5 minute read
1.5 Afsluiting
Leerdoelen
• Je kunt aangeven welke gevolgen de grondwet van 1848 had voor het bestuur van Nederland.
• Je kunt beschrijven welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor de arbeiders.
1848 Onrust in Europa. Revoluties in verschillende Europese landen.
1848 Grondwet van Thorbecke.
1800 - 1900
Tijd van burgers en stoommachines
• Je weet welke groepen gingen strijden voor emancipatie.
• Je kunt uitleggen waarom en hoe vrouwen streden voor emancipatie.
• Je weet wat er veranderde in de grondwet van 1917.
Personen
Wilhelmina Drucker
Feministe. Zij richtte in 1889 de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op, en in 1894 de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK).
Aletta Jacobs
Eerste vrouwelijke huisarts in Nederland. Ze zette zich in voor de emancipatie van de vrouw en streed voor vrouwenkiesrecht.
Abraham Kuyper
Protestantse politicus. Hij richtte de ARP op. In 1901 werd hij minister president.
Herman Schaepman
Katholieke priester en politicus. Hij zette zich als Tweede Kamerlid in voor de emancipatie van de katholieken.
Johan Thorbecke
Liberale politicus. Hij schreef de grondwetsherziening van 1848.
Pieter Jelles Troelstra
1900 - 1950
Tijd van wereldoorlogen
Socialist. Hij richtte in 1894 de SDAP op en zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer.
Willem II
1917
Grondwetswijziging: invoering algemeen kiesrecht
1917 Pacificatie van 1917: einde schoolstrijd voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen. Kiesstelsel volgens evenredige ver tegenwoordiging.
1919 Algemeen actief kiesrecht voor vrouwen.
Koning der Nederlanden van 1840 tot 1849. Hij liet Thorbecke de grondwet wijzigen, waardoor ons land een parlementaire democratie werd.
Willem III
Koning der Nederlanden van 1849 tot 1890.
1 Plaats in de tijd
a Sinds wanneer heeft Nederland algemeen kiesrecht? Kleur die periode in de tijdbalk.
1840 1870 1900 1930 1960 1990 2020 b Zet de letters van de gebeurtenissen op de juiste plaats boven de tijdbalk. c Thorbecke schreef de nieuwe grondwet jaar geleden. d Tussen de grondwet van Thorbecke en het algemeen mannenkiesrecht zit jaar.
A Vrouwen krijgen passief kiesrecht.
B De koning heeft niet langer de macht in handen.
C Mannen krijgen algemeen kiesrecht.
2
Het belang van geschiedenis: In een democratie hebben burgers, dus ook jij, veel invloed op het bestuur. Geschiedenis kan je daarover laten nadenken.
Over een paar jaar mag je stemmen. Lees de volgende uitspraken.
1 ‘Ik ga niet stemmen, want de politiek gaat alleen over dingen die mij niet interesseren.’
2 ‘Ik ga niet stemmen, want mijn stem maakt geen verschil. Politici doen toch alleen wat zij zelf willen.’
3 ‘Ik ga wel stemmen, want dan heb ik invloed op hoe Nederland bestuurd wordt.’ a Welke uitspraak is onjuist? Leg uit waarom.
3 Personen a Bij welke zuil horen ze?
1 Troelstra
2 Schaepman
3 Thorbecke
4 Kuyper b Van welke persoon of personen uit dit hoofdstuk kunnen de volgende uitspraken zijn?
1 ‘Alleen rijke en goed opgeleide burgers kunnen iets verstandigs zeggen over het bestuur van Nederland.’
2 ‘Ik ben erg tevreden met de Pacificatie van 1917.’
3 ‘Maatschappelijke problemen kun je het best oplossen met behulp van de Bijbel.’
4 ‘Het moet voor iedereen mogelijk zijn om aan de universiteit te studeren.’
5 ‘Mijn vader had Thorbecke nóóit die nieuwe grondwet moeten laten maken!’ b Leg uit met welke uitspraak bij opdracht 2a jij het het meest eens bent. Als je het met geen enkele uitspraak eens bent, leg je uit hoe je er dan wél over denkt.
4 Lees: bron 21.
Wie van de personen uit dit hoofdstuk kan deze tekst geschreven hebben? Leg je antwoord uit.
“ Huisgezinnen waarin de vrouw nummer één is geworden en manlief de ondergeschikte speelt, houden zich niet aan Gods wil. Een man die zijn vrouw in huis de baas laat spelen, is laf en onmannelijk. De vrouw is aan de man onderworpen, de man is de baas in huis.”
Bron 21
Begrippen
actief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.
algemeen kiesrecht Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te mogen stemmen.
censuskiesrecht Alleen mensen die veel belasting betalen, mogen stemmen.
coalitie De politieke partijen die samen de regering vormen.
communisten Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen door een revolutie van de arbeiders.
confessionelen Mensen die hun ideeën over politiek en bestuur baseren op hun godsdienst.
democratie Manier van besturen waarbij het volk veel invloed heeft op de bestuurders.
districtenstelsel Kiessysteem waarbij je alleen kunt stemmen op iemand uit je eigen gebied (district). Per district is er één volksvertegenwoordiger: de persoon met de meeste stemmen.
emancipatie De strijd voor het krijgen van dezelfde rechten als alle andere groepen in de samenleving.
evenredige vertegenwoordiging Kiessysteem met één landelijke kandidatenlijst. Wie een bepaald aantal stemmen krijgt, wordt volksvertegenwoordiger.
feminisme industrialisatie Er komen steeds meer fabrieken waarin producten met machines worden gemaakt. Tot die tijd maakten mensen deze producten thuis met de hand. kiesrecht klassieke grondrechten Vrijheidsrechten die de burger beschermen tegen de overheid. liberalen Mensen die het belangrijk vinden dat iedereen zo veel mogelijk vrijheid heeft. Daarom moet de overheid zich zo weinig mogelijk met de samenleving en de economie bemoeien. ministeriële verantwoordelijkheid De ministers zijn verantwoordelijk voor de (politieke) daden en uitspraken van de koning. monarchie Land met een koning of keizer. oppositie Politieke partijen die niet tot de coalitie behoren. parlement De Eerste Kamer en Tweede Kamer samen. Ook wel StatenGeneraal genoemd. Het parlement heeft de wetgevende macht. parlementaire democratie Democratie met gekozen volksvertegenwoordigers. passief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen gekozen te worden. regering De koning en de ministers. De regering heeft de uitvoerende macht. republiek Land zonder een koning of keizer. Een republiek heeft meestal een president als staatshoofd. sociaal-democraten
Streven naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen. grondwet De belangrijkst wet van een land. Hierin staat hoe het land bestuurd wordt en welke rechten de burgers hebben.
Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.
Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen met behulp van wetten. socialisme Een samenleving waarin geen of weinig verschil is tussen rijk en arm. vakbond Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers. verzuiling Verdeling van de samenleving in groepen die weinig contact hebben met elkaar.
5 Begrippen
Welk begrip hoort er niet bij? Omcirkel het. Leg daaronder uit waarom het begrip niet in het rijtje past.
a actief kiesrecht – feminisme – industrialisatie
Dit begrip past niet in het rijtje, omdat
8 Vat samen: paragraaf 1.3 a Leg uit wat bron 22 te maken heeft met verzuiling. b ministeriële verantwoordelijkheid – monarchie –vakbond
Bekijk: bron 22.
Dit begrip past niet in het rijtje, omdat c coalitie – districtenstelsel – oppositie
Dit begrip past niet in het rijtje, omdat
6 Vat samen: paragraaf 1.1
In 1848 wijzigde Thorbecke de grondwet. Leg uit wat deze begrippen daarmee te maken hebben:
• ministeriële verantwoordelijkheid b Schrijf de cijfers in de juiste kolom van het schema.
1 ARP – 2 confessioneel – 3 emancipatie –4 Kuyper – 5 RKPS – 6 Schaepman –7 godsdienstonderwijs op school –8 stemrecht voor ‘kleine luyden’ (mannen) –9 tegen het socialisme
Protestanten Katholieken Protestanten en katholieken
Bron 22
• klassieke grondrechten
7 Vat samen: paragraaf 1.2
Communisten en sociaaldemocraten hadden hetzelfde doel, maar ze wilden dit doel elk op een andere manier bereiken. Leg dit uit:
• Wat wilden ze bereiken?
• Hoe wilden communisten dit doel bereiken?
9 Vat samen: paragraaf 1.4 a Wat wilden feministen rond 1900? b Hoe wilden zij dat bereiken? Door voor de vrouw. c Wanneer kregen zij dat?
In 1917 door
In 1919 door
• Hoe wilden sociaaldemocraten dit doel bereiken?