7 minute read
1.2 De strijd van de arbeiders
Deelvraag Welke gevolgen had de opkomst van de industrie voor de arbeiders?
Industrialisatie
In de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde ons land snel. Dat kwam door industrialisatie. Na de uitvinding van de stoommachine werden er veel nieuwe machines bedacht die op stoomkracht werkten. Veel zwaar werk dat tot die tijd met de hand werd gedaan, werd nu door machines gedaan, die in fabrieken stonden. In fabrieken konden snel heel veel producten worden gemaakt, zodat die producten goedkoper werden. Overal in ons land werden fabrieken gebouwd, meestal in of bij een stad.
Een zwaar bestaan
Eeuwenlang hadden de meeste mensen op het platteland gewoond en gewerkt. Ze leefden van de opbrengst van het land en het vee. Hun inkomen vulden ze aan met handwerk, zoals het weven van stoffen. Maar dit soort werk werd nu door machines in fabrieken gedaan. Daarom verhuisden veel mensen naar de stad. Ze gingen werken in de fabrieken. Het werk in de fabriek was zwaar. Arbeiders maakten lange dagen voor weinig geld. Vaak werkte niet alleen de man in de fabriek, maar ook zijn vrouw en kinderen. Dat was nodig, om genoeg geld te hebben om als gezin te kunnen overleven. De werkloosheid was hoog. Als een arbeider protesteerde tegen het lage loon, kon de fabrikant hem makkelijk ontslaan en iemand anders in dienst nemen. Er waren geen wetten die de arbeiders beschermden tegen slechte bazen. Thuis hadden de arbeiders het ook moeilijk. Ze woonden met grote gezinnen in slechte woningen. Er was geen riolering en het drinkwater was vervuild. Regelmatig braken er besmettelijke ziektes uit.
industrialisatie Er komen steeds meer fabrieken waarin producten met machines worden gemaakt. Tot die tijd maakten mensen deze producten thuis met de hand.
1 Dit weet je al
Schrijf de nummers van de woorden in het juiste vak van het schema: 1 gereedschap – 2 industrie – 3 spinmachine –4 spierkracht – 5 spinnenwiel – 6 stoomkracht –7 thuis.
Handwerk Fabriekswerk a De industrialisatie had voordelen voor mensen. Welke twee voordelen staan in de tekst?
2 Lees: Industrialisatie.
4 Lees: Een zwaar bestaan. Bekijk: bron 8.
Vul het schema in. Schrijf links welke dingen het werk in de fabriek zwaar maakten. Schrijf rechts wat het leven thuis moeilijk maakte.
Het leven van arbeiders
Op het werk Thuis
3 Lees: Een zwaar bestaan. Bekijk: bron 8 en 9.
Je oefent: gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling a Lees op pagina XXX: Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling. b In bron 8 zie je een gebeurtenis / verschijnsel / ontwikkeling c In bron 9 zie je een gebeurtenis / verschijnsel / ontwikkeling d Bron 8 is een gevolg van wat je in bron 9 ziet. Leg dit uit.
5 a Praat samen over deze vragen. Is iemand arm wanneer hij of zij…
Het belang van geschiedenis: Wanneer is iemand arm? Op die vraag geven mensen heel verschillende antwoorden. Door voorbeelden van vroeger te bekijken, leer je over dit onderwerp nadenken.
• niet elke dag kan ontbijten? Ja / Nee
• niet elke dag een broodje in de kantine kan kopen? Ja / Nee
• niet elk jaar op vakantie kan? Ja / Nee
• thuis geen wifi heeft? Ja / Nee
• niet de nieuwste telefoon heeft? Ja / Nee
• helemaal geen telefoon heeft? Ja / Nee b Stel dat je de mensen in bron 8 de eerste drie vragen van opdracht 5a zou stellen. Wat zouden hun antwoorden zijn, denk je? Is iemand arm wanneer hij of zij…
• niet elke dag kan ontbijten? Ja / Nee
• niet elke dag een broodje in de kantine kan kopen? Ja / Nee
• niet elk jaar op vakantie kan? Ja / Nee c Zie je verschillen tussen jullie antwoorden en die van de mensen in bron 8? Zo ja, hoe verklaar je de verschillen?
Vakbonden
Wat als alle arbeiders tegelijk zouden protesteren? Een fabrikant kon niet álle arbeiders van zijn fabriek ontslaan. Het werk zou dan stil komen te liggen. En dan verdiende de fabrikant niets meer. Daarom gingen arbeiders samenwerken. Overal in Europa richtten arbeiders vakbonden op. Deze organisaties gingen namens grote groepen arbeiders praten met een fabrikant. Ze probeerden de fabrikant over te halen om meer salaris te betalen, of beter op de veiligheid in de fabriek te letten. Lukte het niet om betere arbeidsomstandigheden te krijgen, dan kon de vakbond zijn leden vragen te gaan staken. Dat betekende dat de arbeiders tijdelijk stopten met werken.
De leden van een vakbond betaalden iedere maand wat geld aan de vakbond. Dat geld werd gebruikt bij een staking. Arbeiders die staakten, kregen geen loon. Doordat ze geld van de vakbond kregen, was het mogelijk om tóch te staken.
In 18861887 onderzocht de overheid de arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Uit een interview met een fabrikant:
“
Vraag: Het gebeurt dus dat arbeiders, met een zeer klein rust-uurtje tussendoor, dertig uur achter elkaar doorwerken?
Antwoord: Ja, dat gebeurt wel eens.
Vraag: Vindt u dat geen zeer zware arbeid?
Antwoord: Jawel, maar ze mogen van zes uur tot acht uur wel even slapen.
Vraag: Op de grond?
Antwoord: Natuurlijk. Maar het is best lekker warm, door de verwarmingsbuizen.” a Stel, jij bent lid van een vakbond. Je hoort dat een fabrikant zijn personeel slecht behandelt. Je wilt een staking in die fabriek organiseren en je vraagt een arbeider of hij mee wil doen. De arbeider antwoordt: ‘Als ik staak, krijg ik geen loon. Dat geld kan ik niet missen!’ c Kies nog iemand in het schilderij. Omcirkel die. Geef hem of haar een naam en vertel waarom hij of zij op die plaats is. d Wat zegt of denkt de persoon die je bij opdracht 7c koos? b De arbeider geeft nog een andere reden om niet te staken. ‘Als ik staak, word ik waarschijnlijk ontslagen. Dan heb ik helemaal geen inkomen meer.’ a Welke ontwikkeling zie je in bron 12?
Naar: Rapport staatscommissie, 1890.
6 Lees: Vakbonden, en lees: bron 10.
Hoe kun je hem overtuigen om toch mee te doen?
8 Bekijk: bron 12.
Hoe kun je hem overtuigen om toch mee te doen?
7 Bekijk: bron 11.
Je oefent: standplaatsgebondenheid a Lees op pagina XXX: Standplaatsgebondenheid. b Bedenk wat de mensen op het schilderij zeggen of denken. Gebruik je fantasie, maar zorg dat je antwoord klopt met de geschiedenis. Kijk bij de nummers in bron 11 wie de personen zijn.
1 De fabrikant: b Bron 12 bewijst dat er tussen 1901 en 1910 meer vakbonden kwamen.
Bedenk een argument vóór en een argument tegen deze uitspraak.
Voor: Tegen:
Gemiddeld aantal stakingen per jaar in de vier grote steden 1901 - 1905 1906 - 1910
2 Herman, een vakbondsman:
3 Bertie, een arbeidersvrouw:
Den
4 Jacob, haar man:
5 Corneel, een arbeider:
Bron 12 Gemiddeld aantal stakingen tussen 1901 en 1910 in de vier grote steden.
Censuskiesrecht
De strijd van de vakbonden zorgde in sommige fabrieken voor betere arbeidsomstandigheden. Maar waarom regelde de overheid dat niet met wetten?
Dat kwam doordat niet iedereen kiesrecht had. Alleen mensen die veel belasting betaalden, mochten stemmen. Dit heet censuskiesrecht. Thorbecke had dit niet veranderd in de grondwet. Hij vond: wie veel belasting betaalt, heeft een goed inkomen. En wie veel verdient, is ergens heel goed in – en dus slim. Op die manier wilde Thorbecke bereiken dat alleen slimme mensen invloed hadden op het bestuur. Arme mensen en vrouwen gaf hij geen kiesrecht. Door het censuskiesrecht zaten in het parlement alleen mensen die de rijke burgers vertegenwoordigden. Daardoor kwamen er geen goede wetten voor de arbeiders.
Socialisme
Een grote groep mensen vond de ongelijkheid tussen arm en rijk verkeerd. Deze sociaal-democraten wilden dat rijke mensen meer belasting gingen betalen. Dat geld kon de overheid gebruiken om de armoede te bestrijden. Er moesten wetten komen om deze veranderingen mogelijk te maken. Daarom wilden sociaaldemocraten algemeen kiesrecht. Want als ook arbeiders konden stemmen, zouden er in de Tweede Kamer meer sociaaldemocraten komen. Zij konden dan wetten maken die goed waren voor de arbeiders. Weer andere mensen vonden dat te lang duren. Zij wilden dat de arbeiders in opstand kwamen en de macht grepen, desnoods met geweld. Dan konden ze alle bezittingen afnemen van rijke mensen. Na die revolutie zou er een nieuwe samenleving komen. Daarin zou geen verschil meer zijn tussen rijk en arm. Mensen die dit wilden, noemden zich communisten Sociaaldemocraten en communisten wilden dus allebei een samenleving met meer gelijkheid. Dit heet socialisme en de mensen die dit willen noem je socialisten. Maar er waren twee groepen socialisten: sociaaldemocraten en communisten.
Wie was Pieter Jelles Troelstra?
Troelstra wilde iets doen tegen het onrecht in de samenleving. Samen met twee vrienden richtte hij een politieke partij op: de SociaalDemocratische Arbeiders Partij (SDAP). De SDAP streed voor algemeen kiesrecht. Troelstra zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer. Hij riep in lange en felle toespraken op tot veranderingen.
Bron 13 Spotprent uit 1908. Onder de tekening stond: ‘Maar beste man, het is toch makkelijk om kiesrecht te krijgen? Gewoon eerlijk je belasting betalen en je hebt het zó.’ algemeen kiesrecht censuskiesrecht Alleen mensen die veel belasting betalen, mogen stemmen. communisten Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen door een revolutie van de arbeiders. sociaaldemocraten socialisme Een samenleving waarin geen of weinig verschil is tussen rijk en arm. a Wie kregen kiesrecht in de grondwet van Thorbecke? b Leg in één zin uit waarom juist deze mensen kiesrecht kregen.
Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te mogen stemmen.
Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen met behulp van wetten.
9 Lees: Censuskiesrecht.
11 Vat samen
Leg uit hoe dit het leven van arbeiders kon verbeteren:
1 Algemeen kiesrecht: c Hoe democratisch vind jij dit van Thorbecke? Geef het aan op een schaal van 1 (helemaal niet democratisch) tot 5 (heel erg democratisch). d Werk samen met een klasgenoot. Leg aan elkaar je antwoord bij opdracht 9c uit. a Geef met de juiste letters aan bij welke groep de zin hoort.
10 Lees: Socialisme, en lees: Wie was Pieter Jelles Troelstra?
S = socialisten
C = communisten
SD = sociaaldemocraten
1 Communisten en sociaaldemocraten samen:
2 Zij willen dat arbeiders meer macht krijgen, maar willen geen revolutie:
3 Zij willen een revolutie door de arbeiders:
4 Zij willen meer gelijkheid en gebruiken daarvoor geweld als dat nodig is:
5 Zij willen wetten maken die zorgen voor een samenleving met meer gelijkheid: b De naam van de partij van de sociaaldemocraten is slim gekozen. In het kader staan de vier woorden van de naam. Schrijf de nummers van de drie zinnen achter het juiste woord.
SDAP = Sociaal Democratische Arbeiders Partij
1 Voor deze groep mensen zette de SDAP zich vooral in.
2 De SDAP wilde algemeen kiesrecht, dus meer …
3 De SDAP wilde dat de overheid meer zou doen voor mensen die het moeilijk hadden.
2 Vakbond: 3 SDAP:
12 Verdieping a De twee mannen op de spotprent beelden elk een groep uit. Schrijf een 1 bij de rijke burger. Schrijf een 2 bij de arbeider. b Noem van elke groep een beeldelement dat past bij je antwoord bij opdracht 12a.
Bekijk: bron 13.
Arbeider:
Rijke burger: c Leg uit dat de tekening over het censuskiesrecht gaat. d Vindt de tekenaar het censuskiesrecht eerlijk?
Ja / Nee, want