VAKBLAD VOOR SOCIALE EN PEDAGOGISCHE BEROEPEN Nr 108 oktober 2012
zelF Maar niet alleen
daklozenopvang in zelFbeheer nieuwe Methode agressiereductie in jeugdzorg
Maatschappelijke participatie verstandelijk gehandicapten
‘hulpverleners en handhavers hebben elkaar nodig’
P MAAT door Olaf Stomp
Even geen kloof Vorige maand was ik in Den Haag voor een interview met Jeanet Zonneveld, de bevlogen landelijk projectmanager MPG-aanpak (Multiprobleemgezin)/Achter de voordeur (het resultaat van het gesprek lees je op pag. 6-9). We spreken af in het imposante gebouw van het ministerie van BZK. Jeanet nodigt me uit om direct daarna de presentatie van de documentaire De rekening van Catelijne bij te wonen. In de film is te zien hoe Catelijne Bosman, moeder van vijf kinderen en veroordeeld tot de bijstand, de eindjes aan elkaar knoopt. Een indrukwekkende reportage waarin de filmmakers Catelijne en haar gezin van heel dichtbij volgen. De filmvertoning is ergens in het ministeriegebouw. Zo’n tachtig ambtenaren van verschillende ministeries en projectmanagers van gemeenten die betrokken zijn bij het multiprobleemgezinnenbeleid schuiven aan. Én het mooiste: hoofdrolspeler Catelijne is
er ook. Nadat we de film hebben bekeken, stellen we vragen, gaan we in gesprek met haar. Rustig en weloverwogen formulerend en vol zelfreflectie vertelt Catelijne hoe ze ervoor stond toen de film werd gemaakt en hoe het nu met haar gaat (goed!). Vanuit de zaal klinkt bewondering, oprechte interesse en worden scherpe vragen gesteld. (Wat heeft gewerkt?) Catelijne zegt dat vooral haar VIG-coach (Voorwaardelijke Interventie Gezinnen) het verschil maakte. ‘Hij wees me op de dingen die ik niet goed deed en welke wel. Daardoor ben ik krachtiger geworden en ben ik gaan vechten.’ Ook de documentaire bleek een breekijzer. Catelijne is verhuisd van Amsterdam-Noord naar Assendelft. Een bijzondere bijeenkomst. Weg is eventjes de spreekwoordelijke kloof tussen de even spreekwoordelijke ivoren toren van de ambtenarij en de echte wereld. Zou vaker moeten gebeuren… sozio@mailswp.com
Samen hangende aanpak hulpverlening kwetsbare gezinnen Een interview met landelijk project manager Jeanet Zonneveld
06 Moreel beraad in de jeugdzorg
14
Helpt professionals hun handelen normatief te verantwoorden
Zelf, maar niet alleen Ondersteunen bij daklozenzelfbeheer
22 Spiegeltje aan de wand, wat is er aan de hand? Body Dysmorphic Disorder: stoornis in de lichaamsbeleving
30
‘Mis ’m niet’ Vroegsignalering. Een nieuwe methode om agressie in de jeugdzorg te verminderen
34 40 04 10 12 19 20 21 27 28 33 44
Nieuwe professionele inzet in verstandelijk gehandicaptenzorg Over vermaatschappelijking en de dilemma’s
kort nieuws De Worsteling Crossmedia ogenblik Praktijk in onderzoek Vakmanschap Brenda Kluijver kenniskeuken Wat verder ter tafel komt Lessen uit het verleden
SozioSPH 108 oktober 2012
|3
Marie kaMphuisprijs DE MARIE KAMPHuIS StICHtING KENt tWEEJAARlIJKS DE MARIE KAMPHuISPRIJS tOE. Voor de prijs worden drie succes
volle initiatieven in het maatschappelijk werk genomineerd. Daaruit wordt vervolgens het winnende project gekozen. Criteria: ● praktisch gericht en methodologisch verantwoord ● bruikbaar voor het maatschappelijk werk in Nederland ● oorspronkelijk en vernieuwend ● (nog) niet landelijk ingevoerd. Elk initiatief dat aan deze criteria voldoet kan meedingen naar de Marie Kamphuis prijs door een beschrijving van de innovatie
te zenden aan de Marie Kamphuis Stichting, Postbus 19313, 3501 DH in Utrecht of per email aan loujagt@kpnplanet.nl. De om vang van de beschrijving mag maximaal vier pagina’s A4formaat zijn, waarbij een korte samenvatting dient te worden ge voegd (half A4). Sluitingsdatum voor inzending is 31 oktober 2012. In december 2012 worden de drie genomineerde initiatieven op de MKS website bekendgemaakt (www.mks.nl). De eerste prijs is een bedrag van € 1000, de tweede prijs € 500 en de derde prijs € 250. De prijsuitreiking is in het voor jaar van 2013. Meer informatie: loujagt@ kpnplanet.nl, tel: 076-5874979.
scriptieprijs online hulp 2012
het citaat
‘bureaus jeugdzorg zijn er niet om per se vriendjes met de doelgroep te worden. wij zijn geen hulpverleners.’ | Martin Sitalsing, bestuurder Bureau Jeugdzorg Groningen in Jeugd en Co, september/oktober 2012
intussen op twitter... Kjell de Maertelaere @KjelldeMae pedagogische lezing en het k*twoord ‘reflecteren’ is al gevallen #2minuten sandra @sandrawout al mijn pedagogische kwaliteiten verdwijnen als sneeuw voor de zon wanneer mijn zoon thuiskomt #grrr #pats #boem #frustratie #puber
StICHtING E-HulP.Nl ORGANISEERt IN 2012 VOOR DE VIJFDE KEER DE SCRIPtIE-
Zo stimuleert het ken nis en adviescentrum het ontwikkelen en verspreiden van kennis over online hulpver lening. Tot 1 december kunnen scripties worden aangemeld. De winnende schrijver ontvangt naast de eer een geldbedrag van 1250 euro. Hulpverlening via internet is sterk in opkomst. Het aantal mensen dat online hulp krijgt bij psychische, sociale of maatschappelijke problemen is in drie jaar meer dan verdrievoudigd. Daarnaast bieden steeds meer instellingen gecombi neerde trajecten van online en facetoface contact aan. Ehulp.nl roept studenten op om te helpen bij het verder onderzoeken van de mogelijkheden en beperkingen van hulp via internet. PRIJS ONlINE HulP.
4|SozioSPH 108 oktober 2012
De scriptieprijs is breed van opzet, omdat bij het aanbieden van online hulp zeer veel aspecten een rol spelen. Naast de zorg inhoudelijke kant mag de scriptie bijvoor beeld ook gaan over privacy, organisatori sche consequenties, techniek, publiciteit of communicatie bij online hulpverlening. Ook scripties in de vorm van haalbaarheids onderzoeken of evaluaties zijn van harte welkom. De scriptieprijs staat open voor studenten van hbo en universiteit uit Neder land en België. Aanmelden: alle scripties die vanaf 1 januari 2011 (!) zijn geschreven kunnen meedingen. De sluitingsdatum is 1 december 2012. De onafhankelijke jury maakt in januari 2013 de winnende scriptie bekend. Scripties kunnen worden aangemeld via http:www.e-hulp.nl/ scriptieprijs
Mark @4positiviteit als je de hulp van een ander accepteert, betekent het niet dat je gefaald hebt. het betekent dat je er niet alleen voor staat. Allemaal taal @Allemaaltaal je moet niet proberen te veranderen wat je ziet, je moet proberen om de manier waarop je het ziet, te veranderen. Bart brouwers @brewbart sing of the times: voedselbank voor honden, katten en konijnen in leiden.
Apps voor hulpverlening en cliënten Er verschijnen steeds meer apps en tools op internet voor hulpverleners en hun cliënten. In deze rubriek belichten we er telkens één. Op sozio.nl
P
vind je meer voorbeelden. SociaalopStap (SOS)
SOS is bedoeld voor mensen met een autisme spectrumstoornis (ASS). De website en de app bieden tips in sociale si tuaties. SOS bevat een handige en duidelijke uitleg van onderwerpen als begroetingen, tele foneren en op of rond stage of werk (bedrijfs
uitstapjes). Bovendien voorzien van heldere illustraties. Je kunt op de website (www.sociaalopstap.nl) een account aanmaken. Dat maakt het ook moge lijk om de app te down loaden op je smartphone. De app is gratis verkrijg baar in de store van Android Market. SOS is
een initiatief van CEDGroep en Landelijk Net werk Autisme (LNA). Meer apps over autisme vind je op http://www. autismeplein.nl/tag/ apps Tip de redactie over handige apps. sozio@ mailswp.com. Of zet zelf een recensie op www. sozio.nl/multimedia
de stellingen | op de website van sozio vind je polls over actuele kwesties. Surf naar www.sozio.nl. met één muisklik geef je je mening over de nieuwste stelling.
Met de transitie jeugdzorg gaat de jeugdzorg er niet op vooruit
■ Eens, de onduidelijkheid en verwarring zullen alleen maar toenemen. Daar is niemand bij gebaat. (60%) ■ Oneens, uiteindelijk zal het een verbetering blijken te zijn. (40%)
Om een goede hulpverlener te worden moet je vooral niet de opleiding beginnen met het voornemen: ‘ik wil mensen helpen.’
■ Eens, dat is een naïef uit gangspunt waarmee je snel jezelf tegenkomt. (22%) ■ Oneens, er komt meer bij kijken maar deze motivering komt best van pas. (74%)
schudder Pluk ze! Een klein berichtje in de krant: sociale verhuurder Vestia verhoogt de huren om het enorme verlies te compenseren dat zij leed met de derivatenhandel. Geen mens snapt precies wat deriva ten zijn, maar dat dit zaakje stinkt weet ik zo ook wel. Een derde van de directeuren van woningcorporaties ontvangt een salaris ruim boven de Balkenendenorm. Dit is ook het geval bij veel ziekenhuizen, bij grote instel lingen in zorg, welzijn en onderwijs enzovoort. Door de invoering van de door velen – inclusief de PvdA − zo geprezen marktwerking, zijn de afgelopen tien jaar de morele remmen flink losge gooid. Bestuurders en andere ‘diena ren’ van de publieke zaak grepen de kans om voor zichzelf grote salarissen, bonussen en nog veel grotere pensioen regelingen te ‘organiseren’. Op kosten van de belastingbetaler, huurder, premie betaler en andere gewone mensen. Het lukt deze graaiers nog steeds om ons, het grote publiek, voor de gek te houden met ingewikkelde praatjes en zogenaamde verklaringen. Zo komen ze er mee weg en als ze toch ontslagen worden dan hebben ze vooraf prachtige ‘gouden handdrukken’ voor zichzelf geregeld. Waar juridisch geen speld meer tussen te krijgen valt. Criminelen zonder witte boorden wor den steeds vaker kaalgeplukt. Regel matig neemt justitie boten, auto’s, hui zen en andere dure zaken in beslag en dit wordt in de media breed uitge meten. Hiervan moeten wij leren dat criminaliteit niet loont. Ik neem aan dat we binnenkort (live op televisie) kunnen zien dat ook de zichzelf verrijkende managers en bestuurders met terug werkende kracht worden kaalgeplukt. Ook criminelen hebben recht op gelijke behandeling!
■ G een mening. (4%)
SozioSPH 108 oktober 2012
|5
Jeanet Zonneveld, landelijk projectmanager Achter de voordeuraanpak/Multiprobleemgezinnen
‘Hulpverleners en handhavers hebben elkaar nodig’ Een samenhangende aanpak en regie voor de hulpverlening aan kwetsbare gezinnen en huishoudens met een meervoudige problematiek. Een landelijk project moet ervoor zorgen dat dit gestalte krijgt en dat hulpverleners niet meer langs elkaar heen werken. Jeanet Zonneveld is projectleider. ‘Ik ben heel optimistisch.’ Olaf Stomp
Cijfers Het project richt zich op twee groepen: kwetsbare huishoudens en huishoudens met ernstig complexe meervoudige problema tiek. Amsterdam telt ongeveer 30.000 kwetsbare huishoudens. Rotterdam telt 30.000 kwetsbare personen. Bij ernstig complexe multiprobleemgezinnen zijn problemen vaak chronisch, worden problemen van generatie op generatie overgedragen, is vaak sprake van geweld en overlast. Van deze gezinnen zijn er een paar honderd per grote stad.
Congres Jeugdzo Jeanet Zonneveld is een van de sprekers op het congres Jeugd zo! dat op 7 november wordt gehouden in de Jaarbeurs in Utrecht. Het omvat drie programmalijnen: onderwijs & jeugdzorg; veiligheid/het veilige kind; professionele interventies. Meer infor matie is te vinden op www.jeugdzo.nl
6|SozioSPH 108 oktober 2012
D
e diagnose dateert al weer van een paar jaar geleden. Hulpverleners en dienstverleners rond multiprobleemgezinnen die langs elkaar heen werken, zonder enige regie. Inspecties trek ken die conclusie na ernstige incidenten (het Maasmeisje, Savannah). In Amsterdam legt een rapport (Operatie Frankenstein) een gelijksoortige desorganisatie bloot. Inmiddels is er het nodige aan het veranderen. Een nieuwe werkwijze (Eén gezin, één plan, één regisseur, zie kader) moet ervoor zorgen dat de hulp aan kwets bare gezinnen in samenhang gebeurt. Jeanet Zonneveld speelt een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat die aanpak overal in het land navolging krijgt. Ze is lande lijk projectmanager Achter de voordeuraanpak/Multi probleemgezinnen. Het project is het logische vervolg van een Rijksexperiment (zie kader) waarin zes steden participeerden in een vernieuwende aanpak bij de hulpverlening aan multiprobleemgezinnen. Je bent landelijk projectmanager. Daarnaast werk je ook lokaal omdat je in Amsterdam projectleider bent. Een dub belrol, ver van en dichtbij de praktijk tegelijk. Is dat lastig?
‘Een goede frontlijn werker is iemand die zich los kan maken van knellen de protocollen, of daar creatief mee om kan gaan.’
foto Katrien Mulder
‘Het is een voordeel. En het is juist de reden waarom VWS en BZK mij als projectleider wilden en graag wilden dat ik verbonden blijf aan mijn projectteam in Amsterdam. Ze zeiden: je hebt van twee werelden het beste. Je kunt alle steden inclusief Amsterdam helpen vanuit de ministeries en jij kan dat project goed doen omdat jij zo goed snapt wat er speelt in de steden. Ik zie dat ook zo. Het abstractieniveau is namelijk bij minis teries weer vele malen hoger dan op beleidsniveau in gemeenten. Als projectleider in Amsterdam zit ik dich ter bij de hulpverlening. Daarnaast ben ik ook een hele tijd gz-psycholoog geweest in de jeugdpsychiatrie en de jeugdbescherming. Dus ik snap heel goed wat er speelt in de praktijk.’ Kun je met een voorbeeld aangeven hoe de kloof tussen de lokale praktijk en het landelijk beleid zich manifesteert? ‘Het is heel gemakkelijk om vanuit het ministerie te zeggen: je moet integraal werken. En dan vervolgens denken dat het vanzelf gaat. Ook steden kunnen ge makkelijk zeggen: kijk eens wat een mooi project wij hebben, wij werken integraal!’ Iedereen gelooft dat, als je daar niet in doorprikt.’
Jij prikt wel door. Wat zie je dan? ‘Dat het heel moeilijk is om integraal te werken. Dan zie je welke dekking, welk commitment je van be stuurders nodig hebt. Wat je ziet is dat bijvoorbeeld een wethouder in stad X van armoede en inkomen een aanpak wil rond multiprobleemgezinnen, want dan komen er meer mensen uit die gezinnen aan het werk. Dat is dan zijn project, zijn projectgeld en zijn doel. Maar dat is natuurlijk een eenzijdige aanpak. Hij zou een gezamenlijke aanpak moeten nastreven met andere domeinen, met gezondheid, met zorg, met wonen om daarmee middelen en mensen bij elkaar te brengen. De uitdaging is dat projecten en frontlijnteams daadwerkelijk vanuit integrale bestuursopdracht wer ken en dus ontschot mensen en middelen kunnen in zetten. De zes steden van het Rijksexperiment waren daarin koplopers en worden nu op de voet gevolgd en soms zelfs ingehaald door de andere vijftig steden die zich aangesloten hebben. Ze lopen daarmee vooruit op de aanstaande transities. Amsterdam is daar bijvoor beeld hard mee aan de slag.’
➽
SozioSPH 108 oktober 2012
|7
➽ Om integraal werken op bestuurs- en beleidsniveau
voor elkaar te krijgen, is dus in veel gemeenten nog een hele kluif. Op uitvoerend niveau, door de hulp verleners gebeurt dit al veel meer, zegt Zonneveld. ‘Je ziet dat daar minder belemmeringen zijn. Er is de afgelopen jaren een enorm leereffect geweest. Dat heb ik gezien vanaf 2006 toen we met een integrale aanpak in Amsterdam begonnen. Hulpverleners en politieagenten bijvoorbeeld, verstonden toen elkaars taal niet, letterlijk niet. Dat waren twee werelden die ver van elkaar af lagen. Ze waren niet gewend om met elkaar samen te werken. Die kloof zie ik nergens meer zo sterk.’
handhavers. Dat vonden ze niet in het belang van het gezin en hun vertrouwensrelatie met het gezin. Ik wil niet zeggen dat deze zienswijze helemaal is uitgeroeid, maar ik zie een sterke verbetering waarbij hulpverleners nu inzien dat het juist wél in het belang is van een gezin om met handhavers samen te werken. Een voor beeld: inkomensfraude. Als dat niet gemeld wordt aan de handhavers op inkomen, dan wordt de boete steeds hoger. Als het later aan het licht komt, dan heeft de hulpverlener er mede voor gezorgd dat dit een grote aanslag vormt op het gezinsinkomen. Kortom: een hulpverlener heeft er dus belang bij om samen te werken met handhavers.’
‘Hulpverleners en politieagenten verstonden toen elkaars taal niet’ Hoe komt het dat dit is veranderd? ‘In de uitvoering zijn alle professionals zich steeds meer gaan realiseren dat ze wel verschillende opdrachten, protocollen en taken hebben, maar dat ze wel met dezelfde mensen werken. Kwetsbare gezinnen en kwets bare huishoudens in arme wijken. De politie en hulp verleners, om die twee groepen maar weer te noemen, snappen dat ze elkaar nodig hebben om het effect van hun werk te vergroten.’ En kunnen ze dan loskomen van die dwingende proto collen? ‘Dat is een kenmerk van een goeie frontlijnwerker. Dat hebben we onderzocht. Een goede frontlijnwerker – dat kan bijvoorbeeld een hulpverlener, een klantmana ger van de sociale dienst, een politieagent zijn – dat is iemand die zich los kan maken van knellende protocol len, of daar creatief mee om kan gaan.’ Belangrijk element in de nieuwe werkwijze is dat er rond de hulpverlening aan een gezin, één regisseur is die sturend optreedt. Dat lijkt me niet eenvoudig in de praktijk. ‘Je moet als regisseur inderdaad van heel goede huize komen. Je moet heel goed kunnen aansturen, je man daat kunnen nemen – zowel naar het gezin als naar de betrokken hulpverleners, het uitvoeringsteam. De regisseur is de baas van het uitvoeringsteam, hij moet bovendien zorgen dat zo’n team zo klein mogelijk blijft. Hij moet in staat zijn professionals met een heel uiteenlopende discipline aan te spreken en aan te stu ren. Van de psychiater tot de woonconsulent van de corporatie. Veel van het succes hangt af van de kwali teiten van de regisseur.’ Bij deze werkwijze komen hulpverlenen en handhaven samen. Is dat niet lastig? ‘Ook daarin is veel veranderd. Een aantal jaren geleden waren hulpverleners een beetje wars van handhaven. En wilden ze eigenlijk ook niet samenwerken met
Ben je optimistisch over het effect van de projecten? ‘Ik ben heel optimistisch. Zeker in verband met de transities. Deze projecten laten zien: er is een integrale werkwijze nodig. In die werkwijze heb je een systeem innovatie nodig. De transities zijn ook een systeem innovatie. Belangrijk is wel dat gemeenten die transities – die gaan over werk, onderwijs, jeugdzorg, AWBZ – geïntegreerd doorvoeren. Gelukkig zie je dat veel ge meenten, vooral de kleinere, dit doen.’ ✤
Eén gezin, één plan, één regisseur Tussen 2008 en 2010 participeerden zes gemeenten in het Rijks experiment Achter de Voordeur. Essentieel bij die aanpak van so ciale problemen is het outreachend werken: de professional wacht niet op de hulpvraag maar gaat eropaf, en komt ook in de privésfeer. Andere cruciale kenmerken: de samenwerking tussen verschillende disciplines zoals: Bureau Jeugdzorg, maatschappe lijk werk, onderwijs en politie. Er wordt gewerkt aan een gezamen lijk plan. Daarbij heeft één regisseur het mandaat heeft om be slissingen te nemen. Het voorkomt ook dat professionals langs elkaar heen werken en dat een gezin te maken krijgt met een keur aan hulpverleners. Inmiddels is er een vervolg op het experiment: het Project Achter de Voordeuraanpak/Multiprobleemgezinnen. Daarin participeren inmiddels meer dan vijftig gemeenten. Die werken dus volgens de beoogde aanpak.
Meer informatie http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/brochures/2011/05/18/e-boekaan-de-slag-achter-de-voordeur.html
SozioSPH 108 oktober 2012
|9
de worsteling
Daniëlle is verliefd!
beeld Studio Diender
Daniëlle is open over de relatie en praat hier veel over met haar persoonlijk begeleider. Van Daniëlles zus hoort de begeleiding ook over veel zaken die Daniëlle niet bespreekt. Zo zou haar fiets zijn gestolen. Deze bleek niet gestolen te zijn, maar door de vriend ingepikt te zijn voor zijn dochter. Ook blijkt haar vriend in de gevangenis gezeten te hebben voor diefstal en gebruikt hij regelmatig drugs. Hij ontvangt maandelijks meer salaris maar komt altijd geld tekort waarna hij bij Daniëlle aanklopt. Hij vergokt veel van zijn geld. De vriend wil graag samenwonen en een kindje krijgen met haar. Daniëlle weet zelf niet zo goed wat ze wil maar is bang dat de relatie eindigt als zij nee zegt.
Daniëlle is 32 jaar. Ze woont in een instelling, die uit initiatief van ouders is opgezet, met negen andere bewoners. Ze heeft een licht verstandelijke beperking maar daar is op het eerste gezicht weinig van te merken. Daniëlle woonde eerst geheel zelfstandig. Dit bleek echter lastiger te zijn dan gedacht. Ze werd eenzaam en sloot op aandringen van verkeerde vrienden een lening af die ze zich niet kon veroorloven. Daniëlle woont nu bijna drie jaar in het ouderinitiatief en heeft zich sterk ontwikkeld. Zo is haar eenzaamheid weg, heeft ze de schuld afgelost en
10|SozioSPH 108 oktober 2012
kan ze goed voor zichzelf opkomen. Daniëlle heeft sinds een half jaar een vriend. Erg leuk voor haar. Ze slapen om het weekend bij elkaar. Haar vriend is tien jaar ouder en werkt als leidinggevende bij hetzelfde bedrijf als zij. Hij heeft naar eigen zeggen geen verstandelijke beperking. De begeleiding van Daniëlle twijfelt hieraan. Daniëlle vindt haar leven erg leuk nu ze een partner heeft. Grenzen kan zij echter niet aangeven. Zo eet ze bijvoorbeeld al zes maanden een uitsmijter rosbief bij haar vriend omdat ze niet durft te zeggen dat zij dit niet lekker vindt.
Daniëlle mag in het ouderinitiatief niet samenwonen, zal dus dan bij hem in moeten trekken. De mogelijkheid om terug te keren is nihil; de plek gaat dan naar een ander. Haar vriend heeft gezegd dat ze dan een lening kunnen afsluiten om het huis opnieuw in te richten. De begeleiding vreest voor het welzijn van Daniëlle. Haar vriend maakt gebruik van haar en zet haar aan tot zaken die zij op eigen initiatief nooit gedaan zou hebben. Ook profiteert hij van haar schamele loon. Als zij daadwerkelijk samen gaat wonen, is de begeleiding niet meer verantwoordelijk en kunnen ze haar niet meer helpen. Dit is het laatste wat het team wil.
Wat is de beste manier om Daniëlle te begeleiden zonder haar vertrouwen te schaden en haar dingen te verbieden?
Daniëlle staat voor een keus die inge wikkeld is en grote gevolgen met zich meebrengt. Dit is eng. Niet alleen voor haar, maar ook voor haar hulpverleners. Feit blijft dat Daniëlle een klant is met een wens en een duidelijke hulpvraag. Mijn advies is om eerst te kijken naar haar persoonlijke wensen en ambities. Wat wil zij in het leven? Wat heeft ze meegemaakt in haar leven? Wat heeft ze geleerd van het zelfstandig wonen? Wat zijn ontwikkelpunten voor Daniëlle? Vervolgens lijkt het mij van belang in zicht te geven in haar verschillende op ties en de gevolgen daarvan. Wat als ze gaat samenwonen? Wat als ze dit niet gaat doen? Hoe zal haar leven eruit ko men te zien? Hoe passen die gevolgen bij haar wensen en ambities? Ik vind het belangrijk dat zij zelf tot in zichten komt. In mijn begeleiding zou ik spiegelen, doorvragen en samenvatten. In dit stadium is het belangrijk als pro fessional geen menig te geven. Het is veel om dit in één gesprek te doen, grote keuzes nemen tijd en dat is ook prima. Het is goed dat zij dit ook hoort. Werken met visuele hulpmiddelen zoals post-its en foto’s helpt het overzicht te bewaren. Zo wordt samen terugkijken makkelijk en snel. Als Daniëlle een helder beeld heeft over de situatie, is advies van een professional gepast. Ik zou het advies zo opbouwen dat bij elke optie een mogelijke uitkomst beschreven is. Een dwingend advies zou haar niet helpen. Ik zou wel heel duide lijk zijn dat haar vriend niet haar geld moet vergokken. Dit is een overschrijding van een duidelijke norm in Nederland.
Vervolgens is het aan haar om een keus te maken. Hoe moeilijk dit ook is, zij heeft het recht zelf te kiezen. De uit komst is niet altijd relevant. Dat iemand mag leven en leren door zelf te ervaren, dát is relevant. Wat de hulpverlening kan doen is het aanbod afstemmen op haar keuzes. Zij is de klant. Dit zou zo klein kunnen zijn als een op bouwschema voor het samenwonen tot een vorm van ambulante begeleiding. Wees creatief en blijf samen denken in mogelijkheden. Ramon de Groot, persoonlijk begeleider ’s Heerenloo / redacteur Expertisecentrum Verstandelijke Beperking
Uit de casus komt naar voren dat Daniëlle profijt heeft van de begeleiding. De ver trouwensband met haar persoonlijk be geleider is goed. Dit is een positief onder deel van de begeleiding van Daniëlle waardoor een goed gesprek met Daniëlle mogelijk is. De huidige situatie leidt voor Daniëlle en haar begeleiders tot een verandering, die vragen en onzekerheden met zich meebrengt. Inzicht krijgen in de wens van Daniëlle, de mogelijkheden om samen te wonen en daarnaast Daniëlle infor matie verschaffen, zijn de stappen die genomen kunnen worden in dit traject.
wat samenwonen inhoudt? De persoon lijk begeleider kan met Daniëlle in ge sprek gaan en alles op papier zetten. Een aandachtspunt hierbij is: maak het overzichtelijk en makkelijk! Het gesprek kan bijvoorbeeld gaan over het gebruik van geld, hoeveel geld heb je tot je beschikking, hoe zou dat zijn als je gaat samenwonen, een lening af sluit en met welk geld gaan jullie je huis inrichten? Wat betreft de relatie van Daniëlle kan in een gesprek ook een overzicht gemaakt worden. Wat is haar toekomstperspectief, wat wil zij, hoe kan zij dat bereiken en welke rol speelt haar vriend hierin? Maak de ideeën van Daniëlle inzichtelijk en overzichtelijk voor haar. In deze gesprekken moet duidelijk aan gegeven worden dat Daniëlle geen be geleiding meer krijgt als zij weggaat bij het ouderinitiatief, wat inhoudt dat zij alles zelf moet regelen. Als begeleider is het goed om dicht bij Daniëlle te blijven en haar niet aan te vallen dat ze het fout doet of verkeerde keuzes maakt. Blijf naast haar staan en geef haar alle informatie die zij nodig heeft om een beslissing te maken. Zij is uiteindelijk de persoon die de beslissing mag en moet maken. Kelly Bruul Orthopedagoog, Expertisecentrum Verstandelijke Beperking
Daniëlle moet inzicht krijgen in wat alle veranderingen inhouden en welke ge volgen het kan hebben. Heeft Daniëlle bijvoorbeeld op dit moment een idee
Reageren? Benieuwd naar andere reacties op deze casus? Surf dan naar www.sozio.nl/worsteling. Wil je zelf een reactie plaatsen, dan kan dat. Mail deze naar sozio@mailswp.com. Onder inzenders verloten we een boekenbon.
SozioSPH 108 oktober 2012
|11
crossmedia recensie
Moresprudentie Ethiek en beroepscode in het sociaal werk, Jaap Buitink, Jan Ebskamp en Richard Groothoff, Thieme Meulenhoff ISBN 9789006952490 274 pagina’s. € 33,50
recensie
De trein van Boos naar Middel Een nieuw transportmiddel in oplossingsgerichte gesprekken Frank van den Berg en Ernst Bouweriks Uitgeverij SWP (swpbook.com) ISBN: 9789088502606 Prijs: € 18,50
12|SozioSPH 108 oktober 2012
Het boek Moresprudentie is een boeiend boek en de inhoud bepaald niet zodanig dat je het even snel tot je neemt. Het reikt een theoretische kader aan. Daarbij reali seer je je al lezend weer dat je als sociaal werker je voortdurend in situaties be vindt waar normen en waarden een rol spelen. En waar routine niet toereikend is. Bij beroepsethiek horen instrumenten als beroepscode, de concretisering van de beroepsethiek van een beroepsgroep, het beroepsregister en het tuchtrecht. Zaken die ook aandacht gekregen heb ben in het professionaliseringsproces dat bijvoorbeeld de afgelopen jaren bin nen de jeugdzorg heeft plaatsgevonden. Een proces dat overigens nog wel daad werkelijk inhoud en betekenis moet krijgen in de dagelijkse beroepspraktijk. Het valt dan ook te prijzen dat de auteurs zich erg veel moeite hebben getroost om het boek voor een groot deel op te han gen aan de beroepscodes voor sociaal werkers. Er wordt gerefereerd aan de codes voor de maatschappelijk werker,
de sociaalagogisch werker en de jeugd zorgwerker. De verschillende artikelen uit de codes worden steeds op hun reikwijdte en achterliggende of onderliggende waar den en normen besproken en de dilem ma’s en conflicterende waarden worden middels casussen zichtbaar en voelbaar gemaakt. Met behulp van opdrachten word je uitgedaagd om hiermee te oefenen. Het is mooi dat in het opleidingsprofiel van de sociaalagoog naast agogisch vakmatige en organisatorische, bedrijfs matige taken ook professionaliserings taken aandacht krijgen. Maar het lijkt me soms nog wat mager aandacht te krijgen in de opleiding. Het is een feit dat de toe komstige werkers ook deel uit (zouden moeten) maken van een collectief, met een eigen beroepsmoraal, expliciet ge maakt in een eigen beroepscode. Met dat groeiende bewustzijn komen wellicht ook nieuwe inzichten. Het boek is daarbij een belangrijk houvast.
De trein van Boos naar Middel is een gespreksmodel voor iedereen die mensen wil helpen bij het omzetten van negatieve emoties in positieve actie. Het model biedt een variant met veel overlap op de in de hulpverlening nu zo populaire methode ‘oplossingsgericht werken’. Een kritische kanttekening is hier op zijn plaats omdat De trein gepresenteerd wordt als een ‘nieuw transportmiddel’. Echter, het model verschilt op enkele pun ten wezenlijk met de oplossingsgerichte methode. Tal van redenen kunnen maken dat iemand tijdelijk onvoldoende in staat is om te reflecteren op het eigen hande len om van daaruit eigen oplossingen te bedenken. De hulpverlener als reisleider aan boord van De trein is alert op en heeft aandacht voor de belemmerende emoties van de cliënt die ten grondslag liggen aan zijn zorgen. Hij denkt actief mee met de cliënt door zijn ervaringen en kennis met hem te delen. De hulp verlener laat de regie bij de cliënt maar komt ook tegemoet aan de behoefte van de cliënt aan deskundigheid. Het denken van cliënten wordt daarmee gestuurd in de richting van het vinden van oplossin gen. De trein biedt handvatten om er
zorg voor te dragen dat deze informatie overdracht weloverwogen gebeurt, de aan sluiting met de cliënt gewaarborgd blijft en voorkomen wordt dat de hulpverlener de leiding van de cliënt overneemt. De trein helpt de hulpverlener tevens voorko men dat hij in de valkuil stapt om de cliënt het etiket ‘weerstand’ of ‘klaagtypisch’ op te plakken. Het uitgangspunt is: iedereen is gemotiveerd. En iemand die zich ge steund en begrepen voelt zal zich eerder laten helpen zijn motivatie te zoeken. De genoemde verschillen ten opzichte van de oplossingsgerichte methode bie den naar mijn mening een belangrijke meerwaarde in de samenwerking met cliënten. Met de nadruk op samen. Want zoals in het boek zo treffend wordt gesteld: ‘motivatie heeft veel te maken met de verwachting van een beloning; een beloning is een individueel gevoel. De treinreis is een zoektocht naar belo ningen en de belangrijkste beloning zit in het samenwerkingsgevoel dat de zoektocht zelf oplevert.’
Afra Groen
Claudia Snijders, gezinstrainer Zandbergen Jeugd en Opvoedhulp
recensie
herrie in huis Ervaringen van een gezinshuismoeder Eva Harting Uitgeverij SWP (www.swpbook.com) ISBN: 9789088503382 176 pagina’s. € 18,90
Vijfhonderd jaar verheffen en verbinden Jan Bijlsma en Hay Janssen Uitgeverij Coutinho (www.coutinho.nl) ISBN: 978 90 469 03254 (tweede druk, geheel geactualiseerd) € 28,50 Het boek bespreekt de geschiedenis van mensen in de marge van de samen leving, en het ontstaan van de verzor gingsstaat en een geprofessionaliseerd maatschappelijk vangnet. Verder neemt in Sociaal werk in Nederland de ontwik keling van visies en theorieën een be langrijke plaats in.
Haal meer uit jezelf in de professionele samenwerking Jeroen Wouters en Irene van Krieken Uitgeverij Boom/Lemma (www.boomlemma.nl) ISBN: 978 90 5931 875 5 € 18,50 Dit boek gaat in op professioneel sa menwerken vanuit jouw kwaliteiten. Je start dichtbij jezelf: bij het onderzoeken van jouw persoonlijkheid. Aan de hand van de inzichten die je hierbij opdoet, ontwikkel je een persoonlijk ‘merk’ waaruit blijkt wie jij bent en waar je voor staat. Vervolgens krijg je handvat ten aangereikt om de samenwerkings relatie te onderzoeken, zodat je jouw merk zo goed mogelijk kunt inzetten.
emoties op. De auteur beschrijft de dilem ma’s, maar laat de lezer jammer genoeg niet weten hoe dit een plek krijgt in de relatie met haar partner, kinderen, familie en sociaal netwerk. Door het lezen van het boek krijgen potentiële gezinshuisouders een goed beeld van de dagelijkse praktijk. Sommi gen kunnen er echter door afgeschrikt worden vanwege de claim die een gezins huis kan doen op de relatie met jezelf en anderen. Voor professionals die werken met kin deren en gezinnen geeft het boek een levendige beschrijving van de dagelijkse perikelen in een gezinshuis. Het levert respect op voor de rol van gezinshuis ouder, die 24 uur per dag, zeven dagen in de week de zorg draagt voor kinderen met complexe problematiek en belaste achtergrond. Christa Geerse, Hoofd projecten Zandbergen jeugd en opvoedhulp
Signalementen
Sociaal werk in Nederland
De overheid stuurt aan op alternatieven voor residentiële leefgroepen en behan delvoorzieningen voor kinderen. Dit ge beurt in de pleegzorg en gezinshuizen, die beide gekenmerkt worden door een gezinskarakter. Een gezinshuis is een kleinschalige vorm van residentiële hulpverlening. Gezinshuisouders hebben een relevante opleiding genoten voor het opvangen en begeleiden van kinderen met specifieke problematiek. Bij pleeg zorg gaat het in principe om een vrij willige bereidheid om een of meerdere kinderen op te vangen in het gezin. Eva Harting geeft de lezer, vanuit haar bevlogenheid als ouder en gezins huisouder, een kijkje in de keuken van het gezinshuis. Zij runt samen met haar man een huishouden met zeven kinde ren, waarvan vier gezinshuiskinderen. De auteur beschrijft intense, mooie, maar ook moeilijke situaties die zich hebben voorgedaan met de kinderen. Het boek is echter meer dan een ervaringsverhaal. Het geeft de lezer veel informatie over de doelstelling en structuur van een gezinshuis en de taken van een gezins huisouder. De gezinshuiskinderen laten in het con tact moeilijk gedrag zien, dat verklaard kan worden door hechtingsproblemen en dubbele loyaliteiten. De gezinshuis ouder stoeit soms ook met loyaliteits vraagstukken. Worden de eigen kinderen en partner niet tekort gedaan door het appèl van de gezinshuiskinderen? Deze elementaire en relationele vragen roepen
SozioSPH 108 oktober 2012
|13
Moreel beraad in de In de jeugdzorg zijn vraagsturing en protocollen belangrijk voor het professioneel handelen. Maar in concrete situaties kan dit leiden tot botsing van waarden. De hulpvraag kan namelijk op gespannen voet staan met een veilige situatie waarin het kind gezond kan opgroeien. Moreel beraad kan professionals helpen het handelen normatief te verantwoorden. Ruth Spijkerboer, Bert Molewijk, Jaap van der Stel
Pleegkind weg? Een pleegkind (6 jaar, 3 maanden in een pleeggezin verblijvend), gedraagt zich erg dwars tegenover haar pleegzusje (8 jaar) en pleegouders. De pleegouders, van wie de moeder er sinds één maand ook de zorg voor haar snel dementerende moe der bij heeft gekregen, zijn ten einde raad en geven aan er per direct mee te willen stoppen. De begeleidster van de pleegou ders staat voor een dilemma: wil zij de ou ders nog proberen te motiveren het kind te verzorgen? Er is dan kans dat het kind niet de aandacht krijgt die het nodig heeft. Of kan zij beter de wens van de pleegouders volgen en het kind laten vertrekken? Dat betekent misschien een breuk in de band tussen kind en pleegouders, die, hoe broos ook, misschien had kunnen uitgroeien tot een stevige relatie.
14|SozioSPH 108 oktober 2012
V
olgens Van Montfoort1 is hulp verlening in de jeugdzorg vraag gestuurd, effectief en normatief. Deze uitgangspunten geven richting. In een concrete situatie moet de profes sional echter zelf bepalen wat zij (*) gaat doen. Het voorbeeld in het kader maakt dit duidelijk. De keuze voor handelen van de professional ontwik kelt zich op verschillende manieren. Wat zij gelezen heeft en wat er om haar heen wordt gezegd beïnvloedt haar, evenals het handelen van haar collega’s en van haar cliënten. Zij doet iets met die gegevens: zij com municeert erover, wijzigt misschien haar oordeel en geeft haar eigen betekenis. Sommige oordelen zijn tij delijk, andere nemen vastere vorm aan en worden over tuigingen. Sommige van deze overtuigingen worden algemeen gedeeld of zijn meer of minder verplicht
jeugdzorg
Moreel beraad wordt bijgewoond door zes à twaalf
(Evidence Based Practices, protocollen, beroepscodes, wettelijke bepalingen, onder andere de Wet op de Jeugd zorg, tuchtrecht). Andere overtuigingen zijn particu lier en bestaan alleen in die specifieke situatie. Al deze overtuigingen, bewust of onbewust, al of niet vastgelegd in documenten, geven richting aan de overtuigingen en de keuze voor bepaald handelen van professionals. Vraagsturing Een overtuiging die vandaag de dag in de jeugdzorg breed wordt gedeeld en verankerd is in de Wet op de Jeugdzorg, is dat de geboden hulp vraaggestuurd moet zijn. De begeleidster heeft echter te maken met meer dere, veranderende, hulpvragen: in deze casus die van het kind en die van de pleegouders. De vraag uit het voorbeeld die het kind door middel van haar gedrag
stelt, kan zijn: help mij vertrouwen te krijgen in de mensen die voor mij willen zorgen in een zo stabiel mogelijke omgeving. De pleegouders kunnen vragen om hulp bij beëindiging van de opvang van het pleeg kind, omdat op dat moment meer waarde wordt ge hecht aan het welzijn van oma. Wanneer niet heel dui delijk de ondergrens van veilig opgroeien in het geding is, is de vraag: wiens vraag gaat voor? Wat is het beste voor het kind?
mensen en duurt één tot twee uur.
Effectief werken, ordening en ‘evidence’ Overtuigingen kennen ordeningen: zonder ordening zou alles wat wij met onze zintuigen opmerken chao tisch op ons overkomen en zouden wij in iedere situatie opnieuw moeten nadenken over de vraag hoe te hande len. Een theorie over hechting ordent voor de begeleid ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|15
Dat betekent mis schien een breuk in de band tussen kind en pleegouders, die, hoe broos ook, misschien had kun nen uitgroeien tot een stevige relatie.
➽ ster de werkelijkheid: kennis over hechtingsfasen kan
helpen bij het in kaart brengen van het gedrag van het pleegkind. Evidence Based Practice, met de daaruit voortkomende richtlijnen, methodische voorschriften en protocollen, en Practice Based Evidence, de in de praktijk ontwikkelde ‘evidence’ over wat gedaan moet worden, helpen de professional het handelen te verant woorden. De begeleidster hoeft niet op ieder moment in haar werk het wiel opnieuw uit te vinden. Ordening heeft dus zin. Maar ordening kan ons bij het nadenken over wat goed handelen is ook in de weg zitten. Een theorie over de oorzaken van hechtingsgestoord gedrag kan ons blind maken voor factoren die ook belangrijk zijn, maar die wij door het zoeklicht van de theorie over het hoofd zijn gaan zien. Een theorie die stelt dat wanneer veilige hechting zich op het derde levensjaar nog niet heeft ontwikkeld, ook nooit meer zal ontstaan, maakt blind voor het feit dat bepaalde beschermende factoren zou
16|SozioSPH 108 oktober 2012
den kunnen maken dat de prognose misschien opti mistischer uitvalt. We kunnen zeggen: echt objectieve kennis − waarheid − door iedereen gedeeld en die voor eens en altijd voorschrijft hoe wij moeten handelen, bestaat niet. Effectief zorg willen dragen voor een ge zond opvoedklimaat vanuit ‘evidence’ kan op gespan nen voet komen te staan met het belang van het kind. Verschillende perspectieven, waarheden en waarden Ieder heeft een eigen waarheid. Iedereen kijkt vanuit het eigen cliënt- of professionele perspectief en geeft een eigen betekenis2. Hierin spelen waarden een rol. Wanneer waarden of verschillende overtuigingen over wat goed is botsen, ontstaan dilemma’s. Vaak voelen wij ons op de momenten dat wij een dilemma tegenkomen geraakt en worden wij ons echt bewust van de waarden die spelen. In die situatie zijn wij het meest gemotiveerd
Wiens vraag gaat voor? Wat is het beste voor het kind?
Bewustwording van het bestaan van de verschillende perspectieven, reflectie op waarden die vanuit de ver schillende perspectieven meespelen en op de midde len die de hulpverlener ter beschikking staan, kan professionals helpen het handelen normatief te ver antwoorden. Een ervaren professional bezit praktische wijsheid3 . Zij bezit kennis en ervaring van waaruit zij handelt. Bewustwording van en reflectie op waarden die mee spelen en op het mogelijke handelen verdiepen de prak tische wijsheid. Welke waarden zijn in het geding? Welke zienswijze, richtlijnen, methodische voorschrif ten, zijn waardevol om te gebruiken? Hoe moet ik dus handelen? Dialoog
te zoeken naar het juiste handelen. Er is dus alle reden die momenten aan te grijpen om te reflecteren op de betekenis van de waarden die op dat moment in die specifieke situatie spelen. Dilemma’s, reflectie en normatief handelen Een dilemma ontstaat wanneer je twee keuzemogelijk heden hebt, die beide schade kunnen berokkenen. Dilemma’s zijn in iedere situatie uniek. De keus voor bepaald handelen zal op het specifieke, cruciale moment gerechtvaardigd moeten worden.
Botsende belangen Een dilemma kan ontstaan voor de begeleidster wanneer het belang van het pleegkind (gezond opgroeien) botst met het belang van de pleegouders (eigen gezondheid) of oma (menswaardig einde).
Er is nog iets van belang: dialoog. De verschillende belanghebbenden hebben ieder hun eigen perspectief en waarden. De (pleeg)ouder kent haar eigen kind en kan het beste vertellen wat het wil en hoopt. De be geleidster kent de pleegouders en het kind en heeft vanuit haar kennis en ervaring een idee over wat zij aankunnen. De gedragswetenschapper van de pleeg zorginstelling heeft kijk op effectiviteit van interven ties, op validiteit van risicotaxatie- of observatielijsten. Dialoog wil zeggen: goed luisteren naar de betekenis die een ander wil duidelijk maken. Wij zijn ieder afzon derlijk beperkt in onze kijk op een specifieke situatie. Een ander kan een waarde die wij vanuit ons eigen perspectief nog niet hadden onderkend duidelijk ma ken. Dialoog betekent gezamenlijk reflecteren, met gebruikmaking van ieders praktische wijsheid. Zo kan in de dialoog tussen betekenissen een conclusie of juist een verschil van mening geformuleerd worden. In concrete situaties is sprake van een waarheid die op dat moment geldt4. Maakt het dan niet uit om welke waarheid het gaat? Is al het handelen relatief? Zeker niet! Reflectie en dialoog helpen juist bij de keuze tot weloverwogen handelen. Handelen wordt daarmee onderbouwd normatief. Moreel beraad, dat zijn wortels heeft in de pragmati sche hermeneutiek5, is een instrument dat in de gezond ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|17
➽ heidszorg steeds meer wordt gebruikt om professionals
te helpen hun handelen te verantwoorden6,7.
Moreel beraad Moreel beraad maakt gebruik van het gevoel van urgen tie dat ontstaat op het moment dat een dilemma zich voordoet omdat verschillende waarden botsen. Het is een gestructureerde vorm van (liefst multidisciplinair8) overleg over morele vragen dat professionals helpt de
In de praktijk In het moreel beraad met het hele pleegzorgteam stimuleert de be geleider de deelnemers te reflecteren op wat zij belangrijk vinden. De pleegmoeder maakt duidelijk hoe zwaar het belang van res pectievelijk. haar moeder en pleegkind wegen. Zij merkt al pra tende dat zij het ook belangrijk vindt dat zij het zelf allemaal aan blijft kunnen: haar eigen gezondheid blijkt net zo belangrijk voor haar als welzijn van eigen moeder en pleegkind, omdat het laat ste niet zonder het eerste kan. De aanwezige gedragswetenschapper begrijpt nu beter dat de pleegmoeder het belang van kind en eigen moeder beide be langrijk vindt en welke ruimte de pleegmoeder heeft om te zor gen voor het kind. Hij weegt dit, vanuit de waarde die hij vanuit zijn verantwoordelijkheid hecht aan gezond opgroeien van het kind, af tegen datgene wat hij weet over de noodzakelijke voor waarden daarvoor. Hij denkt na over het nut van een observatie lijst om zo meer te kunnen zeggen over de betekenis van het ge drag van het kind. De begeleider vraagt hem kritisch na te denken over de vraag waarom hij dat zou willen doen. De gedragsweten schapper luistert naar het verslag dat de pleegmoeder van het gedrag van het kind geeft en realiseert zich dat een observatie misschien weinig kennis over het kind toe zal voegen. De pleegvader begrijpt, door de inbreng van de gedragsweten schapper, hoe belangrijk het is zorg te dragen voor gezond op groeien van het kind en wat het pleegkind daarvoor nodig heeft. De begeleidster van de pleegouders benoemt het belang van de biologische ouders van het kind. Zij legt uit waarom zij meent dat loyaliteit aan de ouders zo belangrijk is voor het kind. Al pratend komt men overeen dat de waarden die op het spel staan zijn: gezond opgroeien, eigen geluk voor pleegouders en oma en erkenning van de loyaliteit van het kind aan de biologi sche ouder. Na zorgvuldige afweging van deze waarden, en na dat iedereen bewust voor ogen heeft gekregen wat een kind no dig heeft en wat men kan bieden, formuleren de pleegouders de wens te zoeken naar mogelijkheden om, ondanks de omstandig heden, het kind een stimulerende plek te blijven bieden. Het besluit, dat het kind in het pleeggezin blijft, heeft ieders in stemming. Besloten wordt daar ook dat de pleegmoeder zal na denken over activiteiten die haar genoeg energie zullen geven om de situatie aan te kunnen. Ook wordt besloten dat de bege leidster van de pleegouders zal onderzoeken welke mogelijkhe den er zijn voor contact tussen het pleegkind en haar biologische moeder. Zij zal haar bevindingen voorleggen aan de pleegou ders, om samen te bekijken welk moment het geschiktst is om dat contact verder vorm te geven. Deze besluiten worden een dag la ter bekrachtigd in het behandeloverleg.
18|SozioSPH 108 oktober 2012
waarden van waaruit zij hulp willen leveren, te onder zoeken in een concrete situatie. Betekenisgeving van deelnemers en gelijkwaardigheid van kennis staan centraal. De structuur van het beraad is hulpmiddel, geen voorschrift. Belangrijker zijn dia loog en reflectie. Zo kan in een concrete, specifieke situatie, een verantwoord besluit genomen worden of duidelijkheid ontstaan over het eigen standpunt tegen over een ander. Moreel beraad wordt bijgewoond door zes à twaalf mensen en duurt één tot twee uur. De begeleider van het beraad zorgt voor veiligheid zodat men twijfels durft te uiten en vragen durft te stellen . Hij stimuleert onderzoek van en interactie tussen de verschillende aanwezige perspectieven en stelt kritische vragen die helpen bij reflectie op schijn baar vaststaande vooronderstellingen. Conclusie Moreel beraad kan professionals helpen gezamenlijk, met de cliënt, bewust te reflecteren op de waarden die meespelen in de verantwoording van hun normatief handelen. Het ondersteunt hen bij het ontwikkelen van praktische wijsheid. Hiermee is verantwoording van handelen niet simpeler geworden. Wel stelt het professionals, vanuit de eigen mogelijkheden en taken, in staat hun eigen verantwoor delijkheid te nemen in het hulpverleningsproces. Het verstevigt de professionele autonomie van professionals en de samenwerking met collega’s en cliënten. ✤ (*) De auteurs van dit artikel hebben bij professional gekozen voor ‘zij’. Veel hulpverleners zijn vrouw. Er kan natuurlijk ook ‘hij’ worden gelezen.
noten De notenlijst die bij dit artikel hoort, vind je op www.sozio.nl/ dossiers
Over de auteur Dr. Bert Molewijk is assistent-professor klinische ethiek en programma leider moreel beraad op de afdeling metamedica van het VUmc in Amsterdam. Daarnaast is hij associate professor klinische ethiek aan het Centrum voor Medische Ethiek van de Universiteit van Oslo. Dr. Jaap van der Stel is lector GGZ aan de Hogeschool Leiden Drs. Ruth Spijkerboer is docent/onderzoeker op de afdeling Social Work van de Hogeschool Leiden en doet vanuit het lectoraat GGZ onderzoek naar moreel beraad. De auteurs danken Edith Raap en Jurja Steenmeijer (met wie Ruth Spijkerboer de werkgroep ‘Professionele autonomie’ van de NVMW vormt) voor het meelezen en hun constructief commentaar op eer dere versies van dit artikel.
ogen
blik
SozioSPH 108 oktober 2012
foto Sake Rijpkema
Tot het streepje | Jennifer Nortman helpt Eric bij het koken. Jennifer werkt bij Sherpa. Ze is ambulant hulpverlener voor mensen met Niet Aangeboren Hersen letsel (NAH). Eric heeft een verleden met alcoholafhankelijkheid en heeft daar door het syndroom van Korsakov gekregen (cognitieve schade door een tekort aan vitamine B1). Eric woont sinds vier jaar zelfstandig in een intramurale set ting binnen Sherpa en krijgt ambulante ondersteuning.
|19
praktijk in onderzoek
‘Maar ik zie toch dat de vragenlijsten onvoldoende door de cliënt worden ingevuld? De respons is te laag. En als ik de mensen uit het team spreek, dan geven ze ook aan dat ze de eindmeting vergeten. Het lijkt mij dat we dan gewoon een bijeenkomst organiseren over hoe je die eindmeting kunt benutten!’, zeg ik licht gefrustreerd tegen mijn collega Ans van kwaliteitszorg. ‘Zo moeilijk is dat toch niet?’, denk ik er zachtjes achteraan.
20|SozioSPH 108 oktober 2012
beeld Bigstockphoto.com
‘Dat snap ik, Levi, maar wat je dan doet is dat je voor hen gaat denken in plaats van met hen te denken’, zegt Ans gedul dig. ‘Jij gaat al bedenken wat de oplos sing is voor hun probleem. Bij het imple menteren van onderzoek is dat gewoon niet handig. Als je wil dat zij meer vragen lijsten invullen, moet je ze het probleem voorleggen. Het probleem is namelijk heel simpel: aan het begin van het hulp verleningstraject geven de uitkomsten van de vragenlijsten hun kennelijk hou vast. Aan het eind kennen ze de cliënt en kunnen ze het gesprek wel af zonder ‘die vragenlijsten’. Dat is een probleem en een gemiste kans!’ ‘Klopt. En ik heb een idee voor de oplos sing’, mompel ik. ‘Ja, dat hoor ik. En dat is ook een goed idee, dat kan hen zeker helpen. De kracht zit hem er alleen in dat zij dat idee zelf bedenken. Geeft ze daar de tijd voor. Investeer daar in.’ ‘Poeh, ik snap het, Ans, maar dat kost zoveel tijd. Dan gaan we zeker eerst een uur bij elkaar zitten om het probleem te constateren en een oplossing te be denken? En die oplossing uitvoeren kost dan ook weer tijd.’ ‘Dat klopt helemaal’, zegt ze triomfante lijk. ‘En je zult zien dat het leuk is!’ ‘Leuk? Het is leuk als die respons om hoog gaat’, mopper ik ongeduldig. ‘Ja, dat wil ik ook, maar dat gaat je zo nooit lukken. Het gaat er bij praktijk onderzoek namelijk om dat je ze mee neemt, Levi! Laat hen bedenken wat zij hiervan vinden. Vinden ze het een pro bleem? Snappen ze dat het een pro bleem is? En hoe denken zij dit op te lossen? Wie weet word je wel verrast!’ ‘Hmhm, het klinkt alleen zo hulpverlener achtig: iedereen mee laten denken om
De kritische en gefrustreerde ouder Levi van Dam is afdelingshoofd en onderzoeker bij Zandbergen Jeugd & Opvoedhulp en vertelt over zijn belevenissen in onderzoeksland. gezamenlijk tot een oplossing te komen, terwijl die al voorhanden ligt.’ ‘Tja, Levi, daar ben ik het mee eens. Maar jij bent niet alleen onderzoeker. Je bent toch ook hulpverlener? En je weet toch dat het weinig zin heeft om cliënten de oplossing voor te schotelen, maar dat het veel meer effect heeft als je ze de juiste vragen stelt waardoor zij daar zelf achter komen?’ Ik knik instemmend en mompel dat ze gelijk heeft. Ondertussen is mijn blik af gedwaald naar buiten, ‘hoe kan het toch
dat de teams niet gewoon doen wat je met ze hebt afgesproken en wat er op papier staat’, denk ik bij mijzelf, ‘en waarom luisteren ze gewoon niet naar wat ik tegen ze… shit! Stop! Ik lijk wel een ge frustreerde ouder die over zijn kinderen zeurt. Dit gaat niet goed. Ans heeft gelijk: we moeten met elkaar in gesprek en ik moet ze als volwassenen aanspreken. Hoe gaan wij dit oplossen, in plaats van ‘papa wil dat je dit nu doet! En snel een beetje!’ ‘Gelukkig!’, denk ik, ‘gelukkig zijn er kriti sche ouders die met mij meekijken!’
vakmanschap Hoe komen competenties, beroepsvaardigheden, kern kwaliteiten en inzichten in de praktijk tot uiting? In de rubriek ‘VAKMANSCHAP’ vertellen werkers uit uiteenlopende beroepsgebieden over hun vakmanschap. In deze aflevering groepsleider arjan houwers. Huub Wiltschut
foto Huub wiltschut
‘Pietje Bellgedrag leidt tot verrassende resultaten’ Arjan Houwers (23 jaar) werkte in de ICT, maar vond daar zijn draai niet. Zijn moeder, werkzaam binnen de psychia trie, raadde hem de hulpverlening aan. Arjan is nu vierdejaarsstudent aan de SPHopleiding aan de Hogeschool Utrecht. Hij liep stage bij een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking en bij een ggzinstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking en psychische problemen. Vervolgens was hij stagiair bij de afde ling acute opname van GGZ Centraal in Amersfoort met volwassenen met allerlei soorten problematiek: psychose, persoonlijkheidsproblematiek, versla vingsproblemen, depressiviteit en suïci dale mensen. Arjan werkt daar 20 uur per week. waaruit bestaat jouw vakmanschap? Arjan: ‘Ik zit nog in de opleiding en werk twee à drie dagen per week in het werk veld. Ik kan verbindingen leggen tussen actuele opleidingskennis en de praktijk situatie. Tijdens collegiaal overleg probeer ik ideeën over te brengen naar mijn werk situatie. Zo worden bijvoorbeeld facetten over inzichten van herstelzorg en reha bilitatiemethoden ingepast in onze werk uitvoering. Als je lang in het vak zit, loop je de kans dat zaken vanzelfsprekend worden. Ik probeer fris en onbevangen een creatieve toevoeging te leveren. Soms is mijn Pietje Bellgedrag niet zo handig, maar soms leidt het tot verras sende resultaten.‘
hoe kom je aan dat vakmanschap? ‘Ik werk met professionals en ervarings deskundigen van alle leeftijden met een enorme diversiteit aan ervaringen, werk en levensachtergronden. Ik leer super veel van hen. Daarnaast heb ik vanuit de opleiding veel input. Door dat alles kan ik mezelf volop ontwikkelen.’ wat merken anderen van jouw vakmanschap? Cliënten vertellen Arjan dat hij ‘echt’ overkomt. Gemakkelijk aanspreekbaar, in voor een grapje, maar neemt hen ook serieus. Hij staat open voor de kennis, ervaring en opvattingen van zijn collega’s en neemt hun inbreng mee in zijn eigen werkhouding. ‘Een cliché, maar doe wat je zegt en zeg wat je gaat doen. Ik loop met een briefje op zak waar ik afspraken opschrijf zodat ik ze niet vergeet. Ik pro beer zo veel mogelijk mijn afspraken na te komen in het zicht van de cliënt. Om een goede therapeutische relatie op te bouwen moet je betrouwbaar blijken: Met hem kan ik zaken doen!’ ‘Ik onderzocht voor de minor ggzagoog bij de afdeling verslaving en psychiatrie hoe daar motiverende gespreksvoering werd toegepast. Binnen het project heb ik theorie en praktijk vergeleken en via een presentatie aan collega’s onze conclusies, aanbevelingen en tips overgedragen. Tus sen alle bedrijven door heb ik met mijn collega’s veel informeel overleg en uitwis seling over cliënten, waarbij ik tips en sug gesties krijg en kan geven. In deze veilige
omgeving met een goede sfeer durf ik als beginnende beroepskracht mee te praten.’ welke vaardigheden kan je verder ontwikkelen? Arjans spontaniteit heeft als keerzijde dat hij zich soms achteraf het risico realiseert. ‘Kan ik daarover beslissen en wat als het mis ging? Had die cliënt bijvoorbeeld zelf standig mogen wandelen? Wat als hij niet was teruggekomen? Het is gelukkig nooit fout gegaan.’ Arjan wil zich meer richten op ADL (Alge mene Dagelijkse Levensverrichtingen) en medicatiegebruik. ‘Op de opleiding krijgen we dat niet, maar op welke symp tomen en mogelijke bijwerkingen moet ik letten? Ik wil de bevoegdheid halen zelf medicijnen te mogen uitdelen.’ wat is je ambitie? Het volgen van de masteropleiding trekt hem maar: ‘dat gaat veel geld kosten. Ik wil deeltijd werken en deeltijd master Zorg, Ethiek en Beleid volgen. Ik heb nog volop energie en zin in een vervolg studie. De komende vijftien jaar zie ik mezelf als groepswerker veel ervaring opdoen met cliënten. Daarna wil ik me misschien meer verdiepen in de organi satorische kant van het vak. Het gaat niet om de managers, structuren en beleid, maar de cliënten moeten centraal blijven staan. We moeten logisch blijven na denken en niet voor alles beleid en pro tocollen ontwikkelen. Ons werk is geen boekhouden.
SozioSPH 108 oktober 2012
|21
Dakloze personen worden vaak gezien als hulpbehoevend, kwetsbaar, onverant足 woordelijk of over足
beeld Bigstockphoto.com
lastgevend.
22|SozioSPH 108 oktober 2012
Ondersteunen bij daklozenzelfbeheer
Zelf, maar niet alleen In drie voorzieningen voor maatschappelijke opvang hebben dakloze mensen zelf de zeggenschap over de voorziening waar zij verblijven: zelfbeheer. Zij krijgen daarbij wel ondersteuning van professionele hulpverleners. Wat betekent zelfbeheer voor hulpverleners? En welke lessen kan het bredere veld van zorg en welzijn trekken uit ondersteunen in zelfbeheer? Mathijs Tuynman
D
akloze personen worden vaak gezien als hulpbehoevend, kwets baar, onverantwoordelijk of overlastgevend. Drie voor zieningen voor maatschappelijke opvang laten echter zien dat dit beeld nuancering behoeft. De JES ( Je Eigen Stek in Amsterdam, onderdeel van HVO-Querido), de NoiZ (Nachtopvang in Zelfbeheer in Utrecht, onder deel van de Tussenvoorziening) en de NuNN (Nacht opvang uit Noodzaak Nijmegen, onderdeel van RIBW Nijmegen en Rivierenland) laten zich leiden door het principe van zelfbeheer. Cruciaal voor zelfbeheer is dat dakloze en thuisloze mensen de voorziening zelf beheren en besturen. Anders dan bij reguliere opvang voorzieningen zijn het dus niet managers en hulpver leners die zeggenschap hebben over de dagelijkse gang van zaken en hulpverlening, maar de mensen die van de voorziening gebruikmaken zelf. Een tweede kenmerk van zelfbeheerde voorzieningen is dat ze geworteld zijn in emancipatiebewegingen van mensen in kwetsbare posities, in het bijzonder de kraak beweging, de cliëntenbeweging en zorgvernieuwing initiatieven. In deze beweging staan waarden centraal
die betrekking hebben op cliëntsturing en keuzevrij heid, geloof in kracht en mogelijkheden, lotgenoten contact en dialoog als uitgangspunt, en streven naar herstel en maatschappelijke participatie. Personen en maatschappij profiteren van zelfbeheer Uit een onderzoek dat het Trimbos-instituut samen met de drie voorzieningen deed, blijkt dat zelfbeheer van belang is voor de betrokkenen zelf en voor de maat schappij. Mensen die van de voorzieningen gebruik maken vertellen dat zij zich opgenomen voelden in een groep lotgenoten van wie ze steun krijgen, maar met wie ze ook moeten samenwerken en samenleven. Dit gebeurt in een omgeving waar ze verantwoordelijk heid moeten nemen voor elkaar en voor de voorziening. Mensen die dat doen, krijgen waardering, (her)ont dekken hun talenten en hervinden hun gevoel voor eigenwaarde. Dit wordt ondersteund doordat ze zelf zeggenschap hebben over hun eigen herstelproces, daar bij al dan niet bijgestaan door hulpverleners. Ook ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|23
Ook de samenleving heeft baat bij zelfbeheer. Mensen die zich niet thuis voelen in de reguliere opvang, vinden in zelfbeheer wel een plek.
➽ doen mensen die de voorziening beheren of projecten
opzetten, vaardigheden op die nuttig kunnen zijn in de maatschappij. Ook de samenleving heeft baat bij zelfbeheer. Mensen die zich niet thuis voelen in de reguliere opvang, vinden in zelfbeheer wel een plek. Zelfbeheer verandert beeld vorming over dakloze mensen doordat het laat zien dat dakloze mensen verantwoordelijkheden aankunnen en een waardevolle plek in de samenleving kunnen innemen. Zelfbeheer laat zorgaanbieders nadenken over nieuwe manieren om zorg en ondersteuning te organiseren en herstel voorop te plaatsen. De zelfbeheerde voorzienin gen leveren een forse bijdrage aan dagbesteding van dakloze mensen en onderhouden goede relaties met de buurt. Tot slot zijn er aanwijzingen dat zelfbeheerde voorzieningen diensten leveren van goede kwaliteit tegen minder kosten. Afleren Uit de twee kenmerken van zelfbeheer – zeggenschap door de groep en geworteld in een emancipatorische beweging – vloeit voort dat in een zelfbeheerde voor ziening een fundamenteel andere positie en rol is weg gelegd voor hulpverleners, die in dit soort voorzieningen ondersteuners worden genoemd. Beslissingen worden door de groep democratisch genomen en ondersteuners hebben daarin een adviserende rol. Dit alles neemt niet weg dat ondersteuners wanneer nodig initiërend en sturend optreden, maar dan moeten ze daarover altijd verantwoording afleggen aan de groep. Hulpverleners die in zelfbeheerde voorzieningen ko men werken moeten vooral veel afleren, zo vertellen ze. Hulpverleners zijn gewend om te werken volgens beproefde methodieken, protocollen en richtlijnen. In een setting waar de gebruikers van de voorziening het voor het zeggen hebben, gaat dat niet. Ook zijn hulp verleners gewend om verantwoordelijkheden van cliën ten over te nemen om die geleidelijk, wanneer de cliënt bewezen heeft dat aan te kunnen, weer terug te geven. In zelfbeheerde voorzieningen doen mensen die van de voorziening gebruikmaken zo veel mogelijk zelf of met hulp van hun lotgenoten. Wanneer iemand daar ondersteuning bij nodig heeft, is de ondersteuner pre sent om zijn of haar deskundigheid in te zetten. Strijdbaar, betrokken en authentiek In zelfbeheerde voorzieningen handelen ondersteuners vanuit de basiswaarden dat ze bijdragen aan de ver betering van de positie van dak- en thuisloze mensen.
24|SozioSPH 108 oktober 2012
Ze sympathiseren met de emancipatiestrijd van de groep, strijden voor rechtvaardigheid en erkenning van dakloze mensen als gelijkwaardig en stellen gebruikers van de voorziening centraal. In zelfbeheer hebben ondersteuners een positie naast – en niet boven – de groep. De manier van organiseren ondersteunt een manier van werken die in de literatuur de ‘presentiebenadering’ wordt genoemd. Ondersteuners stellen zich niet alleen gelijkwaardig, maar ook zeer persoonlijk betrokken op naar de mensen die van de voorziening gebruikmaken. Dat uit zich bijvoorbeeld doordat ze ook buiten kantooruren bereikbaar zijn en ook mensen uit de voorziening thuis ontvangen. Een dergelijke betrokkenheid is minder goed mogelijk en wordt als minder authentiek ervaren in organisaties waar professionals het voor het zeggen hebben, proto collen moeten volgen en productiedoelen moeten ha len. Zoals een ondersteuner het verwoordt: ‘Binnen zelfbeheer heb je er ook gewoon de kaders voor [om te ondersteunen vanuit betrokkenheid en gelijk waardigheid, MT]. (…) Binnen reguliere situaties, huizen met heel veel huisregels, zou degene die ver antwoordelijk is voor het handhaven van die regels ook de presentiebeoefenaar moeten zijn. Dat geeft direct spanning.’ Schakelen Vanuit deze persoonlijke betrokkenheid kunnen onder steuners hun inhoudelijke expertise aanbieden aan mensen die daar behoefte aan hebben. Voor mensen die van de voorziening gebruikmaken is het wel eens wennen dat hun zaken niet worden overgenomen door hulpverleners. Een gast van een zelfbeheerde nachtopvang stelt: ‘Het is zelfbeheer. Zolang je die dingen allemaal zelf kan, moet je het ook zelf doen. Als je een brief van de gemeente krijgt die je moet invullen, ga je het zelf doen en niet het kantoor [waar de ondersteuners vaak zitten, MT]. Dit is zelfbeheer, zelf nadenken, het pro beren zo ver mogelijk te doen. Als je het echt niet kan, dan ga je naar kantoor, stel je je hulpvraag en dan gaan ze je helpen. Dat is de bedoeling.’ In de praktijk moeten ondersteuners voortdurend schakelen van collega van mensen die de voorziening beheren, naar hulpverlener voor diezelfde mensen. Een ondersteuner beschrijft: ‘Je bent collega van elkaar als je het over het groepsproces hebt en over het zelfbeheer en het draaiende houden van de toko, zelfs nog sta je in sommige gevallen onder, stel je je dienstbaar op voor de groep. (…) Zodra iemand op
beeld Bigstockphoto.com
kantoor komt van “hé, ik heb een probleem” en je doet de deur dicht en je gaat er voor zitten, moet je ontzettend terugschakelen. Van collega schakel je over naar hulp verlener. Dat vraagt heel veel van je als ondersteuner.’ Ook op een ander niveau moeten ondersteuners scha kelen: mensen mogen zelf weten hoe zij hun leven leiden en de groep bepaalt zelf hoe de dingen gaan, maar soms grijpen ondersteuners sturend in. In de praktijk laten ondersteuners dingen vaak gebeuren zonder te sturen en zijn bereid om te accepteren dat dingen soms goed mis kunnen lopen. Tegelijkertijd moeten ze ook voortdurend inschatten of de situatie nog verantwoord is. Een voorbeeld: ‘We hebben het één keer gehad dat er behoorlijk wat cokeverslaafden binnen waren en dat uiteindelijk ook twee dealers ook hun kont erin hadden gedraaid, die de toko dus eigenlijk aan het runnen waren met z’n tweeën, omdat iedereen bij hen schulden had en alles deed wat zij bliefden. Dan moet je ingrijpen.’ Ondersteuners hebben in zelfbeheerde voorzieningen geen richtlijnen of protocollen waarop ze kunnen terug vallen. Om te toetsen of hun ingrijpen (of juist niet ingrijpen) nog strookt met de waarden van zelfbeheer, is voortdurende reflectie en regelmatige intervisie van groot belang. Motivator en netwerker Ondersteuners in zelfbeheerde voorzieningen onder steunen niet alleen individuele personen die van de
voorziening gebruikmaken, maar ook de groep, zowel binnen de groep zelf als naar buiten toe, in relatie met andere organisaties. Om het zelforganiserend vermogen van groepen te ondersteunen kunnen zij ook voorstel len doen met betrekking tot bijvoorbeeld opleiding en training, moeten ze zaken bespreekbaar durven maken en initiatieven aanzwengelen. Een andere belangrijke rol is die van ‘brug’ naar de overkoepelende professionele instelling. Zelfbeheerde voorzieningen lopen lang niet altijd in de pas met nor men, eisen en wensen van de overkoepelende instelling en dit leidt zo nu en dan tot botsingen. Ondersteuners kunnen daardoor wel eens het gevoel krijgen klem te raken tussen strijdige belangen tussen die van de groep en die van bijvoorbeeld hun managers. Toch zijn het juist bij uitstek de ondersteuners die communicatie tussen de zelfbeherende groep en de overkoepelende instelling of andere partijen kunnen faciliteren. In een reflectief groepsinterview benoemden zij hun rollen als omschreven in het kader.
Ze voelden zich op genomen in een groep lotgenoten van wie ze steun krijgen, maar met wie ze ook moeten samenwerken en samenleven.
Ruimte Zelfbeheerde voorzieningen en hun ondersteuners fungeren binnen de kaders van grote overkoepelende instellingen voor maatschappelijke opvang of beschermd wonen. Om te kunnen profiteren van de waarde van zelfbeheer moeten overkoepelende instellingen veel ruimte geven aan zelfbeheerde voorzieningen om zelf beslissingen te nemen over zaken die de eigen voor ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|25
➽ ziening aangaan zonder toestemming te hoeven vragen
aan de overkoepelende instelling. Ook moeten over koepelende instellingen soepel om kunnen gaan met regels en richtlijnen en niet bang zijn de zelfbeheerde voorziening een uitzonderingspositie te gunnen. Dit kan gaan om kleine zaken zoals de huisstijl, belangrij ker zaken als de voedselveiligheid, of gewichtige zaken als gemiddelde verblijfsduur en het personeelsbeleid. Tot slot moeten overkoepelende instellingen risico’s durven nemen en zelfbeheerde voorzieningen vertrou wen schenken. Als er zich ontwikkelingen voordoen die de instelling als ongewenst beschouwt, is het belang rijk om deze zorgen duidelijk te delen en verwachtin gen uit te spreken, maar de voorziening zelf de tijd te geven om zaken te corrigeren.
steunen zonder zeggenschap van hen over te nemen. Dit is ook een uitdaging voor de geestelijke gezond heidzorg. Relatief jonge stromingen in de psychiatrie stellen dat door patiënten de regie over hun leven te ontnemen, zij eerder afhankelijk en passief worden dan dat zij herstellen en rehabiliteren. Ook in de wel zijnssector wordt gezocht naar manieren om mensen in kwetsbare posities een waardevolle rol in de samen leving te laten innemen en ze hun sterke kanten en talenten te doen benutten. Het doel om participatie te bevorderen in de Wet maatschappelijke ondersteu ning en het baken ‘eigen kracht van de burger’ in Welzijn Nieuwe Stijl wijzen in deze richting. Onder steunen in zelfbeheer kan daarbij de weg wijzen. ✤
Zelf, maar niet alleen Zelfbeheerde voorzieningen laten zien dat dakloze mensen heel veel zelf kunnen. Ze doen dat echter niet alleen. Professionele ondersteuners blijken onmisbaar. Voor hen is de uitdaging om dakloze mensen te onder
Rollen van ondersteuners in zelfbeheerde voorzieningen Rollen m.b.t. individuen
Rollen m.b.t. groep/voorziening
Rollen m.b.t. de buitenwereld
Vertrouwenspersoon: band opbouwen met betrokkenen.
Cultuurbewaarder & constante factor: bewaken van het naleven van zelfbeheer waarden door de groep.
Netwerker: contacten met sociale dienst, justitie, buurt, gemeente, instellingen etc. Het ‘maatschappelijk lijntje’.
Spiegel: benoemen wat je ziet bij de ander.
Objectieve schakel: benoemen wat er in de groep gebeurt, zonder te oordelen.
Tolk: structureren van verhalen van bewoners in netwerksituaties.
Informatieverstrekker: individuen infor matie verstrekken die relevant is voor hun persoonlijke situatie.
Informatieverstrekker: de groep van informatie voorzien op het gebied van huisvesting, werk, financiën en andere leefgebieden.
Informatieverstrekker: kennis over zelf beheer ontwikkelen en verspreiden naar de buitenwereld.
Trigger/motivator: individuen in beweging krijgen om iets te gaan doen.
Trigger/motivator: de groep in beweging krijgen om iets te gaan doen.
Pleitbezorger: belangen van de mensen in de voorziening behartigen.
Probleemoplosser: meedenken in het oplossen van individuele problemen en vragen.
Ontwikkelaar/innovator: nieuwe ideeën en activiteiten bedenken op groeps niveau, die opwerpen en eventueel een rol spelen in de organisatie ervan. Schakel groep-buitenwereld: verbinding leggen tussen groep en sociale omge ving, tegengaan van isolatie.
Schakel groep-buitenwereld: verbinding leggen tussen groep en sociale omge ving, tegengaan van isolatie.
Begeleider/hulpverlener: meer hulp verlenend te werk gaan, interventies toepassen.
Faciliteerder: ideeën die uit de groep komen, ondersteunen en voorwaarden scheppen voor de uitwerking ervan.
Hulpverlener: in sommige gevallen krijgt een ondersteuner meer voor elkaar door de rol van hulpverlener aan te nemen. (NB: dit wordt door ondersteuners en betrokkenen als ongewenst gezien)
26|SozioSPH 108 oktober 2012
In het kort
Noten
Zelfbeheer: dakloze en thuisloze mensen beheren en besturen de voorziening zelf. In een zelfbeheerde voorziening is een fun damenteel andere positie en rol weggelegd voor hulpverleners. Ondersteuners stellen zich gelijkwaardig en zeer persoonlijk be trokken op naar de mensen die van de voorziening gebruikma ken. De uitdaging is om dakloze mensen te ondersteunen zonder zeggenschap van hen over te nemen. Je moet kunnen schakelen van de rol van collega naar hulpverlener en terug.
1 Mathijs Tuynman is onderzoeker en projectleider bij het Trimbos-instituut. Dit artikel is gebaseerd op een door ZonMw gesubsidieerd onderzoek naar kansen en belemmeringen van zelfbeheer in de maatschappelijke opvang, uitgevoerd door het Trimbos-instituut in samenwerking met JES, NoiZ en NuNN. Het onderzoeksrapport (Boumans, Muusse, Planije en Tuynman, 2012) wordt 8 oktober gepresenteerd. mtuynman@trimbos.nl
Participeren is de sleutel
Literatuur
Het project ‘Je Eigen Stek’ (JES) huisvest ex-dak- en thuislozen middels het principe zelfbeheer. Kelly van Randeraad en Tim Scholten, twee studenten van de Hogeschool van Amsterdam, de den onderzoek naar het concept en spraken daarvoor met bewo ners. Het verslag daarvan vind je op www.sozio.nl/dossiers. Hun onderzoek staat los van het onderzoek van Mathijs Tuynman.
Boumans, J., Muusse, C., Planije, M. en Tuynman, M (2012). ‘Nu leef je zelf.’ Een onderzoek naar zelfbeheer in de maat schappelijke opvang. Utrecht: Trimbos-instituut.
Brenda Kluijver | freelance journalist en deeltijdstudent SPH foto Rachel van de Pol
✒ Neutraal, onpartijdig, objectief
Sam en Ronald, twee broertjes van 5 en 7. Schatjes om te zien en erg beleefd. Ze zien vandaag hun vader weer, onder begeleiding van mij. Sinds kort wonen ze niet meer thuis omdat hun moeder is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en vader niet in staat is voor de jongens te zorgen. Waarom precies niet, dat is mij niet bekend. Als het niet van groot belang is, blijven de details voor mij als vrijwilliger/stagiair namelijk geheim. Misschien maar goed ook, want soms is het wel heel gemakkelijk om vol vooroordelen iemand de hand te schudden. Dit bezoekmoment hoeft door mij alleen maar ingeleid en afgesloten te worden. Tussendoor moet ik ook nog een keer binnenlopen.
Het loopt allemaal vanzelf, stond in de overdracht van de gezinsvoogd. Vader loopt me bij binnenkomst straal voorbij. Mijn uitgestoken hand voelt wat knullig. Sam en Ronald vliegen hem om zijn nek en voorzichtig knuffelt hij ze terug. Ik waag daarna een ietwat geforceerde poging om mezelf voor te stellen, dit keer met succes. Vader komt onverzorgd op me over. Vroeger zou ik gezegd hebben: hij ziet eruit als een zwerver. Maar nu, dankzij de studie, weet ik beter. Objectief blijven. Dus: ongewassen haar, onfris riekend, drie tanden. Uit zijn plastic tas tovert hij twee halve liters AA-drink. Sam en Ronald maken een vreugdedansje bij deze traktatie. Als ik na een half uur nog even kom kijken bij de speelkamer, doen Sam en Ronald een potje minitafelvoetbal. Vader staat erbij en kijkt ernaar. De jongens hebben rode wangen van de inspanning. Vader neemt me even apart om te klagen over die-achterlijke-mongool van een
gezinsvoogd. Bezoekbegeleiders zijn dankbare prooien voor frustraties over gezinsvoogden. We zijn erin getraind om onpartijdig te blijven.
Meteen merk ik opborrelende vooroordelen bij mezelf. Zijn ze opgefokt door dat ene uurtje met vader? Is dit waarom ze niet thuis kunnen wonen bij hem? Is dit de
Vader neemt me even apart om te klagen over die-achterlijkemongool van een gezinsvoogd. Als de tijd om is, verschijn ik opnieuw in de deuropening van de speelkamer. De kinderen zijn veranderd in monsters. De een wil een brandblusser van de muur trekken, de ander daagt me uit voor een potje ruzie. Vader zegt niets. Op weg naar de uitgang breken de broertjes nog net de tent niet af. De pleegouders van Sam en Ronald nemen de jongens weer mee, vader stapt op zijn fiets.
slechte invloed van papa? Of komt alleen maar de spanning eruit? Ik houd het bij een objectieve rapportage van mijn observaties. Waarin ik ook de halve liters energiedrank vermeld. Misschien zorgt dat bij kleine kinderen wel gewoon voor rode koontjes, hyperactiviteit en agressie. De namen zijn gefingeerd vanwege privacy-overwegingen.
SozioSPH 108 oktober 2012
|27
Religie, spiritualiteit en depressie Hoe hangen religie/spiritualiteit en de pressie samen? Een beeld hiervan: de onderdrukte mens in een autoritair ge loofssysteem die depressief raakt door strenge ge- en verboden. Een ander beeld: de mediterende boomknuffelaar die zelfs door de ellende op het achtuurjournaal in zijn optimisme onaantastbaar lijkt. De wetenschap geeft antwoord. Het verband tussen religie en de pressie is onderzocht bij een groep proefpersonen (protestanten, katholieken en niet-gelovigen). Gemeten: persoonlijk belang van religie/spiritualiteit, frequentie van deelname en religieuze overtuiging. Deze drie werden afgezet tegen de uitkomstmaat: depressie (major depression).
Interessante weetjes en bevindingen uit actueel onderzoek, nieuwtjes uit relevante beleidsrapporten... Thomas Bombosch maakte een selectie en serveert ze hapklaar.
De uitkomsten zijn opvallend. De variabelen, frequentie van deelname en religieuze groepering, lijken geen effect te hebben op depressie. Des te sterker het effect van persoonlijk belang van religie/spiritualiteit. Degenen die hun persoonlijke religiosi teit/spiritualiteit zeer belangrijk vonden, hadden in vergelijking met de gehele onderzoeksgroep vier keer minder kans op een depressieve episode. Dit gemeten over een periode van tien jaar. Binnen de groep met een verhoogd risico (alle proefper sonen die een ouder met een depressieve stoornis hadden) was dit effect nog sterker. In vergelijking met de gehele verhoogd risicogroep was de kans op depressie nu één tiende. Persoonlijke geloofsovertuiging lijkt dus een sterke beschermen de factor tegen depressie te zijn. Het meer sociaalconventio nele aspect van geloof (deelname aan bijeenkomsten) heeft dit effect niet. De gelovige zal zich bevestigd voelen in zijn overtuiging: de auteurs echter dragen een wat wetenschappe lijkere verklaring/hypothese aan. Bij patiënten die goed herstel len van depressie wordt vaak een hoge mate van alpha-activi teit (een type hersengolven) in het brein gezien. Een patroon dat ook sterk te zien is bij langdurige beoefening van Qigong meditatie. Het idee nu is dat spirituele activiteit, zoals meditatie, bidden, stille tijd, op den duur fysiologische veranderingen en mogelijk een toe name van seroto nine, in het brein veroorzaakt. Hoe het ook zij, het beschermende effect lijkt er te zijn. Amen.
Miller, L., et al. (2012). Religiosity and Major Depression in Adults at High Risk: A Ten-Year Prospective Study. American Journal of Psychiatry, 169, 89-94.
28|SozioSPH 108 oktober 2012
De effectiviteit van online therapie
Reactieve hechtingsstoornis en adoptie
Online psychotherapie is sterk in opkomst. Hoewel het idee van therapie via het inter net misschien het directe bezwaar oproept – het is een onpersoonlijke benadering met weinig diepgang – wordt de effectivi teit ervan steeds vaker bewezen geacht. Daarnaast zijn er dui delijke voordelen. Het is de oplossing voor patiënten die hulp vermijden omdat ze anoniem willen blijven en een face-to-face confrontatie met een therapeut niet aandurven. Voor de thera peut is er het voordeel dat hij niet direct hoeft te anticiperen. Over een probleemstelling kan nu makkelijker in rust en overleg met collega’s worden nagedacht. De grote vraag is natuurlijk, hoe effectief is deze vorm van therapie? Onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam analyseerden resultaten van een Nederlandse online ggz-kliniek.
Een kind met een reactieve hechtings stoornis weet zich niet goed emotioneel te binden aan ouders of verzorgers. Vaak ten gevolge van verwaarlozing, mishande ling of emotionele deprivatie. Kenmerken van de reactieve hechtingsstoornis van het geremde type zijn: overdreven waakzaam, teruggetrokken, so ciaal geïsoleerd, emotioneel afwijzend. Bij het ontremde type: ver minderd gevoelig voor straf, geen adequaat onderscheid maken tussen bekenden en vreemden (het allemansvriendje). De stoor nis komt relatief veel voor in weeshuizen. Met wisselende verzor gers die beperkt emotioneel beschikbaar of betrokken zijn vor men tehuizen een ideale voedingsbodem voor de stoornis. De hechtingsstoornis blijkt echter vaak te verdwijnen na adoptie.
1500 patiënten volgden online cognitieve gedragstherapie, bestaand uit standaard gedragstherapeutische interventies in combinatie met persoonlijke ondersteuning van een therapeut. Communicatie met de therapeut verliep via internet en net als in e-mail verkeer, dus asynchroon. 72 procent van degenen die het hele programma doorliepen had er baat bij. Klachten en symptomen namen significant af. Van de respondenten van het tevredenheidonderzoek (74 procent van de 1500) vond 83 pro cent de therapie effectief en 89 procent raadt het aan. De thera peuten kregen een gemiddeld cijfer 8,5. Positieve resultaten. Zo lijkt ook de ggz gelijke tred te houden met de digitalisering van de maatschappij. Er zijn echter wel aantekeningen te plaatsen bij deze cijfers. De online kliniek hanteert aardig wat exclusiecriteria. Zoals onder andere verhoogd risico op disso ciatie, alcoholafhankelijkheid en suïcidale neigingen. Criteria die doen denken aan de term ‘zware problematiek’. Online hulp lijkt dus zeer effectief maar de vraag is of dit niet alleen voor relatief lichte problematiek geldt.
Ruwaard, J., Lange, A., Schrieken, B., Dolan, C. V., Emmelkamp, P. (2012) The Effectiveness of Online Cognitive Behavioural Treatment in Routine Clinical Practice. Plos ONE 7 (7): e40089
Kennis hierover was tot voor kort voornamelijk gebaseerd op ‘natuurlijk’ onderzoek. Nadeel hiervan is een beperkte objecti viteit. Dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat, blijkt uit de volgende voorbeelden. Niet ieder tehuis stelt elk kind ter adop tie. Gevonden redenen zijn: het kind heeft een moeder met psychiatrische problematiek, of zelfs: het kind heeft rood haar. Het in 2001 opgerichte Bucharest Early Intervention Project maakt het mogelijk objectief en experimenteel onderzoek naar adoptie te doen. Recentelijk verschenen de eerste onderzoeks resultaten met betrekking tot hechtingsproblematiek. Bij het geremde type namen symptomen van hechtingsstoornis na adoptie af tot op het niveau van de controlegroep, kinderen die nooit geïnstitutionaliseerd zijn geweest. De leeftijd waarop de adop tie plaatsvond (voor of na het tweede levensjaar) had geen in vloed. Bij het ontremde type werd ook een afname van symptomen gevonden hoewel minder sterk. Bij dit type blijkt plaatsing voor het tweede levensjaar wel cruciaal. Een plaatsing in een vervangend gezin heeft een positieve invloed maar er is blijkbaar meer nodig. Wat dat is, blijft een vraag voor toekomstig onderzoek. Belangrijk is dat het onderzoek aantoont dat kinderen met een hechtings stoornis van het geremde type zeer goed reageren op een plaat sing in een positief vervangend gezin. Het vermogen tot hechting blijft ondanks een hechtingsstoornis over langere tijd intact. Noot: De pleeggezinnen in dit onderzoek ontvingen gespeciali seerde sociaalpedagogische ondersteuning en training. De gegevens zijn dus te interpreteren in het licht van ‘ideale’ om standigheden.
Smyke, A. T., Zeanah, C. H., Gleason, M. M., Drury, S. S., Fox, N. A., Nelson, C. A., Guthrie, D. (2012) A Randomized Controlled Trial Comparing Foster Care and Institutional Care for Children With Signs of Reactive Attachment Disorder. American Journal of Psychiatry, 169, 508-514.
SozioSPH 108 oktober 2012
|29
Body Dysmorphic Disorder: stoornis in de lichaamsbeleving
Spiegeltje, spiegeltje aan wat is er met mij toch aan de hand? We zijn allemaal wel eens ontevreden over ons uiterlijk. Maar wat als dit je leven gaat bepalen? Als je tien uur per dag voor de spiegel staat en alleen nog maar druk bent met je uiterlijk? Mensen met Body Dysmorphic Disorder (BDD) moeten hier elke dag mee leven. Lastig voor henzelf én voor hun omgeving. Janneke Wynia
‘A
ls ik bij mijn moeder op visite kom, is het eerste wat ze zegt: “Je haar zit niet goed.”’ De moeder van Lotte heeft Body Dysmorphic Disorder (BDD). Dit heeft niet alleen grote gevolgen voor haarzelf maar ook voor haar om geving. Lotte vertelt over haar complexe en zware kinder- en jeugdherinneringen. Ze heeft van jongs af aan meegekregen dat je er altijd op je best uit moet zien en dat het uiterlijk veel belangrijker is dan het innerlijk. Met name in de puberteit was dit erg moeilijk. Met de veranderingen van het lichaam groeide de onzeker heid. En kreeg ze vaak negatieve reacties van haar moeder over haar uiterlijk.
‘Mijn moeder nam met regelmaat “foute mannen” mee naar huis’
30|SozioSPH 108 oktober 2012
de wand,
BDD wordt onder andere vastgesteld met behulp van bovenstaande definitie. Volgens Van Rood (2007) is er echter heel vaak sprake van comorbiditeit (combi natie met andere stoornissen), waardoor het vaststel len van BDD lastig kan zijn. Criteria
Ook de gezinssituatie heeft Lotte als onveilig ervaren. ‘Mijn moeder nam met regelmaat ‘‘foute mannen’’ mee naar huis, terwijl ik al meteen doorhad dat het om een alcohol- of drugsverslaafde ging,’ vertelt Lotte. ‘Zolang hij mijn moeder maar had gecomplimenteerd met haar uiterlijk was het voor haar goed en keek ze dus niet naar het innerlijk van de man.’ Obsessie Volgens Mulkens & Jansen (2003) ervaren mensen met BDD een bepaald deel (of bepaalde delen) van hun lichaam anders dan hoe dit in werkelijkheid is. Een neus kan bijvoorbeeld in hun beleving twee keer zo groot zijn als deze in werkelijkheid is. Door dit lichaamsdeel raken mensen met BDD geobsedeerd. Ze zijn er vele uren per dag mee bezig: ze kijken er naar, voelen en ruiken eraan en bewegen het lichaams deel dat in hun beleving afwijkend is. Deze obsessie kan zo ernstig zijn dat er een ware angst ontstaat om ‘misvormd’ te zijn. Symptomen Mensen die BDD hebben kunnen zich nergens meer op verheugen vanwege de allesoverheersende obsessieve gedachten en handelingen. Deze zorgen ervoor dat ze (bijna) geen plezier meer hebben in het leven. Door gaans leuke dingen veranderen door BDD in een kwel ling. Volgens Dierckx (2010) kent BDD onder meer de volgende symptomen: ● Afkeer van lichaamsdeel of -delen ● Angst voor contacten ● Telkens aan denken ● Geen zelfvertrouwen ● Bepaalt het handelen ● Geen levensvreugde beeld Bigstockphoto.com
Diagnose BDD wordt vastgesteld door gesprekken, tests en vragenlijsten. Het kenmerk dat centraal staat bij BDD is de preoccupatie (herhalend, stereotiep patroon van gedrag, interesse en activiteit) met een mankement in het uiterlijk. Het mankement is of ingebeeld, of er is een kleine lichamelijke afwijking waaraan overdreven belang wordt gehecht.
De DSM-IV is een handboek voor diagnose en statis tiek van psychische aandoeningen. Door middel van de DSM-IV zijn er criteria bekend die betrekking hebben op BDD. Volgens Van Rood (2007) zijn dit de volgende: ● Preoccupatie met een vermeende onvolkomenheid van het uiterlijk. Indien er een kleine lichamelijke afwijking aanwezig is, dan is de ongerustheid van betrokkene duidelijk overdreven. ● De preoccupatie veroorzaakt in sterke mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belang rijke terreinen. ● De preoccupatie is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis. Vormen Binnen de stoornis BDD kan er onderscheid worden gemaakt tussen twee vormen. De eerste vorm is adonis complex. Bij deze vorm streeft de persoon in ernstige mate naar een lichaamsideaal. Volgens Cohane & Pope (2001) zie je dit bij mannen vaak terug bij bodybuilders. Ze willen een gespierd en afgetraind lichaam. Bij vrouwen is dit ideaalbeeld vaak dat ze slank willen zijn. De tweede vorm is body integrity identity disorder. Hier bij worden vaak lichaamsdelen geamputeerd zonder gezondheidsredenen. Volgens Van der Lee (2005) voelen mensen met BIID zich door het verafschuwde lichaamsdeel zo belemmerd en onaanvaardbaar lelijk dat voor hen de enige oplossing amputatie lijkt te zijn.
Een à twee procent van de bevolking heeft BDD Schaamte Vulink (2008) vermoedt dat ongeveer één à twee procent van de bevolking BDD heeft. Het is niet eenvoudig om exacte cijfers te noemen. Dit komt omdat er veel schaamte bij komt kijken waardoor er nauwelijks over gepraat wordt. Hierdoor kan het zijn dat mensen wel hulp zoeken maar de kern van het probleem verhullen. Dit heeft als gevolg dat ze een onjuiste diagnose krijgen en dus ook geen hulpverlening waar ze baat bij hebben. In ons land lijdt bijna één op twintig mensen die naar de plastisch chirurg gaan aan dat syndroom. Voor de bezoekers aan de dermatoloog ligt dat getal twee keer zo hoog: één op de tien bezoekers van de dermatoloog hoeft daar eigenlijk helemaal niet te zijn. Dat blijkt uit ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|31
➽ een onderzoek van Vulink, Sigurdsson, Kon, Bruijnzeel-
Koomen, Westenberg en Denys (2006) vanuit het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Gedragstherapie wordt vrij algemeen bij BDD toegepast
wijzen op BDD. Als men hiervan op de hoogte is zullen patiënten met BDD sneller de juiste diagnose krijgen en de hulpverlening die daarbij past. Phillips (1997) is een toonaangevend internationaal onderzoeker van BDD en geeft in haar boek ‘Learning to Live with Body Dysmorphic Disorder’ een aantal aanwijzingen: Frequent controleren van het uiterlijk in spiegels of juist het vermijden van spiegels ● Zichzelf voortdurend vergelijken met anderen en altijd de mindere zijn ● Het camoufleren van de waargenomen defecten ● Ondanks de conclusie van specialisten dat er geen sprake is van een afwijking toch geholpen willen worden ● Bevestiging zoeken bij anderen over de waargeno men defecten ● Excessief verzorgen ● Het waargenomen defect steeds aanraken ● Aan de huid plukken ● Haren eruit trekken ● Het verafschuwde deel van het lichaam opmeten ● Veel lezen over het onvolmaakte deel van het lichaam ● Sociale situaties vermijden waarbij het waargeno men defect blootgesteld zou kunnen worden ● Angstige en verlegen houding in het bijzijn van andere mensen vanwege het waargenomen defect ●
Oorzaak Er wordt momenteel nog onderzoek gedaan naar de oorzaken van BDD. Er zijn al wel eerdere onderzoeken gedaan waaruit een aantal opvallende bevindingen naar voren zijn gekomen. Phillips (2005) noemt in haar boek ‘The Broken Mirror’ als belangrijke oorzaak van BDD een chemische dis balans in de hersenen die voor een tekort aan de neuro transmitter serotonine zorgt. Deze disbalans zou moge lijk genetisch bepaald zijn. BDD komt bovendien vaak voor in combinatie met andere psychische stoornissen zoals angststoornissen en depressie, waardoor een bio logische oorzaak van aanleg voor BDD een aanneme lijke conclusie lijkt te zijn. In wetenschappelijk onderzoek van Rief, Buhlmann, Wilhelm, Burkenhagen en Brähler (2006) genaamd ‘The prevalence of Body Dysmorphic Disorder: a popu lation-based survey’ is onderzocht wat de invloed is van de maatschappij. In de media krijgen we tegen woordig voortdurend te horen dat we met lotions, diëten, fitness en plastische chirurgie ons uiterlijk kun nen – en eigenlijk moeten – verbeteren. Dit heeft een versterkt effect op mensen met BDD. Hulpverlening Gedragstherapie wordt vrij algemeen bij BDD toege past. In gedragstherapie staat het gedrag van de cliënt centraal. Hoe men handelt bepaalt immers in belang rijke mate hoe men zich voelt. De meest gebruikelijke medicijnen bij BDD zijn anti depressiva. Antidepressiva worden ook wel SSRI’s ge noemd, wat staat voor Selective Serotonine Reuptake Inhibitors, oftewel selectieve serotonine heropname remmers. Volgens Phillips (2005) zijn fluoxetine en pimozide de twee meest voorkomende antidepressiva bij patiënten met BDD. Naast de individuele cognitieve gedragstherapie en de medicatie wordt er binnen het academisch medisch centrum (n.d.) ook gebruikge maakt van groepstherapie voor patiënten met BDD. Deze therapievorm is uniek en de effectiviteit hiervan wordt momenteel nog onderzocht. Tips met betrekking tot signalering BDD Voor toekomstige en momenteel werkzame hulpver leners is het van belang om te weten welke signalen
32|SozioSPH 108 oktober 2012
Als je de signalen herkend hebt, dan is het van belang hier goed mee om te gaan. De mensen in de omgeving van iemand die BDD heeft, voelen zich vaak machte loos. Ze doen vele pogingen om iemand te verzekeren dat hij of zij er prima uitziet. Maar dit leidt meestal tot gespannen verhoudingen, hevige discussies en hulpe loosheid aan beide kanten. Het is daarom belangrijk de directe omgeving van de patiënt te betrekken bij de hulpverlening. Door psycho-educatie zal de omgeving meer begrip hebben voor de patiënt. Omgang In de omgang met een BDD-patiënt is het verstandig om niet direct commentaar te leveren op het ingebeelde defect. Veel effectiever is om een luisterend oor te bieden. In gevallen waar nog geen hulpverlening is ingeschakeld, is het verstandig om een gesprek met een psycholoog, psychotherapeut of psychiater voor te stellen en het bezoek aan een plastisch chirurg of dermatoloog te ont moedigen. Op die manier wordt er zowel door de om geving als door de hulpverlening gewerkt aan het ver minderen van de klachten. Mijn visie en conclusie Volgens het Landelijk Opleidingsoverleg SPH (1999) is een onderdeel van een kwalificatie waaraan een hulp verlener moet voldoen, het vaststellen van het hulp
verleningsaanbod. Als hieraan voldaan moet worden, zal er enige kennis van verscheidene ziektebeelden vergaard moeten zijn om de diagnose BDD te stellen en om juiste hulpverlening in te zetten. Naar mijn mening is het van belang om deze kennis als professi onal te vergaren om jezelf te kunnen legitimeren. Als de hulpverlener deze kennis niet heeft, zal het handelen niet uitgelegd en onderbouwd kunnen worden.
Voldoende kennis nodig om juiste diagnose te stellen
handeling individuele cognitieve gedragstherapie en antidepressiva. Mijn persoonlijke voorkeur gaat daar naast uit naar groepstherapie. Gedurende deze therapie vertellen patiënten over het ‘misvormde lichaamsdeel’ en de anderen zien niet dat er wat aan die persoon mankeert. Op die manier worden de BDD-patiënten geconfronteerd met hun eigen, niet met de werkelijk heid overeenkomende, gedachten. Uit ervaringsverhalen is op te maken dat deze therapie veel mensen heeft geholpen. Als beginnend professional zou ik dus voor mijn patiënten deze groepstherapie in het zorgaanbod opnemen. Samenvatting
Uit het contact dat er is geweest met Lotte is gebleken dat er veel waarde gehecht wordt door de omgeving aan betrokkenheid bij de ingezette hulpverlening. Dat deze betrokkenheid van groot belang is ervaar ik als professio nal ook in de praktijk met grote regelmaat. In de hulpver lening moet dus niet alleen aan de patiënt maar ook aan de omgeving van de patiënt aandacht worden besteed. Als er gekeken wordt naar het hulpverleningsaanbod voor een patiënt met BDD is de meest gangbare be
BDD is een stoornis in de lichaamsbeleving met grote gevolgen voor de persoon zelf maar ook voor de om geving. De oorzaak van BDD is nog niet bekend, wel zijn er uit verscheidene onderzoeken opvallende bevindingen gekomen. Over de epidemiologie zijn weinig exacte cijfers bekend. Men gaat ervan uit dat ongeveer één à twee procent van de bevolking BDD heeft. Binnen de hulpverlening wordt er cognitieve gedragstherapie, medicatie en eventueel groepsthera pie toegepast. ✤
Wat verder ter tafel komt ✒ Vergeef
ons onze schulden
Ongeveer twee maanden geleden was er ophef in de media over een door lectoren Nadja Jungmann (Hogeschool Utrecht) en Roeland van Geuns (Hogeschool van Amsterdam) ontwikkeld screeningsinstrument voor schuldhulpverlening. Trajecten gericht op het volledig schuldenvrij maken van mensen zouden alleen nog aangeboden worden, wanneer er echt kans van slagen was. ‘Schuldhulp aan banden’ schreef de Volkskrant. Joke de Kock, voorzitter van de NVVK, de branchevereniging, waarschuwde dat er geen drempels opgeworpen mochten worden. En Joop.nl, ook nooit verlegen om een pakkende titel, kopte: ‘Schuldhulpverlening? Vergeet het maar!’ Overigens stond onder die Geenstijliaanse kop een zeer lezenswaardig artikel (http://bit.ly/NjGJGJ) waarin historicus Han van der Horst fundamentele kritiek uitte op de basisveronderstelling van de lectoren, namelijk dat schulden allereerst een gedragsprobleem zijn. Zolang je alleen op microniveau en alleen naar het hier en nu kijkt mag dat waar zijn, maar op het niveau van de samenleving als geheel, wordt het beeld complexer. De conclusie van Van der Horst: het screeningsinstrument kan gemakkelijk ontaarden in een middel om onderscheid te maken tussen de deserving en de undeserving poor. Hij raadt de lectoren aan de trappen van het gemeentekantoor af te dalen naar het echte leven. Toch is die kritiek niet helemaal terecht. Juist schuldhulpverleners die
met hun poten in de modder staan, kunnen vaak halverwege de intake al voorspellen of een traject zal slagen of niet. Alleen konden ze dat tot nu toe niet objectiveren. In 2011 kwam bij 44 procent van alle aanvragen een schuldregeling tot stand. Daarvan bleek 72 procent succesvol (jaarverslag NVVK: http://bit. ly/Oz64tf). Van alle aanvragen haalde dus maar krap 30 procent de finish. Bij de rest konden ook vorig jaar al de schulden niet opgelost worden. Toch werd in veel van die gevallen wel het hele traject in gang gezet. Zonde van de tijd en de energie van hulpverlener én hulpvrager. Natuurlijk kan het rendement hoger door verbetering van werkprocessen of inzet van meer personeel. Maar het is een illusie te denken dat je schulden altijd kunt oplossen. Bovendien: mensen die niet voor het volledige traject in aanmerking komen, worden niet aan hun lot overgelaten. Ze worden bijvoorbeeld geholpen om te kunnen blijven wonen en hun financiën worden zo veel mogelijk gestabiliseerd. En misschien kunnen ze hun schulden dan later alsnog aflossen. Denken dat een menswaardig bestaan alleen mogelijk is als je volledig schuldenvrij bent, dat is pas echt mensen tekortdoen! Ben Boksebeld, beleidsfunctionaris School of Social Work, Saxion De columns van Ben Boksebeld staan ook op sozio.nl en http://daily-social-worker.blogspot.nl/
SozioSPH 108 oktober 2012
|33
Een nieuwe methode om agressie in de jeugdzorg te verminderen
Mis ’m niet Agressie-incidenten doen zich geregeld voor in de jeugdzorg. De nieuwe methode Mis ’m niet! beoogt zulke incidenten te verminderen. Belangrijk uitgangspunt daarin is het – samen met de jongeren – oppikken van de (vroeg)signalen die voorafgaan aan een incident zodat de zaak niet escaleert. Hoe werkt Mis ’m niet! en wat zijn de eerste ervaringen? Jolande van Joolingen en Gabriël Anthonio 34|SozioSPH 108 oktober 2012
Sietske
V
eel hulpverleners in de Jeugd en Opvoedhulp zullen de situatie (zie kader Sietske) herkennen: een jongere die zo boos wordt dat hij zich niet meer kan beheersen. Het gevolg van deze boosheid is dat hij agressief wordt tegen groeps genoten, medewerkers of (dierbare) spullen kapotmaakt. Niemand vindt het fijn om zo de controle over zich zelf te verliezen.
Sietske verblijft in een woonunit van een gespecialiseerde jeugdzorg organisatie. Regelmatig wordt zij zo boos dat ze scheldend en tierend door het huis rent. Ze slaat met de deuren en alles en iedereen die ze tegenkomt moet het ontgelden. Soms gaat de woede zo ver dat ze spullen op haar kamer kapot gooit of groepsgenoten slaat. De peda gogisch medewerkers weten niet wat ze moeten doen om haar weer rustig te krijgen. Ze zijn op deze momenten het contact met haar vol ledig kwijt. Als Sietske weer aanspreekbaar is, heeft ze vaak spijt en schaamt ze zich voor haar gedrag. Ze geeft dan aan dat ze wil leren om haar woedeaanvallen te voorkomen.
Incidentmeldingen In twee zusterorganisaties, Jeugdhulp Friesland en Behandelcentrum Woodbrookers, komen regelmatig agressie-incidenten voor. Het gaat hierbij vooral om jongeren van 12 tot 18 jaar die residentieel behandeld en opgevangen worden. Uit de incidentmeldingen van 2011 blijkt dat agressie 264 keer per jaar voorkomt. Medewerkers houden er regelmatig fysiek of psychisch letsel aan over. Agressie die gepaard gaat met woedeuitbarstingen en ongecontroleerd gedrag leidt regel matig tot gevaarlijke situaties. Voor de jongeren is het niet prettig, maar ook niet voor hun omgeving. Het doel van de behandeling is immers om de jongeren weer toe te leiden naar zelfstandig functioneren in de maatschappij. In de maatschappij wordt agressie niet getolereerd. Dit blijkt wel uit alle aandacht in de media die er momenteel is voor de agressie in het publieke domein. Agressie tegen ambulancepersoneel, politie en andere hulpverleners wordt sterk afgekeurd. Jeugdhulp Friesland en Behandelcentrum Wood brookers willen de agressie-incidenten verminderen, zonder in repressie te vervallen. De bestaande inter venties bleken echter niet voldoende om de agressieincidenten te verminderen. Dit was de reden om te onderzoeken op welke wijze de jongeren en de peda gogisch medewerkers kunnen worden ondersteund om agressie-incidenten te verminderen. Waarom een nieuwe interventie? Agressief gedrag wordt op verschillende manieren benaderd en verklaard. Wij kiezen bij de aanpak van agressie voor een benadering die zich richt op de inter actie tussen de jongere en zijn omgeving. Immers: de residentiële behandeling richt zich niet alleen op het individueel behandelen van jongeren maar hoopt juist
te bereiken dat de jongere weer naar het gezin en het sociale netwerk (familie, vrienden en andere betekenis volle personen) terugkeert. Daarom is het zo belangrijk om de interactie tussen de jongere en diens sociale net werk in de behandeling te betrekken (Ter Horst, 2006). Uit de evaluatie Nieuw Zorgaanbod (gesloten jeugd zorg) blijkt dat ongeveer 55 procent van de jongeren teruggaat naar de gezinssituatie of een pleeggezin dan wel (begeleid) zelfstandig gaat wonen (Dam & et al., 2010). Dit betekent dat er na behandeling en opvang sprake is van een belangrijk sociaal netwerk rondom de jongere. De jongeren bij Jeugdhulp Friesland en Behandel centrum Woodbrookers hebben het leren hanteren van emoties, waaronder boosheid en agressief gedrag, vaak in hun behandelplan als doel staan. Dit vraagt om een begeleidingsstijl waarbij de jongere leert zelf de regie over het gedrag te krijgen. Om dit te leren is het vroegtijdig herkennen van signalen, als opmaat naar een woede-uitbarsting, van groot belang. Tevens is het belangrijk dat de pedagogisch medewerkers de jonge re oefenruimte geven, zodat de jongere leert hoe hij zelf de regie kan nemen. Uiteraard moeten er grenzen worden gesteld, maar een overdaad aan repressie en beheersing roept vaak agressie op en leidt niet tot het gewenste inzicht. Bij de behandeling van agressief ge drag bij de jongere is het, gelet op de terugkeer naar de samenleving, ook belangrijk dat het (pleeg)gezin en het sociale netwerk hierbij worden betrokken. Niet alleen de behandeling zelf, maar ook de sociale context waarin de jongere na behandeling terugkeert is vaak van grote invloed op de mate van resocialisatie. Daar om richt de methode zich op drie elementen: zicht op vroegsignalen, grip krijgen op het eigen gedrag en het sociale netwerk. ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|35
➽ Dit wordt weergegeven in bovenstaand model: de
drie met elkaar verbonden cirkels in het model geven de samenhang aan die ingezet wordt bij de behande ling van het agressieve gedrag. In de pijl eronder staat het gedrag en de behandeling in het perspectief. Het gaat er niet alleen om dat de jongere tijdens de behan deling het gedrag leert te beheersen, maar ook dat hij werkt aan een aanlokkelijk perspectief: een toekomst die zo dicht mogelijk in de buurt komt van het gewone leven (Ter Horst, 2006). Bestaande interventies
Opvallend is dat de meeste interventies zich beperken tot het geven van trainingen aan jongeren of trainingen aan ouders. Wat ontbreekt in dit overzicht is een inter ventie die zich integraal richt op de jongere, het gezin én het sociale netwerk. De jongere is tijdelijk opge vangen in de 24-uursbehandeling, maar gelijktijdig en daarna (langdurig) onderdeel van een gezin en sociaal systeem. De jongere, het gezin en het sociale netwerk zullen elkaar dus ook gedurende en na behandeling alle maal beïnvloeden. Als we dit als uitgangspunt nemen, dan is het belangrijk om een interventie te kiezen die hierop aansluit en zich richt op de jongere en zijn of haar gezin en sociale netwerk.
In veel interventies is bovenstaand uitgangspunt on voldoende terug te vinden. Om dit nader toe te lichten kijken we eerst naar de effectieve interventies die in Nederland worden erkend en wat de kenmerken van deze interventies zijn. In de databank Effectieve inter venties van het Nederlands Jeugdinstituut (http:// www.nji.nl/eCache/DEF/1/12/951.html) zijn tien inter venties te vinden die zich richten op agressie bij jonge ren van 12 tot 18 jaar. Dit zijn: 1. Agressieregulering op maat; 2. Triple P; 3. Residentiële gedragstherapeutisch behandelprogramma; 4. Rots en Water; 5. In control; 6. Denken en Voelen; 7. Equip; 8. Sociale Vaardigheden op Maat; 9. Vaardigheden voor ouders; 10. Agression Replacement Training.
Om tot een goede werkzame interventie te komen is als eerste gekeken naar welke factoren een interventie effectief maken. In de literatuur (Boendemaker et al., 2010; Van IJperen e.a., 2010) over de Jeugd en Opvoed hulp worden verschillende factoren beschreven die een interventie effectief maken. Zij maken onderscheid tussen drie factoren: ● algemene werkzame factoren, ● specifieke werkzame factoren en ● specifieke werkzame factoren in de residentiële setting.
Zeven (1,4,5,6,7,8,10) van deze interventies zijn trainin gen gericht op jongeren en twee (2, 9) van deze inter venties zijn gericht op ouders. Bij twee interventies (6, 7) wordt aangegeven dat het belangrijk is dat de training wordt gegeven door pedagogisch medewerkers binnen de residentiële setting zodat het geleerde ook in de dagelijkse leefomgeving kan worden geïntegreerd. Slechts één interventie (3) is specifiek gericht op jon geren die in een residentiële setting wonen.
Algemene werkzame factoren Als algemene werkzame factoren wordt aangegeven dat het belangrijk is dat een interventie goed theoretisch is onderbouwd en een duidelijke opbouw heeft. De interventie moet ook afgestemd zijn op de behoefte en de mogelijkheden van de doelgroep zelf. Ook is het belangrijk dat de intensiteit van de interventie wordt afgestemd op het risico van verergering van de gedrags problemen. Wil een interventie effectief zijn is het
36|SozioSPH 108 oktober 2012
Effectiviteit van een interventie
van belang dat de jongere en de ouders gemotiveerd zijn voor de behandeling. Aan het ontwikkelen van de motivatie moet vooraf ruim aandacht worden besteed. Momenten na een escalatie zijn soms goede momenten omdat het een duidelijke aanleiding is om het probleem met de jongere en de ouders te bespreken. De hulpverleners zijn ook van invloed op de effectivi teit van een interventie. Het is belangrijk dat de hulp verleners de interventie goed kunnen uitvoeren. Zij moeten hierin goed zijn opgeleid zodat zij de interven tie kunnen uitvoeren zoals is beschreven. In de residen tiële hulpverlening heeft de goede en open relatie tussen de jongere en de hulpverlening ook een positief effect op de resultaten van de interventie.
voorafgaand aan een agressie-incident zichtbaar worden. Als zo’n vroegsignaal zich aandient, wordt hierop direct actie ondernomen waardoor het gedrag niet escaleert tot een incident. In het Forensisch Psychiatrische Centrum, de Dr. S. van Mesdag in Groningen, heeft dit geleid tot een significante afname van de intensiteit en het aantal agressie-incidenten (Fluttert, 2010). Bij het herkennen van vroegsignalen wordt ervan uit gegaan dat er vóór een incident een opbouw van span ning, of minder goed voelen zichtbaar is. Als er dan niets gedaan wordt, bouwt deze spanning zich op en wordt de kans op een agressie-incident groot.
Specifieke werkzame factoren De specifieke werkzame factoren zijn bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie die zich richt op het ver minderen van denkfouten. De intensiteit blijkt hierbij ook van invloed te zijn, een hogere intensiteit en de duur van trainingen hebben meer effect. Het combi neren van groepstrainingen en individuele trainingen blijkt positief te werken. Een gerichte interventie heeft op de jongere meer effect wanneer ook de ouders een vorm van (aansluitende) therapie ontvangen.
Deze methode Vroegsignalering is aangepast aan de residentiële behandeling voor jongeren en wordt Mis ’m niet! genoemd. Bij Mis ’m niet! wordt er samen met de jongere, gezinsleden en de betekenisvolle mensen uit het sociale netwerk waarvan de jongere denkt dat deze persoon hem/haar kan helpen, een signalerings plan gemaakt. De jongere kijkt samen met de pedago gisch medewerker naar de vroege voortekenen die de jongere bij zichzelf herkent voor een agressie-incident. Deze tekenen kunnen heel verschillend zijn en variëren van kledingkeuze, manier van kijken, veel roken, aan kleding plukken, het stemgebruik tot de manier waar op er een bepaalde pet wordt gedragen. De betrokken netwerkleden worden ook bevraagd op de vroege voor tekenen die zij zien en het team benoemt deze ook. Samen met de jongere wordt een aantal herkenbare vroege voortekenen uitgekozen die in het signalerings plan worden verwerkt. De jongere bepaalt in belang rijke mate zelf op welke vroege voortekenen er door hemzelf en betrokkenen wordt gelet. Het zijn de voor tekenen die niet gemist mogen worden. Als de vroege voortekenen duidelijk zijn en de jongere heeft bepaald met welk voorteken er gewerkt gaat wor den, wordt er met de jongere gekeken naar welke acties er genomen kunnen worden zodat de jongere zich weer prettig gaat voelen en een agressie-incident wordt voor komen. Ook wordt er gekeken welke acties of situaties een negatief effect hebben en dus niet moeten worden ingezet of moeten worden vermeden. De acties worden afgestemd op de individuele jongere en de mogelijk heden in de omgeving. Ze variëren sterk. Acties zijn bij voorbeeld buiten voetballen, rondje fietsen, douchen, tien minuten op de trimfiets, een gesprek met een vriend tot het luisteren naar bepaalde muziek. Het signalerings plan ondersteunt de jongere, de gezinsleden, het sociale netwerk en de medewerkers in het herkennen van de vroege voortekenen. Alle betrokkenen kunnen niet alleen mee signaleren, maar ook op gepaste en afgesproken wij ze bijdragen aan het ombuigen van de negatieve spiraal.
Specifieke werkzame factoren in de residentiële setting Voor de residentiële setting is het goed om interventies in te zetten die zich richten op het verbeteren van soci ale vaardigheden en probleemoplossende vaardigheden. De behandeling moet zich niet alleen richten op de jongere maar ook het gezin moet worden betrokken. Nieuwe interventie De hiervoor genoemde interventies voor de behande ling of het leren beheersen van agressief gedrag voldoen tot op zekere hoogte aan bovenstaande criteria voor effectiviteit. Er zijn wel positieve elementen terug te vinden in de interventies. Zo zijn de interventies of trainingen vaak duidelijk beschreven en hebben ze een duidelijke opbouw. Daarnaast is er aandacht voor het goed toerusten van de medewerkers of trainers. De in terventies bevatten veelal elementen uit de cognitieve gedragstherapie. Er zijn echter ook elementen die min der sterk aanwezig zijn. De trainingen zijn vaak groeps gewijs, wat maatwerk en afstemming moeilijk maakt. Vaak zijn de trainingen gericht op jongeren en/of apart op de ouders. De sociale context ontbreekt bij alle inter venties. Wanneer we ervan uitgaan dat gedrag mede beïnvloed wordt door de sociale context, in het heden en in de toekomst, dan is het belangrijk dat de interven tie zich ook richt op deze contextuele invloed. We hebben dus een interventie nodig die de jongere, het gezin en het sociale systeem integraal betrekt bij de behandeling. De nieuwe interventie komt oorspronkelijk uit de Foren sische Psychiatrie (tbs) en heet Vroegsignalering. Bij deze methode wordt gekeken naar de vroegsignalen die
Aangepast voor residentiële setting
Protocol Om te komen tot een volledig signaleringsplan is een protocol beschikbaar. Dit bestaat uit vijf fasen. In de ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|37
Uit mijn dak! Marga: Als ik boos werd begon ik eerst mezelf te krassen op mijn arm, ging schelden en rookte de hele dag door, mijn handen trilden dan ook vaak. Er hoefde maar iets te gebeuren en dan ging ik helemaal uit mijn dak. Toen ik mijn zusje had geslagen kreeg ik echt spijt. Ik krijg nu begeleiding met ‘Mis ’m niet!’ Ik houd zelf de signalen bij, bespreek ze ook met mijn mentor, mijn moeder en weekendpleeggezin. Er gaan nu weken voorbij dat ik me rustig kan houden, dat was vroeger wel anders.
➽ eerste fase is de belangrijkste stap het motiveren van de
jongeren en het kiezen van de netwerkleden en deze motiveren. In de tweede fase worden de vroege voortekenen ver zameld en wordt besloten met welk vroegsignaal de eerste signaleringskaart wordt gemaakt. Op de signa leringskaart staat in concreet gedrag beschreven wat zicht baar en merkbaar is aan de jongere op een goede dag, op een minder goede dag en op een nog mindere dag. De derde fase bestaat uit het oefenen met het invullen van de signaleringskaart. Op deze kaart houdt de jon gere dagelijks bij hoe hij zich voelt. Fase vier start nadat de jongere ongeveer 14 dagen met het invullen van de signaleringskaart heeft geoefend. De jongere gaat dan samen met de pedagogisch mede werker kijken naar welke acties hem helpen om weer beter in zijn vel te gaan zitten. Deze acties worden opgenomen in het signaleringsplan. De laatste fase is het werken in de praktijk met de methode. Deze fase bestaat uit het dagelijks werken met de methode en de inbedding van de methode binnen de bestaande gesprekscyclus. Bij het dagelijks werken met de methode is het belangrijk om wanneer er vroege voortekenen zichtbaar zijn te reageren met de in het signaleringsplan beschreven acties. De jongere kan zelf de acties nemen en de pedagogisch medewer ker kan de acties aanbieden. Dagelijks vult de jongere en de pedagogisch medewerker de signaleringskaart in. Ze bespreken dit kort met elkaar. Dit zorgt ervoor dat de jongere bewust wordt van zijn gedrag en inzicht in het gedrag krijgt. Meestal heeft de jongere één spe cifieke pedagogisch medewerker (mentor) waarmee hij periodiek gesprekken voert. In deze gesprekken bespreekt de jongere met de mentor het werken met het signaleringsplan. Ze kijken of het plan nog actueel is en of er nieuwe vroege voortekenen en/of acties zijn. Het doel is om het plan continu actueel te houden. In de behandelplanbespreking wordt het werken met het plan geëvalueerd.
toe te rusten voor het werken met de methode, krijgen zij een training van vier dagdelen. In deze training is veel aandacht voor de gesprekstechnieken en de dialoog met de jongere. Implementatie De methode Mis ’m niet! wordt momenteel geïmplemen teerd bij Stichting Jeugdhulp Friesland en Behandel centrum Woodbrookers. Onder begeleiding van lector dr. Gabriël Anthonio, lector dr. Marinus Spreen, bei den verbonden aan de SPH-opleiding van Stenden Hogeschool te Leeuwarden, wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze methode. De ontwikke laar en onderzoeker, drs. Jolande van Joolingen, is bezig met een methode/instructieboek en hoopt op termijn te promoveren op het onderwerp: ‘Mis ’m niet’, Vroegsignalering als methode ter vermindering van agressieincidenten in de residentiële behandeling voor jongeren. ✤
In het kort Agressief gedrag door cliënten in de residentiële jeugdzorg komt re gelmatig voor. Dat is vervelend voor hen en voor begeleiders. Het is belangrijk voor jongeren dat ze hun agressie leren te beheersen. Niet in de laatste plaats omdat de jongeren werken aan een terugkeer naar gezin en eigen sociale netwerk. Bij alle bestaande interventies voor de behandeling of het leren beheersen van agressief gedrag, ontbreekt de sociale context. Daarom is Mis ’m niet! ontwikkeld. Het is de methode Vroegsignalering die is aangepast aan de residentiële behandeling van jongeren. Bij Mis ’m niet! wordt er samen met de jongere, gezinsleden en de betekenisvolle mensen uit het sociale net werk een signaleringsplan gemaakt. Voor pedagogisch medewerkers betekent het werken met Mis ’m niet! goed observeren van gedrag en reageren zoals is afgesproken met de jongere.
Wat vraagt het van de pedagogisch medewerker? Goed observeren van gedrag en reageren zoals is afgesproken met de jongere. De begeleiding van de jongeren richt zich meer op de individuele jongere. ● Creatief meedenken en zoeken naar geschikte acties die ook makkelijk uitgevoerd kunnen worden. ● Het flexibel hanteren van eventuele groepsafspraken want de individuele afspraken gaan voor de groepsafspraken. ● Goede gesprekstechnieken. Die technieken zijn belangrijk zowel bij het opzetten van het signale ringsplan als in de dagelijkse praktijk. Het werken met het signaleringsplan bevordert dat jongere en medewerkers in gesprek blijven met elkaar en dat dus het contact behouden blijft. De kern is dat er contact met de jongere is voordat er sprake is van een escalatie. Om de pedagogisch medewerkers goed ●
literatuur De literatuurlijst die bij dit artikel hoort, vind je op www.sozio.nl/dossiers
Over de auteurs Jolande van Joolingen is verplegingswetenschapper en senior onderzoeker bij Jeugd hulp Friesland. Zij doet een promotieonderzoek naar de effecten van het werken met signaleringsplannen ter vermindering van agressie in de jeugdzorg. Gabriël Anthonio is voorzitter Raad van Bestuur Jeugdhulp Friesland en lector aan de Stenden Hogeschool te Leeuwarden. Hij is gepromoveerd op een onderzoek naar de humanisering van een justitiële inrichting (tbs-kliniek). Ga naar www.jeugdhulpfriesland.nl voor meer informatie over de organisatie.
SozioSPH 108 oktober 2012
|39
Participeren
kun je leren!
Hoe kun je mensen met een verstandelijke beperking onder steunen bij hun participatie in de samenleving? Een Utrechts project leert hoe je vermaat schappelijking kunt bevorderen maar ook wat voor professionals de dilemma’s kunnen zijn. Trudy Dankers, Simona Karbouniaris, Carla van Slagmaat en Jean Pierre Wilken Het wat en het hoe Hoe kun je cliënten beter ondersteunen bij participatie in de samen leving? Die vraag stond centraal in het tweejarig project Ondersteuning & Participatie. Abrona, Amerpoort en Reinaerde, drie instellingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, werkten daarin samen met MEE Utrecht Gooi- en Vechtstreek, en het Kennis centrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht. Werkwijze: binnen iedere instelling werd een pilotgroep gevormd. Pro fessionals vormden het hart daarvan. Samen met cliënten en familie vertegenwoordigers fungeerden zij als een best practice unit. Hierbij ging het erom binnen de eigen context van cliënten en woonomge ving met elkaar te leren welke vormen van ondersteuning mogelijk waren en hoe deze ondersteuning verwezenlijkt kon worden. Een best practice unit beoogt een verbetering van de praktijk door een combi natie van de ontwikkeling van nieuwe aanpakken en onderzoek naar de werking ervan. De groep werd hierbij ondersteund door een zoge naamde facilitator, iemand die ondersteuning biedt bij het leer- en ontwikkelingsproces. Aan de best practice unit waren ook onderzoe kers verbonden, die het proces volgden en de ontwikkelde methoden hebben gedocumenteerd en geëvalueerd.1 *
40|SozioSPH 108 oktober 2012
N
og steeds leven in Nederland on geveer 32.000 mensen met een (zeer) ernstige en/of meervoudige beperking en men sen met ernstige psychische en gedragsproblemen in instituten. Door het streven naar vermaatschappelijking zijn er de laatste jaren grote veranderingen te zien in opvattingen over het leven van mensen met een be perking, ook in de verstandelijke gehandicaptensector. Recentelijk is uit zowel het onderzoek van Van Loon (2006) als Kwekkeboom e.a. (2006) gebleken dat het beschikken over bijvoorbeeld een eigen woonruimte in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van leven en dat mensen met beperkingen die op zichzelf of met enkele anderen wonen zich niet vaker eenzaam voelen dan toen zij nog in een groep leefden. Wel moet onderkend worden dat wonen in de wijk niet zonder meer bijdraagt aan een grotere maatschap pelijke participatie (zie ook: Wilken, 2004) en dat ver maatschappelijking ook een keerzijde heeft, namelijk: het risico op vereenzaming en verschraling van kwali teit van leven als aan een aantal randvoorwaarden niet wordt voldaan. Enkele belangrijke voorwaarden zijn: aansluiten bij de wensen, mogelijkheden en beperkingen van cliënten, een veilige en toegankelijke omgeving, actief werken aan netwerkontwikkeling en voldoende ondersteuning (Wilken, 2007). In Nederland wordt de supportbenadering alom gezien als een manier om de zorg te innoveren en tegemoet te komen aan de behoeften en wensen van cliënten met een verstandelijke beperking. Het gaat daarbij om cliën ten die weliswaar buiten de zorginstellingen wonen, maar ook − vaak blijvend − ondersteuning nodig hebben bij het functioneren op verschillende terreinen: wonen, werken, leren, recreëren en het aangaan en onderhou den van sociale relaties.
foto’s Gerian Alofs
In de supportbenadering ligt het accent op: ● de mogelijkheden van de persoon met de beperkin gen: zelfontplooiing; ● de mogelijkheden van het sociale netwerk; ● de wensen en behoeften van de persoon en diens netwerk aan professionele ondersteuning; ● het functioneren in de samenleving: sociale inclusie en volwaardig burgerschap; ● zelfbepaling: regie in het eigen leven. In de praktijk ontbreekt het echter nog aan voldoende kennis en praktische ervaring om de supportbenadering in verschillende omstandigheden en voor verschillende doelgroepen vorm te geven. De benadering vraagt namelijk om andere attitude en vaardigheden dan de professional vaak gewend is. Niet de mogelijkheden en onmogelijkheden van de instelling waarbinnen de professional werkzaam is, zijn het uitgangspunt. Nee, bij de vraag naar support die de cliënt heeft, moet de professional anders te werk gaan: meer handelen door mensen en middelen in te zetten die beschikbaar zijn in de sociale omgeving van de cliënt. Ondersteuning &
Participatie had dan ook als doel deze kennis en vaar digheden uit te breiden, en professionals, cliënten en familieleden te voorzien van de nodige bagage om de supportbenadering in de praktijk te brengen. Welke activiteiten hebben de teams ondernomen om participatie van cliënten mogelijk te maken door aan sluiting te zoeken bij de directe leefomgeving en andere betrokkenen? Daar gaan we in dit artikel op in. Daarna stellen we een aantal (morele) dilemma’s aan de orde. Deze dilemma’s hebben veelal te maken met het span ningsveld tussen het versterken van de eigen regie van de cliënten en het bieden van voldoende sturing en veiligheid. De drie pilots Fluweelmos is een woonzorgvoorziening (Reinaerde) voor mensen met meervoudige verstandelijke en licha melijke beperkingen. De voorziening bestaat uit vier aaneengeschakelde woningen en is gevestigd in een nieuwbouwwijk van Houten. Fluweelmos is onderge ➽ bracht in vier woningen waar 24-uurszorg wordt ge ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|41
➽ leverd. In elke woning is er ruimte voor zeven cliënten.
De woonzorgvoorziening de Hoenderberg ligt midden in de Amersfoortse nieuwbouwwijk Vathorst. Het complex omvat drie woningen, waarin geïntegreerde woon-zorgondersteuning wordt geboden aan in totaal achttien cliënten met meervoudige problematiek. Elke woning biedt woonruimte aan zes cliënten. Abrona Ambulante Begeleiding (AAB) levert in allerlei plaatsen in de provincie Utrecht ondersteuning aan zelfstandig wonende cliënten. De doelgroep bestaat uit mensen met een licht verstandelijke beperking, vaak in combinatie met complexe problemen van uit eenlopende aard. Hierbij is sprake van een dubbele diagnose (een licht verstandelijke beperking en psy chiatrische ziektebeelden) en soms zelfs van een drie dubbele diagnose: een licht verstandelijke beperking, psychiatrische ziektebeelden en een verslaving en/of justitiële maatregel. Aansluiten bij de omgeving Een belangrijk middel bij het vergroten van partici patiemogelijkheden, is het vinden van mensen in de omgeving van de cliënten die betrokken willen worden
bij het ondernemen van activiteiten in de samenleving. Dit kunnen familieleden zijn maar ook bewoners en maatschappelijke voorzieningen in de buurt van de woonvoorziening. De teams van Reinaerde en Amerpoort kozen voor het doen van een buurtonderzoek om meer inzicht te krij gen in de buurt en haar bewoners. Met behulp van stu denten van Hogeschool Utrecht, die bij het project waren betrokken, zijn de buurtbewoners huis aan huis benaderd. De uitkomsten waren bij beide instellingen positief. Verschillende buurtbewoners bleken iets te wil len ondernemen met de cliënten en vonden dat zij gewoon mee moeten kunnen doen (met activiteiten) in de buurt en er wel degelijk bij horen. Andere initiatieven om de bewoners van de wijk kennis te laten maken met de woonvoorzieningen van Amerpoort en haar bewoners: een nieuwsbrief die huis aan huis is bezorgd en een arti kelenreeks in de wijkkrant. Zo kregen de buurtbewoners informatie over activiteiten in en om de woningen en kregen de cliënten de gelegenheid zich aan de wijkbe woners voor te stellen door iets over zichzelf te vertellen. Matchen cliënt en buurtbewoner De volgende stap was het daadwerkelijk één-op-één matchen van een cliënt en een buurtbewoner. Voor vrij williger en bewoner moet er sprake zijn van een juiste match: dat wil zeggen dat er rekening dient te worden gehouden met wensen en mogelijkheden van beide partijen en dat de samenwerking voor de bewoner en de vrijwilliger een meerwaarde heeft. Daarom is het ook belangrijk rekening te houden met interesses, sekse, leeftijd en hobby’s. Daarmee is de kans groter dat beiden plezier kunnen beleven aan het contact. Nadat een medewerker de kennismaking tot stand heeft gebracht en met de activiteit een start is gemaakt, is het van belang om te blijven volgen of alles nog naar wens verloopt. Dit is mogelijk door goed te kijken hoe een cliënt reageert na een ontmoeting: laat hij bijvoor beeld blijken dat het hem blij heeft gemaakt en dat hij zin heeft in een volgende afspraak? In een gesprek met de vrijwilliger kan nagegaan worden hoe deze het contact en de activiteit heeft beleefd. De bevindingen werden door de medewerkers zorg vuldig gerapporteerd, zodat collega’s hiervan ook op
Een paar geslaagde matches Zeemanskoor Via via is de instelling in contact gekomen met een zeemanskoor, waarvan een groot deel van de leden in de wijk woont. Belangeloos kwam het zeemans koor op hun repetitieavond een voorstelling geven voor de bewoners van de woonvoorziening. Een van de cliënten had zich uitgedost als zeeman en zong tussen het koor uit volle borst mee. Inmiddels is deze cliënt lid geworden van het koor en gaat hij met hulp van een buurtbewoner regelmatig naar de repetitie.
42|SozioSPH 108 oktober 2012
Dj Begeleiders van Reinaerde hebben contact gelegd met de Wilg2. Daardoor kon een wens van één van de cliënten, optreden als dj op een van de disco avonden, worden gerealiseerd. Dat werd een groot succes. Daarnaast werd er in deze instelling actie ver ingezet op het verstevigen van de relaties met ouders die, tegen eerdere verwachtingen in, bereid bleken zich intensiever in te zetten bij vrijetijdsbe steding van de bewoners.
De professionals kwamen tot het belangrijke in zicht dat het heel goed mogelijk is om los te ko men van bestaande situaties en veronderstelde beperkingen tot participatie. Ze raakten meer be wust van de kansen om cliënten hun wensen en ontplooiingsmogelijkheden te laten realiseren. Be geleiders raakten meer bewust van de participa tiekansen door gebruik te maken van de sociale omgeving. Aanknopingspunten genoeg.
twee voorbeelden van dilemma’s Waarden en normen van de professionals Wanneer vernieuwde activiteiten en werkwijzen botsen met eigen ideeën over participatie en deel name aan de samenleving, staan professionals op de rem. Dat bleek bijvoorbeeld rond het ontwikke len van steunnetwerken voor de bewoners. Gevoe lens van schaamte en opvattingen over ‘het be schermen van de cliënt’ hadden een remmende werking. Vooral bij bewoners met (ernstige) ge dragsproblemen, waaronder seksueel grensover schrijdend gedrag, speelde dit een rol. De professi onals voelden zich verantwoordelijk voor de samenleving, die men niet onnodig wilden ‘belas ten’ of confronteren met eventuele excessen. In een aantal situaties is de beschermende hou ding ten aanzien van de cliënt verklaarbaar en legi tiem. Zo zijn er vraagstukken besproken die op het
snijvlak liggen van gezondheid en autonomie. Waar moet je ingrijpen en begrenzen omwille van de ge zondheid en veiligheid van een bewoner? Wat doe je bijvoorbeeld met de vraag van een bewoner om zelfstandig lange afstanden te fietsen terwijl daar gezondheids- en veiligheidsrisico’s aan kleven? Kwaliteit van het sociaal netwerk Cliënten hebben soms een sociaal netwerk, dat hun het gevoel geeft erbij te horen, maar dat tege lijkertijd een destructieve uitwerking kan hebben. Een professional vertelde: ‘Mijn cliënten komen vaak in een verkeerd netwerk terecht. Als er bij voorbeeld iets illegaals verkocht moet worden, weet die leuke buurman altijd weer mijn cliënt te vinden. Op het werk handelt mijn cliënt bijvoor beeld in telefoons en ook daar is het bijna niet te
de hoogte bleven en op alle momenten de juiste onder steuning konden bieden. Dilemma’s De uitgangspunten van de supportbenadering, waarin de eigen wensen, keuzes en autonomie van de cliënten centraal staan maken dat in de dagelijkse praktijk steeds weer keuzes gemaakt moeten worden. Vooral de ambulante begeleiders van Abrona worden veelvuldig geconfronteerd met morele en ethische di lemma’s. Deze cliënten wonen immers zelfstandig en willen, min of meer vanzelfsprekend, hun eigen leven vorm geven. Hoewel de professionals als basishouding hebben om deze wensen te respecteren, komen ze door verschillende activiteiten van cliënten nogal eens in con flict met eigen waarden en normen. De professionals moeten soms lastige afwegingen maken in situaties, waarin keuzes van de cliënt negatief kunnen uitpakken. In het kader staan drie voorbeelden. Ten slotte Professionals hebben eigen mechanismen die belemme rend kunnen werken bij het vergroten van de partici patiemogelijkheden van hun cliënten; vanuit hun be roepsopvatting willen ze de cliënt vooral beschermen tegen negatieve ervaringen en voorkomen dat de vei ligheid van hen of hun omgeving in gevaar komt. Ze waren niet erg gewend te praten over de dilemma’s, die zich in de praktijk voordoen; ze spraken vooral over de actuele situatie van de cliënt en over de oplossingen, die nodig waren voor de acute problemen, die zich op dat moment aandienden. Dit gold vooral voor de ambulante begeleiders van Abrona, omdat zij sterk solistisch werken met hun cliënten. ● Bespreek eigen keuzes en mogelijkheden cliënt Daarom is gedurende de projectperiode in de drie
doorbreken dat hij met de verkeerde mensen in aanraking komt. Ik denk dan, moet ik het maar la ten gebeuren? Net doen of ik het niet zie? Ik heb wel meldingsplicht. Dat vind ik gewoon lastig.’ Het samen maken van een sociale netwerkkaart met een cliënt, maakt inzichtelijk voor zowel de cli ënt als de begeleider hoe het huidige netwerk er uitziet en welke wensen de cliënt over zijn netwerk heeft. Vaak is de begeleider een spin in het web om het vaak destructieve netwerk van de cliënt langzaam te ontwarren en samen met de cliënt te zoeken naar iets meer sociale stevigheid waardoor een destructief contact ietsje minder noodzakelijk wordt. Langzaamaan kan dan samen gezocht wor den naar wat meer constructievere contacten. De resultaten die geboekt worden moeten dan ook in heel kleine stapjes gezet en gewaardeerd worden.
pilots veel aandacht besteed aan het reflecteren op de eigen professionele houding, door binnen het werk meer ruimte te creëren om hun handelen en keuzes met elkaar te bespreken en te onderzoeken welke mogelijkheden en beperkingen er zijn in de gegeven omstandigheden van de cliënten en de samenleving. Op deze wijze hebben zij geleerd hoe zij beter tege moet kunnen komen aan de wensen en behoeftes van de cliënten om meer te participeren in de samen leving en wat hierbij aan ondersteuning door hen zelf of andere betrokkenen nodig en mogelijk is. ● Definieer wat je onder participatie verstaat Uit het project blijkt hoe belangrijk het is om als team met elkaar duidelijk te definiëren wat onder participatie verstaan wordt, en welke ondersteunings vormen bij participatie aangeboden worden. Woon begeleiding is nog iets heel anders dan begeleiding bieden bij activiteiten en sociale rollen in de samen leving. Het vraagt om een nieuwe professionaliteit. Training, coaching en intervisie blijken voor teams in de verstandelijk gehandicaptenzorg belangrijk om deze nieuwe inzet op een goede wijze handen en voeten te kunnen geven. ✤
literatuur en noten De literatuurlijst en de noten die bij dit artikel horen, vind je op www.sozio.nl/dossiers
Over de auteurs Alle auteurs zijn werkzaam en betrokken bij het lectoraat Participatie, Zorg en Ondersteuning van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht.
SozioSPH 108 oktober 2012
|43
lessen uit het verleden
Krotwoning in de eerste helft van de twintigste eeuw in Amsterdam.
In de krant lezen we nogal eens over financieel wanbestuur bij woningcorporaties. De oorspronkelijke missie van deze woningbouwverenigingen lijkt daarbij achter de horizon verdwenen. Waarvoor zijn ze ooit opgericht en hoe ontwikkelden ze zich door de loop van de jaren? Marcel Krutzen
K
rantenberichten, tijd schriftartikelen, televisie reportages over groot heidswaan, hebzucht en wanbeleid in de sociale woningbouw wisselen elkaar in hoog tempo af. Niet alleen de Rot terdamse woningcorporatie Vestia, met 90.000 woningen de grootste woningcorporatie in ons land, ook sommige andere Nederlandse cor poraties zijn in een kwaad daglicht komen te staan. Enkele bestuurders gedroegen zich als zonnekoningen. Door hun houding en gedrag du
44|SozioSPH 108 oktober 2012
peerden zij heel de sector. Een parle mentaire enquête is aangekondigd. Uiteraard staat het doen en laten van een aantal corporatiedirecteuren haaks op de inzet en idealen van pioniers van woningbouwvereni gingen. Wie de tiendelige NCRV realityserie De Woningcorporatie (2012) gevolgd heeft, zag en hoorde allerlei goedwillende, uitvoerende medewerkers van de Amsterdamse woningcorporatie Eigen Haard; mensen die zich dagelijks met hart en ziel inzetten voor de belangen van de huurders. Zij zijn het die
samen met hun collega’s van andere corporaties het heilig vuur van de grondleggers van de sociale woning bouw brandende houden. Krotten De geschiedenis van de Nederland se woningcorporaties start begin vorige eeuw. Toentertijd waren de woonomstandigheden van talrijke arbeiders(gezinnen) ronduit erbar melijk, vooral in de grote steden. In Amsterdam, maar ook elders, woon den vele duizenden gezinnen op
Het heilig vuur van de frontwerkers van woningcorporaties eengepakt in sloppenwijken. Kin deren groeiden op in krotten en kelderwoningen; kleine, donkere, klamme ruimtes. Niet alleen uit sociale bewogenheid of christelijke naastenliefde, maar ook wegens dreigend gevaar voor de volksge zondheid werden deze woonom standigheden steeds vaker aan de kaak gesteld. Aan deze en andere misstanden zou en moest zo snel mogelijk een einde komen. In 1902 trad een nieuwe Woning wet in werking. Deze wet was bij zonder, zelfs revolutionair, omdat in een tijd waarin liberale beginselen hoogtij vierden overheidsinmenging op volkshuisvestingsgebied moge lijk werd. Door de Woningwet kon den gemeenten maatregelen treffen ter bestrijding van slechte huisves ting en verpaupering in arbeiders buurten: onbewoonbaarverklaring, onteigening, krotopruiming. Via de gemeenten stelde de rijksoverheid goedkope leningen ter beschikking aan door haar goedgekeurde wo ningbouwverenigingen, zodat deze verenigingen betaalbare woningen konden bouwen voor mensen met weinig geld. Gaandeweg werden steeds meer woningbouwverenigin gen opgericht. Veel verenigingen kwamen voort uit beroepsgroepen (arbeiders, onderwijzers, diamant bewerkers) en maatschappelijke zuilen (katholieken, protestanten, joden, socialisten). Duizenden een voudige, lichte en luchtige wonin gen werden gebouwd. Het ging de corporaties niet alleen om het ver schaffen van goedkope huisvesting,
maar ook om het ‘verheffen’ van de laagste klasse, met nadruk op con trole van persoonlijke hygiëne. In de verenigingsbesturen zaten zowel bewogen notabelen als geschoolde arbeiders, vrijwel altijd vrijwilligers, dus onbetaalde krachten. De huur ders waren de leden. Om hun be langen ging het. Zij betaalden contributie en vormden bewoners commissies. Hun stem was veel zeggend. Omdat zij de vereniging droegen moest elke cent die uitge geven werd, verantwoord worden. Managers Tot de Tweede Wereldoorlog wer den tal van oude woningen gesloopt en nieuwe woningen gebouwd. Tijdens de Wederopbouw bleek deze aanpak onvoldoende om de groeiende woningnood te bestrij den. Nieuwe wegen moesten be wandeld worden. Tal van nieuwe (buiten)wijken werden door de overheid gefinancierd, verkaveld en verdeeld onder de corporaties. Noodgedwongen namen de corpo raties steeds meer professionals – managers, controllers, enzovoort – in dienst. Deze beroepskrachten vervreemdden echter van hun ach terban, hetgeen allerlei spanningen en conflicten veroorzaakte. Een voorbeeld hiervan: de onlangs be eindigde, jarenlange strijd tussen de trotse bewoners van de Oude Passart, een vooroorlogse mijn werkerswijk (1918) in Heerlen en regenteske vertegenwoordigers van Woonpunt, de plaatselijke woning
corporatie. Door allerlei soorten acties, ondersteund door de Socia listische Partij (SP), wisten de be woners sloopplannen te voorkomen en hun geliefde wijk een nieuwe toekomst te geven. Woningcorporaties professionali seerden niet alleen, maar gingen ook steeds meer op grote verhuur bedrijven lijken. Woningzoekenden konden zich niet meer bij de afzon derlijke corporaties inschrijven, maar belandden op gemeentelijke wachtlijsten. Hierdoor ging het specifieke verenigingskarakter van de woningbouwverenigingen ver loren en begonnen bewoners zich als woonconsumenten te gedragen. Stadsvernieuwing Naast nieuwbouw moest ook nog eens stadsvernieuwing plaatsvinden. Corporaties ontvingen voor miljar den aan overheidssubsidies. Deze subsidies waren leningen, dus schulden. Staatssecretaris E. Heer ma besloot leningen en schulden tegen elkaar af te strepen en de cor poraties te verzelfstandigen (1995). De overheid trok zich terug c.q. was niet meer de goedgezinde bank van de corporaties. De woning bouwverengingen moesten nu zelf hun broek leren ophouden, dus zelf kapitaal vergaren voor sociale woningbouw. Zodoende werden ze aangewezen op de financiële markten. Daarbij werden soms grote risico’s genomen. Verschil lende corporatiebestuurders be gonnen zich als vastgoedmanagers ➽ SozioSPH 108 oktober 2012
|45
lessen uit het verleden
➽ te ontpoppen, namen onverant
woorde besluiten en veroorzaakten incidenten. In de jaren negentig wer den de verenigingen ook massaal vervangen door stichtingen. Deze stichtingen hadden vier miljoen woningen in beheer, een gigantische publieke erfenis. Mede door het ontbreken van goed geregeld, on afhankelijk toezicht liep het spaak. Door grootheidswaan, hebzucht en wanbeleid van sommige bestuurders ontspoorden verschillende corpo raties, zoals Vestia. Een fundamen tele mentaliteitsverandering bij corporatiebesturen is hoogstnood zakelijk. Het belang van de huurders moet weer voorop komen te staan. Eigen Haard Een van de oudste of oudere wo ningbouwverenigingen in Neder land is de Amsterdamse woning bouwvereniging Eigen Haard, door een groep gedreven mannen opgericht in 1909. De slechte woon
omstandigheden van arbeiders was hun een doorn in het oog. Zorgen voor goede en betaalbare woningen voor iedereen was hun doel. In 1910 werd begonnen met de bouw van 160 woningen in de Indische buurt te Amsterdam. Nu, meer dan honderd jaar later, is Eigen Haard een van de grootste woningcorpo raties van Nederland met maar liefst 61.000 panden in en buiten Amsterdam en meer dan vijfhon derd medewerkers. Zoals gezegd heeft de NCRV onlangs de tien delige serie De Woningcorporatie uitgezonden. De serie handelde over woningcorporatie Eigen Haard. Samen met tal van andere Nederlanders heb ik deze serie met grote belangstelling en veel waardering gevolgd. Waarom? Omdat deze keer niet de bestuur ders en topmanagers van een corporatie, niet de dure en snelle dames en heren, maar de noeste frontwerkers met hun onderschei den klanten, culturen en proble
men in het beeld kwamen. Wij ontmoetten bewogen en bevlogen professionals – klusjesmannen, fraudebestrijders, zorg- en over lastmedewerkers, wijkbeheerders, buurtwerkers, enzovoort – die daad werkelijk het sociale gezicht van de corporatie vertegenwoordigen: hulpvaardige mensen die aandacht hebben voor en investeren in dienst baarheid, leefbaarheid, veiligheid en sociale cohesie. De Woning corporatie heeft – bedoeld of on bedoeld – de corporatiesector een menselijker gezicht gegeven. Kijkers hebben gezien, gehoord, gevoeld dat de oorspronkelijke idealen van woningcorporaties niet verloren zijn gegaan. De serie biedt aanknopings punten tot inspiratie en innovatie. Met dank aan de uitvoerende me dewerkers van Eigen Haard. Zij houden het heilig vuur van sociale woningbouwpioniers brandende. Samen met de huurders zijn zij het ware kapitaal van de woningcorpo raties! ✤
Congres | 11 december 2012 | Jaarbeurs Utrecht
Het doel van het Kenniscongres Stoornissen is om u in 1 dag
Het interessante en informatieve congresprogramma wordt
bij te praten over de verscheidenheid en inzichten van en
ingevuld door gerenommeerde sprekers die, naast theoreti-
rondom stoornissen. Of het nu gaat over ADHD, angst, Autisme
sche inzichten en praktijkervaringen, ook actuele onderzoeks-
Spectrum Stoornissen, borderline- persoonlijkheidsstoornis,
resultaten presenteren. Tijdens de deelsessies is er tevens
eetstoornissen, ODD/CD, psychose of depressie: u krijgt ruime
aandacht voor interventies en behandelmethoden die in de
informatie die u direct kunt gebruiken in uw werk, of dat nu op
praktijk effectief blijken.
school is of in een hulpverlenende omgeving.
www.kenniscongres.nl 1-2_sozio stoornissen.indd 1
24-9-2012 14:21:14
SOZI
volgende keer in
Colofon Nr. 108, oktober 2012 (vijfde uitgave van 2012), 17e jaargang. Sozio-SPH verschijnt zes keer per jaar (februari, april, juni, september, oktober, december). Abonneeservice | Abonnementenland Postbus 20 1910 AA Uitgeest www.aboland.nl 0900 226 52 63 (10 ct p/m)
Minidossier: interculturele hulpverlening Met onder meer: allochtone studenten bij sociale studies; hoe integreer je diversiteit in het kwaliteitsbeleid van je organisa tie? De maatschappelijke winst van diversiteit.
Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk) dienen 8 weken voor afloop van de abonnementsperiode in het bezit te zijn van Abonnementenland. Prijswijzigingen voorbehouden. Redactieadres | Postbus 257, 1000 AG Amsterdam (020) 330 72 00 sozio@mailswp.com Redactie | Levi van Dam, Mirte Loeffen, Marie Rose Pauwels, Mirjana Petrovic, Marc Räkers, Jurja Steenmeijer, Olaf Stomp (hoofdredacteur), Brian Twint, Huub Wiltschut. Vaste medewerkers | Ben Boksebeld, Thomas Bombosch, Brenda Kluijver, Marcel Krutzen, Maarten van der Linde. Raad van Advies | Wilfred Diekmann, Jo Franck, Jan Loovers, Peter van Vliet. Uitgever | Paul Roosenstein
De sociaal werker in Chili werkt multidisciplinair Moet er één brede basisopleiding komen in het sociaalagogisch domein? Die vraag houdt de gemoederen al een tijd bezig. Michiel Lochtenberg studeerde een tijd in Chili en doet verslag van zijn bevindingen daar. De sociaal werker werkt er multidisciplinair en wordt daar tijdens zijn of haar studie al in gevormd.
Flags for sex Hoe signaleer je grensover schrijdend seksueel gedrag?
Uitgeverij | B.V. Uitgeverij SWP Postbus 257, 1000 AG Amsterdam (020) 330 72 00 admi@mailswp.com www.swpbook.com Uitgeverij SWP kan niet aansprakelijk worden gesteld voor het gebruik of de overname van teksten door derden in deze uitgave. De aan sprakelijkheid hiervoor berust bij de individuele auteur. Vormgeving | LandGraphics Amsterdam Fotografie en illustraties | Gerian Alofs, Bigstockphoto.com, Jos Diender, Stephanie Emmelkamp, Katrien Mulder, Sake Rijpkema, Huub Wiltschut. Abonnementsprijs | Particulieren € 49,50 per jaar; instellingen € 79,50 per jaar; studenten € 39,50 per jaar. Collectieve abonnementen vanaf 10 ex. (op één adres) € 43,00 per ab. Vanaf 50 ex. (op één adres) € 39,00. Collectief studentenabonnement vanaf meer dan 100 ex. € 29,00. Toeslag buitenland € 11,50 (m.u.v. België). Los exemplaar (exclusief verzendkosten) € 9,50. Digitale losse nummers zijn verkrijgbaar via www.epub.nl Advertenties | Voorwaarden en tarieven worden op aanvraag toegezonden. Buro Recent. Accountmanager Philippine Herkes. (020) 330 89 98 of e-mail: philipine@recent.nl. Resterende verschijningsdatum in 2012: 13 december. Kopij | Richtlijnen voor auteurs zijn beschikbaar en op te vragen bij de redactie. Kopij digitaal aanleveren via e-mail: sozio@mailswp.com. © 2012 Uitgeverij SWP, Amsterdam. De Algemene Voorwaarden van B.V. Uitgeverij SWP zijn van toepassing. Zie: www.swpbook.com. Alle rechten voorbehouden.
Onderwerpen onder voorbehoud.
De volgende SoziO-SPH verschijnt op 13 december 2012
ISSN 1872-0072