Feniks vwo hfd 7

Page 1

Geschiedenis voor de bovenbouw

Overzicht van de geschiedenis

VWO


7

Tijd van pruiken en revoluties 1700-1800 Het beeldmerk van dit tijdvak

In het midden de guillotine, de valbijl die symbool staat voor de Franse Revolutie. Op de achtergrond kijken burgers met witte pruiken op naar een natuurkundig experiment. De pruiken waren in de achttiende eeuw in de mode bij rijke en welgestelde mensen.

3000 v. Chr.

Prehistorie

2000 v. Chr.

1000 v. Chr.

Oudheid

0


5

Oriëntatie op het tijdvak

500

bron 1

In de Parijse salon van Madame de Geoffrin verzamelen zich schrijvers en geleerde om te discussiëren over een nieuwe samenleving. Schilderij van Gabriel Lemonnier.

bron 2

Arme boeren slaan met hun dorsvlegels mijters, harnassen en zwaarden stuk. Franse gravure over de Nacht van 4 augustus 1789, het ‘patriottisch delirium’.

bron 3

Het afgehakte hoofd van Lodewijk XVI. De tekstregel boven betekent: ‘Stof tot nadenken voor de gekroonde jongleurs’. De tekstregel onderaan is een regel uit de Marseillaise: ‘Laat onzuiver bloed onze velden doordrenken’.

Oriëntatie op het tijdvak

Verlichting

Een namiddag in 1755, rue Saint-Honoré in Parijs. In de salon van madame Geoffrin zitten schrijvers en geleerden (bron 1). Een toneelstuk van de filosoof en schrijver Voltaire wordt voorgedragen. Het stuk speelt zich af in China, een land dat op dat moment in de mode is vanwege de bijzondere gebruiken en ongewone kleding. Vreemde landen en volkeren zijn interessant, omdat de Fransen zich daarmee kunnen vergelijken. De gasten zitten gegroepeerd rond de buste van de verbannen filosoof Voltaire, bekend door zijn kritiek op de kerk en adel. Aan het bureau zit de toneelspeler Lekain, die het stuk voordraagt. Marie Thérèse Geoffrin, de gastvrouw, had geen onderwijs genoten, maar nu, in haar positie van rijke echtgenote, haalde ze het gebrek aan kennis ruimschoots in door thuis een salon te organiseren. In de Salon van Madame Geoffrin zijn de belangrijkste Franse vertegenwoordigers van de Verlichting bijeen. Op het schilderij zit Madame Geoffrin op de voorste rij als derde van rechts. Aanwezig zijn de filosofen Montesquieu en Rousseau, die bekend zijn vanwege hun felle kritiek op de macht van de koning en de standenrechtspraak.

De Tijd van pruiken en revoluties, de achttiende eeuw, wordt ook wel de tijd van de Verlichting genoemd. De wortels van de Verlichting liggen gedeeltelijk in de zestiende eeuw. De humanisten stelden niet God en geloof centraal, maar de mens met zijn vermogen tot zelfstandig denken en zijn creativiteit. Wetenschappers wilden met hun verstand, wetenschappelijk de natuur onderzoeken los van geloof en bijbel. Dit rationalisme leidde tot spectaculaire natuurwetenschappelijke ontdekkingen. Filosofen raakten geïnspireerd door deze wetenschappelijke revolutie. Locke, Montesquieu en Rousseau verwachtten dat een kritische houding ten opzichte van sociale verhoudingen, bestuur en rechtspraak tot nieuwe inzichten zou leiden. Beperking van de macht van de koning en afschaffing van de privileges van geestelijkheid en adel zouden de samenleving rechtvaardiger maken. Met de term Verlichting wordt benadrukt dat de wetenschappers en filosofen de mensheid uit de duisternis van onwetendheid en bijgeloof wilden halen. Optimistisch dachten zij dat door het verstand te gebruiken en de juiste kennis toe te passen het menselijk bestaan enorm veel beter en aangenamer zou worden.

1000

Middeleeuwen

1500

1600

1700

Vroegmoderne Tijd

1800

1900

1950

Moderne Tijd

2000


6

7 Tijd van pruiken en revoluties

Pruiken en revoluties In Nederland kreeg de achttiende eeuw de bijnaam Pruikentijd. Rijke mensen, zowel van adel als uit de burgerij, droegen gepoederde pruiken. De mannen kleedden zich in kleurrijke jasjes en kniebroeken met zijden sokken. Evenals de dames droegen zij hooggehakte schoenen. Dames gingen in een hoepelrok op visite, naar een toneelstuk, naar de opera of naar een salon. Deze mode kwam uit Parijs, maar was al spoedig verspreid over geheel Europa. Het woord revoluties in ‘Tijd van pruiken en revoluties’, slaat zowel op de nieuwe wetenschappelijke inzichten als op de opstanden om de macht van koningen te breken en de standenmaatschappij en sociale ongelijkheid op te heffen. De Franse hoofdstad was een broedplaats van nieuwe, revolutionaire ideeën over een betere maatschappij: de Verlichting (§7.1). De Franse koningen waren niet gediend van de kritiek op hun absolute macht (absolutisme) en verboden het drukken en verspreiden van boeken die hun absolute macht konden aantasten. Daarom was Voltaire verbannen en lieten veel filosofen hun boeken drukken in het buitenland (bron 4). Niet elke vorst reageerde negatief op de verlichtingsfilosofen.

Koning Frederik de Grote van Pruisen (1712-1786), keizer Jozef II van Oostenrijk (1741-1790) en tsarina Catharina II van Rusland (1729-1796) bewonderden hun ideeën. Zij verbeterden de rechtspraak, verbeterden de infrastructuur en stimuleerden de bedrijvigheid in hun landen. Aantasting van hun macht duldden zij echter niet, het bleven despoten, weliswaar verlichte despoten (§7.2). In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw werden de nieuw ontdekte gebieden steeds meer bevolkt door Europeanen. In deze vestigingskolonies stichtten de kolonisten plantages (plantagekolonie) om op grote schaal agrarische producten te verbouwen waarnaar bij de groeiende burgerij in Europa steeds meer vraag ontstond: tabak, suiker, koffie en thee en katoen voor de textielindustrie. Slavenhandelaren haalden negers uit Afrika om de plantages van voldoende arbeidskrachten te voorzien. Deze slaven werden tegen Europese handelsgoederen (textiel, wapens en drank) geruild en vervolgens als handelswaar over de Atlantische Oceaan naar Amerika vervoerd (trans-Atlantische slavenhandel) (§7.3). Verlichte denkers protesteerden tegen het verhandelen van slaven en hun tewerkstelling op de plantages. Zo bevorderden zij het abolitionisme (to abolish = afschaffen of beëindigen). De verlichte opvattingen over het bestuur leidden tot democratische revoluties (§7.4). In de Engelse kolonies in Noord-Amerika voerden de kolonisten strijd tegen de Britse overheersing. Na het veroveren van de onafhankelijkheid stichtten zij de Verenigde Staten van Amerika, een republiek met een gekozen president als staatshoofd. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden mislukte een opstand van de Patriotten tegen de stadhouder. In Frankrijk zou de kritiek op het Ancien Régime met zijn standenmaatschappij en absolutisme het felst worden. Niet alleen de verlichte ideeën maakten de situatie in Frankrijk explosief. De economische omstandigheden waren voor grote delen van het volk uitermate slecht. De staatskas was leeg (bron 5). De belastingen waren voor de arme boeren en stedelingen zeer hoog en er brak herhaaldelijk hongersnood uit. In 1789 barstte de Franse Revolutie los. In de eerste Franse grondwet van 1792 werden de privileges van geestelijkheid en adel afgeschaft en de grondrechten van de burgers vastgelegd. Koning Lodewijk XVI werd in 1793 onthoofd (bron 3).

bron 4

Titelblad van Du Contrat Social. De staatsmacht was volgens Rousseau afkomstig van het volk, en aan dat volk zou de koning verantwoording moeten afleggen. De denkbeelden waren in Frankrijk zo verdacht dat Rousseau zijn belangrijkste werk in 1762 in Amsterdam liet drukken.


7

Oriëntatie op het tijdvak

bron 5

De koning en zijn minister vinden de staatskas leeg. De adel en geestelijkheid dragen zakken met geld weg. Engelse gravure, 1788.

Opdrachten Oriëntatie Opdracht 1 oorzaak en gevolg De achttiende eeuw wordt tegenwoordig wel de Tijd van pruiken en revoluties genoemd. In ons land spreken we van de Pruikentijd. a Waarom heeft men die naam bedacht voor dat tijdvak? Beantwoord deze vraag voor zowel het begrip ‘pruiken’ als het begrip ‘revoluties’. b Bedenk welke negatieve associaties de term Pruikentijd opwekt. c Welk woord, ‘pruiken’ of ‘revoluties’ past het beste bij de Verlichting? Leg uit waarom. d Welk woord ‘pruiken’ of ‘revoluties’ is vooral een gevolg van de Verlichting? Leg uit waarom.

Opdracht 2 Expert In groepjes van vier onderzoekt iedere leerling de betekenis van één van de genoemde personen. Daarna informeer je de andere groepsleden over de onderzochte persoon, jullie bepalen samen de chronologische volgorde en beredeneren welke persoon het belangrijkste was. a Newton, Galileï, Keppler, Copernicus. b Huygens, Swammerdam, Boerhaave, Leeuwenhoek c Montesquieu, Locke, Hobbes, Rousseau. Opdracht 3 samenvatting Woordweb Maak een woordweb van het begrip ‘Verlichting’. Zet het woord ‘Verlichting’ in het midden. Koppel daaraan de vier termen: geloof, politiek, economie en maatschappij. Koppel aan elk van die termen minstens vier begrippen of personen.

Kennis: 2a, 2b, 2c, 2d Begrip: 1a, 1b, 1d, 3 Analyse: 1c


7.1

De Verlichting Kenmerkend aspect

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen.

bron 6

Minister Colbert stelt aan Lodewijk XIV nieuwe leden voor van de Académie des Sciences. Schilderij van Henri Testelin uit 1667.

De kern De Franse koning Lodewijk XIV ontvangt aan het hof te Versailles nieuwe leden van de Academie voor Wetenschap­ pen (bron 6). Hij en zijn opvolgers waren opgetogen over de nieuwe geografische en natuurwetenschappelijke ontdek­ kingen. Graag lieten zij zich daarover informeren. Van verlichtingsfilosofen die kritiek hadden op de standen­ maatschappij en op hun absolute macht moesten zij echter niets hebben. In de standenmaatschappij bezaten geestelijkheid en adel privileges, terwijl de burgers en boeren die twee standen door middel van belastingen onderhielden. De koning regeerde als absoluut vorst en was de hoogste rechter. John Locke en Jean-Jacques Rousseau vonden dat de sociale en bestuurlijke verhoudingen onevenwichtig waren. Beide filosofen waren tegenstander van het droit divin: de opvatting dat de macht van de koning van God afkomstig zou zijn. Volgens deze voorstanders van de volkssoevereiniteit hoorde de bestuurs­macht bij het volk te liggen en moest de koning verantwoord­ing aan het volk afleggen. Ook Montesquieu verwierp in zijn De l’Esprit des Lois het absolute koningschap. Het volk diende de wetgevende macht te bezitten met als

uitvoerende macht de koning en zijn ministers. De rechterlijke macht diende in handen te zijn van onafhankelijke rechters. Deze driedeling van de staatsmacht heet de trias politica. Perspectief Het waren Locke, Rousseau en Montesquieu die de revolutionairen aan het einde van de achttiende eeuw een alternatief boden voor het absolute koningschap. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd, de Patriottenbeweging in de noordelijke Nederlanden en de Franse Revolutie komen voort uit de gedachten van volkssoevereiniteit en trias politica. De principes van volkssoevereiniteit en driedeling van de staatsmacht vormen de basis van de staats­inrichting van de huidige westerse democratieën, ook de Nederlandse.

Onderzoeksvraag

Welke kritiek hadden de verlichte denkers op de standenmaatschappij en het absolute koningschap?


9

7.1 De Verlichting

Ontevredenheid over het Ancien Régime De maatschappelijke ordening van de zeventiende en acht­ tiende eeuw heet het Ancien Régime. In de Tijd van pruiken en revoluties kenden de Europese landen nog steeds een standenmaatschappij, waarbij net als in de Middeleeuwen adel en geestelijkheid over privileges beschikten en teerden op de rest van de bevolking. Als gevolg van de toenemende economische macht van de derde stand stonden de verhoudingen tussen de standen onder druk. De burgerij eiste bestuurlijke invloed. De prent ‘De 4 waarheden deser tegenwoordigen eeuwe’ geeft enkele maatschappelijke verschuivingen duidelijk weer (bron 7). De boer zorgt nog steeds voor het voedsel, de priester bidt, de soldaat vecht. Maar die soldaat is geen edelman meer.

bron 7

Volksprent ‘De 4 waarheden deser tegenwoordigen eeuwe’.

Markies de Bouillé over adel en bourgeoisie aan het einde van het Ancien Régime: ‘De adel onderscheidt zich uiteindelijk alleen van de andere bevolkingsgroepen door willekeurig door de koning verleende privileges. De adel is vrijgesteld van belastingen en dat is slecht voor de staat en schokkend voor het volk. In Parijs en in de grote steden heeft de burgerij meer rijk­ dom, meer talenten en meer persoonlijke verdiensten dan de adel. Door militaire regels wordt de burgerij uitgesloten van hoge rangen in het leger. Hoge geeste­lijke functies blijven voorbestemd voor de hoge adel. Van de hoge rechterlijke macht wordt de burgerij uitgesloten doordat de zittende rechters alleen andere edelen in de recht­ banken opnemen.’ François Claude Amour, Marquis de Bouillé, Mémoires, 1788.

bron 8

Hij draagt niet meer een ridderharnas. Hij is een huursoldaat in een felgekleurd rood of blauw uniform, aangenomen door een commandant – al dan niet van adel – in dienst van de koning. De advocaat komt uit de stedelijke burgerij en heeft aan een universiteit rechten gestudeerd. Hij moet pleiten in rechtszaken waarbij de rechters vaak wel nog van adel zijn en meestal veel slechter opgeleid dan hijzelf. Soms kochten rijke burgers adellijke titels en traden toe tot de adel en profiteerden van de privileges. Andere kapitaal­ krachtige burgers kochten baantjes van de koning zoals pacht- of belastinginner. Ze waren zeer gehaat omdat zij meer belasting inden dan de leden van de derde stand en de boeren aan de koning verschuldigd waren. Nagenoeg de gehele derde stand was ontevreden. Ondernemers omdat hoge belastingen economische groei in de weg stonden. De gilderegels beschermden weliswaar tegen oneerlijke concurrentie, maar ze stonden technische vernieuwingen en een moderne en efficiëntere bedrijfsvoering in de weg. De knechten in de werkplaatsen kregen slecht betaald, terwijl de broodprijs enorm steeg in tijden van misoogst. Voor de plattelandsbevolking was de situatie desastreus. De boeren hadden meestal geen eigen grond en moesten een boerderijtje pachten. De eerste en tweede stand en de rijke burgers bezaten veel grond. Zij lieten de akkers bewerken door landarbeiders die als dagloners werkten. Een onzeker bestaan, want seizoensarbeid was onregelmatig en leverde weinig op. Ze moesten tevreden zijn met een klein huis, een geit, een varken, enkele kippen en een groentetuintje.

Een Engelse landbouwdeskundige over het leven op het platteland in Frankrijk: Ik werd aangesproken door een arme vrouw, die over het ongeluk van de tijd klaagde, en die me zei dat de Elzas een droevig land was. Ik vroeg haar waarom, en zij antwoordde mij dat haar man maar een lapje grond, een koe, en een slechte ezel bezat, en dat hij niettemin aan een heer een maat tarwe en drie kippen, en aan een andere heer vier maten haver, een kip en een stuiver moest geven, daarbij nog hoofdgeld en andere belastingen. Zij had verschillende kinderen, en met de melk van de koe kon zij soep bereiden. […] Op heel korte afstand gezien, leek deze vrouw wel zestig of zeventig jaar. Zij liep erg gebogen en het zware werk had in haar gezicht diepe rimpels gegraven. Maar zij zei mij slechts achtentwintig jaar oud te zijn.’ Arthur Young, Voyages en France en 1787-1790, Parijs 1930.

bron 9


10

7 Tijd van pruiken en revoluties

Bevolkingsgroep Koninklijke familie Geestelijkheid Adel Burgerij Boeren en landarbeiders Arbeiders in de stad bron 10

Aandeel bevolking – 0,8% 1,6% 8,4% 84,6% 4,6%

Aandeel grondbezit 15% 10% 18% 17% 40% –

De verdeling van het grondbezit in Frankrijk in 1750.

Kritiek op de geestelijkheid

Volgens Rousseau maakt de natuur geen onderscheid tussen de standen. ‘Tot nu toe heb ik geen onderscheid gemaakt tussen standen, rang en fortuin en ik zal dit in het vervolg ook niet doen, omdat alle mensen gelijk zijn, tot welke stand ze ook behoren: de rijke heeft geen grotere maag dan de arme en de eerste verteert zijn voedsel niet beter dan de laatste; de meester heeft langere noch sterkere armen dan zijn slaaf […]. Onuitwisbare eigenschappen zijn slechts diegene die door de natuur verstrekt worden, en de natuur maakt noch prinsen, noch rijken, noch grote heren.’ J.J. Rousseau, Du contrat social, Amsterdam 1762.

bron 12

Vele verlichte denkers bekritiseerden de kerk. Welk nut hadden priesters die geen taak hadden in de zielzorg of kloosterlingen die niet in onderwijs of ziekenzorg werkten? Voltaire keerde zich fel tegen de religieuze onverdraagzaamheid. Geen enkel geloof mag zich boven een ander stellen. Het ongeschoolde volk was gelovig of bijgelovig. Kerk en staat, geestelijkheid, koning en adel hielden de mensen onwetend om hun macht over het volk te handhaven.

Voltaire schreef over tolerantie en godsdienstvrijheid: ‘Gij hebt ons geen hart gegeven om elkaar te haten en geen handen om elkaar te vermoorden; maak dat we elkaar helpen om de last van een moeizaam en vergankelijk leven te dragen; dat de kleine verschillen tussen de klederen die onze nietige lichamen bedekken, tussen onze onvolkomen talen, tussen al onze belachelijke gebruiken, tussen al onze onvolmaakte wetten, tussen al onze standen, dat al die nuances geen aanleiding zijn tot haat en vervolging. Dat zij die kaarsen aansteken in volle dag om U te eren, diegenen mogen verdragen die genoeg hebben aan het licht van uw zon. Mochten alle mensen zich herinneren dat ze broeders zijn.’ Voltaire, Traité sur la tolérance, Genève 1763.

bron 11

Kritiek op de standensamenleving Welk nut had de adel als hun taken waren overgenomen door huursoldaten en rechtsgeleerden? Waren al die voorrechten van de adel wel terecht? Rousseau onderzocht kritisch de oorsprong van de macht van de koning. In zijn befaamde boek Du contrat social concludeerde hij niet alleen dat alle macht van het volk afkomstig is, maar ook dat alle mensen van nature gelijk zijn.

bron 13

Franse spotprent op de drie standen uit 1789.

Kritiek op het absolute koningschap Locke maakt duidelijk dat iedereen voor de wet gelijk is en dat die wetten van het volk en niet van de vorst afkomstig dienen te zijn. In Engeland golden deze regels al sinds de Glorious Revolution van 1688.

J. Locke over machtsmisbruik door de koning en rechtsongelijkheid tussen de verschillende standen: ‘Ten eerste moeten koningen regeren volgens de bestaan­ de wetten. De wetten mogen niet worden gewijzigd voor bijzondere gevallen. En de wetten moeten iedereen op dezelfde wijze behandelen: rijk en arm; de gunsteling aan het Hof en de boer aan de ploeg.


11

7.1 De Verlichting

Ten tweede mogen die wetten geen ander doel hebben dan het welzijn van het volk. Ten derde mag men geen belastingen heffen op de goederen van het volk zonder dat dit daarin heeft toe­ gestemd, zelf of door toedoen van zijn vertegenwoordigers.’ J. Locke, The Second Treatise of Civil Government, 1690.

bron 14 Voor Franse verlichte denkers gold de Engelse staatsinrichting als lichtend voorbeeld. In tegenstelling tot Frankrijk betaalden in Engeland de geestelijkheid en de adel wel belasting. Montesquieu concludeerde in zijn De l’Esprit des Lois (1748) dat het Engelse model, waarbij de volks­vertegen­woordiging het recht had om wetten te maken en goed te keuren, te prefereren viel boven de Franse situatie. Volgens hem moest er een driedeling van de macht komen, waarbij de koning en zijn ministers beschikken over de macht om wetten uit te voeren en de rechterlijke macht helemaal los daarvan opereert. Rousseau werkte de gedachte van volkssoevereiniteit verder uit. De koning heeft zijn bestuursmacht niet van God gekregen, maar van het volk. Alle mensen zijn vrij en gelijk. De opvatting van het individu komt wel eens in conflict met die van de meerderheid. Altijd moet dan het hoogste belang van het volk, van de meerderheid, gelden. In de volksvertegen­woordiging heeft iedereen één stem (hoofdelijke stemming) en als een wetsvoorstel een meerderheid haalt, dan gaat de wet gelden.

Rousseaus ideeën over de meerderheid: Wanneer in de volksvergadering een wet wordt voor­ gesteld, moet de volksvertegenwoordiger zich in feite afvragen of dat wetsvoorstel overeenstemt met de algemene wil. Iedereen die stemt, geeft daarover zijn mening; en uit de berekening van de stemmen wordt de verklaring van de algemene wil afgeleid. Wanneer die mening tegengesteld is aan de mijne, dan bewijst dat niets anders dan dat ik me vergist heb en dat wat ik dacht dat de algemene wil zou zijn, dat niet was. Dit alles veronder­stelt dat de algemene wil vervat is in de meerderheid.’ J.J. Rousseau, Du contrat social, Genève 1762

bron 15

Verspreiding van de verlichte ideeën De wetenschappers in de Tijd van pruiken en revoluties schreven honderden brieven om de nieuwe denkbeelden aan elkaar te melden. De verlichtingsideeën raakten verspreid via salons, wetenschappelijke verenigingen, via boeken en verzamelwerken en door middel van kritisch toneel.

Figaro, een eenvoudige kapper, zegt in het blijspel Figaro’s Bruiloft tegen graaf Almaviva: ‘Omdat u een grote heer bent, waant u zich een groot genie. Adel, rijkdom, een stand, waardigheden, dat alles maakt u zo trots. Wat hebt u dan wel gepresteerd voor al die goederen? U hebt de moeite genomen op de wereld te komen, en dat is alles. Terwijl ik, jandorie, verloren in de duistere menigte, meer behendigheid en berekening aan de dag heb moeten leggen, alleen maar om in leven te blijven, dan er sinds honderd jaar nodig is geweest om gans Spanje te besturen.’ P.-A. C. de Beaumarchais, Figaro’s Bruiloft, 1784.

bron 16

bron 17

7.1

Een coffeehouse in Londen. Tijdschriften en kranten lagen in cafés ter lezing en konden voor felle discussies zorgen.

Opdrachten

Opdracht 1 gebondenheid aan tijd en plaats Gebruik bron 6. a Beschrijf wat er op het schilderij te zien is. b Lodewijk XIV stond open voor nieuwe wetenschappelijke inzichten. Maak dit duidelijk met behulp van minstens drie dingen die je op de afbeelding ziet en door te beschrijven welk gezelschap op het schilderij staat. c De Académie des Sciences had drie permanente afdelingen: wiskunde, natuurkunde en scheikunde samen met biologie. Leg uit waarom dat goed past bij de weten­ schappelijke ontwikkelingen van die tijd. d Hoe zou de koning hebben gereageerd als hem werd voorgesteld Voltaire, Montesquieu of Rousseau in de Académie op te nemen? Leg die reactie uit. e Met welk doel liet Lodewijk XIV dit schilderij maken?


12

7 Tijd van pruiken en revoluties

Opdracht 2 gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling De verlichte denkers die kritiek hadden op de maat­ schappij in de tijd van Pruiken en Revoluties, waren er niet zomaar ineens. Zij hadden voorlopers, namelijk de Humanisten uit de vijftiende en zestiende eeuw en de natuurwetenschappers uit de zeventiende eeuw die vooral rationalistisch te werk gingen. a Leg uit op welke wijze de Humanisten voorlopers waren voor de verlichte denkers. b Leg uit op welke wijze die natuurwetenschappers voorlopers waren voor de verlichte denkers. c In welk opzicht gingen de verlichte filosofen een stap verder dan de Humanisten in hun denken over de maatschappij? Opdracht 3 continuïteit en discontinuïteit Gebruik bron 7. a Welke vier bevolkingsgroepen worden afgebeeld? b Welke functies hebben die bevolkingsgroepen? c Twee groepen hebben (een deel van) de taak van twee standen overgenomen. Noem de twee groepen, schrijf er de stand achter waarvan ze de taak hebben overgenomen en geef daarvoor een reden. d Welke uitspraak doet de boer? e Welke kritiek klinkt daarin door? Opdracht 4 examenopdracht – bron en vraagstelling Bestudeer de bronnen 7 tot en met 10. Zowel de boeren op het platteland als de stedelingen hadden moeilijke leefomstandigheden en kritiek op hun situatie. Toch waren er duidelijk verschillen (in de steden) tussen de burgerij en de arbeiders en (op het platteland) tussen de boeren en de landarbeiders. Toon de juistheid hiervan aan en onderbouw je antwoord met cijfers of citaten uit de bronnen die je hebt bestudeerd. Doe dit als volgt: a Beschrijf welke nadelen de burgerij had ten opzichte van de eerste en tweede stand. Citeer een zin om jouw beschrijving te onderbouwen. Zet er de bron bij. b Beschrijf op welke wijze de situatie voor de plattelands­ bevolking vaak nog slechter was dan die in de steden. Gebruik cijfers en minstens twee citaten om jouw beschrijving te onderbouwen. Zet er de bronnen bij. c Beschrijf de verschillen tussen burgers en arbeiders in de steden. Gebruik twee citaten om jouw beschrijving te onderbouwen. Zet er de bronnen bij. d Beschrijf de verschillen tussen boeren en landarbeiders op het platteland. Gebruik twee citaten om jouw beschrijving te onderbouwen. Zet er de bronnen bij.

Opdracht 5 examenopdracht – rol van waardenpatronen Voltaire keert zich in bron 11 tegen de kerk. Hij toont zich in het citaat een voorstander van verdraagzaamheid. Toon dat aan door a eerst de zin te citeren waaruit de juistheid hiervan blijkt; b daarna uit te leggen met welke woorden hij de kerk en de gelovigen aanduidt. Opdracht 6 rol van waardenpatronen Gebruik de bronnen 12 en 13. a Beschrijf wat je ziet op bron 13. b Welk doel heeft de tekenaar van bron 13 met de afbeelding? c Beoordeel met behulp van de inhoud van bron 12 of Rousseau het eens zal zijn geweest met de tekenaar van bron 13 of juist niet. Opdracht 7 inleving Gebruik de bronnen 16 en 17. a Beschrijf per bron op welke wijze hier verlichte denkbeelden worden verspreid. b Beschrijf welke relatie er is tussen de verschillen in arm en rijk, en stad en platteland enerzijds en de verspreiding van de verlichte denkbeelden onder de verschillende bevolkingsgroepen anderzijds. c Trek een conclusie: Bij welke bevolkingsgroep zullen de ideeën van de Verlichting het minst zijn doorgedrongen? Opdracht 8 samenvatting – gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Gebruik de bronnen 14 en 15 en geef antwoord op de deelvraag: Welke kritiek hadden de verlichte denkers op de standenmaatschappij en het absolute koningschap? Locke, Montesquieu en Rousseau hebben achtereen­vol­ gens steeds fundamentelere kritiek op het bestuur door de absolute koning. Toon dat aan in de volgende stappen. a Beschrijf de vijf punten van kritiek van Locke. b Beschrijf de denkbeelden van Montesquieu. c Vat de opvatting van Rousseau kort samen. d Toon aan dat Montesquieu in zijn kritiek verder gaat dan Locke en dat Rousseau op zijn beurt weer verder gaat dan Montesquieu. Kennis: 1a, 3a, 3d, 6a, 7a, 7b Begrip: 1b, 3c, 3e, 4a, 4b, 5a, 5b, 6b. 7c, 8a, 8b, 8c Toepassing: 1c, 2a, 2b, 4c, 4d Analyse: 1d, 1e, 2c, 6c, 8d


7.2

Verlicht despotisme Kenmerkend aspect

Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).

zaten naast natuurwetenschappers de meest kritische geesten van die tijd. Frederik de Grote had grote belang­ stelling voor de verlichte denkbeelden. Hij bevorderde de wetenschap en liet de nieuwe inzichten toepassen in het onderwijs, de gezondheidszorg en de rechtspraak. Hij deed al het mogelijke om de economie te verbeteren: droogleggen van moerassen, voedselproductie en infrastructuur hadden zijn volle aandacht. Frederik de Grote wordt beschouwd als het belangrijkste voorbeeld van een verlicht despoot. ‘Alles voor het volk, niets door het volk’ was het uitgangspunt van de verlichte despoten. Ook keizer Jozef II van Oostenrijk (17411790) en tsarina Catharina II van Rusland (1729-1796) zorgden voor vele verbeteringen voor hun volk, maar zonder dat het volk daarbij inspraak had.

bron 18

Leden van de Pruisische Academie van Wetenschappen aan tafel bij Frederik de Grote van Pruisen. Derde van links zit de Franse filosoof Voltaire. Schilderij van Adolph von Menzel, 1850.

De kern Alweer een deftig gezelschap. Frederik de Grote van Pruisen (1712-1786) heeft in zijn paleis Sanssouci te Potsdam de belangrijkste leden van de Pruisische Academie van Weten­ schappen uitgenodigd (bron 20). In de Pruisische Academie

Frederik de Grote en Voltaire Koning Frederik de Grote van Pruisen correspondeerde met wetenschappers en filosofen. Met Voltaire voerde hij decennia lang een uitgebreide briefwisseling.

Perspectief De verlichte despoten stelden dat zij de ideale vorsten waren, omdat zij alles deden wat goed was voor het volk. Verlichtings­ filosoof Rousseau (bron 15) stelt echter de vraag of zo’n vorst wel doet wat de meerderheid van het volk goed vindt en wil. Vindt de verlicht despoot niet toch zijn eigen macht en ideeën het belangrijkst? De verlicht despoot blijft uiteindelijk toch een alleenheerser. In de westerse landen wordt – om dat gevaar af te wenden – de democratie gezien als de beste regeringsvorm. De burgers kunnen stemmen op verschillende partijen. De volksvertegen­ woordiging kan de regering naar huis sturen. In de grondwet is nauwkeurig vastgelegd hoe de macht van het staatshoofd is ingeperkt.

Onderzoeksvraag

Was in het Ancien Régime het verlicht despotisme een goed alternatief voor het absolutisme?

Toen de beroemde filo­soof Frankrijk moest ontvluchten, nodigde de Pruisische koning hem uit aan zijn hof in Potsdam (bron 20). De Pruisische koning maakte hem lid van de Pruisische Academie van Wetenschappen en betaalde hem per jaar 20.000 francs.


14

7 Tijd van pruiken en revoluties

Voltaire verbleef drie jaar (1750-1753) aan het Pruisische hof. Na een innige vriendschap bekoelde de relatie, doordat Voltaire er een zeer uitbundige leefwijze opnahield en Frederik de Grote heel zuinig was. Bovendien was Frederik hoogmoedig en eiste gehoorzaamheid, terwijl Voltaire een spitsvondige intellectueel was die zich in denken superieur achtte. Na ruzies met leden van de Academie van Weten­ schappen en waarschijnlijk ook om schuldeisers te ontvluchten, vertrok Voltaire uit Pruisen. Toch verschilden de opvattingen van Frederik de Grote en Voltaire over de wijze van besturen niet veel van elkaar. Beiden vonden de gewone mensen te onwetend over staatszaken om ze daarover mee te laten beslissen. bron 20 Voltaire over de verlichte vorst: ‘Als het gewone volk zijn verstand begint te gebruiken, is alles verloren. Ik haat het denkbeeld van een regering door de massa. Het grootste geluk dat de mensen kan over­ komen, is dat je vorst verlicht is. De verlichte vorst weet dat hoe meer vordering de redelijkheid in zijn rijk maakt, des te minder kwaad de twisten tussen theologen, fanatisme en bijgeloof kunnen aanrichten. Hij zal dus de vooruitgang van de rede bevorderen. De verlichte vorst zal die gods­ dienst bevorderen die altijd goed onderwijst wat mensen wel en niet mogen doen, wat nuttig is voor de mensen. Hij zal beletten dat het volk over de geloofs­waarheden twist, omdat die debatten nooit iets goeds hebben voort­ gebracht.’ Voltaire, Traité sur la tolérance, 1763.

bron 19

Verlichting in de praktijk Verdraagzaamheid tegenover mensen met een ander geloof was volgens Voltaire (bron 11) en ook volgens Frederik de Grote een groot goed. Dit idee was geheel tegengesteld aan de godsdienstpolitiek van bijvoorbeeld Lodewijk XIV in Frankrijk. Als zeer katholiek koning had Lodewijk XIV in 1685 het Edict van Nantes opgeheven, waardoor tienduizenden Hugenoten (Franse calvinisten) het land ontvluchtten. Pruisen had twintigduizend Hugenoten opgenomen. De religieuze vluchtelingen hadden kennis van handel en nijverheid en waren kapitaalkrachtig. Ze gaven een enorme impuls aan de Pruisische economie. De protestantse Pruisische koningen begrepen dat verdraagzaamheid ten opzichte van de verschillende geloofsgroepen het land voorspoed zou brengen. Zij waren voor verdraagzaamheid en gaven zowel de Hugenoten als de rooms-katholieken het recht om in Berlijn kerken te bouwen (bron 26).

Frederik de Grote controleert persoonlijk de aardappel­ oogst. Schilderij van R. Warthmüller, 1886.

Frederik de Grotes beleid stimuleerde de Pruisische economie. Door oorlog verwoeste gebieden of door de pest ontvolkte streken schoot hij te hulp. De schaarse opbrengst van de landbouwgrond en de periodiek terugkerende hongersnoden waren een groot probleem. Om nieuwe vruchtbare landbouwgrond te krijgen en de voedselproductie te vergroten liet hij moerassen droogleggen. Hij zorgde er zelfs persoonlijk voor dat de aardappel bekendheid kreeg als volksvoedsel met grote voedingswaarde (bron 22).

Frederik de Grote schreef in een brief over zijn weldaden: ‘Ik ben al meer dan een maand terug van mijn rondreis. Ik heb in Pruisen de lijfeigenschap afgeschaft en barbaarse wetten veranderd, redelijke wetten uitgevaardigd. Ik heb een kanaal geopend en steden herbouwd die verwoest waren sinds de pest van 1709. Twintig vierkante mijl moerasgebied zijn drooggelegd. Vanuit Pruisen ben ik in Silezië de arme jezuïeten gaan troosten over de strengheid van de paus in Rome, die de jezuïetenorde heeft opgeheven. Ik handhaaf de jezuïeten in mijn gebieden. Ze maken zich nuttig voor het vaderland door hun onderwijs van de jeugd. Ik heb de bouw geregeld van zestig dorpen in OpperSilezië, waar nog onbebouwd land was. Ik heb grote wegen in de bergen laten aanleggen voor het gemak van de handel, en ik heb twee afgebrande steden laten heropbouwen. Ze waren van hout en ze zullen van baksteen zijn.’ Brief van Frederik de Grote aan Voltaire, 1773.

bron 21


15

7.2 Verlicht despotisme

verworven door Frederik de Grote 1740-1786 door de deling van Polen

vesting

overige gebieden

ijzersmelterij

verworven door Frederick Willem II 1786-1795

OostFriesland Emden

Lübeck Hamburg Bremen

El

be

nieuwe steenkolenmijn

Mecklenburg

RUSLAND Memel

nieuw kanaal

Me m e l Oostzee

Stralsund

Holstein

porseleinfabriek drooggelegd moeras

textielfabriek

DENEMARKEN

Noordzee

NEDERLAND

T

P

Kolberg VoorPommeren

AchterPommeren

Köningsberg Danzig Elbing

Oost-Pruisen Ermland

West-Pruisen

W

Stettin Prignitz Netze-Distrikt Kulmerland Lingen Ruppin UckerHannover Netze mark Alle T Neumark Minden Thorn Altmark Spandau Hannover Berlijn T TecklenP r a t W he BraunJerichow Mittelmark Küstrin burg Posen Kleef Ravens- schweig Magdeberg Wittenberg burg Warschau Venlo Zuid-Pruisen SaalHohnKottbus OpperMark kreis stein Gelderland Glogau Mansfeld Keulen Aken Dresden Breslau Wart Sachsen he Silezië Od Köningstein Trier er Frankfurt E ge r Mainz e Kosel Bayreuth Mo Glatz Main E lb Trier e Praag ZWITSERLAND Bohemen Bern Ansbach Nürnberg Neuchâtel Beieren 0 Regensburg

e

se

er Od

NieuwOost-Pruisen

B ug

ze l

Sa

Rijn

al e

r

Em s

r

re w

Pruisen (1740)

vestiging van immigranten (x10.000)

Na

grens van het Duitse Rijk Mark Brandenburg (1417)

l Mo

d au

Ne cka r

bron 22

200 km

De groei van Pruisen en de economische activiteiten onder Frederik I en Frederik II.

Oorlog Frederik de Grote vond zichzelf een modelvorst: verlicht, tolerant, besluitvaardig en daadkrachtig. Volgens hem moest een verlicht vorst zich afzijdig houden van oorlogvoeren. Zijn weerzin tegen oorlogvoeren werd ingegeven door het gedrag van zijn voorgangers die enorm veel geld hadden uitgegeven aan legers en oorlogen. Maar vond hij het aanvankelijk ‘onrechtvaardig en van misdadige roofzucht getuigen,

bron 23

100

Frederik de Grote van Pruisen voor zijn troepen te velde. Schilderij van Daniel Chodowiecki, 1772.

wanneer je probeerde iets te veroveren waarop hij geen rechtmatige aanspraken kon maken’, later verdedigde hij de verovering van Silezië. Want ‘Wat heb je aan een deugdzame, maar zwakke vorst?’ De opkomende mogendheden Pruisen en Oostenrijk streden in Midden-Europa al langer om de heerschappij. In 1740 volgde in Oostenrijk Maria Theresia haar vader Karel VI op. Maar kon een vrouw wel een land besturen? vroeg een aantal Europese vorsten zich af. Zij eisten de Oostenrijkse troon op. Daardoor brak er een oorlog uit waarbij alle Europese grootmachten betrokken raakten. Het was tijdens deze Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) dat Frederik de Grote van Pruisen erin slaagde de Oostenrijkse provincie Silezië te veroveren. Huurlegers streden in kleurrijke uniformen om de eer van de koning, die zijn grondgebied en daarmee zijn macht en aanzien uitbreidde. Economisch voordeel behalen was ook een doel. Meer grondgebied betekende immers meer grondstoffen, meer mensen en dus meer belastinginkomsten. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), een vervolg op de Oostenrijkse Successieoorlog, versloeg Pruisen Oostenrijk opnieuw. Aan het einde van de Tijd van pruiken en revoluties was Pruisen stevig uitgebreid en gold het als een mogendheid waarmee rekening gehouden werd.


16

7 Tijd van pruiken en revoluties

7.2 Opdrachten Opdracht 1 inleving Gebruik bron 6 en bron 18. Door beide afbeeldingen te vergelijken kun je zien dat er enkele grote verschillen waren tussen Lodewijk XIV en Frederik de Grote van Pruisen. a Beschrijf kort wat je op beide schilderijen ziet. b Welke mensen zijn uitgenodigd door Lodewijk XIV en welke door Frederik de Grote? Verklaar dat verschil. c Beschrijf de sfeer die je op beide schilderijen terugvindt, en verklaar het verschil. Opdracht 2 inleving Frederik II van Pruisen ontving Voltaire aan zijn hof. Nadat deze drie jaren in Berlijn had vertoefd, moest hij toch vertrekken. De verstandhouding tussen de vorst en de filosoof was vertroebeld. a Welk motief had Frederik de Grote om Voltaire aan zijn hof uit te nodigen. b Hoe dachten beide heren over geloof en godsdienst­ tolerantie? c Hoe dachten Voltaire en Frederik de Grote over invloed van het volk in bestuurlijke zaken? d Welke persoonlijke verschillen leidden tot een verwijdering tussen beide heren? e Trek een conclusie. Waarom moest Voltaire uit Berlijn vertrekken, maar bleven de filosoof en de vorst wel nog met elkaar corresponderen? Opdracht 3 betrouwbaarheid van bronnen Bestudeer bron 20, 21 en 22. Bron 21 is een persoonlijk schrijven. Onderzoek of de inhoud van de brief betrouwbaar is. Doe het onderzoek in de volgende stappen. a Som van de bronnen apart de werken op die passen bij een verlicht despoot. b Noteer de overeenkomsten en de verschillen. c Trek een gemotiveerde conclusie over de betrouwbaarheid van de brief van Frederik de Grote.

In 1737 beperkte koning Frederik Willem I van Pruisen, de vader van Frederik de Grote, het aantal Joden in Berlijn tot de 120 rijkste families. Bijna zeshonderd Joden moesten de stad verlaten. Aan het einde van de Tijd van pruiken en revoluties woonden weer 3.200 Joden in Berlijn. Story Berlin, tentoonstelling in Berlijn 2010

bron 24

De Oostenrijkse keizer Jozef II vaardigde een tolerantieedict uit om het land te behoeden voor interne conflicten. ‘Ervan overtuigd dat het nadelig is het geweten te dwingen en dat christelijke verdraagzaamheid nuttig is voor de godsdienst en voor de staat, hebben wij besloten: 1 Aan de lutheranen en calvinisten, alsook aan de Grieksorthodoxen, de vrije private uitoefening van hun godsdienst te verlenen. 2 Het voorrecht van de openbare eredienst blijft voorbehouden aan de katholieke kerk, en het is de nietkatholieken van de voornoemde godsdiensten enkel toegestaan hun geloof privé te belijden. 3 De niet-katholieken zullen evenals de andere onderdanen eigendomsvrijheden en burgerrechten genieten. Ze zullen tot alle academische burgerlijke ambten toegelaten worden, zonder zich te binden door een eed die strijdig is met hun geloof. In verkiezingen en benoemingen zal men geen rekening houden met het godsdienstig onderscheid: een regeling zoals deze wordt reeds zonder moeilijkheden in het leger toegepast.’ Recueil des ordonnances des Pays-Bas Autrichien, Troisième série, XII, 1781-1786

bron 25 Opdracht 4 continuïteit en discontinuïteit Gebruik de bronnen 24 en 25 en de tekst ‘Verlichting in de praktijk’. a Welke discontinuïteit is er tussen het beleid ten aanzien van de Joden in Berlijn van Frederik Willem I van Pruisen en het beleid van zijn zoon Frederik de Grote? b Is het beleid van Frederik de Grote representatief voor alle geloofsgroepen in Pruisen? c Beoordeel met behulp van bron 25 of het beleid van Frederik de Grote een uitzondering was (uniek was) in Europa. d Beoordeel of het beleid van Frederik de Grote representatief was voor verlichte despoten. Opdracht 5 inleving Gebruik bron 24, 25 en 26. Verlichte despoten hadden principiële redenen om andersgelovigen te accepteren in hun land, maar er speelden ook economische belangen en het praktische streven om het rijk bij elkaar te houden. Leg die stelling uit. Doe het zó: a Noteer hoe verlichte heersers dachten over mensen van een ander geloof. b Leg uit van welk principieel uitgangspunt ze daarbij uitgaan. Leg ook uit waaraan ze dat uitgangspunt ontlenen.


17

7.2 Verlicht despotisme

bron 26

Door de verovering van Silezië en de toevoeging van Poolse gebieden aan Pruisen kwam een groot aantal rooms-katholieken binnen het rijk van Frederik II. In 1773 gaf hij de rooms-katholieken toestemming centraal in Berlijn de Sint-Hedwigkathedraal (het gebouw met de koepel) te bouwen. Frederik II stelde het bouwterrein en een gedeelte van het bouwmateriaal ter beschikking.

c Beschrijf kort welk economisch belang de vorsten op het oog hebben. d Leg uit op welke manier ze door hun opstelling hun rijk bij elkaar houden. e Trek een beargumenteerde conclusie: Wat zal bij de verlicht despoot het zwaarst hebben gewogen? Opdracht 6 gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Godsdienstvrijheid en verdraagzaamheid waren ook al vóór de Verlichting onderwerp van discussie, zowel bij vorsten als bij de onderdanen. a Hoe stond Lodewijk XIV tegenover mensen die niet roomskatholiek waren? b Waarom zou hij zo gedacht hebben? c Beantwoord dezelfde vragen voor Filips II, koning van Spanje en heer der Nederlanden. d Beredeneer voor welke van de nu behandelde vorsten: Filips II, Lodewijk XIV, Frederik I van Pruisen en Jozef II van Oostenrijk de politieke en economische gevolgen het gunstigste en voor welke ze het slechtst uitpakten? Behandel elke vorst en maak een rangorde van slecht naar gunstig. Opdracht 7 continuïteit en discontinuïteit a Hoe veranderde het denken van Frederik de Grote over oorlog? b Verschilt hij daarin uiteindelijk van zijn vader en van de absolute vorsten? c Beoordeel of hij in dit opzicht principieel verlicht was.

Opdracht 8 examenopdracht De Pruisische koning Frederik de Grote wordt beschouwd als een voorbeeld van een verlicht absoluut vorst. Aan hem wordt de uitspraak toegeschreven “Alles voor het volk, maar niets door het volk”. Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om te laten zien dat ‘verlichte’ vorsten niet alle ideeën van de Verlichting overnamen. Noem het idee dat zij meestal niet overnamen en verklaar dit. Opdracht 9 samenvatting Expert, placemat Enkele vorsten: Maria Theresia en Jozef II van Oostenrijk, tsarina Catharina II van Rusland, koning Gustaaf III van Zweden . In groepjes van vier onderzoekt iedere leerling de betekenis van één van de genoemde personen. Maak daarna samen een placemat waarin je de andere groepsleden over de onderzochte persoon informeert. Daarna beoordelen jullie samen welke vorst het meest een verlicht despoot was. Let daarbij zowel op ‘verlicht’ als op ‘despoot’. Tenslotte formuleren jullie een antwoord op de onderzoeksvraag: Was in het Ancien Régime het verlicht despotisme een goed alternatief voor het absolutisme?

Kennis: 1a, 2b, 2c, 3a, 5a, 5c, 6a Begrip: 1b, 1c, 2a, 2d, 3b, 4a, 5d, 6b, 6c, 8 Toepassing: 2d, 5b, 7a, 7c Analyse: 3c, 4b, 4c, 4d, 5e, 6a, 7b, 9


18

7 Tijd van pruiken en revoluties

7.3

Slaven en kolonies Kenmerkend aspect

Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

bron 27

Katoenplantage aan de Mississippi.

De kern De Spanjaarden hadden in de tijd van Ontdekkers en Hervor­ mers grote delen van Amerika veroverd en concentreerden zich daar aanvankelijk op landbouw en mijnbouw. De aanvoer van zilver en goud uit de kolonies was onontbeerlijk voor de Spaanse oorlogvoering in Europa. De Spaanse kolonisten vormden in Amerika een nieuwe elite van grootgrond­ bezitters die op hun plantages suikerriet, tabak, katoen en koffie verbouwden. Doordat in de zeventiende eeuw de voorraden zilver en goud uitgeput raakten, kregen de kolonies in Amerika steeds meer het karakter van plantagekolonies (bron 27). In de zeventiende eeuw namen Engeland, Frankrijk en de Republiek, met behulp van handelscompagnieën zoals de West-Indische Compagnie, een deel van de handel over. Ook zij veroverden kolonies om er plantages te beginnen. Omdat er op de plantages een permanent tekort aan arbeids­ krachten was, brachten de Spanjaarden slaven vanuit Afrika naar Amerika. De Republiek, Engeland en Frankrijk wierpen zich ook op de slavenhandel. Zo ontstond de zeer winst­ gevende trans-Atlantische slavenhandel die ook wel driehoekshandel wordt genoemd. Vanuit Europa brachten schepen allerhande handelswaren naar Afrika: textiel (uit de Republiek en uit Azië), geweren en alcoholische drank. Aan de Afrikaanse kust ruilden de handelaren deze handelswaren

tegen slaven die na de overtocht over de Atlantische oceaan in Amerika verkocht werden. Ten slotte probeerden de schepen zoveel mogelijk retourvracht (tabak, rum, suiker en katoen) mee terug te nemen naar Europa. Perspectief Europese landen bestuurden de veroverde overzeese gebieden. De opbrengsten van de mijnen en de plantages waren vooral ten voordele van de Europese regeringen, handelscompagnieën en bedrijven. Uit Afrika haalden slavenhandelaren zwarten om het zware werk te doen. Al in de tijd van Ontdekkers en Hervormers voerden vooren tegenstanders van slavernij een felle woordenstrijd. Het geloof vormde daarvoor het uitgangspunt: mocht een christen andere (christen)mensen bezitten? Onder invloed van de verlichtingsdenkbeelden over het principe van gelijkheid en vrijheid van de mens, laaiden in de achttiende eeuw die discussies fel op.

Onderzoeksvraag

Was slavernij te verenigen met de verlichtingsprincipes van gelijkheid en vrijheid?


19

7.3 Slaven en kolonies

EUROPA NOORD-AMERIKA

Mexico Cuba Haïti

WEST-AFRIKA Niger Senegal Burkina Gambia Guinnee- Guinee Faso Benin Togo Bissau Nigeria Ivoorkust Sierra Leone Ghana Liberia Kameroen

MIDDEN-AMERIKA

Guyana evenaar

SPAANS ZUID-AMERIKA

Gabon Kongo Democratische Republiek Kongo Brazilië Angola

Bestemming van de Afrikaanse slaven Noord-Amerika Mexico en Midden-Amerika Cuba en Haïti Spaans Zuid-Amerika

427.000

ZUIDOOST-AFRIKA Mozambique

224.000

Madagascar

4.040.000 522.000

Guyana

531.000

Brazilië

3.647.000

Europa

175.000

herkomstgebied van de slaven

0

1.000

2.000 km

bron 28

Trans-Atlantische slavenhandel

Slaven en plantages in Noord-Amerika

produceerden voor de opkomende textielindustrie in Engeland. Er waren te weinig Europese of inheemse arbeidskrachten om het zware werk te doen. Op de slavenmarkt kochten plantagebezitters werkkrachten. Legde een slavenschip in de haven aan dan verschenen in de plaatselijke kranten advertenties. Daarin bron 29 Krantenadvertentie waarin werd de levende slaven te koop worden handels­waar aangeboden, 1769. aangeprezen: ‘eerste kwaliteit en gezond’. Vaak stond te lezen dat de slaven al de mazelen hadden gehad, een besmettelijke Europese ziekte die voor zwarten noodlottig kon zijn. Het aanbod van mannelijke slaven was altijd groter dan dat van vrouwelijke slaven. Ze waren in economisch opzicht interessanter voor de plantagebezitters, omdat ze meer veldwerk konden verrichten.

Charleston in South-Carolina, in 1769 nog een Engelse kolonie, had een slavenmarkt. In de nabije omgeving lagen veel katoenplantages: grote agrarische bedrijven die ruwe katoen

In de Nieuwe Wereld lagen die plantages vooral in Brazilië en op Cuba, Haïti en de grotere eilanden in de Caribische Zee. De Republiek had er enige tijd Brazilië veroverd op de Portugezen

De Europeanen gingen niet zelf op slavenjacht, maar ze kochten de slaven van Afrikaanse slavenhandelaren die de mensen met geweld hadden weggehaald uit de dorpen, of van vorsten die tijdens de stammenoorlogen krijgsgevangenen hadden gemaakt. Een klein aantal van de slaven was tot slavernij veroordeeld of werd door het dorps­ hoofd of de familie verkocht. Nadat die slaven met voldoende voedsel en water aan boord waren gebracht kon de reis over de Atlantische Oceaan beginnen (bron 28). De Zeeuwse scheepsarts Gallandat gaf in 1769 de tip katten mee te nemen, omdat die op een schip onmisbaar waren tegen ratten en muizen. Dit ongedierte bracht de opvarenden in levensgevaar door de vaten voor het voedsel kapot te bijten en het kostbare en schaarse zoete water te vervuilen. In Amerika bracht een slaaf ruim het drievoudige op van de inkoopprijs in Afrika. Ongeveer twaalf miljoen slaven werden naar Amerika gebracht. De slavenhandelaren uit de Republiek namen daarvan ruim 5% voor hun rekening. Bijna 300.000 slaven werden in Suriname verkocht. Tijdens de overtocht stierf 10-15% van de gevangen genomen mensen. Op de schepen van de Republiek en Portugal was de sterfte hoger dan op de Engelse slavenschepen. Zeereizen waren gevaarlijk, ook de sterfte onder de bemanning was hoog.


20

7 Tijd van pruiken en revoluties

(1630-1654). Vanaf 1667 was Suriname de belangrijkste plantagekolonie voor de Republiek. In Noord-Amerika waren de plantages geconcentreerd in de zuidoostelijke Engelse kolonies (bron 27). Aan het einde van de achttiende eeuw geraakte daar de plantage-economie in een crisis doordat de eenzijdige tabaksteelt de grond uitputte. In 1793 vond Eli Whitney echter de cotton gin uit, waarmee de katoenzaden machinaal uit de plukken katoen konden worden gehaald. Hierdoor, en door de stijgende vraag naar katoen als gevolg van de groeiende Engelse textielindustrie en het stijgend aantal textielondernemingen in Noordoost- Amerika schakelden veel plantages over op de katoenteelt.

Meningen over slavernij De meningen over slavernij en slavenhandel zijn altijd al sterk bepaald door economische berekening en door het denken over de waardigheid van de mens. Spaanse missionarissen, die de inheemse bevolking tot het rooms-katholieke geloof wilden bekeren, waren bijvoorbeeld tegenstanders van de slavernij. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog heerste in de Neder­ landen een grote weerzin tegen het katholieke slavenhouder­ schap van de Spaanse vijand. Toen de Republiek in de loop van de zeventiende eeuw echter zelf een plantage-economie opzette, was van die antislavernijopstelling weinig meer te merken. De grote rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645) legitimeerde de mensenhandel zelfs: het was gunstig voor de slaven, want slavernij was hét middel om krijgsgevangenen en misdadigers van de dood te redden. In de Verlichting, met Voltaire en Montesquieu als verklaarde tegenstanders van slavernij, werd de antislavernijbeweging steeds sterker. In 1787 werd in Groot-Brittannië de ‘Vereniging voor de afschaffing van de slavenhandel’ opgericht. Parlements­ lid William Wilberforce was een van de leiders van de anti­ slavernijbeweging. Hij en zijn medestrijders werden abolitionisten genoemd (to abolish = afschaffen of beëindigen). Ook in de Verenigde Staten werd de slavernijdiscussie gevoerd. Toen nieuwe gebieden naar het westen gekoloniseerd werden, bleken het klimaat en de bodem in het zuiden zeer geschikt voor plantages. Dat betekende ook een uitbreiding van het slavenbezit. Dat de discussie over slavernij niet eenvoudig was, bewijst de persoonlijke situatie van Thomas Jefferson (1743-1826), de belangrijkste schrijver van de Onafhankelijkheidsverklaring van Amerika, minister van buitenlandse zaken en derde president. Jefferson kwam uit een rijke familie van grootgrondbezitters in Virginia. Hij erfde een plantage van tweeduizend hectare en liet daarop een prachtig heren­huis bouwen in klassieke stijl. Honderden slaven bewerkten de grond. Hij verzorgde ze goed en een aantal van hen kon lezen

bron 30

Huberside, Wilberforce House Museum

en schrijven. Zijn slaven vrijlaten kon hij niet. Thomas Jefferson had enorme schulden en de Engelsen plunderden zijn plantage tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog. Bij een kredietcrisis verloren zijn waardepapieren hun waarde. De slaven vrijlaten zou zijn faillissement hebben betekend. Elke slaaf was niet alleen een onmisbare werkkracht, maar vertegenwoordigde ook een waarde van $800. Ze bij zijn overlijden vrijmaken, zoals vaker door slavenbezitters werd gedaan, zou de economische afgrond voor zijn familie hebben betekend. In het noorden, waar naast nijverheid de agrarische familie­ bedrijven overheersten en geen slavernij was, groeide het aantal abolitionisten, met William Lloyd Garrison als een van de bekendste woordvoerders.

William Lloyd Garrison over zijn strijd tegen de slavernij: ‘Ik wil zo ruw zijn als de waarheid, zo compromisloos als de gerechtigheid. Over afschaffing van de slavernij wil ik niet met gematigdheid denken, spreken of schrijven. Neen! Neen! Men gebruikt geen gematigdheid om de man wiens huis in brand staat te alarmeren; men zegt hem niet dat hij met gematigdheid moet trachten zijn vrouw te bevrijden uit de handen van een aanrander; men vraagt een vrouw niet om met voorzichtigheid haar baby uit het vuur te halen waarin deze is gevallen. Dring er dan ook niet op aan dat ik in deze zaak gematigd optreed! Ik spreek in diepe ernst. Ik zal niet verontschuldigen, ik zal geen duimbreed wijken en IK ZAL GEHOORD WORDEN.’ W.L. Garrison,The Liberator, Boston 1831.

bron 31


21

7.3 Slaven en kolonies

G. Fitzhugh, Sociology for the South, 1854

bron 32 Telkens wanneer een staat in het noorden aan de Verenigde Staten werd toegevoegd ontstond er angst in het zuiden voor een noordelijk (antislavernij) overwicht in het Congres. Dit kon alleen voorkomen worden als er ook in het zuiden een staat waar slavernij was toegestaan, werd erkend. De strijd tegen de afschaffing van slavernij was een van de oorzaken van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). President Lincoln (1809-1865) schafte in 1863 slavernij af. Feitelijk werden de slaven pas vrij toen in 1865 het noorden de overwinning had behaald op het zuiden. Daarmee was Amerika niet het eerste land dat de slavernij afschafte. Reeds in 1803 schafte Denemarken slavernij definitief af. In 1807 verbood het Britse Parlement de slavenhandel tussen het moederland, Afrika en de Britse koloniën. In 1833 werd er ook de slavernij beëindigd. Frankrijk, dat in 1794 slavernij al voor korte tijd verboden had, volgde in 1848 met een definitief verbod. Nederland was een van de laatste Europese landen die de slavernij opgaf. Op 1 juli 1863 waren de slaven op papier vrij, maar ze werden verplicht om onder staatstoezicht nog tien jaar voor hun voormalige eigenaren te werken.

Aantal slaven

1

2-4

5-9

10-19

20-49

50-99

> 100

Aantal plantages

68.820

105.683

80.765

54.595

29.733

6.196

1.733

Opdracht 1 Gebruik bron 28. a Leg uit waarom de trans-Atlantische slavenhandel zo winstgevend was. Noem hierbij de handelsgebieden en de handelswaar. b Maak duidelijk dat het verschil tussen de inkoopprijs van een slaaf en de verkoopprijs niet pure winst was. c Bij de trans-Atlantische slavenhandel wordt ook wel gesproken van een driehoekshandel tussen continenten, maar in feite was nog een vierde werelddeel bij die handel betrokken. Welk werelddeel wordt bedoeld en welke producten uit dat werelddeel waren in het grote handelssysteem betrokken?

0

George Fitzhugh schreef De zegen der slavernij. ‘De negerslaven van het Zuiden zijn de gelukkigste en in zekere zin de vrijste mensen van de wereld. De kinderen en de oude mensen en zwakken werken in het geheel niet en toch wordt voor hen voorzien in al de gemakken en noden van het leven. Zij genieten vrijheid, omdat ze noch door zorg noch door arbeid worden gekweld. De vrouwen doen weinig zwaar werk en worden beschermd tegen het despotisme van hun mannen door hun meesters. De negermannen en flinke jongens werken gemiddeld, bij goed weer, niet meer dan negen uur per dag. Wat ze over hebben aan tijd wordt doorgebracht in volmaakte zorgeloosheid. Bovendien hebben zij hun zondagen en vakanties. Negers kunnen dan genieten van lichamelijke en geestelijke ontspanning en rustig slapen. Wij weten niet of vrije arbeiders ooit slapen. Zij zijn dwazen als ze het doen, want terwijl ze slapen bedenkt de slimme en waakzame kapitalist middelen om hen te vangen en te exploiteren. De vrije arbeider moet werken of verhongeren. Hij is meer slaaf dan de neger, want hij werkt langer en harder voor minder loon dan de slaaf, en hij heeft geen vakantie. Hij heeft geen vrijheid en geen enkel recht.’

7.3 Opdrachten

350.000

Voorstanders van slavernij betoogden dat een slavenhouder als een vader voor zijn kinderen zorgde. Slaven zouden veel beter af zijn dan de arbeiders in het noorden.

bron 33

Slavenbezit in de zuidelijke staten van de Verenigde Staten van Amerika, 1850. Uit: Th.A. Bailey, D.M. Kennedy, The American Pageant. A History of the Republic, Lexington 1983.

Opdracht 2 gebondenheid aan tijd en plaats Gebruik de bronnen 28 en 33. a Ongetwijfeld heb je wel eens een boek gelezen of een film gezien waarin slavernij voorkwam. Wat voor beeld kreeg je daaruit over slavernij? Waar, aantallen slaven op een plantage, behandeling van de slaven? b Klopt dat beeld met de gegevens in de kaart van bron 28? Waar dacht je dat er plantages waren in Noord-Amerika? c Kloppen je gedachten over het aantal plantages, het aantal slaven en de verhouding in aantal tussen blanken en negers met de gegevens in bron 33? Zo nee, wat is het verschil? d Kan een boer/plantagebezitter die met slechts enkele slaven werkt er een slavenopzichter op na houden? Kan hijzelf de hele dag zitten nietsdoen? Hoe zal de werkverdeling op zo’n kleine plantage eruitzien? Opdracht 3 Gebruik bron 30. a Waarom kun je zo’n schilderij juist in het Wilberforce House Museum verwachten? b Bedenk een onderschrift hij bron 30.


22

7 Tijd van pruiken en revoluties

Opdracht 4 inleving – gebondenheid aan tijd en plaats Gebruik bron 31. William Lloyd Garrison geeft hierin een verantwoording voor de oprichting van zijn tijdschrift The Liberator. a Beschrijf kort wat hij in die verantwoording de lezers toezegt. b Waarom zou Garrison dit hebben geschreven in plaats van een zakelijke beschrijving hoe slaven behandeld worden? c Harriet Beecher Stowe schreef Uncle Toms Cabin. Volgens sommigen had deze roman over een zwarte slaaf meer effect dan alle tijdschriften en verenigingen tegen slavernij samen. Verklaar hoe dit kan. Opdracht 5 Lees bron 32. a Schrijf de voordelen en nadelen op van slaaf zijn. b Noteer de voor- en nadelen van arbeider zijn in loondienst. c Ben je het eens of oneens met George Fitzhugh? Verklaar. Opdracht 6 inleving a Beschrijf hoe Thomas Jefferson in een spagaat zat tussen zijn verlichte denkbeelden en zijn economische situatie. b In de loop van Jeffersons leven hebben schuldeisers telkens delen van zijn plantage opgeëist en verkocht. Bij zijn overlijden bezat hij nog maar een tiende van wat hij had geërfd. Leef je in. Jij bent de moeder of vader van een slaven­ familie met vijf kleine kinderen op de plantage van Jefferson. Een deel van de plantage met een aantal slaven wordt door schuldeisers van Jefferson opgeëist. Je hebt het nieuws gehoord en nu lig je ’s nachts wakker. Welke gedachten spoken door je hoofd? Opdracht 7 examenopdracht – betrouwbaarheid en representativiteit van bronnen Gebruik bron 34. a Uit deze beschrijving blijkt dat de abolitionisten succes hebben gehad. Leg dit uit. b De herinneringen van Nettelbeck aan zijn tijd als stuurman op schepen van slavenhandelaren worden vaak gebruikt om de behandeling van de slaven op de schepen te onderzoeken. Noem een argument vóór en een argument tegen de bruikbaarheid van deze bron voor dit onderzoek. Opdracht 8 betekenis voor het heden De mensenrechtendiscussie wordt nog steeds gevoerd. Oorspronkelijk was het geloof een inspirerende factor, later de Verlichting. Leg dit uit door: a een definitie te geven van mensenrechten, met enkele voorbeelden.

Joachim Nettelbeck (1738-1824), een Duitse zeeman uit Pommeren, was stuurman op Nederlandse slavenschepen. Hij schrijft hierover rond 1822 in zijn herinneringen: ‘Voor ik verder ga, wil ik iets over de slavenhandel zeggen. “Wat?” zullen velen misschien vragen, “Nettelbeck een slavenhandelaar? Zo’n verdorven beroep past toch niet bij zijn eerlijke Pommerense inborst?” Maar dit beroep had in die tijd nog niet die slechte naam. Die ontstond pas toen er, met name in Engeland, boeken verschenen tegen de slavenhandel en toen deze handel in het parlement een schandvlek voor de mensheid werd genoemd. En als deze handel nu in onbruik is geraakt of op veel beperkter schaal plaatsvindt, dan is de oude Nettelbeck daar alleen maar blij om. Vijftig jaar geleden was deze verderfelijke mensenhandel een bedrijvigheid als alle andere, zonder dat men zich zorgen maakte over de rechtmatigheid ervan.’ bron 34 b te beschrijven hoe het geloof van invloed was ten aanzien van de behandeling van mensen. c te beschrijven welke fundamentele doorbraak de Verlichting bracht. d enkele actuele mensenrechtenkwesties te beschrijven. Opdracht 9 samenvatting Welk woord weg 1 trans-Atlantische slavenhandel – WIC – abolitionisme – plantagekoloniën 2 abolitionisme – Afrikanen – indianen – 1807 3 Voltaire – Hugo de Groot – William Wilberforce – Montesquieu a Neem de nummers van de rijtjes over en zet erachter welk woord er niet bij hoort. b Beargumenteer bij elk woord waarom het er niet bij hoort. c Schrijf bij elke set van drie woorden een kort verhaal (maximaal vijf regels), waarin de onderlinge samenhang duidelijk wordt. d Formuleer nu een antwoord op de onderzoeksvraag: Waren het bezit van kolonies en slavernij te verenigen met de verlichtingsprincipes van gelijkheid en vrijheid?

Kennis: 2a, 4a, 5a, 5b, 8a Begrip: 1a, 3a, 4b, 6b, 8b, 9a Toepassing: 1b, 1c, 2b, 3b, 6c, 7a, 8c, 9b, 9c, 9d Analyse: 2c, 2d, 4c, 5c, 7b


23

7.4

Revoluties Kenmerkend aspect

De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

bron 35

De eed op de kaatsbaan 1789. Schilderij van Jacques Louis David, 1791.

De kern Door financiële problemen gedwongen, riep de Franse koning Lodewijk XVI in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Omdat de koning niet wilde toegeven aan de eisen van de derde stand, verlieten de burgers de Staten-Generaal en riepen zich uit tot Assemblée Nationale Constituante (Nationale Grondwet­ gevende Vergadering). Ze deden de belofte niet uit elkaar te gaan voordat er een grondwet zou zijn die vermindering van de macht van de koning en inspraak in het bestuur regelde. Met deze ‘Eed op de kaatsbaan’ begon de derde stand de Franse Revolutie (bron 35). Op het platteland kwamen de boeren in opstand tegen de adel. De Assemblée Nationale verklaarde de privileges van geestelijkheid en adel nietig. De Franse Revolutie (1789) zou uiteindelijk een einde maken aan het koningschap en aan de standenmaatschappij. Ook in de Republiek en in de Engelse kolonies in NoordAmerika kwam het tot opstand en revolutie. In de Republiek discussieerden de democratisch gezinde patriotten over grondrechten, staatsburgerschap en grondwet. De Patriottenbeweging (1781-1787) streed tegen de zwakke stadhouder Willem V en de misstanden veroorzaakt door de regentenbesturen. De Patriottenbeweging werd met behulp van Pruisische troepen neergeslagen. Pas toen de Revolutionaire Franse legers in 1795 de Republiek bezetten konden ook daar tijdens de Bataafse Republiek de verlichte denkbeelden worden gerealiseerd. Zowel de Patriotten als de Franse revolutionairen werden

geïnspireerd door de successen van de kolonisten in dertien Engelse kolonies in Noord-Amerika enkele jaren voordien. De kolonisten keerden zich in 1776 met hun Onafhankelijkheids­ verklaring tegen de autoritaire Engelse koning. Na de Vrijheids­ oorlog (1775-1783) formuleerden ze hun Constitution, de eerste grondwet die geheel op verlichtingsdenkbeelden was gebaseerd. Omdat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd, de Patriotten­ beweging en de Franse Revolutie plaatsvonden aan weers­ zijden van de Atlantische Oceaan, worden ze ook wel de Atlantische Revoluties genoemd. Perspectief De Atlantische Revoluties waren een belangrijke stap op weg naar de democratie zoals wij die nu kennen. Bij het verloop van de Patriottenbeweging en de Franse Revolutie blijkt maar al te zeer dat een eenmaal veroverde politieke of maatschap­ pelijke vrijheid nog lang geen garantie voor de toekomst geeft. Maatschappelijke krachten kunnen de met bloed bevochten politieke of sociale rechten weer teniet doen. Zo zullen wij ook altijd alert moeten blijven voor het behoud van onze rechten en vrijheden.

Onderzoeksvraag

Welke oorzaken en wat voor maatschappelijke gevolgen hadden de Atlantische Revoluties?


24

7 Tijd van Pruiken en Revoluties

De Amerikaanse Revolutie

Hudsonbaai

Fort Bourbon Fort York

Labrador Newfoundland

Fort Albany

Plaisance

CANADA

New York

Fe

Z

Z

Fort St.-Louis

IROKEZEN

T

pi si p si s Mis

Z

Fort Crèvecoeur èvecoeur

Fe

Fe

SIOUX

Kentucky 1792

Z

Fe

Delaware 1664 Maryland 1632 Jamestown Virginia 1607 North Carolina 1663

Louisianna

South Carolina

Tennessee 1796 Charleston Mobile

Georgia 1732

New Orleans

Franse bezittingen

vis

Engelse bezittingen

tabak

betwist door Frankrijk en Engels

indigo

plantages met slaven

rum en suikerraffinaderij

Engelse forten

scheepsbouw

Franse forten

Golf van Mexico

grenzen v.d. 1e kolonies SIOUX

Indianenstammen rijst tarwe

250

500 km

bron 36

hout

Spaanse bezittingen

Florida

0

an

sc he O

Z

Fort Pontchartrain Detroit

Port Royal

New Hampshire 1679 New York 1664 Massachusetts 1630 Plymouth Fe Rhode Island 1636 Connecticut 1633 Pennsylvania 1681 New Jersey 1664

an ti

Fort d’Huillier

Maine

HURONEN

A tl

Fort Sault Michilimackinac

Louisbourg

Acadie

Montreal

ce a

Quebec

ALGONKIN

Ste.-Marie

In 1773 mondde het ongenoegen van de kolonisten uit in openlijk verzet toen de Londense regering bepaalde dat de kolonisten alleen thee mochten kopen van de Britse OostIndische Compagnie. Boze Amerikaanse kolonisten gooiden in de haven van Boston honderden kisten thee van drie Engelse schepen in het water. De Engelsen reageerden op deze Boston Tea Party met harde strafmaatregelen, waarbij in Boston op een menigte burgers werd geschoten en er doden vielen. In 1775 kwam het tot een treffen tussen gewapende opstandelingen en het Britse leger. Op 4 juli 1776 werd de Onafhankelijkheidsverklaring aangenomen (bron 37). Thomas Jefferson (1743-1826), een grootgrondbezitter uit Virginia met veel contacten in verlichte kringen in Europa, was de belangrijkste inspirator en schrijver van dit eerste staats­document ter wereld dat was gebaseerd op verlichtings­ideeën.

haven Fe

Z

ijzer en ijzerproducten zilver aardewerk

T

textiel

De eerste dertien staten.

Dertien Britse kolonies In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw vertrokken honderdduizenden kolonisten uit Noordwest-Europa naar de oostkust van Noord-Amerika. Zij ontvluchtten Europa met haar oorlogen, zware belastingen, standenvoorrechten en godsdienstdwang. Aan de oostkust lagen Engelse kolonies. De autoritaire Engelse koning George III (1738-1820) bestuurde de dertien Engelse kolonies (bron 36). Tot ongenoegen van de kolonisten én het Parlement in Londen wilde hij terugkeren naar een absoluut koningschap. De Fransen bezaten een uitgestrekt gebied aan weerszijden van de rivier de Mississippi. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (zie 7.2) kozen de Engelsen de zijde van Pruisen, terwijl de Fransen bond­ genoten waren van Oostenrijk. Die oorlog werd tot in NoordAmerika uitgevochten. De Engelsen waren daarbij zo succesvol, dat ze de Franse bezittingen tot aan de Mississippi veroverden. Als gevolg van de oorlogen eiste de regering in Londen meer belastingen van de kolonisten. De onvrede daarover werd groter toen de regering in Londen ook nog eens verbood grondstoffen, zoals katoen, in de kolonies zelf te verwerken. Dit vooral om de opkomende Engelse (textiel)industrie te bevorderen. De kolonisten hadden weinig invloed op die maatregelen omdat zij in het Parlement in Londen niet vertegenwoordigd waren. In de leus: ‘No taxation without representation!’ balden zij de twee belangrijkste klachten samen.

bron 37

Thomas Jefferson biedt het eerste Congres de Onafhankelijkheidsverklaring aan. De Onafhankelijkheids­ verklaring, 4 juli 1776. Schilderij van John Trumbull.

Tijdens de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-1783) leidde opperbevelhebber George Washington (1732-1799) een geïmproviseerd leger van kolonisten naar de overwinning. In 1787 kwamen afgevaardigden van de dertien onafhankelijke staten bijeen in Philadelphia om een Constitution (grondwet) op te stellen. De Verenigde Staten van Amerika werden een federatie, een land met deelstaten én een overkoepelend centraal bestuur. De Founding Fathers, zoals de afgevaardigden van de dertien staten worden genoemd, gingen uit van de trias politica van Montesquieu. De uitvoerende macht kwam in handen van een president die voor vier jaar wordt gekozen.


25

7.4 Revoluties

Een parlement van twee kamers: Senaat en Huis van Afgevaardigden, samen het Congres genoemd, kreeg de wetgevende macht en controleert het bestuur van de president. Het Hooggerechtshof kreeg de hoogste rechterlijke macht en moet nieuwe wetten aan de grondwet toetsen. De grondwet werd nog aangevuld met een Bill of Rights, die elke burger grondrechten garandeert, zoals vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, rechtsbescherming, recht van petitie (verzoekschrift) en vrij wapenbezit.

De aanhef van de Amerikaanse Onafhankelijkheids­ verklaring luidt: ‘Wij houden deze waarheden voor vanzelfsprekend. Dat alle mensen gelijk zijn geschapen. Dat zij zijn begiftigd door hun Schepper met zekere onvervreemdbare rechten, waaronder Leven, Vrijheid en het nastreven van Geluk. Dat om deze rechten te verzekeren regeringen zijn ingesteld onder de mensen, die hun ware macht ontlenen aan de instemming van het volk. Dat het, zo dikwijls enige regeringsvorm in strijd komt met dit doel, het recht is van het volk om die te veranderen of af te schaffen, en een nieuwe regering in te stellen, waarvan het de grondslagen legt op zulke beginselen en de macht organiseert in zodanige vorm als het meest waarschijnlijk lijkt te leiden tot hun veiligheid en geluk.’ Declaration of Independence, 1776.

bron 38

Mislukte revolutie in de Republiek Vooral de democratisch gezinde krachten in West-Europa volgden de ontwikkelingen in Amerika op de voet. In de Republiek kregen de verlichte denkbeelden een scherpe politieke lading toen de Overijsselse baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol in 1781 zijn revolutionaire pamflet Aan het Volk van Nederland publiceerde. Als lid van de Provinciale Staten van Overijssel probeerde Van der Capellen tot den Pol de politiek in de Republiek van binnenuit te hervormen, maar stadhouder Willem V en Orangistische regenten en edelen wilden hun macht behouden en voortgaan met hun vertrouw­de vriendjespolitiek van verdeling van winstgevende baantjes onder elkaar.

Van der Capellen tot den Pol inspireert de Patriottenbeweging: ‘O Landgenooten! Wapent U allen tezamen, en draagt zorg voor de zaak van het hele land, dat is voor uw eigen zaken. Het land behoort aan U allen met elkaar, en niet alleen aan de Prins met zijn groten, die U, die ons allen, die Neerlands hele volk, de afstammelingen der vrije Batavieren beschouwen en behandelen als hun eigenlijke eigendom, als hun ossen en schapen, welke zij naar hun goeddunken of scheren of slachten kunnen en mogen. Het volk dat in een land woont, de ingezetenen, de burgers en boeren, de armen en rijken, – allen bijeen – zijn de ware eigenaren, de heren en meesters van het land, en kunnen zeggen hoe zij het hebben willen, hoe en door wie zij geregeerd willen wezen!’ J. D. van der Capellen tot den Pol, Aan het volk van Nederland, 1781

bron 39 Het pamflet van Van der Capellen tot den Pol verscheen in een tijd dat het slecht ging met de Republiek. In de internationale politiek was de Republiek geen grote speler meer. Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) raakte de Republiek honderden schepen kwijt. De Engelsen legden er beslag op omdat de Hollandse handelaren wapens smokkelden naar de opstandige kolonisten in Amerika. De handel kwam nagenoeg tot stilstand. De Patriotten gaven de pro-Engelse stadhouder Willem V daarvan de schuld. Dat Willem V een brigade soldaten aan de Engelse koning wilde uitlenen om de opstand in de Amerikaanse kolonies neer te slaan, vond Van der Capellen tot den Pol beschamend. Hij was voorstander van de uitbreiding van de vloot, in tegenstelling tot de stadhouder, die juist het landleger wilde versterken. In Overijssel bestonden nog altijd de zogenaamde drostendiensten. Sommige edelen hadden deze middeleeuwse verplichting dat de boeren enkele keren per jaar hand- en spandiensten moesten leveren zelfs opnieuw ingevoerd. Van der Capellen tot den Pol wilde die diensten afschaffen en vergeleek de arme boeren met slaven. Van der Capellen tot den Pol werd woordvoerder van de Patriottenbeweging waarvan zowel antiprinsgezinde regenten als democraten deel uitmaakten (bron 40). Patriotten spraken over volkssoevereiniteit en vonden dat stadhouder Willem V de Republiek naar de ondergang voerde. Ze vormden milities (exercitiegenootschappen), die openlijk schietoefeningen hielden om het gezag te provoceren. De machtsstrijd tussen Patriotten en Prinsgezinden bereikte een hoogtepunt in 1787. Patriotten grepen in diverse steden de macht. De stadhouder ontvluchtte ’s-Gravenhage en week uit naar Nijmegen. Nadat zijn echtgenote Wilhelmina bij


26

7 Tijd van pruiken en revoluties

bron 41

De aanhouding van Prinses Wilhelmina te Goejanverwellesluis.

Frankrijk aan de vooravond van de Revolutie

bron 40

Spotprent op stadhouder Willem V uit 1786.

Goejanverwellesluis in Zuid-Holland door een Patriots regiment onderschept en aangehouden was (bron 40), riep ze haar broer, de koning van Pruisen, te hulp. Een Pruisisch leger van ruim 20.000 soldaten sloeg de opstand van de Patriotse milities neer. Patriotten die in Frankrijk een toevluchtsoord gevonden hadden, maakten er de Franse Revolutie mee. In 1795 keerden ze met de Franse revolutionaire troepen die de revolutieideeën over Europa verspreidden, terug naar de Republiek. Joan Derk Van der Capellen tot den Pol maakte dat niet meer mee. Hij overleed in 1784. De haat van de Prinsgezinden was zo groot dat ze na de mislukte Patriottenopstand zijn grafmonument met buskruit opbliezen.

Met economische maatregelen hadden de Franse koningen de handel en nijverheid versterkt, maar dat leidde tot grotere verschillen tussen arm en rijk. Vooral de handelaren en ondernemers in de steden profiteerden van de stijgende prijzen. Door de oorlogen en dure hofhouding was de staatschuld gigantisch toegenomen. Elk jaar was de helft van de staatsuitgaven nodig om de rente van de oude schulden te betalen. De belastingen rustten op de schouders van de boeren en de armste mensen in de steden. De ontevredenheid nam extra toe toen in 1787 en 1788 de oogst mislukte en de graanprijzen enorm stegen. Doordat adel en geestelijkheid vrijheid van belastingen genoten, vloeiden er jaarlijks maar 500 miljoen Livres in de staatskas. De staatsuitgaven bedroegen echter 620 miljoen Livres. Door de steeds maar groeiende staatsschuld moest Lodewijk XVI de StatenGeneraal bij elkaar roepen om toestemming te vragen voor belastingverhoging. Standen, dorpen en steden mochten verzoekschriften indienen, de ‘Cahiers de doléances’. De verwachtingen waren hooggestemd: de koning en de StatenGeneraal zouden eindelijk maatregelen nemen en de situatie verbeteren. In de Cahiers de doléances van dorpelingen stond de eis dat iedereen belasting moest betalen, ook adel en geestelijkheid. Ze wensten de afschaffing van de rechtspraak door de adellijke heren en van de herendiensten die de adel aan de boeren kon opleggen. Door de financiële crisis kwam het maatschappelijke ongenoegen naar boven, ook van de stedelingen.


27

7.4 Revoluties

Abbé Sieyès schreef over de positie van de derde stand: ‘Wat is de Derde Stand? Alles. Wat is hij tot op dit ogenblik op politiek terrein geweest? Niets. Wat vraagt hij? Iets te worden. De Derde Stand is een volledige natie. Wat is er nodig opdat een natie zou blijven bestaan en zou bloeien? Private ondernemingen en openbare ambten. Alle private ondernemingen kunnen in vier groepen ondergebracht worden: veldarbeid, industrie en handel, wetenschappen en kunsten, en huisarbeid. Wie oefent deze bedrijvigheden uit? De Derde Stand. Maar de winstgevende en eervolle ambten zijn alleen door de leden van de bevoorrechte standen bezet. Wat is de Derde Stand tot hiertoe geweest? Niets.’ E. Sieyès, Qu’est-ce que le Tiers-Etat?, 1789.

bron 42

De Franse Revolutie De koning en zijn minister Necker wilden de financiële crisis oplossen. In de Staten-Generaal had elke stand vanouds ongeveer driehonderd afgevaardigden en er werd gestemd per stand. De afgevaardigden van de derde stand eisten dat zij het dubbele aantal burgers zouden mogen afvaardigen. De koning willigde deze wens in en op de eerste vergadering van de Staten-Generaal verschenen 291 geestelijken, 270 edelen en 578 afgevaardigden van de burgerij. Omdat elke stand uiteindelijk toch maar één stem kon uitbrengen, behielden geestelijkheid en adel hun macht. De derde stand eiste nu een hoofdelijke stemming, maar de koning weigerde. De afgevaardigden van de derde stand zagen zo de weg naar politieke en maatschappelijke veranderingen geblokkeerd. Zij verlieten de Staten-Generaal en riepen zich uit tot Nationale Vergadering. Ze deden de belofte niet uit elkaar te gaan voordat er een grondwet zou zijn. Met deze ‘Eed op de kaatsbaan’ zette de derde stand de Franse Revolutie in (bron 35). Lodewijk XVI trok nu troepen samen rond Parijs, maar dat vergrootte de spanningen. Hongerige Parijzenaren bestormden op 14 juli 1789 de Bastille, een oude vesting die diende als staatsgevangenis en opslagplaats van wapens en munitie. Hiermee keerde het volk van Parijs zich openlijk tegen een gehaat symbool van het absolute koningschap. Berichten van de opstand in Parijs gaven de arme bewoners van het platteland moed. Gewapende boeren keerden zich tegen hun adellijke heren, bestormden kastelen en verbrandden eigendomspapieren en lijsten van adellijke rechten. De chaos op het platteland was zo bedreigend dat de Nationale Vergadering in de nacht van 4 op 5 augustus 1789

de privileges van de adel tenietdeed, evenals de tienden, de belastingen voor het onderhoud van geestelijkheid, kerken en kloosters. In één enkele nacht werd het Ancien Régime opgeheven.

De Assemblée Nationale formuleerde de Verklaring van de Rechten en Plichten van de Mens en de Burger, gebaseerd op de verlichtingsideeën: ‘ Art. 1: De mensen worden vrij geboren en blijven gelijk in rechten. Art. 2: Het doel van alle staatkundige regelingen is de instandhouding van de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van de mens. Deze rechten zijn vrijheid, eigendom, veiligheid en het recht zich te verzetten tegen de onderdrukking. Art. 3. Alle oppermacht berust van nature bij het volk. Art. 10. Niemand mag om zijn gevoelens, zelfs niet om godsdienstige, lastig worden gevallen. Art. 11. Vrije meningsuiting is een van de dierbaarste rechten van de mens.’ Déclaration des droits et des devoirs de l’homme et du citoyen, 1789

bron 43 De grondwet kwam pas twee jaar later, in 1791, tot stand. De trias politica van Montesquieu werd ingevoerd. De koning behield nog slechts de uitvoerende macht. Frankrijk kreeg departementen en een nieuwe rechterlijke indeling. Priesters moesten een eed van trouw afleggen op de nieuwe orde. Velen weigerden en belandden in de gevangenis of vluchtten het land uit. Kerkelijke bezittingen werden onteigend en verkocht. De regering kon van de opbrengsten het nieuwe staatsapparaat bekostigen. De ondernemende burgers verwierven enorme voordelen. De tollen binnen Frankrijk zelf, die de prijzen extra opdreven, werden opgeheven, stakingen verboden en de gilden, die een modernisering van de bedrijven bemoeilijkten, werden afgeschaft.

De koning onthoofd, de revolutionairen verdeeld Lodewijk XVI probeerde voortdurend de inperking van zijn macht te verhinderen. Generaal François Claude Amour, markies de Bouillé, steunde hem daarbij. Markies de Bouillé had tegen de Engelsen gevochten aan de zijde van de opstandige kolonisten tijdens de Amerikaanse Onafhankelijk­ heidsoorlog. Hij koesterde verlichte denkbeelden en bekritiseerde nutteloze edelen en geestelijken, maar boven alles bleef hij trouw aan zijn koning (bron 9). De Franse


28

bron 44

7 Tijd van pruiken en revoluties

Het hoofd van Lodewijk XVI wordt aan het publiek getoond.

Henry Essex Edgeworth de Firmont, aalmoezenier van Lodewijk XVI, beschrijft de onthoofding van de Franse koning: ‘De koning liep naar voren toen een man te paard, in het nationale uniform, met een woeste kreet de trommelaars beval hun werk te doen. Op hetzelfde moment klonken vele stemmen, die de beulen aanmoedigden. Die leken zelf opeens tot leven te komen, grepen de deugdzaamste van alle vorsten zo ruw mogelijk beet en trokken hem onder de bijl van de guillotine, die met één slag zijn hoofd van zijn lichaam scheidde. Het was in een oogwenk gebeurd. De jongste wachter, die me niet ouder dan achttien jaar leek, greep onmiddellijk het hoofd van de koning, wandelde ermee rond over het schavot en toonde het de aanwezigen. Deze monsterlijke ceremonie liet hij gepaard gaan met zeer gruwelijke en onfatsoenlijke gebaren. Aanvankelijk heerste er een akelige stilte. Ten slotte werd hier en daar de leuze ‘Vive la République!’ gehoord. Allengs nam het aantal stemmen toe en binnen tien minuten werd deze kreet, duizendmaal herhaald, door iedereen overgenomen en luid uitgeschreeuwd, en alle mutsen vlogen in de lucht.’ G. Mak, R van Stipriaan, Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis in

Revolutie ging hem te ver. Hij stemde tegen de afschaffing van de standenprivileges en hij sloeg revolutionaire opstanden in Metz en Nancy neer. De Bouillé en de koning onderhielden contacten met emigrés (uit Frankrijk gevluchte edelen) en met Oostenrijk en Pruisen om de revolutie ongedaan te maken. Voor de koning en zijn echtgenote organiseerde hij een vluchtpoging naar de Oostenrijkse Nederlanden (het tegenwoordige België). De vlucht mislukte. De revolutionairen arresteerden Lodewijk XVI en beschuldigden hem van landverraad. Ook voor De Bouillé was het te gevaarlijk in Frankrijk. Hij vluchtte en vocht in 1792 in een gecombineerd Oostenrijks-Pruisisch leger om de Franse Revolutie te keren. De radicale revolutionairen, Jacobijnen, grepen de macht. Ze zetten de koning af en riepen de republiek uit. Lodewijk XVI werd in januari 1793 publiekelijk geëxecuteerd onder de guillotine. De felle revolutionairen juichten. Voor de monarchisten, zoals de markies De Bouillé, was de onthoofding van hun koning gruwelijk. Het betekende het einde van een tijdperk. Onder leiding van de meedogenloze, onomkoopbare revolutionair Robespierre voerden de Jacobijnen bloedige zuiveringen door tegen zogenaamde volksvijanden. Deze periode is de Franse geschiedenis ingegaan als de Terreur (1793-1794). Niet alleen monarchisten, maar ook gematigde revolutionairen kwamen onder de guillotine.

meer dan honderd reportages, Amsterdam 2005.

bron 45

Export van de revolutie De revolutionairen brachten een leger op de been om de revolutie te redden. Dat leger zou niet vechten voor een koning zoals voorheen. Het volksleger, dat vooral uit boeren bestond, zou uit vaderlandsliefde ten strijde trekken voor ‘la Patrie’, voor het vaderland dat in gevaar was. Met de successen van de revolutionaire legers werd niet alleen de revolutie in Frankrijk veiliggesteld, het was ook mogelijk in de veroverde gebieden de revolutionaire denk­ beelden te realiseren. De Oostenrijkse Nederlanden en het Rijnland werden bij Frankrijk gevoegd.

In 1792 besloot de revolutionaire regering in Parijs officieel de revolutie te exporteren. ‘Art. 1 In de landen die door de revolutionaire legers veroverd zijn, dienen de generaals, in naam van de Franse Natie, het volk soeverein te verklaren en alle onderdrukkende maatregelen, zoals de tienden, de feodaliteit, heerlijke rechten en herendiensten, horigheid en alle privileges op te heffen.


29

7.4 Revoluties

Art. 2 Ze moeten het volk bekend maken dat ze vrede, hulp, broederschap, vrijheid en gelijkheid brengen en gemeenteraden bijeenroepen om een voorlopig bestuur en rechtspraak te organiseren.’ Decreet van de Convention Nationale, 15 december 1792

bron 46 In 1795 deed een Frans revolutieleger vanuit de reeds veroverde Oostenrijkse Nederlanden een inval in de Republiek. De uit de Republiek gevluchte Patriotten volgden de Fransen onmiddellijk om hun idealen alsnog te verwerkelijken. Stadhouder Willem V week uit naar Engeland. De Bataafse Republiek werd uitgeroepen en het bestuur werd helemaal gereorganiseerd volgens de Franse revolutionaire opvattingen. De oude gewesten werden vervangen door departementen, er kwam een grondwet, een parlement en een nieuwe rechterlijke indeling. Van echte onafhankelijkheid was geen sprake. De Franse bezetter controleerde het bestuur en eiste grote sommen geld van de Bataafse Republiek.

Napoleon Bonaparte Tijdens de Terreur waren steeds meer gematigde burgers bevreesd door Robespierre verdacht te worden en onder de guillotine te eindigen. Deze angst leidde uiteindelijk tot de arrestatie en executie van Robespierre zelf. In 1795 kwam er een nieuwe grondwet die de wetgevende macht in handen gaf van de Raad van 500 en een Raad der Ouden. Een vijf­ koppig Directorium kreeg de verantwoordelijkheid over de uitvoerende macht. Het Directorium moest afrekenen met zowel radicale revolutionairen als met royalisten. Oude koningsgezinde generaals, zoals de markies De Bouillé, hadden in Frankrijk inmiddels plaats moeten maken voor jonge ambitieuze generaals. De bij het volk populaire Napoleon Bonaparte, die met rijke buit uit Italië terugkeerde, maakte in 1799 met een staatsgreep een einde aan de revolutionaire chaos in Frankrijk. Een driehoofdig Consulaat kreeg de uitvoerende macht. Napoleon Bonaparte had als eerste consul al bijna monarchale macht. In 1802 liet hij zich tot consul voor het leven benoemen; twee jaar later riep hij zichzelf in een pompeuze kroningsplechtigheid in de Parijse Notre Dame uit tot keizer Napoleon I. Napoleon regeerde als verlicht despoot en duldde geen tegenstand. Hij liet grote openbare werken uitvoeren. Met de Code Napoléon zorgde hij voor eenheid in de rechtspraak op basis van het gelijkheidsbeginsel (bron 47).

In 1805 sloten Engeland, Rusland en Oostenrijk een bond­ genootschap tegen Frankrijk, maar Napoleon was bestand tegen de coalitielegers. Steeds meer gebieden werden bij Frankrijk gevoegd. Familieleden profiteerden van zijn successen. Broer Joseph werd koning in Spanje; een andere broer, Lodewijk Napoleon, koning van het ‘Koninkrijk Holland’, zoals de Bataafse Republiek voortaan heette. Om Groot-Brittannië op de knieën te krijgen, kondigde Napoleon het Continentaal Stelsel af: alle Britse handel met het vasteland werd geblokkeerd. De Russische tsaar trok zich niets aan van het Continentaal Stelsel. Dit was voor Napoleon de aanleiding om in 1812 aan het hoofd van een leger van zeshonderdduizend soldaten richting Moskou te trekken. De veldtocht naar Rusland werd een enorme mislukking. Slechts tien procent van zijn soldaten overleefden de barre tocht. Oostenrijk, Pruisen en Engeland slaagden erin tijdens de Volkerenslag bij Leipzig (1813) het zwaar gehavende Franse leger te verslaan. Geallieerde troepen trokken Frankrijk binnen. In 1814 deed Napoleon afstand van de troon. Hij werd verbannen naar het eiland Elba, maar kon ontsnappen om nog een keer een leger op de been te brengen. In juni 1815 bezorgden de Britten en Pruisen dit leger bij Waterloo een beslissende nederlaag.

bron 47

Napoleon, als wetgever, wordt door vadertje tijd gekroond. Schilderij van J.-B. Mauzaisse.


30

7 Tijd van pruiken en revoluties

7.4 Opdrachten Opdracht 1 oorzaak en gevolg Oorzaken en gevolgen zijn er in soorten. a Welke soorten oorzaken en gevolgen zijn er? b Noteer per soort een voorbeeld van een oorzaak waarom kolonisten vanuit Europa naar Noord-Amerika vertrokken. c Noteer per soort een voorbeeld van een oorzaak waarom de kolonisten in de dertien Britse kolonies in Amerika in opstand kwamen. d Noteer per soort een voorbeeld van een gevolg van de Amerikaanse Onafhankelijkheid. Opdracht 2 Gebruik bron 37. a Beschrijf wat je ziet op het schilderij. b Geef voor de volgende onderdelen aan waarom John Trumbull de personen of inrichting zo gerangschikt heeft: 1 Thomas Jefferson, 2 De andere personen in het staande groepje: Adams, Washington en Franklin, 3 De personen aan de rechterkant van de tafel, 4 De zittende personen, 5 De versiering aan de wand. c Beschrijf hoe John Trumbull aangeeft dat de personen doordrongen zijn van dit belangwekkende moment. Opdracht 3 Gebruik bron 38. Geef vier voorbeelden van verlichtingsideeën die je terugziet in de Amerikaanse Declaration of Independence en de Bill of Rights. Opdracht 4 Gebruik bron 39. a Welk verlichtingsdenkbeeld uit paragraaf 7.1 is nadrukkelijk aanwezig in deze regels? b Uit welke zin blijkt dat de stadhouder zich met recht zorgen kon maken over zijn machtspositie? c De maker van het pamflet bleef lange tijd anoniem. Wat concludeer je daaruit? Opdracht 5 inleving Gebruik bron 39 en 40. a Beschrijf wat je ziet op bron 40. b Wie is de Prins uit de tekst? c Waar staat de Prins op de tekening? d Wat wordt bedoeld met het scheren van schapen? e Beoordeel of Joan Dirk van der Capellen tot den Pol het eens zal zijn geweest met de maker van bron 40 of juist niet.

Opdracht 6 oorzaak en gevolg In 1787 mislukte de Nederlandse Revolutie, de opstand van de Patriotten. a Noem de belangrijkste oorzaak van deze mislukking. b Hoe blijkt uit het verloop van de Patriottenopstand de zwakte van de stadhouder? c Hoe blijkt uit het verloop van de patriottenbeweging dat de Republiek internationaal niet meer meetelde? Opdracht 7 Gebruik de bronnen 38 en 43. a Welke artikelen uit de Verklaring van de rechten en plichten van de mens en de burger (bron 38) zijn duidelijk een echo van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (bron 38)? b De Franse Revolutie begon met het besluit een grondwet op te stellen. Leg uit dat een grondwet onverenigbaar is met het absolutisme. Opdracht 8 gebondenheid aan tijd en plaats – inleving Gebruik bron 42. a De schrijver van bron 41 staat algemeen bekend als Abbé Sieyès. Hij was Abbé, kanunnik (priester) en afgevaardigde van de derde stand in de Staten-Generaal. Welk oordeel geeft hij over de derde stand en wat vraagt hij? b Waarom zijn dat oordeel en die eis, gezien de achtergrond van Sieyès, opzienbarend? c Abbé Sieyès hoefde niet te vluchten voor de radicale revolutionairen en na de Terreur vervulde hij hoge diplomatieke en bestuurlijke functies in verschillende regeringen. Uiteindelijk stond hij achter de staatsgreep van Napoleon. Beredeneer voor de verschillende periodes in de Franse Revolutie welke politieke keuzes Sieyès gemaakt heeft. Opdracht 9 gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling a In de Franse Revolutie van 1789 zijn drie stappen te herkennen. Schrijf de drie hoofdgebeurtenissen op waaruit de Franse Revolutie van 1789 bestaat. b Welke drie ontwikkelingen zie je in die gebeurtenissen? Let daarbij op: 1 De bij de revolutie betrokken bevolkingsgroepen. 2 Het gebied waar de revolutie plaatsvindt. 3 De extremiteit van de revolutionaire daad die plaatsvindt.


31

7.4 Revoluties

Opdracht 10 Het Consulaat komt als wijze van besturen voor bij de Romeinen en tijdens de Franse Revolutie. a Wat is voor beide periodes een duidelijke overeenkomst ten aanzien van de bestuursorganisatie? b Waarom werd zowel in Rome als in Frankrijk voor het Consulaat gekozen? c Is het doel van het Consulaat (vraag 10b), op de lange termijn bekeken, gehaald? Geef uitleg voor Rome en Frankrijk. d Welke oplossing hebben de Founding Fathers bij de stichting van de Verenigde Staten van Amerika gevonden voor het hierboven aangeroerde bestuurlijke probleem? Opdracht 11 Napoleon voerde verlichte maatregelen door, maar vertrapte tegelijkertijd ook verlichtingsidealen. a Maak een inventarisatie op grond van wat je hebt gelezen (ga eventueel op zoek naar extra gegevens via internet). Doe dat door twee kolommen te maken: eentje met verlichte maatregelen en eentje met voorbeelden van het vertrappen van verlichtingsidealen door Napoleon. b Beoordeel of Napoleon voor of tegen de verlichtingsidealen was. Naar welke kant slaat jouw balans door? c Komt bron 47 overeen met jouw eindconclusie? Leg uit. Opdracht 12 gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling De naam Atlantische Revoluties duidt op gemeenschappelijkheid tussen de revoluties. a Beschrijf de geografische overeenkomst. b Beschrijf de overeenkomst in afkomst van de nagestreefde denkbeelden. c Beschrijf de overeenkomst in beoogd resultaat. d Welke verwevenheid of onderlinge relatie was er verder nog tussen de revoluties? Opdracht 13 examenopdracht Gebruik bron 12 uit paragraaf 7.2. Deze opvattingen van Rousseau spelen een rol in de democratische revoluties van het einde van de achttiende eeuw. a Noem een opvatting van Rousseau uit de bron. b Noem een democratische revolutie uit het einde van de achttiende eeuw. c Leg met een voorbeeld uit, dat de opvatting van Rousseau in die revolutie een rol kan hebben gespeeld.

Opdracht 14 samenvatting Woordweb Geef antwoord op de onderzoeksvraag: Welke oorzaken en wat voor maatschappelijke gevolgen hadden de Atlantische Revoluties? Maak in groepjes drie woordwebs: een voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog, een voor de Patriottenopstand en een voor de Franse Revolutie. a Zet de namen van de revolutie in het midden. b Bedenk welke soorten oorzaken en gevolgen er zijn. c Schrijf per soort oorzaak en per soort gevolg enkele voorbeelden op. d Maak tenslotte een overzicht van overeenkomsten en verschillen van de drie Atlantische Revoluties.

Kennis: 1a, 2a, 4a, 5a, 5b, 5c, 6a, 8a, 12a, 12b, 12c, 13a, 13b, 14a, 14b Begrip: 1b, 1c, 1d, 2b, 2c, 4b, 5d, 6b, 7b, 8b, 9a. 10b, 11a, 12d, 13c, 14c Toepassing: 3, 4c, 6c, 7a, 8c, 10b Analyse: 5e, 9b, 10c, 10d, 11b, 11c, 13b, 13d, 13e, 14d


Afsluiting Kenmerkende aspecten van de Tijd van pruiken en revoluties 1

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen. 2 Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme). 3 Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. 4 De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Leerdoelen

§ 7.1 Verlichting 1 Je weet dat de verlichtingsfilosofen uit de Tijd van pruiken en revoluties voortbouwen op het rationalisme en de natuurwetenschappelijke ontdekkingen uit de Tijd van regenten en vorsten. 2 Je kunt beschrijven hoe de standenmaatschappij sinds de Middeleeuwen is veranderd en hoe de macht van de absolute vorsten en de privileges van de geestelijkheid en adel spanningen oproepen bij de burgerij en boeren. 3 Je kunt de kritiek van de filosofen uit Verlichting op de standen­maatschap­ pij en op de absolute vorsten beschrijven en plaatsen binnen die maatschappelijke ontwikkelingen. 4 Je weet hoe en in hoeverre die kritiek op de standenmaatschappij en op de absolute vorsten verspreid raakte onder het volk.

§ 7.2 Verlichte despoten 1 Je weet op welke wijze de verlichte despoten verlichte denkbeelden in de praktijk brachten. 2 Je kunt beschrijven hoe de verlichte despoten stonden tegenover de verlichte denkbeelden op maatschap­ pelijk en bestuurlijk gebied. 3 Je kunt de houding van de absolute vorsten en de verlichte despoten ten aanzien van de verlichte denkbeelden beschrijven en onderscheiden. § 7.3 Slaven en kolonies 1 Je kunt beschrijven wat plantage­ kolonies zijn en welke rol slavernij daar speelde. 2 Je kunt het ontstaan van de transAtlantische slavenhandel beschrijven. 3 Je kunt beschrijven welke gedachten (afkomstig uit geloofsovertuiging, humane over­wegingen of verlichtingsdenken) bijdroegen aan de opheffing van slavenhandel en slavernij.

1694-1778 Voltaire

§ 7.4 Revoluties 1 Je kunt onderscheid maken tussen de drie verschillende Atlantische revoluties en die voorzien van bijzondere kenmerken ten aanzien van oorzaken en gevolgen. 2 Je kunt aangeven in hoeverre de drie Atlantische revoluties een doorbraak (discontinuïteit) betekenden ten aanzien van absolutisme, feodalisme en standenmaatschappij, of er werkelijk sprake was van verandering, of juist van continuïteit. 3 Je kunt in dit verband het belang van de Amerikaanse ‘Onafhankelijkheidsverklaring’, het pamflet ‘Aan het Volk van Nederland’ en ‘La Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ duiden. 4 Je kunt aangeven welke economische, politieke en maatschappelijke omstandigheden de algehele realisatie van de verlichtingsdenkbeelden belemmerden.

1740 Frederik II (de Grote) koning in Pruisen Oostenrijkse Successieoorlog 1740-1748

1700

1720 1715 Lodewijk XIV sterft

1740 1748 Montesquieu publiceert De l’esprit des lois


33

Afsluiting

Begrippen

Letterlijk vaderlandslievenden. In de

Republiek de tegenstanders van de

abolitionisme, abolitionisten

stadhouder en de Prinsgezinden.

Streven naar afschaffing van de slavernij

en de slavenhandel.

absolutisme

plantagekolonie

Overzees gebiedsdeel met grote

Bestuursvorm waarbij de wetgevende,

landbouwbedrijven (plantages), waar

handen van één persoon ligt (de absolute

koffie en rubber verbouwd werden. Vaak

producten als katoen, tabak, suiker, thee,

uitvoerende en rechterlijke macht in

werden hier slaven tewerkgesteld.

vorst).

Amerikaanse Revolutie

Dertien Britse kolonies aan de oostkust

heid (Amerikaanse Onafhankelijkheids­ oorlog 1775-1783).

Ancien Régime

In de Republiek de aanhangers van de

stadhouders, de Oranjes.

rationalisme

Toepassen van de rede, het verstand.

sociale verhoudingen

De wisselwerking tussen de verschillende

groepen in de samenleving.

Benaming van de maatschappij vóór de

Franse Revolutie met een standenmaat­

schappij en absoluut regerende vorsten.

Prinsgezinden

van Amerika roepen hun onafhankelijk­ heid uit (1776) en vechten voor hun vrij­

staatsburgerschap

Toestand waarin iemand burgerrechten

in een staat heeft.

Atlantische Revoluties

Trias politica

Revoluties aan het eind van de 18e eeuw

aan weerszijden van de Atlantische

de wetgevende macht in handen is van

grondrechten van de mens werden

uitvoerende macht in handen van de

kelijk­heidsstrijd (1775-1783), de Patriotten­

macht in handen van onafhankelijke

gezag van de vorst werd ingeperkt en de

de volksvertegenwoordiging, de

vastgelegd: De Amerikaanse Onaf­han­

koning en zijn ministers en de rechterlijke

Franse Revolutie.

democratische revolutie

rechters.

volk steeds meer macht in handen kreeg

Franse Revolutie

de absolute koning en de standenmaat­

trans-Atlantische slavenhandel

Europeanen kochten mensen in Afrika en

verkochten ze in Noord- en Zuid-Amerika.

verlicht despotisme / absolutisme

Als vorsten onder invloed van de

Verlichting hun bestuur verbeterden,

maar wel alle macht in handen hielden.

Opstand van de Franse derde stand tegen

schappij (1789).

Ommezwaai in het bestuur waarbij het

ten koste van de macht van de vorst.

Driedeling van de staatsmacht, waarbij

Oceaan, waarbij in een grondwet het

opstand in de Republiek (1784-1787) en de

Slotopdracht

Patriotten

grondrechten

Verlichting

Stroming in de 18e eeuw. Verlichte

denkers vonden dat mensen meer

Vrijheidsrechten, die burgers bescherming

gebruik moesten maken van de rede, het

door de overheid of door andere burgers.

rechten voor iedereen zouden bijdragen

Constitutie, algemene staatsregeling.

haar geheel.

gezond verstand. Meer vrijheid en gelijke

geven tegen een oneerlijke behandeling

aan vooruit­gang van de samenleving in

grondwet

Wet waarin de belangrijkste grond­

beginselen van het bestuur van een staat

volkssoevereiniteit

De bestuursmacht ligt bij het volk.

zijn omschreven.

De Franse Revolutie wordt in alle WestEuropese landen in de schoolboeken voor geschiedenis behandeld als de belangrijkste revolutie. Onderzoek met de gegevens in deze paragraaf of jij dat juist vindt. Je gaat de Atlantische Revoluties (Amerikaanse Revolutie, Opstand van de Patriotten, Franse Revolutie) met elkaar vergelijken en een eindconclusie trekken. a Beschrijf per land (Amerika, Republiek, Frankrijk) de situatie voor wat betreft de rol van verlichtingsideeën, het geloof, de politiek, de economie en de maatschappelijke verhoudingen. b Beoordeel voor welk land elk van de genoemde onderdelen belangrijk was als oorzaak voor de revolutie. c Beschrijf per land (Amerika, Republiek, Frankrijk) de gevolgen van de revolutie voor de invoering van Verlichtingsideeën, het geloof, de politiek, de economie en de maatschappelijke verhoudingen. d Beoordeel voor welk land de revolutie de meest ingrijpende veranderingen heeft gebracht. Doe dit per genoemd onderdeel. e Trek een gefundeerde eindconclusie. Is het juist dat de Franse Revolutie in de West-Europese schoolboeken behandeld wordt als de belangrijkste revolutie? Kennis: a, c Analyse: b, d, e

Online extra

Kijk op www.feniks-online.nl voor afsluitende opdrachten en diagnostische toetsen. 1787 Grondwet Verenigde Staten

1756-1763 Zevenjarige Oorlog

1789 Franse Revolutie ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ 1776 Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring

1760

1793 Lodewijk XVI onthoofd

1780 1780-1787 Vierde Engels-Nederlandse Oorlog 1781-1787 Patriottenbeweging in de Republiek

1800 1799-1815 Heerschappij Napoleon Congres van Wenen 1815



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.