HOOFDSTUK
9006104608_bw.indb 109
6
ARGUMENTEREN
04-03-2008 12:43:55
110
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
6 Argumenteren In veel teksten, geschreven en gesproken, is sprake van argumentatie. Door te argumenteren zorgt de schrijver of spreker voor een onderbouwing van zijn uitspraken. Met argumentatie maak je je tekst geloofwaardiger en aannemelijker voor de lezer of luisteraar. Het leuke van argumenteren is, dat iedereen het – bewust of onbewust – de hele dag door doet. Argumenten gebruik je om je publiek te beïnvloeden. Dat kun je ook doen met andere middelen, zoals je tekstopbouw en je taalgebruik.
6.1 Basisbegrippen
6.1.1
1 2
Meningen, standpunten en stellingen
Standpunten, stellingen, beweringen en opvattingen zijn termen waarmee een mening kan worden aangeduid. Meningen kun je altijd makkelijk herkennen: je kunt er het werkwoord ‘vinden’ bij gebruiken.
Voorbeelden Ajax speelt aantrekkelijker voetbal dan Feyenoord = een mening, want het betekent: ‘Hij vindt (of: Ik vind) dat Ajax aantrekkelijker voetbal speelt dan Feyenoord.’ Feyenoord heeft vandaag met 2-0 van Ajax gewonnen = geen mening maar een feit, want je kunt hier geen ‘ik vind’ of ‘hij vindt’ gebruiken.
In veel zaken neem je een standpunt in. Dat is ook een mening, maar iets nadrukkelijker.
Voorbeelden • Het standpunt van de minister is bekend: de leerplicht van kinderen moet ingaan bij het derde levensjaar. • De standpunten van de politieke partijen lopen op dit punt behoorlijk uiteen.
Ook hier kun je het werkwoord ‘vinden’ gebruiken: de minister vindt dat kinderen vanaf drie jaar naar school moeten. Er zijn veel termen die in dit verband worden gebruikt en die allemaal te herleiden zijn tot een mening (ik vind …). In het volgende schema vind je de meest gebruikte termen.
9006104608_bw.indb 110
04-03-2008 12:43:55
111 111
Term
Voorbeeldformuleringen
Mening
• Ik ben van mening dat … • Ik ben van mening veranderd. • Ik stel mijn mening tegenover de jouwe.
Standpunt
• • • •
Stelling
• Mijn stelling is … • Ik verkondig de stelling dat …
Bewering
• Ik beweer nu juist … • Dat is een ongegronde bewering. • Dat is een ongefundeerde bewering.
Opvatting
• • • •
Ik sta op het standpunt dat … Hij huldigt al jaren het standpunt dat … Ik wil de zaak nu toch eens uit een ander standpunt bekijken. Gisteren nam je een heel ander standpunt in …
Hij huldigt de opvatting dat … Ik deel die opvatting niet. Zijn opvatting van plichtsbesef is niet de mijne. Jij vat deze uitspraak verkeerd op. In verschillende soorten taaluitingen, zowel mondeling als schriftelijk, kunnen op verschillende manieren meningen verkondigd worden.
Mondeling
Debat
• De deelnemers formuleren hun mening in de vorm van een stelling. • De deelnemers verdedigen hun standpunt met argumenten. • De deelnemers proberen met argumenten andere standpunten minder aannemelijk te maken.
Discussie
• De deelnemers vergelijken hun standpunten. • De deelnemers stellen hun meningen tegenover elkaar.
Schriftelijk Beschouwing • De schrijver vergelijkt verschillende standpunten en de daarbij horende (persuasieve argumenten. • De verschillende argumenten worden tegenover elkaar afgewogen. teksten) Betoog
6.1.2
• De schrijver formuleert een stelling en probeert met argumenten de lezer over te halen zijn standpunt te delen.
Argumenten
Argumenten gebruik je om een mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. Als je als spreker of als schrijver wilt dat je mening wordt overgenomen, moet je zorgen voor goede en voldoende argumenten. In de dagelijkse communicatie wordt veel geargumenteerd, dat leer je als kind al vroeg: zelfs kleine kinderen geven al aan waarom ze iets wel of niet willen. Daarbij gebruiken ze al snel veel verschillende soorten argumenten.
Schrijver/spreker heeft een mening:
Hij maakt die aannemelijk met een argument:
Ik wil vandaag bij Job spelen.
Hij heeft voor zijn verjaardag heel veel nieuwe lego gekregen.
FC Twente heeft een goede trainer.
Hij laat de spelers flink achter de bal aan rennen.
Bellen in de auto hoor je te doen met een carkit.
Je kunt je beide handen aan het stuur houden.
Deze asperges zijn van prima kwaliteit.
Ze komen van een biologische boerderij.
9006104608_bw.indb 111
04-03-2008 12:43:55
112
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN Argumenten staan meestal niet op zichzelf: er worden meer argumenten gebruikt in één situatie. Veel teksten zijn opgebouwd als een hele keten van meningen met argumenten. Ook je eigen teksten bouw je heel vanzelfsprekend op als een keten van meningen en argumenten. Zo’n keten noemen we een redenering. Een uitgebreidere toelichting over redeneren vind je in paragraaf 6.4 en 6.5.
Voorbeeld
Midas Dekkers is een bekend bioloog die heel aanstekelijk over dieren en vooral over onze omgang met dieren kan schrijven. In 2001 publiceerde De Groene Amsterdammer een interview met hem. Daarin zei hij o.a.:
(1) De natuur is niets anders dan moord en doodslag, eten en gevreten worden. (2) Van een leuk nestje met zeven koolmeesjes zijn er na een jaar zes op een afgrijselijke manier omgekomen. (3) Van honderd dieren die worden geboren, komen er 99 op een afschuwelijke manier aan hun einde, niet netjes met een mooi elektrocutieapparaat, of met een mesje dat snel de hals afsnijdt. (4) En wat doen wij? We richten natuurreservaten in waar van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat gemoord en geplunderd wordt. (5) In de bio-industrie wordt veel en veel minder geleden dan in Gods vrije natuur. (6) Er is echter één belangrijk verschil. Voor de beesten in de stallen zijn wij verantwoordelijk en voor de dieren in het bos niet. (7) Dat is ons dilemma, want nu zie je dat wij die verantwoordelijkheid helemaal niet aankunnen. (8) Het is ons volstrekt boven het hoofd gegroeid. Max Arian, De Groene Amsterdammer In zin 1 lees je een stelling van de schrijver. Zo, denk je als lezer, kun je dat bewijzen? Jawel, dat doet Midas Dekkers in zin 2 en 3. In beide zinnen geeft hij voorbeelden, die als argument bij zijn stelling moeten dienen. In zin 4 staat weer een stelling, die de rol van de mens centraal stelt. De stelling is: wij maken het juist mogelijk dat die natuur zo wreed zijn eigen gang gaat. Het aardige is dat Dekkers die stelling niet zo expliciet opschrijft, maar hem suggereert.
9006104608_bw.indb 112
04-03-2008 12:43:58
113 113
Zin 5 is een nieuwe stelling: de bio-industrie is minder wreed dan de natuur. Maar bij die stelling geeft hij geen argumenten, ook geen voorbeelden. Toch klinkt die stelling heel aannemelijk, omdat de schrijver juist daarvoor alle gruwelen uit de natuur heeft getoond. Nee, denken wij als lezer, zo erg zal het dus in de bio-industrie niet zijn. Maar de klap komt daarna: wij zijn wel verantwoordelijk voor de bio-industrie, niet voor wat er in het bos gebeurt. In zin 8 vinden we dan de conclusie: het is ons volstrekt boven het hoofd gegroeid. Dit hele stuk is dus een redenering: de schrijver gebruikt stellingen en argumenten daarbij om zijn standpunt in de conclusie duidelijk te maken: het is ons boven het hoofd gegroeid. En juist omdat hij ons in het begin even op het verkeerde been zet (de natuur is veel wreder dan de bio-industrie) is de lezer geneigd die conclusie over te nemen.
6.2 Objectieve en subjectieve argumenten Om een mening te beargumenteren of een standpunt aannemelijk te maken, heeft de schrijver of spreker meestal niet genoeg aan één argument; zo gemakkelijk is niemand te overtuigen. In een betoog of in een discussie gaat het dus bijna altijd om een mening met een aantal argumenten.
1 2
6.2.1
Argumenten kun je in twee hoofdgroepen indelen: objectieve argumenten (feiten) subjectieve argumenten.
Objectieve argumenten
Om je mening bewijzen, kun je het beste gebruikmaken van feiten. Feiten zijn controleerbaar: ze zijn objectief. We noemen dit: argumenten op basis van feiten. Stel je eens voor dat je de volgende stelling wilt bewijzen: ‘Jongeren onder de leeftijd van twintig jaar hebben in vergelijking met de leeftijdsklassen daarboven weinig vrije tijd.’ Deze stelling kun je bewijzen met je eigen ervaringen, bijvoorbeeld: mijn oudste broer heeft veel meer vrije tijd dan ik. Maar dat is natuurlijk niet zo’n sterk bewijs. Een echt objectief bewijs vind je bijvoorbeeld in rapporten van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daarin kun je een tabel vinden waarin staat dat jongeren van 12 tot 15 jaar per week 38,5 uur vrije tijd hebben; jongeren van 16 tot 19 jaar 40,1 uur; jongeren van 20 tot 24 jaar 43,1 uur en mensen van 25 tot 29 jaar 42,6 uur. Zo’n objectief argument noemen we meestal een bewijs.
6.2.2
Subjectieve argumenten
Alle andere argumenten zijn min of meer subjectief. Een mening wordt aannemelijk gemaakt met argumenten waarvan de juistheid niet nauwkeurig is onderzocht of kan worden onderzocht. We noemen dit: argumenten op basis van geloof of argumenten op basis van intuïtie. In de volgende tekst vind je een voorbeeld. Hans Dorrestijn, schrijver en cabaretier, vertelt in een interview over zijn hobby. Hij vertelt wat hij leuk vindt en waarom hij dat leuk vindt. Maar daarvoor heeft hij uiteraard alleen subjectieve argumenten.
9006104608_bw.indb 113
04-03-2008 12:43:58
114
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
1
5
10
15
Mijn nieuwe … Dwergrasbora Ik ben verzot op tropische vissen. Ik heb vier aquariums met in totaal ongeveer vijftig vissen. Ik hou echt van vissen, ik praat ook tegen ze. Vissen zijn slimmer dan je denkt. Mijn moeder zegt altijd: alles wat ogen heeft, is slim. En ze heeft gelijk. Ik heb een Labeo bicolor, zo’n mollige zwarte vis met een vuurrode staart, die houdt me echt in de gaten vanuit de bak. Ik vind vooral de kleuren mooi, van vissen en van vogels. Vanochtend zat hier buiten een goudhaantje in de conifeer. Als die dan zijn hoofdje omdraait in mijn richting, dan heb ik het niet meer. Zo wonderschoon. Ik probeer ook visjes te kweken. Ik heb het laatst geprobeerd met de keizertetra. Een prachtig visje, zalmroze, met een blauwpaarse bovenrug. In de vissenwinkel zeiden ze: heel knap als je dat lukt. Nou, het lukte niet. Ik blijf, op dit gebied, een kruk. De keizertetra’s heb ik dus weer teruggezet in de grote bak. Nu probeer ik al een tijdje de dwergrasbora, de Rasbora maculata, te kweken. Ook hiervan zeiden ze in de dierenwinkel: dat lukt je nooit. De dwergrasbora is werkelijk een schitterend visje. Het is het kleinste tropische visje dat er bestaat, hij wordt niet groter dan twee centimeter. Maar die kleuren: steenrood, met een licht kegelvormig vlekje op de zijstreep en minuscule vlekjes op de vinnetjes. Echt prachtig. Caspar Janssen, de Volkskrant Dorrestijn vindt vissen geweldig. Hij vindt ze zelfs slim. En daarvoor heeft hij een argument: zijn moeder. Maar die autoriteit (zie paragraaf 6.3.4) is nou niet meteen geloofwaardig. Alle andere argumenten zijn subjectief: hij vindt het nu eenmaal allemaal prachtig. Die subjectieve argumenten kan hij natuurlijk niet bewijzen, hij kan er alleen maar enthousiast over vertellen, maar het zijn wel zijn (geldige) argumenten.
6.3 Soorten argumenten Argumenten worden in een aantal soorten onderscheiden. Je kunt verschillende tekstelementen gebruiken als argument.
6.3.1
Voorbeeld
Voorbeeld
Als argument kan een voorbeeld worden gebruikt.
a Wie bij een groep hoort of wil horen, moet aan zekere uiterlijke normen voldoen. b Toen ik in de jaren vijftig op de middelbare school zat, was er de kwestie van lange of korte broek. Boven een bepaalde klas kon een korte broek niet meer. c Op andere middelbare scholen was het kapsel de norm. Jongens hoorden daar een vetkuif met Brilcream te hebben en bij meisjes ging het om een Farah Dibakapsel, een soort suikerspin vernoemd naar de toenmalige echtgenote van de Perzische sjah.
Zin a bevat de mening: als je bij een groep wilt horen, moet je aan zekere uiterlijke normen voldoen. De waarheid of aannemelijkheid van die mening wordt gedemon streerd met voorbeelden (zin b en c) uit de jeugd van de schrijver.
9006104608_bw.indb 114
04-03-2008 12:43:58
115 115
6.3.2
Feit
Als argument kunnen feiten worden gebruikt.
Voorbeeld a Het hondenpoepprobleem wordt enorm opgeblazen. b Gemiddeld komt er in alle Nederlandse kranten wel vijf keer per dag een bericht over hondenpoep voor. c Maar hondenpoep die blijft liggen, wordt gewoon biologisch heel snel afgebroken.
Zin a bevat weer de mening. Die mening wordt in zin b en c ‘bewezen’ met behulp van enkele feiten. Het moet natuurlijk wel om echte, controleerbare feiten gaan. Dat hondenpoep biologisch snel wordt afgebroken moet dus wetenschappelijk zijn vastgesteld.
6.3.3
Empirisch argument
Als argument kan een voorval dienen dat je zelf hebt beleefd, een ervaringsfeit. Dat noemen we een empirisch argument.
Voorbeeld a Je kunt je vakantiebaantje het beste via een uitzendbureau regelen. b Dat heb ik vorig jaar ook gedaan; ik had meteen werk met een goed loon en goede afspraken.
Zin a bevat de mening. Die wordt aannemelijk gemaakt met een eigen ervaring (zin b). Opmerking: als je te gemakkelijk ervaringen voor iedereen geldig verklaart, is er sprake van een drogreden, we spreken dan van een generalisering (zie paragraaf 6.6.2).
6.3.4
Beroep op autoriteit (gezagsargument)
Als argument kan een autoriteit worden opgevoerd. Een autoriteit is iemand van wie iedereen aanneemt dat hij veel verstand van de desbetreffende zaak heeft. Zo iemand spreekt met gezag: als hij het zegt, moet het wel zo zijn.
Voorbeeld a Ik meen dat de Nederlandse literatuur in het buitenland steeds meer wordt gelezen. b Dat is ook de mening van Rudi Wester, de directeur van het Nederlands Literair Productie- en vertalingenfonds, de organisatie die de Nederlandse literatuur bij buitenlandse uitgeverijen onder de aandacht probeert te brengen. c ‘Steeds meer Nederlandse auteurs worden vertaald’, zegt zij, ‘en die boeken worden in het algemeen ook heel goed verkocht.’
Zin a bevat de mening. Die wordt in zin b en c aannemelijk gemaakt door de uitspraak van de autoriteit: de directeur van het vertalingenfonds.
9006104608_bw.indb 115
04-03-2008 12:44:01
116
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
6.3.5
Vergelijking
Als argument kan een vergelijking dienen.
Voorbeeld a Het is zinloos de verkoop van verdovende middelen te verbieden. b Kijk maar naar Amerika, daar is het vroeger ook niet gelukt de alcohol uit te bannen door de verkoop ervan te verbieden.
Zin a bevat de mening, die aannemelijk wordt gemaakt door de vergelijking in zin b. Ook bij dit soort argument dreigt een drogreden, de valse vergelijking (zie paragraaf 6.6.2).
6.3.6
Moreel argument
Je hebt ook morele argumenten. Het argument wordt dan ontleend aan een persoonlijke overtuiging, aan idealen, aan een religie of een andere levensbeschouwing.
Voorbeeld a Mensen moeten geen vlees van dieren eten. b Dieren zijn ook levende wezens, die net zoveel recht op een lang en gelukkig leven hebben als mensen.
Zin a bevat de mening, die aannemelijk wordt gemaakt in zin b met een persoonlijke overtuiging: ik vind dat dieren dezelfde rechten hebben als mensen.
6.3.7
Emotioneel argument
Ten slotte zijn er zeer persoonlijke, emotionele argumenten. Ze worden ook wel argumenten op basis van intuĂŻtie genoemd: je voelt dat nu eenmaal zo.
Voorbeeld a Ik vind dat een mooi boek. b Ik kon me helemaal in die persoon inleven: hij reageerde zoals ik zelf zou hebben gereageerd.
Het argument in zin b is heel persoonlijk. Iemand anders kan een heel andere ervaring hebben. Morele en emotionele argumenten zijn altijd subjectieve argumenten. Feitelijke argumenten, empirische argumenten en autoriteitsargumenten zijn bijna altijd objectief.
9006104608_bw.indb 116
04-03-2008 12:44:01
117 117
6.3.8
Soorten redeneringen
Op basis van de soorten argumenten kun je de volgende soorten redeneringen (zie paragraaf 6.4 en 6.5) onderscheiden:
Soort redenering
Meest gebruikte argumenten
Redenering op basis van feiten
Feiten
Redenering op basis van geloof
Morele argumenten
Redenering op basis van intuïtie
Emotionele argumenten
Redenering op basis van gezag
Autoriteit of gezagsargument
Redenering op basis van vergelijking of overeenkomst Voorbeeld of empirisch argument Redenering op basis van (voorspelde) gevolgen
Voorbeeld, empirisch argument, feiten
Redenering op basis van (voorspeld) nut
Voorbeeld, empirisch argument, feiten
Redenering op basis van voorbeelden
Voorbeelden
Redenering op basis van kenmerken
Feiten
De voordeel-nadeelredenering
Feiten, empirische argumenten, morele argumenten, emotionele argumenten
De oorzaak-gevolg-redenering
Feiten, empirisch argument
De verschijnsel-reden-redenering
Vooral feiten
De als-dan-redenering
Bij de als-dan-redenering kunnen we twee varianten onderscheiden: 1 het eerste deel is een veronderstelling, het tweede deel een gevolg. 2 het eerste deel is een voorwaarde, het tweede deel een gevolg.
6.4 Zuiver redeneren Bij argumenteren gaat het altijd om redeneringen. Een redenering is de mening of stelling en de onderbouwing aan de hand van argumenten tezamen. Als je een tekst schrijft of een mondeling betoog houdt, wordt er van je verwacht dat je zuiver redeneert; dat wil zeggen dat de redenering klopt. Zuiver redeneren is gebaseerd op de principes van de logica. Als je zuivere redeneringen kunt herkennen (als je logisch kunt redeneren), kun je beter vaststellen of een argumentatie klopt.
6.4.1
Opbouw van een zuivere redenering
In de logica wordt een redenering vaak zo opgebouwd: er wordt een algemene bewering (mening) gedaan, als tweede volgt een concreet voorbeeld in de vorm van een waarneming, tot slot is er de conclusie.
Voorbeeld 1 a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
9006104608_bw.indb 117
(Ik weet:) Alle katten miauwen. (Ik zie:) Dit dier is een kat. Dus: dit dier kan miauwen.
04-03-2008 12:44:01
118
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN Het schema voor een logische redenering ziet er dus als volgt uit:
a Bewering/stelling b Waarneming c Conclusie
Voorbeeld 2 a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
Van regen worden de straten nat. Het regent. Dus: de straten worden nat.
In teksten (geschreven of gesproken) is de opbouw van een redenering natuurlijk minder schematisch. Maar vaak kun je dat schema toch wel herkennen. De volgende tekst is precies volgens het schema van de logische redenering opgebouwd: eerst de stelling, dan twee argumenten en tot slot de conclusie. Bovendien zijn de argumenten nog eens toegelicht met een of meer voorbeelden.
Voorbeeld 3 Stelling Productiegroei en milieuschade gaan hand in hand. Argument 1 Meer productie legt een groter beslag op schaarse grondstoffen. Voorbeeld Grondstoffen als olie en gas waarvan de voorraad beperkt is. Zij kunnen niet worden aangevuld. Argument 2 Een stijging van de productie belast het milieu bovendien met een toenemende stroom afval. Voorbeelden Van rondwaaiende Magnumverpakkingen tot ozonlaag vernietigende cfk’s. Van door olie vervuilde stranden tot regenverzurende zwavel- en stikstofuitstoot. Van fileverstopte autosnelwegen tot atmosfeeropwarmende kooldioxide. Conclusie De conclusie lijkt voor de hand te liggen. Als we het milieu willen redden, zit er maar een ding op: stop de productiegroei!
6.4.2
Redeneerfouten
Om volgens de wetten van de logica te kunnen redeneren, moeten stelling, waarneming en conclusie natuurlijk wel juist zijn. Wat denk je van de volgende redenering?
Voorbeeld 1 a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
9006104608_bw.indb 118
Alle mensen die rijk zijn, hebben hard gewerkt. Jan werkt hard. Jan zal rijk worden.
04-03-2008 12:44:05
119 119
Dit voorbeeld toont hoe moeilijk en gevaarlijk logisch redeneren kan zijn. Als de stelling niet correct is (er zijn vast ook rijke mensen die niet hard voor hun geld hebben gewerkt), is ook de conclusie onjuist. Bovendien mag je de stelling natuurlijk niet omkeren: niet alle harde werkers worden rijk. Je krijgt nog een paar voorbeelden van redeneringen met een foutieve conclusie.
Voorbeeld 2 a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
Wie pijn heeft, huilt. Vissen huilen niet. Vissen hebben nooit pijn.
Ook in dit voorbeeld is de conclusie te snel getrokken, want we weten niet of iedereen die pijn heeft werkelijk altijd huilt. Omdat die stelling best eens niet waar kan zijn, kan de conclusie niet juist zijn. De stelling zou bijvoorbeeld moeten zijn: sommige mensen die pijn hebben, huilen.
Voorbeeld 3 a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
Wilde varkens wroeten altijd in de grond. Dit dier wroet in de grond. Dit is een wild varken.
De fout in dit voorbeeld zit ook in de stelling: niet alleen wilde varkens wroeten in de grond, ook andere dieren doen dat wel. We zeggen in zo’n geval: de stelling is niet exclusief genoeg. Dat wil zeggen: er valt te veel onder. Dus kun je geen juiste gevolgtrekkingen maken. De redenering in het voorbeeld is wel juist als we de laatste twee regels omdraaien:
a Stelling: b Waarneming: c Conclusie:
Wilde varkens wroeten altijd in de grond. Dit is een wild varken. Dit dier wroet in de grond.
Veel fouten in redeneringen worden gemaakt door het gebruik van de woorden alle en sommige. Vaak worden die woorden in grote redeneringen overigens niet eens expliciet gebruikt, maar word je door de formulering wel op dat spoor gebracht.
Voorbeeld 4 a Sommige Amsterdammers drinken bier. b Alle Amsterdammers wonen in Nederland. c Dus: sommige mensen in Nederland drinken bier.
Die redenering klopt. Maar wat vind je van de volgende redenering?
9006104608_bw.indb 119
04-03-2008 12:44:05
120
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
Voorbeeld 5 a Schaken is een moeilijke denksport. b Sommige domme mensen dammen. c Dus: dammen is gemakkelijker dan schaken.
De conclusie in dit voorbeeld kan niet juist zijn. Als sommige domme mensen dammen, kun je daarmee niet bewijzen dat alleen maar domme mensen dammen. Misschien zijn er ook wel domme mensen die schaken.
6.5 Opbouw van redeneringen 6.5.1 1 2
Twee hoofdtypen
Een redenering kan op twee manieren worden opgebouwd. De twee hoofdtypen zijn: het ‘want’-type: tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord ‘want’ plaatsen het ‘dus’-type: tussen de delen van de redenering kun je het signaalwoord ‘dus’ plaatsen. Eerste hoofdtype De schrijver begint met een stelling en laat daar de argumenten op volgen. Tussen de beide delen past een signaalwoord dat een redengevend of oorzakelijk verband aangeeft.
1 2
1 2 3
Stelling WANT Argumenten
Voorbeeld Stelling: Voor je op wintersport gaat, moet je een reisverzekering afsluiten. WANT Argumenten: Je kunt bij het skiën altijd een been breken. Je kunt ingesneeuwd raken en dan heb je extra hotelkosten. In alle vakantiecentra wordt veel bagage gestolen.
Er worden dus drie argumenten gegeven voor de stelling ‘Voor je op wintersport gaat, moet je een reisverzekering afsluiten’. Ook andere signaalwoorden, vooral de signaalwoorden die een oorzakelijk en redengevend verband aangeven (paragraaf 5.2.3 en 5.2.4) kunnen voor een argument worden gebruikt.
9006104608_bw.indb 120
04-03-2008 12:44:05
121 121
Bijvoorbeeld: • Je moet een reisverzekering afsluiten, je kunt immers ingesneeuwd raken. • Je moet een reisverzekering afsluiten, je kunt namelijk bestolen worden. Tweede hoofdtype Vaak begint een schrijver zijn betoog niet met een stelling, maar met de argumenten. Aan het slot trekt hij dan een conclusie. Die conclusie heeft meteen de functie van een stellingname of standpunt. Tussen de beide delen bestaat een concluderend verband, dat kan worden aangegeven met het signaalwoord ‘dus’.
1 2
1 2 3 4 5 6
Argumenten DUS Conclusie (= stelling)
Voorbeeld Argumenten: Voor veel werkstukken moeten we informatie zoeken op internet. Voor het maken van werkstukken en verslagen hebben we een tekstverwerker nodig. Bij steeds meer vakken kunnen we oefenopdrachten met zelfcorrigerende systemen op de computer maken. Veel leerlingen willen en moeten tegelijkertijd op de computer aan het werk. In de mediatheek staan 25 en in de studieruimte staan 30 computers. DUS Conclusie = stelling: Onze school heeft veel te weinig computers beschikbaar voor de leerlingen.
Er worden dus vijf argumenten gegeven voor de stelling dat de school te weinig computers heeft. Die argumenten gaan aan de stelling vooraf. Mengvorm In lange, uitgebreide redeneringen worden vaak de twee hoofdtypes aan elkaar geregen, je krijgt dan een redenering die in drie delen opgebouwd is:
1 2 3
Stelling/bewering WANT Argumenten DUS Conclusie
De conclusie is dan (soms in wat andere woorden) een herhaling van de stelling. In een korte redenering is het meestal niet nodig een conclusie te vermelden. In langere, meer uitgewerkte teksten wel.
9006104608_bw.indb 121
04-03-2008 12:44:08
122
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
1 2
Voorbeeld De wens van iedere beroepsvoetballer is: de tuchtcommissie verbieden naar tv-beelden van wedstrijden te kijken. Deze strafcommissie kan dan namelijk niet achteraf alsnog constateren welke gemene schoppen en elleboogstoten hij heeft uitgedeeld die de scheidsrechter zijn ontgaan.
Zin 1 bevat de stelling, zin 2 het argument: de reden waarom de voetballer deze wens heeft. Je ziet dat het verband tussen stelling en argument hier wordt aangegeven door het signaalwoord namelijk. In een uitgebreide tekst zou het argument waarschijnlijk zijn toegelicht met allerlei voorbeelden, uitspraken van spelers enzovoort. Aan het slot zou de schrijver dan een conclusie trekken, bijvoorbeeld: Het is dus heel begrijpelijk dat beroepsvoetballers tegen het achteraf bestuderen van tv-beelden zijn. Samenvattend overzicht: Signaalwoord
Volgorde
Eerste hoofdtype
want
1 Stelling 2 Argumenten
Tweede hoofdtype
dus
1 Argumenten 2 Conclusie (= stelling)
Mengvorm
1 want 2 dus
1 Stelling 2 Argumenten 3 Conclusie (= stelling)
6.5.2
Enkelvoudige en meervoudige argumentatie
In de voorbeelden hiervoor heb je al gezien dat het heel gebruikelijk is dat er meer argumenten bij één stelling worden gebruikt. Is er sprake van één argument, dan spreken we van enkelvoudige argumentatie. In alle andere gevallen is er sprake van meervoudige argumentatie. Overzicht:
Opbouw
Voorbeeld
Enkelvoudige 1 Stelling argumentatie 2 Argument
→ argument
1 Ik blijf vandaag thuis, WANT ik voel me niet lekker.
→ stelling
2 OMDAT ik me niet lekker voel, blijf ik vandaag thuis.
Meervoudige 1 Stelling argumentatie
→ argument 1 argument 2 argument 3
1 Het is beter dat ik vandaag thuis blijf, WANT • ik voel me niet echt lekker. • het regent. • ik heb mijn documap nog niet klaar.
2 Argument 1 Argument 2 Argument 3 → stelling, conclusie
9006104608_bw.indb 122
2 • Ik voel me niet echt lekker, • Het regent, • Ik heb mijn documap nog niet klaar, DUS is het beter dat ik vandaag thuis blijf.
04-03-2008 12:44:08
123 123
6.5.3
Nevengeschikte en ondergeschikte argumenten
Bij meervoudige argumentatie, dus als voor ĂŠĂŠn mening meer argumenten worden gebruikt, kunnen redeneringen erg ingewikkeld worden. Zijn de gebruikte argumenten gelijkwaardig, dan spreken we van nevengeschikte argumenten. Nevengeschikte argumenten kun je onderling van plaats verwisselen. Is een argument een ondersteuning bij een eerder genoemd argument, dan spreken we van een ondergeschikt argument of subargument. Bij ondergeschikte argumenten is een plaatswisseling niet mogelijk. Voorbeeld
Verbonden door
Een stelling gevolgd door drie gelijkwaardige nevengeschikte argumenten (drie hoofdargumenten).
Ik blijf vandaag thuis, WANT ik voel me niet echt lekker EN ik heb mijn documap niet af EN het regent.
Opsommend verband of tegenstellend verband
Een stelling gevolgd door een hoofdargument en een subargument. Het subargument is ondergeschikt aan het hoofdargument, omdat het het hoofdargument ondersteunt.
Ik blijf vandaag thuis, WANT ik voel Alle andere mogeme niet echt lekker, (hoofdargument), lijke verbanden DOORDAT ik mijn documap niet af heb. (subargument)
Nevengeschikte argumenten Als de gebruikte argumenten gelijkwaardig zijn, zijn ze nevengeschikt. Twee of meer hoofdargumenten kunnen nevengeschikt zijn, maar ook subargumenten kunnen onderling gelijkwaardig zijn en dus nevengeschikt. Een hoofdargument wordt dan ondersteund door twee of meer gelijkwaardige, dus nevengeschikte, subargumenten. Nevengeschikte argumenten zijn onderling bijna altijd verbonden door een opsommend verband (zie paragraaf 5.2.2).
Voorbeeld We brengen deze zomer onze vakantie niet in Frankrijk door, want daar zijn we nu al zo vaak geweest. Bovendien is het in Oost-Europa veel goedkoper en heeft mijn vader moeite met de Franse taal.
Schematisch kunnen we deze redenering als volgt weergeven:
Stelling: We brengen deze zomer onze vakantie niet in Frankrijk door. Argument 1 (hoofdargument): Daar zijn we nu al zo vaak geweest. Argument 2 (hoofdargument): Het is in Oost-Europa veel goedkoper. Argument 3 (hoofdargument): Mijn vader heeft moeite met de Franse taal.
Ondergeschikte argumenten Het kan ook anders. De schrijver laat een mening volgen door een (hoofd)argument, maar daarna gaat hij dat argument steunen door een of meer subargumenten. Vervolgens kan hij dan een nieuw hoofdargument gebruiken, dat eventueel weer wordt gevolgd door subargumenten. Je kunt zo tamelijk ingewikkelde redeneringen, dus ook ingewikkelde teksten krijgen.
9006104608_bw.indb 123
04-03-2008 12:44:08
124
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
1 2 3 4
5 6
Voorbeeld Ernstige overtredingen die de scheidsrechter zijn ontgaan, kunnen dankzij televisiebeelden toch nog worden bestraft. Voor het voetbal is dit van groot belang. Voetbal als kijkspel wordt, zeker voor de ware liefhebber, meer en meer door ruw, gewelddadig spel ondermijnd. Technisch begaafde spelers die in staat zijn oogstrelende passeerbewegingen te maken of op pure snelheid een tegenstander te passeren, worden steeds vaker door minder begaafde verdedigers onderuit geschopt. Voetbaltechnische hoogstandjes, het zout in de pap voor elke voetballiefhebber, worden keer op keer op onreglementaire, soms criminele wijze in de kiem gesmoord. Er worden op de Nederlandse velden regelmatig overtredingen begaan die zo duidelijk de opzet tot het aanbrengen van lichamelijk letsel ten doel hebben, dat dit als het op straat gebeurde tot een gerechtelijke vervolging zou kunnen leiden. NRC Handelsblad
Na een inleidende, informatieve zin 1 wordt in zin 2 de mening onder woorden gebracht: die straffen zijn voor het voetbal van groot belang. De argumenten vind je in de volgende zinnen. Je ziet dat deze redenering wat ingewikkelder is dan die in het vorige voorbeeld. De argumenten zijn niet allemaal gelijkwaardig. Het argument dat in zin 3 wordt gegeven, wordt namelijk in de zinnen 4 en 5 toegelicht. Je kunt ook zeggen: de argumenten in zin 4 en 5 ondersteunen het argument in zin 3. We zeggen in dit geval: het eerste argument (dat in zin 3) is het hoofdargument; de argumenten die dat hoofdargument ondersteunen noemen we subargumenten. Subargumenten zijn ondergeschikt aan het hoofdargument.
9006104608_bw.indb 124
04-03-2008 12:44:12
125 125
In schema: 1 Ernstige overtredingen die de scheidsrechter zijn ontgaan, kunnen dankzij televisiebeelden toch nog worden bestraft.
Inleidende zin
2 Voor het voetbal is dit van groot belang.
Mening
3 Voetbal als kijkspel wordt, zeker voor de ware liefhebber, meer en meer door ruw, gewelddadig spel ondermijnd.
Hoofdargument
4 Technisch begaafde spelers die in staat zijn oogstrelende passeerbewegingen te maken of op pure snelheid een tegenstander te passeren, worden steeds vaker door minder begaafde verdedigers onderuit geschopt.
Subargument 1
5 Voetbaltechnische hoogstandjes, het zout in de pap voor elke voetballiefhebber, worden keer op keer op onreglementaire, soms criminele wijze in de kiem gesmoord.
Subargument 2
6 Er worden op de Nederlandse velden regelmatig overtredingen begaan die zo duidelijk de opzet tot het aanbrengen van lichamelijk letsel ten doel hebben, dat dit als het op straat gebeurde tot een gerechtelijke vervolging zou kunnen leiden.
Afsluiting
Opmerking: subargument 1 en subargument 2 zijn nevengeschikt, je kunt ze zonder moeite van plaats laten wisselen. Redeneringen kunnen nog groter zijn. In het volgende voorbeeld wordt de stelling ondersteund door twee (nevengeschikte) hoofdargumenten. Het eerste hoofdargument wordt weer ondersteund door twee (nevengeschikte) subargumenten, het tweede hoofdargument wordt ondersteund door één subargument. Stelling
Jonge mensen zijn steeds vaker ziek.
Hoofdargument 1
Dat komt doordat ze steeds minder aan lichaamsbeweging doen.
Subargument 1
Want ze gebruiken de brommer of scooter in plaats van de fiets.
Subargument 2
Want ze hangen liever wat rond dan dat ze aan sport doen.
Hoofdargument 2
Dat komt doordat ze ongezonder eten.
Subargument
Ze eten liever snacks dan een bruine boterham met kaas.
Conclusie
We kunnen dus vaststellen dat onze jongeren steeds ongezonder leven. In de volgende schema’s zie je het verschil tussen nevengeschikte en ondergeschikte argumenten misschien nog duidelijker. Het eerste voorbeeld is ontleend aan de brochure Feiten over roken, smoesjes doorgeprikt van de Stichting Volksgezondheid en Roken. a
9006104608_bw.indb 125
Nevengeschikte argumenten Roken is een groot risico, WANT slechts één op de twee rokers komt er goed vanaf roken maakt dertien keer zoveel slachtoffers als alcoholmisbruik roken maakt zevenendertig keer zoveel slachtoffers als autorijden
04-03-2008 12:44:14
126
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN b Ondergeschikte argumenten De meeste Nederlanders zorgen merkwaardig genoeg beter voor hun auto dan voor hun eigen lichaam, WANT
1 de auto krijgt regelmatig een controlebeurt WANT a slecht onderhoud kan tot dure reparaties leiden
2 de auto krijgt in de winter extra bescherming WANT b pekel kan leiden tot roestvorming
3 voor auto’s worden vaak extra accessoires gekocht WANT c zo kun je meer indruk maken
In langere redeneringen wordt veel gebruikgemaakt van tekststructuren (zie paragraaf 5.4 Structuurmodellen). Op grond van die opbouw kun je onderscheiden (zie ook paragraaf 6.3.8): Redenering
Voorbeeld
De oorzaak-gevolg-redenering
Het regende hevig, daardoor verzakte het tuinpad.
De verschijnsel-reden-redenering
Het plan mislukte, omdat mijn broertje plotseling niet mee wilde doen.
De voordeel-nadeelredenering
Tegenover de geweldige kansen staan de enorme investeringen, dus is het verstandiger niet mee te doen.
De redenering op basis van overeenkomst Zoals in vroeger tijden mensen van stad naar stad of van dorp of vergelijking naar dorp verhuisden, zo trekt men nu van land naar land. NB Let op het verschil tussen reden en oorzaak. We spreken van een reden als de mens zelf een keus heeft gemaakt, misschien wel zonder dat hij dat goed in de gaten had.
Voorbeelden • De reden dat ik niet op je verjaardag kom, is dat ik mijn documentatiemap af wil maken. • Voor ik het wist was het al elf uur; dat heb je ervan als het zo gezellig is.
We spreken van een oorzaak als de mens er zelf niets aan kan doen.
Voorbeelden • Door de hevige regenval kwam de kade blank te staan. • De verminderde werkgelegenheid is een gevolg van de economische recessie.
9006104608_bw.indb 126
04-03-2008 12:44:16
127 127
6.5.4
Argumenten en tegenargumenten
In een discussie lokt een argument snel een tegenargument uit.
Voorbeeld • ‘Basketbal is een prachtige sport om naar te kijken: alle spelers zijn altijd in beweging.’ (stelling met argument) • ‘Ja, maar het is niet spannend, er wordt veel te gemakkelijk een punt gemaakt.’ (tegenwerping met tegenargument)
In veel betogen probeert de schrijver alvast op eventuele tegenargumenten in te gaan.
Voorbeelden • Nu zult u natuurlijk tegenwerpen dat … , maar dan moet u wel bedenken … • De lezer zal zich nu wellicht afvragen … , en daarom zeg ik nu al …
Dat is een slimme methode. In de eerste plaats wordt daardoor het betoog vaak afwisselender. Het is vooral ook een goede manier om de lezer snel te overtuigen. Vaak was de lezer nog niet eens aan een tegenargument toe. Daar moest hij nog even over nadenken. Voordat hij daarover heeft nagedacht, heeft de schrijver dat mogelijke tegenargument alweer van tafel geveegd.
6.6 Beoordelen van argumenten: drogredenen en manipuleren Het doel van de spreker of schrijver in betogen, activerende teksten, discussies en debatten is gelijk te krijgen: de lezer of luisteraar moet worden overgehaald. Daarvoor gebruikt hij argumenten en zet hij redeneringen op. Hij kan echter ook manipuleren. Met redeneertrucs of opzettelijke redeneerfouten, maar ook door suggestief taalgebruik kan iemand het publiek bespelen. Bij het beoordelen van een redenering moet je eerst: • kijken of de redenering zuiver is (paragraaf 6.4.1) • kijken of de redenering volledig is: zijn alle argumenten genoemd? Zijn er tegenargumenten mogelijk die niet zijn weerlegd? (paragraaf 6.5.4) Daarna moet je de gebruikte argumenten beoordelen. Daarbij moet je onderscheid maken tussen: • zwakke argumenten, bijvoorbeeld argumenten die gemakkelijk te weerleggen zijn. (paragraaf 6.6.1) • foute argumenten. (paragraaf 6.6.2) • foute redeneringen. (zie ook paragraaf 6.4.2) Elke foute redenering en elk gebruik van een fout argument noemt men een drogreden.
9006104608_bw.indb 127
04-03-2008 12:44:20
128
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
6.6.1
Zwakke argumenten
6.6.2
Drogredenen
Niet alle argumenten zijn natuurlijk even sterk. Hoe objectiever een argument, hoe sterker. (Vergelijk paragraaf 6.2.) En niet elke ‘soort’ argument doet het in elke situatie even goed. Inhoudelijk niet sterke argumenten noemen we zwakke argumenten. Denk maar aan een jongetje dat op straat in een ruzie met zijn vriendjes zich steeds weer op zijn vader beroept: ‘mijn vader zegt het zelf!’. De vriendjes zijn meestal niet erg onder de indruk van dit beroep op een ‘autoriteit’. Ook een beroep op persoonlijke gevoelens werkt ook niet altijd. ‘Zo voel ik dat nu eenmaal’, wordt vaak als een dooddoener ervaren, niet als een steekhoudend argument.
Soms worden in een tekst of in een discussie argumenten gebruikt die strikt genomen fout zijn (zie ook paragraaf 6.4.2). De gebruiker van zo’n foutief argument of drogreden weet meestal ook wel dat zijn argument niet juist is, maar hij gebruikt het om de lezer of luisteraar te manipuleren. Hij is erop uit de lezer of luisteraar tot zijn standpunt over te halen, desnoods door minder juiste redeneringen te gebruiken. Je krijgt nu een paar voorbeelden. Het-op-de-man-spelen of de persoonlijke aanval Iemand heeft geen goede zakelijke argumenten meer en richt zich daarom tot de ander met persoonlijke kritiek om toch zijn zin te kunnen doordrijven. Door die persoonlijke kritiek moet de ander minder geloofwaardig worden.
Voorbeelden • Zoiets doms heb ik nog nooit gehoord. • Hoe kun jij dat nou weten, jij hebt zoiets toch nog nooit meegemaakt?
Een mooi voorbeeld (ontleend aan speciaal nummer van De Groene Amsterdammer over argumenteren) komt van de klassieke schrijver Apuleius (eerste eeuw na Chr.). Hij viel voor de rechtbank de aanklager aan en speelde wel heel erg op de man.
Vermoedelijk heb je liever dat ik spreek over je mismaakte gezicht en niets zeg over je karakter, dat nog heel wat misvormder is. Dat zit zo. Afgezien van het feit dat ik geen ruziezoeker ben, wist ik tot voor kort (en tot volle tevredenheid!) niets over jouw doen en laten. Eigenlijk is dat nog altijd zo. Dat komt doordat jij door je boerenwerk niet opvalt, terwijl ik mij bezighoud met studies.
Het meelopersmotief Iemand heeft geen zakelijk argument. Met een beroep op een algemene mening of een algemeen verschijnsel probeert hij zijn zin toch door te zetten.
9006104608_bw.indb 128
04-03-2008 12:44:23
129 129
Voorbeelden • Waarom moet ik zo vroeg thuiskomen? Iedereen mag net zo laat thuiskomen als hij zelf wil. • Iedereen zal het met mij eens zijn dat er in Nederland veel te weinig boeken worden gelezen.
De generalisering Vanuit één voorbeeld of één gebeurtenis wordt een (overhaaste) conclusie getrokken die voor iedereen of voor alles geldt. Heel veel racistische uitspraken gaan terug op generaliseringen (zie ook paragraaf 6.3.3).
Voorbeelden • Meneer Bos had bij mij een goed antwoord fout gerekend. Zie je wel, je moet leraren altijd in de gaten houden. • Die Amerikanen zijn toch rijk hoor! Mijn neef in Ohio rijdt ook al in een grote auto.
Het dreigement De schrijver of spreker gebruikt zijn ‘macht’ (of die van een ander) om zijn zin door te kunnen zetten.
Voorbeelden • Als je nu niet snel je bord leeg eet, ga je onmiddellijk naar bed. • Wil degene die mijn fiets vorige week dinsdagavond heeft weggenomen bij de bioscoop, deze snel terugbrengen? Anders zullen we uw naam doorgeven aan de politie!
De ontduiking van de bewijslast De schrijver of spreker weet geen echte bewijzen te noemen. Daarom probeert hij de zaak te overbluffen.
Voorbeelden • Iedereen met een beetje gezond verstand zal zeggen … • Het overgrote deel van de mensheid vindt net als ik dat … • Ieder weldenkend mens is met mij van mening dat …
9006104608_bw.indb 129
04-03-2008 12:44:23
130
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN De cirkelredenering Met een cirkelredenering draait de auteur in een kringetje rond. Het argument dat hij gebruikt, is al onderdeel van de stelling/bewering.
Voorbeelden • •
Dat is nou typisch een uitspraak voor een man. Hoe weet je dat? Omdat jij een man bent. Mijnheer, u kunt hem geloven, wat hij zegt is waar. Hoe bewijs je dat? Hij is mijn vriend, en ik heb geen vrienden die leugens vertellen.
Vertekenen van het standpunt Deze drogreden wordt ook wel de stromanredenering genoemd. Deze drogreden komt vooral voor in discussies. De tegenstander neemt een deel van de bewering van de ander of overdrijft een bewering van de ander.
Voorbeelden • Sinds alle tekstverwerkers met een spellingcontrole werken, zie je veel minder spelfouten. O, dus jij vindt dat de mensen beter hebben leren spellen? • Vooral op uitgaansavonden zie je in de stad vechtpartijen. Dat kun je niet menen, dat mensen die uitgaan vechtersbazen zijn!
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie Deze fout kom je nogal eens tegen in discussies, vooral als het emotionele onderwerpen betreft.
Voorbeelden • Doordat de welvaart is toegenomen, is ook de criminaliteit toegenomen. Er is immers meer te halen! • Door de opening van een tankstation in deze straat zal de verkeersonveiligheid toenemen. Kinderen zullen immers oversteken om in de shop snoep of ijs te gaan kopen.
Beroep op verkeerde autoriteit Deze fout is meestal gemakkelijk te herkennen. Mooie voorbeelden zie je soms in discussieprogramma’s op de televisie, waar sommige mensen zich dan opwerpen als ‘ervaringsdeskundige’.
Voorbeeld Lahore is een hoogontwikkelde stad. Mijn broer is er geweest en hij vertelde dat iedereen er Engels spreekt.
9006104608_bw.indb 130
04-03-2008 12:44:23
131 131
Valse vergelijking Redeneringen op basis van vergelijking zijn altijd gevaarlijk: de zaken die vergeleken worden moeten immers gelijkwaardig zijn. Is dat niet het geval, dan spreken we van een valse vergelijking.
Voorbeeld Menseneters en koppensnellers zijn heus niet minder ontwikkeld dan de mensen in westerse landen hoor. Kijk maar naar Amerika: daar worden toch ook nog steeds doodvonnissen uitgevoerd?
Hellend vlak De redenering is dan: als we hier aan beginnen, als we dit toestaan, dan moeten we straks ook …
Voorbeeld Als we ook deze straten nog afsluiten voor alle autoverkeer, wordt het straks op de overblijvende straten zo druk dat de auto’s daar permanent in de file staan.
Vals dilemma Er wordt gesuggereerd dat er maar twee oplossingen zijn, het is of het een of het ander. Maar vaak zijn er natuurlijk allerlei tussenoplossingen denkbaar.
Voorbeeld We moeten nu óf alle boeken in de klas laten lezen óf geen leesverslagen meer laten inleveren, anders blijven ze alles van internet halen.
In discussies en debatten kan nog op andere manieren worden gemanipuleerd. Denk aan: • non-verbaal gedrag (de schouders ophalen als de ander aan het woord is, of heftig nee schudden bijvoorbeeld). • intimideren (voortdurend in de rede vallen bijvoorbeeld, of met verheffing van stem spreken). • misleidende herhaling (steeds weer hetzelfde verkeerde woord gebruiken waardoor er een verzwakkend of juist versterkend effect ontstaat). • tot fouten verleiden (bijvoorbeeld door de tegenstander tot haast te verleiden, geen tijd tot nadenken te gunnen).
6.7 Bijzonder taalgebruik en stijlmiddelen bij argumenteren Je kunt iets op een strikt zakelijke, neutrale manier zeggen of schrijven, maar je kunt een boodschap ook op een meer persoonlijke manier onder woorden brengen. Met bijzonder taalgebruik en met stijlmiddelen kun je op een meer persoonlijke (subjectieve) manier je argumentatie kracht bijzetten. Stijlmiddelen kunnen wapens in discussie en debat zijn: door de woordkeus manipuleert de schrijver of spreker zijn publiek, vaak op heel subtiele wijze.
9006104608_bw.indb 131
04-03-2008 12:44:23
132
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN Je kunt stijlmiddelen dus suggestief gebruiken, met de bedoeling iemand te beïnvloeden. Je geeft dan niet alleen de feiten, maar door het gebruik van bepaalde woorden geef je ook iets van je eigen mening. Je beïnvloedt op die manier in zekere zin ook de mening van de lezer of luisteraar. Als je in een gesprek met een medeleerling een bepaalde leraar ‘die vent’ noemt, suggereer je iets anders dan wanneer je zegt ‘die man’. Soms komt dit soort taalgebruik heel dicht in de buurt van manipuleren. In allerlei teksten, met name in persuasieve en activerende teksten, maar vooral ook als het gaat om delen van een discussie, kom je zulk suggestief taalgebruik tegen. Met behulp van bijzonder taalgebruik kun je: • je argumenten sterker maken. • proberen de tegenstander of de argumenten van de tegenstander belachelijk te maken. • iets heel origineel formuleren, in de hoop dat de boodschap dan beter zal worden onthouden. Vooral dit gebruik kom je heel veel in reclameteksten tegen.
6.7.1
Woorden met een bepaalde gevoelswaarde
Woorden die eenzelfde voorwerp aanduiden, hebben toch een net iets andere betekenis. Je gebruikt woorden die een negatieve of positieve gevoelswaarde hebben.
Voorbeeld Ik kwam met mijn Ka’tje naar de vergadering, maar kon natuurlijk weer geen plaats vinden tussen de sleeën van die patsers.
Ook bijzonder deftige of ouderwetse woorden (archaïsmen) hebben vaak een bijzondere gevoelswaarde.
Voorbeeld De gedistingeerde heer bracht zijn lorgnet op ooghoogte en blikte mij vol mededogen aan.
6.7.2
Beeldspraak
Je maakt gebruik van beelden die een treffende overeenkomst hebben met iets of iemand. Op die manier kun je je eigen gevoelens of opvattingen een persoonlijk en krachtiger tintje geven. We onderscheiden vier gevallen van beeldspraak.
Voorbeeld: Vergelijking
Mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw voor de zon.
Metafoor
Die domme gans spelt zelfs haar naam verkeerd.
Personificatie
Intieme romans nemen u mee naar …
Metonymia
Ik heb een echte Herman Brood gekocht.
9006104608_bw.indb 132
04-03-2008 12:44:23
133 133
6.7.3
Tautologie
Om iets te benadrukken zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden (of woordgroepen) behoren tot dezelfde woordsoort, bijvoorbeeld twee zelfstandige naamwoorden, twee bijvoeglijke naamwoorden enzovoort. De herhaling, mits goed gebruikt, kan een versterkend effect hebben.
Voorbeelden • Elk gerucht of geluid is vervelend, als je moet studeren. • Frank en vrij gaf de verdachte op alle vragen antwoord.
6.7.4
Pleonasme
De meest voorkomende vorm is dat je door middel van een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap herhaalt die al in het zelfstandig naamwoord zit. Die eigenschap krijgt zo extra veel aandacht.
Voorbeelden • Ik las dat beklemmende griezelverhaal in één ruk uit. • In de verte zag je niet meer dan een piepklein stipje.
6.7.5
Antithese
Een antithese is een tegenstelling. Door woorden met een tegengestelde betekenis tegenover elkaar te plaatsen vallen ze meer op.
Voorbeeld Meer smaak. Minder nodig.
6.7.6
Paradox
Een paradox is een schijnbare tegenstrijdigheid. Als je er goed over nadenkt, zijn de schijnbaar tegengestelde begrippen heel goed te combineren en vormen ze geen tegenstelling.
Voorbeelden • Dat nieuwe bedrijf dreigt aan zijn succes ten onder te gaan. • Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.
6.7.7
Hyperbool
Voorbeeld
Een hyperbool is een overdreven manier van zeggen. De hyperbool kan een effectief stijlmiddel zijn, maar kan een bewering ook ongeloofwaardig maken.
Betaald voetbal moet worden verboden, want bij elke wedstrijd wordt er voor miljoenen schade aangericht.
9006104608_bw.indb 133
04-03-2008 12:44:24
134
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
6.7.8
Understatement
Een understatement is een manier van zeggen waarbij de bewering wordt afgezwakt, dus het tegenovergestelde van een hyperbool. Door iets af te zwakken, valt het juist meer op. Soms is de zin spottend bedoeld.
Voorbeelden • Ja, die Van Basten kon wel een aardig balletje trappen. • Het bedrijf heeft een productiefoutje gemaakt: alle auto’s van de S-serie moeten uit de productie worden genomen.
6.7.9
Eufemisme
Door middel van een eufemisme wordt iets wat minder aangenaam of netjes is op een verzachtende manier onder woorden gebracht. In tegenstelling tot een understatement is een eufemisme nooit spottend bedoeld.
Voorbeelden • Hij heeft gisteren afscheid genomen van het aardse bestaan. • Gevraagd: assistente voor praktische werkzaamheden in huis.
6.7.10
Woordspeling
Een woordspeling is een taalgrapje. Je maakt daarbij gebruik van het feit dat een woord of uitdrukking meer dan één betekenis heeft. Woordspelingen verhogen vaak het lees- of luisterplezier en kunnen daardoor meer indruk maken.
Voorbeelden • De roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar. • ‘Hoe is het om vrijgezel te zijn?’ ‘Dat is vrij-gezellig!’
6.7.11
Spelen met klanken
Om een tekst mooier te laten klinken en zo beter te laten onthouden wordt, vooral in reclame, veelvuldig met klanken gespeeld.
Voorbeelden • Eindrijm En zo komt Jan Splinter door de winter. • Alliteratie (beginrijm) U wilt niet tot de grauwe, grijze massa behoren? Neem dan eens contact op met …
9006104608_bw.indb 134
04-03-2008 12:44:26
135 135
6.7.12
Retorische vraag
De schrijver maakt een bewering sterker door deze als vraag te formuleren.
Voorbeeld Wie wil nou die lekkere muziek in winkels en op straat afschaffen? Het is toch gezellig?
6.7.13
Jargon
Sommige schrijvers of sprekers gebruiken jargon of vaktaal om de indruk te wekken dat ze veel van het onderwerp afweten.
Voorbeeld De rechtbank kan me hiervoor nooit veroordelen, want uit jurisprudentie blijkt dat hier het subsidiariteitsbeginsel geldt.
6.7.14
Ironie
Ironie is een milde vorm van spot. Veel van de hiervoor genoemde stijlmidden kunnen een ironisch effect hebben. Een bekende vorm van ironisch taalgebruik is het omgekeerde zeggen van wat wordt bedoeld.
Voorbeeld Die jas is zeker speciaal voor jou ontworpen!
Een meester van de ironie is de schrijver Gerard Reve.
‘Ik verlang verschrikkelijk naar een slok van het een of ander. Was ik maar echt oud en door de H.H. doktoren opgegeven, dan mocht ik drinken wat ik wou. Het is slecht en ondankbaar van me, dat ik mor.’
9006104608_bw.indb 135
04-03-2008 12:44:26
136
HOOFDSTUK
6
ARGUMENTEREN
6.8 Een samenvattende voorbeeldtekst In teksten vind je soms allerlei soorten argumenten door elkaar heen. Wie een ander wil overtuigen, gebruikt alle middelen die voorhanden zijn. Het volgende ingezonden stuk is daarvan een voorbeeld. Niet alleen verschillende argumenten, ook stijlmiddelen zijn gebruikt. Het soort argument of stijlmiddel is steeds voor de betreffende zin aangegeven.
1
5
10
15
20
25
Stelling Het wordt tijd dat we in Nederland eens afstappen van het streekaccentcomplex. Empirisch argument Hoe vaak heb ik het niet gehoord: ‘Als ik mijn accent afleer kan niemand horen dat ik uit Twente (of uit Friesland) kom’. Retorische vraag Wat is daar verkeerd aan, is de gesproken taal minder mooi als je dat kunt horen? Voorbeeld Mensen als Sicco Mansholt, Willem Wilmink, Thijs Wöltgens hebben nooit schadelijke opmerkingen gehoord over hun accent. Zij hebben op hun gebied carrière gemaakt. Op-de-man-spelen In mijn ervaringen waren de meeste mensen die om mij lachten of op mij neerkeken óf snobs óf niet zo erg intelligent. Ingaan op mogelijk tegenargument Toegegeven, er zijn beroepen waarbij men accentloos Nederlands moet spreken, nieuwslezers bijvoorbeeld. Ingaan op mogelijk tegenargument En het accent mag ook nooit zo erg zijn dat de taal onverstaanbaar wordt. Het Nederlands op zich moet correct zijn. Retorische vraag Maar een accent is toch juist charmant? Voorbeeld Kijk naar de Engelsen. Je kunt daar duidelijk horen dat Yorkshiretelevisie ter plekke wordt gemaakt. En een Schot of een Londenaar schaamt zich ook niet voor zijn accent. Het is dus ook niet moeilijk om acteurs te vinden die een rol in een streekdialect kunnen spelen. Retorische vraag/Conclusie Waarom doen wij hier dan nog steeds zo moeilijk over een accent? NRC Handelsblad
Zoals je ziet, geeft de auteur van deze tekst direct in de eerste zin zijn centrale stelling. De argumenten en stijlmiddelen dienen vervolgens om zijn mening te ondersteunen. Het lijkt misschien of deze schrijver wel erg veel argumenten en stijlmiddelen gebruikt. Maar let maar eens goed op, bij jezelf en bij anderen: je zult zien dat we allemaal voortdurend goede en minder goede argumenten gebruiken. Hetzelfde geldt voor suggestief taalgebruik: veel uitlatingen en mededelingen zijn suggestief, ook deze zin.
9006104608_bw.indb 136
04-03-2008 12:44:27