof, maar wie daar' de scepter zou zwaaien. Deze conflictsituatie is nodig om het in stand houden en opbouwen van grote mi litaire apparaten te rechtvaardigen, dit met het oog op conflicten op de Noord-Zuid as, die hij in belangrijkheid ziet toenemen (zo is z.i. een gewelddadig conflict in Zuidelijk Afrika niet te vermijden). Tenslotte zij vermeld, dit wellicht tot enige verrassing van Nederlandse polemologen, dat Gahung uiting gaf aan een in de loop van de tijd minder enthousiast gevoel over het bedrijven van 'actieve coëxistentie' tussen Oost en West. Aangezien de andere zijde daar keer op keer niet of nauwe l ijk~ toe bereid bleek, voelt hij nu meer voor 'passieve coëxistentie'. Zijn 'associatief denken' heeft dus minder activistische accenten gekregen.
16
· Duter Stnghaa.s uit Frankfurt am Main had als
onderwerp : ' Evenwicht als instrument van vredeshandhaving?'. Uit het verloop van zijn verhaal werd duidelijk dat hij deze vraag, die als titel diende, ontkennend beantwoordt. Het begrip evenwicht stamt uit een periode ( 16e- 19e eeuw) tijdens welke a) de wereld te overzien was ; b) de economische hulpbronnen en cl het militaire potentieel begrensd waren. Daar kwam nog bij dat men slechts beperkte politieke doeleinden nastreefde. In deze constellatie is het streven naar evenwicht zeer wel praktikabel en is ook de calcuteerbaarheid van een en ander goed mogelijk. Tegenwoordig bevinden wij ons in een geheel andere situatie, daar er een proces van ideologisering en totalisering heeft plaatsgevonden. Het concept van het evenwicht is daardoor niet meer toepasbaar. Deze ontwikkelingen hebben met zich meegebracht dat het militaire apparaat nauwelijks meer controleerbaar is. De bewapeningswedloop heeft een eigen dynamiek gekregen, zodat er zich meer vernietigingsmateriaal op deze wereld bevindt dan politiek zinvol is. Kortom : het evenwichtsstreven met het daarmee verbonden afschrik-
Icingsconcept levert geen positieve bijdrage tot het handhaven of het bereiken van een toestand van vrede. Aangezien de SU zich op het standpunt stelt dat evenwicht loom, is een revisie van deze theorie niet te verwachten. Senghaas waarschuwde er overigens voor om niet slechts éin factor a ls bepalend voor allerlei ontwikkelingen te beschouwen. Niet 'Überdeterminierung', maar het in ogenschouw nemen van een configuratie van factoren is analytisch verantwoord. Toen tijdens de discussie onzerzijds de vraag werd gesteld in welke mate er nog 'voluntaristische' elementen terug te vinden zijn in de bewapeningsdynamiek, kon daar geen precies antwoord op gegeven worden, maar Senghaas verklaarde niet optimistisch te zijn: hij deed de empirische prognose dat het automatisme niet doorbroken zou worden. Drs. G.K. Timmerman
• ZiJ
die belangstelling hebbtn voor etn be*nopte wurgave van de gehele conferenlie, *unnen zich wtndtn tot het Bureau lnjormalie inUlÄe Krijgsmacht tn Samenleving, tel. 070-7.21400.
Britse 'Adantic Youth': Realiteiten van de détente De wsterorgani.Jatie van}ASON in Groot-Britannii'. de " BritiJh Atlantic Youth" (BAY), organiJurde 11 . 12 tn U moor/ j.l. etn confertnlze te Birmingham, met alJ onderwerp: " HelJznAz and Afler, an Appraual of East- West Relatzoru". Door drie bestuursledtn van j ASON werd aan deu conferm/ze dulgmomtn.
De BAY heeft een zeer gemêleerd ledenbestand , bestaande uit scholieren, studerenden en werkende jongeren, afkomstig uit diverse steden in Engeland. De organisatie stelt zich ten doel het verschalfen van basiskennis over de Atlantische problematiek aan haar leden en het verdiepen van deze kennis middels seminars en conferenties, die zij enige malen per jaar organiseert. De BAY werkt nauw samen met de Britse Adantische Commissie, die ook veel informatiemateriaal voor de conferentie verschaft had. De nadruk werd bij de conferentie gelegd op de discussie in werkgroepen. Hiertoe werd het tot<oal der ongeveer 45 deelnemers opgesplitst in drie groepen die elk een o nderwerp nader trachuen uit te diepen. Groep I had als o nderwerp de 'Free flow of persons, inforrnation and ideas', groep 11 'The Military Balance' en groep 111 ' Helsinki, the realities of Détente'. De eindrapporten van de drie discussiegroepen werden in een slotziningaan de deelnemers gepresenteerd. Gewezen werd op 'de noodzaak tot omspanning, de waakzaamheid en voorzichtigheid' die daarbij zijn geboden en onderstreept werd het recht dat 'een ieder heeft vrij zijn mening te kunnen uiten, hetwelk zo frequent in Oosteuropese landen wordt geschonden'. Het Westen moet er echter voor oppassen, zo concludeerde het rapport, wanneer het de zogeheten dissidenten stéunt, niet zijn waardensysteem op te leggen, e n het dient steeds kritisch ten opzichte van zichzelf te blijven staan. Ter nadere informatie van de confere ntiegangers werd een aantal films vertoond en werd een tweetallezingen gehouden.
Sir Frank Roberts, voormaligvoorzinervan de Atlantic Treaty Association (ATA) en ondermeer oud -ambassadeur van Groot-Britannië in de Sowjet Unie, gaf een waardering van de resultaten, bereikt na de Helsinki conferentie, en maakte enige kannekeningen bij de steun die door vele westelijke landen aan de dissidenten in Oost-Europa wordt gegeven. Hij betwijfelde of de Helsinki conferentie zoveel verbetering had gebracht op het gebied van de culturele en wetenschappelijke uitwisseling aangezien deze reeds voordien op een behoorlijk pei l stond. "We dienen de slotakte als een geheel te nemen en moeten ervoor oppassen dat we, door het onvoorwaardelijk steunen van de dissidenten. niet de indruk wekken de Sowjet Unie en het Oostblok te willen splijten. Het Westen heeft een andere perceptie van Détente dan het Oostblok en daar dient steeds terdege rekening mee gehouden te worden. Van Helsinki moeten we niet teveel verwachten. Illustrerend in dit verband is het feit dat bij de MBFR besprekingen geen noemenswaardige ''ooruitgang IS geboekt", aldus Sir Frank. De Sovul Naval Strategy and the Western resporue werd toegelicht door Cammander Hugh Mulleneux, die onder meer enige tijd gedoceerd · heeft aan een Marine opleidingsinstituut in Oslo. Hij wees op de grote uitbreiding van de Sowjet-vloot en op het strategisch belang van Zuidelijk Afrika. Voor de NAVO is het van groot belang dat de aldaar regerenden Westers georiënteerd blijven, zo meende de spreker. De verwikkelingen rond Rhodesië zag de heer Mulleneux dan ook met zorg aan. Lang niet alle Britse deelnemers bleken voldoende geïnformeerd over het staatsbestel van de lidstaten van het Atlantisch Verdrag. Vaak zag men Engeland in een centrale, leidinggevende rol geplaatst, waarbij voorbij werd gegaan aan de werkelijke verhoudingen binnen het bondgenootschap. W.H.A. M. van den Muijsenbergh
ATA en de Helsinki-accoorden Op 8 en 9 februari j.l. hield de Atlantic Treaty Association (ATA) een seminar op het NAVOhoofdkwartier te Brussel, ditmaal over het thema: "Wat hebben de Helsinki-akkoorden tot d usver bereikt?" Daartoe waren er een veertigtal deelnemers, politici, wetenschappers en deskundigen op het terrein van internationale betrekkingen, uit de d iverse NATOla nden bijeengekomen, die na toespraken van enkele rapporteurs de mogelij kheden voor de Westerse politiek ten aanzien van bet vervolg o p de Helsinki Slotakte bespraken. In het kort wordt in het hier volgend verslag de balans opgemaakt van bijna twee jaar ervaring met
Détente
Het is geen I.IJ01Ider dat er toveel tegtn.~tellingen over het woord 'ditente' beJtaan. Het is een waarlijk Franu creatU, een kla.uiek woord voor aile Jeitoenen. Au traruiliej. overgll11Miijk wtrkwoord betekent het uilrwten, hetgem degenen die een betere atmJJifeer in deu wereld wtruen om tot vrede te komm, w terecht voontaan. Au wederMrig werkwoord betekent het trtUJg 'W<Jrden of leeglopen, hetgeen iJ wat degenen die een Jterke dejtn.~ie willm handhaven, to Ierecht vreten. En au een ulfstandig naamwoord, in de :tin "prwer la ditente" betekent het 'de trekker overluJ/en ', hetgeen we allemaal vreten omdat het een catiJJtrofaal effect tal hebben. Ditente is derluJ/ve wt11.1eli;k en verwerpeliJk en door het ti hard door Ie drulien tal het een co.tiJJtrrife ltwteg brengen. Wie andm dan de Fraruen wuden to'n Jchitterende dubbeltinnigheid in lin klein woord;e kunnen leggen? Wt kunnen er a/ltm(J(JI vóór :ti;n, allemaal tlgen en er allemaal betorgd om lijn het in welke kant dan ook door te drukken. ANDREW P. SUNDBERG, Genève. (overgenomen uit de Herald Tribune, 17 maart 1977)
Stages en cursussen in Frankrijk Door de Franse ambassade in Nederland wordt sedert enige jaren de mogelijkheid geboden in Frankrijk korte stages en cursussen te volgen. Sommige hiervan zijn bestemd voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar, andere zijn ook voor o uderen. De ontmoeting met andere mensen en het beter leren kennen van de Franse taal en cultuur staat voorop. Het verblijf komt geheel voor kosten van de Franse regering, alleen de reiskosten moet men zelf dragen. De onderwerpen zijn zeer gevarieerd (film; schilderkunst; muziek; streekculturen in Frankrijk; taalcursussen in Antibes ; toneelkunst etc. etc.) en in de 16 verschillende mogelijkheden zijn plaatsen open voor een totaal van ruim 40 Nederlanders. De selectieprocedure loopt via het Nederlands Komitee voor Internationaal Jongerenwerk (NKIJ), dat ook over de nodige documentatie beschikt. Geïnteresseerden wordt dringend aangeraden zo spoedig mogelijk contact op te nemen aangezien de sluitingsdata voor aanmelding binnenkort verstrijken. Inlichtingen : Nederlands Komitee voor Internationaal J ongerenwerk, Singel311, Amsterdam. Tel.: 020-243420
de Slotakte, waaraan enkele kanttekeningen zijn toegevoegd. Refererend aan het verslag van Miss Tessa Solesby, een der rapporteurs, kan het volgende worden opgemerkt t.a.v. de implementatie door de Oosteuropese staten en de Sowjet Unie: "Aan de eigen interpretatie van de letter van de Slotakte wordt nog altijd vastgehouden. Terwijl het Oostblok met name de nadruk legt op de eerste en de tweede 'mand', de bepalingen m.b.t. gedragsregels op het politieke en militaire vlak en die m.b.t. de samenwerking op economisch gebied, beschuldigt zij het Westen ervan de 'mand' over samenwerking op humanitair gebied een te grote nadruk te geven. "Geconstateerd werd op de ATA-conferemie dat de Sowjet Unie en de Oosteurc;>pese staten in alle drie de manden aan implementatie doen, zij het uiterst selectief en restrictief. Militaire oefeningen worden wel vooraf aangekondigd, maar de uitnodigingen om waarnemers te sturen worden slechts aan enkele nabuurstaten gedaan. Vaak ontbreken de nodige faciliteiten voor de Westerse waarnemers. "In de 'humanitaire' mand vindt de implementatie hoofdzakelijk plaats wat betreft de culturele en educatieve aspecten. Een wisselende politiek wordt gevoerd bij het verstrekken van paspoorten en visa en het vrijgeven van informatie. De mogelijkheden voor journalisten zijn iets verruimd : men heeft direct toegang tot bepaalde bronnen ; films en tapes kunnen gemaakt worden ; meer reizen zijn roegestaan. Daarentegen worden visa aan joumalisten soms geweigerd en is de verspreiding van buitenlandse kranten nauwelijks toegenomen. De uitzendingen van Radio Free Europe, BBC, Radio Libeny en Voice of America ondervinden hevige kritiek van de Russen en worden weer ernstig gestoord. " Tol wver htt vtrJiag. ATA kwam tot de conclusie dat de Slotakte de buitenlandse politiek van bovengenoemde staten heeft kunnen toetsen en dat de aanvankelijke Westerse scepsis t.a.v. de Slotakte verminderd is. Immers. de Slotakte is een wapen geworden in handen van oppositionelen• in het Oostblok om mensenrechten af te dwingen.
Kanttekeningen De ATA hield zich voornamelijk bezig met het nagaan van de implementatie van de bepalingen in de Slotakte door het Oostblok. Kritische geluiden ten aanzien van de Westerse implementatie werden niet of nauwelijks gehoord. Klachten van oppositionelen in het Oostblok over het feit dat het verstrekken van visa door Westerse ambassades moeilijk verloopt en de moeilijkheden die communisten ipltalie ondervinden in het reizen naar de Verenigde Staten zouden op zijn minst ter discussie gesteld moeren worden. Ook de 'Berufsverbote' in de Duitse Bondsrepubliek zouden hierbij bekeken kunnen worden. Geconfronteerd met de oppositionele bewegingen in Oost-Europa ziet het Westen zich genoodzaakt zich hierover een oordeel te vormen. Moeten er geen grenzen gesteld worden aan de Westerse kritiek op de reactie van Oosteuropese regimes met betrekking tot de • oppositonele bewegingen ? Dr. Karl Birnhaum van het Zweedse Instituut voor Internationale Betrekkingen en Dr. Gerhard Wettig van het Westduitse Instituut voor Internationale Stu-
dies in Keulen, waren van mening dat het o pen houden van multi-laterale contacten noodzakelijk is voor de oppositionelen. Wanneer nu het Westen, aldus hun redenering, de communistische regeringen fel blijft veroordelen over het niet-naleven van de bepalingen in de Slotakte, zal dit tot gevolg hebben dat de gevoelens van teleurstelling bij de Oost-Europeanen en de Sawjets t.a.v. hun samenlevingen versterkt worden, hetgeen uiteindelijk zal resulteren in een afkeer van het systeem zelf. De communistische regimes, die dit gevaar heel goed inzien, zullen bijgc:Volg weinig belang aan een voortduren van de détente blijven hechten en nog strakkere repressiemethoden gaan hanteren. In dit verband moet het afhankelijk stellen van het doorgaan van handelscontracten in ruil voor het laten .emigreren van minderheidsgroepen (b.v. de Joden) en oppositionelen, niet te veel publiciteit worden gegeven. De gebeurtenissen rond hetJackson-amandement, waarbij kredieten aan de Sowjet Unie beperkt werden. waardoor de overeenkomst voor de Russen niet meer interessant werd, is, mede gezien de overdadige publiciteit daarbij, een voorbeeld van slecht beleid t.a.v. de ruil: handel mensen, en een verkeerde beoordeling van de Russische reactie. Op de ATA-conferentie bleek hoe moeilijk het Westen de ontstane situatie in Oost-Europa in een beleid kan verwerken. De oppositionele bewegingen in Oost-Europa mogen de Russen dan wel verrast hebben, maar toch zeker ook het Westen. Terugkijkend naar de totstandkoming van de Slotakte en de gebeurtenissen daaropvolgend, krijgt men een beeld te zien, waarin het Westen- naar mijn mening- een corrigerend, aanpassend beleid voert, zonder de indruk te geven zelf ontwikkelingen in een bepaalde, door haar gewenste richting te sturen. Ik vrees dat dit ook geconstateerd zal worden op de komende Belgrado-conferentie. De onzekerheid over de te volgen koers komt o.a. ook tot uiting in de verschillen van opvatting over de toegenomen dreiging van Sowjet-strijdkrachten als gevolg van haar versnelde bewapening. Men leze de opmerkingen hierover, gedaan door o.a. Senator Nunn, Generaal Haig en ex-minister Kissinger. Het Westen is duidelijk geschokt over de Sowjethulp aan Angola; er werd op de ATA-conferentie zelfs gesproken van een Sowjet-invasie. Terecht heeft minister van der Stoel vorig jaar opgemerkt, dat de politiek van het Westen in de crisis- of potentiele crisisgebieden buiten Europa niet gebaseerd mag zijn op een samengaan met die elementen, die zich weliswaar o.a. door de Sowjet Unie bedreigd voelen, maar die zelf aan de wortelliggen van de plaatselijke spanning. Deze geluiden vinden nog re weinig weerklank in Westerse kringen. Een taak voor het Westen zou kunnen liggen in het veranderen van de verkeerde percepties over het Westen, die bij het Oosten bestaan. Daanoe zouden we onze a ngst, dat het Oosten zou penetreren in en domineren over ons systeem tijdens institutionele bijeenkomsten tussen Oost en West, moeten aneggen. Een bezinning op welke democratische waarden het Westen tracht te verdedigen en de manier waarop, zou deze angst ongegrond verklaren . L.P. Vaillant • Sommige dissidenten geven de voorkeur aan de benaming 'oppositionelen'.
De Stichting JASON (Jong Atlantisch Samenwerkings Orgaan Nederland) is een studieorganisatie. Zij richt zich op de bestudering van: e de Atlantische samenwerking e Oost-West relaties e andere mondiale vraagstukken J~SON is in november 1975 door een groep jongeren opgericht en is niet gebonden aan enige politieke of maatschappelijke groepering of instelling.
Wat doet JASON? e e
Een blad (JASON-magazine) uitgeven (6 x per jaar) conferenties, lezingen en studieweekends organiseren
Tot wie richt JASON zich? Tot u, als geïnteresseerde in internationale vraagstukken. Een indruk van JASON's activiteiten geeft de bijgaande index van de eerste jaargang van JASON-magazine. In de zes jaarlijkse themanummers ('Afschrik:kingstheorieën', 'Zeerechtconferentie' o.a.) worden aspecten van dat onderwerp belicht. Auteurs met veelal tegengestelde opvattingen leveren bijdragen. In de 2e jaargang komen onder meer aan de orde: e visies van Nederlandse politieke partijen op bet buitenlandse beleid e Haalt het Westen 1984? e Post-Helsinki monitor project
Een betere indruk . • • . .. krijgt u door een proefnummer aan te vragen of een abonnement (/ 15,- per jaar; tot 20 jaar: f 10,-) op JASON-magazine te nemen.
Stichting JASON Van Stolkweg 10 - Den Haag (ook telefonisch: 070- 54 27 03) INDEX 1976 JASON-magazine Afscbrikkingstheorieë.n Actuele problemen in de J. Th. Hoekerna afschrikking Afschrikking of ooriogsH. de lAnge voorbereiding? R . V. W. M. Lflntain Een historische inventarisatie De discussie rond de W . J. A. Schee/en kernwapens Lexicon afschrikkingstheorieën Algemeen Ontwapeningsnota J. Th. Hoekerna De 'Sonnenfeldt doctrine' J. Th . Hoekerna loterview met NAVO F. L. M. lAfort secr.gen. Luns
Politieke Studieinstituten: Ostkolleg 6/ 19 Inleiding op het R. D. Praaning Conferentiethema 4/ 18 Vanwaartoe? R. D. Praaning 1/ 3 Interview met K. A. Nederlof 3/ 8 R. Casimiro J. L. K. F. de Vries De huidige malaise: een moeilijke stap in de goede richting 1/ 5 Atlantische Samenwerking L. H . Brinkhorst Atlantische Samenwerking in Noord-Zuid perspectief 4/ 9 W . F. van Eekelen Staat de NAVO de ontspanning in de weg? 1/ 9 Is de NAVO nog nodig? 6/ 15 J. Godson Atlantische E . J. de Rijck Verbondenheid 3/ 5 v. d. Gracht Noord-Zuid dialoog: J. L. K. F. de Vries stimulans of bedreiging v. d. Atl. samenwerking? 3/ 13 Conferenties Onderwijsconferentie 2!10 M . I. Car/ier ATA, AAYPL en R. D. Praaning JASON 1/ 11 EYSM: Gemengde R. D. Praaning berichten uit Warschau 5/ 9 M. v.d. Muijsenbergh Poolse Winterschool: 'Bij ons is iedereen gelukkig' 3/ 14 Europa Naar een veiliger Europa 117 G. C. H. Kersten Europese veiligheid: R . D. Praaning begrip voor begrip 2/ 6 Met welk Europa voelen F. Rondagh we ons verbonden? 3/ 3 Koude Oorlog Het ontstaan van de J. Th. Hoekerna 2/ 1 Koude Oorlog De Koude Oorlog vanuit H. A. Schaper historisch oogpunt 217 Militair Industrieel Complex C. C. Sanders Enige vragen bij het 4/ 6 M.I.C. Kapitalisme: de bron van A. G. v. d. Spek het M.I.C. 4/ 4 Werkelijkheid en mythe A. van Staden 4/2 van het M.I.C. Oost-Europa Oost-Europa: een speciale M. v. d. Heuvel behandeling 3/ 11 De ontspanning, zoals W. Lomeiko 4/ 18 Moskou die ziet EYSM en de R. D. Praaning 'Social Progress' 5/ 9 Een blik op Polen 2113 M. Toma/a Oost-West relaties Interdependentie 1/ 13 A. van Staden Veranderende Oost-West C. C. v. d. Heuvel percepties en verhoudingen 1/ 15 Verenigde Naties Het voordeel van B. Bartstro de twijfel 317 Zeerechtconferentie IJsland - Visserijrechten en B. Biarnason Zeerechtconferentie 5/ 2 Militair-strategische G. Jungslager aspecten van het zeerecht 5/ 6 De derde VN-zeerecht1. A. Walkare conferentie en de Vrije vaart ter zee 5/ 4 F. L. M. lAfort
Wat is JASON?
6/ 10 617 6/ 4 612
6/20 5/ 16 3/2 4/ 17
..