September 1984, ge Jaargang nummer 4
Amerikaanse verkiezingen
Inhoud van dit nummer: Secretariaat en Redactie: Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag Teleloon: 070 - 60 56 58 Postgiro: 3561025 Bank: 45.68.55.548 Abonnementsprijzen
f 25,- per jaar (6
nummers, behoudens verschijning van een dubbelnummer).
Redactioneel
1
De wedloop naar het Witte Huis. Prof. G.A. Irwin en Or. R.B. Andeweg
2
Advertenties:
Een strijd om de ziel van het Zuiden en van Amerika, Helms versus HUn/. Or. A. Lammers
Advertentietarieven worden U gaarne verstrekt door de penningmeester van de Stichting.
Our time has come . . . ? Gover! Jan Bijl de Vroe
.10
Dagelijks Bestuur
"Europeanen kunnen meer doen aan hun defensie" Interview met Paul Bremer III, ambassadeur van de Verenigde Staten in Nederland
.13
Voorzitter Vice-Voorzitter Secretaris Tweede secretaris Penningmeester Hoofdredacteur JASON-magazine Leden
Piet-Heyn Goedhart Dick Zandee Jaap de Vries Erica Veenendaal Frank Marcus Pieter de Baan Karin van der Hurk Maarten Derks Herman van Campenhout
6
Nederland in Amerikaanse ogen, enkele beschouwingen over de . 15 Amerikaans-Nederlandse betrekkingen. Dhr. J.H. Lubbers, oud-ambassadeur van Nederland in de Verenigde Staten
Algemeen Bestuur F. Caris drs. M.A. van Drunen Littel R. Geurtsen Mr. H.C. de Groene drs. M.T. van der Meulen Mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh drs. M. Roemers drs. L. Schaaphok drs. Th.M.A. Verhagen M. Verweij J.P. Westhoff drs. F.Z.R. Wijchers
Het volgende nummer:
Leden van het Dagelijks Bestuur zijn tevens leden van het Algemeen Bestuur.
Raad van Advies
Dit komt in november uit en zal ingaan op de vraag of
dr. W.F. van Eekelen (voorz.) H.J.M. Aben H. GabriĂŤls dr. A.M.C.Th. van Heel-Kasteel c.c. van den Heuvel dr. L.G.M. Jaquet R.C. Spinosa Caucla drs. E.J. van Vloten Mr. J. Vos
men de buitenlandse politiek van de twee grootmachten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, kan gelijkstellen. Met andere woorden:
Redactie JASON-Magazine Hoofdredacteur Redactieleden
Foto voorpagina: Reagan & Mondale
Pieter de Baan Evert Jan Raven Guido Vigeveno Erik Tijdgat Govert-Jan Bijl de Vroc Alexander Altmy von Geusau
GRENADA =AFGHANISTAN?
Redactioneel De Verenigde Staten bieden als enige grootmacht de mogelijkheid om de race naar het presidentschap op de voet te kunnen volgen. De internationale pers doet dat ook met grote gretigheid. Elke vier jaar staan de Verenigde Staten nog meer in de belangstelling van de media dan normaal gesproken al het geval is, want de mogelijke verkiezing van een nieuwe president, met an-
dere ide毛en dan zijn voorganger, kan op vele terreinen grote gevolgen hebben voor het internationale politieke klimaat. Zo ver is het nu nog niet, Reagan zit nog vast in het zadel. Begin augustus is Walter Mondale door de Demokratische conventie als presidentskandidaat naar voren geschoven, na de gebruikelijke tumultueuze campangnevoering van de verschillende Demokratische kandidaatstelIers. Mondale, Hart en Jackson gingen tegen elkaar tekeer alsof het alom het presidentschap ging, en tegen Reagan alsof hij het is die in zijn eigen anti-Christ veranderd is. Termen als yuppies en Californische
maffia vlogen de afgelopen maanden de krantelezer om de oren. Paul Bremer lIl, de ambassadeur van de Verenigde Staten in Nederland, mag dan in het interview dat we met hem gemaakt hebben wel zeggen dat de Verenigde Staten en Nederland door vele gemeenschappelijke waarden hecht met elkaar verbonden zijn, de uitbundige politieke kultuur van Amerika valt sommigen hier soms zwaar op de maag en versluiert vaak de procedure en het mechanisme van de Amerikaanse verkiezingen. Het Amerikaanse kiesstelsel is op zichzelf al ingewikkeld genoeg om verwarring te zaaien, terwijl zij bepalend is voor de uitslag van een verkiezing die, zoals eerder gezegd, niet alleen belangrijk is voor de Verenigde Staten zelf. Vandaar dat we met dit nummer een overzicht proberen te geven van de achtergronden van de Amerikaanse verkiezingen, althans van enige aspekten daarvan. Prof Irwin en Dr. Ande-
fMONDALE路j 'FERRARO 路
weg, beiden verbonden aan de RU Leiden (politieke wetenschappen), volgen de weg die een presidentskandidaat moet gaan om in het Witte Huis terecht te komen. Dr. A. Lammers (RU Leiden , AJgemene Geschiedenis) zet de verschillende politieke stromingen in de Verenigde Staten neer tegen de achtergrond van de strijd om een senaatszetel in de deelstaat Noord-Carolina. Covert Jan Bijl de Vroe, lid van de redaktie, schrijft over de campagne van dominee Jackson en de emancipatie van het zwarte elektoraat in de laatste decennia. Ook is het interessant hoe Amerikanen over hun grenzen naar de wereld kijken: in het hierboven genoemde interview geeft de Amerikaanse ambassadeur in Nederland, Paul Bremer l il, zijn visie op de Amerikaans-WestEuropese verhoudingen. En hoe er in de Verenigde Staten van Amerika over Nederland wordt gedacht kan door niemand beter worden beschreven dan door de heer J. H. Lubbers, oud-ambassadeur van Nederland in Amerika.
Versus
1
De wedloop naar het Witte Huis 1. Kiezers en kiesmannen
2. Twee campagnes
De participatie van individuele burgers in de selectie van de Amerikaanse president vormt één der oudste verkiezingen ter wereld. Toch kan niet gezegd worden dat de ruim 95 miljoen Amerikanen die op 6 november a.s. hun keuze maken uit de verschillende presidentskandidaten de Amerikaanse president ook kiezen. De president wordt namelijk indirect gekozen via het Electoral College. Elke deelstaat vaardigt een aantal kiesmannen (of -vrouwen) naar dit kiescollege af dat gelijk is aan het aantal vertegenwoordigers van die deelstaat in het Congress (Huis van Afgevaardigden én Senaat). In totaal zijn er 538 kiesmannen (inclusief 3 voor het District of Columbia waarin de hoofdstad Washington ligt). Op 6 november brengen de kiezers in de verschillende deelstaten hun stem uit voor een (aan een bepaalde kandidaat verbonden) lijst van kiesmannen. Pas in december vindt de eigenlijke presidentsverkiezing plaats wanneer de aldus verkozen kies-
Hoe vreemd het ook moge klinken, bij het schrijven van dit artikel (eind juli) is de campagne formeel nog niet begonnen. Traditioneel vangt de campagne aan op de eerste maandag van september, de Amerikaanse dag van de arbeid. Misschien kan dat beter de "tweede" campagne genoemd worden. De "eerste" campagne is dan de competitie binnen de twee partijen tussen diegenen die als kandidaat door hun partij aangewezen wiJlen worden. Binnen een partij met een zittende president, die beschikbaar is voor een tweede termijn - zoals ditmaal de Republikeinse partij met Ronaid Reagan - is soms nauwelijks strijd, maar in andere gevallen kan deze eerste campagne lang duren. In feite is de huidige kandidaat van de Democratische partij, Walter Mondale, met deze eerste campagne bezig geweest vanaf het moment dat hij als vice-president de verkiezing met president Carter in 1980 verloor. Formeel beginnen dergelijke campagnes in het begin van het verkiezingsjaar of in het jaar daarvoor met een officiële verklaring waarin men zijn kandidatuur stelt. Deze officiële kandidaat stelling is belangrijk in verband met de subsidie die men kan krijgen en de financiële verantwoording die men moet afleggen. De interne campagnes zijn vaak chaotisch doordat kandidaten ko-
mannen hun stem uitbrengen . Om ver-
kozen te worden moet een kandidaat de meerderheid in het Electoral College (tenminste 270 kiesmannen) halen. Deze procedure werd bij het opstellen van de Grondwet als compromis aanvaard, omdat een aantal "Founding Fathers" bedenkingen had tegen een rechtstreekse verkiezing door het volk. Inmiddels is veel veranderd, maar de procedure is ongewijzigd gebleven. Vaak wordt gespeculeerd over de kans dat geen enkele kandidaat een meerderheid in het Electoral College behaalt of over de mogelijkheid dat niet de kandidaat met de meeste stemmen van de kiezers, de meerderheid van de kiesmannen achter zich verenigt. Rond iedere presidentsverkiezing worden ook hervormingsvoorstellen gelanceerd, maar zolang de procedure niet tot dergelijke onacceptabele uitkomsten leidt lopen zulke voorstellen op niets uit. Vele kiezers zullen bovendien slechts een vage notie hebben van bestaan en functioneren van het Electoral College en in ieder geval laten zij zich daardoor niet beïnvloeden. Voor de taktiek van de presidentskandidaten speelt de procedure, en met name het feit dat de kiesmannen per deelstaat worden verkozen, wel een rol in de campagne. 2
men en gaan, hun organisatie moeten
opbouwen en in stand houden, en met wisselend succes strijd leveren in per deelstaat verschillend geregelde voorverkiezingen, verspreid over een periode van eind februari tot aan de partijconventies in juli en augustus. In tegenstelling tot de chaos van deze eerste campagne is de tweede campagne aanmerkelijk korter en veel strakker georganiseerd. Meestal blijven slechts twee serieuze kandidaten over en de cruciale datum staat vast. In een verkiezing waarin de buit niet evenredig wordt verdeeld, maar waarin de winnaar alles krijgt en de verkiezer niets, moet de campagne tot in de finesses worden voorbereid. De kleinste fout - zoals Nbwn's televisie make-up in 1960 of Ford's opmerkingen over Polen in 1976 - kan uitgroeien tot een belangrijk incident en net genoeg stemmen kosten om de verkiezing te verliezen.
Door
Prof. G.A. l rwin en
Dr. R.B. Andeweg. Tijdens de campagne heeft iedere kandidaat dan ook een leger van adviseurs en consulenten tot zijn beschikking. Dit heeft sommige cynici er toe gebracht te spreken van het "verkopen" van een president, alsof het gaat om het aanprijzen van een nieuw soort wasmiddel. De kandidaat zou geen eigen inhoud hebben, maar worden (om )gevormd om het publiek te geven wat het wil. Daartegen kan men opmerken dat de kandidaten niet met een schone lei beginnen, maar vaak een lange loopbaan in het openbare leven achter de rug hebben. Hun doopceel wordt tijdens de campagne ook uitvoerig gelicht. De deskundigen en adviseurs moeten met de geselecteerde kandidaat werken en kunnen niet kiezen wie het beste in hun verkooptaktiek past. Hoe dan ook, de adviseurs zijn niet meer weg te denken uit de campagne voor het presidentschap. Naast tekstschrijvers en organisatie-specialisten voor de logistiek van de campagne, zijn vooral media-specialisten en marktonderzoekers van groot belang.
3. De media De traditionele verkiezingscampagne dateert uit de 1ge eeuwen bestaat vooral uit persoonlijke contacten met kiezers en uit het gedrukte woord. Het is nooit mogelijk geweest om contact te hebben met alle kiezers en het is slechts één kandidaat (Nixon in 1960) gelukt om alle deelstaten tijdens zijn campagne te bezoeken. De komst van radio en vooral televisie hebben de campagne ingrijpend veranderd. Televisie geeft het gevoel van een directer contact tussen kandidaat en kiezer dan via de drukpers mogelijk is. Nadat de televisie in de jaren vijftig de partij conventies voor het eerst in de huiskamer bracht, werd dit massamedium in de jaren zestig een integraal onderdeel van de campagne. Kandidaten gebruiken de televisie op een drietal manieren : In de eerste plaats probeert een kandidaat nieuws "te maken",
d.w.z. iets te doen of te zeggen dat · voldoende aandacht trekt om in de gewone nieuwsuitzendingen te komen. Tijdens de campagne houdt een kandidaat bijvoorbeeld vele malen per dag dezelfde verzkiezingstoespraak voor steeds andere groepen luisteraars. Doot dit standaardverhaal op het juiste moment enigszins te wijzigen met een belangrijke uitspraak of mededeling hoopt de kandidaat 's avonds het journaal te halen. Een zittende president, die "toevallig" eveneens kandidaat is, heeft in dit opzich uiteraard een voordeel. Met de juiste presentatie kunnen zijn daden als president in het nieuws komen en deze aandacht zal de kandidaat over het algemeen niet schaden. Tijdens de campagne in 1976 ging president Ford bijna dagelijks naar de bekende Rose Garden om nieuwe wetten de ondertekenen of buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders te ontvangen.
de kandidaat aan de verkiezingen meedoet, zoals Anderson in 1980, moeten speciale regelingen worden getroffen om het debat tot de twee voornaamste kandidaten te beperken. Bovendien hebben de kandidaten zelf eisen met betrekking tot allerlei aspecten van het debat, zodat het soms bijna een wonder is dat een debat doorgaat. Hoewel het wetenscbappelijk bewijs dat de debatten de verkiezingsuitslag beïnvloeden moeilijk te léveren is, wordt er grote betekenis aan toegekend. Velen beschouwen de tot nu toe gehouden debatten als een doorslaggevende factor in de strijd tussen Kennedy en Nixon, tussen Ford en Carter eD tussen Carter en ReagaD. Vaak wordt gesteld dat bet debat aan de uitdager van een zittende president de gelegenheid geeft gezien te worden als diens gelijke. Zittende presidenten lopen daarom minder warm voor het houdeD vaD televisiedebatteD.
in de negentiende eeuw zijn voorbeelden te vinden van kranten die "surveys" publiceerden. Landelijke peilingen zien wij echter voor het eerst in de twintigste eeuw. Legendarisch is het voorbeeld van het tijdschrift Literary Digest dat in de jaren '20 op basis van enquetes voorspellingen deed, die dicht bij de uiteindelijke uitkomst zaten. In 1936 maakte het blad, door een foutieve wijze van steekproef trekken, zo'n grote blunder dat het kort daarna failliet ging. In datzelfde 1936 publiceerde de onlangs overleden George Gallup zijn eerste voorspelling gebaseerd op wetenschappelijke methodes van steekproef-trekking. Sindsdien heeft de opiniepeiling in verkiezingscampagnes een grote vlucht genomen. De Gallup-organisatie behoort tot de groep marktonderzoekers die voor de nieuwsmedia werken. Andere bureaus worden door politieke kandidaten ingeschakeld. In tegenstelling tot in sommige landen komt het in de Verenigde Staten zelden voor dat bureaus voor beide type klanten werken; het gevaar
Een tweede manier om op de televisie te komen is door zelf reclamezendtijd te kopen. De Verenigde Staten is één van de weinige landen ter wereld waar televisiemaatschappijen zendtijd verkopen aan politieke kandidaten. Deze "spots" verschillen slechts in onderwerp van de overige reclame-boodschappen en zij worden soms gemaakt door dezelfde reclame-bureaus. Deze vorm van campagne voeren is niet goedkoop: een enkele minuut landelijke TV -zendtijd op tijdstippen met de hoogste kijkdichtheid kan meer dan f 500.000,- kosten. Debatten tussen de presidentskandidaten vormen een derde mogelijkheid om de televisie te benutten. De eerste televisie-debatten tussen presidentskandidaten vonden in 1960 plaats tussen Kennedy en Nixon. Het duurde echter 16 jaar voordat dit experiment werd herhaald. In de tussenliggende periode was telkens tenminste één van de kandidaten de mening toegedaan dat zijn campagne met zo'n debat niet gediend zou zijn. In 1976 waren de omstandigheden weer rijp voor een televisie-treffen en in 1980 vond laat in de campagne een debat plaats. Ook dit jaar is sprake van televisie-debatten en geleidelijk zal dit waarschijnlijk een vast onderdeel van de presidentscampagne worden. Er zijn echter vele problemen. Zo bepaalt de wet dat de televisie gelijke aandacht moet geven aan de kandidaten. Als er een der-
Publicireil is belangrijk . ..
Wat men zegt op televisie en hoe men daar overkomt is zo belangrijk geworden in de campagne dat het nauwelijks verrassend is dat de kandidaten ook hierbij de hulp van deskundigen inroepen. In de campagne-leiding van iedere kandidaat zijn daarom experts op het gebied van de publieke opinie opgenomen om de reacties van de kiezers op zijn elektronische boodschappen te bepalen.
van vermenging van belangen wordt te groot geacht. Er zijn nu onderzoekers die voornamelijk voor Republikeinse kandidaten en andere die vooral voor Democratische kandidaten werken. In 1960 was Harris de eerste "pollster" die een belangrijke rol speelde binnen de campagne van een presidentskandidaat. Terwijl Nixon bezig was alle deelstaten te bezoeken, gebruikte Kennedy de nieuwste wetenschappelijke methodes om zijn strategie uit te stippelen.
Enigerlei vorm van opinie-peiling is bijna zo oud als de campagne zelf. AI
Daarbij werd uitgebreid gebruik gemaakt van door Harris speciaal voor
4. Opiniepeilingen
3
Kennedy verrichte opinie-peilingen. Dergelijke peilingen gaan uiteraard veel verder dan alleen een voorspelling van de uitkomst. Er wordt onderzocht welke issues of problemen de kiezers belangrijk vinden ; er wordt gevraagd naar de bekendheid van de kandidaten en hun standpunten; de sterkte van de gevoelens ten opzichte van de kandidaten wordt gemeten; er wordt informatie verzameld met betrekking tot de belangstelling voor de campagne, de identificatie met een partij, vroeger stemgedrag, allerlei sociale en demografische factoren, enz. enz. Van groot belang zijn de "trends", de ontwikkelingen in de publieke opinie. Naarmate de campagne vordert wordt de frequentie van de peilingen verhoogd. De resultaten zijn belangrijk voor de laatste pogingen om stemmen te winnen. Het is uiteraard niet geheel toevallig dat de opkomst van de media-experts in de campagne samen valt met die van de marktonderzoekers. Televisie brengt de kandidaat weliswaar in de huiskamers, maar geeft hem niet de reacties die hij krijgt via persoonlijk contact met de keizers. Opinie-peilingen moeten dat gemis goed maken. Bovendien is dezelfde technologie die de televisie ontwikkelde verantwoordelijk voor nieuwe methodes in de opiniepeilingen. Waar vroeger gewerkt werd met huis-aan-huis-enquetes en tamelijk bewerkelijke methodes om de gegevens te verzamelen en te analyseren, worden nu de vraaggesprekken voornamelijk telefonisch verricht met computergestuurde vragenlijsten en dataverzameling. Een 's avonds uitgevoerde enquete is de volgende ochtend gereed voor analyse door de kandidaat en zijn staf.
5. Geld Een moderne verkiezingscampagne, compleet met opniniepeilingen en reclamespots op de televisie, is niet goedkoop. In 1980 werd in Verenigde Staten ongeveer 1200 miljoen dollar uitgegeven in verschillende verkiezingscampagnes. Naar schatting een kwart van dat bedrag werd besteeds aan de campagnes van de presidentskandidaten. Hoewel dit zeker een enorm bedrag is, wordt het enigszins gerelativeerd wanneer men bedenkt dat het slechts één tiende procent is van het bedrag dat jaarlijks wordt uitgegeven door de overheidsinstellingen waaraan de verkozen kandidaten leiding moeten geven. Tot enkele jaren geleden werden alle 4
benodigde gelden bijeen gebracht door particulieren en belangengroepen. In 1972 verwierf de Committee to Reelect the President (Nixon) zoveel fondsen dat het verleid werd de bekende Watergate-inbraak te financieren. Hoewel er al geruime tijd kritiek was op allerlei financiële aspecten van de campagnes, vormde deze inbraak en haar nasleep de aanleiding om d.m.V. wetgeving ingrijpende hervormingen aan te brengen. Er werden beperkingen opgelegd aan de hoogte van het bedrag dat een individuele burger of een organisatie aan een kandidaat mag schenken en aan de uitgaven die een kandidaat mag doen. Dit laatste werd echter door het Supreme Court afgewezen, met een uitzondering voor met overheidssubsidie gefinancierde campagnes. Verder bepaald het Supreme Court dat individuen of groepen geen beperkingen mogen worden opgelegd wanneer zij uitgaven doen ten behoeve van een kandidaat zonder diens medeweten en medewerking. Een belangrijk onderdeel van de hervormingen was het invoeren van overheidssubsidies voor de campagnes. Iedere belastingbetaler kan vrijwillig één of twee dollar van zijn of haar aanslag oormerken voor een speciaal fonds, van waaruit de subsidies worden betaald. De inkomsten van dit fonds overtreffen verre de uigaven: voor 1984 had men ongeveer 225 miljoen dollar in kas. Deze subsidies worden alleen toegekend aan presidentskandidaten en aan de partijen voor het houden van hun conventie. In de eerste, interne, campagne kunnen kandidaten zogeheten "matching funds" krijgen. Wanneer een officiële kandidaat zelf in staat is om in tenminste twintig deelstaten S 5.000 bijeen te brengen aan individuele bijdragen van ten hoogste S 250 past het verkiezingsfonds een gelijk bedrag bij. Ook moet men in de voorverkiezingen een bepaald percentage van de stemmen halen. Zo kan een kandidaat ten hoogste de helft van het maximumbedrag dat voor de campagne mag worden uitgegeven aan subsidies verwerven; in 1984 was dit iets minder dan 20 miljoen dollar. De tweede campagne van de overgebleven kandidaten wordt, op aanvraag van de kandidaat, zelfs volledig door het verkiezingsfonds bekostigd. Wanneer een kandidaat daarvoor kiest mag hij niet meer dan het subsidiebedrag uitgeven; in 1984 zal dit ongeveer 39 miljoen dollar zijn. Dat mag een hoog bedrag lijken, maar het is naar verhouding minder dan wat vroeger voor een presidentscampagne werd uitgegeven
en de overdaad aan aanplakbiljetten "buttons", en dergelijke is er vaak niet meer bij. Zestig procent of meer van het totale bedrag gaat op aan televisiekosten en het restant wordt besteed aan vervoer van de kandidaat en zijn gevolg, organisatiekosten, enz. Buiten de kandidaten om wordt door individuen en groepen geld uitgegeven tijdens de verkiezingscampagne. Het doel van dergelijke uigaven kan zijn steun te verwerven voor de kandidaten of kiesgerechtigden er toe te bewegen zich als kiezer te laten registreren en te gaan stemmen. In 1980 werd op deze manier - onafhankelijk van de kandidaten - ongeveer 24 miljoen dollar uitgegeven voor president Carter en ongeveer 34 miljoen dollar voor Ronald Reagan.
6. Kiezer en kiesgedrag. Geld mag dan een noodzakelijke voorwaarde voor de strijd om het presidentschap zijn, het is geenszins een voldoende voorwaarde om ook te worden gekozen. De kiezersgunst is ook met een kostbare campagne slechts in beperkte mate te beïnvloeden en de verkiezingsuitslag houdt in vele opzichten iets onvoorspelbaars. Zoals het niet altijd de kandidaat met het meeste geld is, die de verkiezingen wint, zo is het ook niet altijd de kandidaat van de grootste partij die met de overwinning gaat strijken. De twee grote politieke partijen, Democraten en Republikeinen hebben een lange geschiedenis, maar zijn door de tijd ook van karakter en aanhang veranderd. Tot lang na de burgeroorlog vormden de Democraten vooral de partij van het Zuiden en de Republikeinen (de partij van Lincoln) de partij van het Noorden. De belangrijkste verandering daarin kwam in de jaren '30 toen president Roosevelt de Democratische partij omvormde tot een coalitie van arbeiders, negers, joden, katholieken en diverse immigrantengroepen. Daarnaast bleef er een kern van zuidelijke blanken. De Republikeinse partij werd hierdoor min of meer de partij van de "White Anglo-Saxon Protestant". In geografisch opzicht wordt de Noord-Zuid tegenstelling bij presidentsverkiezingen meer en meer vervangen door een West-Oost scheidslijn. Hoewel de verschillen tussen de partijen veel minder scherp zijn dan in veel Europese landen zijn het dus vooral kiezers met een lagere sociaaleconomische status, niet protestantse kiezers en ethnische minderheden, die geneigd zijn op Democratische kandi-
vooruitstrevende presidentskandidaat van hun partij wilden stemmen.
daten te stemmen. Recentelijk kan men daar de vrouwen aan toevoegen, die zich ook iets meer dan gemiddeld tot de Democraten rekenen. Aangezien vrouwen een meerderheid vormen in het Amerikaanse electoraat wordt de laatste tijd veel aandacht besteeds aan deze" gender gap" tussen Democraten en Republikeinen, die wellicht nog iets vergroot kan zijn door de keuze van de Democrate Geraldine Ferraro als eerste vrouwelijke kandidaat voor het vice-presidentschap. Door deze bonte coalitie van bevolkingsgroepen beschikt de Democratische partij over een demografische voorsprong op de Republikeinen. Dat dit diverse Republikeinse presidentskandidaten niet van een overwinning heeft afgehouden behoeft nadere verklaring. In de eerste plaats is de opkomst onder Democraten lager dan onder Republikeinen. Over het geheel genomen gaat bij presidentsverkiezingen slechts iets meer dan de helft van de kiesgerechtigden stemmen. De oorzaak van deze voor onze begrippen lage opkomst moet voor een belangrijk deel gezocht worden in het feit dat een kiesgerechtigde zich ook als zodanig moet laten registreren om te kunnen stemmen. De procudures daarvoor verschillen per deelstaat. Onder geregistreerde kiezers is de opkomst veelal hoger dan in Nederland. De bevolkingsgroepen waar de Democratische partij op steunt hebben een duidelijke achterstand in registratie. In een aantal staten is de zwarte bevolking zelfs jarenlang allerlei belemmeringen in de weg gelegd bij de kiezersregistratie. Hoewel die belemmeringen zijn weggenomen, zijn nog steeds verhoudingsgewijs weinig negers geregistreerd. Het belang van de kandidatuur van Jesse Jackson binnen de Democratische partij was
voor een deel dan ook geleg~n in de impuls die daarvan is uitgegaan voor vele negers om zich als kiezer te laten registreren. Wanneer deze nieuwe kiezers in november ook op Mondale zuIlen stemmen kan dat diens kansen in een aantal deelstaten versterken. Een tweede factor die de demografische voorsprong van de Democraten relativeert is het feit dat Democraten vaker dan Republikeinen op een kandidaat van de tegenpartij stemmen. Het is eigenlijk onjuist om in de Verenigde Staten van slechts twee partijen te spreken. De partijen verschillen per deelstaat sterk van karakter en alleen voor de presidentsverkiezingen sluiten zij zich tot twee blokken aaneen. Vooral in een w heterogene partij als de Democratische kan het dan voorkomen dat niet alle Democratische kiezers zich kunnen vinden in de keuze van de presidentskandidaat. Het is bijvoorbeeld nogal eens voorgekomen dat de behoudende blanke Democraten in het Zuiden niet op de meer
Tenslotte beschouwen niet alle Amerikaanse kiezers zich als Democraat of Republikein. De laatste jaren is deze identificatie met één van beide partijen sterk afgenomen. Meer en meer kiezers beschouwen zich als "independents" met hooguit een zeer lichte voorkeur voor de één of andere partij . In 1983 rekende naar schatting 40 % van de kiesgerechtigden zich tot de Democraten, 25 % tot de Republikeinen, terwijl 35 % opgaf onafhankelijk te zijn. Hoe de grote groep ongebonden zich verdeelt over beide kampen is één van de belangrijkste factoren die de uitslag op 6 november bepalen. De standpunten van de kandidaten ten aanzien van verschillende vraagstukken, hun optreden in een eventueel televisiedebat en hun image in het algemeen kunnen daarbij de doorslag geven.
7. Tot slot Wie had verwacht dat dit artikel besloten wu worden met een voorspelling van de uitslag komt bedrogen uit. Zelfs wanneer één van beide kandidaten nu een voorsprong lijkt te hebben kunnen de kansen op het laatste moment nog keren, wals president Carter in 1980 moest ervaren.
Het Amerikaanse verkiezingsproces wordt aan deze zijde van de oceaan vaak met bevreemding gevolg. Voorwver onbekend ook onbemind maakt heeft dit artikel wellicht enkele (voor)oordeelden weggenomen; andere misschien juist versterkt. Hoewel in een w kort bestek veel onbesproken moest blijven hopen wij bijgedragen te hebben tot een beter begrip van de fascinerende strijd om het w belanrijke Amerikaanse presidentschap.
5
Een strijd om de ziel van het Zuiden en van Amerika, Helms versus Hun! In de schaduw van de presidentsverkiezingen speelt zich in de Verenigde Staten de strijd om het Congres af. In november 1984 zal het Amerikaanse electoraat niet slechts bepalen wie de volgende vier jaar in het Witte Huis mag resideren, maar ook zal het een geheel nieuw Huis van afgevaardigden kiezen en 1/ 3 van de senaat vervangen. Begrijpelijk genoeg hebben de kranten en tijdschriften in ons goede vaderland de handen vol aan Walter Mondale en RonaId Reagan en de potten en pannen die zij elkaar naar het hoofd slingeren. Maar ondanks alle nadruk op het presidentschap is er in het Amerikaanse politieke systeem nog altijd sprake van een verdeling van de macht, met alle ingewikkelde consequenties daaraan verbonden, terwijl het zelfs niet van belang ontbloot is te bezien hoe de verkiezingen voor het gouverneurschap en het Congres in de verschillende deelstaten zullen uitpakken want Amerika blijft ook nog een federatieve staat, alweer ondanks de concentratie van de macht sinds de New Deal en de Tweede Wereldoorlog in de federale regering te Washington.
Soms is de strijd om een zetel in de senaat even boeiend, zelfs boeiender dan die om het Witte Huis. Dit jaar wu dat bijvoorbeeld het geval kunnen zijn met de campagne om een van de twee senaatzetels in de deelstaat Noord-Carolina. Daar nemen de nu al 12 jaar zittende senator Jesse Helms van de Republikeinse partij en de Democratische gouverneur James B. Hunt het tegen elkaar op. Om velerlei redenen krijgt dit hanengevecht veel aandacht in de Amerikaanse pers. Om met de meest prozaĂŻsche te beginnen: de campagne die de twee heren tegen elkaar voeren zal waarschijnlijk de kostbaarste worden uit de geschiedenis van de Amerikaanse senaat. Bovendien botsen hier in de personen van Helms en Hunt de New Right en de New South tegen elkaar. Het hoofdkwartier van gouverneur Hunt lichtte dat als volgt toe: "This is the dosest opportunity this generation will have for the progressive New South (lees: Hunt) to replace the racist, negative Old South (lees: Helms). It's a truly transitional event". En de tweeĂŤnzestigjarige senator Helms verklaarde aan het begin van zijn campagne: "Tbe lord may be just giving us one more chance to save this country of ours", dat naar zijn zeggen werd geplaagd door "crime, drugs and perverse life styles". En al eerder had hij uitgeroepen: "We have it in our hands to turn this country around. I've often been accused of trying to turn tbe doek back, and that is correct. I' d like to turn the dock back to there tbe Constitution meant something". Niet alleen de kandidaten zelf, ook alle insiders zijn het erover eens dat de strijd in Noord-Carolina van veel meer dan regionaal belang is.
6
Voor de Republikeinen is het een gebiedende eis dat zij hun meerderheid in de senaat behouden, daarom snellen talrijke conservatieve hulptroepen van buiten de deelstaat Helms te hulp, wals tegelijkertijd Hunt steun krijgt van vele vooraanstaande Democraten, die niets liever wuden zien dan de nederlaag van Helms, volgens hen een van de meest sinistere figuren in de senaat sinds Joseph McCarthy. De inzet van het spel in Noord-Carolina is hoog van de twee protagonisten is Helms ongetwijfeld "the man to beat", de "aartsengel van Rechts", wals hij wel wordt genoemd, een ultraconservatief
wals er maar weinigen op het Amerikaanse toneel rondlopen. Volgens de een is hij een politicus uit de prehistorie, volgens de ander inderdaad een godsgeschenk voor het traditionele Amerika, of wals dominee Jerry Falweil, de leider van de Moral Majority, eens zei: "Jesse Helms is the most important man in Washington, besides the President, in the cause of leading this nation back to moral sanity".
1. Helms groeide op in Monroe, NoordCarolina, een stadje van drieduizend zielen, waar zijn vader hoofd van de politie en van de brandweer was. De Helmsen waren baptisten en gingen vaak ter kerke; in de jaren ' 20 deed het fundamentalisme er volop opgeld. Jesse speelde viool, hij hield van zijn ouders en wist al vroeg dat de Verenigde Staten de speciale aandacht van God genoten. Hij studeerde op tamelijk obscure instellingen, begaf zich in de journalistiek en diende tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de marine.
Door A. Lammers, juli t 984.
Dat klinkt heldhaftiger dan het was, want hij bleef gewoon in Noord-Carolina om persberichten over de oorlog te verwrgen. In de jaren vijftig zette hij zijn eerste stappen in de politiek. Hij toefde tussen 1951 en 1953 in Washington als assisent van een Democratische senator, die hij hand- en spandiensten had verleend in een verkiezingscampagne waarvan het racisme afdroop. Terug in Noord-Carolina sloot hij zich als goede joiner aan bij de Rotary en de vrijmetselarij, en werd directeur van een bankiersvereniging. In 1957 wist hij een zetel in de gemeenteraad van Raleigh te bemachtigen. Maar echte bekendheid in de deelstaat kreeg hij pas door de commentaren die hij vanaf 1960 ging verzorgen voor het grootste radio- en televisiestation van NoordCarolina. Tweemaal per week liet hij zijn licht schijnen over actuele zaken. De gevaren van het communisme, de toenemende misdadigheid in het land en de bureaucratisering van het Amerikaanse leven waren geliefde thema's. Veel opwinding veroorzaakte Helms toen hij een campagne begon tegen de immoraliteit die op de universiteit van Noord-Carolina wu heersen. Een docent in de Engelse letterkunde had zijn studenten gevraagd Andrew Marvells erotische gedicht "To his coy mistress" te parafraseren, met als resultaat volgens Helms dat in de collegezaal schunnigheden werden gedebiteerd waarvoor iedere rechtgeaarde Amerikaan zich wu schamen. Op allerlei fronten trok hij trouwens ten strijde tegen de bandeloosheid die in de jaren zestig om zich heen greep, tegen het verlies van de christelijke waarden die Amerika hadden groot gemaakt. Maar zijn scherpste pijlen richtte Helms tegen de directe acties voor rassengelijkheid welke het Zuiden vanaf 1960 in heftige beroering brachten, en die nota bene met de befaamde sit-in demonstraties in Noord-Carolina begonnen. Volgens hem bestond deze beweging grotendeels uit perverse onruststokers. De goede naam van het Zuiden werd er door te grabbel gegooid. Het Zuiden, w sprak Helms, wist zelf nog altijd het beste hoe het
met zijn negers moest omgaan, bemoeienis van de federale regering en andere indringers uit het Noorden rou de oplossing van het rassenprobleem alleen maar venragen. Vooral de verslaggeving van de civil rights-strijd in de nationale pers wekte zijn woede. Bij de federale raad van beroep diende hij talrijke klachten in over "verdraaüng van de feiten". In zijn eigen televisiepraatjes zorgde hij er voor dat Dixie werd recht gedaan. Vanzelfsprekend betoogde hij tevens dat het Hooggerechtshof te Washington de grondwet geheel verkeerd uitlegde, vooral toen de negen rechters de uitspraak deden dat de scholen in het Zuiden ro spoedig mogelijk gedesegregeerd dienden te worden, desnoods door zwarte kinderen naar blanke scholen te vervoeren. Even verwerpelijk vond hij de arresten van het Hof waarin het gedwongen school gebed in strijd met de constitutie werd verklaard. Voor Helms was dat een nieuw bewijs van een al-
omvattende samenzwering Amerika te ontkerstenen. Ook daaraan wijdde hij veel commentaar. Aangezien al deze zaken naar zijn inschatting werden bekokstoofd door ultra Uberals in de Democratische partij, lieden die een vaste greep op de partij hadden gekregen, besloot Helms in 1970 naar het kamp van de Republikeinen over te lopen. Met de ijver van de de ware zeloot toog hij daarna aan het werk om voor zijn nieuwe partij senator in Washington te worden. Een van degenen die hem daarbij de helpende hand toestak was president Richard Nixon. Deze had een "zuidelijke strategie" ontwikkeld, waarin een man
als Helms uitstekend paste. In 1972 bezocht Nixon Noord-Carolina teneinde de kiezers daar te overtuigen van de kwaliteiten van de senator in spé. Dat hielp, en bovendien had Helms het getij mee: velen dachten met weerzin terug aan de jaren zestig en verlangden naar een herstel van traditionele waarden. Helms had al herstel gepredikt nog voor er van afbraak sprake was geweest.
nografie in de media. Vooral de voorstanders van abortus moesten het bij hem ontgelden. Zonder blikken of blozen noemde hij hen "baby killers". En na afloop van deze tirades klaagde hij steen en been over de veel te toegeeflijke houding van de diverse regeringen - of ze nu van Democratische of van Republikeinse makelij waren - tegen de Sovjet-Unie. Daar huisde de anti-Christ en die moet met alle wapens bestreden worden. Daarentegen had hij woorden van lof over voor het apartheidssysteem van Zuid-Afrika. Helms werd gedurende zijn eerste termijn niet bijster serieus genomen door zijn collega's in de senaat: de zaal stroomde leeg wanneer hij zijn voorspelbare jeremiades begon te houden. Maar buiten Washington werd hij de held van actiegroepen die net als hij beducht waren voor het moreel verval van de natie, en die Uberals, homoseksuelen en abortionisten aan de schandpaal willen nagelen. Deze steun gaf Helms de kracht zichzelf te blijven en niet te worden als verreweg de meeste politici in de nationale hoofstad: rogenoemde pragmatici en realisten. Helms ging het naar eigen zeggen om principes, en als hij daarmee de kiezers voor het hoofd stootte, dan was het jammer, maar een duimbreed ervan afwijken deed hij niet. Intussen rorgde hij er wel voor de tabaksbelangen van NoordCarolina (bijna 50 % van alle Amerikaanse tabak komt daarvandaan) met alle mogelijke rorg te omringen. In de senaatcommissie voor landbouw, waar-
van hij in 1972 meteen lid werd, ontpopte hij zich tot Mister Tobacco. De tabaksbedrijven in de deelstaat wisten dat te waarderen, hetgeen de senator
geen windeieren legde. Het behoeft geen betoog dat hij een zeer lage dunk had van zijn mede-zuiderling Jimmy Carter, de politieke revelatie van 1976. Deze toonde zich de grote erfenis van het Zuiden immers geheel onwaardig en was volgens Helms eèn draaier als geen ander, al preekte hij net als Helms des zondags in de kerk. Wat hij Carter in het bijronder verweet was slapte in diens buitenlandse politiek, met als dieptepunt het verdrag met Panama over teruggave van het kanaal. Dat bracht Helms praktisch het schuim om de mond. Maar Helms was niet slechts de regering-Carter een doorn in het vlees, ook de Republikeinse partij raakte in toenemende mate van zijn bestaan doordrongen. Op de Republikeinse conventie van 1976 steunde hij Reagan tegen Ford, en toen dat op niets uitliep slaagden hij en enige anderen er toch in het partijprogramma zodanig te amenderen dat het een zeer conservatief manifest
werd, tot wocde van Gerald Ford. Helms' optreden op de conventie kreeg nationale aandacht. Gaandeweg begreep men dat hij wel ernstig diende te worden genomen. Nog duidelijker werd dat tijdens de campagne om zijn herverkiezing in J 978. Hclms had zich weten te verzekeren van de diensten van Richard Viguerie, de man die als geen ander computers in dienst van de politiek weet te stellen. Viguerie had honderdduizenden kaarten in zijn machines verzameld met namen van conservatieven die bereid waren de goede zaak van Helms financieel te steunen .. Het ging hier niet om de fat cats, de vermogende geldschieters van weleer,
2. Eenmaal in de senaat gezeten, ging Helms door in dezelfde stijl als die welke hij zich in Noord-Carolina had eigen gemaakt. Hij weigerde de senaat te beschouwen als een vergadering van voornamelijk nette heren en stoorde zich nauwelijks aan de ongeschreven regels van het doorluchtige lichaam. Te pas en te onpas pleitte hij voor herinvoering van het schoolgebed en van de doodstraf, ageerde tegen seksuele opvoeding van kinderen en tegen por-
De SenaQlsz.aal
7
maar om oppassende kleine burgers, die na ontvangst van een schrijven van Viguerie bereid waren 5 of 10 dollar in een envelop te doen en naar Helms te sturen. Dankzij deze bijdragen kon Helms in de campagne van 1978 beschikken over het niet geringe bedrag van zes miljoen dollar. Weggegooid bleek het geld niet te zijn: Jesse Helms verpulverde zijn tegenstander en keerde triomfantelijk naar Washington terug.
3. Daar was Carter inmiddels in grote moeilijkheden terecht gekomen. De inflatie nam hand over hand toe, Amerika kreeg te maken met energieproblemen, terwijl de gijzelingsaffaire te Teheran de president de definitieve genadestoot wu geven. De roep om een sterke man klonk steeds luider. Helms was er meer dan ooit van overtuigd dat alleen Reagan de Verenigde Staten kon redden. De politieke machine die hij met behulp van Viguerie in elkaar had gezet, wu daarom vorstelijke bedragen aan Reagans campagnekas schenken, alweer opgebracht door kleine luyden, vooral uit het Zuiden en het Westen, die droomden van een Amerikaans reveil.
kingen. Meteen na Reagans inaugruratie bewees hij niet louter vol bewondering te zullen kijken naar de daden van de eerste burger. Hij wierp zich op tot Reagans reactionaire geweten en stemde bijv. tegen de benoeming van Caspar Weinberger tot minister van defensie. Deze was naar de smaak van Helms te soft tegen het communisme. Een aantal andere benoemingen schoot hem eveneens in het verkeerde keelgat, hetgeen hij niet verborgen hield voor het Witte Huis. Reagan concentreerde zich in zijn eerste termijn voornamelijk op economische kwesties. "To get the government off the back of the American people" heette zijn grote doelstelling. Dat was allemaal goed en wel, meende Helms, maar de president diende toch ook te beseffen dat hij talrijke aanhangers had die de moraal van het land even belanrijk, zo niet belangrijker achtte dan de strijd tegen de inflatie. De regering wu zich veel meer aan zaken als abortus en het schoolgebed gelegen moeten laten liggen, en juist bovenop de ruggen van de burgers moeten gaan zitten. Tegen Reagans economische voorstellen die hem niet zinden filibusterde Helms er lustig op los, dikwijls tot woede van de president en zijn advi-
gergemeenschap. Als om dat te onderstrepen verzette hij zich in de senaat in 1983 tot het einde toe tegen een wet die van Martin Luther Kings geboortedag een nationale feestdag maakte. De naaste medewerkers van King zouden naar Helms zeggen de marxistische leer zijn toegedaan, en ook de negerleider zelf was volgens Helms nooit zuiver op de ideologische graat geweest. Geheime rapporten van de FBI wuden dat bevestigen. Huis en senaat aanvaardden de wet ten slotte toch, maar ondanks Helms. Zijn bezwaren bleken niet wnder invloed te zijn op de houding van Reagan . Volgens de president zouden wc pas over enige
tientallen jaren - bij de opening van alle relevante archieven - zekerheid krijgen over Kings "ware gezindheid". Over deze uitlating ontstond in de zwarte gemeenschap grote beroering, w groot zelfs dat Reagan het verstandig achtte gedeeltelijk op zijn woorden terug te komen. Maar inmiddels had hij wel doen uitkomen dat hij Helms nog steeds naar de ogen wilde zien. De senator van zijn kant toonde geen enkele spijt over zijn beweringen, wat er in zijn home state toe leidde dat de zwarten vaster dan ooit waren besloten zich tegen zijn herverkiezing te verzet-
RESTORE
NATDW.. /
HOt芦lR -Nieuw rechts路; nationalisme
Reagans overwinning in november 1980 had ook voor Helms grote gevolgen. De nieuwe president stond bij hem in het krijt, en Helms was er de man niet naar om hem dat te laten vergl:ten. Bovendien hadden de Republikeinen bij de verkiezingen de meerderheid in de senaat behaald, waardoor Helms opklom naar het voorzitterschap van de landbouwcommissie en tevens een hoge plaats kreeg in de commissie voor buitenlandse betrek-
8
seurs. Tegelijk beseften zij dat de senator alleen met fluwelen handschoenen kon worden aangepakt omdat hij geldt als de Prince of the Right, de kampioen van allen in Amerika die de klok willen terugdraaien, en wier steun Reagan dringend behoeft in de strijd om zijn herverkiezing. In tegenstelling tot de meeste voormalige racisten, wals bijv. George WaUace uit A1abama, weigert Helms ook nu nog een knieval te maken voor de ne-
ten. Hadden zij bij vorige verkiezingen voornamelijk geschitterd door afwezigheid, onder invloed van Helms' verstoktheid aan oude raciale patronen en natuurlijk mede door toedoen van de presidentskandidatuur van Jesse Jackson, begaven zij zich met vele duizenden tegelijk naar de stembureaus om zich als kiezer te laten registreren. Een dergelijke tendens tekende zich begin 1984 in het gehele land af, maar ongetwijfeld was de betrokkenheid van
de zwarten in Noord-Carolina extra groot door het optreden van Helms. Het Democratische kamp van gouverneur Hunt putte daaruit nieuwe hoop: een hoog opkomst percentage onder de zwarten betekende immers even zoveel stemmen voor de Democraten. En iedereen was het er wel over eens dat, hoewel Hunt aanvankelijk vele procenten op Helms voor lag, de strijd uiterst spannend zou worden en dat iedere stem in november zal gaan meetellen. Helms standpunten mogen dan uiterst conservatief zijn, waar het om politieke techniek gaat behoort hij tot de zeer vooruitstrevenden. Hij bewees dat al in 1978, en nu weer zijn de schattingen dat zijn organisatie ruim tien miljoen dollar tot haar beschikking heeft om Hunt mee te vloeren. Intussen laat Hunt zich allerminst als een lam ter slachtbank voeren. Zijn campagnekas is weliswaar de helft kleiner als die van Helms maar hij gebruikt iedere cent om de kiezers te waarschuwen voor het grote gevaar dat Helms is voor Noord-Carolina en voor Amerika in zijn geheel. Hij presenteert zich aan het electoraat als de waarachtige vertegenwoordiger van het Nieuwe Zuiden, dat voorgoed heeft afgerekend met raciale problemen en wil streven naar economische modernisering van de regio. Bovendien verwijt hij Helms dat deze in Washington een al te grote belangstelling aan de dag is gaan leggen voor nationale kwesties in plaats van voor die van de deelstaat. Zo is er onlangs een reclamespot van Hunt op de televisie in Noord-Carolina vertoond, die laat zien hoe death squads in EI Salvador onschuldige burgers aan flarden schieten, waarna de link wordt gelegd tussen deze doodeskaders en de beruchte salvadoriaanse politicus D'Aubuisson, en tenslotte verschijnt deze heer in beeld terwijl hij wordt omhelsd door Jesse Helms. De boodschap is duidelijk: de senator is close met verachtelijke moordenaars. Dat moge van dik-hout-zaagt-men-planken zijn, aan de andere kant is het ongetwijfeld waar dat Helms voor wat MiddenAmerika betreft een standpunt inneemt dat rechts van Reagan ligt. De president betoogt ten overstaan van het Congres onophoudelijk dat de VS niet mag schromen gebruik te maken van militaire middelen tegen daar opererende communisten, aangezien de vitale belangen van het land er op het spel staan. Maar Helms hamert er even vaak op dat de president dan ook maar eens de daad bij het woord moet voegen en dat geweld moet inzetten, of in elk geval anti-communisten als D'Aubuisson con amore moet steunen. Eerst wanneer Amerika wordt gere-
geerd door hen die sterk staan in de Amerikaanse leer zal het volgens Helms de klappen te boven komen die het in de jaren '60 en '70 heeft opgelopen, klappen die niet zouden zijn te wijten aan inherente zwakte maar aan de liberals, de defaitisten en de handenwringers, die te land in Amerika de dienst hebben uitgemaakt. Vandaar ook dat hij Reagan toejuichte toen deze de Sovjet-Unie de "focus of all evil" noemde, om vervolgens de president af te vallen toen deze in 1984 aanstalten leek te maken met de Russen rond de onderhandelingstafel te gaan zitten. Dat nu is volgens Helms weer dezelfde lafheid demonstreren als de Democraten altijd hebben gedaan, of de Republikeinen van het "pragmatische" soort. Amerika mag niet aarzelen, zo betoogt hij, de wapenwedloop met de communisten tot het einde toe aan te gaan. Zulks zal alleen gebeuren als Amerika wordt geregeerd door een echte ideoloog, en alleen als ideoloog zou hij Reagan van harte in diens campagne om het Witte huis willen steunen. Maar nu Helms wordt belaagd door de populaire gouverneur Hunt, blijkt hij zelfs genoegen te willen nemen met een president die hard op weg is naar het midden op te schuiven, en zegt hij samen met de Republikeinen rond Reagan de strijd te willen aanbinden tegen de Democratische liberals die in vergelijking met vroeger nog geen zier zijn veranderd. De commentator William Geider omschreef de strijd tussen Helms en Hunt kort geleden als een "watershed contest", en wel om de volgende reden: de afloop ervan zou duidelijk maken "whether New Right social issues, from abortion to race, are a declining political asset". Indien Helms verliest, dan zou daarmee niet alleen een van de grootste obstructionisten uit de senaat verdwijnen, maar tevens "a signal would be sent to ambitious Republieans that exploiting fears and resentments about race and religious values will no longer harvest sufficient votes. The born-again crusade won't go away, of course, but the defeat of Helms would indicate th at its electoral influence is waning". Wat er gebeurt indien Helms het wel mocht halen, zegt Greider er niet bij , maar voor de hand ligt dat ambitieuze politici in dat geval wel zouden kunnen redeneren dat er brood zit in de issues die Helms tot zijn centrale thema's heeft gemaakt: het verval van Amerika en de noodzaak van alle ware Amerikanen daartegen in het geweer te komen door het land militair en moreel te herbewapenen. Een andere commentator, de bekende Stanley Hoffmann,
voegde daar bij zijn beschouwingen over Reagans buitenlandse politiek nog een ander punt aan toe: stel dat Helms zou winnen, gesteld ook dat senator Charles Percy van Illinois door een Democraat zou worden gewipt (een mogelijkheid die bepaald niet kan worden uitgesloten), dan zou Helms in een door de Republikeinen beheerste senaat opklimmen naar de positie die de gematigde Percy op dit ogenblik bekleedt: het voorzitterschap van de senaatcommissie voor buitenlandse betrekkingen, een prestigieuze en invloedrijke positie. Met Helms als voorzitter van deze commissie en met Reagan voor nog eens vier jaar ,n het Witte Huis lijkt het verre van denkbeeldig dat de Amerikaanse buitenlandse politiek verder zou verrechtsen en dat de nadruk nog meer dan voorheen op de militarisering van dat beleid komt te liggen. Het belang van het voorzitterschap van de senaatcommissie behoeft niet te worden overschat,
aan de andere kant zou Reagan zich ten zeerste in de rug gesterkt voelen, met name waar het gaat om MiddenAmerika, een beleid te voeren dat recht doet wedervaren aan de eisen en verlangens van de " 100 % Americans" tot wie senator Helms zich uitdrukkelijk rekent, van wie hij zich zelfs de voorman beschouwt. Al deze overwegingen leiden tot de slotsom dat het goed is de aandacht tijdens de Amerikaanse verkiezingen van dit jaar niet slechts beperkt te houden tot de strijd om het Witte huis, maar ook de vele campagnes om een zetel in het Huis of in de senaat te volgen, met als hoogte- of zo men wil als dieptepunt de titanenstrijd in Noord-Carolina, tussen Helms en Hunt, tussen het Oude Zuiden en het Nieuwe, tussen ultra-rechts en het midden, en uiteindelijk wellicht tussen oorlog en vrede. Voor enige literatuur over de campagne Helms vs. Hunt zie bijv.: eurren. Biography (1 979 ), .. Jesse A . Helms", 165- 167 , A .R. Hunl & JM. Pcrry, "Man on thc right", Wall St reel Journal. 14 augustus 198 1, "To thc rig ht , march! , Time 37 (14 september 198 1),26-3 3, H. Dewar, "'The Scnate's
archangel of thc Right". Washington Post, 15 februari 198 1, M. Tolchin, "Helms and antiHelms campaign going sifong", New Vork Times, 7 september 1983, R. Whittlc , "Jessc Hclms has a problem: Hc's dcstined to lose in '84 , Washington Post, 23 oktober 1983, D. Rogers, "Carolina campaign offers a showdown : Old South vs. New", Wall Streel Journal, 20 januari 1984 , W.E. Schmidt , "Gov. Hunt of North Carolina 10 seek Helms's senale seat", New Vork Times, 5 februari 1984 cn ve· Ie andere. De bespiegelingen van W . Greider zijn te vin· den in Rolling StORe Yearbook 1983 7· 8 ; 17· 18 en de lezenswaardige artikelen van S· Hoff· mann in Internatio nal Heraid Tribune, 4 & 5 juli 1984.
9
Our time bas come
• • ••
Deze zomer koos de Democratische partij conventie in San Francisco Walter Mondale tot officieel presidentskandidaat. Jesse Jackson, de zwarte dominee uit Chicago die bij de verkiezingen zoveel opzien baarde, hield daar voor de verzamelde gedelegeerden een meeslepende rede. In vervoering riep hij de menigte toe: " Our time has come. Our faith, hope aud dreams have prevailed. America, our time has come. We come (rom disgrace to amazing grace. Our time has come". Dat is de boodschap van Jackson: Voor de 28 miljoen zwarte Amerikanen is de tijd gekomen. Bijvoorbeeld de tijd, om de gang naar het Witte Huis te maken. Daar zal in november nog geen sprake van zijn, maar intussen is zwart Amerika erin geslaagd om een belangrijke politieke rol te gaan spelen. Jackson had op de partijconventie slechts 8 % van de gedelegeerden, maar kon er toch zeker van zijn dat Walter Mondale respect zou tonen voor de wensen van de negerleider. In het gevecht met Reagan heeft Mondale de steun van de zwarte kiezers hard nodig. In een rede voor de N AA CP (National Association for the Advancement of Colored People) noemde hij daarom Jacksons campagne een overwinning voor alle Amerikanen. Ook op de partijconventie werd naar de gunst van de zwarten gedongen: Mondale's gedelegeerden waren bereid om een van de wensen van de Jacksonaanhang in overweging te nemen, namelijk de roep om meer vormen van positieve discriminatie. De federale overheid was in de jaren zestig. onder president Johnson, begonnen om een vast percentage banen en arbeidsplaatsen voor minderheden te reserveren. Hoewel de Mondale-aanhang zich niet aan vaste quota wilde binden, wilde men deze eis wel steunen. Verder ging het voorlopig nog niet. Mondale heeft ook stemmen nodig van groepen die J ackson wantrouwen, zoals de Joodse gemeenschap. Zij konden in Jackson niet anders zien dan de anti-semiet met verkeerde vrienden, waarbij te denken valt aan Louis Farrakhan, de leider van de zwarte Nation of Islam. Deze joeg bij velen koude rillingen over de rug met opmerkingen over de "Grote, zij het slechte man", A1dolf Hitler, en J ackson nam daar niet gauw genoeg afstand van. Zo kon Mondale dus niet teveel naar de zwarte presidentskandidaat lonken. Verschillende van diens eisen sneuvel10
?
den dan ook. Zijn protest tegen de "run-off primary" bleef bijvoorbeeld zonder resultaat. Dit systeem houdt in, dat bij voorverkiezingen een tweede stemronde wordt gehouden als niet één van de kandidaten bij de eerste ronde een bepaald percentage van de ·stemmen heeft gehaald. In de praktijk betekent dat volgens Jackson dat een zwarte de tweede stemronde alleen kan winnen, als de meerderheid der kiezers zwart is. Het systeem wordt gehanteerd in tien zuidelijke staten en enige steden, en is er volgens Jackson de oorzaak van, dat hij met 8 % van de gedelegeerden naar de conventie kwam, terwijl hij gemiddeld 21 % van de stemmen kreeg. Maar met een compromis over positieve discriminatie op zak, met een flink aantal nieuw geregistreerde keizers achter zich en een hernieuwde aandacht voor de positie van de negers in de VS kan Jackson voorlopig tevreden zijn. Geen oproep dus om Mondale in november te boycotten, maar een verzoenende rede. Een gematigde dominee Jackson riep op tot samenwerking en vroeg begrip voor gemaakte fouten. De leider van een minderheid, die steeds meer mee is gaan tellen in de politiek, voor wie de tijd misschien inderdaad wel is gekomen.
Wachten op de doorbraak Voor de zwarte gemeenschap in de jaren vijftig was die tijd nog niet gekomen. De economische positie van zwarten was over het algemeen wel verbeterd sinds de klap van de Depressie in de jaren dertig. De New Deal van president Roosevelt bracht ook de zwarten steun: ze werden meer ingeschakeld bij overheidsbanen, kregen makkelijker toegang tot de vakbonden en werden tijdens en na de tweede wereldoorlog meer aangenomen bij particuliere bedrijven. Ze profiteerden van de schaarste aan arbeid tijdens de oorlog. De econom-
Door Govert Jan Bijl soonlijke titel geschreven.
de Vroe, op per-
ische groei die op de oorlog volgde, duurde ruwweg voort tot het begin van de jaren zeventig. Dat stelde ook negers in staat te klimmen op de arbeidsmarkt. Toch bezetten ze nog vooral de lagere banen. Op het gebied van huisvesting, onderwijs en medische voorzieningen hadden ze vrijwel altijd een achterstand op blanken. Op politiek gebied waren ze bijna onzichtbaar. Met name in het zuiden waren velen niet geregistreerd als kiezer, en er waren nauwelijks negers die een verkiesbaar ambt bezetten; in 1955 waren er twee zwarte Congresleden, pas in 1967 won een zwarte de burgemeesterspost van een grote stad: Carl Stokes in Cleveland. AI enige tientallen jaren probeerden negers zelf verandering te brengen in die omstandigheden. Organisaties als de NAACP en de Urban League werkten daar vreedzaam en geduldig aan. De late jaren vijftig en het begin van de jaren zestig gaven echter de opkomst van nieuwe groepen te zien, die de rassenscheiding met name in het zuiden direct gingen aanvallen. CORE, SNCC en SCLC (resp. Congress on Racial Equality, Student Non-violent Coordinating Committee en Southern Christian Leadership Conference onder leiding van Martin Luther King) waren geweldloze, op integratie gerichte organisaties. Hun "freedom rides" , "sit ins" en marsen lokten een golf van blanke agressie uit. De omstandigheden waren voor hun acties gunstig. De koude oorlog kreeg een wat minder dreigend karakter, zodat ruimte ontstond voor aandacht aan het binnenland. De groeiende economie maakte eventueel federaal ingrijpen financieel mogelijk. Het Hooggerechtshof, van 1953 tot 1969 onder Opperrechter Earl Warren, was van een "liberal" karakter. Dat had het onder andere in 1954 bewezen met een belangrijke uitspraak over de rassenscheiding in het onderwijs. In de zaak "Brown vs Board of Education of Topeka" werd de uitspraak gedaan dat gescheiden onderwijsvoozieningen ongelijk zijn. Desegregatie moest worden nagestreefd. In 1960 werd John Kennedy president. Zijn regering had een aura van hervormingsgezindheid; zijn belofte om het
land weer in beweging te krijgen leek ook negers kansen te bieden.
Great Society in aanbouw De combinatie van al deze factoren leidde ertoe, dat de protestbeweging van de negers succes had. De wet op de Burgerrechten die onder Kennedy gestalte kreeg, werd in 1964 onder president Johnson een feit. Met dit stuk wetgeving wilde de federale overheid rassenscheiding in publieke gelegenheden (restaurants, bioscopen, busstations) onmogelijk maken, en discriminatie bij sollicitaties tegengaan. De regering mocht in het vervolg fondsen gaan onthouden aan publieke instellingen die op basis van ras discrimineerden. De minister van justitie zou in staat worden gesteld stemrecht te garanderen en segregatie op scholen te beĂŤindigen.
ten waren gericht, kwamen hen echter ook ten goede. Johnsons Great Society zou armoede uitbannen, medische voorzieningen bieden, onderwijs verbeteren. Consumenten kregen meer armslag door een forse belastingverlaging in 1965. Huisvesting van negers kreeg ook aandacht; met de Housing and Urban Development Act van 1968 werd getracht discriminatie bij verkoop of verhuur van woonruimte tegen te gaan. De overheid had echter niet zo'n sterke greep op deze sector, dat het beleid overal kon worden doorgevoerd. AJ deze maatregelen hadden effect. Was in 1960 nog de helft van de zwarten onder de armoedegrens, in 1969 was dat aantal gezakt tot 1/3. Gemiddeld bedroeg het inkomen van zwarten in 1960 40 % van dat van blanken, in 1969 was dat gestegen tot 60 %. Het aantal zwarten in hogere banen steeg.
81ack Power
Dominee Jackson
Het jaar 1965 bracht vervolgens de Voting Rights Act. De minister van justitie kon voortaan de kiezersregistratie gaan regelen in gebieden waar minder dan de helft van de stemgerechtigden uit minderheidsgroeperingen als kiezer stond ingeschreven. Deze wet had een geweldig effect; in 1963 was 1/4 van de zuidelijke zwarten geregisteerd, in 1969 was dat al 2/ 3. Het aantal geregistreerden in het noorden en westen veranderde niet veel, maar door de inspanningen in het zuiden werd het totaal behoorlijk verhoogd. Maatregelen die niet speciaal op zwar-
Maar er bleef een achterstand. De op integratie gerichte acties van de burgerrechtenbeweging kwamen vooral ten goede aan zwarten die zich om de zekerheid van het bestaan niet meteen meer zorgen hoefden te maken. Zij konden zich inderdaad richten op zaken als huisvesting, onderwijs en medische verzieningen, en natuurlijk vooral stemrecht. Het ging hier ook om het zuiden, waar negers in grote aantallen leven. In het noorden, en in de ghetto's van de grote steden, waren de negers numeriek zwakker. Formeel hadden ze de rechten waar in het zuiden nog voor moest worden gevochten, maar in feite was het bestaan van de meesten arm en zonder veel uitzicht. Nu werden ze wakker geschud door het tumult in het zuiden, en velen verloren hun geduld. De "long hot summers" in het midden van de zestiger jaren veranderden de ghetto's in slagvelden. In bloedige rellen werd de geweldloosheid stukgeslagen waarmee King en de zijnen in het zuiden succes hadden gehad. De blanke werd niet langer gezien als Amerikaans medeburger, van wie met geduld concessies moesten worden afgedwongen, maar als de witte duivel, van wie de neger zich moest bevrijden. Groepen als de Black Muslims en de Black Panthers gingen de toon aangeven, een leider als Malcolm X werd de nieuwe spreekbuis van de roep om Black Power. De verzoening, gepredikt door Martin Luther King, wiens droom nog diep geworteld was in de Amerikaanse droom, werd overboord gezet door oude volgelingen. De toenmalige voorzit-
ter van het SNCC, Stokeley Carmichael, schaarde zich achter de Black Powergedachte, ging blanken uit zijn organisatie weren en liet het geweldloze karakter ervan varen. De moord op King in april 1968 was voor veel zwarten een nieuw bewijs dat zwart Amerika terug moest slaan tegen een blank complot.
Gekleurd beleid Het geweld en de radicalisering van de negers kwamen juist in een tijd, waarin de regering de factor ras nadrukkelijk aandacht gaf bij het beleid. Niet langer was Washington kleurenblind. De positieve discriminatie die onder Johnson werd begonnen , was hier een voorbeeld van. Verder werd integratie op scholen nagestreefd door middel van "busing". Kinderen uit overwegend blanke wijken moesten in "zwarte"
buurten naar school gaan, en omgekeerd. Het Hooggerechtshof verdedigde dit beleid met uitspraken in verschillende zaken. Dat gebeurde ook onder Warren's opvolger, de door Nixon benoemde Warren Burger, die de naam had conservatiever te zijn dan z'n voorganger.
Het onder Johnson begonnen beleid werd onder de Republikein Nixon grotendeels volgehouden. Dit ondanks het feit, dat de verkiezing van Nixon wel wordt gezien als een blanke reactie op al te snelle hervormingen. Het "busing" -systeem was bijvoorbeeld erg impopulair; een Gallup steekproef toonde in oktober 1971 aan, dat 3/ 4 van de blanken tegen busing was. Nixon probeerde de uitvoering ervan dan ook te vertragen. Ondanks het feit, dat Nixon het onder Johnson begonnen beleid niet ging afbreken, was de doorbraak van enige jaren daarvoor toch vastgelopen. Met het aftreden van Johnson was de bouwmeester van de Great Society verdwenen. Minder negers dan voorheen brachten het geduld op om samen te werken. Bovendien waren de VS verstrikt geraakt in Vietnam. De oorlog joeg het overheidsbudget op, verkleinde de ruimte voor federale actie en verminderde ook de aandacht voor de positie van de negers. De zeventiger jaren zouden de consolidatie moeten gaan brengen van wat eerder was losgemaakt.
De jaren zeventig: scheiding Over het algemeen verbeterde de positie van de zwarte gemeenschap wel, maar niet voor iedereen was vooruit-
gang het toverwoord. Van de "zwarte gemeenschap" kon steeds minder wor11
den gesproken: de economische positie van zwarten ging onderling steeds meer verschillen. Een zwarte middenklasse tekende zich duidelijker af. Deze had meer met blanke lotgenoten gemeen dan met de grote groep arme negers, die ook het hardst getroffen werden door de economische crisis in de jaren zeventig. Van alle tien negers leefden er drie in armoede, bij blanken was die verhouding tien op een (in 1983 was de officiĂŤle armoedegrens 9.862 dollar voor een gezin van vier personen). Werkloosheid was tweemaal zo hoog bij zwarten als bij blanken. Begin 1984 was dal ongeveer 16 %, lerwijl hel percentage bij zwarte jongeren rond de 40 % lag. Velen van hen groeien op in gezinnen zonder vader, dat gold in het begin van dit jaar voor 47 % van de zwarte families. Vooral zij deden een beroep op sociale voorzieningen; 27 % daarvan gaat naar zwarten, terwijl ze slechts 11 % van de bevolking uitmaken. Zwarte arbeiders zijn in moeilijkheden geraakt door automatisering in het bedrijfsleven, en omdat veel industrie naar het zuiden opschuift. Deze keer is er geen Roosevelt; in Ronaid Reagan hebben arme zwarten geen beschermengel gevonden. De afgelopen jaren onthield de regering zich zoveel mogelijk van federaal ingrijpen. Geen Great Society meer, een afkeer van positieve discriminatie en een onwankelbaar vertrouwen in de vrije economie. In mei 1984 sprak Vemon Jordan, oud-directeur van de U rban Laegue, in een gesprek met NRC Handelsblad zelfs van een contrarevolutie, gepleegd door een president die de klok naar 1950 zou willen terugzetten. Of alle zwarten daar gelijkelijk onder lijden is een andere vraag. In 1976 verdiende 7 % van hen meer dan
S 25.000, terwijl 21 % tussen de S 15.000 en S 25.000 inzat, en 11 % tussen de S 12.000 en de S 15.000 verdiende. Van de zwarte beroepsbevolking van 1/ 3 werkzaam in de ambtelijke beroepen, ofwel in de zogenaamde witteboordensector. Meer deuren gingen voor hen open dan ooit tevoren. Wat door vaders werd bereikt, werd door zoons voortgezet. Relatief kwamen meer zwarte dan blanke vrouwen op de arbeidsmarkt. Aan deze zwarte middenklasse was ook het onderwijs wel besteed; het aantal zwarte studenten verdubbelde sinds 1970, terwijl de stijging bij blanken 1/3 bedroeg. In het onderwijs verdween de positieve discriminatie niet. Een voorzichtig Hooggerechtshof probeerde in de zaak Bakke-vs. University of Callifomia (1978) beide partijen iets te geven. Medicijnenstudent Allen Bakke protesteerde tegen het feit, dat de universiteit een vast aantal plaatsen - 16 van de 100 - voor minderheden reserveerde. Hoewel hij beter was gequalificeerd dan sommigen van die zestien, werd hij niet toegelaten. Het Hoogergerechtshof besliste dat Bakke toch moest worden toegelaten, omdat de factor "ras" als enige qualificatie niet was toegestaan. Wanneer ras slechts een van de factoren zou zijn bij de beslissing tot toelating, mocht het wel worden meegewogen. Hoewel vaste quota dus werden afgekeurd, bleef positieve discriminatie van kracht. Met betere banen en beter onderwijs probeerden de meer geslaagde zwarten ook beter te gaan wonen. Er onstond een zwarte trek naar de voorsteden, vooral naar steden in het zuiden, waar nota bene in het recente verleden de bloedigste incidenten waren gebeurd. Het aantal zwarten in voorsteden steeg in zes jaar (1970-1976) met 36 %, het aantal blanken met 9 %.
Politiek perspectief
Oud-gouverneur van Alabama, George
Wal/ace meI een negerjongelje
12
Tenslotte werden zwarten ook op politiek gebied meer actief. Waren er in 1970 nog 1469 zwarten die een verkozen plaats bezetten, in 1983 waren dat er 5606, waarvan meer dan twintig Congresleden. De meeste vooruitgang werd op lokaal niveau geboekt: ongeveer 220 zwarte burgemeesters, waarvan 16 in steden met meer dan 100.000 inwoners, zoals Los Angeles, Chicago, Atlanta en Philadelphia. Belangrijker nog is de bevordering van het actief kiesrecht. En vooral daarvoor heeft Jesse Jackson zijn campagne gevoerd. Hij bleef erop hameren: Wie stemt, betekent iets; wie stemt, kan Reagan uit het zadel wippen die in 1980 in de zuidelijke staten slechts
182.000 stemmen meer had dan Carter. De stembus niet alleen als methode voor de zwarte middenklasse om de politieke kroon te zetten op hun economische vooruitgang, maar ook als wapen van de arme zwarten, die het onder Reagan alleen slechter hebben gekregen. Het aantal geregistreerde negers is nu 10,5 miljoen. Door de inspanningen van organisaties als de SCLC en de NAACP zijn de afgelopen jaren veel negers geregistreerd, maar Jackson heeft een nieuwe impuls gegeven. Toch heeft dat ook weerstanden opgewekt; zijn neiging om zichzelf als vertegenwoordiger van de negergemeenschap op te stellen, is velen in het verkeerde keelgat geschoten. Verschillende bekende negers, waaronder burgemeesters van grote steden, hebben zich tegen Jacksons campagne uitgesproken. Hun bezwaaar: de tijd is daar nog steeds niet voor gekomen. Zij hebben ondervonden dat samenwerking met de blanken noodzakelijk is om hun beleid erdoor te krijgen. Vooral het blanke zakenleven is dan belangrijk, en zij vinden Jackson vaak toch te aggresief. Een tweede bezwaar van mannen als Tom Bradley (burgemeester Los Angeles), Wilson Goode (Philadelphia) en Coleman Young (Detroit) is, dat negers nu teveel gaan verwachten, terwijl kansen op verbetering eigenlijk nog niet groot zijn. Jackson wordt hier en daar dus wel te agressief gevonden, maar het pad van de integratie lijkt hij in elk geval toch wel te bewandelen. In die zin was zijn campagne misschien inderdaad wel een "triomf voor alle Amerikanen".
Hij kan mensen ervan weerhouden om in zee te gaan met iemand als Louis Farrakhan. Razen tegen de blanke duivels is een heilloze weg, die Jackson dan ook niet gekozen heeft. De negers zullen in een geintegreerde Amerikaanse samenleving hun plaats moeten vinden, en dat is zeker nog niet iedereen gelukt. Zij zullen nog meer tijd nodig hebben, misschien in de toekomst wel gesteund door een zwarte president.
Voor dit artikel werd geput uit: R. Polenberg: One Nation divisible (1980) Sar A. Levitan, c.a.: Still a dream (Cambrigde,
Mass. 1975) WJ. Wilson: Thc declining significance of race
(Chicago 1978) M.A. lODes: Limits of liberty, American history 1607-1980 (Oxford 1983) Norton e.a.: A people aod a nation (1982) Tevens artikelen uit Times, Newsweek, de Volkskrant, NRC Handelsblad en de Tijd.
"Europeanen kunnen meer doen aan hun defensie" Interview met Paul Bremer lIl, ambassadeur van de Verenigde Staten in Nederland Het was te verwachten dat Paul Bremer 111, de huidige ambassadeur van de Verenigde Staten in Nederland, vragen met betrekking tot de komende presidentsverkiezingen niet wu willen beantwoorden. In dienst van een nog zittende regering-Reagan wil hij, die nu ruim een jaar in Den Haag zit, zich niet wagen aan openlijke bespiegelingen over mogelijke dan wel wenselijke veranderingen in het Witte Huis en het Congres. Liever, w liet hij weten, sprak hij over de gemeenschappelijke waarden van de samenlevingen in de Verenigde Staten en in WestEuropa, over hoe de daaruit voortvloeiende betrekkingen tevens hun wortels vinden in de Tweede Wereldoorlog en in de daarna ontstane situatie, en over de wenselijkheid van verandering of verbetering in de nabije toekomst in deze verhouding. En dat liet nog genoeg ruimte voor diskussie.
heid te garanderen. Bovendien zijn de Amerikaanse troepen niet alleen in Europa om de belangen van West-Europa te dienen, maar ook die van de Verenigde Staten. En ondanks het feit dat de Europeanen een zeer groot deel van de Europese defensie voor hun rekening nemen - ik geloof in vredestijd 70 % van de troepen en 80-85 % van de luchtmacht - denk ik dat ze meer kunnen doen en dat in de komende maanden
Desgevraagd zette Bremer de gemeenschappelijke waarden van de samenlevingen in de Verenigde Staten en in West-Europa op een rij . Hij liet ze overigens wat Nederland betreft ver teruggaan in de geschiedenis langs de tweehonderd jaar lang ononderbroken diplomatieke betrekkingen tussen ons land en Amerika. Drie belangrijke waarden vormen volgens ambassadeur Bremer de hoofdmoot: respekt voor het individu, respekt voor de mensenrechten, en de idee van demokratie. Deze waarden bestonden natuurlijk al voor de Tweede Wereldoorlog, maar de eJVaring in deze oorlog met een totalitair regime dat zich aan die waarden weinig gelegen liet heeft het belang eJVan onderstreept, aldus Bremer.
nieuw inspireren van de NAVO" , zegt
en jaren vanuit Amerika in toenemen-
ambassadeur Bremer, "In de zeventiger jaren was er in Amerika twijfel of men door wu kunnen gaan met een beleid dat gebaseerd was op een sterke defensie-opbouw aan de ene kant en een dĂŠtente met de Sovjet-Unie aan de andere kant. De Verenigde Staten hebben toen hun defensie-inspanning laten verslappen, terwijl juist de Europese bondgenoten in die periode hun uitgaven aan defensie hebben verhoogd. Niettemin is in die periode de positie van het bondgenootschap ten opzichte van de Sovjet-Unie verzwakt, en hebben de Russen niet geaarzeld om daar gebruik van te maken ; niet wzeer in Europa als wel Angola, EthiopiĂŤ, Zuid- en Noord-Jemen en tenslotte in Afghanistan. En al tijdens het 'presidentschap van Carter werd ingezien dat de NAVO nieuw leven ingeblazen moest worden en werden er stappen ondernomen om de defensieuitgaven te verhogen voor de modernisatie van conventionele en nukleaire wapens van de NAVO. De uitvoering van dit programma is onder de huidige regering voortgezet. Ik geloof dat nu zowel in de Verenigde Staten als in Europa men het idee heeft dat de alliantie weer sterk is, al kan het nog sterker gemaakt worden ..."
de mate pressie zal worden uitgeoefend om dat te bereiken. Overigens wilde Nunn met zijn resolutie, die het trouwens niet gehaald heeft in het Congres, niet zozeer bereiken dat de Europeanen alleen meer geld aan defensie wuden besteden, maar ze proberen te dwingen om dat geld ook te besteden aan zaken die voor de Verenigde Staten belangrijk zijn, zoals de verdediging van vliegvelden waar in krisis tijd Amerikaanse hulptroepen zullen worden ingevlogen, en de bescherming van transport- en kommunikatielijnen door de verschillende Europese landen". Bremer ontkent dat Nunn tot de neoisolationistische hoek in het Congres gerekend moet worden. De regering heeft zich tegen de resolutie gekeerd omdat ze er weinig heil in zag om te proberen deze dingen door middel van dwang (het dreigen met het terugtrekken van de Amerikaanse troepen) te bereiken.
Kunnen dergelijke gemeenschappelijke waarden politieke onenigheid altijd overwinnen?
"Ik denk dat, of er nu in Nederland een socialistische regering of in Amerika een conseJVatieve regering zit, het buitenlandse beleid van beide landen gebaseerd zal zijn op eerder genoemde waarden, en dat er geen sprake zal zijn van fundamentele verschillen van inzicht. Wel kan er van tijd tot tijd verschil van mening ontstaan over de interpretatie eJVan in de buitenlandse politiek, maar dat heeft veel te maken met het feit dat de Verenigde Staten en Nederland een verschillende rol hebben te spelen in de internationale politiek" . Het is van hier slechts een kleine stap naar de NAVO, en de rol die Amerika en de West-Europese landen daarin wuden moeten hebben. "Er is nog steeds behoefte aan het op-
Onder de voorstanders daaJVan bestaan over de manier waarop nogal wat verschillen van mening. Neem bijvoorbeel de Nunn-resolutie. "Senator Nunn bracht een in het Amerikaanse Congres vrij algemeen gevoelde gedachte onder woorden, en dat is dat de Europeanen er niet genoeg voor over hebben om hun eigen veilig-
In ieder geval wuden toch de Europese defensieuitgaven verhoogd moeten worden. "Ja, wij gaan er van uit dat de in 1978 overeengekomen doelstelling van een jaarlijkse groei van 3 % absoluut noodzakelijk is om aan de zeer aanzienlijke uitbreidingen van het Warschau-pakt het hoofd te bieden. Ik weet dat SACEUR, generaal Rogers, heeft gezegd dat daar bovenop nog een vermeerdering van 4 % wenselijk is. De Amerikaanse regering weet echter heel goed dat de ekonomische situatie in Europa het de Europeanen erg moeilijk maakt om zo' n groot pe,cen-
13
tage van de begroting aan defensie te besteden, maar ik denk dat het objektief gezien beter kan dan nu het geval is, zowel in Europa als in Amerika". Zoals u zelf opmerkte gaven de Europeanen in de zeventiger jaren relatief gezien meer uit aan defensie dan de Verenigde Staten, terwijl nu andersom het geval is. Denkt u dat dat nu alleen uit ekonomische onmacht is, en speelt een verminderde bereidheid tot zulke uitgaven geen rol? "Ik geloof dat het een kombinatie van deze twee faktoren is, hoewel het altijd moeilijk is om er precies achter te komen welke de beweegredenen achter de handelswijze van mensen zijn. Ik denk toch dat de ekonomische situatie de belangrijkste faktor is, een faktor die recentelijk zowel in Amerika als in West-Europa tot de gedachte heeft geleid dat niet de kwantiteit maar de kwaliteit van de bestedingen ertoe doen, zoals blijkt uit de Nunn-resolutie". Een grotere Europese verantwoordelijkheid voor haar defensie moet volgens velen leiden tot een grotere zelfstandigheid van de Europese bondgenoten binnen de NAVO. Hoe staan de Verenigde Staten daar tegenover? "De huidige Amerikaanse regering zal elke poging om de Europese pijler van de alliantie te versterken toejuichen. Zo'n soort poging mag echter niet ten koste gaan van de eenheid binnen het bondgenootschap, van de kracht van de alliantie. Men moet voorzichtig zijn met de manier waarop men over een grotere West-Europese onafhankelijkheid praat. Als het er op neer komt dat West-Europa voor zijn eigen conventionele defensie zorgt en op de Verenigde Staten vertrouwt voor nukleaire bescherming, geloof ik niet dat het een erg realistische gedachte is. Eerder dan onafhankelijkheid na te streven moet er gestreefd worden naar een wederzijdse afhankelijkheid van de twee pijlers Amerika en West-Europa om de afschrikking, die toch het doel van het bondgenooschap is, geloofwaardig te maken". Bremer gelooft niet dat een Nederlandse vorm van isolationisme, een neiging om de NAVO de rug toe te keren, hier wijd verbreid is. Hij zegt dat volgens de meest recente opiniepeilingen ongeveer 80 % van de ondervraagden vóór het voortzetten van het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO IS. Maar aan de andere kant: "Ik ben hier pas een jaar en ik wil niet de pretentie hebben een expert te 14
zijn". Kernwapens ziet hij niet binnen afzienbare tijd uit Europese verdwijnen. "Kernwapens zijn nu eenmaal uitgevonden en je kan ze niet weer nietuitvinden. De verdediging van Europa zal voor de rest van ons leven tot op zekere. hoogte op kernwapens moeten steunen".
En chemische wapens? "Op de Genève hebben we voorgesteld om chemische wapens compleet te verbannen, en we hopen dat de Russen daarover met ons willen onderhandelen".
"De Verenigde Slolen zullen zich niel van Europa isoleren"
Bij wapenbeheersingsonderhandelingen laten de Verenigde Staten zich volgens Bremer leiden door een aantal principes: er moet aan beide zijden een gevoel van gelijkwaardigheid zijn, er moet gestreefd worden naar vermindering van het aantal wapens, niet alleen naar het stopzetten van de produktie op een bepaald nivo, en zeer belangrijk voor Amerika is tenslotte dat afspraken geverifieerd moeten kunnen worde!). En bij onderhandelingen over het terugtrekken van korteafstands wapens uit Europa komen volgens Bremer juist op het laatste punt, de verifikatie, de problemen, want korte-afstandswapens zijn over land verplaatsbaar. "Er zou weinig sprake van een evenwicht meer zijn als wij onze wapens tot over de Atlantische Oceaan zouden moeten terugtrekken, terwijl de Russen ze alleen maar achter de Oeral hoven terug te trekken". Om nog even terug te komen op de verhouding tussen de Verenigde Staten en West-Europa: hoe staan de VS tegenover initiatieven van de EG in politiek gevoelige gebieden als bijvoorbeeld het Midden-Oosten? "Het is niet onze zaak om uit te maken waar Europese belangen liggen. Het Midden-Oosten is een goed voorbeeld van een gebied buiten het NA VO-gebied waar Europese veiligheidsbelangen groot zijn, en de Verenigde Staten verwelkomen het feit dat een aantal Europese landen betrokken zijn bij het mijnenvegen in de Golf van Suez. Over het algemeen verloopt het overleg tussen Amerika en West -Europese landen voortreffelijk, ook natuur-
lijk in het kader van de EG en de NAVO. Wij proberen ook altijd, wanneer de Europeanen een initiatief willen ondernemen, ervan verzekerd te zijn dat wij van tevoren geraadpleegd worden". De Verenigde Staten zullen niet blij geweest zijn met de Falklandoorlog. "Voordat die oorlog uitbrak hebben we een maand lang geprobeerd om door onderhandelingen een overeenkomst tot stand te brengen. Zoals landen dat wel vaker hebben, hadden de Verenigde Staten duidelijk botsende belangen in deze zaak. We hebben een lange traditie in hel berschermen van het beginsel van rechtszekerheid, dat de Argentijnen schonden door hun agressie legen de Britten, en bovendien hebben we langdurig politieke banden met Groot-Brittanië. Aan de andere kant hebben we zeer belangrijke betrekkingen met de landen van Latijns Amerika, en waren we niet erg happig op het vooruitzicht van een instabiele situatie en van een oorlog op het Westelijke halfrond, waar wij tenslotte leven". Er is een theorie de "Sun-Belt"theorie die o.a. zegt dat het NoordOosten van Amerika traditioneel meer gericht is op Europa, terwijl dat voor andere regionen minder geldt. Zo zou Californië zich meer op het Aziatische gebied richten . "Dat is een interessante theorie. Maar we hebben in de laatste twintig jaar geen president meer uit het NoordOosten gehad, en de vorige president uit Californië was Richard Nixon; toen heeft ook niemand gezegd dat het zwaartepunt in de Amerikaanse politiek zich plotseling naar Californië verschoven had, en dat we alleen maar aandacht voor Japan hadden. Natuurlijk is een demografische verandering, zoals nu de verschuiving van de bevolking naar het Zuiden en het Westen, van belang in termen van politieke macht op den duur, maar de konklusies die daaruit hier in de pers worden getrokken vind ik oppervlakkig. Ik denk niel dat dit een serieus beeld geeft van de Verenigde Staten. Amerikaanse belangen in Europa zijn er al eeuwen en zullen er blijven, juist omdat het zoveel met Europa gemeen heeft. De Verenigde Staten zullen zich niet van Europa isoleren omdat haar verdediging in Europa begint en daar zal blijven beginnen. En dat zal niet veranderen, waar de president ook vandaan mag komen en wat je voor de rest ook mag lezen in de kranten". PdB / GJBdV
Nederland in Amerikaanse ogen Enkele beschouwingen over de Amerikaans-Nederlandse betrekkingen Hoe kijkt men in de Verenigde Staten, in het kader van de hedendaagse internationale betrekkingen, tegen Nederland aan? Een antwoord op deze vraag is geen eenvoudige zaak. De Verenigde Staten van Noord-Amerika, supermacht met ruim 230 miljoen inwoners, continentale afmetingen, een fenomenale groeigeschiedenis en een niet aflatende dynamiek, zijn een moeilijk grijpbaar, moeilijk te begrijpen land. Iedere gemakkelijke generalisatie is hier bezijden de waarheid. Ieder simplistisch oordeel over wat Amerika denkt en doet, is verdacht. Iedere te categorische uitspraak daarover dient te worden gewantrouwd. Zoals in elke goed functionerende democratie, bestaat er in de Verenigde Staten een publieke opinie. In weinig westerse landen is de rol van de media zo preponderant als in Amerika. Peilingen van de publieke opinie geven frequent weer wat "the mood of the nation" is. Wel betreft het dan meestal zaken die een "nationwide" belangstelling genieten. Voor tal van andere onderwerpen - waaronder de Amerikaans-Nederlandse betrekkingen - is er slechts bij hoge uitzondering een nieuwsmarkt op nationale schaal. Zelfs de viering in 1982 van 200 jaren van goede betrekkingen tussen onze twee landen heeft in de Verenigde Staten geen interesse op werkelijk nationaal plan gewekt; hooguit in enkele afzonderlijke staten, regio's en steden.
Algemeenheden Desondanks zijn er, wat de Amerikaanse kijk op Nederland betreft, enkele lijnen te trekken, samenhangen te schetsen, achtergronden te belichten, perspectieven te openen. Nederland staat bij de meeste Amerikanen goed aangeschreven, hoewel slechts ruim 8 miljoen Amerikanen van Nederlandse komaf zijn - of misschien wel juist daarom. Bij rondreizen ontmoet men symptomen van de Nederlandse goodwill tot in de verste uithoeken van het land. De kennis van hetgeen Nederland historisch aan de wording van Amerika heeft bijgedragen, en van wat ons land thans als Atlantische bondgenoot, geavanceerd post-industrieel land en lid van de Europese Gemeenschappen representeert, is bij de doorsnee Amerikaan niet groot. Nederland heeft in de Verenigde Staten wel een onuitwisbaar imago: het land van tulpen, klompen en windmolens; van properheid, hard werken, soberheid en betrouwbaarheid. Men komt dit compositum van verouderde, traditionele beelden en hedendaagse generalisaties tegen op de meest onverwachte momenten, van tulpen-festivals in lowa tot tafelspeeches bij diplomatieke diners in Washington toe. Eenzelfde mengelmoes van beelden en generalisaties inspireert wellicht de doorsnee Nederlander in zijn kijk op Amerika. Minder zeker is, of de vriendelijkheid em welwillendheid, die Amerikanen veelal t.o.v. Nederland aan de dag leggen, ook in omgekeerde richting bestaan. Het in de Nederlandse publieke opinie waarneembare vage
en soms uitgesproken anti-amerikanisme neemt echter niet weg, dat tal van Nederlanders uit alle lagen van de samenleving een onbedwingbare lust tot reizen naar de Verenigde Staten aan de dag leggen.
Door J.H. Lubbers, oud-ambassadeur van Nederland in de Verenigde Staten .
(hoewel formeel geen onderdeel van de bicentennialviering) was het Staatsbezoek van H.M. Koningin Beatrix en Z.K.H. Prins Claus aan Washington / Philadelphia/ New York in april 1982, gevolgd door een officiĂŤle rondreis van het Koninklijk Paar door de Verenigde Staten van 16 - 29 juni. Beide evenementen hebben de betrekkingen veel goed gedaan. Intensivering van contacten, verbetering van wederzijds begrip, ruimere entreemogelijkheden in de Verenigde Staten voor Nederlandse initiatieven, follow-up kansen voor gemaakte openingen in het vlak van universiteiten, overheid en bedrijfsleven; dit alles, hoewel niet in alle opzichten even concreet te identificeren, mag als een positieve ontwikkeling worden aangemerkt en heeft stellig bijgedragen tot meer evenwichtige verhoudingen over en weer.
Recente ontwikkelingen Hoewel de bicentennialviering in 1982 van de goede Amerikaans-Nederland: se betrekkingen in de Verenigde Staten geen nationaal evenement is geweest, hebben die betrekkingen sindsdien een verbetering ondergaan, nadat nog in 1981 sprake was van een dieptepunt; men denke aan de tragische dood van vier Nederlandse media vertegenwoordigers in EI Salvador, de daarop gevolgde onlusten en demonstraties in Amsterdam bij het Amerikaanse Consultaat-Generaal, het effect van TV-beelden daarvan op het Amerikaanse publiek. De doorsnee Amerikaan mag dan welwillend jegens Nederland gestemd zijn, een TV-beeld van het verbranden van de Amerikaanse vlag raakt hem tot in het diepst van zijn nationale trots. Het jaar 1982 bracht tal van positieve elementen in de wederzijdse betrekkingen naar voren, via een veelheid van culturele, economische en andere manifestaties, uitwisseling van bezoekersgroepen van diverse pluimage (w.o. een zeer geslaagde overkomst van 1000 Amerikanen naar ons land in oktober 1982), expositie van de schilderijencollectie van het Mauritshuis in diverse Amerikaanse steden, en tal van andere activiteiten. Het hoogtepunt
Niet dat daarmede Nederland in Amerikaanse ogen weer de betrouwbare en volgzame bondgenoot van de jaren 40 en 50 was geworden. Ontwikkelingen en kronkels in de Nederlandse binnenlandse politiek, vooral op het stuk van al dan niet plaatsen van kruisvluchtwapens, deden in Washington de beleidstop veelvuldig de wenkbrauwen fronsen. Het ontbreken van een duidelijke stellingname van opeenvolgende Nederlandse kabinetten 1.a.v. de zienswijzen van de vredesbeweging werd door dezelfde beleidstop met verwondering en bezorgdheid gadegeslagen. Wel werd geleidelijk aan beter beseft, dat de Nederlandse aarzelingen niet zozeer ons NAVO-lidmaatschap als zodanig betroffen als wel de nucleaire component van de afschrikkingsstrategie. Voor de conventionele Nederlandse bijdrage aan de gezamenlijke veiligheid bestond en bestaat in Washington waardering. Ook groeide het Amerikaanse begrip voor de limieten, die ons coalitiestelsel nu eenmaal stelt aan regeerkracht en besluivaardigheid. De nervositeit en de lichte irritatie, waarmede de Reaganregering het Haagse gebeuren aanvankelijk placht te volgen, maakten plaats voor een zekere berusting, niet vrij van zorgen, maar vertrouwende dat Nederland voldoende gezond verstand zou weten te behouden om de cohesie van
15
de Alliantie als wdanig niet te verstoren.
De rustiger houding, die de Reaganregering jegens de Nederlandse uizonderingspositie allengs innam, hing tevens samen met het feit, dat dit in januari 1981 aangetreden bewind in 1983 zijn inrij-periode achter de rug had; het kon de beleidszaken in het algemeen met een meer ervaren oog bezien. De resultaten van de Britse en de Duitse algemene verkiezingen droegen er voorts toe bij, dat men in Washington de ontwikkelingen in Europa positiever beoordeelde; een neiging die belangrijk werd versterkt toen vervolgens door een aantal NAVO-partners werd besloten daadwerkelijk tot plaatsing van Pershing 1I en kruisvluchtwapens over te gaan. Van bewrgdheid over een mogelijk uitstralingseffect van een afwijkende Nederlandse positie was, in 1983 althans, in Washington D.e. niet veel te merken.
Mogelijkheden en onmogelijkheden Grote vraagstukken waarmee Nederland worstelt, zijn in de Verenigde Staten zonder veel moeite uit te leggen. Dat de Nederlandse publieke opinie sterk aarzelend staat tegenover alles wat op een nucleaire wapenwedloop lijkt, wordt door Amerikanen heel goed begrepen; men vindt daar te lande dezelfde aarzeling. Voor de specifiek Nederlandse situatie van een uitwnderlijk grote bevolkingsdichtheid, een lang gevestigde neutraliteitstraditie, een soms wat idealiserende visie op internationaal-rechtelijke verhoudingen en een populair gevoelen dat de twee supermachten met hun capaciteit tot vele malen "overkill" niet verder hoeven te gaan, vindt men in Amerika gemakkelijk sympathie. Zich tot deze en dergelijke argumenten te beperken, is echter ten overstaan van de veelal intelligente enop handelen ingestelde Amerikaanse toehoorder niet doenlijk. De beleidselite in Washington laat het "tout savoir, c'est tout comprendre" in elk geval niet volgen door het "tout pardonner". Van de partners in de Alliantie wordt, met begrip voor ieders moeilijkheden, tevens besluitvaardige solidariteit verwacht. Het kost eveneens weinig moeite om aan Amerikaanse gesprekspartners uit te leggen, dat Nederlandse kabinetten meestal op coalitiebasis worden opgetrokken, gezien de veelheid van electoraal participerende partijen en de onmogelijkheid (hoge uitwnderingen daargelaten) voor een partij om een absolute meerderheid weg te dragen. (In omgekeerde richting is het Ame-
16
rikaanse regeringsstelsel aan Europeanen moeilijker uit te leggen. Een buitenlands diplomaat in Washington besteeds een groot deel van zijn tijd aan pogingen, de mysteries van de Amerikaanse regeringsbesluitvorming te doorgronden ). Wat Amerikaanse waarnemers van de Nederlanse parlementaire democratie echter niet kunnen begrijpen, is het fijnere bespelen van de spanning tussen kabinet en volksvertegenwoordiging, soms uitlopend in formules die binnenlands-politiek vol geladen betekenis zijn, maar van buiten uit gezien als irritant en soms lachwekkend worden ervaren. Wat de Washingtonse beleidselite zeker niet begrijpt, is de aarzeling van achtereenvolgende Nederlandse regeringen om een duidelijk en daadkrachtig standpunt over moeilijke beleidszaken tijdig en stelselmatig ten overstaan van de eigen publieke opinie uit te dragen en te verdedigen. Dat in het algemeen de speelruimte voor een bilaterale diplomatie van Nederland jegens de Verenigde Staten beperkt is, zou men eigenlijk niet verwachten. Aan de spectaculaire wordingsgeschiedenis van de Verenigde Staten heeft Nederland, zoals hoger reeds opgemerkt, heel wat bijgedragen. In de jaren 80 van de 18e eeuw was onze Republiek de eerste onder de grote mogendheden die met de zwakke, juist gedekoloniseerde Amerikaanse Republiek een " ontwikkelingssamenwerking!' begon - zij het op voor Amersterdamse crediteuren niet onaantrekkelijke condities. In het heden mag het Koninkrijk politiek dan niet meer tot de grotere mogendheden behoren, economisch is Nederland - 8e handelsnatie van de wereld; 3e grote aardgasproducent na de USSR en de VS ; grootscheeps investeerder in de VS; Rotterdam qua omzetten veruit de grootste haven van de wereld - een grootschalig fenomeen. (De gewoonte van vele Nederlanders, ook aan de beleidstop, om over "ons kleine landje" te spreken, moet wel op een overmaat van bescheidenheid of onwetendheid berusten). Historische verbondenheid en economische dimensie in het heden geven echter om diverse redenen aan Nederland geen speciale entrĂŠe tot de Amerikaanse diplomatie en beleidsvorming. Uit hoofde van hun ontstaans- en wordingsgeschiedenis hebben de Verenigde Staten weinig neiging tot het aanhouden van speciale banden met individuele andere naties. De gedachte van een "special relationship" zelfs met het Verenigd Koninkrijk leeft vermoedelijk vooral in Londen; in Washington is er niet veel van te merken.
Emigranten naar het beloofde land Amerika keerden zich juist af van hun moederland, zochten over de Oceaan hun utopia, thans nog het ideaal van vele Amerikanen. Zij claimen daarom voor hun land een uitwnderlijke positie in het wereldbesteld ; een exceptionaliteit waarop geen andere natie aanspraak kan maken. Voorts is er de geleidelijke verdringing van bilaterale door multilaterale diplomatie, na de tweede wereldoorlog in een stroomversnelling geraakt, veelal op Amerikaans initiatief. Behandeling van de grote problemen van veiligheid, welvaart en welzijn, mensenrechten,
verschillen tussen arm en rijk op internationaal plan, heeft thans wezenlijk plaats in multilaterale fora van overleg en besluitvorming; voor de typisch bilaterale aspecten van de interstatelijke betrekkingeis weinig speelruimte overgebleven.
NAVO- en EEG-aspecten Voor zover Nederland in het Amerikaanse buitenlandse beleid meeteld en van een hoge prioriteit is hierbij geen sprake - doet het dat vanwege zijn lidmaatschap van organisaties als de NAVO, de Europese Gemeenschappen, de Verenigde Naties e.d. Interessant is, dat in kwesties van het internationale handels- en betalingsverkeer het standpunt van Nederland, met zijn vrijhandelstraditie, vaak dichter bij dat van de Verenigde Staten ligt dan dat van onze EEG-partners; daartegenover ligt het Nederlandse standpunt nopens de balans van bewapening en ontwapening vrij ver van het Amerikaanse vandaan, zeker wat de modernisering van kernwapens betreft. Zou Nederland zijn economisch-financiĂŤle affiniteit met de Verenigde Staten kunnen benutten om bij meningsverschillen over andere zaken een vergelijk te vergemakkelijken? Dit is niet het geval, immers de spelregels van de EEG, aan de Amerikanen welbekend, laten Nederland praktisch geen ruimte voor het innemen van uitwnderingsposities; in de EEG is Nederland trouwens Frankrijk niet. Vereisen de benarde EEG-financiĂŤn aanvaarding van een compromis, als onderdeel waarvan zekere beperkingen aan de vrije Amerikaanse agrarische uitvoer naar de Gemeenschap wuden worden opgelegd, dan wu Nederland daarin moeten meegaan. Aan Amerikaanse zijde geldt voorts, dat op beleidsniveau na het Marshallplan - dat een unieke uitwndering was - niet meer die eenheid van visie op resp. veiligheids- en economise vraagstukken bestaat, die de stoot tot dat
plan gaf. Was het grootscheepse economische hulpprogramma uit de jaren 40 duidelijk ingegeven door militairstrategische overwegingen, thans is het in het Amerikaanse buitenlandse beleid geen credo meer, dat de cohesie van de Atlantische AUiantie onder aUe omstandigheden gediend is met harmonie en samenwerking der partners op economisch, financieel en commer-
cieel terrein. Enigszins vierkant gesteld: de Verenigde Staten zuUen, als zij zich daartoe genoopt zien, ondanks hun NAVO-lidmaatschap een handelsoorlog met West-Europa niet uit de weg gaan. Van het actieve beleid tot bevordering van de Europese integratie, zoals zich dat direct na 1945 ontplooide - met als hoofddoel het verankeren van de Duitse Bondsrepubliek in het westelijke democratische bestel - is momenteel geen sprake meer. De toenmalige ratio van de Amerikaanse veiligheidsgarantie als motor van de Europese eenwording is thans niet meer werkzaam.
Dynamische ontwikkelingen Zowel de Verenigde Staten als WestEuropa hebben in de afgelopen drie decennia grote veranderingen ondergaan. De Westeuropese naties zijn, zeker in Amerikaanse optiek, volwassen geworden. De EEG heeft West-Europa een nieuwe wereldwijde dimensie gegeven, geaccentueerd door de politieke samenwerking der lidstaten, substantieel niet altijd indrukwekkend of wereldschokkend maar procedureeel veelbelovend, elders ter wereld althans met interesse gadegeslagen. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten tonen een meer gemarkeerde dynamiek. Het zwaartepunt van de natie, vroeger aan de (naar Europa gekeerde) Oostkust gelegen, is verschoven bewesten de Mississippi. Een indrukwekkende migratie vond plaats uit het Noordoosten naar het Zuidwesten, naar de staten van de "sunbelt". In de jaren 70 nam de bevolking in het Zuiden met 20 %, in het Westen met 24 % toe; tezelfdertijd verloren New Vork en Chicago 10 % van hun bevolking. Begeleidend verschijnsel was een relatieve achteruitgang van de betekenis en de invloed van het " Eastern Establishment". Denkt men voorts aan de sterke migratie van de grote steden naar voorsteden ("suburbia America") met O.a. als politieke consequentie (mede onder invloed van "Watergate") een toenemend scepticisme van steeds meer Amerikanen jegen het federale gezag; aan de opkomst van minderheden (zwarten, spaanssprekenden, Aziaten); aan de opkomende vrouwenbe-
weging; aan maatschappelijke veranderingen als gevolg van de sterke stijging van het computer-gebruik, dan dringt zich de conclusie op, dat het Amerika van de jaren' 40 en '50 door een ander Amerika is gevolgd, meer multi-nationaal, meer multi-raciaal dan
voorheen, minder Atlantisch denkend; een Amerika dat - mede onder de invloed van de nederlaag in Vietnam en de debacle in Libanon - meer bevreesd is dan enkele decennia geleden, dat internationale bindingen gevaarlijke consequenties voor de natie zouden kunnen hebben. Wellicht schuilt hier een verklaring voor de prioriteit, door de Reagan-regering gegeven aan het op peil brengen van het eigen militaire potentieel, dat volgens velen door de Carter-regering was verwaarloosd. Hoe het ook zij, de beleidstop in Washington maakt er geen geheim van, dat in de hedendaagse buitenlandse politiek de band met West-Europa minder voorop staat dan kort na de oorlog het geval was. Hoe kijken inteUigente Amerikanen in het heden aan tegen de Atlantische Alliantie? Voor de Amerikaans-Nederlandse betrekkingen is deze vraag van eminent belang 1). Een analyse van het denken van de inteUectuele bovenlaag in de Verenigde Staten, diegenen omvattend die het buitenlandse beleid bestuderen, zich daarover uitspreken en daarmede de beleidsvorming beĂŻnvloeden; kortom: het denken van de beleidselite - laat zien, dat de groep van "oude atlantici" , voorstanders zonder meer van herstel van de fundamentele eenheid van de Atlantische Alliantie op basis van het NA VO-verdrag van 1949, nog bestaat. Zij dreigen echter te worden overvleugeld door de "nieuwe atlantici"; d.z. diegenen die zich meer realistisch, meer pragmatisch opsteUen, in termen van twee NAVO-pijlers denken, een autonoom Europees veiligheidsarrangement zouden toejuichen, voortgezette
voorwaartse aanwezigheid van Ame-
rikaanse troepen in Europa afhankelijk zuden wiUen maken van een reeks bilaterale accoorden. De gedachten gaan dan tevens uit naar een betere arbeidsdeling, een betere taakverdeling tussen Amerika en zijn Europese partners, die in elk geval een groter deel van de defensielast voor hun rekening zouden moeten nemen, waarbij dan speciaal aan een grotere Europese defensieve inzet t.b.v. de veiligheid van de olie-aanvoer uit de Perzische Golf wordt gedacht. Dan is er een groep van "niet-atlantici" of, zo men wil, "teleurgestelde atlantici", die in de NAVO niet veel heil
meer zien. Zij zijn van mening, dat de Westeuropese partners in hun bondgenootschappelijke verplichtingen in tal van opzichten tekort schieten, onvoldoende bijdragen tot de gemeenschappelijke defensie-inspanning, meer hechten aan behoud van hun overtrokken welvaartsstaten dan aan verzekering van de veiligheid ("The Europeans are too fat to fight"), freewheelen op kosten an de Amerikaanse belastingbetaler; de Europese partners maken zich schuldig aan "veiligheids-parasitisme" . Deze denkrichting wil samenwerking met West-Europa als zodanig niet uit de weg gaan, maar als het moet, dan op ad hoc basis. Tenslotte is een kleine, maar in Washington snel aan invloed winnende groep die der "globalisten" , ook" unilaterale interventionisten" te noemen. Voor zover deze denkrichting bereid is, bindingen met andere landen aan te gaan , wordt wel de eis gesteld dat dit te rijmen valt met de veiligheid en het economisch welzijn van de Verenigde Staten zelf. Deze visie gaat ervan uit, dat Amerika wereldwijd belangen heeft te verdedigen, niet speciaal in Europa, zodat het accent niet op de Atlantische aspecten van de veiligheid hoeft te liggen. Gedachten als deze roepen herinneringen op aan de "America first "-beweging van de jaren
30. Als aanvuUing op dit rĂŠsumĂŠ van Mevrouw KeUeher's bevindingen zij de jongste ontwikkeling van het denken is. Amerikaanse regeringskringen over
West-Europa vermeld, ook al verkeert dit denken nog in een embryonaal stadium : de overtuiging is groeiende, dat West-Europa een aantal niet te onderschatten risico's loopt die de Verenigde Staten niet onberoerd kunnen laten , nl. een technologisch achterblijven, een groeiend provincialisme, het weg-ebben van vriendschapsgevoelens voor Amerika, een neiging tot protectionisme en economische orientering op het Oostblok, een verwaarlozing van de defensieve taken en een afglijden naar neutralisme. De Verenigde Staten zouden een dergelijk scenario tijdig moeten trachten te keren door zich in te zetten voor een beleid tot aanmoediging en bevordering van voortgaande Westeuropese integratie.
Actuele vragen Het ware voorbarig, deze gedachtengang te begroeten als een herleving van de grote concepties, die na 1945 hebben geleid tot grandioze Amerikaanse initiatieven t.o.v. Europa. De tijden zijn veranderd. In de Verenigde Staten ontbreekt - zo goed als zeker
ook na de a.s. presidentsverkiezingen ten enen male de mogelijkheid om brede steun te verkrijgen voor welk aspect dan ook van het buitenlandse beleid. Ook voor West-Europa is er weinig speelruimte voor idealen, veeleer voor schipperen tot lijfsbehoud. De Atlantische partners kunnen er echter niet aan voorbij, dat samenhang geboden is. Onderling zijn er misverstanden, spanningen, wrijvingen, ruzies. Er is geen eensluidende visie op de roeping van de westelijke democratieën in de hedendaagse wereld. Er is geen unanimiteit over de jegens de SowjetUnie te volgen politiek. Wat is precies de inhoud van wat de Sowjet-dreiging wordt genoemd? Welke maatregelen dienen zich daartegen op langere termijn aan? Wat schuilt achter de raad-
JASON in het kort Îs in 1975 o pgericht dOOf een aantal jongeren is niet gebonden aan enige politieke of maatschappelijke groeperingen bestudeert internationale vraagstukken organiseert lezingen, conferenties en internationale uitwisselingen geeft het tweemaandelijkse blad JASON-Magazine uit dat iedere keer aan een speciaal thema is gewijd richt zich op alle jongeren tot 35 jaar
Doelstellingen JASON is een jongerenorganisatie die zich ten doel stelt jongeren de gelegenheid te bieden zich met internationale vraagstukken bezig te houden. Vrede en veiligheidsproblematiek, de verhouding Oost-West, vraagstukken over bewapening en ontwapening, enz. JASON wil een wezenlijke bijdrage leveren aan de discussie over internatio nale vraagstukken en de internationale samenwerking. JASON kent geen levensbeschouwelijke of ideologische basis en is niet gebonden aan enige politieke partij of maatschappelijke groepering.
JASON Magazine Zes maal per jaar brengt JASON een eigen Magazine uit. De redactie tracht, door in ieder nummer een actueel thema te behandelen, vanuit zoveel mogelijk invalshoeken , de lezer een afgerond
selen waarmede Moskou de wereld in buitenlands-politiek opzicht confronteert? Is er aanleiding voor een Westeuropees initiatief tot behoud en versterking van de Atlantische cohesie? Is een herleving van de Westeuropese Unie van 1955 (voor wver doenlijk) wel het antwoord op deze uitdagiilg? Moet de recent opgekomen FransDuitse toenaderingsdrang worden verwelkomd, gewantrouwd of genegeerd? Zal de nieuwe Europese Commissie, aantredend op 1 januari a.s., voldoende kaliber en gezag bezitten om een weg naar de toekomst uit te zetten? Het is voor Nederland zaak om deze en dergelijke beleidsvragen serieus ter hand te nemen, ook al zien onze partners na de Nederlandse tovenaarskun-
beeld te geven van de behandelde problematiek. Behalve het JASON -Magazine verschijnen ook regelmatig zgn. mini JASON 's, die als inleidingen bij aktiviteiten kunnen dienen. Een greep uit recent verschenen nummers van JASON-Magazine: Eenzijdige ontwapening: voorbeeld of waanbeeld? De West-West relatie : Partners in dilemma. In en om het Kremlin, buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie. Regionale onrust en Westerse belangen. Wat gebeurt er in Latijns Amerika?
Lezingen, conferenties, studiedagen, uitwisselingen ... JASON organiseert tal van aktiviteiten die kunnen bijdragen aan het vormen van een menig, aan het vaststellen van een standpunt. Lezingen, studiedagen, conferenties, simulatiespelen, uitwisselingen ... Iedere herfst oeganiseert JASON bovendien een zgn. Nationale Conferentie.
JASON over de grenzen JASON kijkt ver over de grenzen. Letterlijk en figuurlijk. Via zusterorganisaties in o.m. Frankrijk, Italië. Groot-Brittanië en de Verenigde Staten worden veel internationale contacten gelegd. Regelmatig worden in verschillende landen (studie-) bijeenkomsten en internationale seminars georganiseerd.
sten ronds de plaatsing van kruisvluchtwapens niet primair naar Den Haag uit voor nieuwe initiatieven. Het Nederlandse voorzitterschap van de EG, ingaande op 1 januari 1986, zal de regering een kans bieden om te demonstreren dat ons land tot de oplossing van een aantal grote internationale vraagstukken nog een positieve bijdrage kan leveren. Onze betrekkingen met de Verenigde Staten wuden daarmede gediend zijn. I) Het hierna volgende is naast eigen ervaringen, ontleend aan het artikel" America looks at Europe: change and continuity in the 1990'5" door Catherine McArdle Kelleher, opgenomen in The Washington Quarterly, winter 1983/84; eerder verschenen als hoofdstuk in "The troubied Alliance: Atlantic relations in the 1980'5". uitgegeven door Lawrence Freedman.
Voor wie is JASON interessant? JASON staat open voor alle jongeren die zich voor internationale zaken interesseren. Voor een proefnummer van JASON-Magazine kan men zich wenden tot het secretariaat. Beter is het natuurlijk direkt een abonnement te nemen. Ook donateurs zijn bij JASON van harte welkom. Wie via donaties het werk van JASON wil steunen kan daartoe contact opnemen met de penningmeester of direct een gift storten op het giro- of bankrekeningnummer van JASON. Secretariaat JASON Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag Tel. 070 - 60 56 58 Degenen die voor het schrijven van een artikel of het geven van suggesties, denken een bijdrage aan toekomstige nummers van JASON Magazine te kunnen leveren, worden van harte aangespoord zich in verbinding te stellen met : Pieter de Baan Telefonisch bereikbaar op 070 - 1448 16, Hooigracht 11 , 2312 KM Leiden