1
1
COLOFON ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 16 ISBN 9781111262938 Eerste druk, eerste oplage, 2012 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012. Exemplaar voor verhuur. De eigendom blijft altijd bij de uitgever. Het is niet toegestaan deze uitgave te gebruiken zonder huurovereenkomst met de uitgever. Het is niet toegestaan deze uitgave onder te verhuren, te verkopen of anderszins ter beschikking van derden te stellen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j o het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
1
1
2
2
2
2
3
3
Inhoudsopgave ................................................ 1
2
3
4
Nettowerkkapitaal 1.1 Inleiding 1.2 Hoe stem ik de vlottende activa en de kortlopende schulden op elkaar af? 1.3 Hoe bereken ik de activiteitskengetallen van de voorraad? 1.4 Hoe bereken ik de activiteitskengetallen van de debiteuren? 1.5 Hoe bereken ik de activiteitskengetallen van de crediteuren? 1.6 Hoe bepaal ik het nettowerkkapitaal, de current ratio en de quick ratio? 1.7 Hoe bepaal ik de liquiditeitskengetallen? 1.8 Hoe stel ik een liquiditeitsbegroting op? Begrippenlijst Aan het werk Evaluatie
4 5 8 10 12 14 17 20 23 25 39
Rentabiliteit op vermogen 2.1 Inleiding 2.2 Hoe bepaal ik de rentabiliteit van het eigen vermogen bij een eenmanszaak? 2.3 Hoe bepaal ik de rentabiliteit bij een BV en NV? 2.4 Hoe bereken ik het gemiddelde vermogen en de interest? 2.5 Hoe onderzoek ik de verschillende rentabiliteiten bij de eenmanszaak? 2.6 Hoe onderzoek ik de rentabiliteit van BV en NV en de hefboomwerking? 2.7 Hoe bepaal ik de solvabiliteit? Begrippenlijst Aan het werk Evaluatie
42 43 45 48 51 53 58 62 63 67
Directe en indirecte kosten 3.1 Inleiding 3.2 Hoe onderscheid ik directe en indirecte kosten? 3.3 Hoe bereken ik de kostprijs met de primitieve opslagmethode? 3.4 Hoe kies ik de juiste opslagmethode? 3.5 Hoe bereken ik de kostprijs met de verfijnde opslagmethode? 3.6 Hoe werk ik met de kostenplaatsenmethode? 3.7 Hoe stel ik een kostenverdeelstaat op? 3.8 Hoe bereken ik de kostprijs met de kostenplaatsenmethode? 3.9 Hoe bepaal ik resultaten van afdelingen? Begrippenlijst Aan het werk Bijlagen Evaluatie
70 71 72 75 77 78 83 89 90 93 94 107 112
Resultaatbepaling 4.1 Inleiding 4.2 Hoe bepaal ik het verwachte bedrijfsresultaat? 4.3 Hoe bereken ik de calculatieverschillen? 4.4 Hoe stel ik de categoriale winst-en-verliesrekening op? 4.5 Hoe stel ik de bedrijfseconomische winst-en-verliesrekening op? Begrippenlijst
116 117 119 122 127 131
Š ThiemeMeulenho
3
1
3
4
4
Aan het werk Bijlagen Evaluatie 5
6
7
132 137 139
Projectcalculatie 5.1 Inleiding 5.2 Hoe calculeer ik projectkosten? 5.3 Hoe stel ik een begroting voor een project op? 5.4 Wat doe ik met meer- of minderwerk tijdens de realisatie van een project? 5.5 Hoe bepaal ik het resultaat van een afgerond project? Aan het werk Bijlagen Evaluatie
142 143 146 150 153 156 190 196
Financiering van de eenmanszaak, VOF, CV en BV 6.1 Inleiding 6.2 Hoe start ik een eenmanszaak? 6.3 Hoe verdien ik inkomen met een eenmanszaak? 6.4 Hoe financier ik een VOF? 6.5 Hoe verdien ik inkomen met een VOF? 6.6 Hoe stap ik over van een VOF naar een CV? 6.7 Hoe stap ik over van een CV naar een BV? 6.8 Hoe verdien ik inkomen met een BV? Begrippenlijst Aan het werk Evaluatie
198 199 202 203 205 207 208 210 213 214 221
Analyse jaarrekeningen 7.1 Inleiding 7.2 Wat is een jaarrapport? 7.3 Wat is een jaarrekening? 7.4 Hoe is de jaarrekening in de wet geregeld? 7.5 Wat zijn de algemene bepalingen omtrent de jaarrekening? 7.6 Hoe stel ik een mutatiebalans op? 7.7 Hoe stel ik een staat van herkomst en besteding van middelen op? 7.8 Hoe analyseer ik herkomsten en bestedingen? 7.9 Hoe stel ik een kasstroomoverzicht op? 7.10 Hoe analyseer ik een jaarrekening met kengetallen? Begrippenlijst Aan het werk Evaluatie
224 225 226 228 231 234 236 237 241 243 245 246 255
Trefwoordenregister
2
4
Š ThiemeMeulenho
4
5
5
1
5
Nettowerkkapitaal
5
6
6
Theorie ................................................ 1.1
INLEIDING Ondernemers maken bij de beoordeling van hun onderneming gebruik van kengetallen. Kengetallen hebben als doel: – om op een bepaald moment een oordeel over de (financiële) situatie van de onderneming te kunnen geven; – om de (financiële) ontwikkelingen over een bepaalde periode in beeld te brengen; – om de resultaten van een onderneming te vergelijken met soortgelijke ondernemingen. In deze leereenheid leer je kengetallen te berekenen. Met activiteitskengetallen kun je bijvoorbeeld van de voorraad, de debiteuren en de crediteuren beoordelen of ze gezond zijn samengesteld en hoe de ontwikkeling is gedurende een aantal jaren. Ook kun je een vergelijking maken tussen bedrijven onderling. Met liquiditeitskengetallen kun je bijvoorbeeld zien of er op korte termijn betalingsproblemen te verwachten zijn. In het schema kun je zien dat je kengetallen gaat berekenen die te maken hebben met de voorraad, debiteuren, crediteuren en liquiditeit. Je berekent dan bijvoorbeeld de gemiddelde voorraad, de gemiddelde opslagduur en de omzetsnelheid van de voorraad, het gemiddelde debiteurensaldo en de gemiddelde kredietduur van debiteuren. Aan de andere kant van de balans bereken je het gemiddelde crediteurensaldo en de gemiddelde krediettermijn van crediteuren. Dit doe je om te zien hoe lang het bedrijf over deze kortlopende schulden kan beschikken. Met liquiditeitskengetallen onderzoek je de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. Met de liquiditeitsbalans kijk je dan of de onderneming in staat zal zijn om de kortlopende schulden op tijd terug te betalen. Hiervoor is het belangrijk dat je kengetallen goed weet te beoordelen. Ten slotte leer je een liquiditeitsbegroting op te stellen. Het gaat hierbij om de inkomsten en uitgaven en de verandering van de liquide middelen gedurende een periode.
4
6
© ThiemeMeulenhoff
6
7
7
1.2
HOE STEM IK DE VLOTTENDE ACTIVA EN DE KORTLOPENDE SCHULDEN OP ELKAAR AF? Iedere onderneming verkoopt goederen of levert diensten. De ondernemer moet daarvoor investeren in vaste en vlottende activa. Pas als de ondernemer de benodigde productiemiddelen heeft, kan hij aan de slag. De financiering van deze investeringen gebeurt op de vermogensmarkt. Vermogen wordt aangetrokken op de vermogensmarkt in de vorm van eigen vermogen, langlopende schulden of kortlopende schulden. Voor het gebruik van dit vermogen maakt de ondernemer interestkosten. Het is begrijpelijk dat de ondernemer de investeringen zo laag mogelijk wil houden, want dan heeft hij minder vermogen nodig en heeft hij dus ook minder interestkosten. De ondernemer wil daarom de gewenste omvang van de voorraad, de debiteuren en de liquide middelen weten en de financiering hierop aanpassen.
Š ThiemeMeulenho
7
5
7
8
8
Bovendien moet de ondernemer ervoor zorgen dat de liquiditeit in orde is. De ondernemer moet nu eenmaal op een zeker moment zijn kortlopende schulden aflossen. Een onderneming is liquide als de ondernemer de kortlopende schulden op tijd kan betalen. Daarom wil de ondernemer graag weten of er voldoende liquide middelen zijn. Ook is het belangrijk te weten wanneer er liquide middelen vrijkomen bij contante verkoop van de voorraden en wanneer debiteuren hun rekening betalen. In deze leereenheid leer je inzicht te krijgen in het afstemmen van de vlottende activa en de kortlopende schulden. Daarvoor moet je weten waar je rekening mee moet houden bij: – de voorraad; – de debiteuren; – de crediteuren; – de liquide middelen. VOORRAAD Om goederen bij verkoop gelijk te kunnen leveren, houdt de onderneming een voorraad aan. Een te kleine voorraad kan ertoe leiden dat je sommige klanten moet teleurstellen, omdat je niet op tijd kunt leveren. Een te grote voorraad zorgt weer voor hoge kosten voor ruimte, rente en risico. De afzet van producten kan regelmatig over het jaar gespreid zijn, maar er kunnen ook periodes zijn waarin het stil is of juist weer erg druk. Ook bij deze seizoensverschillen moet de onderneming zorgen dat er geleverd kan worden. Om die reden is de voorraad niet elke maand of elk kwartaal gelijk. Bovendien moet de voorraad groter worden als de drukke periode gaat beginnen. Het is belangrijk om inzicht te hebben in de gemiddelde voorraad, de omzetsnelheid en de opslagduur van de voorraad. In het theorie-onderdeel 3 leer je de activiteitskengetallen die met de voorraad te maken hebben, te berekenen en te verklaren. DEBITEUREN Als de onderneming goederen op rekening verkoopt, heb je als ondernemer geld te goed van de afnemer. Dat betekent gelijk dat er behoefte aan vermogen ontstaat. De ondernemer moet immers de waarde van de verkochte goederen voorfinancieren. Bovendien krijgt de ondernemer te maken met administratie- en incassokosten. Bedrijven kopen bijna altijd op rekening. Het ene bedrijf betaalt gelijk na de ontvangst van de factuur, terwijl andere bedrijven gebruikmaken van het mogelijke leverancierskrediet en wachten met betalen tot het laatste moment. Bedrijven zien het verkopen op rekening als een klantvriendelijk gebaar naar de afnemer. Het risico van verkopen op rekening is dat er wanbetaling ontstaat. Daarom moet de kredietwaardigheid van de klant onderzocht worden. Bovendien moet er bij de debiteurenbewaking rekening worden gehouden met een kredietlimiet. Als blijkt dat de klant te laat is met betalen, moet de onderneming de juiste stappen nemen voor het innen van het openstaande saldo. De ondernemer moet alle voordelen en nadelen van verkoop op rekening tegen elkaar afwegen. De post Debiteuren is het verstrekte leverancierskrediet. Het is voor een ondernemer belangrijk om inzicht te hebben in het gemiddelde debiteurensaldo en de gemiddelde kredietduur, die aangeeft hoeveel dagen of maanden leverancierskrediet aan afnemers wordt verstrekt. In theorie-onderdeel 4 leer je de activiteitskengetallen die met de debiteuren te maken hebben, te berekenen en te verklaren.
6
8
© ThiemeMeulenhoff
8
9
9
Een ondernemer kan ervoor kiezen om al het werk dat debiteuren met zich meebrengen door anderen te laten doen. De ondernemer kiest dan voor factoring. Een factoringsmaatschappij neemt dan de vorderingen op afnemers over. Maar de factoringsmaatschappij berekent voor dit werk wel kosten. CREDITEUREN Een ondernemer maakt zelf ook schulden bij leveranciers, omdat hij ook niet altijd direct de ingekochte goederen hoeft te betalen en gebruikmaakt van de betalingstermijn van de factuur. Op deze manier kan een ondernemer in een deel van de vermogensbehoefte voor de voorraad voorzien. Maar op een zeker moment moet er toch betaald worden. De ondernemer moet daarbij wel letten op de korting voor contant of de kredietbeperking. De post Crediteuren is zodoende het opgenomen leverancierskrediet. Bij het afstemmen van de vlottende activa op de kortlopende schulden, moet de ondernemer ervoor zorgen dat de geldstroom die het bedrijf binnenkomt, groot genoeg is voor de uitgaande geldstroom. Voor de ondernemer is het belangrijk om inzicht te hebben in het gemiddelde crediteurensaldo en de gemiddelde kredietduur die het bedrijf heeft ontvangen van de leverancier. In theorie-onderdeel 5 leer je de activiteitskengetallen die met de crediteuren te maken hebben, te berekenen en te verklaren. LIQUIDE MIDDELEN Liquide middelen zoals kasgeld en banksaldi zijn nodig om betalingen te doen. Het aanhouden van liquide middelen zorgt voor vermogensbehoefte en brengt dus kosten met zich mee. Bovendien betaalt de bank voor positieve banksaldi geen of een heel lage rente. Voldoende liquide middelen zorgen ervoor dat de onderneming kan inkopen en transacties kan uitvoeren. Bovendien zijn er altijd onvoorziene gebeurtenissen waarvoor dringend contant geld nodig is. Liquide middelen zorgen er ook voor dat je bij verwachte prijsstijgingen extra goederen kunt inkopen om van het prijsvoordeel te profiteren. Dit noem je ook wel speculeren. De ondernemer spreekt daarom van een transactiemotief, een voorzorgmotief en een speculatiemotief om voldoende liquide middelen hebben. In theorie-onderdeel 6 leer je liquiditeitskengetallen te berekenen en te verklaren. In theorie-onderdeel 8 ga je een liquiditeitsbegroting opstellen.
1
Controlevragen Wanneer is een onderneming liquide?
2
Wat is het nadeel van een te kleine voorraad?
3
Wat is het nadeel van een te grote voorraad?
4
Wat zijn nadelen van debiteuren?
5
Wat doet een factoringsmaatschappij?
6
Noem drie motieven om liquide middelen te hebben.
Š ThiemeMeulenho
9
7
9
10
10
KORTOM
1.3
Afstemmen vlottende activa en kortlopende schulden – Een onderneming is liquide als de ondernemer de kortlopende schulden op tijd kan betalen. – Een te kleine voorraad kan ertoe leiden dat je sommige klanten moet teleurstellen omdat goederen niet (direct) geleverd kunnen worden. – Een te grote voorraad zorgt voor (onnodig) hoge kosten voor ruimte, rente en risico. – Debiteuren leiden tot kosten en mogelijke wanbetaling. – Debiteuren zijn verstrekt leverancierskrediet. – Transactiemotief, voorzorgmotief en speculatiemotief zijn motieven om over liquide middelen te beschikken. – Crediteuren zijn opgenomen leverancierskrediet. – De geldstroom die het bedrijf binnenkomt, moet groot genoeg zijn voor de uitgaande geldstroom.
HOE BEREKEN IK DE ACTIVITEITSKENGETALLEN VAN DE VOORRAAD? Een onderneming wil goederen verkopen. Om goederen bij verkoop gelijk te kunnen leveren, houdt de onderneming een voorraad aan. Deze voorraad moet niet te klein zijn, want dan mis je klanten doordat je “nee” moet verkopen. Daarbij komt dat er in een jaar drukke periodes zijn waarin de afzet groter is dan in rustige periodes. De onderneming moet dan zorgen dat er op tijd voldoende voorraad ingekocht is. De voorraad moet ook weer niet te groot zijn. Een te grote voorraad betekent onnodig hoge kosten voor opslag en risico’s van het uit de mode raken van goederen, maar vooral ook hoge interestkosten van het geïnvesteerde vermogen. Grote hoeveelheden inkopen levert vaak kortingen op en de kosten van vervoer zijn lager. De ondernemer moet daarom een keuze maken, waarbij hij aan de ene kant moet letten op de opslagkosten, en aan de andere kant op de bestelkosten. Een grote voorraad betekent hoge opslagkosten. Een kleine voorraad betekent vaak bestellen en dus hoge bestelkosten. Uiteindelijk bepaal je als ondernemer hoe vaak en hoeveel je per jaar bestelt. Voor een juist beheer van de voorraad berekent een ondernemer de volgende activiteitskengetallen: – de gemiddelde voorraad; – de omzetsnelheid van de voorraad; – de gemiddelde opslagduur. Aan de hand van de gegevens van sportshop Action bereken je: – de gemiddelde voorraad; – de omzetsnelheid van de voorraad; – de gemiddelde opslagduur; – de brutowinstmarge als percentage van de inkoopprijs. Sportshop Action heeft in 2010 artikelen op voorraad die tegen inkoopprijs op de balans staan.
De omzet over 2010 was € 660.000 en de inkoopwaarde van deze omzet bedroeg € 528.000.
8
10
© ThiemeMeulenhoff
10
11
11
Eerst bereken je de gemiddelde voorraad per kwartaal:
TIP De gemiddelde voorraad van een jaar bereken je uit de gemiddelde voorraden van de kwartalen of van de maanden. gemiddelde voorraad 1e kwartaal = (€ 80.000 + € 60.000) ÷ 2 = € 70.000. gemiddelde voorraad 2e kwartaal = (€ 60.000 + € 38.000) ÷ 2 = € 49.000. gemiddelde voorraad 3e kwartaal = (€ 38.000 + € 90.000) ÷ 2 = € 64.000. gemiddelde voorraad 4e kwartaal = (€ 90.000 + € 72.000) ÷ 2 = € 81.000. De gemiddelde voorraad over 2010 bedraagt dan (€ 70.000 + € 49.000 + € 64.000 + € 81.000) ÷ 4 = € 264.000 ÷ 4 = € 66.000. Dit betekent dat er een gemiddelde waarde aan voorraad en dus een gemiddelde vermogensbehoefte voor de voorraad nodig is van € 66.000. Je kunt wel zien dat de voorraad niet constant is. In het tweede kwartaal is er beduidend minder behoefte aan voorraad dan in het vierde kwartaal. Nu je de gemiddelde voorraad weet, kun je de omzetsnelheid van de voorraad in het jaar 2010 berekenen:
TIP De gemiddelde voorraad is de voorraad tegen inkoopprijzen. Daarom gebruik je bij het berekenen van de omzetsnelheid ook de inkoopwaarde van de omzet. De inkoopwaarde van de omzet bedroeg € 528.000. De omzetsnelheid van de voorraad is: Inkoopwaarde van de voorraad ÷ gemiddelde voorraad tegen inkoopprijzen: € 528.000 ÷ € 66.000 = 8. Dat betekent dat de voorraad gemiddeld 8 keer per jaar is verkocht. Nu je de omzetsnelheid weet, kun je ook de opslagduur van de voorraad in het jaar 2010 berekenen. De gemiddelde opslagduur is dan: een jaar ÷ de omzetsnelheid van de voorraad. Voor een jaar kiezen we 360 dagen en voor een maand 30 dagen. De gemiddelde opslagduur bedraagt 360 dagen ÷ 8 = 45 dagen = anderhalve maand. Dat betekent dat er bij Sportshop Action gemiddeld voor anderhalve maand afzet op voorraad ligt. Dit is dus het gemiddelde bedrag dat er aan vermogen moet worden aangetrokken. Een maand omzet in inkoopprijzen bedraagt € 528.000 ÷ 12 = € 44.000. De voorraad moet dus 1,5 x € 44.000 = € 66.000 zijn. Met de gegevens van de omzet en de inkoopwaarde kun je ten slotte ook de brutowinst en de brutowinstmarge berekenen.
© ThiemeMeulenhoff
11
9
11
12
12
De brutowinst bedraagt € 660.000 - € 528.000 = € 132.000. De brutowinstmarge als percentage van de inkoopprijs bedraagt: € 132.000 ÷ € 528.000 = 0,25 = 25%.
7
Controlevragen Wat zijn voorbeelden van activiteitskengetallen voor de voorraad?
8
Wat is de gemiddelde voorraad?
9
Wat is de omzetsnelheid van de voorraad?
10
Wat is de gemiddelde opslagduur van de voorraad?
11
Wat is de brutowinst?
KORTOM
1.4
Voorraadkengetallen – Activiteitskengetallen voor de voorraad zijn: de gemiddelde voorraad, de omzetsnelheid van de voorraad en de gemiddelde opslagduur. – De gemiddelde voorraad is de voorraad die gemiddeld in de loop van een jaar in de onderneming aanwezig is. – De omzetsnelheid van de voorraad is het aantal malen dat de voorraad per jaar verkocht wordt. – De gemiddelde opslagduur is de tijd tussen de inkoop en de verkoop van een artikel. – De brutowinstmarge is het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs.
HOE BEREKEN IK DE ACTIVITEITSKENGETALLEN VAN DE DEBITEUREN? Het gemiddelde debiteurensaldo is een activiteitskengetal dat aangeeft hoe groot het gemiddelde verstrekte leverancierskrediet is geweest aan klanten (debiteuren) over een bepaalde periode. Hoe groter dit gemiddelde debiteurensaldo, hoe groter het vermogen dat de onderneming nodig heeft en dus ook hoe hoger de interestkosten van het vermogen voor de onderneming zijn. Verkopen kunnen contant of op rekening plaatsvinden. In sommige gevallen kun je zeggen: “Hoe meer je contant verkoopt, hoe minder je op rekening verkoopt.” Dat betekent dat er direct meer liquide middelen beschikbaar komen. Zolang er echter ook op rekening verkocht blijft worden, is er altijd een bedrag dat van de afnemers te vorderen is. Het gemiddelde bedrag dat van debiteuren te vorderen is, houdt dus verband met de verkopen op rekening. Het gaat om een gedeelte van de omzet. De gemiddelde kredietduur van debiteuren is een kengetal dat aangeeft hoeveel dagen of maanden een onderneming haar afnemers gemiddeld leverancierskrediet heeft gegeven. Voor een juist beheer van debiteuren berekent een ondernemer de volgende activiteitskengetallen: – het gemiddelde debiteurenbedrag; – de gemiddelde kredietduur van debiteuren. Aan de hand van de gegevens van sportshop Action bereken je: – het gemiddelde debiteurenbedrag; – de omzet op rekening; – de gemiddelde kredietduur van debiteuren.
10
12
© ThiemeMeulenhoff
12
13
13
Van sportshop Action is over 2010 het volgende bekend: De omzet over 2010 bedroeg € 660.000. Van de omzet was € 210.000 contante verkoop. Sportshop Action heeft de volgende openstaande vorderingen op debiteuren.
Eerst bereken je het gemiddelde debiteurenbedrag per kwartaal:
TIP Het gemiddelde debiteurenbedrag van een jaar bereken je uit de gemiddelde debiteurenbedragen van de kwartalen of van de maanden. gemiddeld debiteurensaldo 1e kwartaal = (€ 25.000 + € 21.000) ÷ 2 = € 23.000. gemiddeld debiteurensaldo 2e kwartaal = (€ 21.000 + € 15.000) ÷ 2 = € 18.000. gemiddeld debiteurensaldo 3e kwartaal = (€ 15.000 + € 19.000) ÷ 2 = € 17.000. gemiddeld debiteurensaldo 4e kwartaal = (€ 19.000 + € 25.000) ÷ 2 = € 22.000. Het gemiddelde debiteurenbedrag over het jaar 2010 bedraagt dan: (€ 23.000 + € 18.000 + € 17.000 + € 22.000) ÷ 4 = € 80.000 ÷ 4 = € 20.000. Dit betekent dat er voortdurend een vordering op debiteuren en dus een vermogensbehoefte is van € 20.000. In de kwartalen 2 en 3 is deze behoefte iets minder dan in de kwartalen 1 en 4! Omdat je de omzet van de contante verkopen kent, kun je de verkopen op rekening bepalen: € 660.000 - € 210.000 = € 450.000. Nu je het gemiddelde debiteurensaldo en de omzet op rekening weet, kun je de gemiddelde kredietduur berekenen: De gemiddelde kredietduur van debiteuren is het gemiddelde debiteurenbedrag gedeeld door de verkoop op rekening maal 360 dagen. Voor sportshop Action is dit: Gemiddelde debiteurenbedrag ÷ verkoop op rekening x 360 dagen. € 20.000 ÷ € 450.000 x 360 dagen = 0,0444444 x 360 = 16 dagen. Dat betekent dat er gemiddeld voor 16 dagen omzet op rekening te vorderen is van debiteuren. Als ondernemer weet je dat je gedurende deze 16 dagen een vermogensbehoefte hebt van € 20.000. Dit komt neer op € 450.000 ÷ 360 dagen = € 1.250 per dag. Het gemiddeld te vorderen bedrag van debiteuren bedraagt 16 x € 1.250 = € 20.000.
© ThiemeMeulenhoff
13
11
13
14
14
12
Controlevragen Wat zijn voorbeelden van activiteitskengetallen van debiteuren?
13
Wat is het gemiddelde debiteurenbedrag?
14
Wat is de gemiddelde kredietduur van debiteuren?
15
Wat is de omzet op rekening?
16
Welk gevolg heeft een te groot debiteurenbedrag voor het vermogen?
KORTOM
1.5
Debiteurenkengetallen – Debiteurenkengetallen zijn het gemiddelde debiteurenbedrag en de gemiddelde kredietduur van debiteuren. – Het gemiddelde debiteurenbedrag is het bedrag dat gemiddeld in de loop van een jaar van debiteuren te vorderen is. – De gemiddelde kredietduur van debiteuren is het gemiddelde aantal dagen of maanden dat een onderneming aan haar afnemers krediet heeft gegeven. – De omzet die niet contant betaald wordt, is de omzet op rekening. – Debiteuren zijn verstrekt leverancierskrediet.
HOE BEREKEN IK DE ACTIVITEITSKENGETALLEN VAN DE CREDITEUREN? Als je goederen inkoopt, moet je die goederen ook betalen aan de leverancier. Dit kan contant, maar dan moet je daarvoor de liquide middelen hebben. Vaak kun je krediet krijgen van de leverancier. Je moet je daarbij wel aan de krediettermijn houden: op tijd betalen dus! Krediet van een leverancier (crediteur) is voor een onderneming een manier om in de vermogensbehoefte van voorraden te voorzien. Het gemiddelde crediteurensaldo geeft aan hoe groot het ontvangen krediet van leveranciers over een bepaalde periode gemiddeld is geweest. Hoe groter het gemiddelde crediteurensaldo, hoe meer vermogen er is aangetrokken. Bedenk wel dat er in enkele gevallen aan het krediet van leveranciers kosten zijn verbonden. Crediteuren behoren immers tot de kortlopende schulden. De leverancier zal in dat geval meer geld in rekening brengen dan bij contante betaling. Met betrekking tot de crediteuren berekent een ondernemer de volgende activiteitskengetallen: – het gemiddelde crediteurenbedrag; – de gemiddelde kredietduur van crediteuren. Het gemiddelde crediteurenbedrag is het bedrag dat gemiddeld in de loop van een jaar aan crediteuren verschuldigd is. De gemiddelde kredietduur is het gemiddelde aantal dagen dat van leveranciers krediet is ontvangen. Met de gegevens van sportshop Action bereken je: – het gemiddelde crediteurenbedrag; – het bedrag aan inkopen; – de gemiddelde kredietduur van crediteuren. Van sportshop Action is over 2010 het volgende bekend: – De omzet over 2010 bedroeg € 660.000. – De inkoopwaarde van de omzet bedroeg € 528.000. – Alle inkopen zijn op rekening.
12
14
© ThiemeMeulenhoff
14
15
15
Sportshop Action is de volgende bedragen schuldig aan de crediteuren.
Eerst bereken je het gemiddelde crediteurenbedrag per kwartaal:
TIP Het gemiddelde crediteurenbedrag van een jaar bereken je uit de gemiddelde crediteurenbedragen van de kwartalen of van de maanden. gemiddeld crediteurensaldo 1e kwartaal = (€ 60.100 + € 64.500) ÷ 2 = € 62.300. gemiddeld crediteurensaldo 2e kwartaal = (€ 64.500 + € 53.700) ÷ 2 = € 59.100. gemiddeld crediteurensaldo 3e kwartaal = (€ 53.700 + € 52.400) ÷ 2 = € 53.050. gemiddeld crediteurensaldo 4e kwartaal = (€ 52.400 + € 57.900) ÷ 2 = € 55.150. Het gemiddelde crediteurenbedrag over het jaar 2010 bedraagt dan: (€ 62.300 + € 59.100 + € 53.050 + € 55.150) ÷ 4 = € 229.600 ÷ 4 = € 57.400. Een gemiddeld crediteurenbedrag van € 57.400 betekent dat dit bedrag gemiddeld aan kortlopende schuld aanwezig is geweest gedurende het jaar 2010 voor de financiering van voorraden. De onderneming voorziet dus gedeeltelijk in haar vermogensbehoefte door gebruik te maken van ontvangen leverancierskrediet. Bereken nu de waarde van de inkopen. Let er daarbij goed op of de voorraad gedurende het jaar is toegenomen of afgenomen.
TIP Bij crediteuren gaat het om de inkopen en niet om de inkoopwaarde. Als de voorraad in een periode toeneemt, is er dus extra ingekocht. Als de voorraad gedaald is, zijn de inkopen lager dan de inkoopwaarde van de omzet. De voorraad was op 1 januari 2010: € 80.000. De voorraad was op 31 december 2010: € 72.000. De voorraad is met € 8.000 afgenomen. De inkopen op rekening gedurende het jaar 2010 bedragen daardoor: € 582.000 - € 8.000 = € 574.000. Nu je het gemiddelde crediteurensaldo en de inkopen op rekening hebt uitgerekend, kun je de gemiddelde kredietduur van crediteuren berekenen. De gemiddelde kredietduur van crediteuren is het gemiddelde crediteurenbedrag gedeeld door de inkopen op rekening maal 360 dagen. Voor sportshop Action is dit:
© ThiemeMeulenhoff
15
13
15
16
16
Gemiddelde crediteurenbedrag ÷ inkopen op rekening x 360 dagen. € 57.400 ÷ € 574.000 x 360 dagen = 0,10 x 360 dagen = 36 dagen. Dat betekent dat er gemiddeld voor 36 dagen inkopen op rekening verschuldigd is aan leveranciers. Anders gezegd: er moet iedere 36 dagen een kortlopende verplichting van € 57.400 worden voldaan aan crediteuren. Per dag is dat een kortlopende verplichting van € 574.000 ÷ 360 dagen = € 1.594,44. Het gemiddeld verschuldigde bedrag aan crediteuren bedraagt 36 x € 1.594,44 = € 57.400.
17
Controlevragen Wat zijn voorbeelden van activiteitskengetallen van crediteuren?
18
Wat is het gemiddelde crediteurenbedrag?
19
Wat is de gemiddelde kredietduur van crediteuren?
20
Wat is het verschil tussen de inkopen op rekening en de inkoopwaarde?
KORTOM
1.6
Crediteurenkengetallen – Het gemiddelde crediteurenbedrag en de gemiddelde kredietduur van crediteuren zijn voorbeelden van crediteurenkengetallen. – Het gemiddelde crediteurenbedrag is het bedrag dat gemiddeld in de loop van een jaar aan crediteuren verschuldigd is. – De gemiddelde kredietduur is het gemiddelde aantal dagen dat van leveranciers krediet is ontvangen. – De inkopen bepaal je met de inkoopwaarde en de verandering van de voorraad. – Crediteuren zijn ontvangen leverancierskrediet. – Crediteuren zijn kortlopende schulden.
HOE BEPAAL IK HET NETTOWERKKAPITAAL, DE CURRENT RATIO EN DE QUICK RATIO? Behalve de voorraad, de debiteuren en de crediteuren zijn ook nog enkele andere posten op de balans van belang. Aan de debetzijde gaat het om de liquide middelen. Er moet altijd een bedrag aan liquide middelen aanwezig zijn om allerlei kleine betalingen te kunnen verrichten. Aan de creditzijde gaat het om overige kortlopende schulden. Dit kan gaan om een opgenomen rekening-courantkrediet, af te dragen omzetbelasting, nog te betalen bedragen, enzovoort. Om de liquiditeit van een onderneming te beoordelen, moet je de vlottende activa en de kortlopende schulden met elkaar vergelijken. Dat doe je met liquiditeitskengetallen. De meest gebruikte zijn: – het nettowerkkapitaal; – de current ratio; – de quick ratio; Met de balans van glasbedrijf Glasimex kun je deze kengetallen berekenen.
14
16
© ThiemeMeulenhoff
16
17
17
NETTOWERKKAPITAAL De behoefte aan vermogen voor voorraden, debiteuren en liquide middelen schommelt gedurende het jaar. De aflossing van de kortlopende schulden moet betaald worden uit de vrijkomende liquide middelen. Je moet er dus voor zorgen dat de vlottende activa groter zijn dan de kortlopende schulden. Bij de berekening van het nettowerkkapitaal bereken je het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. Nettowerkkapitaal = vlottende activa - kortlopende schulden Voor Glasimex bedraagt het nettowerkkapitaal op: 1 januari: € 102.000 - € 30.000 = € 72.000. 1 juli: € 90.000 - € 25.000 = € 65.000. 31 december: € 96.000 - € 32.000 = € 64.000. Conclusie: Bij Glasimex is de waarde van de vlottende activa duidelijk groter dan de waarde van de kortlopende schulden. Conclusie: Glasimex beschikt over voldoende liquide middelen om haar kortlopende verplichtingen op tijd te kunnen betalen. CURRENT RATIO Met de current ratio bereken je de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. Zo’n verhouding noem je een ratio. De current ratio is de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende verplichtingen. Het zijn dezelfde getallen als bij het nettowerkkapitaal, maar nu moet je de getallen op elkaar delen.
Omdat het even duurt voordat debiteuren hebben betaald en voordat voorraden in liquide middelen zijn omgezet, kan er pas van een gezonde situatie gesproken worden als de current ratio 2,0 of meer is. Voor Glasimex bedraagt de current ratio op:
© ThiemeMeulenhoff
17
15
17
18
18
1 januari: € 102.000 ÷ € 30.000 = 3,4. Dat wil zeggen dat er voor iedere euro aan kortlopende schuld 3,40 euro aan vlottende activa beschikbaar is. 1 juli: € 90.000 ÷ € 25.000 = 3,6. De current ratio is dus iets toegenomen. 31 december: € 96.000 ÷ € 32.000 = 3,0. De current ratio is weer iets afgenomen. Conclusie: Ervan uitgaande dat de voorraden verkoopbaar zijn en de debiteuren tijdig de openstaande facturen betalen, beschikt Glasimex over voldoende liquide middelen om aan haar kortlopende verplichtingen te voldoen.
TIP Bij het berekenen van de current ratio ga je er wel van uit dat alle debiteuren op tijd betalen en dat de voorraad op korte termijn verkocht wordt, waardoor er liquide middelen beschikbaar komen.
QUICK RATIO Met de quick ratio bereken je ook een verhouding, maar je neemt de vlottende activa zonder de voorraden. Je gaat er dan van uit dat de voorraden er te lang over doen om liquide te worden. In veel gevallen moeten de voorraden eerst verkocht worden op rekening en dan moeten de debiteuren nog betalen. De quick ratio is de verhouding tussen de vlottende activa zonder de voorraden en de kortlopende verplichtingen.
De verhouding die de quick ratio aangeeft, zal lager zijn dan de current ratio (ga dat eens na). Om aan de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen, zal de quick ratio toch minimaal 1,0 of meer moeten zijn. Voor Glasimex bereken je de quick ratio op de volgende data als volgt: Op 1 januari bedragen de vlottende activa zonder de voorraden € 102.000 - € 63.000 = € 39.000. De quick ratio bedraagt € 39.000 ÷ € 30.000 = 1,3, dat wil zeggen dat er voor iedere euro aan kortlopende verplichtingen 1,3 euro aanwezig is om aan deze verplichting te voldoen. Hierbij is de aanwezige voorraad nog buiten beschouwing gelaten. Op 1 juli bedragen de vlottende activa zonder de voorraden € 90.000 - € 50.000 = € 40.000. De quick ratio bedraagt € 40.000 ÷ € 25.000 = 1,6. De quick ratio is dus iets toegenomen. Op 31 december bedragen de vlottende activa zonder de voorraden € 96.000 - € 56.000 = € 40.000. De quick ratio bedraagt € 40.000 ÷ € 32.000 = 1,25. De quick ratio is weer iets afgenomen.
16
18
© ThiemeMeulenhoff
18
19
19
Conclusie: Gedurende het jaar 2010 is de waarde van de vlottende activa, zonder de voorraad, voldoende voor Glasimex om haar kortlopende verplichtingen te kunnen betalen.
21
Controlevragen Wat zijn de meest gebruikte kengetallen voor de beoordeling van de liquiditeit?
22
Wat is het nettowerkkapitaal?
23
Wat is de current ratio?
24
Wat is de quick ratio?
KORTOM
1.7
Nettowerkkapitaal, current ratio en quick ratio – De meest gebruikte liquiditeitskengetallen zijn het nettowerkkapitaal, de current ratio en de quick ratio. – Het nettowerkkapitaal is het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. – De current ratio is de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende verplichtingen. – De quick ratio is de verhouding tussen de vlottende activa zonder de voorraden en de kortlopende verplichtingen.
HOE BEPAAL IK DE LIQUIDITEITSKENGETALLEN? Banken, crediteuren en andere schuldeisers kunnen niet makkelijk beoordelen of een onderneming op tijd de nodige betalingen kan doen. Zij weten niet op welk moment de ontvangsten binnenkomen en er uitgaven gedaan moeten worden. Op een balans staat alleen het saldo van de liquide middelen. Je kunt niet weten wanneer bepaalde inkomsten worden ontvangen of wanneer bepaalde kortlopende schulden afgelost moeten worden. Toch moeten de schuldeiders het met de balans doen. Met de balans bereken je liquiditeitskengetallen om er een beeld van te krijgen of een onderneming voldoende gezond is om haar kortlopende verplichtingen te kunnen betalen. Op een liquiditeitsbalans zijn de balansposten gegroepeerd. Deze groepen zijn: – vaste activa; – vlottende activa; – eigen vermogen; – langlopende schulden; – kortlopende schulden. Aan de debetzijde staan de posten in de volgorde van investeringsduur. Bovenaan staan de gebouwen en onderaan de liquide middelen. Aan de creditzijde staat het vermogen gerangschikt naar de duur dat je over het vermogen kunt beschikken. Bovenaan staat het eigen vermogen (permanent vermogen), daarna het langdurig tijdelijke vermogen en dan het kortstondig tijdelijke vermogen. Van Bogota BV is de volgende balans bekend.
© ThiemeMeulenhoff
19
17
19
20
20
Met deze balans bereken je de liquiditeitskengetallen. Het nettowerkkapitaal is het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. De vlottende activa zijn € 275.000. De kortlopende schulden bedragen € 117.000. Het nettowerkkapitaal is € 275.000 – € 117.000 = € 158.000 (positief). De current ratio is de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. De current ratio bedraagt € 275.000 ÷ € 117.000 = 2,35. De vlottende activa zijn ruim 2,35 keer zo groot als de kortlopende schulden. Voor de quick ratio heb je de vlottende activa nodig zonder de voorraden. Deze activa bedragen € 275.000 – € 143.000 = € 132.000. De quick ratio bedraagt € 132.000 ÷ € 117.000 = 1,128 = 1,13. Stel je eens voor: Als Bogota BV op 2 januari een voorraad goederen op rekening koopt voor € 75.000, neemt zowel de post Voorraad als de post Crediteuren toe met € 75.000. – De Voorraad wordt € 218.000. – De post Crediteuren wordt € 183.000. Deze verandering op de balans heeft mogelijke gevolgen voor de liquiditeitskengetallen. Het nettowerkkapitaal verandert niet, omdat de vlottende activa en de kortlopende schulden met hetzelfde bedrag toenemen. Het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden blijft gelijk. De vlottende activa zijn nu € 350.000 en de kortlopende schulden € 192.000. Het nettowerkkapitaal bedraagt € 350.000 – € 192.000 = 158.000 positief. Het nettowerkkapitaal is niet veranderd. De liquiditeit is gelijk gebleven. De current ratio verandert wel. De teller en noemer van de current ratio nemen met hetzelfde bedrag toe. Toch wordt de verhouding kleiner. De current ratio is nu € 350.000 ÷ € 192.000 = 1,82. De liquiditeit volgens deze ratio is verslechterd.
18
20
© ThiemeMeulenhoff
20
21
21
De quick ratio wordt ook kleiner, omdat in dit kengetal alleen de noemer groter wordt. De quick ratio wordt € 132.000 ÷ € 192.000 = 0,6875. De liquiditeit volgens deze ratio is verslechterd. BEOORDELING LIQUIDITEITSKENGETALLEN De beoordeling van de liquiditeit aan de hand van het nettowerkkapitaal, de current ratio en de quick ratio is best lastig als het ene kengetal niet verandert en het andere wel. Daarom moet je altijd voorzichtig met kengetallen omgaan en ze alle drie bekijken om een goed oordeel te kunnen vellen. In het algemeen moeten de vlottende activa groter zijn dan de kortlopende schulden. Het nettowerkkapitaal moet dus positief zijn. Zeker als je weet dat er altijd een bedrag in voorraden, debiteuren en liquide middelen geïnvesteerd moet blijven. Een bedrijf zonder vlottende activa kan geen activiteiten uitvoeren. Het bedrag boven deze minimale vlottende activa moet groot genoeg zijn voor de kortlopende schulden. Je begrijpt dat dit voor allerlei bedrijven verschillend zal zijn. Het ene bedrijf werkt met een grote voorraad, terwijl een ander bedrijf met een minimale voorraad toekan. Voor de current ratio is 2,0 in het algemeen voldoende voor een goede liquiditeit. Daarbij staat er tegenover iedere euro aan kortlopende verplichtingen twee euro aan vlottende activa. De waarde van de quick ratio hangt van de benodigde voorraden af en moet minimaal 1,0 zijn. In dit geval zal er tegenover iedere euro aan kortlopende verplichtingen ook één euro aan vlottende activa aanwezig zijn, waarbij de voorraden buiten beschouwing zijn gelaten.
© ThiemeMeulenhoff
21
19
21
22
22
25
Controlevragen Waarom moet het nettowerkkapitaal positief zijn?
26
Waarom zal de current ratio in het algemeen minimaal 2,0 moeten bedragen?
27
Waarom moet de quick ratio minimaal 1,0 bedragen?
28
Waarom kan de minimale waarde van de current ratio per bedrijf verschillen?
KORTOM
1.8
Balans en liquiditeitskengetallen – Om de liquiditeit goed te beoordelen, gebruik je de drie kengetallen. – Het nettowerkkapitaal moet altijd positief zijn. – De current ratio moet in het algemeen 2,0 of meer zijn. – De quick ratio moet minstens 1,0 zijn. – Door veranderingen op de balans veranderen ook de liquiditeitskengetallen. – De liquiditeitskengetallen veranderen niet allemaal op dezelfde manier als er op de balans iets verandert.
HOE STEL IK EEN LIQUIDITEITSBEGROTING OP? Als je als ondernemer wilt weten of je altijd aan je betalingsverplichtingen kunt voldoen, moet je een planning maken van de inkomsten en uitgaven. Zo’n planning heet een liquiditeitsbegroting. In een liquiditeitsbegroting staan de geschatte of begrote inkomsten en uitgaven. De inkomsten ontstaan voornamelijk doordat er goederen of diensten verkocht worden. De uitgaven kunnen veel oorzaken hebben. Denk maar aan het inkopen van goederen, het betalen van kosten, het afdragen van belasting, enzovoort. Ook zijn er inkomsten en uitgaven die minder vaak voorkomen. Je moet dan denken aan het opnemen of aflossen van leningen, het opnemen van geld voor privédoeleinden en de aanschaf of verkoop van duurzame productiemiddelen. Het principe van een liquiditeitsbegroting is als volgt: Je begint een periode, bijvoorbeeld een maand, met een bedrag in kas en op de bank. Daarbij tel je de inkomsten van die maand op en vervolgens trek je de uitgaven in die maand ervan af. Wat dan overblijft, is een bedrag in kas en op de bank aan het eind van die maand. Dit eindbedrag is dan weer het beginbedrag van de volgende maand. In een schema ziet een liquiditeitsbegroting er zo uit.
Om te bekijken of de onderneming op tijd aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen, worden de inkomsten en uitgaven bijgehouden. De onderneming bekijkt op welk moment de uitgaven gedaan moeten worden en wanneer de inkomsten binnenkomen.
20
22
© ThiemeMeulenhoff
22
23
23
In een bepaalde maand kunnen de inkomsten groter zijn dan de uitgaven. Dan nemen de liquide middelen toe. Zijn de inkomsten kleiner dan de uitgaven, dan nemen de liquide middelen af. Als een onderneming ziet dat in een bepaalde maand het saldo liquide middelen te klein wordt, moet zij ervoor zorgen dat er bankkrediet opgenomen kan worden. Kan de onderneming niet over een extra bankkrediet beschikken, dan moet zij bekijken of bepaalde inkomsten sneller kunnen worden ontvangen, of bepaalde uitgaven kunnen worden verminderd of zelfs uitgesteld. In een liquiditeitsbegroting laat je per periode zien hoe eerst de begrote inkomsten en daarna de uitgaven het saldo liquide middelen beïnvloeden. In het derde kwartaal heeft Bavilex de volgende inkomsten en uitgaven begroot: – juli - inkomsten: • contante verkopen € 115.000; • ontvangen van debiteuren € 40.000; • verkoop inventaris € 1.500. – augustus - inkomsten: • contante verkopen € 105.000; • ontvangen van debiteuren € 30.000. – september - inkomsten: • contante verkopen € 115.000; • ontvangen van debiteuren € 42.000. – juli - uitgaven: • betaald aan crediteuren € 110.000; • diverse kosten € 11.000; • aflossing hypotheek € 2.000; • betaalde interest € 1.200; • privé opgenomen € 5.000. – augustus - uitgaven: • betaald aan crediteuren € 95.000; • diverse kosten € 9.200; • privé opgenomen € 5.500. – september - uitgaven: • betaald aan crediteuren € 120.000; • diverse kosten € 12.500; • privé opgenomen € 5.800; • aanschaf bestelauto € 32.900. Het saldo liquide middelen bedraagt op 1 juli € 12.000. Als je deze gegevens in het schema van de liquiditeitsbegroting zet, ziet dat er zo uit.
© ThiemeMeulenhoff
23
21
23
24
24
Het saldo liquide middelen verandert elke maand door de inkomsten en de uitgaven. Als de inkomsten groter zijn dan de uitgaven, neemt het saldo toe. Dat is het geval in juli en augustus. Maar in september neemt het saldo af, omdat Bavilex dan een grote uitgave doet: de aanschaf van de bestelauto. Gelukkig is het saldo liquide middelen groot genoeg om deze uitgave in september te doen. De laatste kolom laat zien dat het saldo liquide middelen toeneemt met € 50.400 – € 12.000 – € 38.400. Dat is het verschil tussen de totale inkomsten van het derde kwartaal en de uitgaven van het derde kwartaal: € 448.500 – € 410.100 = € 38.400. Maar daaraan kun je niet zien wat de schommelingen in de liquide middelen geweest zijn. Een liquiditeitsbegroting per maand geeft je dus meer inzicht in de werkelijke gang van zaken. De incidentele gebeurtenissen zijn vaak de oorzaak van liquiditeitsproblemen. Net als bij individuele personen kan een bedrijf soms een grote uitgave niet doen omdat ze gewoon het geld niet heeft in de vorm van liquide middelen. Zij moet dan ergens geld vandaan halen. Vaak betekent dat lenen bij de bank, dus rood staan. Dat gebeurt dan bijvoorbeeld met een opname van het rekening-courantkrediet. 29
Controlevragen Welke invloed heeft een aflossing op een lening op het saldo liquide middelen?
30
Welke invloed heeft de aanschaf van een bestelauto (contant betaald) op het saldo liquide middelen?
31
Welke invloed heeft een verkoop op rekening op het saldo liquide middelen?
32
Welke invloed hebben afschrijvingen op het saldo liquide middelen?
KORTOM
Liquiditeitsbegroting – De verandering van de liquide middelen is het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven in een periode. – Het saldo liquide middelen neemt toe als de inkomsten groter zijn dan de uitgaven. – Het saldo liquide middelen neemt af als de inkomsten kleiner zijn dan de uitgaven. – Incidentele financiële gebeurtenissen kunnen de oorzaak zijn van liquiditeitsproblemen.
22
24
© ThiemeMeulenhoff
24
25
25
Begrippenlijst ................................................ vermogensmarkt Markt waar vragers en aanbieders van vermogen met elkaar handelen. gemiddelde voorraad De voorraad die gemiddeld in de loop van een jaar in de onderneming aanwezig is. omzetsnelheid Het aantal malen dat de voorraad per jaar verkocht wordt. opslagduur De tijd tussen inkoop en verkoop van een artikel. activiteitskengetallen Getallen die een verhouding aangeven tussen posten op de balans en/of de winst-en-verliesrekening. verstrekte leverancierskrediet Kortlopende schuld die ontstaat doordat de leverancier toestaat dat de afnemer de verkochte goederen pas na de levering betaalt. gemiddelde debiteurensaldo Het activiteitskengetal dat aangeeft hoe groot over een bepaalde periode het gemiddelde verstrekte leverancierskrediet is geweest aan klanten (debiteuren). gemiddelde kredietduur Het activiteitskengetal dat aangeeft hoeveel het gemiddelde aantal dagen of maanden is dat een onderneming aan haar afnemers leverancierskrediet heeft gegeven. opgenomen leverancierskrediet Kortlopende schuld die ontstaat doordat de afnemer de gekochte goederen pas na de levering betaalt gemiddelde crediteurensaldo Het bedrag dat gemiddeld in de loop van een jaar aan leveranciers verschuldigd is. speculeren Gebruikmaken van prijsverschillen die op verschillende momenten bestaan. transactiemotief Een reden om liquide middelen te bezitten om betalingen te kunnen doen. voorzorgmotief Een reden om liquide middelen te bezitten in in een bijzondere situatie. speculatiemotief Een reden om liquide middelen te bezitten om te kunnen profiteren van prijsvoordelen. nettowerkkapitaal Het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. current ratio De verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden.
Š ThiemeMeulenho
25
23
25
26
26
quick ratio De verhouding van de vlottende activa zonder de voorraden en de kortlopende verplichtingen. liquiditeitsbegroting Een planning van geschatte of begrote inkomsten en uitgaven.
24
26
Š ThiemeMeulenho
26