Juni 1984, ge Jaargang nummer 3
Inhoud van dit nummer: Secretariaat en Redactie:
Redactioneel .
Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag Telefoon: 070 - 60 56 58 Postgiro: 3561025 Bank: 45.68.55.548
Meer Europese veiligheidssamenwerking zonder aantasting van het Atlantische Bondgenootschap Lezing door Mr. H. van den Broek
2
Abonnementsprijzen
Verslag van de Jason Conferentie: Europa veilig; op eigen benen? . Pieter de Baan en Evert Jan Raven
5
Het Europese veiligheidsdebat: een inventarisatie.
9
f 25,- per jaar (6 nummers, behoudens verschijning van een dubbelnummer).
Advertenties:
Drs. H.A . Schaper
Advertentietarieven worden U gaarne verstrekt door de penningmeester van de Stichting.
Continuity and change in the Atlantic Alliance A European point of view". Bert van Barlingen
Dagelijks Bestuur Voorzitter Vice-Voorzitter Secretaris Tweede secretaris Penningmeester Hoofdredacteur JASON-magazine Leden
Piet-Heyn Gocdhart Dick Zandee Jaap de Vries Erica Veenendaal Frank Marcus Pieter de Baan Karin van der Hurk Maarten Derks Herman van Campenhout
Algemeen Bestuur F. Caris drs. M.A . van Drunen Linel R. Geurtsen Mr. H.C. de Groene drs. M.T . van der Meuten Mr. W.H .A.M. van den Muijsenbergh drs. M. Roemers d". L. Schaaphok drs. Th.M.A. Verhagen M. Verweij l .P. Westhoff drs . F.Z. R. Wijchers Leden van het Dagelijks Bestuur zijn tevens leden van het Algemeen Bestuur.
Raad van Advies dr. W.F. van Eekelen (voorz.) H.J.M . Abcn H. GabriĂŤls dr. A.M .C.Th. van Heel-Kasteel c.c. van den Heuvel dr. L.G.M. Jaquet R.e. Spinosa Cattela drs. EJ. van Vloten Mr. 1. Vos
Redactie JASON-Magazine Hoofdredacteur Redactieleden
Pieter de Baan Maurits Dolmans Hans Fortuin Evert Jan Raven Guido Vigeveno Erik Tijdgat Jan Nusselder Govert-Jan Bijl de Vroe
Foto voorpagina: De Europese Top bijeen in maart j.l. (foto EG voorlichtingsdienst)
Impressie van de Jason conferentie.
14
Redactioneel Vijf jaar geleden vonden naar schatting III miljoen West Europeanen de weg naar het stemlokaal ten einde voor het eerst in de geschiedenis rechtstreeks afgevaardigden te kiezen voor het Europees Parlement. Voor vele kiezers een sprong in het diepe, alhoewel zij zich vanaf dat moment direct konden gaan uitspreken over vragen van Europees beleid. Een directe betrokkenheid van de Europese bevolking met de gang van zaken op hun continent was één van de voorwaarden op de weg naar het gewenste éénwordingsideaal in West Europa. Toch lijkt het erop dat de afgelopen jaren die betrokkenheid onder de Europeanen niet is toegenomeil en afgewacht dient te worden ofhet aantal actieve kiezers zal vermeerderen. Een duidelijke reden daartoe is misschien niet aan te geven, maar het zou te ver voeren dit alleen toe te schrijven aan het Euro-Parlement zelf. De invloed van het parlement op de besluitvorming in de EG is natuurlijk zeer gering (de Raad behoeft adviezen van het parlement niet op te volgen), maar wanneer op het hoogste niveau (de Europese topconferenties van de afgelopen maanden in herinnering oproepende) moeilijk of zelfs helemaal geen overeenstemming kan worden bereikt zal de "Europese" kiezer des te meer in twijfel raken over waaraan hij nu eigenlijk zijn stem geeft. Opmerkelijk is, daar waar de Europese integratie de laatste 12 jaar door het uitbreiden van het aantal lidstaten binnen de EG wederom een stap dichterbij leek, maar deze om genoemde reden aan enige erosie onderhevig schijnt, dat op het gebied van vrede en veiligheid de roep om één Europese stem juist is toegenomen. Deze stem zou dan tot uiting kunnen komen in de vorm een grotere Europese inbreng binnen het Atlantisch Bondgenootschap of zelfs in een eigen defensie structuur, waarbij zelfs weer gedacht wodt in de richting van herleving van de West Europese Unie (de WEU, tot stand gekomen uit het Verdrag van Brussel in 1948, bedoeld O.a. om tot wederzijdse bijstand te komen in geval van een aanval in Europa, en gebruikt om West Duitsland np te nemen in de Westelijke militaire samenwerking). Maar behoort echter, on-
danks de wens daartoe in sommige kringen een eensluidende gedachte op dit terrein wel tot de mogelijkheden mede gezien de hierboven bedoelde discrepanties op economisch en politiek terrein. Waarom een grotere Europese rol op dit gebied? Is er zoiets als een apart Europees veiligheidsprobleem of bestaat er slechts een algemeen Westerse veiligheidssituatie? Is de huidige NAVO structuur verouderd of althans is de rol daarin van de Verenigde Staten te overheersend! In dit kader worden met name stemmen gehoord in Europa die de Amerikaanse beslissingsbevoegdheid over het al dan niet inzetten van kernraketten op Europees grondgebied zouden willen wijzigen. Moeten de Europese Navolidstaten meepraten in Geneve over vermindering van het aantal kernwapens voor de middellange afstand? Als kanttekening hierbij moet worden opgemerkt dat Europa bij vele onderwerpen de Europese veiligheid betreffende al invloed kan uitoefenen bij de daarvoor in het leven geroepen fora. Te denken valt aan de MBFR onderhandelingen over wederzijdse terugdringing van troepen in centraal Europa en aan de Europese Ontwapeningsconferentie (EOC) te Stockholm. Uit de gestelde vragen is af te leiden dat er verschillende ideeën bestaan over de uiteindelijke inkleding van het veiligheidsbeleid. Verschillen van mening binnen het Atlantisch Bondgenootschap zijn niet nieuw maar zijn het des te meer waard aan een nadere analyse te onderwerpen. 'Europa veilig: Op eigen benen 'was derhalve het thema van de door JASON op 2 april jl. in Den Haag georganiseerde conferentie, en is tevens de titel van het voor u liggende nummer van Jason Magazine. Hierin treft u allereerst de lezing aan die door de minister van Buitenlandse Zaken, mr. H van den Broek werd uitgesproken, waarna een verslag is opgenomen van het vervolg van de conferentie, bevattende de inleidingen van dr. mr. H Nord, lijsttrekker voor de VVD bij de Europese verkiezingen en oud secretaris-generaal van het Europees Parlement, en van dr. B. van der Lek, lijsttrekker voor het Groen Pro-
gressief Akkoord en tevens lid van de eerste kamer voor de PSP. Het conferentieverslag wordt afgesloten met een samenvatting van de forumdiscussie waarbij drs. G. de Vries, wetenschappelijk medewerker voor de vakgroep politieke wetenschap aan de RU te Leiden en kandidaat voor de VVD bij de Europese verkiezingen, de plaats innam van dhr. Nord. De discussie stond onder leiding van een journalistenforum, bestaande uit Klaas Jan Hendriks (Internationale betrekkingen NOS tv), Frits Schaling (NRC Handelsblad) en Jos Klaassen (Volkskrant). Het Studium Generale van de Erasmus Universiteit in Rotterdam organiseerde van 2 tot en met 6 april 1984 een Europa-week naar aanleiding van de verkiezingen voor het Europees Parlement. In het kader van vrede- en veiligheidsvraagstukken werd een forumdiscussie gevoerd, waarvan een verslag is opgenomen .. Twee artikelen van de hand van drs. HA. Schaper en van drs. B. van Barlingen sluten de behandeling van het thema in dit nummer af. EJ.R.
De Europese Top bijeen in maart j./.
(folO EG voorlichtingsdienst.)
1
Meer Europese veiligheidssamenwerking zonder aantasting van het Atlantisch Bondgenootschap Het is voor mij een bijwnder genoegen om vandaag het openingswoord uit te spreken voor deze Jason-conferentie over de problematiek van de Europese veiligheid. In de eerste plaats omdat ik Jason zelf een goed hart toedraag, In de kleine tien jaar van haar bestaan heeft zij zich een geheel eigen plaats weten te verwerven te midden van de organisaties die proberen de belangstelling in ons land voor internationale vraagstukken te stimuleren. Door de uitgave van haar blad, en door conferenties als deze, draagt Jason ertoe bij dat er een goed gein formeerde discussie, met name onder jongeren, over zaken van vrede en veiligheid kan plaatsvinden. In de tweede plaats voldoe ik gaarne aan het verzoek om hier vandaag het woord te voeren vanwege het onderwerp dat hier aan de orde is. De Europese veiligheidsproblematiek is vooral de laatste maanden wwel in binnen- als in buitenland een druk besproken onderwerp geworden. En ook al hebben de Europese Gemeenschappen op het vlak van defensie volgens het verdrag van Rome geen taak, het heeft er alle schijn van dat dit onderwerp veel aandacht zal krijgen bij de campagnes voor de Europese verkiezingen. De belangrijkste reden hiervoor ligt, lijkt mij, in de onwikkelingen binnen het Atlantisch bondgenootschap. Deze hebben geleid tot diepgaande debatten over de toekomst van de NAVO, over de verhoudingen binnen het bondgenootschap en over de relatie EuropaAmerika. Bij wijze van voorbeeld neem ik slechts de recente uitspraken van Kissinger in "Time", Welke conclusies moeten uit deze ontwikkelingen worden getrokken? Ik wil vooropstellen dat het de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten, daar waar het politieke of economische discussies betreft, nooit om meer gaat dan om fantilieruzies, om oud-bondskanselier Schmidt nog eens te citeren. Het bondgenootschap blijft gegrondvest op een stevige basis van gemeenschappelijke waarden. Het is zelfs w dat de stormen die enkele jaren geleden boven de Atlantische oceaan hingen op dit ogenblik grotendeels zijn uitgewoed. Ik wijs hierbij op het scherpe conflict van vorig jaar tussen Europa 2
Inleiding van de Minister van Buitenlandse zaken, mr. H. van den Broek, op de Jasonconferentie d.d. 2 februari 1984 te Den Haag ove r het thema: Europa veilig: op eigen benen?
Het wu dan ook onjuist zijn om te streven naar de opbouw van een onafhankelijke Europese defensie. De titel van de conferentie vandaag is: "Europa veilig: op eigen benen?" Als daaronder wordt verstaan Europa alleen, en los van de Verenigde Staten, dan is mijn antwoord zonder meer en categorisch ontkennend. Europa zou zeker niet veiliger worden als het op militair gebied zijn eigen weg zou gaan. Een onafhankelijke Europese defensie - die dan uiteraard een Europese kerrnacht zou moeten omvatten - is naar mijn stellige overtuiging noch wenselijk noch mogelijk. Zij wu geen bijdrage leveren aan de stabiliteit van de Oost-West verhouding - integendeel - en op gespannen voet staan met ons streven naar het terugdringen van de rol van kernwapens. Voor een geintegreerde supra-nationale Westeuropese defensiestructuur ontbreken op dit ogenblik bovendien in allerhande opzichten de politieke voorwaarden.
en de Verenigde Staten oer de Siberische pijplijn, dat nu is overgewaaid. Inzake de Oost-West verhouding bijvoorbeeld zijn de opvattingen van de bondgenoten het afgelopen jaar eerder naar elkaar toe dan van elkaar af gegroeid. Ik zie dan ook geen heil in speculaties over fundamentele wijzigingen in de opzet van het bondgenooschap. Neem bijvoorbeeld het voorstel van Kissinger om het hoogste NA VOcommando in Europa SACEUR, aan een Europeaan toe te vertrouwen en een Amerikaan tot secretaris-generaal van de NAVO te benoemen. Het omgekeerde dus van wat nu het geval is. Die huidige opzet heeft nu juist het grote voordeel, dat de Amerikaanse SACEUR de directe betrokkenheid van de VS bij de verdediging van Europa onderstreept en de Europese secretaris-generaal de volwaardige deelname van de Europese bondgenoten aan de politieke beleidsvorming.
Daar komen nog bij de overige problemen van een onafhankelijke Europese defensie, wals de noodzaak onze defensie-uitgaven zeer drastisch te verhogen, de kwetsbaarheid vanwege de geringe geografische diepte, en de grnte afhankelijkheid van grondstoffen.
Evenmin doen bespiegelingen over een veronderstelde ontwikkeling, waarbij het Verre Oosten (Japan) langzamerhand steeds meer het centrale aandachtsgebied voor de VS wU worden, recht aan het Immense strategische en economische belang dat het vrije Europa nog steeds voor de VS vormt. Een nauwe band tussen Europa en Amerika is voor beiden van levensbelang. Dat is een waarheid en werkelijkheid die veertig jaar na de Tweede Wereldoorlog nog steeds recht overeind staat.
Nee, de conclusie die ik trek uit debatten over de toekomst van de NAVO is anders. Europa moet in wverre op eigen benen staan dat het een groter besef van eigen verantwoordelijkheden ontwikkelt. Met andere woorden: Europa moet een duidelijker indentiteit op veiligheidsgebied krijgen. Maar het doel moet dan zijn om als partner van de VS, en met behoud van de NAVO, een grotere rol op veiligheidsgebied te spelen. Er kan mijns inziens geen sprake zijn van opbouw van een alternatieve veiligheidsstructuur in plaats van de NAVO, of van een blokvorming bin-
Jason..
A: " '.lAT A.
-EUROPA VEILIG OP EIGEN BENEN?"
,., til'
_
I_
................",.
I~"':'_"'a..·" _'e< __ \/\'Ot ~
- ..
....... 'I~-
,_.'.....
..,
' ...
Minister van Buitenlandse Zaken, Mr. H. van den Broek.
nen de NVO, waarbij een groep Europese bondgenoten eerst onderling hun defensiebeleid vaststellen en dit vervolgens als een voldongen feit aan de overige bondgenoten voorleggen. Het moet gaan om onderlinge gesprekken over gemeenschappelijke problemen en om praktische samenwerking op deelgebieden, waar datin het gemeenschappelijke Europese belang is. Ik zou vier overwegingen willen noemen die mij tot de conclusie brengen dat het nodig is te komen tot meer Europese veiligheidsamenwerking zonder het Atlantisch bondgenooschap aan te tasten. De eerste is dat het beeld dreigt te ontstaan dat Europa heeft afgehaakt op het vlak van vrede en veiligheid. Het mag niet zijn dat hier in Europa de mening post gaat vatten dat het uitsluitend de Amerikanen zijn die het gemeenschappelijke veiligheidsbeleid bepalen, en dat de Europese landen niet meer zijn dan een rij wagons die door de Amerikaanse locomotief worden voortgetrokken; een beeld dat ons regelmatig van Sovjet-zijde wordt voorgehouden. Maar evenmin mag in de VS de indruk ontstaan dat het slechts Amerika is dat zich voor de gemeenschappelijke veiligheid inspant, terwijl de Europeanen weigeren geld aan de defensie te besteden en zich aan neutralisme en pacifisme overgeven.
Laat ik voorop stellen, dat dergelijke opvattingen, zowel die in Europa als die in de VS, niet door de feiten gerechtvaardigd worden. Binnen de NAVO bestaat een heel netwerk van consultatieregelingen en werkgroepen die de Europese landen volledig de gelegenheid geven om hun opvattingen kenbaar te maken en invloed uit te oefenen op de bondgenootschappelijke besluitvorming. En ook de gegevens over de grote Europese bijdrage aan de gemeenschappelijke verdediging spreken voor zich. Ik zal ze hier vandaag niet nog een herhalen. Dat neemt echter niet weg dat de misvattingen die ik zojuist beschreef wijd verbreid zijn geraakt en een bedreiging kunnen gaan vormen voor de samenhang van het bondgenootschap.
ligheidsgebied. Het gaat dan om een grotere bewustwording hier in Europa van onze eigen Europese veiligheidssituatie en om een betere behartiging van de Europese belangen binnen het bondgenootschap.
De derde overweging heeft betrekking op het streven naar een Europese Unie die de Europese landen zich sinds 1972 ten doel gesteld hebben. Ondanks het feit dat van politieke éénheid in Europa nog lang geen sprake is, blijft die doelstelling voor de Nederlandse regering volledig overeind. De Europese Unie zal echter meer moeten omvatten dan de economische samenwerking waarop de laatste dertig jaar de nadruk heeft gelegen.
men besef dat vooral de geografische verschillen in de positie tussen Europa en Amerika tot een verschillende kijk op veiligheidsproblemen kunnen leiden. Onze ligging op het Europese continent leidt ertoe dat spanning tussen Oost en West hier meer als nabij worden ervaren dan in de VS.
In de loop van de jaren zeventig is een begin gemaakt van de coördinatie van de buitenlandse politiek van de lidstaten, door middel van de Europese Politieke Samenwerking, de EPS. Deze heeft ertoe geleid dat de EG-landen op een groot aantal terreinen op een zeer pragmatische en flexibele basis tot een unieke vorm van collectieve diplomatie zijn gekomen.
Dit gevoel draagt bij tot het zoeken naar een forum waarin in Europees verband gesproken kan worden over de reperkussies voor Europa van de internationale ontwikkelingen op vei-
Enige jaren geleden stelde vervolgens minister Genscher voor om het streven naar een Europese Unie een nieuwe impuls te geven door onder meer in het kader van de EPS veiligheidsvraag-
De tweede overweging is het toegeno-
3
stukken te behandelen. Dit leidde uiteindelijk tot de doelstelling die is vastgelegd in de zogenaamde "Plechtige Verklaring van Stuttgart" van vorig jaar - in de wandeling bekend als het "Genscher-Colombo document" - en die inhoudt dat de Tien ook ten aanzien van de politieke en economische aspecten van de veiligheid hun beleid willen gaan coördineren. Deze formulering geeft aan dat voor de militaire aspecten van de veiligheid de NAVO het aangewezen kader blijft. In de praktijk zijn echter aan de uitwerking van deze afspraak beperkingen gesteld. Met namen moet rekening gehouden worden met de positie van Ierland, dat geen lid van de NAVO is een daarom op veiligheidsgebied een andere positie inneemt dan de overige EPS-partners.
Mijn vierde overweging is dat naar mijn indruk ook de Verenigde Staten, die het Europese één wordingsproces vanaf het begin krachtig hebben gesteund, zeker niet afwijzend staan tegenover vormen van Europese veiligheidssamenwerking die ertoe kunnen leiden dat de Europese bondgenoten zich beter rekenschap geven van hun veiligheidssituatie. Gedachten als die van Kissinger en uitspraken als die onlangs zijn gedaan door de Amerikaanse onderminister van buitenlandse zaken Eagleburger vinden voor een belangrijk deel hun oorzaak in de vrees dat Europa zich steeds meer naar binnen keert, Ook Washington zal het welkom zijn als Europa als partner van de VS de belangrijke rol gaat spelen die het behoort te spelen. Laat ik daar voor alle duidelijkheid aan toevoegen dat die rol zich niet tot het politieke vlak kan beperken. Het moet immers duidelijk zijn dat het niet kan komen tot een taakverdeling binnen het Atlantisch bondgenootschap die inhoudt: jullie daar in de VS zorgen voor de defensie en wij hier in Europa zorgen voor de detente. Als wij hier in Europa een grotere zeggenschap op het vlak van de veiligheid willen krijgen, zullen wij ook de daarmee gepaard gaande lasten moeten aanvaarden. Voor een dubbeltje zit niemand op de eerste rij in de internationale politiek, en daaruit zullen wij dan ook de consequenties moeten trekken op het vlak van onze deelname aan de gemeenschappelijke defensie-inspanningen. Als ik nu constateer geen reden te zien om te streven naar een onafhankelijke Europese defensie - integendeel, ik 4
wijs dat af-, dan rijst de vraag in welke vorm een grotere eigen Europese inbreng in het Atlantisch bondgenootschap gestalte moet krijgen. Welke fora dienen zich eventueel aan om de Europese landen over deze problemen te laten discussieren? De Nederlandse regering zal de diverse mogelijkheden die hiervoor zijn met een "open mind" onderzoeken. Voor haar is het uitgangspunt, dat het moet gaan om een pragmatische benadering, waarbij de mogelijkheden van de diverse bestaande fora zo goed mogelijk benut worden. Er bestaan op dit moment reeds binnen het NAVO-kader twee Europese groeperingen: de Eurogroep en de IEPG (voluit: Independent European Programme Group). De Eurogroep richt zich op vormen van praktische samenwerking tussen de Europese landen die aan de geintegreerde defensiestructuur deelnemen (dus zonder Frankrijk), ter verbetering van de bijdrage van deze landen aan de bond genoodschappelijke defensie. Daarbij vindt ook regelmatig overleg plaats tussen (uitsluitend) de ministers van defensie. Frankrijk neemt niet deel aan de Eurogroep, maar wel aan de IEPG. Deze organisatie heeft als doelstelling de samenwerking tussen de Europese landen op het gebied van defensie-materieel te bevorderen. Op dit vlak ligt nog een groot werkterrein braak met het oog op kostenverlaging en effectiviteitsverhoging. De IEPG, waarvan Nederland op het ogenblik het voorzitterschap bekleedt, kan hier een nuttige rol vervullen. De regering onderneemt op het ogenblik initiatieven om de materieelssamenwerking in het kader van de IEPG nieuwe impulsen te geven. Buiten het NAVO-kader staat een derde Europese instelling op defensiegebied, de West Europese Unie (WEU). Deze berust op een verdrag, dat door zeven NAVO-landen is ondertekend: Engeland, Frankrijk, Italië en de Beneluxlanden. De WEU leidt, ik moet het toegeven, een tamelijk slapend bestaan. De laatste tijd is de discussie losebrand over de verdere toekomst van de WEU: kan dit Doornroosje wakker gekust worden? Daarbij speelt een rol dat de meest bloeiende instelling van de WEU haar assembléé is, waarin parlementariërs uit de lidstaten zitting hebben, en die een nuttige rol vervult bij de publieke discussie over allerhande problemen van de Europese veiligheid. Zou de WEU ook het forum kunnen zijn voor een veiligheidsdiscussie tussen de regeringen van de zeven lidstaten?
Ik zie daar wel wat in. Maar ik voeg eraan toe dat bijzondere aandacht geschonken zal moeten worden aan de positie van de Europese NA VO-landen die geen deel uitmaken van de WEU. De mogelijkheid moet bestaan dat deze landen, zoals Spanje, Portugal, Noorwegen en Denemarken, tot de WEU kunnen toetreden. De tendens tot het reactiveren van de WEU is niets anders dan een weerspiegeling van het streven om te zoeken naar een forum waar veiligheidsvraagstukken meer in de breedte ook tussen de Europese partners kunnen worden besproken. Tevens is van belang dat geen afhreuk wordt gedaan aan wat reeds bereikt is in het kader van de EPS en dat de Europese veiligheidssamenwerking ingebed blijft in niet alleen het bredere streven naar een Europese Unie, maar ook in de fundamenten van het NAVO-verbond. Want, zo heeft Churchill vlak na de Tweede Wereldoorlog gezegd: "Eigenlijk is maar één ding slechter dan strijden met je bondgenoten, en dat is strijden tegen je bondgenoten". Een zorgvuldig onderzoek naar de vóórs en tegen van de verschillende alternatieven is daarom noodzakelijk. En vanzelfsprekend speelt een goed geïnformeerde publieke discussie bij de meningsvorming over dit alles een grote rol. Ik hoop dat de bijeenkomst van vandaag een belangrijke bijdrage tot die discussie zal leveren.
Europa veilig: op eigen benen? Verslag van de Jason-conferentie d.d. 2-4-1984 De week van 2 tot 6 april 1984 stond in het teken van Europa: in Rotterdam organiseerde de Europese Beweging aan de Erasmus Universiteit een "Europese Week" , waarin uitgebreid werd ingegaan op de politieke en economische stormen die de Europese Gemeenschap teisteren. Op 2 april organiseerde Jason in Den Haag, in de Rolzaal aan het Binnenhof, haar jaarlijkse Nationale Conferentie, waarvan het thema in het teken van de Europese veiligheid stond: "Europa veilig: op eigen ?" Moeten de Europese landen , en met name de West-Europese landen, hun veiligheidsbeleid af blijven stemmen op de atoomparaplu van de Verenigde Staten? Zo ja, moeten deze landen zich dan organiseren tot een zogenaamde "tweede pijler in het Atlantische bondgenootschap", met een inbreng in de veiligheidsproblematiek gelijk aan die van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld door middel van een eigen Europese nucleaire macht? Of moet men streven naar een "herenigd Europa", vrij van Amerikaanse en Sovjet-Russishe smetten? Op de Nationale Conferentie van Jason gingen achtereenvolgens de huidige minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek, de lijsttrekker van de VVD voor de Europese Verkiezingen, Hans Nord, en de lijsttrekker van het Groen Progressief Akkoord, Bram van der Lek, wat dieper in op deze en vele andere vragen. De lezing van Van den Broek is integraal opgenomen in dit nummer, en dus kunnen we ons in dit verslag beperken tot de inleidingen van Nord en van Van der Lek, en de discussie die volgde onder leiding van een joumalistenforum (waarin zitting hadden: Klaas-Jan Hindriks (NOS), Jos Klaassen (Volkskrant) en Frits Schaling (NRC-Handelsblad). In deze discussie nam Gijs de Vries, nummer vier op de VVD-lijst voor de Europese verkiezingen, de plaats in van Hans Nord, die in Rotterdam nog verplichtingen had.
Nord: Atlantische binding Volgens Nord is voor Europa, of liever gezegd voor West-Europa de AtlantIsche binding die sinds 1949 bestaat onontbeerlijk voor haar veiligheid geweest, en is dat nu nog. Dat geldt ook voor de Verenigde Staten. Hij sprak in dit verband van "West-Europa", omdat naar zijn mening de Oost-Europese landen als 'vazallen van de SovjetUnie voorlopig niet vatbaar zijn voor een Europees éénwordingsproces. Voor een veilig Europa "op eigen benen" zag hij zich geconfronteerd met de volgende mogelijkheden om dit te bereiken: a) De- Verenigde Staten trekken zich terug en West-Europa wordt een zelfstandige nucleaire macht. Nord ziet hierin geen mogelijkheid tot vergroting van de veiligheid van WestEuropa, al was het maar omdat een totale West-Europese éénheid hem op korte termijn onbereikbaar lijkt. Alleen al geografisch ligt dat erg moeilijk, en een eensluidende politieke besluitvorming stuit nu reeds op nationale belangen. In deze omstandigheden streven naar een zelfstandige Europese nucleaire macht levert volgens Nord slechts een grotere onveiligheid voor West-Europa op.
b) Oost- en West-Europa worden een kernwapenvrije veiligheidszone; de VS en de SU trekken zich uit Europa terug. Nord vond dit streven niet erg realistisch, gezien de sluimerende conflicten die nog steeds in Centraal en Oost-Europa liggen. Hij noemde de problematiek rond een Duitse één wording, de oostgrenzen van Duitsland, en de explosieve situatie die in Oost-Europa zou ontstaan wanneer de Sovjet-Unie zich zou terug trekken (iets wat door het Sovjet-beleid ten aanzien van haar satellietstaten voor onmogelijk gehouden moet worden). Gesteld dat hiertoe bereidheid bij de Sovjet-Unie bestond, dan zal zij daaraan zeer strikt voorwaarden stellen en streng toezicht willen houden om eventueel in te kunnen stellen. Zo zal er volgens Nord sprake zijn van een VS-SU condominium over Oosten West Europa. Dit betekent geenszins een Europa op eigen benen, integendeel: de kans op een ingrijpen door Amerika of Rusland is hier alleen maar groter.
Nord stelde zelf voor als recept: Een verenigd Europa moet eerst bereikt worden, wil men kunnen spreken over een Europees veiligheidsbeleid. Intussen blijft de Atlantische compo-
Pieler de Baan Ever! Jan Raven
Hans Nord, Europarlemenlarier voor de VVD.
nent onmisbaar, en dat betekent dat alle besluiten die in NAVO-verband worden genomen door de Europese landen moeten worden uitgevoerd: loyaliteit. Voor Europese samenwerking op veiligheidsbeleid moet één algemene politieke conceptie de basis zijn; alleen een verenigd West-Europa heeft enige kans om later de deur open te houden voor een eventuele echte één wording van Europa.
Van der Lek: gedeelde veiligheid Van der Lek maakte allereerst bezwaar tegen de orthodoxe definiering van het begrip "veiligheid": veiligheid wordt niet alleen verzekerd door militaire sterkte c.q. dreiging, veel belangrijker is dat bij de beide supermachten de gedachte moet leven dat oorlog niet meer mag en dat politieke geschillen op een andere manier moeten worden opgelost. Op dit moment zijn volgens Van der Lek de Verenigde Staten en de SovjetUnie verstard in hun bewapeningsdenken en in hun machtspolitiek, en is het noodzakelijk dat de-escalerende initiatieven worden genomen. Hier zou voor Europa een rol weggelegd zijn. Van der Lek benadrukte dat een onafhan5
kelijke opstelling van Europa niet gelijk is aan anti-Amerikanisme, maar dat de Verenigde Staten juist hierdoor van hun dilemma, de ("papieren") nucleaire garantie aan Europa, zouden worden bevrijd. Daarnaast zouden onafhankelijke Europese onderhandelingen met de Sovjet-Unie nuttig zijn, omdat de SovjetUnie eerder ernaar zou verlangen om met West-Europa op goede voet te staan - ze heeft immers nog vele andere grenskilometers te verdedigen - dan dat ze van plan was West -Europa te bezetten. Van der Lek noemde een aantal voorwaarden voor een "zinnige Europese veiligheidspolitiek": 1) gemaakte afspraken moeten geheel Europa betreffen, dus niet alleen landen lid van de NA va of EG, en moeten leiden tot een lager nivo van bewapening. 2) er mag geen sprake zijn van linkage tussen de veiligheidsbesprekingen en schending van mensenrechten of andere misdragingen van één van de partijen; dit zou ten goede komen aan de onderhandelingen, noch aan de mensenrechten. 3) er moeten éénzijdige stappen worden genomen om te laten zien dat er werkelijke bereidheid bestaat om tot afspraken te komen. 4) er moet een andere definitie komen van het begrip veiligheid. 5) er moet een einde komen aan het meten Olet twee maten van bedoelingen, intenties en krachtverhoudingen; dus niet: Sovjet-wapens zijn van agressieve aard en VS-wapens van defensieve aard, terwijl ze in feite van gelijke orde zijn, enzovoorts. Een onafhankelijke Europese veiligheidspolitiek moet gericht zijn op de verbetering van de relatie tussen de twee supermachten: een gedeelde veiligheid. Daarvoor moet constructief onderhandeld worden: nagaan welke elementen uit de West-Europese bewapening door de Sovjet-Unie als het meest bedreigend worden ervaren, en die dan ter discussie stellen. 1n concrete zin zou Van der Lek een Europese conferentie willen zien over een Europees veiligheidsverdrag met de Sovjet-Unie. Hij wees erop dat dit voorstel, al sinds jaar en dag in het PSP-programma is opgenomen en onlangs door de Sovjet-Unie overgenomen, door dit laatste in bepaalde hoek gelijk als "verdacht" is bestempeld, en hij betreurde dat: op zo'n manier zou elke oplossing per definitie onmogelijk gemaakt worden.
6
Op die conferentie zouden de Europese landen, zonder de Verenigde Staten, met de Sovjet-Unie moeten onderhandelen ; sommige landen kunnen hierbij een gidsfunctie vervullen, zodat anderen later kunnen bijspringen. Desnoods gaat dat ten koste van het NAVO-lidmaatschap, want volgens Van der Lek moeten uiteindelijk dede "paraplu '!!' (NAVO en Warschau-pact) overbodig worden, en alle (kern )wapens uit de wereld verdwijnen.
De Forumdiscussie Een eigen Europees veiligheidsbeleid of een grotere rol van Europa in de huidige structuur? Sinds het NAVO dubbelbesluit van 1979 is de discussie omtrent deze vragen aardig op gang gekomen. De meningen binnen Europa zijn verdeeld. Te verwachten is dat er misschien geen te grote veranderingen ten opzichte van de huidige situatie zullen optreden. Maar sprekende over de Europese veiligheid en mede gezien de verschillen van mening was de volgende uitspraak uit Foreign Affairs, door Klaas Jan Hendriks als schot voor de boeg in de discussie aangehaald, opmerkelijk: "The future of Western security was chal/enged less by the threats from the East than by political erosion in the West. West-Europeans as usual would Mame the United States if the chal/enges were not met; in reality they would primarely have to Mame themselves".
West-West relatie Gijs de Vries gaf als eerste commentaar op de stelling dat door opgetreden veranderingen de huidige institutionele structuur verouderd zou zijn. Gijs de Vries en Bram van der Lek.
De door hem gesignaleerde veranderingen lagen in de eerste plaats in de gewijzigde militaire verhouding tussen Oost en West, onder andere door het bereiken van evenwicht op nucleair gebied tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, in de tweede plaats in de sterkere economische positie van Europa, welke in relatieve termen gesproken de absolute kracht van de V.S. wat heeft doen dalen en tot slot in de gewijzigde positie van de derde wereld op strategisch gebied. Voor de WestEuropese veiligheid zou de dialoog tussen de Verenigde Staten en Europa moeten blijven bestaan en moeten blijven berusten op de aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Europa. Zouden er dan in formele termen wijzigingen moeten worden aangebracht, zoals "DUAL - KEY" er één zou zijn? Gijs de Vries: Ik denk dat dit niet tot te bepleiten oplossingen zou dienen te behoren omdat een DUAL-KEY systeem waarbij West-Europese landen fysiek controle krijgen over de inzet van Amerikaanse wapensystemen betekent dat de onzekerheid bij de Sovjet-Unie over de vraag of het Westen in een conflict kernwapens zal inzetten zal afnemen. Immers een vinger aan de knop is geloofwaardig, twee of tien aanzienlijk minder. Er bestaat dan de mogelijkheid dat de Sovjet-Unie de indruk zou krijgen dat West-Europa niet bereid zou zijn tot inzet van Amerikaanse kernwapens. Dat zou de oorlogsvoorkomende werking van het systeem uithol/en. Zou bij de M.B.F.R. onderhandelingen dwarsoverleg tussen de West- en Oost-Europese staten kunnen worden geintensiveerd zonder dat de SovjetUnie daar een rol in zou spelen, m.a.w
zouden de Oost-Europese landen zich even onafhankelijk kunnen opstellen ten opzichte van het Kremlin als de West-Europese landen m.b. t. de Verenige Staten? Bram v.d. Lek, geconfronteerd met zijn eigen uitlatingen als zou dwarsoverleg tot reëele mogelijkheden behoren, constateerde nu dat de SovjetUnie, als een partner bij de M.B.F.R. onderhandelingen, behoort tot de Oost-Europese landen en dat diens satellietstaten veel afhankelijker zijn van Moskou dan de West-Europese staten van de Verenigde Staten. Maar daar waar de discussie werd gericht op een
grotere rol voor Europa in de dialoog met de V.S., legden wij onszelf een situatie op waarbij de afhankelijkheid analoog werd aan die van de Oostbloklanden. "De West-Europese naties immers voeren toch geen onafhankelijke politiek c. q. ontwapeningspolitiek ten opzichte van de Sovjet-Unie en satellietstaten zonder eerst het Wille Huis te consulteren ".
Meer specifiek werd vervolgens gesproken over een grotere rol van Europa in de dialoog met de V.S. , waarbij de gedachten onder andere uitgingen naar een gedeelde verantwoordelijkheid voor de nucleaire component van de NAVO. Gijs de Vries toonde zich geen voorstander van gedeelde verantwoordelijkheid. Wel gaf hij enige wegen aan waarlangs de Europese landen extra verantwoordelijkheid konden dragen om het draagvlak van de NAVO te kunnen verbeteren. Zo zouden de Europese landen allereerst een betrouwbare partner dienen te zijn, o.a. te vertalen in het nakomen van eenmaal gemaakte afspraken. Europese landen zouden eenstemmig moeten spreken, zodat de V.S. bij vragen geen tien maar een antwoord krijgt. Ook zouden de Europese staten door het doen van eigen voorstellen bijdragen kunnen leveren aan het vraagstuk van wapenbeheersing, zonder daarbij zelf meteen achter de onderhandelingstafel plaats te nemen. Vervolgens zou Europa bij kunnen dragen aan crisisbeheersing en dan met name in landen van de derde wereld, hoofdzakelijk op politiek en economisch terrein, waarbij natuurlijk steun aan bijvoorbeeld de Sinaï strijdmacht niet vergeten zou mogen worden. Tot slot zouden de Europese landen hun focus kunnen richten op het wapenproductiebeleid d.m.v. versterking van de I.E.P.G. (Independent European Program Group). Want als het gaat om verbetering van de Eurpese verdediging dienen de kosten laag te worden
gehouden en duplicaties van wapenproductie te worden tegengegaan. Door goedkoper en technisch beter te produceren zou een eerlijke concurrentie met de systemen van de V.S. moeten worden aangegaan. Uit de woorden van de Vries viel vervolgens op te maken dat veiligheid niet alleen bepaald moet worden tot het geografisch gebied Europa. Voorkomen zou moeten worden dat de Europeanen zich alleen inlaten met de veiligheid van Europa en de V.S. met de veiligheid van de gehele wereld. Daartoe zouden de Europese staten binnen NAVO kader ook een dialoog met de V.S. dienen te hebben over b.V. de MX raketten. Maar het zou bij een dialoog moeten blijven en niet moeten uitmonden in mede-verantwoordelijkheid.
Ontspanning Dienen veiligheidsbesprekingen op zichzelf te staan, m.a.w. niet afhankelijk te worden gesteld van gebeurtenissen in de wereld, zoals het niet ondertekenen van SALT II of de Sovjet inval in Afganistan? Volgens Bram V.d. Lek zou die koppeling te vaak gemaakt worden. Er zou een te sterke relatie bestaan tussen ideologische geschillen en veiligheidsbesprekingen, b.V. op het gebied van de mensenrechten, hetgeen de ontspanning c.q. de Europese veiligheid niet ten goede komen. "Natuurlijk moet je praten over mensenrechten, maar je moet het niet de spil maken van je ontwapeningsbesprekingen c.q. besprekingen over veiligheid. Om tot ontspanning te komen zouden de tegenstellingen moeten worden weggewerkt. Echter een eerste stap daartoe zou zijn het afschaffen van de wapens en niet zoals de regering zou wensen, eerst de tegenstellingen weg en dan pas de wapens ", Vervolgens werd de optie Brugsma in de discussie naar voren geschoven als middel tot ontspanning in Europa. Simpel gezegd zou dit scenario ervan uitgaan dat de Sovjet-Unie zich vrijwillig uit Oost-Europa zou terugtrekken cn dc Verenigde Staten niet meer direct militair betrokken zouden zijn in West-Europa. Gijs de Vries, die zeer sceptisch stond tegenover het idee dat de Sovjet-Unie zijn expansionistische ideologie minder serieus zou gaan nemen, somde vijf problemen op die tegen de haalbaarheid van genoemd plan opkwamen: 1) De Sovjet-Unie is een superrnogendheid, gevestigd op het Europees continent. 2) Zou de Sovjet-Unie aanvaarden dat er in Oost-Europa vrije democratische systemen komen, met in het
achterhoofd de positie van Letland en Lithauen? 3) Zou de Sovjet-Unie kunnen accepteren dat nadat de V.S. militair uit Europa zijn verdwenen, Frankrijk en Engeland als kernmachten blijven bestaan? 4) Wat zou de positie van Duitsland gaan worden? 5) Welke spanning zou het gedeelte van Polen gaan oproepen dat na het akkoord tussen Hitler en Stalin door de Sovjet-Unie is bezet? Van der Lek: "M.a. w. we moeten blij zijn dat de Sovjet-Unie Oost-Europa in handen heeft. Alleen, indien men zo verstart reageert, hoelang gaat de wapenwedloop dan nog door? Wat is dan het perspectief?" De Vries: "Dat is alleen een lange termijn perspectief Wij moeten aanvaarden dat middelen om op vreedzame wijze een ontwikkeling op westerse democratische wijze in Oost-Europa te bevorderen beperkt zijn. Het zou alleen te bereiken zijn via interne veranderingen in Oost-Europa en niet via een Westers beleid t.O. v. Oost-Europa". Van der Lek onderstreepte vervolgens nogmaals waarop volgens hem de aandacht hoofdzakelijk moest worden gericht teneinde ontspanning te creëren en de veiligheid te dienen. Want ook al was hij de mening toegedaan dat de Sovjet-Unie als totalitaire staat geen bewondering behoeft, dan nog zou men zich niet moeten afkeren van de enige te stellen prioriteit, nl. het verlaten van een politiek van bewapening.
Europa veilig: op eigen benen? Hans Nord vertelde in zijn inleiding dat indien men zich richt naar een Europa op eigen benen, al dan niet in Atlantisch verband, het eerste vereiste daartoe het creëren van een sterk verenigd Europa zou moeten zijn. De Vries onderstreepte dat een sterk politiek Europa moest berusten op een economisch krachtige eenheid. M.b.t. een eventuele Europese kernmacht was hij wat terughoudend. Want hoe zou die eruit zien? Zou dat een Frankrijk-Engeland of Frankrijk-Duitsland of een drie-landen verband zijn, een supranationaal verband of een soort Nucleair Planning Group tussen de Europese lidstaten van de NAVO? Naar zijn mening zou een Europese defensiesamenwerking eventueel kunnen eindigen met samenwerking op nucleair gebied. Begonnen moest derhalve worden op conventioneel gebied, op het gebied van wapenbeheersing en de politieke componenten van veiligheid. Maar hoe zou een Europees veiligheidsbeleid moeten worden gedefini-
7
Het journalistenforum : v.l.n.r. Frits Schaling, Klaas-Jan Hendriks en Jos Klaassen .
eerd als de inbreng van Europa in de discussie alleen het aanhoren is van de stand van zaken in de discussie tussen de V.S. en de Sovjet-Unie? De Vries: "Als wij direct invloed zouden willen hebben op de onderhandelingen dan zouden wij plaats dienen te nemen achter de onderhandelingstafel, en dat lijkt mij niet de juiste weg. Het kan ook anders. In andere onderhandelingsfora heeft de samenwerking tussen de V.S. en Europa uitstekend gefunctioneerd, zoals bij de M. B. F. R. onderhandelingen. Het dient van forum tot forum te worden bekeken en men moet zich niet blindstaren op de onderhandelingen in Geneve". Hij vervolgde met de opmerking dat een discussie over kernwapens in een multilateraal forum niet geheel onwenselijk zou zijn, maar geen onderhandeling zou mogen worden tussen de Sovjet-Unie aan de ene kant en tien Europese landen en de V.S. aan de andere kant.
8
De discussie richtte zich hierna korte tijd op het NAVO dubbelbesluit van 1979. De meningen waren uiteraard verdeeld. Van der Lek legde de nadruk op het Nederlandse voorbehoud als enige middel om invloed uit te oefenen op de door de V.S. te voeren potitiek tijdens de onderhandelingen. De Vries daarentegen benadrukte dat het moderniseringsbesluit juist een perfect voorbeeld was van de harmonieuze samenwerking tussen Europa en de V.S. op veiligheidsgebied. Want was het niet onder invloed van de WestEuropese bondgenoten dat de V.S. begonnen waren met de vervaardiging en de plaatsing van kernraketten voor de middellange afstand? Tot slot werd nogmaals de vraag gesteld in hoeverre Europa zelf zou moeten onderhandelen om het eigen gezicht te handhaven of zoals gezegd op eigen benen te staan.
De Vries herhaalde nogmaals dat Eu-
ropa in een aantal fora al aan de onderhandelingstafel was aangeschoven (b.v. Europese ontwapeningsconferentie). Buitendien zou er een zeer zorgvuldige consultatie bestaan tussen de WestEuropese staten en de V.S. over de stand van zaken in Geneve. Hij betoonde zich voorstander van het bevorderen van interne Europese discussie teneinde eenstemmig naar buiten te treden, alvorens men rechtstreeks zou gaan meepraten. Een eigen Europees gezicht binnen het huidige kader dus. Van der Lek ten slotte benadrukte niet uit te zijn op een verwijdering tussen de Europese staten en de V.S. Alleen wilde hij een onafhanketijke Europese potitiek op het terrein van ontwapening c.q. vermindering van de wederzijdse bedreiging, m.a.w. het terugdringen van de escalatie van de moderne bewapening.
Het Europese veiligheidsdebat: een inventarisatie Het debat over de Europese veiligheidssituatie is de laatste maanden in Nederland in volle kracht losgebarsten. De ene redevoering volgt het andere artikel op om te pleiten voor of tegen veranderingen in het huidige Europese veiligheidssysteem. De roep om Europese veiligheidssamenwerking wordt alom gehoord. Het is wellicht nuttig een korte inventarisatie te geven van de diverse voorstellen waaronder de belangrijkste die in het verleden zijn gedaan - en een onderscheid te maken tussen de verschillende argumenten die in dit debat spelen.
De Europese Defensie Gemeenschap De eerste keer dat na de oorlog op regeringsniveau gesproken werd over (West)Europese veiligheidssamenwerking was in 1948-1949, naar aanleiding van de ondertekening door Frankrijk, Engeland en de Beneluxlanden van het Verdrag van Brussel. De veiligheidsorganisatie die op basis van dit verdrag werd opgebouwd stierf echter een snelle dood door de oprichting van de NAVO. Geheel tot tevredenheid van de Westeuropeanen overigens, die er zeer gelukkig over waren dat de Amerikanen zich niet weer uit Europa terugtrokken, zoals zij na de Eerste Wereldoorlog hadden gedaan. Al spoedig kreeg de discussie over (West)Europese veiligheidssamenwerking echter nieuw leven, ten gevolge van het voorstel een Europese Defensie Gemeenschap (EDG) op te richten. Dit voorstel was het gevolg van de Franse vrees voor een herbewapening van West-Duitsland. De FransDuitse tegenstelling had sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 centraal gestaan in de Europese politiek. Hoewel Duitsland uiteindelijk verslagen was in de beide wereldoorlogen was het verloop van die twee oorlogen toch zo geweest dat Frankrijk zich bijzonder ongerust maakte over een mogelijke heropleving van de Duitse dreiging. Onder invloed van de denkbeelden van Jean Monnet boog de Franse regering de traditionele antiDuitse gevoelens echter in een constructieve richting om: die van de Europese integratie. In eerste instantie leidde dat tot het Franse voorstel (in mei 1950) de Franse en Westduitse kolen- en staalindustriën, de basis voor iedere oorlogsmachine, onder het beheer van een Europese Kolen- en staalgemeenschap te brengen. De Fransen nodigden daarbij ook de overige Europese landen uit tot de op te richten organisatie
toe te treden. Het Verenigd Koninkrijk wees deze uitnodiging af, omdat het alleen bereid was mee te werken aan die vormen van internationale samenwer-
king waar het zwaartepunt duidelijk bij de nationale overheden bleef liggen. Vijf landen gingen wel in op de Franse uitnodiging: de Bondsrepubliek, Italië en de Benelux-landen.
Jean Monnet, 'Vader van Europa' (folO EG voorlichtingsdienst).
Hiermee was de Franse vrees voor een nieuwe Duitse dreiging echter nog niet verdwenen. In het bijzonder boezemden de plannen voor een herbewapening van West-Duitsland de Fransen zorg in. (Deze herbewapening werd vooral door de V.S. verlangd in verband met de Koude Oorlog tegen Rusland). Eind 1950 stelde de Franse regering daarom voor om binnen het kader van het Atlantisch Bondgenootschap een Europees leger te vormen in de structuur van een Europese Defensie Gemeenschap. Op die manier zouden er wel Westduitse soldaten, maar geen Westduits leger zijn.
Drs. H.A. Schaper: werkzaam
op
het Mi·
nisterie van Buitenlandse Zaken bij de afdeling Beleidsplanning.
Bij de discussie over dit nieuwe Franse voorstel bleek echter al snel dat het onmogelijk was een gemeenschappelijke defensie te hebben zonder een gemeenscbappelijke buitenlandse politiek. Zo ontstond het plan voor een Europese Politieke Gemeenschap (EPG). Deze EPG zou na een overgangsperiode de EG KS en de EDG in zich moeten opnemen en bevoegd zijn op de terreinen van de buitenlandse politiek en defensie, van de economische en sociale integratie en van de bescherming van de rechten van de mens. Dit voorstel tot integratie van de buitenlandse politiek en de defensie raakte een gevoelige snaar in de verschillende landen en vooral in Frankrijk, waar het idee zelf geboren was. Economische integratie was natuurlijk ook een zeer belangrijke zaak maar bij buitenlandse politiek en defensie kwamen, en komen nog steeds, allerhande gevoelens van nationale trots en souvereiniteit in het geding die de bereidheid tot integratie doen verminèeren. Daar kwam bij dat velen er hun twijfels over hadden of het verstandig was wel met West-Duitsland maar zonder Engeland tot zulke verstrekkende integratie te komen. Zou de Bondsrepubliek dan niet op de lange termijn een te belangrijke, misschien zelfs overheersende, plaats in het Verenigd Europa innemen? Ook meer in het algemeen achtten vele pro- Europeanen het bezwaarlijk dat bij deze essentiëele stap naar Europese eenwording slechts zes landen betrokken waren. Deze verschillende bezwaren waren te sterk voor het streven naar integratie op het gebied van de buitenlandse politiek en de defensie. De Nederlandse regering had in eerste instantie het minst positief gereageerd (met name omdat zij het bondgenootschap met de V.S. niet in gevaar wenste te brengen), maar het was uiteindelijk Frankrijk zelf dat de Europese Defensie Gemeenschap de doodsteek toebracht. In augustus 1954 bleek in de Franse Nationale Assemblée geen meerderheid aanwezig voor de ratificatie van de EDG. Daarmee verdwenen ook de 9
plannen voor een Europese Politieke Gemeenschap, waarschijnlijk definitief. Van supranationale integratie op het vlak van de buitenlandse politiek is sindsdien in ieder geval niet meer serieus sprake geweest.
De "Fouchet-plannen" Aan het eind van de jaren vijftig kwam het tot een nieuwe discussie over Europese veiligheidssamenwerking en opnieuw waren het de Fransen die hiertoe de stoot gaven. Dit was het gevolg van de wisseling van de macht die in het begin van 1958 in Frankrijk plaats vond en die leidde tot de oprichting van de Vijfde Republiek onder leiding van Generaal De GaulIe. Diens houding ten opzichte van de Europese samenwerking was op zich zelf niet negatief, aangezien hij er een middel in zag om de positie van Frankrijk in de internationale politiek te versterken. Gezien de relatief ondergeschikte politieke positie die West-Duitsland in die jaren nog innam lag het immers voor de hand dat Frankrijk, bij samenwerking tussen de EEG-landen op het gebied van de buitenlandse politiek, een soort woordvoerder van de Zes in de internationale politiek zou worden. De politieke lijn die De GaulIe daarbij voor de Zes bepleitte was een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de V.S. Naar zijn mening werd de internationale politiek veel te sterk beheerst door de twee supermogendheden. Een meer onafhankelijke positie van WestEuropa, gebaseerd op nauwe onderlinge samenwerking, zou in de visie van De GaulIe de weg openen naar een overbrugging van de deling van Euro pa en een "Europa van de Atlantische Oceaan tot de Oeral" mogelijk te maken De voorstellen die Frankrijk in de tweede helft van 1960 aan zijn EuroCluJrles de GaulIe.
10
pese partners deed betroffen echter niet alleen buitenlandse politiek en defensie, maar ook economische samenwerking. De GaulIe hoopte namelijk niet alleen de Europese samenwerking om te buigen in de richting van een grotere onafhankelijkheid in de internationale politiek, maar hij was ook van mening dat de aard van die samenwerking, wals zij zich tot dan toe ontwikkeld had, moest veranderen. De GaulIe was van het begin af aan een verklaard tegenstander van de supranationale intergratie geweest. Niet alleen was het Europese idealisme hem als Frans nationalist vreemd, maar hij achtte het bovendien een hersenschim te denken dat het mogelijk zou zijn iets doeltreffends op te bouwen, gebaseerd op de instemming van de volkeren, maar met voorbijgaan van de staten of zelfs over de staten heen. Naar zijn vaste overtuiging konden supranationale autoriteiten geen gezag verwerven noch politiek effectief functioneren . Deze twee elementen- grotere onafhankelijkheid van de V.S., geen supranationale integratie - werden samengebonden in een veelomvattend Frans voorstel dat onder meer behelsde de instelling van een Raad van staatshoofden en regeringsleiders die regelmatig zou bijeenkomen om over politieke, economische, culturele en defensie aangelegenheden te spreken, vier permanente commissies voor deze vier gebieden, een permanent secretariaat bemand door ambtenaren uit de diverse hoofdsteden en een Europese Assemblée, niet direct verkozen, maar bestaande uit nationale parlementariërs. De Gaulles voorstellen ontvingen in eerste instantie van de meerderheid van Frankrijks EEG-partners een gematigd positief onthaal. Alleen de Nederlandse minister van buitenlandse zaken Luns keerde zich van het begin af aan sterk tegen de Franse voorstellen. Meer dan in enig ander EEG-land gingen deze voorstellen immers in tegen de eigen conceptie van de Europese eenwording. Naar Nederlandse opvatting moest "Europa" zich concentreren op de economische integratie, op zaken als de gemeenschappelijke markt en de landbouwpolitiek. Een politieke rol zag men voor "Europa" niet weggelegd: de band met de V.S. en loyaliteit aan de NAVO hadden in de buitenlandse politiek hier ten lande de absolute prioriteit. Daarnaast wezen de Nederlanders ook De Gaulles intergoevernementele denkbeelden af. Zeker in een Gemeenschap van de Zes bestond, gegeven de nauwe band tussen Frankrijk en West-Duitsland, het gt!vaar van een Frans-Duitse overheersing. De Neder-
landse belangen konden dan veel beter verdedigd worden in het kader van een supranationale samenwerking, waar de onafhankelijke supranationale instellingen een tegenwicht zouden kunnen vormen tegen een Frans-Duitse machtspositie. Nog liever had Nederland echter dat Groot-Brittannië tot de EEG toetrad. Weliswaar zou daarmee de supranationale integratie nog verder bemoeilijkt worden, aangezien de Britten zich daar steeds tegen gekeerd hadden, maar belangrijker was dat met een Engelse toetreding een Frans-Duitse overheersing geblokkeerd en de relatie met de V.S. veilig gesteld zou worden, zo dacht men in Den Haag. Nederland bevond zich echter in eerste instantie met zijn afwijzende houding in een geïsoleerde positie en een commissie onder leiding van de Fransman Fouchet kreeg de opdracht voorstellen te ontwikkelen voor een politieke unie. De onderhandelingen daarover braken echter in april 1962 af, met name vanwege de Nederlandse eis, die ook door de Belgen gesteund werd, van Britse deelname.
Europese Unie Na het mislukken van de "Fouchetdiscussie" trad weer een periode van rust in rond de Europese veiligheidssamenwerking. Dat veranderde rond 1970. In 1969 werd op de Topconferentie van Den Haag o.a. besloten tot samenwerking op het gebied van de buitenlandse politiek. Dit leidde tot de instelling van de Europese Politieke Samenwerking (EPS). Daarbij werd afgesproken veilighheidsvraagstukken niet aan de orde te laten komen in de EPS. Die behandelden de Westeuropese landen ofwel in de NAVO ofwel nationaal. Daarnaast kwam echter in het begin van de jaren zeventig een discussie op gang hoe het verder moest met het Europese eenwordingsproces na het vervolmaken van de economische gemeenschap. Dit leidde tot de uitspraak, eind 1973, dat de lidstaten van de EG voornemens waren vóór 1980 "het geheel van hun betrekkingen te veranderen in een Europese Unie". De Belgische minister Tindemans kreeg de opdracht daarover een rapport op te stellen. Tindemans deed in dit rapport, dat hij een jaar later uitbracht, onder andere een aantal voorstellen inzake veiligheidssamenwerking. Deze waren erop gericht ook op dit vlak vooruitgang te boeken, zonder echter alle problemen, die bij de discussie rond de EDG en de Fouchet-plannen hadden gespeeld, weer tot leven te brengen. Tindemans bepleitte een meer ver-
Haagse Topconferentie van 1969, geboorteplaats E.P.S. (foto EG voorlichtingsdienst).
enigd optreden naar buiten, gebaseerd op een verplichting t.a.v. een beperkt aantal gebieden een gemeenschapppelijke politiek te voeren, waarbij na overleg een minderheid zich aan de meerderheid zou moeten aanpassen. Deze gebieden waren: - de betrekkingen met de Verenigde Staten; de veiligheid (regelmatig overleg over de specifiek Europese defensieprobiemen, over de Europese aspecten van de defensieproblemen en over de Europese aspecten van de internationale onderhandelingen over de veiligheid); de crises in de Europese regio (Midden-Oosten, Cyprus e.d.). Een vorm van defensiesamenwerking waar Tindemans sterk de nadruk op legde was die aangaande wapenproductie, waarvoor een "Europees agentschap voor de bewapening" opgericht kon worden. De behoefte hieraan kwam voort uit de sterk stijgende productiekosten van militair materieel, die het gevolg was van de voortdurende technologische vernieuwingen. Tegelijkertijd kon deze vorm van defensiesamenwerking niet gezien worden als anti-NA VO gericht.
Integendeel, meer standaardisatie zou de gevechtskracht alleen maar ten goede komen. Wel zou het hoogst waarschijnlijk leiden tot minder aanschaf van Amerikaanse wapens, die vanwege de grotere Amerikaanse thuismarkt zowel beter als goedkoper konden zijn. Maar de verhouding in wederzijdse militaire aanschaf tussen de Verenigde Staten en West-Europa was zo sterk in het voordeel van de eersten, dat dat nauwelijks als een bezwaar gold. De omstandigheid dat materieelsamenwerking zowel de Europese als de Atlantische behoeftes leek te kunnen bevredigen was een belangrijke reden voor de sterke nadruk die zij kreeg in het rapport van de adviescommissie "Spierenburg" , die de Nederlandse regering adviseerde over de Europese Unie. Deze stelde zelfs dat de kern van een Europese defensiesamenwerking 路zou kunnen zijn een gezamenlijk beleid voor de research, de ontwikkeling, aanschaf en in voorkomende gevallen, productie en onderhoud van wapensystemen ". De besluitvorming zou moeten plaatsvinden in "de Raad voor de Europese Unie, die voor deze onderwerpen bijgewoond zal dienen te worden door de ministers van defensie van de Lid-Staten .. .... .. ". Ook de Europese
Commissie en het Europese Parlement zouden een rol dienen te krijgen. In de realiteit bleek het echter zeer moeilijk tot materieelsamenwerking tussen de Europese landen te komen. Allerhande overwegingen van nationaal belang en nationale trots stonden - en staan - in de weg, waar voor de kleinere landen nog de vrees bij kwam overheerst te worden door de grotere partners. Ook de meer politiek getinte voorstellen van Tindemans werden geen realiteit (de Commissie Spieren burg was op dat terrein zeer terughoudend geweest, uit vrees de "Fouchet-weg" in te slaan). De economische problemen van de tweede helft van de jaren zeventig, en de daarmee verband houdende stagnatie binnen de EG , schiepen geen gunstig klimaat voor grote stappen voorwaarts in het proces van Europese eenwording. In 1980 deed Minister Genscher een poging de gedachte van een Europese Unie nieuw leven in te blazen. Belangrijk oogmerk was daarbij voor hem dat Europa als gelijkwaardige partner van de Verenigde Staten een rol in de wereld te spelen heeft. Ook zijn voorstellen waren
11
geen gelukkig lot beschoren. Resultaat was de "Plechtige Verklaring van Stuttgart" van juni 1983, waarin afgesproken werd over te gaan tot coördinatie van het beleid t.a.v. de "politieke en economische aspecten van de veiligheid". Aan deze formule is sindsdien nog nauwelijks inhoud gegeven.
Een sterkere Europese stem binnen de NAVO Op het ogenblik is, zoals reeds in de inleiding gesteld, het thema van Europese veiligheidssamenwerking weer volop in discussie. Naast pleidooien voor drastische wijzigingen, wals een "kernwapenvrij Europa", of het inruilen van de Amerikaanse atoomparaplu voor een Frans-Britse - pleidooien waar ik in dit artikel nu niet verder op in zal gaan - wordt ook gepleit voor grotere Europese veiligheidssamenwerking onder behoud van de huidige NAVOstructuur. Eén van de meest gebruikte argumenten voor Europese veiligheidssamenwerking is dat (West)Europa meer invloed op het gezamenlijke Westerse veiligheidsbeleid moet uitoefenen. Factoren als verschillen in visie op de Sovjet-Unie, verschillen in belang bij de handel met de Comeconlanden en uiteenlopende binnnenlandse ontwikkelingen brengen velen tot de conclusie dat er sprake is van een specifiek Amerikaanse tegenover een specifiek Europese visie op het Oost-Westbeleid en dat de Europese NAVO-landen moeten samenwerken om hun stem duidelijker te laten horen. Daarnaast wordt gewezen op de militaire en technologische ontwikkelingen die tot twijfel over de betrouwbaarheid van de Amerikaanse nucleaire paraplu leiden. "Amerika's veiligheid is de onze niet", schreef Piet Dankert al bijna tien jaar geleden, toen deze ontwikkelingen zich begonnen af te tekenen. Dit gevoel is langzamerhand wijd verbreid geraakt, getuige de wijd verbreide discussie over de "flexible response" -strategie en de "koppeling" tussen de V.S. en Europa. Op het ogenblik vindt Europese veiligheidssamenwerking binnen de NAVO al in zekere mate plaats in het kader van de Euro-groep, die als doelstelling heeft het bevorderen van de Europese bijdrage aan de gemeenschappelijke defensie. Zo komen in dat verband de ministers van defensie van de Europese NAVO-landen bijeen aan de vooravond van het Defence Planning Committee. In een recent artikel in Foreign Policy stelt Piet Dankert, die de Europese onlustgevoelens vooral veroor12
zaakt ziet door het nucleaire beleid van de regering Reagan, hierop voortbordurend voor ook tot Europees vooroverleg te komen t.a.v. de Nuclear Planning Group, de High Level Group en de Special Group. Een probleem met de Eurogroep is dat Frankrijk daar niet aan deelneemt, omdat het niet participeert in de geintegreerde militaire samenwerking binnen de NAVO. Frankrijk is wel een partner in de IEPG (Independent European Programme Group) waarbinnen geprobeerd wordt tot Europese materieelsamenwerking te komen. Dankert ziet mogelijkheden om deze organisatie verder uit te bouwen: "The I EPG could, with the right political impetus and the provision of a permanent staff, provide an excel/ent forum within which WestEuropean defense officials could coordinate their views". Hij stelt echter ook: "In the longer term, responsibility for West European security must rest with the Ee". Het lijkt overigens niet te gewaagd te constateren dat het recente enthousiasme in socialistische kring voor Europese veiligheidssamenwerking voor een belangrijk deel uit anti-Reagan gevoelens i.p.v. uit enthousiasme voor Europa te verklaren is. Zo stelt Den Uyl expliciet in een recent interview in Vrij Nederland (d.d. 1-2-1984) dat de zaken geheel anders komen te liggen als Mondale verkozen wu worden, en dat het dan eerder zaak wu zijn om samen met de Amerikanen het beleid van o.a. de Britten en Duitsers bij te sturen. De pleidooien die ook Den Uyl voor Europese veiligheidssamenwerking houdt, zijn dus uitsluitend tactisch van aard.
wijd verbreid te raken. Het is niet onwaarschijnlijk dat een belangrijke reden voor Genschers EPS-initiatief en recente nadruk op de WEU gelegen is in een behoefte om een tendens in de Bondsrepubliek naar "equidistantie" of neutralisme tegen te gaan door de Westeuropese identiteit, binnen het bredere bondgenootschap met de Verenigde Staten, te benadrukken. Minister Tindemans stelt in een artikel in Le Monde van 23 december 1983: "pour mieux résister aux tendances neutralistes, je crois nécessaire de rechercher une "europeisation" accrue des problèmes de défense", een stelling die ook van Franse zijde regelmatig naar voren wordt gebracht. (Waarmee niet gezegd is dat de Franse en Belgische opvatting over wat zo'n "européisation" zou inhouden overeenstemmen). Het rapport "De Europese Gemeenschap, vooruitgang of verval?" , dat vijf wetenschappelijke instituten vorig jaar uitbrachten, formuleert het aldus: "Nu bepaalde krachten in onze maatschappij de "consensus" ter zake van het vredes- en veiligheidsbeleid meer en meer ter discussie stellen, zou Europa moeten trachten een forum te worden voor het hervinden van een consensus over vrede en veiligheid, en om binnen een Europees kader de verantwoordelijkheden en de middelen te mobiliseren die noodzakelijk zijn voor een duurzame vrede". Het voegt daaraan toe: "Een sterkere Europese dimensie van hel veiligheidsbeleid is in het bijzonder ook belangrijk om aan de kleinere naties te tonen dat hun deelname gewaardeerd en nodig geacht wordt". ... Tindemans ...
Herstel van de consensus De bredere, politieke achtergrond van de huidige discussie over de Europese veiligheid, lijkt voor een belangrijk deel gevormd te worden door de overweging dat via Westeuropese veiligheidssamenwerking drie vliegen in één klap kunnen worden geslagen: enerzijds wu daardoor de onrust in Europa over de afhankelijkheid van de Verenigde Staten kunnen worden verminderd, anderzijds wu daardoor het besef van een eigen verantwoordelijkheid op veiligheidsgebied kunnen worden vergroot en als dat tot een grotere defensie-inspanning wu kunnen leiden, kan zodoende ook de irritatie in de Verenigde Staten over het "free-riding" van de Europeanen worden weggenomen. Deze overweging lijkt op het ogenblik
Hoe breed dit gevoelen verbreid is geraakt, moge blijken uit een recent rapport van de Teldersstichting, de wetenschappelijke stichting van de VVD, traditioneel de meest pro-Atlantische van de grote partijen in Nederland. Dit stelt: "Westeuropese regeringen kunnen ook de Amerikaanse frustratie over het gefragmenteerde West-Europa, dat het nooit met zichzelf en de Verenigde Staten eens is, verminderen door hun beleid onderling meer te coördineren, vaker met één stem te spreken en als zodanig duidelijk een partner van de Verenigde Staten te zijn ... .... West-Europa bevindt zich in een hybridische situatie, halverwege Europese integratie en Atlantische eenheid, zonder duidelijke uitweg. Toch moet deze gevonden worden, anders loopt men het risico dat zowel de Atlantische als de Europese samenwerking afbrokkelt".
oorsprong in het streven, na de Franse uittreding uit de militaire NA VO-samenwerking, toch nog een zekere stem in het kapittel van het veiligheidsbeleid te verkrijgen. Tevens leeft in Parijs de behoefte om tot meer Europese samenwerking op het vlak van defensiematerieel te komen, waarbij de WEU voor de Fransen een interessanter orgaan is dan de IEPG. Zo stelde Minister Hernu onlangs: "L 'U.E.O. constitue leforum Ie plus adopté pour aborder, ensemble, les exigences communes à notre sécurité, dans Ie respect des spécificités propres à chacun de nos Etats ". Zoals reeds vermeld, is daar de laatste tijd de overweging bijgekomen dat een halt moet worden toegeroepen aan het "pacifistisch neutralisme" in de BRD en de BENELUX-landen.
tergrond hiervan is, naast de bekende overwegingen van kostenbeheersing en verhoging van effectiviteit door standaardisatie, dat er tot nu toe bijna niets terecht is gekomen van de gewenste "two-way streel" tussen de Verenigde Staten en Europa in de handelsbetrekkingen op het vlak van militair materieel. Door o.a. het Europees Parlement en de Teldersstichting wordt daarbij ook de gedachte van een Europees wapenagentschap naar voren gebracht, waar ook de EG aan zou deelnemen. Dit is een belangrijke stap verder dan de IEPG, die een klassiek intergouvernementeel samenwerkingsverband is. De TeIdersstichting ziet in een dergelijk wapen agentschap "mogelijkheden voor de Europese industrie om in een veranderd militair beleid dat grotere nadruk legt op moderne defensieve, niet-nucleaire technieken te voorkomen dat wederom de markt voornamelijk door de dynamische Amerikaanse industrie zal worden beheerst",
Daarnaast legt het rapport de nadruk op het verband met een Europese industriepolitiek die "moeilijk van de grond kan komen zonder een systeem van afspraken over de defensiepro-
DeWEU De laatste maanden is de nadruk bij dit streven naar herstel van de consensus nogal bij de WEU komen te liggen. De keuze voor de WEU lijkt echter met uitzondering van de Fransen voornamelijk op negatieve overwegingen gebaseerd, in plaats van op een duidelijke conceptie van wat de WEUsamenwerking zou moeten gaan inhouden. In het geval van Minister Genscher lijkt een rol te spelen dat zijn Europese-Unie-initiatief uiteindelijk zo verwaterd is (o.a. is de "Raad voor Veiligheidsvraagstukken" komen te vervallen) dat het beoogde effect - de Europese samenwerking en indentiteit voor de publieke opinie meer geloofwaardigheid geven - is uitgebleven. Daarnaast speelt de kwestie dat het zeer moeilijk is om in aanwezigheid van Grieken, Denen en leren een Europese stellingname over veiligheidszaken te ontwikkelen. (Ook Tindemans refereert daaraan in zijn artikel in Le Monde). Als dit het argument is, rijst echter wel de vraag of het de bedoeling is de WEU de plaats van de EPS t.a.v. veiligheidsvraagstukken te laten innemen, nog afgezien van de vraag of het in het Westers belang is Denemarken en Griekenland in een zeker-Europees isolement te brengen. Een bijkomend argument voor de BRD bij dit streven naar een "nieuw begin" voor de WEU is daarbij nog dat Bonn dan met des te meer kracht kan insisteren op opheffing van voor haar discriminerende bepalingen. De Franse pleidooien voor versterking van de WEU - die .Jet nieuw zijn vinden voor een belangrijk deel hun
ductie",
Een sterkere Europese stem in de NA VO?
Ook het rapport van de TeIdersstichting besteedt aandacht aan de WEU, waarvan gesteld wordt dat dit "in principe als forum voor defensiesamenwerking kan dienen ". De auteurs komen op de WEU uit omdat zij stellen dat het hen niet zinvol lijkt "dat EPS en het Europese Parlement zich met concrete militaire maatregelen gaan bezighouden ". Typerend voor de Atlantische opstelling van de VVD is overigens nog de opmerking in het rapport dat een versnippering van de Westeuropese veiligheidsactiviteiten over verschillende organisaties eerder een goede dan een slechte zaak is, aangezien een "alomvattende Westeuropese veiligheidsorganisatie" te veel het risico in zich zou dragen van uitholling van de NAVO.
Om ten slotte het beeld te vervolmaken: er ligt nog de afspraak inzake de EPS om in dat verband "de politieke en economische aspecten van de veiligheid" te bespreken . Hoewel, zoals vermeid, nog geen verdere inhoud aan die afspraak is gegeven en de positie van o.a. Ierland moeilijkheden schept, pleit voor een uitbouw van de EPS dat deze alle lidstaten van de EG omvat en zo de meest logische basis verschaft voor een structuur van Europese veiligheidssamenwerking, die in samenhang blijft met de samenwerking in het kader van de EG, en zo kan fungeren als bouwsteen voor een Europese Unie. Kortom, zelfs als men overtuigd is van de noodzaak van meer Europese veiligheidssamenwerking, is het nog een vraag apart op welk vormen van samenwerking men de nadruk wil liggen en welke organisatie(s) men daarvoor geschikt acht.
Ten slotte Het europese veiligheidsdebat beperkt zich echter niet tot de WEU. Op het vlak van de materieelsamenwerking wordt op het ogenblik gewerkt aan een uitbreiding van de werkzaamheden van de IEPG , waarvan Nederland thans het voorzitterschap bekleedt. De ach-
* 13
Continuity and change in the Atlantic Alliance A European point of view AImost from the day it came into existence the Atlantic Alliance has been in disarray. Every other time crises have erupted within the Western camp, giving cause for the publication over the years of dozcns of books and articles warning of mortal danger to the llfe of the Alliance. However, all those predictions have proven untimely and the patient, although perhaps not exactly kicking, is still alive and has now reached the respectable age of 35 years.
Bert van Barlingen: l.F. Kcnnedy School of Govemment, Harvard University
This essay will trace the causes of the present security system in Europe. It will argue that the Alliance is founded upon some very basic and enduring realities. This point, although quite important and often overlooked, is not
new.
1 )
But a somewhat more novel point will also be made. This is that there has been a gradual decline over the years in the strength and relevance of those realities, the urgency to cope with them, the ability to provide a solution for them and, due to all this, the willingness to make sacrifices on their behalf. At the same time a second phenomenon, partly derivative of the fust, occupies with increasing frequency the center stage of Alliance polities. This is the fact that conflicts of interest between the two sides of the Atlantic as weil as divergent policies for dealing with cummon problems, have become both more numerous and more forcefully articulated than in the infant years of the Alliance. Thus, whereas de Porte is correct in maintaining that despite recurrent crises the old reasons for the existence of the Alliance are still present, bis analysis is too static and incomplete in the sense that it does not account for trends in the Alliance. In all its llfe the Alliance has been characterized by a combination of serious problems with regard to its functioning on the one hand, and strong reasons for its continued existence on the other. One can compare tbis to a glass half filled with water. In such a situation it is certainly useful to point out that the glass is still half full. But the harder, the more interesting, and the more relevant question is whether the level of water is rising or falling. It is my contention, as I hope to demonstrate in the following pages, 14
/ that the glass is getting emptier all the time, and that this trend is likely to persist in the future.
Enduring Causes of the Present Security System in Europe On the most general level of analysis, NATO is the result of the bipolar structure of the contemporary international system. After the Second World War it had become abundantly clear that the US and the Soviet-Union were now the leading powers on the world scene, a situation wbich by its very nature lent itself to intense competition between those two powers. When the somewhat naive American hopes for collective security through great power cooperation in the United Nations proved idIe, the world soon found itself carved up in spheres of influence and military alliances. Under the doctrine of containment the preseIVation of a free and friendly Western Europe became a matter of vital concern to the US. This led in 1947 to the provision of substantial economic aid under the MarshalI Plan in order to reduce the risk of internal communist upri-
sings in European countries, and then in 1949 to the formation of NATO to protect Europe against the possibility of overt Soviet aggression . At the same time, these measures were not imposed on Europe, but on the contrary forrned the American answer to a cry for help from a Western Europe which was exhausted by the war and too divided internally to feel capabie of independently warding off the dual risk of Soviet-instigated revolution or attack. Following the outbreak of the Korean War, Western perceptions of the risk of aSoviet attack on Europc soared, as a consequence of wbich the economic and military aspects of the Alliance changed places in importance. It was in tbis period that an integrated command structure under SACEUR was established, that American troop strength in Europe was upgraded to over 300,000, and that the necessity was feit for the Federal Republic's entry into NATO. The forrnation by a group of states of a closely knit military alliance in the belief that war may be imminent is not,
of course, uncommon in the history of mankind. What is unique about the NATO-Warsaw Pact constellation is the fact that two heavily armed and hostiIe bloes have faced each other for about 30 years without ever entering the conflict both sides are prepared for, but also without disintegration of reconciliation of the bloes. Surely the norrnal course of events in such a situation of armed hostility would have been a transition either to war or to peace. And given the inherent tendency of the two leading powers in a bipolar world towards elimination or subjugation of the other side, war would have seemed lhe mosllikely outcome. What we have had instead is, depending on temporary ups and downs in East-West relations, the basicaUy frozen situation of a war without war or a peace without peace. Several factors account for this artefact. The most important stabilizing element has been the existence of nuclear weapons. The presence of the risk of an armed clash between the superpowers escalating to the strategic nuclear level has effectively probibited changing the status quo in Europe by force. At the same time, reconciliation would seem possible only if one of the !Wo superpowers gave up its own identity and adopted that of the other, a prospect wbich sufficiently indicates the likelihood of its occurrence. But why then not disengage and aUow Europe to free itself from superpower competition and regain the unity of its continent? This has not occured fust of all because of the tendency towards intra-bloc hegemony inherent in a bipolar system. A1though tbis tendency is much stronger in the Soviet Union than in the US, it is not absent in the latter either').
ling with the German problem. This problem is simply that a united Germany may weil become stronger than each of its neighbours separately, but would not be powerful enough to gain the undisputed leadership over Europe. With memories of their involvement in two world wars still vivid, the superpowers are naturally most reluctant to re-create such potential instability, a feeling which is shared by the European states and indeed possibly by the Gerrnans themselves. A last reason for the success of NATO - unfortunately not as enduring as the ones mentioned befare - was the fact that the Alliance promised very few drawbacks for its Members. Since American nuclear superiority was weUestablished till the late sixties, protection could be provided on the cheap, and America's determination to sacrifice its own security to preserve that of Europe was in 'of real danger of being put to the test. Nuclear deterrence also gave the Europeans the opportunity to keep their contribution to NATO's convential strength to a minimum, and concentrate their man- and brainpower and money on the economie sector instead, leading to veritable "Wirtschaftswunder" in most European countries. With regard to other parts of the world, once Europe has accepted the inevitability of decolonization, it was in fact glad to hand over the costly and unpopular task of acting as the world's policeman to the US, at least as long as peace and quiet were maintained, the supply of primary products remained unhampered, and developing countries mark ets were ope-
ned to European products. As to the international economie system, although Europe was not eager to accept the dominant role of the American dollar and American-inspired rules and institutions, conflicts of interest seemed unlikely as long as the economy on bath si des of the Atlantic was booming. All in all, we can conclude that Europe accepted with equanimity, even alacrity, its position of dependency on the US, in the belief that such a state of affairs was bath unavoidable and necessary in the first place, and quite advantageaus in the second.
Challenges to the Continuity of the Alliance-Structure Much has changed since those early days of the Alliance. The most structural development was that the very stability of the bipolar military configuration - based on the risk of aggression resulting in strategie nuclear war - in the course of the sixties began to provide substantial room for maneuver to European countries. In retrospect the Soviet-Union's backing off in the Cuban MissiIe Crisis stands out as the pivotal event wbich reassured European leaders that the American nuclear guarantee was effective indeed. US nuclear superiority combined with the tikelihood that bipolarity would simply force the US to intervene in a conflict in Europe, created the impression in Europe that there was little to fear from the Soviet-Union, and little need for placating the US. Nevertheless, given the continuing dependence on
German division: stabilizing factor.
The bloc-leaders have also been afraid that disengagement might entail the loss of their previous sphere of influence to the opponent. The Soviet Union fears the attraction a democratie and wealthy Western Europe would exert on an Eastern Europe which has historically been much more oriented towards the West than the East, and the repercussions this rnight have on Soviet society itself. Tbe US is afraid that if it withdrew, the Soviet colossus would tend to dominate the Eurasian landmass by its sheer weight and the fact that it is, after all, a European p0wer, whereas the US would be an ocean away. A further reason for maintaining the division of Europe is that tbis has proven a mutually acceptable way for dea-
15
American nuclear protection, Europe's increasing freedom to dissent from American poliey preferences remained within fundamental constraints. Tbe transition from tight bipolarity was therefore more one to loose bipolarity than to real multipolarity. This was certain to remain the case as long as Europe was satisfied with the strength of the American nuclear guarantee, and substitution by some kind of European nuclear force continued to be an academic option in view of Europe's lack of political unity and the fear of a German finger on the nuclear trigger. Europe's drive towards greater autonomy and equality with the US was most marked in the economic field. Here, the construction of a Common Market was - by definition - accompanied by the retention of external tariffs and other restrictions. American expectations that an economically united Europe would adopt an unselfish policy towards tbe US of course proved unrealistic. lndeed, since the beginning of the seventies, when tbe fust clear signs of an impending structural disequilibrium in the international economic system appeared, both the US and Europe have traded in Alliance-solidarity for a much more self-interested policy. Tbe sixties were not only characterized by an increased room for maneuver for Europe towards the US, but also towards the Soviet-Union. Tbe main difference with earlier periods was a change in Europe's perception of the Soviet threat. Under the influence of revisionist interpretations of the Cold War, the Soviet-Union was no longer seen as a revolutionary, aggressive, zero-sum type of opponent, anxious to invade Western Europe if ever the shield of NATO's defense was lowered for a mere inch, but rather as a state primarily concerned with maintaining order in its own house. Tbe Soviet threat to Europe, it was feit, was much more that of a "fuite en avant" from intemal instabilities than that of a master-plan for world-domination. As long as the Soviet hold on Eastern Europe remained firm,the danger of Soviet aggression - and consequently the need for American protection - was considered much less pressing tban before. Of course, tbe Soviet-Union was not solely defensively oriented, but was aJso opportunistic excellence; but at the same time it was very risk-averse, and would certainly not be willing to risk an armed conflict in Europe as long as a residue of uncertainty remained present that such a conflict would result in strategic nuclear war.
16
Given military stability, Europe's attention shifted from East-West competition to the exploration of common interests with the Soviet-Union. This led to a relationship of detente with the Soviet-Union, in which Europe acquired an important interest and which it was unwilling to sacrifice on the block of Alliance-solidarity. For Europe, having in contrast to the US mostly regional interests, detente became in fact divisible.
not be self-deterred (hoping e.g. that the Soviet-Union would not retaliate or that at least the damage of retaliation would be limited), but neither perhaps would the Soviet-Union in extreme circumstances be deterred launching an attack on Europe. And if limited nuclear war would indeed be the result of such an attack, then that war would most probably be fought on European soil, and would to European countries be distinctly "all-out" in character.
As has been said, the image of the Soviet-Union as a risk-averse and mixedmotive actor, as weil as the conceivability of Europe entering a process of detente, were not completely independent factors, but rested to a large extent on the continuing credibility of the American nudear guarantee. It was therefore with great concern that Europe observed the emergence of approximate overall nudear parity between the superpowers during the seven ties. In the past it had been the credibility of the threat of the US using nudear weapons, in particular against the Soviet homeland itself, which had given such profound stability to the military situation in Europe. But in the face of nudear parity, the execution of that threat of intolerably high damage to the Soviet-Union would, since the Soviets were likely to impose an at least equivalent level of damage on tbe US as retaliation, probably also entail intolarably high damage to the US. This prospect would, it was feared in Europe, effectively cause the US to be self-deterred. ¡If, on the other hand, the American fust use of nudear weapons was not intolerably damaging to the Soviet-Union, the US would perhaps
Only a European right to use American nudear weapons capable of hitting the Soviet-Union, even against the will of he US, could reestablish an effective coupling between the two continents. But it has been precisely this measure which has been anathema to each and every US Administration. Tbe MLFepisode and, after that, the establishment of the Nudear Planning Group have, by offering Europe the appearance instead of the substance of nudear con trol, in fact dearly demonstrated America's deterrnination to remain master of its own fate. One can argue that, although from a rational stand point deterrence is left with very little credibility, there will always remain the risk that due to some irrational action of either party escalation will still proceed to intolerably high force levels. Tbere could be misperception: e.g., one side thinking that its own action is a mere retaliation, whereas the other side perceives it as a new escalation, in response to which it should retaliate itself, thereby creating the same impression on the other side. Tbere could be an overly emotional reaction to some limited action of the opponent. Or there could be a loss of
V.. gellkfiltll ...n de stJttdIu'Khten nn de NAVO en het Wanchllupad YOGI' mwer deze In Europil . . nwezig zijn ~ Navo-Ianden
~ Warschaupacl-Ianden
JO â&#x20AC;˘â&#x20AC;˘
,
con trol in the technical sense, especialIy if several C31 centers had been destroyed. Thus, the argument will run, the Soviet-Vnion can never be sure that an attack on Europe will not result in nuclear weapons being launched against its own territory. Of course, the VS can never be sure either, but that consideration is really irrelevant. Self-deterrence is a process of mutual interaction which goes back all the way to the initiation of the very first action. Since the Soviet-Union is a state which publicly rejects the international status quo, it is likely to be the one intent on challenging the opponent. The SovietUnion will therefore be the first to be deterred and the possibility of American self-deterrence will always remain hypothetical. Although this argument may be valid in principle, the problem is that in many, perhaps most, cases it is simply impossible to say which of the two superpowers took the very first tensionbuilding action. Conflicts may arise by accident, by the actions of third states, or by the initiatives of lower officials not under the direct control of the government. Even if the Soviet-Vnion realized that it was about to start some low-Ievel conflict, the possibility of escalation all the way up to the strategic nuclear level may seem so remote as to have no deterrent effect whatsoever. And once the train of tension-building actions has been set in motion there is no reason, in my view, why it would not be the VS rather than tbe SovietUnion that recoiled before the risk of further escalation. The consequence of the US opting out may sometimes weil be that European interests are being saerificed. After all, it is only natural for a state to be more easily pressured into giving up the interests of other states than its own. Still, one could uphold that, even if nuclear deterrence cannot prevent low-Ievel conflicts from arising, the US could safely escalate to higher levels of tension in the knowledge that at one time the Soviet-Union would be faced with the monumental decision whether or not to launch a massive attack on Europe. The sheer magnitude of that action would form a natural firebreak on the ladder of esealation or, to stick to the metaphor, a missing rung. The Soviet-Union could be counted upon to shrink back fom crossing that firebreak and would, therefore, not be able to compel the US to give in to its demands. However, adopting the argument of the other side, one can claim that even
a small risk that the Soviet-Union would attack Europe might be sufficient to deter the US in an earlier phase of escalation. Of course, one ean believe that the firebreak is so clear, and the Soviet-Union so unlikely to cross it, that the US would be willing to accept that very small risk. But in that case it must also be granted that the Soviet-Union might accept the risk of escalation to intolerably high force levels if it were sufficiently smalI. Although for the US the damage of a Soviet attack on Europe would obviously not be as great as the damage of strategic nuclear war for the Soviets, this difference is at least partly compensated for by the fact that whereas the Soviet-Union has to cross only one firebreak, the US has to cross two (so that the damage for the Soviets would be larger, but the risk of its oecurrence smaller). If the Soviets launched a conventional attack on Europe, the US would, in view of the weakness of NATO's conventional defense, have to be the first to resort to nuclear weapons, probably those of the battlefield-category. In the likely case that this would not succeed in stopping the Soviet attack, the US would have to be the first to use nuclear weapons against the territory of the otber superpower. Only Ihe credible Ibreal of breaking Ihrough bolh barriers may be sufficienl 10 effeclively deler the Soviels. Under present circumstances, the probability of the VS undertaking these two actions seems very low indeed. As aresuit the Ameriean nuclear guarantee can no longer ensure the profound stability the European security system enjoyed in the past.
tection. After all,the essence of detente is that such ties of shared interests between foes can only be safely maintained as long as there is a balance of power between parties. Detente requires not just the willingness or cooperate, but at least as much the capability and determination to react strongly against encroachments upon the rules implicit (or explicit) in the relationship. Paradoxically, in order to preserve detente one must be willing to give up detente. Europe's problem is, of course, that it is no longer willing to give up detente and no longer able to deter or respond to violations of the rules of the game. This has opened a true window of vulnerability, which may over time embolden the Soviets to place ever more stringent dcmands upon European countries. In consequence Europe may slowly but steadily be drawn into the Soviet-Union's sphere of influence, a process generally - though inproperly ealled "Finlandization". The probability of this occuring is enhanced by the dangerous lure of appeasement : the feeling that if only we make this last concession, Soviet demands will be satisfied. Furthermore, the process may be self-reinforcing: For instance, already it is clearly visible that an important reason for Europe's strong hesitation to deploy INF is the fear that this would cause the Soviets to break off the negotiations, take military countermeasures, end its ties with Europe, and resume a Cold War posture. If, as a result of this fear, Europe did not accept deployment of INF, then Europe's bargaining position would be even further weakened in the neX! confrontation with the Soviet-Union.
Several consequences follow from this situation: The possibility that the VS might sacrifice European interest has already been mentioned. Secondly, there is the consideration that, to parapbrase Beaufre, an excess of nuclear stability - brought about by overall nuclear parity - re-creates the danger of convential war.Although we need not expect the Soviet on our doorstep tomorrow morning, the damage suffered by Europe from a convential or tacticai nuclear war is sufficiently high to justify the search for a more effective deterrent than the present Ameriean nuclear guarantee. However, the risk of war in Europe is not, at present, the most compelling danger. Much more serious in my opinion is the fact that Europe, having in the sixties entered a relationship of detente with the SovietVnion, now finds itself in an exposed position, due to the widely perceived inadequacy of American nuclear pro-
Conclusion Where does the analysis in the preceding pages lead us to? To begin with, it must be recognized that most essential elements which underlay the formation of NATO remain present: the world is still bipolar; there is still aSoviet threat; the German problem still exists; Europe is still disunited; and there is still a need for protection. But at the same time, several of these factors have fundamentally changed in character, leading to increasing European dissatisfaction with the Alliance's functioning: Regarding the structure of the international system, tight bipolarity has been replaced by loose bipolarity. Although the risk of aSoviet attack on Europe persists, the US is no longer able to provide Europe with effective protection against that con tin gency. Meanwhile, Europe has acquired a vested interest in maintaining detente 17
with the Soviet-Union. As the combined result of the two previous factors, there is now the additional, more subtIe, and more likely danger of "Finlandization". Lastly, in the economic field conflicts of interest between the US and Eurape abound.
In my opinion, what these changes in old rationales point to is the Deed far Europe to take a larger role in its own defense. Whether that will lead to a more independent European pillar within Ihe Alliance or evenlually to a completely aulonomous European superpower, it is impossible 10 predict. Whether such a developmenl
is at all feasible, and what specific forms of action would need 10 be taken, must form the topic of a different essay. But it is d ear thaI unless Europe undertakes some kind of action, Ihe prospect looms large that conflicts wilh the US will steadily increase in number and inlensity, while al Ihe same time Europe wiJl be slowly drifting into an increased dependency on the goodwill of the Soviel-Union, a dependency for which il will undoubtedly have to pay dearIy. Noten 1) Sec the excellent work of A . de Porte: Europe Betwcen the Superpowers - Thc En-
* 18
during Balance. Ncw Haven and London, Yale University Press, 1979. 2) FOTinstanee, although the US has always publicly supponed the ideal of European unity, which was to lead to a "partnership" with thc US, Ihis support was nevertheless based on two unuttered, but vita l assumptions: that Europe shou ld oo ly strive for equality with the US in the economie, and not in the military (i.e. nuclear) field and. secondly, that even in thc economie fie ld Europe should adopt an "outward- looking" posture, meaning that Amcrican economie interests were to bc taken into account. Un路 der such conditions, "partnership" could never amount to a relationship bctween true cqua ls, but would remain a camoufl aged sort of dependency路relationship.
Europa: veilig op eigen benen? Het Studium Generale van de Erasmus Universiteit organiseerde van 2 tot en met 6 april 1984 een "Europa-week" naar aanleiding van de verkiezingen voor het Europees Parlement. In het kader van vrede- en veiligheidsvraagstukken werd een forumdiscussie gevoerd, die onder leiding stond van prof drs. P.J. Teunissen, hoogleraar in de sociologie van de internationale betrekkingen aan de RUG. Aan het forum namen deel: W.L. Brugsma, journalist en schrijver van het boek "Europa, Europa", mr. J.L. Heldring, columnist van het NRC-Handelsblad, mr. H.A.F.M.O. van Mierlo, oud-minister van defensie, drs. J.i.M. Penders, lid van het Europees Parlement voor het CDA, J. van den Heuvel, lid van dit Parlement voor de PvdA, dr. ir. J.J. C. Voorhoeve, lid van de Tweede Kamer voor de VVD en prof mr. drs. J. Th. Degenkamp, hoogleraar aan de RUG.
Europese defensie Prof. Teunissen opende de discussie met een korte uiteenzetting over de West-Europese integratie en het veiligheidsbeleid. Hij constateerde dat er in West-Europees verband steeds is gesproken over een verdergaan de samenwerking op het gebied van defensie en dat er, ondanks allerlei plannen, nooit iets van een dergelijke samenwerking was gekomen. Teunissen koppelde hier als centrale vraag voor het forum aan vast of de Europese integratie zich in de toekomst ook naar het veiligheidsbeleid zou moeten gaan uitstrekken. Het meest onomwonden kwam prof. Degenkamp voor zijn mening uit. Hij sprak zich uit voor een zelfstandige Europese kernmacht (zie ook zijn artikel met J.J.J.A. van Rooyen in Nieuw Europa, maart 1983, pp. 9-21).Volgens Degenkamp is een dergelijke kernmacht, integenstelling tot wat vaak beweerd wordt, wel degelijk afschrikwekkend, aangezien de Franse en Britse kernwapens zorgen voor een onkwetsbaar "second-strike" -vermogen. Elke potentiële tegenstander zou daardoor worden weerhouden van een aanval op West-Europa. Een zelfstandige kernmacht voor West-Europa is niet alleen mógelijk, aldus Degenkamp, maar ook wenselijk. West-Europa, dat nu schuiJt onder de Amerikaanse atoomparaplu, heeft andere belangen dan de V.S. Van de Verenigde Staten kan namelijk niet verwacht wor'den dat zij West-Europa beschermen als daardoor hun eigen voortbestaan wordt bedreigd. Bovendien kunnen de V.S. Europa zien als een gevechtsterrein: het uitvechten van een gewapend conflict in dat werelddeel bedreigt de veiligheid van de V.S. niet. Volgens Degenkamp dreigt West-Europa tussen de wal en het schip te geraken, daar de Amerikaanse superieure dreiging is weggevallen. Tussen de supermachten is er namelijk sprake
van pariteit op strategisch-nucleair gebied. Door de ontwikkeling van middellange afstandswapens wordt de mogelijkheid voor het voeren van een beperkte kernoorlog daarenboven steeds reëler. De plaatsing van kruisraketten wijst Degenkamp derhalve af. Het argument van de vermeende koppelende werking, die de I.N.F. en opzichte van de Amerikaanse centrale systemen zouden hebben, gaat volgens hem niet op. Het uitschakelen van de middellange afstandsraketten door de SovjetUnie leidt niet tot vergelding met behulp van Amerikaanse wapens, omdat de Sovjet-Unie over een "tweede slagvermogen" beschikt. Afschrikking is alleen geloofwaardig indien er gedreigd wordt met vergelding door Europese wapens, en deze optie bestaat slechts dan wanneer West-Europa zijn eigen defensie regelt. De voorstellen van Degenkamp stuitten op sterke weerstand bij Voorhoeve. Hij constateert allereerst het ontbreken van een Europese eenheid, die nodig is om überhaupt aan iets van een Europese Defensiegemeenschap te kunnen denken. Ten tweede ziet Voorhoeve geen aanleiding om te veronderstellen dat Frankrijk zijn "force de dissuasion" ten behoeve van andere landen zou willen gebruiken: president Mitterrand heeft volgens hem "pas encore" gezegd met een sterke nadruk op "pas". Ten derde is de Frans-Britse nucleaire garantie niet geloofwaardiger dan de Amerikaanse, omdat het blijft gaan om het verdedigen van andermans grondgebied. Ten vierde wijst Voorhoeve op de ernorm hoge kosten die een Europese kernmacht met zich mee zou brengen, terwijl de veiligheid er niet door wordt vergroot. Tenslotte verwacht de VVD'er dat de Franse en Britse kernwapens, wegens de nieuwste ontwikkelingen, binnenkort naar het museum kunnen. Voorhoeve pleit om deze redenen voor een herstel van de koppeling met de V.S. en voor een
Verslag van de veiligheidsdiscussie tijdens de Europa-week te Rotterdam . Wil Hout en Erik Tijdgat. Beiden studeren politicologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
vergroting van de Europese conventionele bewapeningsinzet binnen de NA-
va. Van den Heuvel vraagt zich met Degenkamp af of de Verenigde Staten niet andere belangen hebben dan West-Europa. Ze ziet een divergentie van belangen in het debat over een beperkte kernoorlog. Van den Heuvel gaat minder ver dan Degenkamp: zij is niet voor een eigen kernmacht voor West-Europa. Wat dit laatste betreft, valt het haar zélf op dat ze zo "Atlantisch" is. Penders' reactie op het verhaal van Degenkamp is kort maar krachtig: West-Europa kan zich niet verdedigen en het doet er goed aan zich nauwer aan de Verenigde Staten te binden. West-Europa moet op die manier voorkomen dat het isolationisme in de V.S. en het neutralisme in Europa de overhand krijgen. Heldring verwijst het idee van een Europese defensiegemeenschap om drie redenen naar het rijk der fabelen . Volgens Heldring bestaat West-Europa niet als politieke eenheid, blijft er ook bij een Franse nucleaire garantie twijfel bestaan over de geloofwaardigheid van de afschrikking en is de huidige Atlantische eenheid onverenigbaar met een grotere Europese eenheid. De Atlantische zaak verlamt de West-Europese defensie-inspanning; bovendien maakt men toch steeds een keuze voor de NA va als puntje bij paaltje komt. Van Mierlo en Brugsma zien het meest in het "Europese" denken van Degenkamp, hoewel zij zich niet aansluiten bij diens pleidooi voor een zelfstandige Europese kernmacht. Brugsma verklaart voorstander te zijn van de bekende "two pillarconception" binnen de NAVO, omdat West-Europa op die manier een eerste stap kan zetten naar een Europese verdediging. Brugsma ziet hierin de mogelijkheid 19
dat West-Europa de latente dreiging van de Sovjet-Unie en de confrontatiepolitiek van de Verenigde Staten, die Europa met massavernietigingswapens willen verdedigen, kan weerstaan. Volgens Van Mierlo liggen de Atlantische en Europese concepties voor de verdediging van West-Europa in elkaars verlengde. Het verwrgen van een eigen defensie-apparaat is een primaire voorwaarde voor de gemeenschapsvorming in West-Europa, terwijl het versterken van de Europese tak ook wenselijk is voor de kracht van de NAVO als geheel. Van Mierlo ziet de twee zuilen-conceptie" als een mogelijkheid om het bondgenootschap, dat aan erosie onderhevig is, te verstevigen. Het uiteenvallen van de NAVO wu een groot gevaar zijn voor de wereldvrede. De belangrijkste problemen,die de NAVO teisteren, zijn volgens de oud-minister de geografische tegenstellingen, de betekenis van de slagveldwapens voor West-Europa en de ideologische en culturele tussenpositie van West-Europa tussen cle Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Aangezien West-Europa meer verwantschap met de V.S. dan met de SovjetUnie vertoont, moet de NAVO naar zijn mening in stand blijven.
Kruisraketten Binnen het forum liepen de meningen over de kruisraketten zeer sterk uiteen. Zowel de felle voorstanders als de ge-
passioneerde tegenstanders bleken vertegenwoordigd te zijn. Degenkamp is mordicus tegen de stationering van kruisvluchtwapens in West-Europa. Naar zijn mening is deze namelijk tegengesteld aan de belangen van West-Europa: de wapens brengen de zo gewenste koppeling hiet tot stand, omdat ze op de Russische satellieten gericht staan. Bovendien trekken de INF-wapens als het ware het vuur aan. Als de Sovjet-Unie de wapens uitschakelt, zullen de V.S. er geen belang bij hebben te reageren, aangezien ze zichzelf dan in gevaar wuden brengen. De enige mogelijkheid om recht te doen aan de Europese veiligheidsbelangen is dan gelegen in een "double-key"en het recht van doelbepaling door West-Europa. Brugsma en van den Heuvel zijn eveneens tegen plaatsing, al was het alleen maar om een daad te stellen tegen de bewapeningswedloop. Brugsma ziet in de weigering om tot plaatsing over te gaan ook nog een signaal van West-Europa aan de V.S. dat het voor zijn eigen verdediging wil opkomen wnder zich aan de supermachten te conformeren. Voorhoeve en Penders zijn voor de plaatsing van kruisraketten omdat ze deze als het enig mogelijke antwoord beschouwen op de Russische SS- 20. Van Mierlo,die als minister betrokken is geweest bij de zaak van de INF-ra-
ketten, heeft meer moeite dan de vorigen om tot een oordeel te komen. Hij signaleert namelijk een paradox: zowel plaatsen als niet plaatsen werkt instabiliteit in de hand. Plaatsing van kruisraketten leidt namelijk tot binnenlandse onrust, terwijl het afwijzen van plaatsing leidt tot erosie van de NAVO. Van Mierlo pleit toch vóór plaatsing om dit laatste te voorkomen en om de koppeling met de strategische systemen te verzekeren.
Beschouwing De discussie over de veiligheid van West-Europa kende over het algemeen een boeiend verloop. Het was evenwel jammer - maar dit is bijna inherent aan een discussie van dit karakter - dat de discussianten niet steeds op elkaar ingingen. Hierdoor bleef een aantal interessante facetten onbesproken. Ten eerste vroeg de stelling van Degenkamp, dat kruisraketten "het vuur aantrekken" en de afschrikking ondermijnen, om reacties van de voorstan-
ders van plaatsing. Degenkamp maakte zich namelijk schuldig aan datgene, wat Van Benthem van den Bergh en Tromp in "Socialisme en Democratie" (september 1983) "pre-nucleair denken" noemden. Hij veronachtzaamt de essentie van de afschrikkingstheorie als hij veronderstelt dat de Sovjet-Unie het risico van vergelding wu willen riskeren met het
De forumdiscussie in beeld.
•
_iïiii~
EUROPA EUROPA EUROPA EUROPA EUROPA weEK
WEEK ~
WEEK
.
weEK
WEEK
1___
;-i::.::;;I~~ ~~ f~ ~~ ~~
20
-
aanvallen van West-Europa. Onzekerheid ligt immers aan de basis van de afschrikking; en onzekerheid kan men niet, als het in zijn kraam te pas komt, gebruiken - zoals in het geval van een reactie met de Franse en Britse kernmachten ontkennen - als in het geval van de V.S. Verder had zich een interessante gedachtenwisseling kunnen afspelen over Voorhoeve's pleidooi voor meer conventionele bewapening. Het idee van het VVD-kamerlid was dat een verdergaande conventionele verdediging de atoomdrempel zou verhogen en daardoor het uitbreken van een kernoorlog onwaarschijnlijker zou maken. Een reactie op dit idee zou zich kunnen richten op twee punten. Ten eerste worden de enorm hoge kosten, die de conventionele bewapening met zich meebrengt, over het hoofd gezien. Een tweede nadeel van de conventionele wapens ligt in het politieke en militaire vlak. Kernwapens worden alom beschouwd als afschrikkingswapens en niet als gevechtswapens. Sommige voorstanders, zoals Van Benthem van den Bergh en Tromp, spreken van een
wederzijds verzekerde afschrikking als ze het over kernwapens hebben en zijn er zeker van dat ze nooit gebruikt zuIlen worden. Zelfs de meeste tegenstanders gaan uit van de afschrikwekkende werking van deze wapens; hun vrees wordt ingegeven door de mogelijkheid dat de afschrikking zou kunnen falen. Conventionele bewapening wordt daarentegen niet primair als afschrikwekkend gezien. Hierover blijft derhalve steeds de opvatting bestaan dat ze wel bruikbaar is als een conflict uitbreekt. De vernietigende kracht van conventionele wapens lijkt minder en daardoor zou het idee kunnen postvatten dat conflicten beperkt te houden zijn. De gedachte dat het inzetten van wapens niet direct tot de vernietiging van de wereld en alle levende wezens hoeft te leiden, verlaagt de drempel die bestaat om een politiek conflict tot een militair treffen te laten escaleren. Een grotere nadruk op conventionele wapens kan de oorlogsdrempel (te onderscheiden van de atoomdrempel) dus verlagen. Hiermee komen we bij de paradox van de afschrikking. Voorhoeve wil de afschrikking versterken door meer na-
druk te leggen op conventionele wapens. Deze zouden door hun bruikbaarheid de geloofwaardigheid van de strategie versterken. Tegelijkenijd schept dit een probleem, omdat een grotere nadruk op conventionele bewapening de strategie minder afschrikwekkend maakt. Door de verminderde afschrikking zou de kans op 路 een (conventioneel) conflict kunnen toenemen. Een beperkt treffen is, zelfs als het conventioneel blijft, duidelijk niet in het belang van Europa, omdat dat in een zo dichtbevolkt en ge茂ndustrialiseerd gebied onvermijdelijk zou leiden tot een geweldige schade en een reusachtige hoeveelheid slachtoffers. Het zou een goede zaak zijn indien de discussie over vrede en veiligheid zich meer met het hier aangeroerde punt zou bezighouden, aangezien er in Nederland en in de NAVO een consensus dreigt te ontstaan over de wenselijkheid van meer conventionele bewapening. Velen, onder wie de opperbevelhebber van de NAVO, generaal Rogers, en de Nederlandse staatssecretaris Van Houwelingen zijn hier de tekenen van.
JASON in het kort
beeld te geven van de behandelde problematiek . Behalve het JASON - Magazine verschijnen ook regelmatig zgn. mini JASON's, die als inleidingen bij aktiviteiten kunnen dienen. Een greep uit recent verschenen nummers van JA· SON-Magazine: Eenzijdige o ntwapening: voorbeeld o f waan-
is in 1975 opgericht door een aantal jongeren is niet gebonden aan enige politieke of maatschappelijke groeperingen bestudeert internationale vraagstukken organiseert lezingen, conferenttes en internationale uitwisselingen geeft het tweemaandelijkse blad JASON-Magazine uit dat iedere keer aan een speciaal thema is gewijd richt zich op alle jongeren tot 35 jaar
beeld? De West -West relatie: Partners in dilemma. In en om het Kremlin, buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie. . Regionale onrust en Westerse belangen. Wat gebeurt er in Latijns Amerika?
Doelstellingen JASON is een jongerenorganisatie die zich ten doel stelt jongeren de gelegenheid te bieden zich met internatio nale vraagstukken bezig te houden. Vrede en vei ligheidsproblematiek, de verhouding Oost-West, vraagstukken over ,bewapening en ontwapening, enz. JASON wil een wezenlijke bijdrage leveren aan de discussie over internationale vraagstukken en de internationale samenwerking. JASON kent geen levensbeschouwelijke of ideologische basis en is niet gebonden aan enige politieke partij of maatschappelijke groepering.
JASON Magazine Zes maal per jaar bren~t JASON een eigen Magaline uit . De redactie tracht. door in ieder nummer een actueel thema te behandelen, vanuit zoveel mogelijk invalshoeken. de lezer een afgerond
Lezingen, conferenties, studiedagen, uitwisselingen ... JASON organiseert tal van aktiviteiten die kunnen bijdragen aan het vormen van een menig, aan het vaststellen van een standpunt. Lezingen, studiedagen, conferenties, simu l a~iespelen, uitwisselingen .. Iedere herfst organiseert JASON bovendien een zgn. Nationale Conferentie.
JASON over de grenzen JASON kijkt ver over de grenzen. Letterlijk en figuurlijk. Via zusterorganisaties in o .m. Frankrijk. Italië. Groot-Brittanië en de Verenigde Staten worden veel internationale contacten gelegd. Regelmatig worden in verschillende landen (studie-) bijeenkomsten en internationale seminars georganiseerd.
Voor wie is JASON interessant? JASON staat o pen voor alle jongeren die lich voor internationale zaken interesseren. Voor een proefnummer van JASON- Magazine kan men zich wenden tot het secretariaat. Beter is het natuurlijk direkt een abonnement te nemen. Ook do nateurs zijn bij JASON van harte welkom. Wie via donaties het werk van JASON wil steunen kan daartoe contact opnemen met de penningmeester of direct een gift storten op het giro- of bankrekeningnummer van JASON . Secretariaat JASON Alexanderstraat 2 2514 JL Den Haag Tel. 070 . 60 56 58 Degenen die voor het schrijven van een artikel of het geven van suggesties, denken een bijdrage aan toeko mstige nummers van JASQN Magazine te kunnen leveren. worden van harte aangespoord zich in verbinding te stellen mei : Pieter de Baan Telefonisch berelk~aar Gp 070 - 1448 16, Hooigracht 11, 2312 KM Leiden
INDEX JASON MAGAZINE 1983 1 Bicentennial
4 Macht en ethiek in de internationale betrekkingen
Uutch contribution to NAVO. The current state of American - European relations: how troubled is our Atlantic partnership? Dutch infrastructure for aircraft research and deIr. J. Cornelif velopment. Drs. Chr. Sanders The two-way street, which way to go? Dr. Ir. A. E. Pannenborg Philips and the wordwide competition. Mr. K.G. de Vries Attitudes of the Nelherlands and (he European dimension. Prof Dr. Jhr. F.A.M. The European dimension in the West-West Alting VQn Geusau rel.tions Report of a visit by the JASON-delegation in the American capital : Impressions from Washington .
Prof Mr. H.H. . van Gunsltrtn Mr. Drs. CD. dtJong
Mr. A.J. Silchting Prof Dr. A. IIan Sladen
2 Naar een nieuwe NAVO-strategie? Maj. R. Groot en dn. Singdsma Prof. dr. R . Boeker Gen. B. W. Rogers Dr. P.M.E. Volun Dr. A .P. Sehmid Dr. G .K. Timmtrman
Naar een nieuwe NAVO-strategie? moet de Aexible Response worden aangepast? Defensie zonder kernwapens Hlmprove our conventional capabilities" Het offensief in het militaire denken van de Sovjet-Unie. Sociale verdediging - een dagdroom? Een contextuele oriëntatie op het gebied van oorlog en vrede.
3 West-Duitsland, geplaagd door het verleden Friso Wie/enga
Arjen van Rijn Hans de Brabander Diek Zandee Pieter de Baan Gurt van Loon Rien Geurtsen
Politieke kultuur en demokratie in Duitsland . Partijpolitiek in West-Duitsland van Adenauer tOl en met Kohl. Duitsland in West en Oost : de historische achtergronden van de deling. De Ostpolitik van de Bondsrepubliek Duitsland. Naar een nieuwe NAVO-strategie? (verslag JASON-konferentie). Buitenlandse politiek en Binnenlandse handel (verslag). 1982/ 1983: Keerpunt van Westerse veiligheid? (verslag).
J. van Houwe/ingen Dr. R. 8 . S~tendorp Prof Dr. Ir. J.J.c. Voorhoeve Mr. H . van den Broek Eri/( Tijdgal
Ethiek versus politiek? De dominee en de koopman : samen aan een s0-
bere dis. Macht en ethiek in de buitenlandse politiek . Een pragmatisch buitenlands beleid. Idealisme en realisme in het buitenlands beleid. Nederland niet gebaat bij neutraliteitspolitiek . De ' Realpolitiek ' van Henry Kissinger.
5 Kernwapens de kerk uit? J.E. van Vun
De ontwikkeling van het Interkerkelijk Vredesbe-
R. Jobse Bart Tromp
De "redesbeweging ICTO.
"Zo was er het concilie dat de kruisboog wilde
P.B.R. de Geus
De invloed van de Nederlandse kerken op de
l . Douma Maurits Dolmans
De Bijbel over geweld en vrede.
raad. verbieden als een Gode onwelgevallig wapen". West-Europese defensie.
Maurits Do/mons Diek Zandu en MaurilS Dolmans Did. Zandu
Publieke opinie. de kerken en de buitenlandse p0litiek. H ~ Het Doel en de Middelen . Waarover gaat de interne diskussie binnen 'De Nederlandse Vredesbeweging'? European Institute for Security Maners. Naar een Europees veiligheidsbeleid?
6 La France: Marianne en rose Drs. B.P.L . Sluns M. Blaisse E. Tijdgat en E.l. Raven Diek Zandu en Jan van de Velden
Frans-Nederlandse betrekkingen: overbrugbare tegenstellingen? De clan van Minerand. Verslag van een ontmoeting met Mikhail Ozerov. Verslag van het JASON-Simulatiespel 1983.
7 Mini-JASON De beslissing viel 's nachts: een simulatiespel van J. van de Velde.