Feniks havo proefkatern | Thiememeulenhoff

Page 1

Tijdvakken en historische contexten 4/5 HAVO Naam Klas

Ontdek het verleden, begrijp het heden.


Inhoud

Tijdvakken

Geschiedenis indelen

1 2 3

4 Tijd van steden en staten (1000-1500)  2

5 6 7 8 9 10

Tijd van jagers en boeren Tijd van Grieken en Romeinen Tijd van monniken en ridders

Oriëntatie  2 4.1 Opbloei en macht van de stad  4 4.2 Staten ontstaan  11 4.3 De paus en de kruistochten  15 Afsluiting  20

Tijd van ontdekkers en hervormers Tijd van regenten en vorsten Tijd van pruiken en revoluties Tijd van burgers en stoommachines Tijd van wereldoorlogen Tijd van televisie en computer

Historische contexten

1 Het Britse Rijk (1585-1900)  22

2 Duitsland in Europa (1918-1991)  58

3

Oriëntatie  22 1.1 Nieuwe samenlevingen  25 1.2 India als trots van het Britse Rijk  36 1.3 Het Britse Rijk als economische wereldmacht  45 Afsluiting  54 Examentraining  56

Oriëntatie  58 2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog  61 2.2 Duitsland in de Koude Oorlog  75 2.3 Toenadering, hereniging en integratie  87 Afsluiting  93 Examentraining  95 Nederland 1948-2008

Dit betreft tijdelijk materiaal, zetfouten voorbehouden. Het complete boek en de digitale variant hiervan (Tijdvakken en Historische contexten) verschijnen in juni 2019. Houd onze website in de gaten voor meer informatie en actuele verschijningsdata.


2

4

Tijd van steden en staten 1000-1500

13 14 15 16 17

Kenmerkende aspecten

De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. Het begin van staatsvorming en centralisatie. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.

3000 v. Chr.

1 voor Chr.

Prehistorie

500 na Chr.

Oudheid


3

Oriëntatie

bron 1

Middeleeuwse teksten werden vaak prachtig versierd. Zulke versieringen heten miniaturen. Deze Franse miniatuur uit 1422 komt uit Le quadrilogue invectif, een scheldpartij tussen de drie standen en een vrouw die Frankrijk symboliseert. De standen geven elkaar de schuld van de ellende waarmee arme mensen te maken hebben. De miniatuur laat zien hoe het óók kan: de standen doen waar ze goed in zijn, zonder anderen daarmee te benadelen.

Honderd jaren oorlog De miniatuur van bron 1 laat zien hoe goed Frankrijk zou kunnen functioneren. Een rechtvaardige koning bestuurt samen met de adel het land en zorgt voor veiligheid. De geestelijkheid zorgt ervoor dat de zielen van de Fransen in de hemel komen. De boer haalt een grote oogst binnen, die de gehele bevolking kan voeden. In de steden worden mooie producten gemaakt (nijverheid) en deze worden goed verkocht (handel). De realiteit van de veertiende eeuw was echter geheel anders. Meer dan honderd jaar heerste er oorlog tussen Frankrijk en Engeland (1337-1453). Belangen van koningen en hoge edelen waren inzet van een wrede strijd. Gewone mensen waren de dupe. De inwoners van steden leden onder belegeringen, plunderingen en hoge belastingen. Soldaten beroofden handelaren en vernielden de oogst. Boeren moesten hun gegijzelde vrouwen en dochters vrijkopen van moorddadige soldaten. Dorpen gingen in vlammen op. Vlaanderen

Engeland

bron 2

Artesië Ponthieu Crécy

l Het Kanaa

Barfleur

Bretagne

Malestroit (1343)

Picardië

Rouen Caen

Valois

Bourgondië Nevers

Atla n

tische

Oceaan

Tours

Maupertuis Poitou

100 km

Berry Bourbon

La Marche

Bordeaux

Gyenne

Agenais

Aiguillon

(1345)

Armagnac

Béarn Bigorre

Auch Toulouse

Vienne

Dauphine

Valentinois Gevaudan

Rouergue

Embrun

Languedoc

Comminges Foix

Soldaten plunderen een veroverde stad. Frans miniatuur uit het einde van de vijftiende eeuw.

In de Tijd van steden en staten groeide de bevolking van Europa sterk. Dat kwam doordat de landbouw meer voedsel opleverde. De betere landbouwmethodes zorgden ook dat niet iedereen meer boer hoefde te zijn. Daarom gingen steeds meer mensen zich bezighouden met handel of nijverheid. Oude, vervallen steden kwamen weer tot bloei en er kwamen nieuwe steden bij. Er kwam steeds meer geld in omloop en veel stedelingen werden rijk. Voor koningen en edelen was die rijkdom een bron van belastinginkomsten. Maar de stedelingen wilden alleen belasting betalen als ze in ruil daarvoor macht en invloed kregen.

Savoye

Forez

Lyon Saintonge Limousin Aquitanië Auvergne Périgord Auberoche

Gasgogne

50

Bourges

Poitiers

(1356)

(1346)

0

Heilige Roomse Rijk

Reims Parijs Champagne Normandië Poissy Brétigny (1360) Maine Sens Anjou Orléans Blois

bron 3

Aix Arles Provence Narbonne

gebied waar de Engelse koning de macht had gebied waar de Franse koning de macht had

De koningen vergrootten tijdens oorlogen hun grondgebied en bestuurden dit steeds meer vanuit een hoofdstad. Ambtenaren stelden wetten op die voor de bevolking van het hele land golden. Zowel de stedelingen als de koningen kregen dus meer macht en dat botste nogal eens! Ook de machtspositie van edelen en van de Kerk veranderde. Deze veranderende machtsverhoudingen zijn het belangrijkste onderwerp van dit hoofdstuk.

gebied waar familieleden van de Franse koning de macht hadden gebied waarvan leenmannen van de Franse koning de macht hadden gebied waar de Franse en Engelse koning geen macht hadden grens van het koninkrijk Frankrijk in 1360 Franse lenen van Edward III bij zijn troonsbestijging in 1327

bron 2

Frankrijk in de veertiende eeuw.

1000

Middeleeuwen

1500

1600

1700

Vroegmoderne tijd

1800

1900 1950 heden Moderne tijd


4.1 Opbloei en macht van de stad 13 14

bron 4

Kenmerkende aspecten

De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

Glas-in-lood-raam in de kerk van Semur-en-Auxois, waarop verschillende bewerkingen van textiel zijn afgebeeld.

Textielproductie Twee mannen zitten aan een breed weefgetouw en weven een wollen laken. Daarna komt de voller. Hij vervilt het laken door het in een kuip met kalkwater en urine onder te dompelen: vies werk. Na het verven wordt het laken gecontroleerd op gaatjes en vervolgens ruwer gemaakt, door het te borstelen. Tenslotte scheert de scheerder het laken zo glad mogelijk. Hij moet erg voorzichtig werken en is een belangrijke specialist. In veel steden was de vervaardiging van textiel een zeer omvangrijke economische bezigheid. De lakenproducenten in de Franse stad Semus-en-Auxois lieten in de kerk een glas-in-lood-raam plaatsen, waarop de werkzaamheden die te maken hebben met textielproductie, zijn uitgebeeld.

Bevolkingsgroei Vanaf het einde van de Vroege Middeleeuwen werden met name in Vlaanderen woeste gronden geschikt gemaakt voor landbouw. Vaak gebeurde dat omdat een edelman of een klooster daar opdracht toe gaf. Zo nam de hoeveelheid land-

In de Tijd van monniken en ridders was er nog nauwelijks gespecialiseerde textielnijverheid. Elk dorp, vaak zelfs elk gezin, produceerde zelf het voedsel en de kleding die men nodig had. De bevolking groeide maar langzaam. In de Tijd van steden en staten groeide de voedselproductie door ontginningen (het geschikt maken van grond voor landbouw) en door landbouwtechnische vernieuwingen. Dankzij de groeiende voedselproductie hoefde niet iedereen nog boer te zijn. Een deel van de mensen ging zich toeleggen op het produceren of verhandelen van goederen, zoals textiel. Dit proces en de gevolgen ervan worden in deze paragraaf uitgelegd.

bron 5

Monniken bij hun werk op het land. Miniatuur uit de veertiende eeuw.


5

4.1 Opbloei en macht van de stad

In 1157 kregen zeven horigen grond om te ontginnen: ‘Wij hebben ontginningsland in Breust in wettig en erfelijk bezit gegeven aan onze horigen Ludowicus, Helewidis, Godefridus, Winandus, Adelardus, Heimon, Wilnegildis, voor een-en-twintig schellingen en drie penningen, elk jaar op het feest van Sint Remigius te betalen. Dat is de helft van de vroegere grondbelasting. Zij hoeven voor niemand meer diensten te verrichten.’ Uit: Privilege van de Sint-Servaaskerk en de Onze-Lieve-Vrouwekerk in

Friese Landen Groningen

ze e

Leeuwarden

ord

Sticht

No

bouwgrond toe. Naast de ontginningen zorgden ook enkele veranderingen in de landbouw voor toenemende opbrengsten. Zo vervingen de boeren de eenvoudige ploeg die de grond alleen omwoelde door een zware ploeg met wielen die de grond echt omkeerde. In plaats van ossen spanden de boeren paarden voor de ploeg. Paarden zijn gehoorzamer en houden het zware werk langer vol. Door effectiever te bemesten raakte de grond minder snel uitgeput. Daardoor konden de boeren de grond intensiever gebruiken. Zij konden elk jaar twee derde van de akkers inzaaien, in plaats van de helft. In het miniatuur van bron 5 zijn veel van deze veranderingen terug te zien. De bomen in het miniatuur symboliseren de bossen die de monniken moeten kappen om de grond als akker in gebruik te kunnen nemen. De paarden voor de ploeg doen het zwaarste werk. De nonnen hebben de schop al in de hand voor het ontginningswerk. Rechts past een schaapherder op een kudde. Op de natte, vruchtbare grond aan de kust groeit veel voer voor de schapen. De monniken zullen deze vochtige kleigrond spoedig indijken om er vruchtbaar akkerland van te maken. Deze vernieuwingen in de landbouw, de ontginningen en de bevolkingsgroei vonden in de Nederlanden het eerst in Vlaanderen plaats. Vanuit Vlaanderen breidden de ontginningen zich in de elfde en twaalfde eeuw uit naar het noorden en vervolgens naar het oosten. Ook in Noord-Italië kwam er in dezelfde periode landbouwgrond bij door ontginningen. Daardoor groeide ook daar de bevolking sterk.

Zwolle Amsterdam Gelre Sticht Utrecht Arnhem

Holland Delft

Kleef

Zeeland Breda Brabant Brugge Vlaanderen

Gent

Antwerpen Loon

Gulik

Brussel Rijsel

Luik

Limburg

Namen

Artesië

Henegouwen

Luxemburg Luxemburg

0

25

bron 7

50 km

De Nederlanden omstreeks 1300.

bijvoorbeeld textiel of aardewerk. Deze specialisten in een ambacht gingen wonen op een plek waar veel mensen kwamen en waar zijzelf en hun voorraden veilig waren. Bestaande stadjes werden hierdoor groter en bij knooppunten van handelsroutes en bij burchten ontstonden nieuwe steden. De hoeveelheid handel en nijverheid nam steeds verder toe, net als de omvang van de steden. De maatschappij veranderde van een landbouwsamenleving in een landbouw-stedelijke samenleving.

Maastricht (1157).

bron 6

Handel en nijverheid In de vroege Middeleeuwen was elk dorp vrijwel geheel autarkisch. De boeren werkten op de akkers en zorgden voor voedsel. Elk huishouden maakte zelf huisraad en kleding. Een smid maakte gereedschappen. De toename van de voedselproductie en de bevolkingsgroei legden in Vlaanderen en in NoordItalië de basis voor grote economische veranderingen. Niet iedereen hoefde meer in de voedselproductie te werken. Wie daar handig in was, specialiseerde zich in de productie van

Gent en Brugge De vruchtbare Vlaamse akkers leverden veel graan. Maar er waren in Vlaanderen ook moerassige gebieden en daar hielden de boeren al eeuwenlang schapen. De wolproductie zorgde voor een bloeiende textielnijverheid. In Vlaamse steden, zoals Gent, Brugge, Ieper en Atrecht, produceerden ambachtslieden laken (een stof van wol) van hoge kwaliteit. In de steden verkochten de boeren van het omliggende platteland niet alleen wol, maar ook graan en vee. Met de opbrengst daarvan kochten ze producten voor hun huishouden en hun boerenbedrijf. Zo kregen steden een marktfunctie voor de hele regio.


6

4 Tijd van steden en staten

In de elfde eeuw kwam de wol voor de Vlaamse textiel­ nijverheid van Vlaamse schapen. Maar de ambachtslieden produceerden steeds meer wollen lakens. Daardoor moest ook wol uit Engeland worden ingevoerd. De meeste Engelse wol kwam aan in Brugge, toen de belangrijkste havenstad van Vlaanderen.

De Hanze Handelaren organiseerden zich steeds vaker in koopmans­ gilden. Ze gingen samenwerken om elkaar bij te staan op reis en om het nodige kapitaal voor handelsreizen bijeen te krijgen. Het organiseren van een Hanze was een volgende stap in die samenwerking. In de Hanze van Londen organiseerden zich Vlaamse handelaren die in Londen wol inkochten voor de Vlaamse textielnijverheid. Van de grootste Hanze waren vele tientallen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee lid. De steden die in een Hanze samenwerkten, gaven elkaars handelaren bescherming en allerlei handelsvoorrechten.

Interregionale handel Net als in Vlaanderen werd in Noord-Italië veel textiel geproduceerd. Bovendien kochten handelaren uit de NoordItaliaanse steden Venetië en Genua in het oostelijk deel van de Middellandse Zee luxeproducten uit Azië, zoals zijde en specerijen, en brachten die onder andere naar NoordFrankrijk. Daar werden jaarmarkten georganiseerd. Deze vormden in de dertiende eeuw het hoogtepunt van de interregionale handel, omdat er producten uit verschillende gebieden, zoals de Hanzesteden, Vlaanderen en het Middellandse Zeegebied, werden verhandeld. In de veertiende eeuw werden de jaarmarkten minder belangrijk. Oorlogsgeweld maakte Noord-Frankrijk onveilig. Hoge belastingen, opgelegd door de Franse koning, verminderden de winsten. Bovendien voeren Italiaanse handelaren uit Venetië en Genua nu ook direct per schip naar Brugge. De handel over zee werd steeds belangrijker. Zoals Genua en Venetië Azië aan Europa koppelde, zo vormde Brugge de schakel tussen de Hanze en Zuid-Europa. In de vijftiende eeuw konden schepen Brugge steeds moeilijker bereiken doordat het water tussen de stad en de open zee verzandde. Antwerpen nam de havenfunctie van Brugge over en groeide in de zestiende eeuw uit tot de belangrijkste handelsstad van de Nederlanden.

bron 8

Schepen leggen aan in Hamburg. Kranen brengen vaten wijn uit Frankrijk op de kade. De schepen vervoeren graan naar het zuiden. Handelaren controleren de kwaliteit van de waren en onderhandelen over de prijs. Duits miniatuur uit de dertiende eeuw.

Stadsstichtingen Edelen bevorderden de groei van steden in hun gebied. Als een stad dankzij nijverheid of handel rijk werd, leverde hen dat namelijk veel belastinginkomsten op. Daarom stichtten de edelen steden en gaven ze extra vrijheden aan dorpen die tot marktplaats waren uitgegroeid. Daarmee wilden ze bereiken dat zich daar ambachtslieden en handelaren vestigden. Zo profiteerde hun hertogdom of graafschap van handel en nijverheid. Een versterkte stad met trouwe burgers kon bovendien helpen het grondgebied te verdedigen. Zulke vrijheden en voorrechten lokten veel mensen aan, ook vanaf het platteland. Doordat horigen van het platteland naar de stad vertrokken, dreigde een tekort aan horigen op de domeinen. De adel kon dit alleen voorkomen door ook voor de horigen de belastingen te verlagen en de verplichtingen te verminderen. Zo zorgde de opkomst van de steden voor meer vrijheid voor de bevolking, zowel in de steden als op het platteland.


7

4.1 Opbloei en macht van de stad

Stadsbestuur

Conrad, hertog van Zwaben, stichtte de marktplaats Freiburg (Duitsland): ‘Het dient aan iedereen, nu en in de toekomst, bekend te zijn dat ik de kooplieden uit de omgeving heb samengeroepen. 1 Ik heb een markt opgericht en aan die markt iedere koopman een stuk grond gegeven om er een huis te bouwen. Voor dat stuk grond moet de eigenaar elk jaar grondbelasting betalen. 2 Ik garandeer ieder die naar de markt komt bescherming en veiligheid. Als iemand op de markt beroofd wordt, dan krijgt hij schadevergoeding. 3 Als een van mijn burgers sterft, zullen zijn vrouw en zijn kinderen alles erven wat hij bezit. 4 De kooplieden van de marktplaats hoeven geen tol te betalen. 5 De burgers van de stad mogen hun eigen priester en hun eigen plaatselijke beschermheer kiezen.’

De burgers, ook stedelingen genoemd, gebruikten hun financiële positie om invloed op rechtspraak en bestuur van hun stad te krijgen. In ruil voor de belastingen aan de graaf of hertog, of in ruil voor leningen als hij in financiële problemen zat, eisten ze stadsrechten. Door die privileges mocht de Vlaamse graaf in de Vlaamse steden niet meer rechtspreken. De stadsrechten verplichtten hem patriciërs, rijke burgers met grond en huizen in de stad, als schepenen (rechters) aan te wijzen. De burgers hadden dankzij hun privileges meer invloed op het bestuur van de stad dan de boeren in de dorpen. Daar bleef het bestuur in handen van de adel.

Spanningen in de stad Wie eenmaal schepen was, bleef dat tot zijn dood. Het stadsbestuur kwam zo in handen van een kleine groep patriciërs die soms de macht misbruikte. Armere burgers moesten in verhouding veel belasting betalen en werden meestal zwaar bestraft bij misdrijven, terwijl de rijken minder zware straffen kregen. Meer dan eens kwam in Vlaanderen het gemeen, de

Uit: Stichtingsacte Freiburg (1120).

bron 9

HOUT

ce

aa n

WOL

ch tis an Atl

e

O

Southampton

Londen

Lübeck Hamburg Bremen Antwerpen

Oo

stze e

Noo rdz ee

Novgorod

Danzig GRAAN

Riga VIS HOUT PELS

Brugge Ieper Leipzig Gent Keulen Atrecht WIJN Frankfurt Parijs Provins Bar-sur-Aube ZOUT Troyes

Kiev

La Rochelle ZIJDE SPECERIJEN

Bordeaux WIJN GRAAN

Milaan Genua

Caffa

Venetië

Pisa

e Zwarte Z e

Florence

Lissabon Constantinopel

Antiochië

Damaskus steden

grote commerciële regio’s

grote handelsroutes

hanzesteden

Vlaanderen

zeewegen

grote jaarmarkten

Champagne

landwegen

Italiaanse centra

Noord-Italië

andere steden

bron 10

Handel in Europa rond 1300.

Mi dde l

Akko

land se Zee

ZIJDE EDELSTENEN

Alexandrië SPECERIJEN

0

500

1.000 km


8

4 Tijd van steden en staten

’1 De burgers van Gent moeten de graaf trouw zijn zolang hij hen volgens recht en rede behandelt. 2 De stad krijgt dertien schepenen die in rechtszaken vonnissen. 3 De Gentenaren hoeven voor hun vorst aan geen enkele militaire tocht deel te nemen, behalve op zee. 4 De burgers van Gent mogen hun stad versterken door middel van muren, grachten en op alle andere manieren.’ Uit: Stadsprivilege van Gent (1191).

stedelingen die niet tot het patriciaat behoorden, in opstand tegen deze situatie. Toen de graaf van Vlaanderen in 1241 weer eens verlegen zat om geld, wilden burgers uit Brugge hem alleen helpen als hij in ruil daarvoor de macht van het patriciaat zou beperken. De graaf gaf toe en bepaalde dat elk jaar nieuwe schepenen moesten worden gekozen en dat de stadsbestuurders geen familie van elkaar mochten zijn. De graaf bepaalde verder dat de handwerkersgilden een stadsraad kregen die de schepenen kon controleren.

bron 11

bron 12

Stadsbestuurders lezen mededelingen voor vanaf het bordes van het stadhuis. Miniatuur uit de vijftiende eeuw.


9

4.1 Opbloei en macht van de stad

Opdrachten Oriëntatie

opdracht 1

Een bewering over de Tijd van steden en staten: ‘Doordat de samenleving veranderde, veranderden ook de machtsverhoudingen.’ Leg de bewering uit, door aan te geven: a Welke maatschappelijke veranderingen er in dit tijdvak waren. b Hoe de machtsverhoudingen in dit tijdvak veranderden. c Waarom het een met het ander te maken heeft.

opdracht 2 vaardigheid – relevantie

a

b

c d

Standplaatsgebondenheid Stedelingen wilden alleen belasting betalen als ze daarvoor macht en rechten terugkregen. De koning, die de belastingen oplegde, stelde hier twee argumenten tegenover: 1 Ik ben de koning en dus de baas. Als ik zeg dat jullie moeten betalen, moeten jullie betalen. 2 Met jullie belastinggeld zorg ik voor veiligheid. Als jullie niet betalen, branden de Engelsen jullie stad af. Het eerste argument van de koning maakt in onze tijd geen indruk meer, maar in de Middeleeuwen wél. Hoe verklaar je deze verandering? Reageer (als middeleeuwer) op het tweede argument van de koning. Doe dat in een betoogje van ongeveer veertig woorden. Wat wordt er in onze tijd gedaan met belastinggeld? Bedenk ten minste zes dingen. Beredeneer wat een inwoner van een middeleeuwse stad zou vinden van wat onze overheid met ons belastinggeld doet. Onthouden: 1a, 1b, 2c Begrijpen: 1c, 2a, 2d Toepassen: 2b

4.1 Opdrachten opdracht 1

Gebruik Ontginningen, en bron 1 en 5. a Noem drie vernieuwingen die zorgden voor een grotere voedselproductie. b Welke van deze vernieuwingen zie je terug in de bronnen? Beschrijf waar je ze ziet.

opdracht 2

Gebruik bron 6. a Grond kon verschillende bezitters hebben. Wie is de grondbezitter in bron 6? b Noem nog vier andere mogelijke grondbezitters. c Op welke drie manieren stimuleerden de grondbezitters in bron 6 ontginningen?

opdracht 3 vaardigheid

Oorzaken, gevolgen Gebruik Bevolkingsgroei, en Handel en nijverheid. Hierna staan woorden en korte zinnen. Plaats ze in een pijlenschema zodat duidelijk wordt hoe de economische ontwikkeling verliep. steden – ontginningen – bevolkingsgroei – horigheid neemt af – specialisatie in beroepen – ontginningen – niet alle mensen zijn in de landbouw nodig – bevolkingsgroei – horigheid neemt af – nijverheid – interregionale handel – handel – regionale handel

opdracht 4

Gebruik Handel en nijverheid, en bron 4. Stelling 1: De opkomst van een geldeconomie was goed voor handel en nijverheid en dus ook voor de bloei van de steden. Stelling 2: Bron 4 bewijst dat sommige ambachtslieden binnen de textielnijverheid gespecialiseerd waren. Stelling 3: Bron 4 is een bewijs van de rijkdom van de ambachtslieden die in de textielnijverheid werkten. Bewijs de juistheid van de drie stellingen en verwijs daarbij duidelijk naar bronelementen.

opdracht 5

Gebruik De Hanze, Interregionale handel, en bron 8 en 9. a Geef een overeenkomst en een verschil tussen een koopmansgilde en een Hanze. b De ontwikkeling van handel in de Middeleeuwen kan in drie fasen worden verdeeld: 1 Handel tussen een stad en het omliggende platteland. 2 Handel tussen een grote stad en kleinere steden en dorpen op het platteland. 3 De grote stad is een handelsknooppunt waar producten worden verhandeld die uit verschillende verre gebieden afkomstig zijn. Bij welke fasen passen de woorden ‘interregionale handel’ en ‘regionale handel’ het best? c Beoordeel met behulp van bron 8 of er voor Hamburg vooral sprake was van regionale handel of van interregionale handel. Geef daarbij een duidelijke aanwijzing uit de bron. d Vergelijk Gent, Brugge en Hamburg met elkaar. Welke van deze steden heeft de drie fasen het verst doorlopen? Welke het minst?


10

4 Tijd van steden en staten

opdracht 6 vaardigheid

Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Gebruik Interregionale handel. Haal uit de tekst een voorbeeld van een gebeurtenis, een voorbeeld van een verschijnsel en een voorbeeld van een ontwikkeling.

opdracht 7

Gebruik Stadsstichtingen, en bron 10. Stelling 1: In 1120 was er in Zuidoost-Duitsland een geld­ economie. Stelling 2: Hertog Conrad nam maatregelen om de stichting van steden te stimuleren en de economie te laten groeien. Stelling 3: Door Freiburg te stichten, kreeg hertog Conrad minder macht. Kies twee van de drie stellingen. Maak voor elk van beide stellingen duidelijk of de stelling juist of onjuist is.

opdracht 8 vaardigheid – relevantie

Motieven, standplaatsgebondenheid Gebruik Stadsbestuur, Spanningen in de stad, en bron 11. a In de Middeleeuwen had elke stad eigen wetten en rechten. Voorbeelden daarvan vind je in bron 11. Bedenk drie redenen waarom de graaf aan Gent dit stadsprivilege heeft verleend. b Leg uit dat zowel de stad als de graaf voordelen had van het stadsprivilege van 1191. Gebruik bronelementen in je antwoord. c Beide partijen hadden voordeel van dit systeem. Bedenk waarom het toch, in de loop der tijd, is afgeschaft. d In onze tijd geldt een wet voor alle burgers in het hele land. Beredeneer waarom dit systeem voor onze samenleving effectiever is dan het systeem van stadsprivileges.

opdracht 9 vaardigheid

Betrouwbaarheid, bruikbaarheid en representativiteit van bronnen Gebruik bron 10, 11 en 12 . Stel, je doet historisch onderzoek. Je onderzoeksvraag is ‘Hoe en waardoor kregen de mensen in de Tijd van steden en staten steeds meer vrijheid?’ a Beredeneer per bron of die bron bruikbaar is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. b Beredeneer per bron of die bron betrouwbaar is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. c Beredeneer of deze bronnen representatief zijn voor de ontwikkeling naar meer vrijheid in de Middeleeuwen.

opdracht 10 actieve werkvorm

a Werk in groepjes van vier. Elk groepje krijgt een stad toegewezen, waarbij de docent kiest uit Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen, Dordrecht, Haarlem, Utrecht en Deventer. Verdiep je met behulp van boeken en/of internet in de middeleeuwse geschiedenis van de aan jullie toegewezen stad. Werk de volgende vragen uit: 1 Welke edelman had de macht in het gebied waarin de stad ligt? 2 Wanneer is de stad gesticht? 3 Wanneer kreeg de stad stadsrechten? Wat hielden die stadsrechten in? 4 Was de stad gespecialiseerd in de productie van een bepaald product? 5 Was de stad een handelsstad? Met welke gebieden werd vooral gehandeld? 6 Zijn er in de stad nog (delen van) middeleeuwse bouwwerken te zien? 7 Is de stad in de late Middeleeuwen betrokken geraakt bij grote rampen? b Presenteer je bevindingen op een vel A2-papier. Zorg voor geschikte afbeeldingen, zoals een plattegrond van de stad in de late Middeleeuwen, een foto van de stadsrechten, een voor de stad typerend product. c Vergelijk de door jullie uitgewerkte stad met die van de andere leerlingen. Welke overeenkomsten en verschillen zie je? Kun je groepjes van steden maken? Op basis waarvan?

opdracht 11 samenvatting

a Schrijf de kenmerkende aspecten op die aan het begin van de paragraaf staan. b Schrijf bij elk kenmerkend aspect de bijbehorende leerdoelen. De leerdoelen staan in de afsluiting van het hoofdstuk. c Schrijf bij elk leerdoel de begrippen die bij het leerdoel passen. d Schrijf per kenmerkend aspect een samenvatting zodat elk leerdoel en elk begrip in samenhang aan de orde komen. Onthouden: 1a, 2b, 5a, 10a, 10b, 11a, 11b Begrijpen: 2a, 2c, 3, 8a, 8b, 8c, 8d, 11c, 11d Toepassen: 1b, 4, 5c, 6, 7, 9a, 9b, 9c Analyseren: 5b, 5d, 10c


4.1 Koude Oorlog, 1945-1955. De wereld onder hoogspanning

Staten ontstaan

4.2 15

bron 13

11

Kenmerkend aspect

Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Christus schenkt de Franse koning en koningin een zoon. Frans miniatuur uit omstreeks 1270.

Filips II en de adel Vanuit de hemel krijgen de Franse koning Lodewijk VII en koningin Adelheid een zoon aangereikt: Filips II. Hij kreeg als bijnaam Dieudonné, wat ‘door God gegeven’ betekent. Die bijnaam had een persoonlijke reden. Al ruim dertig jaar hoopte Lodewijk op een zoon die hem te zijner tijd zou kunnen opvolgen. Toen deze zoon eindelijk ter wereld kwam, was dat volgens Lodewijk niets minder dan een godswonder. Maar er was nog een reden voor Filips’ bijnaam. Op de miniatuur zie je dat de baby al een kroontje draagt. Kennelijk had God niet alleen persoonlijk de baby aan de blijde ouders gegeven, maar had hij ook al vastgesteld dat de baby ooit koning zou worden. Zowel de baby als diens koningschap was dus ‘door God gegeven’. In de elfde en twaalfde eeuw was de macht van de Franse koning beperkt. De kroondomeinen, familiebezittingen van de koning, waren klein en leverden weinig op. Enkele van zijn leenmannen hadden meer bezittingen en inkomsten dan hijzelf. Deze machtige hertogen en graven gehoorzaamden de koning alleen als hen dat zelf goed uitkwam. Om de positie van het koningschap te versterken, benadrukte de koninklijke familie steeds vaker dat God de koning de bestuursmacht had gegeven. Het miniatuur van bron 14 past bij die opvatting.

Gedurende de late Middeleeuwen nam de macht van de koning toe. Dat proces wordt in deze paragraaf beschreven.

Staatsvorming Franse hertogen en graven gedroegen zich erg zelfstandig ten opzichte van de koning, hun leenheer. Willem de Veroveraar, de hertog van Normandië, veroverde in 1066 heel Engeland en liet zich tot koning van Engeland kronen. Als koning gehoorzaamde hij niet aan de Franse koning. Dat hij officieel nog altijd leenman was van de Franse koning en dus zijn onderdaan, maakte Willem weinig uit. Een eeuw later was Filips II koning van Frankrijk. Hij werkte intensief aan de staatsvorming van Frankrijk. Als een leenman overleed, benoemde Filips geen nieuwe leenman. In plaats daarvan voegde hij het leen bij de kroondomeinen. Zo namen zijn inkomsten steeds meer toe. Toen Filips trouwde, kreeg hij Zuid-Vlaanderen als bruidsschat. In het noordelijke deel van Vlaanderen maakte hij een familielid graaf. Hij versterkte de band met de rijke steden in Zuid-Vlaanderen door ze stadsrechten te geven. In ruil daarvoor kreeg hij meer belastinginkomsten en had hij in de steden trouwe aanhangers.


12

4 Tijd van steden en staten

De Honderdjarige Oorlog De opvolgers van Filips II probeerden in de dertiende eeuw met steun van de steden de invloed van de adel te verkleinen. Dat ging niet vanzelf. Edelen die hun machtspositie bedreigd zagen, begonnen tientallen oorlogen om uitvoering van de koninklijke plannen te voorkomen. De grootste tegenstander van de Franse koning was Engeland. De Engelse koning bezat grote gebieden in Zuidwest-Frankrijk en in Normandië. Hoewel het officieel leengebieden van de Franse koning waren, had de Engelse koning er in de praktijk de macht. Dat wilde de Franse koning veranderen. Toen de Franse koning kinderloos stierf, brak er tussen verschillende edelen een strijd uit om de troon. Ook de Engelse koning maakte aanspraak op de Franse troon. Het gevolg van de staatsvormingspolitiek en de strijd om de Franse troon was het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog (1337-1453). De bevolking had zwaar te lijden onder het krijgsgeweld en ook in militair opzicht verliep de oorlog rampzalig voor de Fransen.

‘De oorlog bezorgt de bevolking zo’n angst, dat zij de stad Cahors niet meer durft te verlaten zonder een vrijgeleide van de Engelsen of zonder de bescherming van de Franse soldaten. De oorlog met de Engelsen is voor de stad en het bisdom Cahors vernietigend. Ze vermoorden boeren of landarbeiders in hun wijngaard of op hun land. De kelen worden afgesneden en de lijken ter plaatse achtergelaten. Door de oorlogen en de epidemieën is de opbrengst van de akkers te weinig om de opgelegde kerkbelasting te betalen.’ Uit: Dagboek van een priester uit Cahors (vijftiende eeuw).

bron 14

Rond 1400 bestuurde de Franse koning alleen nog het zuidoosten van zijn land. Zijn machtigste leenman, de hertog van Bourgondië, was bondgenoot van Engeland geworden en had zelfs Parijs veroverd. Het boerenmeisje Jeanne d’Arc zorgde voor een ommekeer. Stemmen van God en heiligen zouden haar naar de Franse kroonprins Karel VII hebben geleid. Ze inspireerde hem én de Fransen tot een agressievere oorlogsvoering. Onder haar leiding behaalde het Franse leger enkele overwinningen. Hoewel de oorlog nog decennia zou doorgaan, was hiermee de oorlogsfase die het meest rampzalig was voor de Fransen voorbij.

Een nieuw Frankrijk De oorlog kostte een vermogen. De Franse koning was daarom genoodzaakt een goed belastingstelsel op te zetten. Met het geld dat dat opleverde, kon hij een groter leger van huursoldaten betalen en dat leger bovendien moderniseren met geweren en kanonnen. Het belastingstelsel werd opgezet door ambtenaren. Toen er eenmaal meer geld in de schatkist begon te vloeien, kon de koning steeds meer ambtenaren laten opleiden. Deze stelden in de hoofdstad Parijs wetten op die voor heel Frankrijk golden. Door deze centralisatie en uniformering beperkte de koning de invloed van de ongehoorzame adel. Toen de Honderdjarige Oorlog voorbij was, veranderde dit niet. De Franse koning had tijdens de oorlog zijn machtspositie sterk verbeterd en dat wilde hij zo houden. Bij deze modernisering van de Franse overheid speelden de steden een belangrijke rol. De koning eiste van de stedelingen belasting, of hij leende van hen geld. De burgers kregen in ruil daarvoor privileges op het gebied van handel en bestuur. Voor de koning hield dit wel een gevaar in. Als steden té zelfstandig werden, konden ze namelijk verdere centralisatie en uniformering van het bestuur in de weg staan. Burgers die gewend zijn aan zelfstandigheid, laten zich immers maar moeilijk regels en wetten opleggen.

Hertogdom Bourgondië

bron 15

In 1347 behaalden de Engelsen bij Crécy een grote overwinning. Het Franse ridderleger bleek niet opgewassen tegen de Engelse boogschutters en lansdragers. Frans miniatuur uit vijftiende eeuw.

Tijdens de Honderdjarige Oorlog stond de hertog van Bourgondië, machtigste leenman van de Franse koning, aan de kant van de Engelsen. Een reden daarvoor was dat de hertog van Bourgondië er voordeel van had als Frankrijk verzwakte. Hij wilde namelijk aan de noord- en oostgrens van Frankrijk een eigen staat stichten. Door berekenend huwelijkspartners te kiezen waarbij een graafschap of hertogdom te erven viel en door veroveringen was het Bourgondisch grondgebied al enorm uitgebreid, vooral met gewesten in de Nederlanden. De veroveringen van de Bourgondiërs lokten steeds meer verzet uit. Niet alleen bij de bedreigde buurlanden, maar ook in de Bourgondische gewesten zelf. De hertog ging de ene na de andere oorlog aan en steeds minder edelen wilden hun leven


13

4.2 Staten ontstaan

Maximiliaan van Oostenrijk en daarmee kwam een groot deel van de Bourgondische landen in handen van de Habsburgers, de machtige Oostenrijkse keizersfamilie. De vorming van een Bourgondische staat was mislukt.

4.2 Opdrachten opdracht 1

Gebruik Filips II en de adel, en bron 13. a Toen Filips II koning werd, had hij weinig macht. Noem drie problemen die dat opleverde bij het besturen van Frankrijk. b Hoe probeerde Filips II zijn macht te vergroten? c Is het miniatuur van bron 13 gemaakt door een aanhanger van Filips II, of door een tegenstander? Ondersteun je antwoord met twee bronelementen.

bron 16

Na een mislukte opstand tegen de Bourgondische hertog moesten in 1453 tweeduizend burgers van Gent nederig om vergiffenis smeken. Miniatuur uit 1454.

riskeren in die ogenschijnlijk eindeloze reeks oorlogen. Er zat voor de hertog niets anders op dan een leger van huursoldaten samen te stellen. Zo kon hij zijn gang gaan, ook zonder dat de edelen meewerkten. Om de huursoldaten te betalen, verhoogde de hertog de belastingen en zette hij de steden onder druk om hem geld te lenen. Daardoor ontstond ook in de steden en gewesten verzet tegen het bestuur en de oorlogszuchtige politiek van de hertog.

BourgondiĂŤ, mislukte staatsvorming De Bourgondische hertog deed, net als de Franse koning, aan centralisatie en aan uniformering. Hertog Karel de Stoute stelde in 1473 een centrale raad in: het Parlement van Mechelen. Die raad maakte wetten en deed aan rechtspraak. De leden van de raad negeerden privileges van steden en gewesten: de wetten die zij maakten, golden voor iedereen. In de steden en gewesten groeide het verzet tegen de hoge belastingen, de oorlogen en de steeds heviger schendingen van de privileges. Dit verzet, het particularisme, stond lijnrecht tegenover het beleid van centralisatie en uniformering. Toen Karel de Stoute in 1477 sneuvelde, ontstond in veel gewesten en steden oproer. Dit was immers de kans om van de Bourgondische machthebbers af te komen. Karels enige dochter, Maria, moest een aantal centralisatiemaatregelen terugdraaien om de opstandige burgers weer rustig te krijgen. Toegeven aan een deel van hun eisen bleek de enige mogelijkheid om haar gebieden te behouden. Zij huwde met

opdracht 2 vaardigheid

Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Gebruik Staatsvorming, De Honderdjarige Oorlog, en Een nieuw Frankrijk. a Noem drie manieren waarop Filips II aan staatsvorming werkte. b De staatsvorming van Frankrijk werd een succes voor de Franse koning. Noem een gebeurtenis waaruit dat blijkt. Leg je antwoord uit. c Noem een verschijnsel waaruit blijkt dat de staatsvorming een succes was voor de koning. Leg je antwoord uit. d Noem een ontwikkeling waaruit blijkt dat de staatsvorming een succes was voor de koning. Leg je antwoord uit.

opdracht 3 vaardigheid

Bruikbaarheid en betrouwbaarheid van bronnen Gebruik bron 14 en 15. Stel, je doet onderzoek naar de Honderdjarige Oorlog. Twee onderzoeksvragen zijn: 1 Welke rol speelden soldaten tijdens de oorlogsvoering? 2 Welke invloed had de Honderdjarige Oorlog op de Franse bevolking? Beoordeel per bron of die betrouwbare en bruikbare informatie geeft voor de onderzoeksvragen.

opdracht 4 relevantie

Een staat is een gebied met duidelijke grenzen en een functionerend bestuur. De bevolking van de staat vormt tenminste gedeeltelijk een eenheid. a Noem vier factoren die zorgen voor eenheid onder de bevolking van Nederland in onze tijd. b Vormde de Franse bevolking in de dertiende eeuw meer, of juist minder, een eenheid dan twee eeuwen later? Leg je antwoord uit. c Beargumenteer of Frankrijk aan het einde van de Honderdjarige Oorlog een staat was. Gebruik de kenmerken van een staat die boven deze opdracht staan.


14

4 Tijd van steden en staten

d In onze tijd wordt soms de term failed state gebruikt. Onderzoek online wat dat inhoudt. Wanneer is een staat een failed state? Geef ook een voorbeeld van een failed state. e In hoeverre was Frankrijk tijdens de Honderdjarige Oorlog een failed state, naar jouw mening?

opdracht 5

Gebruik Hertogdom Bourgondië, Bourgondië, mislukte staatsvorming, en bron 16. a Op welke manieren probeerde de hertog van Bourgondië een nieuwe staat te stichten? b Beredeneer waarom de burgers van Gent tegen de staatsvorming van de Bourgondische hertog in verzet kwamen. c Leg uit dat bron 16 bewijst dat de Bourgondische hertog succes had met het onderdrukken van het particularisme in Gent. Zorg dat uit je antwoord duidelijk wordt wat particularisme betekent.

opdracht 6

Gebruik Bourgondië, mislukte staatsvorming, en bron 17. a Het Groot Privilege was goed voor de machtspositie van de steden. Voor de machtspositie van de Bourgondiërs was het Groot Privilege minder goed. Leg beide zinnen uit. Gebruik twee bronelementen in je uitleg. b Waarom gaf Maria dit Groot Privilege, hoewel dat haar eigen positie verzwakte? c Naar aanleiding van het Groot Privilege doet een historicus twee uitspraken: 1 In het Groot Privilege wordt de centralisatie- en uniformeringspolitiek teruggedraaid. 2 Uit het Groot Privilege blijkt dat de centralisatiepolitiek niet helemaal wordt teruggedraaid. Leg uit dat beide uitspraken juist zijn. Gebruik bronelementen in je antwoord.

Maria van Bourgondië deed in 1477 een aantal beloften aan haar onderdanen, die bekend werden als het Groot Privilege: ‘1 Wij stellen een Grote Raad in waarin al onze landen vertegenwoordigd zijn in verhouding tot het inwonertal. Uit elk land zal de helft van edele afkomst zijn en de andere helft zal rechtsgeleerde zijn. 2 De leden van de Grote Raad moeten de gebruiken, rechten en privileges van de landen en steden kennen en respecteren. 3 De verbroken privileges moeten weer geheel hersteld worden. 4 Er mag geen oorlog worden begonnen zonder toestemming van de Staten van alle gewesten.’ Uit: Groot Privilege (1477).

bron 17

opdracht 7 actieve werkvorm – relevantie

Gebruik De Honderdjarige Oorlog. Voor veel Fransen is Jeanne d’Arc een heldin. Volgens hen zou Frankrijk zonder Jeannes inspirerende aanwezigheid reddeloos ten onder zijn gegaan. a Werk in een viertal. Verdeel de taken: • Een leerling zoekt, online of in boeken, drie kunstwerken waarop Jeanne is afgebeeld. Beschrijf elk kunstwerk in ongeveer vijftig woorden. Geef in je beschrijving aan welk beeld ieder van de kunstenaars van Jeanne geeft. • Een leerling zoekt feitelijke informatie over Jeanne. Wie was ze en welke rol speelde ze in de Honderdjarige Oorlog? Beschrijf het in ongeveer tweehonderd woorden. • Twee leerlingen bedenken samen argumenten voor en tegen de stelling dat Jeanne een heldin was. Zoek eventueel inspiratie online of in boeken. Verwerk de argumenten in een tekst van ongeveer tweehonderd woorden. b Trek gezamenlijk een conclusie: hebben de Fransen die Jeanne een heldin vinden gelijk? Presenteer je bevindingen op een vel A3-papier.

opdracht 8 samenvatting

Neem de samenvatting over en vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: koning – luxe hofhouding – particularisme – staatsvorming – steden – opheffen – uniformering – eenzelfde – universitair – efficiënter – belasting – wetten – rechtspraak – adel – belastingheffing - steden, centralisatie In de Tijd van steden en staten kregen de steden elk apart privileges van de (…) of van de hertog of graaf. Bij (…) gaat het om het verwerven van een aaneengesloten grondgebied en de organisatie van een krachtig bestuur. Dat krachtige bestuur is nodig om (…) te kunnen heffen om de oorlogen vol te kunnen houden en een (…) te voeren. De koningen organiseerden het bestuur (…) en verminderden daartoe de macht van de (…), de gewesten en de (…). De koning gaf, bijgestaan door (…) geschoolde ambtenaren, leiding aan belastinginning, bestuur en (…). Centraal vanuit een hoofdstad (…) probeerden zij overal in het land op (…) manier het land te regeren (…) met overal dezelfde (…), (…) en rechtspraak. De gewesten en de (…) hielden echter vast aan hun privileges (…), die de koning juist wilde (…).

Onthouden: 1a, 1b, 2a, 4a, 4d, 5a, 8 Begrijpen: 2b, 5b, 6b Toepassen: 1c, 2c, 2d, 3, 5c, 6a, 6c Analyseren: 4b, 4c, 4e, 7


Titel paus en de kruistochten 0.0 De 4.3 Kenmerkende aspecten

00 Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat 16 behoorde te hebben. 17 De Leidende expansievraag van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.

bron 18

Frans miniatuur uit de dertiende eeuw, over de ­tweezwaardenleer.

Wereldlijke macht en geestelijke macht Voor middeleeuwse christenen was God almachtig. Hij bepaalde ook de machtsverhoudingen op aarde. Het min­iatuur van bron 19 is daarvan een voorstelling: een voorstelling van de tweezwaardenleer. De zwaarden staan daarbij symbool voor macht. God gaf de geestelijke macht, de leiding over de Kerk en haar gelovigen, aan de paus. Hier geeft God een sleutel aan Petrus, die volgens de christelijke leer de eerste paus was en de sleutel van de hemelpoort had. De keizer krijgt een zwaard als symbool van de wereldlijke macht, de bestuursmacht over landen en mensen. Volgens de tweezwaardenleer waren de geestelijke macht en de wereldlijke macht gelijkwaardig. Maar de paus zag dat anders. Volgens hem was de ziel belangrijker dan het lichaam. Dus stond de geestelijke macht boven de wereldlijke macht, redeneerde hij. Tijdens de late Middeleeuwen trokken koningen en keizers steeds meer macht naar zich toe. Vaak accepteerden zij niet dat de paus de hoogste macht (het primaat) opeiste. In deze paragraaf wordt de strijd om het primaat beschreven.

Het Oosters Schisma Ook de christenen in het Byzantijnse Rijk, ontstaan uit het Oost-Romeinse Rijk, accepteerden het gezag van de paus niet. Zij betwijfelden zelfs of er wel een paus nodig was. In de begintijd van het christendom was er namelijk geen paus. De bisschoppen bepaalden toen samen het beleid van de Kerk. Omstreeks het jaar 1000 ging het in het Byzantijnse rijk erg goed met de economie. De leider van de Kerk in de hoofdstad Constantinopel, de patriarch, vroeg zich af of hij, als geestelijk leider van zo’n welvarende stad, de paus moest gehoorzamen. Behalve over macht waren de paus en de patriarch het oneens over het gebruik van gebeden tijdens de kerkdienst en over het nut van heiligenbeelden. Door deze meningsverschillen ontstond er een schisma: een kerksplitsing. Na dit Oosters Schisma (1054) gingen de West-Europese Kerk onder leiding van de paus en de Oosterse Kerk onder leiding van de patriarch elk hun eigen weg. Maar de paus bleef zichzelf zien als hoogste leider van alle christenen. Hij streefde naar herstel van zijn gezag over de Oosterse Kerk.


16

4 Tijd van steden en staten

De Investituurstrijd Het was al eeuwenlang de gewoonte dat de inwoners van een bisdom zelf hun bisschop mochten kiezen. Daarna benoemde de paus de gekozene officieel en gaf hem drie symbolen van het bisschopsambt: een ring, een mijter en een staf. Het geven van die drie symbolen heet de investituur. In de loop van de Middeleeuwen probeerde de paus steeds meer invloed te krijgen op de bisschopskeuze. Daarbij kwam hij niet alleen in conflict met de gelovigen in de bisdommen, maar ook met de keizers en koningen. Deze kozen en benoemden namelijk zelf bisschoppen en stelden die dan tegelijk aan als leenman. Dat was gunstig voor hen, omdat een bisschop niet mag trouwen en daarom geen erfgenamen heeft. Bij zijn overlijden kreeg de koning of keizer het leen dus weer terug. Zodoende hield de koning of keizer macht over het leen én kreeg hij invloed in de kerkorganisatie. Pausen wilden die wereldlijke invloed op bisschopsbenoemingen niet. In de elfde eeuw, onder paus Gregorius VII, was deze zogenaamde Investituurstrijd het felst.

’1 Alleen de paus kan bisschoppen benoemen, afzetten of weer in de Kerk opnemen. 2 Met degenen die hij in de ban heeft gedaan, zal men niet in hetzelfde huis verblijven. 3 Alle vorsten moeten de voeten van de paus kussen. 4 De paus mag de keizer afzetten.’ Uit: Paus Gregorius VII, Dictatus papae (1075).

bron 19

Gang naar Canossa De Duitse koning Hendrik IV trok zich weinig aan van wat paus Gregorius vond en bleef bisschoppen benoemen. Daarom deed Gregorius Hendrik in de ban. Dat hield in dat Hendrik officieel geen lid meer was van de Kerk: de Kerk had hem uitgestoten. Hendriks positie verzwakte hierdoor enorm, omdat door de ban onderdanen hem niet meer hoefden te gehoorzamen. Voor Hendrik zat er daarom weinig anders op dan de paus te bezoeken en hem om vergeving te vragen. In de winter van 1077 verbleef de paus in een burcht in het Noord-Italiaanse Canossa. Hendrik reisde erheen en werd door de paus flink vernederd: drie dagen achter elkaar moest hij blootvoets voor de burcht verschijnen. Pas de derde dag werd hij binnengelaten en hief de paus de ban op. Bevrijd van de ban verzamelde Hendrik zijn trouwste leenmannen en bezette in 1084 Rome. Hij zette Gregorius af en liet een nieuwe paus benoemen, die Hendrik vervolgens tot keizer kroonde.

bron 20

Hendrik IV vraagt gravin Mathilde van Toscane en abt Hugo van Cluny om voor hem bij de paus te bemiddelen. Miniatuur uit Vita Mathildis (1114).

De Investituurstrijd eindigde officieel in 1122. Toen spraken de paus en de keizer af dat de paus een bisschop zou benoemen en de investituur zou verrichten. Daarna mocht de keizer de nieuwe bisschop de scepter geven als teken van wereldlijke macht. Het aanzien en de macht van de paus waren toegenomen. In de volgende eeuwen zouden in de praktijk veel koningen zich blijven bemoeien met bisschopsbenoemingen.

Byzantium bedreigd In het midden van de elfde eeuw veroverden de Turkse islamitische Seldjoeken een groot deel van de Arabische gebieden. Ook Palestina, waar zich veel plaatsen bevinden die voor christenen belangrijk zijn, werd door hen ingenomen. Pelgrims (mensen die deze plaatsen wilden bezoeken) werden lastiggevallen en in sommige gevallen zelfs vermoord. Rond 1080 bedreigden de Seldjoeken Constantinopel, de hoofdstad van het Byzantijnse rijk. De Byzantijnse keizer slaagde er niet in het gevaar te keren en vroeg de paus om hulp. Dat verzoek kwam paus Urbanus II goed uit. Door ridders op kruistocht te sturen, hoopte hij de Oosterse Kerk weer onder zijn gezag te krijgen.


17

4.3 De paus en de kruistochten

Paus Urbanus II roept in 1095 op tot een kruistocht: ‘Overal worden christenen vermoord en gemarteld door moslims. De christelijke kerken worden vernield en de kruizen gebroken. Pelgrims worden beroofd op hun weg naar het Heilige Land. Hoe kunnen we toezien dat God in zijn eigen land te schande wordt gemaakt? Neem de wapens, waarmee gij broederbloed vergiet, op tegen de vijanden van het christelijk geloof. Dieven, rovers, brandstichters en moordenaars zullen niet in de hemel komen. Koopt u met gehoorzaamheid de genade van God, opdat Hij uw zonden waarmee gij Hem boos hebt gemaakt, snel vergeeft. Wij schelden door Gods vergevingsgezindheid alle gelovige christenen die de wapens tegen de heidenen opnemen en de last van deze pelgrimstocht willen dragen, alle straffen kwijt die de Kerk hen voor hun zonden heeft opgelegd.’ Uit: R. Cadomensis, Gesta Tancredi Siciliae Regis (twaalfde eeuw).

bron 21

De Eerste Kruistocht De oproep van paus Urbanus sloeg aan. Veel arme gelovigen gingen direct op pad. Zij geloofden dat de bevrijding van Jeruzalem zou leiden tot een nieuwe wereld, waar vrede en welvaart heerste. Dat stond namelijk in de Bijbel, zo hadden priesters hen verteld. Iedere deelnemer aan de kruistocht kreeg van de paus een ‘volle aflaat’ (vergeving van alle zonden). De tochten van deze mensen mislukten jammerlijk. Door gebrek aan organisatie en aan militaire kennis stierven zij massaal, ruim voor ze Palestina bereikten. De eerste georganiseerde kruistocht begon in 1096: 4500 ridders te paard, 25.000 voetsoldaten en ongeveer 40.000 pelgrims, waaronder 15.000 vrouwen. Koningen lieten de leiding van deze Eerste Kruistocht over aan hoge edelen. Hertog Godfried van Bouillon (uit de Zuidelijke Nederlanden) was een van hen. Hij haalde zijn broers Eustachius en Boudewijn over om ook naar Palestina te trekken. Boudewijn nam zijn echtgenote Gedovera en hun kinderen mee. Ook veel jonge edelen die geen kans maakten op een leen, gingen mee op kruistocht. Zij hoopten in het oosten rijke bezittingen te verwerven. Slechts 15.000 van de 70.000 kruisvaarders bereikten Palestina. Ook Gedovera en haar kinderen overleefden de Eerste Kruistocht niet. De kruisridders verkregen de macht in enkele gebieden, die zij kruisvaarderstaten noemden. Daarvan was het Koninkrijk Jeruzalem het belangrijkste. Na enige tijd slaagden de Seldjoeken en andere moslims erin delen van de kruisvaarderstaten te heroveren. Om dat tegen te gaan, waren telkens nieuwe kruistochten nodig.

bron 22

Kruisridders veroveren Jeruzalem in 1099 tijdens de Eerste Kruistocht. Jeruzalem zou tot 1187 in christelijke handen blijven. Frans miniatuur (veertiende eeuw).

Constantinopel geplunderd Omdat de route over land onveilig was, reisden veel kruisridders vanuit Zuid-Frankrijk of Italië per schip naar Palestina. Vooral Venetië, dat grote handelsbelangen had in de Middellandse Zee, hielp graag bij het transport van de kruisvaarders en hun bevoorrading. Natuurlijk moest worden betaald voor een veilige overtocht, soms zelfs met meer dan alleen geld. Tijdens de Vierde Kruistocht (1202-1204) veroverden de kruisridders op aandringen van Venetië enkele concurrerende handelssteden én Constantinopel. De kruisridders betaalden Venetië dus feitelijk door oorlog te voeren tegen christelijke steden. Blijkbaar hadden ze hier geen bezwaar tegen. De plundering van de steden leverde hen bovendien grote rijkdommen op. Edelen kregen, net als in de kruisvaarderstaten, in het Byzantijnse Rijk grond en hoge bestuurlijke functies. De paus keurde de verovering van Constantinopel af toen hij hoorde van de plunderingen, verkrachtingen en moorden. Maar hij was vooral ontevreden omdat hij zelf niets kreeg van de geroofde kostbaarheden. Uiteindelijk steunde hij de verovering van Constantinopel alsnog, omdat de Oosterse Kerk daarna weer onder zijn gezag viel.

Kruistochten in Europa Vaak stuurde de paus de kruistochten aan. Hij streefde naar expansie (uitbreiding) van het christendom. Behalve kruistochten naar Palestina waren er ook in Europa kruistochten. In Spanje breidden christelijke vorsten hun gebieden uit door islamitische heersers te bevechten. Zij haalden West-Europese


18

4 Tijd van steden en staten

kruisridders over om in Spanje mee te vechten tijdens deze strijd, die zij de Reconquista noemden. Volkeren in het noordoosten van Europa waren nog niet massaal tot het christendom bekeerd. Daar ondernamen de Deense en Zweedse koning samen met Duitse ridders kruistochten om expansie van het christendom te realiseren. Dat ze hierbij grote stukken land in hun macht kregen, was mooi meegenomen. Het idee dat er voor het geloof gevochten moest worden, maakte dat ook andersgelovige christenen en joden fel bestreden werden. De Katharen in Zuid-Frankrijk, een groep christenen volgens wie de Kerk onbelangrijk was, werd vrijwel geheel uitgeroeid. Voor het eerst in ruim zevenhonderd jaar werden joden weer massaal vervolgd. Veel Europese christenen waren ervan overtuigd dat joden schuld hadden aan de kruisdood van Jezus. Daarnaast speelde economische redenen voor jodenhaat een belangrijke rol. De joden zouden te weinig hebben bijgedragen aan de kosten van de kruistochten. Veel ridders hadden bovendien aan joden goederen verkocht of van hen geld geleend.

ten. Venetië en Genua profiteerden daarvan het meest. De West-Europeanen maakten kennis met luxeproducten uit het oosten.

Jean de Joinville sprak met een Europese ridder die hij in Egypte ontmoette. De ridder was daar getrouwd, had zich tot de islam bekeerd en was rijk geworden. ‘En ik zei tegen hem: “Weet u niet, dat u, wanneer u in deze staat sterft, verdoemd zal worden en naar de hel zal gaan?” En hij antwoordde: “Jazeker”, want hij was ervan overtuigd dat geen godsdienst zo goed was als de christelijke. “Maar ik ben bang voor de armoede en schande die me te wachten staan als ik naar u terug zou keren. Men zal de ganse dag tegen me zeggen: ‘Daar heb je die afvallige!’ Ik leef liever rijk en comfortabel hier dan dat ik me de armoede en schande op de hals haal, die me zeker zullen wachten.”’ Uit: Jean de Joinville, Vie de Saint Louis (1305-1309).

bron 24

Economische en culturele gevolgen

De culturele uitwisseling vond niet alleen plaats in de kruisvaarderstaten. Ook in Spanje, waar de Reconquista nog steeds bezig was, was er veel contact tussen Arabische moslims en Europeanen. Als vanzelf ontstond er een kunstzinnige en wetenschappelijke uitwisseling. De Europeanen maakten kennis met het numerieke stelsel (met cijfers van 0 tot 9), wiskunde en voor hen nieuwe medische kennis. Ook kwamen Europeanen via de Arabieren opnieuw in contact met filosofische werken van de oude Grieken. In het Arabische Rijk werden die teksten veel bestudeerd, terwijl ze in het westen verloren waren gegaan, of vergeten. Zo zorgden de kruistochten voor een hernieuwde kennismaking met de ideeën en werken uit de Oudheid.

Ondanks de vele kruistochten wisten islamitische heersers uiteindelijk de kruisvaarderstaten te veroveren, de laatste in 1291. De kruistochten versterkten de tegenstellingen tussen christenen en moslims. Zeker in tijden van spanningen werden – en worden nog steeds – de kruistochten daarvan als een van de oorzaken gezien. Ook de Byzantijnse machthebbers herstelden hun gezag. De kloof tussen de paus en de gelovigen van de Oosterse Kerk was nu dieper dan ooit. De oosterse christenen konden de ridders uit het westen en de paus onmogelijk de verovering en plundering van Constantinopel in 1204 vergeven. In vredestijd echter kwam het tot voordelige handelscontacIerland

Denemarken

Russische vorstendommen

l O ant c e is c aa h e n

Engeland

Eerste Kruistocht (1096 - 1099) Raymond van Toulouse Robert van Vlaanderen

Heilige Roomse Rijk

At

Godfried van Bouillon Kruisvaardersstaten na de Eerste Kruistocht

Frankrijk Portugal

Navarra Castilië

Wendische Kruistocht (1147) later voortgezet door de Duitse Orde

Hongarije

Venetië Genua Rome

Zwart

Servië Bulgarije

e Zee

Derde Kruistocht (1189 - 1192) Frederik I Barbarossa Rijk van de Chwarism Filips sjah II Augustus

Constantinopel Napels

Richard Leeuwenhart

Byzantijnse Rijk

Sicilië

Mid delland se Zee

natuurgodsdiensten christen katholiek christen oosters (orthodox)

bron 23

Akko Jeruzalem Jeruzalem

Reconquista (790 - 1492) Arabië

moslim christen katholiek en Katharen

Frederik I Barbarossa verdronken in 1190 Kalifaat van drie kruistochten tegen de de Abbesiden Katharen (1209 - 1244)

0

250

Europa tijdens de kruistochten.

500 km


19

4.3 De paus en de kruistochten

4.3 Opdrachten

opdracht 1 vaardigheid

Bruikbaarheid van bronnen Gebruik Wereldlijke macht en geestelijke macht, De Investituurstrijd, en bron 18 en 20. a Schrijf per bron op welke symbolen van wereldlijke macht en welke symbolen van geestelijke macht in de bron worden gebruikt. b Een historicus zoekt een illustratie om propaganda voor de hoogste macht v de paus te illustreren. Beredeneer welke van de twee bronnen hij het beste kan kiezen. Verwijs hierbij naar beide bronnen.

opdracht 2

Gebruik Het Oosters Schisma, en De Investituurstrijd. a Leg uit welke ontwikkelingen in het oosters christendom de macht van de paus verminderde. b Leg uit welke ontwikkeling in het feodale stelsel de macht van de paus verminderde.

opdracht 3

ebruik Het Oosters Schisma, De Investituurstrijd, en G bron 19. Met de Dictatus Papae deed de paus drie dingen: - hij stelde de geestelijke macht boven de wereldlijke macht - hij probeerde zijn gezag over de Oosterse Kerk te versterken - hij probeerde zijn gezag over de Duitse keizer te versterken. Leg per punt van de Dictatus Papae uit welk van de drie doelen de paus ermee nastreefde.

opdracht 4 vaardigheid

Motieven Gebruik Byzantium bedreigd, en bron 21. In de tijd van Urbanus II … 1 … is het voor gelovigen belangrijk een bedevaart te maken naar Palestina. 2 … is het Oosters Schisma een ernstig conflict in de christelijke wereld. 3 … strijden overal in Europa edelen met elkaar om de macht. a Leg van elk van deze verschijnselen uit dat het voor de paus een motief kan zijn geweest om op te roepen tot een kruistocht. b Welke twee van de genoemde motieven zie je terug in de oproep van Urbanus? Citeer per motief de belangrijkste zin uit de oproep van de paus. c Beredeneer waarom het derde motief door de paus niet wordt genoemd.

opdracht 5 relevantie

In de media wordt nogal eens beweerd dat de Verenigde Staten een kruistocht voeren tegen de islamitische wereld. a Leg uit wat met die bewering wordt bedoeld. Gebruik ten minste twee recente gebeurtenissen of ontwikkelingen in je uitleg. b Geef argumenten voor en tegen de juistheid van de bewering. Neem in je argumentatie in elk geval de definitie van het begrip ‘kruistocht’ op.

opdracht 6 vaardigheid

Bruikbaarheid van bronnen Gebruik Kruistochten in Europa, en bron 23. Een kenmerkend aspect van de late Middeleeuwen luidt: ‘Expansie van de christelijke wereld, onder andere door de kruistochten.’ Vier onderwerpen: • de kruistochten naar Palestina • de Reconquista • de strijd tegen de Katharen • de verovering van delen van Noordoost-Europa door Duitse ridders. a Geef voor elk van deze vier onderwerpen aan of het tot ‘expansie van de christelijke wereld’ heeft geleid. b Beredeneer in hoeverre je bron 23 kunt gebruiken om de juistheid van je antwoorden bij 6a te bewijzen.

opdracht 7

Gebruik Economische en culturele gevolgen, en bron 24. a Beschrijf een gevolg van de kruistochten voor Europa op het gebied van politiek, economie, cultuur en wetenschap. b Leg uit met welke soorten gevolgen die bij 8a genoemd zijn, Jean de Joinville (bron 24) te maken heeft gekregen.

opdracht 8 actieve werkvorm

ebruik De Eerste Kruistocht, Constantinopel geplunderd, G Kruistochten in Europa, en bron 23. a Verdeel de klas in zeven ongeveer even grote groepjes. Elk groepje onderzoekt een kruistocht die in de tekst of in bron 23 genoemd wordt. Zoek uit welke doelen de kruistocht had, hoe de kruistocht verliep en in hoeverre de doelen bereikt werden. b Wissel de gevonden informatie uit. Beredeneer klassikaal welke kruistocht het meest succesvol was en welke kruistocht het minst succesvol was.

opdracht 9 samenvatting

Maak een woordweb. Schrijf in het midden ‘Motieven paus’ en daaromheen de drie onderwerpen Investituurstrijd, Oosters Schisma en kruistochten. Schrijf per onderwerp twee, bij dat onderwerp passende motieven van de paus op. Onthouden: 7, 8a, 9 Begrijpen: 1a, 2a, 2b, 4c, 5a, 5b Toepassen: 4a, 4b, 6b, 7a, 7b Analyseren: 1b, 3, 8b


Afsluiting Begrippen ambacht

Beroep waarbij een handwerker met gereedschap eindproducten maakt.

burger

1000

In de Middeleeuwen de inwoner van een stad.

centralisatie

Het streven van vorsten om hun grondge-

1054 Oosters Schisma

bied vanuit een hoofdstad te regeren.

1066 Verovering van Engeland door Willem de Veroveraar

gemeen, het

1096-1099 Eerste Kruistocht; Godfried van Bouillon

handwerkersgilde

Het armere deel van de bevolking in een middeleeuwse stad.

1100

1122 Einde van de Investituurstrijd

Samenwerkingsverband van ambachtslieden die in een stad hetzelfde beroep uitoefenen.

Hanze

Samenwerkingsverband van (handelaren

1165-1223 Filips II regeert over Frankrijk

uit) verschillende steden, bedoeld om elkaar te ondersteunen in de handel.

investituur

1200

1202-1204 Vierde Kruistocht

Aan een nieuwe bisschop de symbolen

van het bisschopsambt geven: ring, mijter en staf.

jaarmarkt

Een of enkele malen per jaar spreken

stedelingen een markt- of handelsperi1270-1272 Zevende en laatste grote kruistocht

1300

1291 De laatste kruisvaarderstaat wordt door moslims heroverd

ode af voor handelaren.

koopmansgilde

Samenwerkingsverband van kooplieden (handelaren) in een stad.

kruistocht

Een gewapende strijd waar de paus het

initiatief toe nam en die bedoeld was om 1337 Begin Honderdjarige Oorlog 1347 Slag bij CrĂŠcy

1400

1453 Einde Honderdjarige Oorlog 1477 Karel de Stoute sterft; Groot Privilege

1500

de macht van de Kerk te vergroten.


21

Afsluiting

landbouwsamenleving

Samenleving waarin meer dan de helft

van de bevolking leeft van de landbouw en woont op het platteland.

landbouw-stedelijke samenleving

Samenleving waarin naast landbouw ook steden zijn, waarin de bevolking leeft van handel en nijverheid.

nijverheid

Het met de hand of met eenvoudige

gereedschappen produceren van goederen.

particularisme

De strijd van edelen, steden en gewesten voor het behoud van privileges, tegen uniformering en centralisatie.

patriciĂŤr

Rijke, grond bezittende burger.

privilege

Voorrecht voor steden, gewesten of groep mensen.

schepenen

Aangewezen of gekozen bestuurders en rechters in een stad.

schisma

Een afscheiding binnen de Kerk.

staatsvorming

Het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een goed functionerend bestuur.

stadsrechten

Document waarin de voorrechten van een stad en haar inwoners zijn vastgelegd.

stedelingen

Inwoners van een stad.

uniformering

Het streven van vorsten om in heel het land dezelfde wetten te laten gelden.

Leerdoelen 4.1 Opbloei en macht van de stad 1 Je kunt met enkele voorbeelden uitleggen waardoor de landbouwopbrengsten in de elfde eeuw toenamen. 2 Je kunt uitleggen hoe bevolkingsgroei, specialisatie in beroepen en de opkomst van steden gevolgen waren van de toenemende voedselproductie. 3 Je weet in welke gebieden in Europa de overgang van een landbouwsamenleving naar een landbouw-stedelijke samenleving begon. 4 Je kunt met voorbeelden beschrijven hoe de opkomst van handel en nijverheid leidde tot de opkomst van jaarmarkten en belangrijke havensteden in Europa. 5 Je weet hoe en waarom burgers in de steden en mensen op het platteland door de opkomst van de steden meer vrijheid kregen. 6 Je weet hoe door de economische macht van de steden hun zelfstandigheid toenam. 4.2 Staten ontstaan 7 Je kunt uitleggen hoe de staatsvorming van Frankrijk plaatsvond en welke rol steden hierbij speelden.

8

Je begrijpt waarom de groei van steden gevolgen had voor de verhoudingen tussen koningen, edelen en burgers. 9 Je kunt beschrijven hoe door de opkomst van staten de macht van de adel en het belang van het feodale stelsel afnam. 10 Je kunt uitleggen waarom standen en steden streefden naar particularisme en waarom de koning streefde naar centralisatie. 11 Je kunt uitleggen waarom de staatsvorming van BourgondiĂŤ mislukte. 4.3 De paus en de kruistochten 12 Je kunt de verschillen uitleggen tussen wereldlijke en geestelijke macht. 13 Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom en hoe de paus streefde naar vergroting van zijn macht. 14 Je kunt uitleggen waardoor en hoe het machtsstreven van de paus leidde tot het Oosters Schisma. 15 Je kunt uitleggen waardoor en hoe het machtsstreven van de paus leidde tot conflicten met de keizer en koningen, zoals de Investituurstrijd. 16 Je kunt de oorzaken en gevolgen van de kruistochten beschrijven.


22

1

Het Britse Rijk (1585-1900)

1 2 3

Leidende vragen

Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)? Waardoor werd India in de negentiende eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)? Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)?

3000 v. Chr.

1 voor Chr.

Prehistorie

500 na Chr. Oudheid


23

Oriëntatie

bron 1

Generaal Wellington (voorgrond) is in Londen om zijn petekind prins Arthur een cadeautje te brengen. Arthur zit in de armen van zijn moeder, de Britse koningin Victoria. Haar man prins Albert is een beetje afgeleid, hij kijkt naar het grote glazen gebouw op de achtergrond. Daar wordt vandaag de eerste Wereldtentoonstelling geopend. Schilderij van Franz Xaver Winterhalter uit 1851.

Het Britse Rijk toont haar wereldmacht Halverwege de negentiende eeuw was het Britse Rijk op de top van haar wereldmacht. In alle werelddelen bevonden zich Britse gebieden. Met de verovering van de Indiase provincie Punjab viel ook India bijna helemaal onder Brits gezag. India was een van de belangrijkste koloniën binnen het Britse Rijk. Er werden veel grondstoffen gewonnen en gewassen verbouwd voor de groeiende industrie in Groot-Brittannië. Britten gaven India daarom de bijnaam ‘juweel in de kroon’. Hiermee wilden ze zeggen dat India als handelskolonie het belangrijkste onderdeel (het juweel) van het Britse Rijk (de kroon) was. Juwelen speelden niet alleen in deze bijnaam een rol. In India bevond zich de Koh-i-Noor, de mooiste en grootste diamant ter wereld. Al eeuwenlang bestond de traditie dat degene die de Koh-i-Noor bezat, zich de belangrijkste machthebber van India mocht noemen. Toen de Britten de macht kregen in Punjab, kregen ze ook de Koh-i-Noor in handen. De Britse lord Dalhousie zei over deze gebeurtenis: ‘In de loop der eeuwen ontwikkelde de Koh-i-Noor in India zich als het ware tot een historisch symbool van verovering. Nu heeft hij zijn juiste rustplaats gevonden.’ Met de ‘juiste rustplaats’ bedoelde hij natuurlijk Groot-Brittannië.

bron 2

Op de eerste wereldtentoonstelling lieten landen uit de hele wereld zich van hun beste kant zien. Engeland presenteerde zichzelf als wereldleider op industrieel gebied én als leider van het Britse Rijk. Afbeelding uit 1851.

1000 Middeleeuwen

Terwijl een schip van de Britse Royal Navy de Koh-i-Noor vanuit India naar Engeland bracht, werd in Londen de eerste Wereldtentoonstelling voorbereid. Prins Albert, de echtgenoot van de Britse koningin Victoria, wilde laten zien waartoe GrootBrittannië en haar koloniën op technologisch en industrieel gebied in staat waren. Ook voormalige koloniën en Europese mogendheden mochten voorbeelden van hun cultuur en wetenschap tentoonstellen. Voor prins Albert was het heel belangrijk om de vooruitgang in de wereld te laten zien, maar de Wereldtentoonstelling moest de bezoekers ook duidelijk maken dat het Britse Rijk de meest vooruitstrevende, rijkste en machtigste mogendheid van de wereld was.

‘We leven in een buitengewoon mooie overgangsperiode die snel de verwezenlijking naderbij lijkt te brengen van het grote doel waarop de hele geschiedenis is gericht: de realisering van de eenheid van de mensheid. Heren, de tentoonstelling van 1851 zal ons een getrouwe toetssteen en een levendig beeld verschaffen van het punt dat de mensheid als geheel heeft bereikt in de uitvoering van deze grote taak, en een nieuw vertrekpunt van waaruit alle naties richting zullen kunnen geven aan hun verdere inspanningen.’ Uit: toespraak van prins Albert (1850).

bron 3 Als tentoonstellingsruimte liet Albert een glazen gebouw ontwerpen dat zo groot en indrukwekkend was dat het de naam Crystal Palace kreeg, het kristallen paleis. Voor de Koh-i-Noor werd een speciale ruimte ingericht, waarin de schittering van de diamant extra goed tot haar recht zou komen. De diamant werd een favoriet sieraad van koningin Victoria. Ze droeg het vaak als broche of als onderdeel van de kroon. De Koh-i-Noor groeide uit tot symbool voor het succesvolle Britse Rijk. In dit hoofdstuk staat het Britse wereldrijk tussen 1585 en 1900 centraal. Er wordt aandacht besteed aan de sociale, economische en politieke ontwikkelingen die de diverse bevolkingsgroepen binnen het Britse Rijk doormaakten. De verhalen van kolonisten, indianen en Afrikanen in de Amerika’s, de fabrieksarbeiders in Groot-Brittannië en de Indiase handwerklieden in Brits-Indië bepalen de inhoud van deze historische context.

1500

1600

1700

Vroegmoderne tijd

1800

1900 1950 2000 Moderne tijd


24

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

Tijdvakken – kenmerkende aspecten 18 21

25

27

29

30

31 32 33 34 35

36

Tijdvak 5 Ontdekkers en hervormers

Het begin van de Europese overzeese expansie. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.

Tijdvak 6 Regenten en vorsten

Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.

Tijdvak 7 Pruiken en revoluties

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Tijdvak 8 Burgers en stoommachines

De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Discussies over de ‘sociale kwestie’. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. De opkomst van emancipatiebewegingen. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Opdrachten opdracht 1 vaardigheid

Standplaatsgebondenheid a Beschrijf in steekwoorden wat je van het schilderij van bron 1 vindt. b Plaats jezelf in de schoenen van een inwoner van Londen in 1851. Je hebt de Wereldtentoonstelling bezocht en je kijkt nu naar dit gloednieuwe portret van jouw koningin, haar echtgenoot en hun kind. Beschrijf in twee zinnen wat je van het schilderij vindt en welke emoties het bij je oproept. c Verklaar de mogelijke verschillen tussen je antwoorden van opdracht 1a en 1b.

opdracht 2 vaardigheid

Motieven a Prins Albert had verschillende motieven voor het organiseren van de wereldtentoonstelling. Ontleen aan bron 2 en aan bron 3 een motief en ontleen aan de tekst een derde motief. b Beschrijf de ‘eenheid der mensheid’ zoals Albert die waarschijnlijk voor zich zag. Bedenk daarbij welke rol het Britse Rijk hierin zou kunnen spelen.

opdracht 3 relevantie

a India wilde de Koh-i-Noor graag terug en voerde rechtszaken om dat voor elkaar te krijgen. Waarom stopte de Indiase regering hiermee? b Werk samen met een medeleerling. Zijn jullie het eens met de beslissing die India volgens het nieuwsbericht heeft genomen? Formuleer samen argumenten voor en tegen de beslissing. c Vrijwel alle landen die ooit koloniën hadden, hebben kunstwerken en andere waardevolle producten uit die koloniën in bezit. Hoe zou hiermee volgens jullie moeten worden omgegaan? Onder welke omstandigheden moeten de bezittingen terug naar het land van herkomst en onder welke omstandigheden niet? Schrijf hierover een betoog van ongeveer honderdvijftig woorden.

‘De Koh-i-Noor, een diamant van 105 karaat, behoort al 150 jaar tot de Britse kroonjuwelen en zit in de Imperial State Crown verwerkt, de kroon die gedragen werd door de moeder van de huidige koningin Elizabeth. De Indiërs proberen de steen al tientallen jaren terug te krijgen, maar lijken die strijd nu op te geven. De regering van eerste minister Modi verklaarde aan het hooggerechtshof dat het de eisen om het juweel terug te krijgen, moet staken. De steen werd namelijk geschonken aan de Britse kolonisator door de Indiase koning maharadja Ranjit Singh in 1851, aldus de regering. ‘De steen werd niet gestolen of met geweld ontvreemd,’ stelde openbaar aanklager Kumar tijdens een hoorzitting in een zaak waarbij de teruggave van de steen geëist werd.’ Uit: nieuwsbericht van persbureau Reuters (19 april 2016).

bron 4

Begrijpen: 2a, 2b Toepassen: 1a, 3c Analyseren: 1b, 3a, 3b


1.1

Nieuwe samenlevingen 18 21 25 27 29 30

bron 5

Kenmerkende aspecten

Het begin van de Europese overzeese expansie. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

Leidende vraag

Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)?

John White maakte deze tekeningen in 1585. Links is een indiaanse vrouw te zien, met haar dochtertje. Het kind speelt met een Engels popje. Rechts staat een indiaanse krijger. White bepaalde met zijn tekeningen het beeld dat veel Europeanen in de zeventiende eeuw hadden van Noord-Amerikaanse indianen.


26

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

John White in Noord-Amerika De Engelse tekenaar en kaartenmaker John White tekende de kustlijnen van Noord-Amerika. Ook liet hij zien hoe de mensen, dieren en planten in dat gebied eruitzagen. Eigenlijk kon White helemaal niet goed tekenen. Soms gaf hij mensen twee rechtervoeten, of tekende hij te veel poten aan exotische dieren. Maar de tekeningen hoefden niet tot in detail te kloppen. Ze hadden namelijk een belangrijker doel: met deze tekeningen wilde White mensen uit Engeland overhalen om naar Amerika te komen. Daarom tekende hij sommige indianen met een koperen ketting om hun hals, want zo liet hij zien dat er in Amerika kostbare grondstoffen te vinden waren. Ook liet hij de indianen op zijn tekeningen uitgebreid koken met mais, vlees en vis. Dat maakte duidelijk dat er ruim voldoende voedsel was. Ook hadden de indianen vrijwel altijd een vriendelijk en gastvrij uiterlijk. Dat Engelsen naar Amerika moesten komen, was niet alleen voor White belangrijk, maar ook voor andere Engelsen die al in Amerika woonden. Dat waren er nog niet veel. Aan het einde van de zestiende eeuw verkenden Engelse ontdekkingsreizigers de oostkust van Noord-Amerika. Ze stichtten er enkele kleine koloniën. In de loop van de tijd nam het aantal koloniën toe. Deze paragraaf beschrijft de Engelse kolonisatie van grote delen van Noord-Amerika.

Motieven voor kolonisatie Spanje en Portugal verdienden veel geld aan hun koloniën in Midden- en Zuid-Amerika. De Engelsen wilden dat ook, zeker sinds er tussen Engeland en Spanje een oorlog was uitgebroken. De oostkust van Noord-Amerika was nog niet gekoloniseerd. Misschien konden daar rijkdommen worden gevonden. Mocht dat tegenvallen, dan kon het gebied altijd nog een handige uitvalsbasis vormen in de oorlog tegen Spanje. Vanuit Noord-Amerika konden de Spaanse zilver- en goudvloten immers makkelijker worden onderschept dan vanuit Europa. Een andere reden om de kust van Noord-Amerika te verkennen, was de hoop op een nieuwe, onbekende route naar Azië. Daar werden veel kostbare producten verhandeld. De al bekende route naar Azië was in handen van de Portugezen. Stel dat de Engelsen een andere route konden vinden, via het noorden van Amerika? Sommige Engelse koloniën in Noord-Amerika bestonden maar kort. De kolonie Roanoke, waar John White woonde, heeft maar een paar jaar bestaan. De oogsten mislukten en gevechten met indianen eisten veel slachtoffers. White ging terug naar Engeland. Zijn dochter Eleanor bleef wel in Noord-Amerika. Ze verhuisde vanuit Roanoke naar Virginia. Dit was de eerste Engelse kolonie die succesvol werd. Virginia lag in het zuidelijke deel van Noord-Amerika.

NOORD-AMERIKA Massachusetts (1630) Plymouth New York Virginia Connecticut (1607) (1633) Jamestown Roanoke (1585)

ntisch Atla

e Oceaan

Barbados (1655)

Jamaica (1627)

Grote Oce aan

noordelijke koloniën zuidelijke koloniën

bron 6

ZUID-AMERIKA 0

500

1.000 km

Engelse koloniën in Amerika.

Plantages in Virginia Europa had na de reizen van Columbus kennisgemaakt met tabak. De vraag ernaar groeide snel, maar misoogsten en oorlogen zorgden ervoor dat er niet genoeg aanbod was. Indianen in Virginia verbouwden wel tabak, maar niet in grote hoeveelheden. Dat veranderde toen de Engelse kolonist John Rolfe een paar tabakszaden uit het Spaanse Trinidad te pakken kreeg. Met hulp van de plaatselijke indianen lukte het hem met dit zaad grote hoeveelheden tabak te verbouwen en te verwerken.

bron 7

Indianen bereiden tabak. Drie van hen zijn bezig met het onderdompelen van tabaksbladeren in een kookketel. Op de achtergrond hangen twee mannen tabaksbladeren te drogen aan een rek. Tekening van Moyses van Wtenbrouck uit 1622.


27

1.1 Nieuwe samenlevingen

Het klimaat in Virginia bleek uitstekend geschikt voor het verbouwen van gewassen op plantages. John Rolfe legde de basis voor de plantage-economie in het zuiden van NoordAmerika. In 1616 vervoerde Rolfe de eerste lading tabak uit Virginia naar het Engelse moederland. Hij nam zijn vrouw Rebecca met zich mee. Zij was geboren als Pocahontas, dochter van het indianenopperhoofd Powhatan. Na haar bekering tot het christendom veranderde ze haar naam in Rebecca. Bij terugkomst in Virginia zag Rolfe dat daar inmiddels zoveel tabak werd verbouwd dat de planten zelfs in de straten van het stadje Jamestown groeiden. In 1618 werd tienduizend kilo tabak vervoerd naar Engeland. Twintig jaar later was de tabaksexport gegroeid naar 250.000 kilo en was Virginia de belangrijkste producent van tabak voor Europa geworden. Het succes van Virginia werd overschaduwd door oorlogen tussen kolonisten en indianen. Hoewel beide groepen aanvankelijk redelijk goed met elkaar overweg konden, nam de wederzijdse irritatie toe. Er kwamen steeds meer kolonisten en die gebruikten steeds meer grondgebied, zowel om te wonen als om te gebruiken als landbouwgrond. Dat leidde tot conflicten en uiteindelijk zelfs tot oorlogen. Tijdens een aanval van indianen op kolonisten werd een derde van de inwoners van Virginia vermoord, onder wie waarschijnlijk John Rolfe.

bron 8

Portret uit 1616 van Pocahontas, alias Rebecca, in deftige Engelse kleding. Het onderschrift vertelt dat Rebecca de dochter is van de machtige Powhatan, opperhoofd van indianen in Virginia, maar dat zij nu is bekeerd tot christen en is getrouwd met de Engelsman John Rolfe.

Pilgrim Fathers in New England In november 1620 kwam een groep mensen die zich de Pilgrim Fathers noemden, aan op de oostkust van Noord-Amerika. De ongeveer honderdvijftig Pilgrim Fathers waren strenggelovige protestanten. De Engelse koning had hen verboden hun geloof in Engeland op hun eigen manier te belijden. Omdat zij hun geloof niet wilden opgeven, besloten zij naar Noord-Amerika te gaan en er een kolonie te stichten in wat zij later New England noemden. Hier hoopten ze onafhankelijk van anderen hun eigen sobere samenleving te kunnen opbouwen en hun strenge geloofsvoorschriften te kunnen volgen. Omdat het al november was, was het te laat om voedselvoorraden voor de winter te verbouwen. Met hulp van de inheemse bevolking kwamen de Pilgrim Fathers de winter door. De jaren daarna bleven deze groep kolonisten en de plaatselijke indianen samenwerken. De contacten waren gericht op handel. De kolonisten wilden dierenhuiden, vooral van buffels, de indianen wilden graag geweren en metalen voorwerpen. Het verbouwen van mais en zoete aardappels was populair onder de nieuwe inwoners van Amerika. Ook deze gewassen wisselden indianen en kolonisten onderling uit. De Pilgrim Fathers stuurden positieve berichten naar Engeland, net zoals John White eerder had gedaan vanuit Roanoke. De berichten hadden resultaat. In de driekwart eeuw na 1620 werden nog twaalf Engelse koloniĂŤn gesticht, allemaal aan de oostkust van Noord-Amerika. De meeste kolonisten waren gelovigen die zich, net als de Pilgrim Fathers, niet thuis voelden bij de Kerk in Engeland. Een andere reden om naar Amerika te vertrekken, was de bevolkingsgroei in het moederland. Vooral jonge mensen zochten hun geluk elders, in een nieuwe wereld waar de mogelijkheden voor werk en succes groter waren. De kolonie die de Pilgrim Fathers in 1620 stichtten, had in 1643 al twintigduizend inwoners.

bron 9

De Pilgrim Fathers arriveren in Noord-Amerika. Schilderij van de Amerikaan Charles Lucy uit 1820.


28

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

indianen werd direct ingenomen door nieuwe kolonisten, die in steeds grotere aantallen de overtocht van Engeland naar Noord-Amerika maakten. Dat kolonisten en indianen dicht bij elkaar woonden, leidde tot handel en oorlogen, maar ook tot verspreiding van Europese ziekten onder de indianen. Tegen ziekten als waterpokken, mazelen, malaria en griep waren Europeanen redelijk bestand. De indianen hadden nog geen natuurlijke afweerstoffen tegen deze ziekten aangemaakt en waren daardoor gemakkelijke slachtoffers voor de ziektekiemen. De oorlogen en de Europese ziekten zorgden ervoor dat een groot deel van de oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika van de aardbodem verdween. bron 10

Elk jaar in november vieren de Amerikanen Thanksgiving Day, om te gedenken dat de Pilgrim Fathers met hulp van de indianen de eerste jaren in Amerika voldoende te eten hadden om te overleven. Dit schilderij geeft de eerste Thanksgiving Day weer. Schilderij van de Amerikaanse schilder Jean Ferris uit 1912. Virginia New England Barbados

8%

andere eilanden 20%

8%

17%

bron 11

In 1635 vertrokken vanuit Londen 53 schepen naar de Britse koloniën in Noord-Amerika en de Caraïben. Van de opvarenden bestond zestig procent uit jonge mannen van 15 tot 24 jaar oud.

Oorlog en ziekte Net als in Virginia vestigden zich in de andere koloniën steeds vaker kolonisten op het grondgebied van de indianen. Zo groeiden de koloniën, maar ook het aantal conflicten en oorlogen. Beide partijen begingen daarbij massamoorden. Bij Mystic River in het noorden van Noord-Amerika werden bijvoorbeeld vierhonderd indianen vermoord, omdat het gerucht ging dat twee Engelse handelaren door indianen waren overvallen. In de oorlogen gaven de betere wapens en de gevechtstactieken van de Engelsen uiteindelijk de doorslag. Bovendien vormden de verschillende indianenvolken geen eenheid, waardoor ze niet effectief samenwerkten in de strijd tegen hun gezamenlijke vijand. De indianen verdwenen uit het grootste deel van de Engelse koloniën. Het grondgebied van de

In Lancaster, New England, woonde Mary Rowlandson. Ze beschrijft een aanval door indianen. Rowlandson werd ontvoerd door de indianen, maar ze werd na de betaling van losgeld vrijgelaten en deed verslag van haar belevenissen: ‘Op 10 februari 1675 kwamen de indianen in grote getalen naar Lancaster. De eersten kwamen rond zonsopgang, we werden wakker van het geluid van geweren. Er stonden toen al meerdere huizen in brand, de rook steeg op naar de Hemel. Uit één huis werden vijf personen naar buiten genomen. De vader, moeder en een baby werden op het hoofd geslagen. De andere twee werden levend weggevoerd. Er was ook iemand die, hoewel gewond, probeerde weg te rennen. Hij werd neergeschoten en terwijl hij nog smeekte voor zijn leven, hen zelfs geld beloofde (zo vertelden ze mij later), werd hij op zijn hoofd geslagen, ontdaan van zijn kleding en opengesneden. En zo gingen deze moorddadige ellendelingen verder, plunderend en brandstichtend.’ Uit: M. Rowlandson, A Narrative of the Captivity and Restoration of Mrs. Mary Rowlandson (1682).

bron 12

Plantages en slavernij Het verbouwen en verwerken van tabak was arbeidsintensief. Ook voor het verbouwen van andere plantagegewassen zoals rijst, thee en indigo (een blauwe kleurstof) waren veel handen nodig. In Virginia werkten de kolonisten met een systeem waarbij nieuwkomers de kosten van hun reis in vier tot zeven jaar konden afbetalen door te werken op bestaande plantages. Daarna kregen deze landarbeiders een eigen stuk land om zelf een plantage te beginnen en lieten ze op hun beurt op dezelfde wijze nieuwkomers overkomen. In 1619 bracht een Hollands schip Afrikaanse slaven naar Virginia, die moesten werken op de plantages. In eerste instantie werd met hen dezelfde afspraak gemaakt als met


29

1.1 Nieuwe samenlevingen

andere nieuwkomers. Na een paar jaar werken om de kosten van de reis af te betalen, mochten ook deze mannen op een eigen stuk grond als vrije burgers een plantage beginnen. Deze regel werd na een paar jaar al aangepast: mensen die je onbeperkt als slaven kon gebruiken, waren immers een winstgevende investering. En omdat de Afrikanen niet uit vrije wil de reis naar Amerika maakten, lag het voor de hand dat de kolonisten hen onder dwang aan het werk zetten. De Afrikanen bleven dus in slavernij werken op de plantages. De transAtlantische slavenhandel en de plantage-economie in het zuiden van Noord-Amerika raakten onlosmakelijk met elkaar verbonden.

bron 13

Wanneer Afrikaanse stammen in de zeventiende eeuw met elkaar in oorlog waren, maakten ze gevangen tegenstanders tot slaaf. Europese handelaren speelden daarop in door de tot slaaf gemaakte gevangenen te kopen. Schilderij van John Raphael Smith uit 1788.

Vestigingskoloniën in het noorden De koloniën in het noorden van Noord-Amerika ontwikkelden zich anders dan de koloniën in het zuiden van Noord-Amerika. Waar in het zuiden een agrarische samenleving ontstond met grote plantages, weinig stadjes en veel intensieve landarbeid door slaven, kregen de koloniën in het noorden van NoordAmerika alle kenmerken van vestigingskoloniën. Veel bewoners ervan hielden zich wel bezig met landbouw, maar wat zij produceerden, was vooral bestemd voor eigen consumptie en voor de plaatselijke markt. Grootschalige productie van plantageproducten was in het noorden niet mogelijk door de rotsachtige bodem en door het klimaat met zeer strenge winters. De economische nadruk lag in het noorden dan ook niet op landbouw, maar op nijverheid en handel. Er werd bijvoorbeeld veel aan scheepsbouw gedaan. Hout was een belangrijke grondstof voor de schepen. Ook werd hardhout aan het buitenland verkocht, net als vis. De opbrengsten waren fors en de koloniën werden dan ook welvarend.

Ook in het noorden bestond slavenarbeid. Maar het aandeel van slaven in de totale bevolking was in de zuidelijke koloniën vele malen groter dan in de noordelijke koloniën van NoordAmerika.

Uitbreiding Britse Rijk in de Caraïben Terwijl het Engelse koloniale gebied in Noord-Amerika zich snel uitbreidde en zich ontwikkelde tot dertien winstgevende koloniën, keken de Engelse machthebbers ook naar andere gebieden in Amerika die zij konden koloniseren. In 1627 werd het eiland Barbados een Engelse kolonie en in 1655 lukte het de Engelsen om de Spanjaarden te verjagen van Jamaica. De eilanden van de Caraïben waren populair bij Europese investeerders omdat het klimaat en de bodem ideaal waren voor het verbouwen van suikerriet. Suiker was, net als tabak, een gewild product in Europa. Het werd bijvoorbeeld gebruikt om de koffie en thee te zoeten die in grote hoeveelheden vanuit Azië werden aangevoerd. Wie geld investeerde in de opzet van een plantage, kon dus al snel rekenen op forse winsten. Plantagehouders in Brazilië hadden een manier gevonden om suikerriet snel te vermalen en er vervolgens het vocht uit te halen, waardoor er suiker overblijft. Kolonisten op Barbados kopieerden dit productieproces, waardoor het eiland al snel volledig werd ingezet voor de suikerteelt. Het werk werd gedaan door Afrikaanse slaven. De intensieve suikerteelt op Barbados leverde de Engelse kolonisten enorme winsten op, maar zorgde er ook voor dat de grond uitgeput raakte. Er ontstond erosie op de heuvels en zware regenbuien spoelden de verarmde grond de zee in. Hetzelfde gebeurde enkele decennia later op Jamaica. Desondanks werden Barbados en Jamaica de belangrijkste suikerproducenten ter wereld. De Engelse koloniën in het Caraïbisch gebied waren geen vestigingskoloniën. De plantagehouders kwamen naar de eilanden om geld te verdienen en hun fortuin zo snel mogelijk naar Engeland te brengen. Op de Caraïbische eilanden lag de nadruk volledig op de plantages. Dat zorgde voor hoge winsten, meer nog dan in de zuidelijke koloniën van Noord-Amerika. Maar dat financiële succes leunde sterk op slavenarbeid.

Winstgevende handel over zee Met het toenemen van de handel tussen de overzeese gebieden van het Britse Rijk, ontwikkelden zich vaste routes over zee. Die werden voor een belangrijk deel bepaald door de zeestroming. Hoe minder vaak een schip met een leeg ruim de zeeën over hoefde te varen, hoe hoger de winst voor de investeerders was. Vanuit Europa werden Europese en Aziatische producten in Afrika geruild tegen slaven. Het was in de zeventiende eeuw in Afrika normaal dat verslagen tegenstanders slaaf werden. Europese handelaren maakten gebruik van deze gewoonte, kochten tot slaaf gemaakte


30

bron 14

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

Deze tekening uit een Frans boek uit de jaren zestig van de zeventiende eeuw laat aan Europese investeerders zien welke stappen er nodig zijn om suikerriet te verbouwen en te bewerken.

Afrikanen en namen ze mee naar het Caraïbisch gebied. Een groot deel van deze slaven bleef in de Caraïben en werd aan het werk gezet op de suikerplantages van Jamaica en Barbados. Een ander deel werd doorgevoerd naar de plantages in het zuiden van Noord-Amerika. Het ruim van de schepen werd direct weer gevuld met plantageproducten als suiker, tabak en rijst voor de Europese markten. Engeland richtte voor deze winstgevende driehoekshandel de Royal African Company op, die zich specialiseerde in het vervoer van slaven over de Atlantische oceaan. Behalve plantage­ producten brachten deze schepen ook Amerikaans goud en zilver mee naar Engeland. Dat werd gebruikt om de vele munten te slaan die nodig waren voor de groei van de Engelse economie.

0

2.000

4.000 km

EUROPA

NOORDAMERIKA

AFRIKA

ZUID-AMERIKA

wapens, textiel, luxe goederen slaven katoen, tabak, suiker, rijst, indigo, goud, zilver

bron 15

Een schematische weergave van de driehoekshandel met de belangrijkste handelsstromen tussen Europa, Afrika en Amerika.


31

1.1 Nieuwe samenlevingen

bron 16

Dit schip, de Brookes, was ingericht voor het vervoer van 421 slaven. De eigenaar van het schip vond dat dat niet genoeg winst opleverde. Hij vulde het schip daarom met zevenhonderd slaven die vanuit Afrika naar de Caraïben werden vervoerd. De tekeningen komen uit een boek van de Engelsman Thomas Clarkson uit 1808, waarin hij betoogt dat slavernij verkeerd is en moet worden afgeschaft.

Oplopende spanningen in ­ Noord-Amerika Groot-Brittannië ging ervan uit dat de koloniën altijd de belangen van het moederland moesten ondersteunen. Kolonisten leverden grondstoffen aan Groot-Brittannië, kochten producten die ze zelf niet konden produceren in GrootBrittannië, vervoerden alles op Britse schepen én exporteerden hun eigen producten alleen naar Groot-Brittannië. Zowel de kolonisten als de Britse bestuurders hadden voordeel van deze situatie. De handelsstromen van en naar Groot-Brittannië waren veilig en zeker. Als kolonisten toch eens een handelsovereenkomst met anderen sloten, bijvoorbeeld met de Hollanders of de Fransen, kneep de Britse overheid een oogje toe. Want als er geld kon worden verdiend, bleken de regels ineens een stuk minder belangrijk. In de loop van de achttiende eeuw kwam in de vreedzame samenwerking tussen Groot-Brittannië en de dertien koloniën in Noord-Amerika langzaam verandering. Groot-Brittannië voerde veel oorlogen met Frankrijk over grondgebied in Amerika. Die oorlogen kostten veel geld en de Britse overheid vond dat de kolonisten een deel daarvan moesten betalen. De oorlogen werden immers gevoerd om hen tegen de Fransen te beschermen, redeneerde de Britse overheid. Groot-Brittannië ging daarom belasting heffen over producten die iedere kolonist kocht, zoals kranten, postzegels, glas, verf, papier en thee. De opbrengsten van die belastingen verdwenen in de Britse schatkist, tot ongenoegen van de kolonisten.

Verlichting en onafhankelijkheid In de achttiende eeuw werden verlichte ideeën steeds populairder. Filosofen, schrijvers, maar ook steeds meer gewone mensen dachten na over de vraag hoe de macht verdeeld moest worden. Sommigen zagen volkssoevereiniteit als een alternatief voor de machtige koningen, zoals de absoluut regerende Franse Lodewijk XIV. De Fransman Montesquieu bedacht de trias politica, een systeem waarin de macht wordt verdeeld tussen meerdere groepen. Dat verkleint de kans op machtsmisbruik, want de groepen kunnen elkaar controleren en, als het nodig is, in bedwang houden. Behalve over macht, werd er ook steeds meer nagedacht over natuurlijke rechten zoals het recht op vrijheid, eigendom en zelfbescherming. Ook kolonisten in Noord-Amerika gingen verlichte vragen stellen. Waarom moesten ze extra belasting betalen terwijl ze geen lid mochten zijn van het Engelse parlement? Het parlement besloot over het invoeren van belastingen, dus als ze moesten betalen, zouden ze dan geen invloed moeten hebben op die besluitvorming? No taxation without representation, geen belasting zonder vertegenwoordiging, werd een veelgehoorde uitspraak onder de kolonisten. Na enkele gewelddadige confrontaties tussen het Britse leger en opstandige kolonisten verklaarden de dertien NoordAmerikaanse koloniën zich op 4 juli 1776 onafhankelijk van het Britse Rijk. In een onafhankelijkheidsverklaring legden de afgevaardigden van de dertien staten van Amerika uit waarom zij zich niet langer gebonden voelden aan de Britse koning. Ze zagen hem als een tiran die hen alleen nodig had voor het


32

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

voeren van zijn eigen oorlogen en die zich niets aantrok van de belangen van de kolonisten. Het was duidelijk dat de kolonisten zich niet langer Engels voelden, ze waren Amerikaans geworden. Ze bouwden hun eigen politieke instituten met een eigen parlement en eigen rechtspraak. Vanaf 1789 lieten de Amerikanen zich vertegenwoordigen door een gekozen president en een parlement dat ze het Congres noemden. De wijze waarop de macht tussen president, Congres en rechters was verdeeld, werd in een grondwet vastgelegd. Daarin stond ook dat de Verenigde Staten van Amerika zichzelf als een federale statenbond zouden besturen. George Washington werd de eerste president.

John Adams, een van de ondertekenaars van de onafhankelijkheidsverklaring en de tweede president van de Verenigde Staten, schreef in 1787: ‘Als er een centrale waarheid te leren is uit de geschiedenis van alle tijden, is het wel deze: dat de rechten en vrijheden van de mensen, en de democratische mix in een staatsbestel nooit in stand gehouden kunnen worden zonder de uitvoerende en de wetgevende macht van elkaar te scheiden. Als de uitvoerende macht, of een aanzienlijk deel daarvan, in handen gelaten wordt van een aristocratische of democratische assemblee (parlement), zal het de wetgevende macht corrumperen zoals roest onherroepelijk ijzer aantast, of zoals arsenicum het menselijk lichaam. En als de wetgevende macht aangetast wordt, zal het volk te gronde gericht worden.’ Uit: John Adams, Een verdediging van het staatsbestel in de Verenigde Staten van Amerika (1787).

bron 17

Afschaffing van de slavernij De ideeën over de natuurlijke rechten van mensen zorgden ervoor dat steeds meer mensen zich tegen de slavernij verzetten. Ook christenen in Europa en Amerika spraken zich uit tegen het onder dwang laten werken van medemensen. Zij verafschuwden de slechte behandeling van de slaven, de families die uit elkaar werden getrokken en de vele verkrachtingen om nieuwe slaven te krijgen op de plantages. In het Britse parlement werd in 1807 een verbod op slavenhandel afgekondigd dat voor het gehele Britse Rijk gold. Voor de abolitionisten was dit een eerste stap in de richting van het einddoel: de volledige afschaffing van de slavernij. Dat doel werd in 1833 bereikt in grote delen van het Britse Rijk, waaronder ook Jamaica en Barbados. De onafhankelijke Verenigde Staten hoefden zich niets aan te trekken van deze nieuwe Britse wetgeving. Maar ook daar werden de abolitionisten steeds feller in hun afkeer van slavernij.

bron 18

Illustratie uit de autobiografie Twelve Years a Slave or Solomon Northup, a citizen of New York (Twaalf jaar een slaaf, of Solomon Northup, een burger uit New York) uit 1853, waarin Northup beschrijft hoe hij als vrije burger werd ontvoerd en als slaaf te werk werd gezet in het zuiden van de Verenigde Staten. Na twaalf jaar kwam hij vrij. Deze tekening laat zijn hereniging met zijn gezin zien. Het boek speelde een grote rol in de beeldvorming over slavernij bij abolitionisten in de Verenigde Staten.

In de Verenigde Staten liepen de meningsverschillen over het wel of niet laten bestaan van slavernij zo hoog op dat het zelfs uitliep op een burgeroorlog. De abolitionisten waren vooral actief in de noordelijke staten. In de zuidelijke staten waren de vele plantages afhankelijk van de slavernij, waardoor daar veel verzet was tegen abolitionisme. Vooral door de toenemende vraag naar katoen waren hier de plantages in de loop van de achttiende en negentiende eeuw alleen maar groter geworden, met een groeiend aantal als slaven ingezette landarbeiders. Het afschaffen van de slavernij zou een economische ramp betekenen. In het noorden, waar veel minder slavernij was, zouden de gevolgen van afschaffing aanzienlijk kleiner zijn. Toch werd de slavernij uiteindelijk ook in de Verenigde Staten afgeschaft.


33

1.1 Nieuwe samenlevingen

De voormalige slaaf Jourdan Anderson reageert op een verzoek van zijn oude eigenaar. Jourdan dicteert de tekst aan zijn abolitionistische werkgever Valentine Winters. Winters besluit de brief voor publicatie naar kranten te sturen: ‘Mijnheer: Ik heb uw brief gekregen en ik was blij te horen dat u Jourdan niet bent vergeten, dat u wilt dat ik weer bij u kom wonen en dat u belooft beter voor mij te zijn dan wie dan ook. Ik zou vooral graag willen weten wat de mooie kans precies is die u mij zegt te willen geven. Ik heb het hier redelijk goed. Ik verdien vijfentwintig dollar per maand, plus proviand en kleren; ik heb een gerieflijk huis voor Mandy – de mensen hier noemen haar mevrouw Anderson; de kinderen Mindy, Jane en Grundy gaan naar school en leren goed. Als u me terugschrijft en zegt welk loon u me wilt betalen, kan ik beter beslissen of het in mijn voordeel is om terug te komen. Mandy zegt dat ze bang is om terug te gaan zonder bewijs dat u ons rechtvaardig en vriendelijk zult behandelen; we hebben besloten uw oprechtheid op de proef te stellen door u te vragen ons het loon te sturen over de tijd dat wij voor u hebben gewerkt. Ik heb tweeëndertig jaar trouw voor u gewerkt en Mandy twintig jaar. Met vijfentwintig dollar per maand voor mij en 2 dollar per week voor Mandy wordt dat elfduizend zeshonderdtachtig dollar. Als u deze brief beantwoordt, vertelt u dan alstublieft ook of u de veiligheid kunt garanderen voor mijn Milly en Jane, die nu groot en allebei erg knap zijn geworden. U weet nog wel hoe het met die arme Matilda en Catherine is vergaan. Ik zou liever hier blijven en honger lijden – en van de honger omkomen als het moest – dan dat mijn dochters door het geweld en de boosaardigheid van hun jonge meesters te schande zouden worden gemaakt. Vertelt u alstublieft ook of er in de buurt scholen voor gekleurde kinderen zijn geopend. De grootste wens in mijn leven is dat mijn kinderen een goede opleiding krijgen en deugdzame manieren leren. Doe de groeten aan George Carter en bedank hem dat hij het pistool van u heeft afgepakt toen u op mij schoot. Van uw oude knecht, Jourdon Anderson.’ Uit: The New York Daily Tribune (22 augustus 1865).

bron 19

1.1

Opdrachten

opdracht 1 vaardigheid

Betrouwbaarheid van bronnen, bron en vraagstelling Gebruik John White in Noord-Amerika, en bron 5. a Leg uit dat de tekeningen van John White primaire bronnen zijn over het Amerika van rond 1600. b Geef met behulp van de tekst twee argumenten tegen de betrouwbaarheid van deze tekeningen als historische bronnen over het Amerika van rond 1600. c Formuleer drie onderzoeksvragen waarvoor de tekeningen goed bruikbaar zijn.

opdracht 2

Gebruik Motieven voor kolonisatie, en bron 6. a Geef twee economische motieven en een militair motief voor kolonisatie door de Engelsen van delen van Amerika. b Bron 6 toont de ligging van de Engelse koloniën in NoordAmerika. Welk van de motieven voor kolonisatie die je bij 2a opschreef, kun je gebruiken om de ligging van de koloniën te verklaren? c Bedenk nog een tweede verklaring waarom de Engelsen hun koloniën juist in het oosten stichtten.

opdracht 3 vaardigheid a b c

d

e

Standplaatsgebondenheid, betrouwbaarheid van bronnen Gebruik Plantages in Virginia, en bron 5, 7, 8 en 20. Beredeneer dat de tekening in bron 8 met hetzelfde doel is getekend als de tekeningen van John White. Welk doel had John Smith met het bekend maken van zijn reddingsverhaal? Beredeneer in hoeverre het doel van John Smith (vraag 3b) invloed heeft gehad op het waarheidsgehalte van zijn verhaal. Betekent dat (antwoord op vraag 3c) dat bron 20 een onbetrouwbare bron is over Pocahontas en Smith? Licht je antwoord toe. De tekenaar van bron 7 is voor zover bekend nooit zelf de Atlantische Oceaan overgestoken om de tabaksplantages in de koloniën te bezoeken. Bedenk op basis van welke informatie deze tekenaar zijn tekening maakte.

Een historicus schrijft: ‘De avonturier John Smith maakte deel uit van de eerste lichting kolonisten in Jamestown, Virginia. Hij werd in 1607 gevangengenomen door de indianenopperhoofd Powhatan. Powhatans dochter Pocahontas, toen pas 12 jaar oud, voorkwam dat John Smith door de krijgsraad van haar vader werd geëxecuteerd. John Smith kwam vrij en keerde terug naar Engeland. Zes jaar later gijzelden de kolonisten Pocahontas om haar vader een lesje te leren. Pocahontas zou zich toen bekeerd hebben tot het christendom en niet




34

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

meer willen terugkeren naar haar stam. Ze trouwde met John Rolfe, de man die de tabaksteelt in Virginia had ontwikkeld. In 1616 gingen Rolfe en zijn jonge vrouw, die zich inmiddels Rebecca was gaan noemen, naar Engeland om daar investeerders te krijgen voor de tabaksteelt in Virginia. John Smith hoorde over de komst van zijn redder en vertelde in Londen het spannende reddingsverhaal uit 1607. Hierbij zou Pocahontas zelfs haar eigen hoofd op dat van Smith hebben gelegd om te voorkomen dat haar vader Johns hoofd zou verbrijzelen met een steen. Pocahontas, alias Rebecca, was populair in Londen en er kwamen veel nieuwe investeerders voor Virginia bij. Helaas voor Rebecca was zij niet opgewassen tegen het kille klimaat in Londen, ze overleed in maart 1617.’



Uit: Frans Verhagen, Geschiedenis van de Verenigde Staten (2017).

bron 20

opdracht 4 vaardigheid

Bron en vraagstelling Gebruik Pilgrim Fathers in New England, en bron 11. a Welk gegeven uit het bijschrift van bron 11 kan uit het cirkeldiagram worden afgeleid? Welk gegeven niet? b Formuleer een onderzoeksvraag waarvoor bron 11 bruikbaar is.

opdracht 5 vaardigheid a b c d e

Motieven, oorzaken, betrouwbaarheid van bronnen Gebruik Oorlog en ziekte, en bron 12. Welk motief hadden Engelse kolonisten om vriendschap met de indianen te sluiten? Welk motief hadden indianen om vriendschap met de Engelse kolonisten te sluiten? Verklaar waarom de vriendschap veranderde in oorlog. Noem twee oorzaken voor de snelle afname van het aantal indianen. Is het verslag van Mary Rowlandson (bron 12) een betrouwbare bron over de relatie tussen kolonisten en indianen? Geef een argument voor en een argument tegen de betrouwbaarheid.

opdracht 6 vaardigheid

Standplaatsgebondenheid Gebruik Plantages en slavernij, en Vestigingskoloniën in het noorden. a Vergelijk de zuidelijke koloniën in Noord-Amerika met de noordelijke koloniën in Noord-Amerika. Neem daartoe het hierna volgende schema (bovenaan de tweede kolom) over en vul het in. b Verklaar waarom het aandeel van slaven in de totale bevolking in de zuidelijke koloniën van Noord-Amerika veel groter was dan in de noordelijke koloniën van NoordAmerika.

Noordelijke koloniën Economisch kenmerk

Zuidelijke koloniën

Nadruk op nijverheid en handel.

Sociaal-maatschap­pelijk kenmerk Geografisch kenmerk c Stel, je bent een jongen en je leeft in de zeventiende eeuw. Je vertrekt met een van de schepen waarover bron 11 gaat. Waar zou je het liefst terechtkomen: in het noorden of in het zuiden van Noord-Amerika? Beargumenteer je keuze met minimaal twee argumenten. d Bedenk waarom jij je als zeventiende-eeuws meisje bij voorkeur in New England zou vestigen. Gebruik informatie uit de tekst en geef minimaal twee argumenten.

opdracht 7 vaardigheid a b

c

d

Betrouwbaarheid van bronnen, bron en vraagstelling Gebruik bron 9, 10 en 13. Beschrijf in je eigen woorden in één zin per schilderij waar de schilderijen over gaan. Maak per schilderij duidelijk dat de weergave van de gebeurtenissen niet waarheidsgetrouw is. Maak daarvoor ook gebruik van de bijschriften. Maak per schilderij duidelijk welke reden de schilder waarschijnlijk had om af te wijken van de historische werkelijkheid. Hoewel de schilderijen geen waarheidsgetrouw beeld geven, kunnen ze toch als bron worden gebruikt voor sommige historische onderzoeken. Bedenk twee onderzoeksvragen waarvoor deze schilderijen betrouwbare en bruikbare bronnen zijn.

opdracht 8 relevantie

a

b

c d

Gebruik Plantages en slavernij. De Nederlandse overheid beschrijft wat eindexamen­ kandidaten moeten weten. Ook voor het onderwerp ‘Het Britse Rijk’ is dat gedaan. Een fragment uit deze beschrijving: ‘Alle Engelse koloniën maakten gebruik van de arbeid van slaafgemaakten, maar in de zuidelijke plantagekoloniën vormden zij een groter deel van de bevolking.’ Sinds enkele jaren maken sommige mensen zich er hard voor om de term ‘slaafgemaakten’ te gebruiken, in plaats van de term ‘slaven’. Bedenk welke argumenten ze hiervoor hebben. Hoe moeten mensen die in slavernij leven en werken naar jouw mening genoemd worden? Slaven, of slaafgemaakten? Beargumenteer je standpunt. In de zeventiende eeuw stond de term ‘slaven’ niet ter discussie. In onze tijd wel. Hoe verklaar je dit verschil? Paragraaf 1.1 gaat over de zeventiende en achttiende eeuw. Volgens de overheid moet daarin dus de term ‘slaafgemaakten’ worden gebruikt. De historici die dit


35

1.1 Nieuwe samenlevingen

boek schreven, denken daar anders over en gebruiken de term ‘slaven’. Verklaar zowel het standpunt van de overheid als het standpunt van de auteurs van dit boek.

opdracht 9 a b

c

d

e f

Gebruik Uitbreiding Britse Rijk in de Caraïben, Winstgevende handel over zee, bron 14, 15 en 16. Noem twee redenen waarom de eilanden in de Caraïben geschikt waren voor plantagelandbouw. Een bewering: ‘De opkomst van de plantagelandbouw was een belangrijke oorzaak van de driehoekshandel.’ Leg met behulp van bron 15 uit wat driehoekshandel is. Beredeneer vervolgens in hoeverre de bewering juist is. Maak duidelijk dat de intensieve verbouwing van suiker op Jamaica en Barbados zorgde voor zowel de opkomst als de ondergang van de plantagelandbouw. Leg uit dat de tekening van bron 14 bedoeld was om Europese investeerders ervan te overtuigen dat de produc­ tie van suiker in de Caraïben een goede investering was. Wat hoopte de tekenaar van bron 16 met de publicatie van zijn tekening te bereiken? Beredeneer welk effect de afschaffing van de slavernij had op de winstgevendheid van de plantages op Barbados en Jamaica.

opdracht 10 vaardigheid

Oorzaken Gebruik Oplopende spanningen in Noord-Amerika. a Wat was voor de kolonisten de aanleiding om in opstand te komen tegen het Britse bestuur? b Wat was de oorzaak voor het invoeren van belasting op gebruiksartikelen in Noord-Amerika? c De Britse belastingen raakten bijna alle kolonisten in Noord-Amerika. Geef hiervoor een verklaring.

opdracht 11

Gebruik Verlichting en onafhankelijkheid, en bron 17. a Maak duidelijk waarom volkssoevereiniteit voor de kolonisten zo belangrijk was. b Noem twee natuurlijke rechten die voor de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders heel belangrijk waren. Leg uit waarom dit leidde tot hun strijd tegen de Britse overheersing. c Noem twee argumenten die John Adams in bron 17 geeft voor het invoeren van een trias politica in het Amerikaanse staatsbestel.

opdracht 12 vaardigheid

Motieven Gebruik Afschaffing van de slavernij, en bron 18. a Abolitionisten hadden verschillende motieven om zich tegen slavernij te verzetten. Noem twee motieven. b Geef bij elk motief een argument dat werd gebruikt om de slavernij af te wijzen.

c Bedenk welk motief veel werd gebruikt om aan te geven dat slavernij in stand gehouden moest worden. d Bedenk zelf nog een motief voor en een motief tegen abolitionisme. e Bedenk drie motieven voor abolitionisten om in de strijd tegen de slavernij geïllustreerde boeken zoals dat van bron 18 als ‘wapens’ te gebruiken.

opdracht 13 actieve werkvorm

a

b c d

Gebruik bron 19. Hoewel de brief van bron 19 beleefd en vriendelijk van toon is, klinkt er toch ironie en cynisme in door. Het is duidelijk dat de schrijver als slaaf veel ellende heeft meegemaakt. Noem drie voorbeelden uit de brief waar de schrijver ironisch / cynisch is. Geef per voorbeeld aan wat de realiteit waarschijnlijk was. Formuleer een onderzoeksvraag die je met behulp van bron 19 kunt beantwoorden. Zoek online twee andere (primaire) bronnen die ook helpen bij het beantwoorden van jouw onderzoeksvraag. Werk jouw onderzoeksvraag uit met behulp van bron 19 en de twee bronnen die je zelf hebt gevonden. Maak met bronvermelding duidelijk welke informatie in jouw uitwerking uit welke bron voortkomt.

opdracht 14 samenvatting

1 2 3 a b c d

De leidende vraag bij paragraaf 1.1 is: Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)? In de paragraaf zijn drie verschillende soorten Engelse koloniën besproken: De vestigingskoloniën in het noorden van Noord-Amerika (New-England) De plantagekoloniën in het zuiden van Noord-Amerika (Virginia) De plantagekoloniën van de Caraïben, met name Jamaica en Barbados. Vertel voor elke soort kolonie afzonderlijk: Wanneer is deze soort kolonie ongeveer ontstaan? Welke reden(en) hadden kolonisten om zich hier te vestigen? Hoe verliep de samenwerking tussen kolonisten en inheemse bewoners? Welke rol speelde slavernij in het economische succes en hoe keek men aan tegen abolitionisme?

Onthouden: 2a, 4a, 5c, 5d, 6a, 7a, 9a, 10a, 10b, 12a Begrijpen:1a, 1b, 2b, 3a, 5a, 5b, 7b, 9c, 9e, 10c, 11a, 12b, 13a Toepassen: 2c, 3b, 4b, 6b, 6c, 6d, 7c, 7d, 9b, 9d, 9f, 11c, 12c, 13b, 13c, 13d Analyseren: 1c, 3c, 3d, 3e, 5e, 8a, 8b, 8c, 8d, 11b, 12d, 12e


36

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

1.2

India als trots van het Britse rijk 25 29 31 33 34

bron 21

Kenmerkende aspecten

Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. De opkomst van emancipatiebewegingen.

Leidende vraag

Waardoor werd India in de negentiende eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

De negenjarige prins Duleep Singh met zijn twee legeraanvoerders Labh en Tej en een bediende, die achter hem staat om hem te ondersteunen tijdens zijn strijd tegen het Britse leger. Indiaas schilderij van een onbekende schilder (1846).

Duleep Singh verliest zijn macht Halverwege de negentiende eeuw bestuurde de negenjarige Duleep Singh de provincie Punjab in Noordoost-India. Punjab was een van de laatste onafhankelijke gebieden in India. Voor de verdediging van zijn rijk vertrouwde Duleep Singh op zijn legerleiders Labh en Tej. Maar zij maakten geheime afspraken

met het Britse leger en lieten de jonge Duleep Singh in de steek. Na de overwinning op Punjab in 1849 had GrootBrittannië bijna het gehele Indiase subcontinent onder haar hoede. Duleep Singh zou Punjab in naam blijven regeren met ‘ondersteuning’ van de Britten. In de praktijk had hij natuurlijk weinig te zeggen. Ook moest hij alle staatseigendommen overdragen aan de Britten, als


37

1.2 India als trots van het Britse rijk

genoegdoening voor de oorlogsschade die ze hadden opgelopen tijdens de jarenlange strijd. Duleep Singh moest zelfs zijn geliefde Koh-i-Noor-diamant afstaan.

Delhi Punjab

Karachi

(1690)

(1612)

Mumbai Bombay (1638)

Madras

Chennai

(1639)

Go lf v

Bengaluru

an Be n

ga l

en

ee

Ongeveer drie vierde deel van India was in handen van de Mogols. De vorsten van deze dynastie regeerden dit gebied sinds het begin van de zestiende eeuw. Aan het begin van de zeventiende eeuw vestigden handelaren uit Portugal, de Republiek en Engeland zich aan de Indiase kust. De Mogolvorsten vonden dat prima: meer handelaren betekende immers meer handel en dus meer winst, ook voor hen. Ruwe katoen en zijde waren populair bij de Europeanen, net als de prachtig bewerkte stoffen en tapijten die Indiase wevers en handwerkers maakten. Deze producten werden verkocht tegen producten waar in India vraag naar was, zoals bewerkt goud, zilver en porselein. Om zo effectief mogelijk te kunnen handelen in en met India richtten de Britten de East India Company (EIC) op. Deze compagnie was vergelijkbaar met de VOC. Beide compagnieën hadden namens hun land van herkomst het alleenrecht op de handel in en met Azië. Britse handelaren die zaken wilden doen in Azië, waren dus verplicht zich bij de EIC aan te sluiten. Ook mocht de EIC, net als de VOC, verdragen sluiten met plaatselijke leiders, zoals de Mogolvorsten in India. Een derde overeenkomst is dat beide compagnieën het recht hadden geweld te gebruiken om de handel te beschermen. De EIC streefde naar handelsmonopolies. Ook de VOC en de Portugezen wilden handelsmonopolies. Ze dachten aan kleine monopolies, bijvoorbeeld voor één product (peper, zijde, ivoor), of voor het gebied direct rondom een factorij. De Mogolvorst Djehangir beloofde de Britten echter een handelsmonopolie voor alle handel met het gehele Mogol-rijk. De East India Company stichtte na de handelsovereenkomst met Djehangir factorijen op strategische punten aan de Indiase kust. De VOC en de Portugezen bleven ook actief in India, maar liepen regelmatig tegen de Britse handelsafspraken aan. Strijd daarover werd meestal gewonnen door de Britten, die immers de Mogols aan hun kant hadden.

Calcutta Kolkata

Surat

Z he isc

Handelsmonopolie voor de Britten

Bengalen

INDIA

ab Ar

Na de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten verlegden de Britten hun aandacht naar India. Het land werd een belangrijke leverancier van ruwe katoen en een afzetmarkt voor de katoenen eindproducten uit de textielindustrie in Noord-Engeland. Deze paragraaf vertelt hoe Groot-Brittannië haar macht in India verkreeg en uitbreidde, welke gevolgen dat had voor haar onderdanen en hoe de Indiërs omgingen met het Britse bestuur.

0

bron 22

250

500 km

De belangrijkste factorijen van de East India Company aan de kust van India.

‘Ik heb aan alle koninkrijken en havens in mijn rijken opdracht gegeven alle handelaren van de Engelse Natie te ontvangen als onderdanen van mijn vriend; dat in elke plaats waar zij verkiezen te leven zij volledige vrijheid genieten zonder beperkingen; en in welke haven zij ook zullen arriveren noch Portugal noch enig ander land het zal wagen hun rust te molesteren; en in welke stad zij resideren, ik heb aan al mijn gouverneurs en kapiteins de opdracht gegeven de Engelsen alle vrijheid te geven die ze wensen; te verkopen, kopen en transporteren naar hun land wat zij maar wensen. Ter bevestiging van onze liefde en vriendschap wens ik dat Uwe Majesteit aan zijn kooplieden opdracht geeft in hun schepen allerhande soorten rariteiten en rijke goederen mee te nemen die geschikt zijn voor mijn paleis; en dat het u behaagt mij uw koninklijke brieven te sturen bij elke gelegenheid, dat ik mij mag verheugen in uw goede gezondheid en voorspoedige zaken; dat onze vriendschap wederzijds en eeuwigdurend moge zijn.’ Uit: Brief van Djehangir aan James I (1617).

bron 23

Katoen als belangrijkste handelswaar In tegenstelling tot in Noord-Amerika ontstonden in India in de zeventiende eeuw geen vestigingskoloniën en ook geen plantagekoloniën. De Engelsen bleven in hun factorijen aan de kust en zochten contact met Indiase tussenpersonen die bania’s werden genoemd. Deze bania’s maakten handelsafspraken met de katoentelers, spinners en wevers in het binnenland. Ook zorgden zij dat alle ingekochte stoffen klaar voor transport werden afgeleverd bij de factorijen. De telers, wevers en spinners in India bleven tot in de achttiende eeuw onafhankelijk van de Britse overheersers. De


38

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

he tisc lan a an Oce

In dit schilderij is veel nadruk gelegd op de prachtige stoffen waarvan de kleding van de vrouw is gemaakt. Schilderij van Francesco Renaldi, 1789.

aan

bron 25

Oce

handel was voor hen winstgevend, vooral omdat de vraag naar de stoffen bleef groeien. De mooie stoffen uit India werden een statussymbool voor rijke burgers in Europa. De katoenen stoffen waren veel zachter en prettiger om kleding van te maken dan de wollen en linnen stoffen die in Europa veel gedragen werden. Ook de bevolkingsgroei in Europa zorgde voor een blijvend groeiende vraag naar de Indiase stoffen. Toch brachten de Britten lang niet alle katoen en katoenen stoffen naar Europa. Een deel ervan ruilden ze in Azië tegen specerijen en andere producten die in Europa zeer waardevol waren. Weer een ander deel brachten de Britten naar Afrika, om het daar te ruilen tegen slaven. Zo werden dus de specerijen­ handel en de trans-Atlantische slavenhandel gedeeltelijk betaald met Indiase stoffen.

ote Gr

De factorij van de Britse East India Company in Surat, India, 1680.

At

bron 24

Grote Ocea

an

Het goud en zilver waarmee de Britten de stoffen in India kochten, was afkomstig uit koloniën in Amerika. De handel in katoen en katoenen stoffen uit India verbond Azië, NoordAmerika, Zuid-Amerika, Afrika en Europa met elkaar in een wereldwijd handelsnetwerk waarin het handelskapitalisme floreerde. De Britse marine, de Royal Navy, speelde een grote rol in het beschermen van de Britse handelsbelangen op zee. Het Engelse parlement legde zelfs vast dat de Royal Navy altijd sterker moest zijn dan de vloten van twee mogelijke vijanden samen. Zo verzekerde het Britse Rijk zich van militaire en economische overmacht op de wereldzeeën.

O he isc 0 d n I

ceaan 2.500 5.000 km

West-Indië en Verenigde Staten (opbrengsten plantages) China (opiumhandel) India (katoen, textiel) Afrika (slavenhandel)

bron 26

De belangrijkste wereldhandelsroutes waarin de Britten een rol speelden.

Het Verdrag van Allahabad In de loop van de achttiende eeuw verminderde de centrale macht van de Mogolvorsten in India. Ze verloren hun greep op de lokale vorsten in de verschillende provincies. Deze lokale vorsten gingen steeds meer hun eigen gang en sloten zelf verdragen met buurlanden, Europese handelaren óf de Britse East India Company. De EIC schrok er niet voor terug om met militair geweld de Britse belangen in India te verdedigen of te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de strijd om Bengalen, een gebied in het noordoosten van India. Handelaren uit Frankrijk en uit de Republiek probeerden daar handelscontacten op te bouwen met plaatselijke producenten en leveranciers. De lokale vorst en de Mogolvorst deden daar weinig tegen, ondanks hun afspraken met de Britten. Het Britse leger greep in, veroverde het gebied en gaf het bestuur in handen van de EIC. De Mogolvorst Shah Alam II moest in 1765 het Verdrag van Allahabad tekenen. Hierin stond dat in de veroverde provincies niet de Mogolvorst, maar de East India Company voortaan de belastingen zou innen. De EIC gebruikte de opbrengsten daarvan om haar leger te bekostigen en om handelsinves­ teringen te doen. Het Verdrag van Allahabad paste in de veranderende machtsverhoudingen tussen Groot-Brittannië en India. De Amerikaanse onafhankelijkheid in 1776 en de ineenstorting van


39

1.2 India als trots van het Britse rijk

bron 27

De Mogolvorst Shah Alam II ondertekent het Verdrag van Allahabad. Schilderij van Benjamin West uit 1818.

de suikerproductie op Barbados en Jamaica zorgden ervoor dat India steeds belangrijker werd voor het Britse Rijk. Om meer grip te krijgen op de binnenlandse handelsstromen werden de onafhankelijke Indiase bania’s vervangen door tussenpersonen die op de loonlijst van de EIC stonden. Hierdoor nam de Britse invloed op het binnenland van India sterk toe.

In het Verdrag van Allahabad worden de medewerkers van de East India Company als volgt beschreven: ‘De sterksten en de meest machtigen, de meest edele van alle verheven edelen, de voorlopers van vele roemrijke strijders, onze trouwe dienaren en integere begunstigden, onze koninklijke genadigheid meer dan waard, de “English Company” (East India Company).’ Uit: Verdrag van Allahabad (1765).

bron 28

Britse normen en waarden in India De belangrijkste religies in India waren het hindoeïsme en de islam. Daarnaast waren er verschillende religies met minder aanhangers. Bij elke religie horen rituelen. Veel daarvan vonden de Britten vreemd. Dat gold ook voor verschillende sociale gebruiken die in de Indiase cultuur heel normaal waren. In de loop van de negentiende eeuw maakten bestuurders van de EIC

steeds meer bezwaar tegen sommige culturele gebruiken van de Indiërs. Ook sommige leden van het Britse parlement wilden maatregelen invoeren die moesten zorgen voor veranderingen in de Indiase samenleving. Westerse, Britse normen en waarden moesten leidend worden in India. Gebruiken die daarmee in strijd waren of leken, moesten verdwijnen. Dat gold voor godsdiensten, maar ook voor culturele gebruiken, zoals de zogenaamde weduweverbranding. Als een vooraanstaande man was overleden en werd gecremeerd, ondergingen zijn vrouwen hetzelfde lot, met dat verschil dat zij nog leefden als de vlammen oplaaiden.

‘Laten we ons best doen om onze wortels in de bodem van India te planten door de geleidelijke introductie en ontwikkeling van onze eigen principes en opvattingen, van onze wetten, instituten en manieren, maar bovenal – als de bron van alle verbeteringen – van onze godsdienst en als gevolg daarvan onze moraal. Europese wetten en instellingen zijn vanzelfsprekend superieur aan die van Azië. Dat geldt te meer voor de Britse wetten en instellingen. Ze kunnen met zekerheid voorspellen dat als India haar duistere, bloedige, bijgelovige gebruiken heeft ingeruild voor de zachtaardige invloed van het christelijk licht en de waarheid, orde, veiligheid en voorspoed vanzelf zullen volgen.’ Uit: een parlementaire toespraak van William Wilberforce (1832).

bron 29


40

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

De Grote Indiase Opstand Ondanks de Britse afwijzing van Indiase gebruiken en religies, accepteerden veel Indiërs het Britse gezag. Er was in India inmiddels een middenklasse opgekomen die een Engelse scholing had gehad. Veel Indiërs werkten voor de East India Company als bestuurders, of als tussenhandelaren. De leveranciers van katoen en stoffen hadden economisch belang bij een goede relatie met de Britten. Toch sluimerde er bij veel Indiërs onder de oppervlakte wel ongenoegen. Vooral als religieuze gebruiken door de Britse bestuurders ter discussie werden gesteld, kwamen Indiërs in opstand. Meestal konden de Britten deze opstanden snel stoppen. In 1857 lukte dat niet, waarschijnlijk omdat de opstand die toen begon, in het BritsIndische leger ontstond. Het Brits-Indische leger bestond uit 280.000 man. De officieren waren Brits. De gewone soldaten waren Indiërs uit alle regio’s van Brits-Indië, met verschillende religieuze achtergronden. In 1857 kreeg een legereenheid nieuwe onderdelen voor hun geweren. Al snel ging het gerucht dat deze onderdelen waren ingesmeerd met vet van varkens en koeien. Koeien zijn heilig voor hindoes en varkens zijn volgens de islam onrein. Een groep Indiase soldaten weigerde om die reden de onderdelen in gebruik te nemen. Britse officieren zetten de weigeraars gevangen. Toen andere Indiase soldaten hiervan hoorden, brak een grote opstand uit. Het lukte de opstandelingen de grote stad Delhi in te nemen en daar veel Britten te vermoorden, te mishandelen, of gevangen te nemen. De opstand breidde zich uit over grote delen van India. Ongeveer een zesde deel van Brits-Indië was korte tijd volledig los van Britse overheersing.

bron 31

De leeuw neemt wraak op de tijger. Cartoon uit het Britse tijdschrift Punch (1857).

Einde aan de Mogol-dynastie Uiteindelijk lukte het de Britten in 1858 de opstand neer te slaan. De onderlinge verschillen tussen de Indiase bevolkingsgroepen waren te groot om een sterke eenheid tegen de Britse overheersing te blijven vormen. De opstand had duidelijk gemaakt dat er wel iets moest veranderen. Kennelijk was de East India Company niet in staat om de kolonie goed te besturen. Daarom werd besloten dat het bestuur van de kolonie onder direct gezag van de Britse regering kwam. De EIC bleef wel de dagelijkse gang van zaken in India organiseren. Ook het Brits-Indische leger kreeg te maken met een reorganisatie. Officieren moesten erop letten dat een regiment niet te veel Indiërs uit dezelfde regio of met dezelfde religie bevatte. Het Britse gezag werd strenger, Engelser en liet nog minder dan voorheen ruimte voor de Indiase gewoonten en gebruiken. Het kleine beetje macht dat nog in handen van de Mogolvorst lag, werd ook door de Britten overgenomen, waardoor nu officieel een einde kwam aan de Mogol-dynastie. Van grote symbolische betekenis was dat de Britse koningin Victoria in 1876 tot keizerin van Brits-Indië werd gekroond. Nu kon er geen enkele twijfel meer over bestaan dat India onder gezag stond van het Britse Rijk. Deze ontwikkeling past binnen het modern imperialisme van de negentiende en begin twintigste eeuw. Niet alleen de Britten, maar ook andere Europese volken vergrootten hun macht over steeds grotere koloniale gebieden.

India wordt grondstoffenleverancier én afzetmarkt bron 30

Een vooraanstaande Indiase familie, halverwege de negentiende eeuw.

In de eerste anderhalve eeuw van de Britse handelscontacten met India waren Europeanen nog niet in staat net zulke mooie stoffen te produceren als de Indiërs. Dat veranderde in de achttiende eeuw dankzij de industrialisatie van de kledingindustrie in Groot-Brittannië. De Industriële Revolutie zorgde ervoor dat Groot-Brittannië minder behoefte had aan Indiase eindproducten, want die konden Britse producenten nu


41

Suezkanaal Port Saïd Suez EGYPTE

AFRIKA

aan Oce che s i Ind

aan O ce

Om alle grondstoffen en eindproducten over de wereld te kunnen verplaatsen, was een goed vervoersnetwerk nodig. In India liet de Britse overheid in de negentiende eeuw een uitgebreid spoorwegennet aanleggen. Daarmee konden de gewassen vanaf de plantages snel en in grote hoeveelheden naar de havenplaatsen worden vervoerd, om daar te worden ingescheept. Andersom konden zo de Britse eindproducten ook

AZIË

he

Treinen en het Suezkanaal

EUROPA

tisc lan At

zelf ook maken. Tegelijkertijd nam de behoefte aan de grondstof katoen snel toe. Ook andere handelsgewassen, zoals thee en tabak, konden heel goed in India worden verbouwd. Er werden daarvoor grote plantages opgezet in de binnenlanden van India. Alsnog, na eeuwen van handel tussen Britten en Indiërs, kregen gedeeltes van India langzaam maar zeker kenmerken van een plantagekolonie. Doordat de Britten India zelf bestuurden, konden ze ook bepalen welke rol India in de wereldeconomie speelde. De Britten bepaalden welke producten er werden geproduceerd en of dat werd gedaan op grote plantages, of niet Daarbij speelden de belangen van het moederland een grotere rol dan die van India zelf. Zo bepaalde Groot-Brittannië dat India de ruwe katoen ging leveren die in Groot-Brittannië zelf tot mooie stoffen en kleding kon worden gemaakt. India zou vervolgens dienen als afzetgebied voor een deel van die stoffen en kleding. Dat was een probleem voor de Indiase huisnijverheid. Miljoenen Indiërs die thuis, of in kleine bedrijfjes, stoffen en kleding produceerden, kregen te maken met concurrentie. De industrieel geproduceerde stoffen waren vaak veel goedkoper, waardoor de Indiase nijverheid het moeilijk kreeg.

Grote Oc eaan

1.2 India als trots van het Britse rijk

0

bron 32

2.000

4.000 km

De opening van het Suezkanaal in 1869.

snel en efficiënt de binnenlanden van India bereiken. Het vervoer van en naar India verliep vanaf 1869 nog sneller door de opening van het Suezkanaal in Egypte. Dit kanaal verbond de Rode Zee met de Middellandse Zee, waardoor schepen die tussen Europa en Azië voeren, niet meer om Afrika heen hoefden te varen. De bouw van het honderddrieënnegen­ tig kilometer lange kanaal kostte een groot aantal Egyptische arbeiders het leven. Ook financieel waren er grote problemen: de kosten vielen twee keer zo hoog uit dan vooraf gedacht. Toch werd de opening een groot feest, waarbij veel Europese staatshoofden en regeringsleiders aanwezig waren. Ze vierden vooral dat de reis over zee tussen Azië en Europa voortaan bron 33

Deze cartoon uit het Britse tijdschrift Punch (1878) laat zien hoe de minister-president van GrootBrittannië (achtergrond links) het grootste deel van de aandelen koopt in het Suezkanaal. Hierdoor krijgt Groot-Brittannië de meeste zeggenschap over het Suezkanaal. De leeuw op de voorgrond staat symbool voor Groot-Brittannië.


42

bron 34

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

Bijeenkomst van het eerste Indian National Congress in 1885. De deelnemers kwamen uit alle streken van India naar Bombay en wilden een afvaardiging zijn van de Indiase bevolking.

maar liefst 8000 kilometer korter zou zijn dan toen er nog rond Zuid-Afrika gevaren moest worden. Egypte en Frankrijk waren de grootaandeelhouders van het Suezkanaal. Egypte had zich echter diep in de schulden gestoken voor de bouw van het kanaal. Toen Groot-Brittannië interesse toonde in een groot deel van de aandelen, was de koop snel gesloten.

Indiërs willen deelnemen aan bestuur De Britse invloed op India nam in de loop van de negentiende eeuw steeds verder toe. De handelstaal was Engels, op scholen werd les gegeven alsof de kinderen in Groot-Brittannië leefden en ook het rechtssysteem was volledig Engels. Mensen uit de hogere klassen stuurden hun zonen zelfs naar Engeland of naar Zuid-Afrika (ook een Britse kolonie), om daar hun vervolgopleiding aan een universiteit te volgen. Zo ontstond een groep Engels opgeleide Indiërs die in houding en denkwijze bijna ‘Britser dan de Britten’ was. Maar ze kregen geen bestuursmacht. Want hoewel de Britten vonden dat het hun taak was de Indische bevolking volgens de Engelse richtlijnen ‘op te voeden’, waren ze niet bereid hun macht met de Indische bevolking te delen. In 1885 richtte een groep universitair geschoolde Indiërs het Indian National Congress op. Dat moest een vertegenwoordiging van het Indiase volk worden, dat een rol kon gaan spelen in het bestuur. Aanvankelijk waren de wensen van het Congress bescheiden. De deelnemers spraken zich

vooral uit tegen de economische uitbuiting van India en tegen de racistische eigenschappen van het Britse bestuur. Maar het Indian National Congress was vooral zo vernieuwend (en bedreigend voor de Britten) omdat hierin Indiërs uit alle regio’s van de kolonie verenigd waren en samenwerkten. De meeste Britse bestuurders in India reageerden afwijzend op het congres. Een groep ‘onervaren’ Indiërs kon onmogelijk zo goed besturen als de Britten, stelden zij. Bovendien vreesden de Britten dat het Indian National Congress vanuit een idee van nationalisme en eigenbelang het bestuur helemaal zou willen overnemen. Dat vonden de Britten een verschrikkelijke gedachte, want het voortbestaan en het uitbreiden van de Britse koloniale macht stond altijd op de eerste plaats. Met het zicht op de twintigste eeuw bleef Groot-Brittannië ervan overtuigd dat het haar taak was de wereld naar Brits model te vormen. Daar werkte ze hard aan: rond 1900 heerste GrootBrittannië over een kwart van de wereldbevolking.


43

1.2 India als trots van het Britse rijk

opdracht 3 vaardigheid

De doelen van het Indian National Congress werden vastgesteld tijdens de eerste bijeenkomst: ‘1 De bevordering van persoonlijk contact en vriendschap tussen de meer serieuze voorvechters van onze zaak in de verschillende delen van het rijk. 2 De beëindiging door vriendelijk en persoonlijk contact van alle mogelijke vooroordelen op gebied van ras, afkomst en regio tussen alle liefhebbers van ons land en de verdere uitbreiding en bevestiging van gevoelens van nationale eenheid die hun oorsprong hebben in het gedenkwaardige bestuur van onze geliefde lord Ripon*. 3 Het vastleggen, na uitgebreide discussie, van de volwassen mening van geleerde groepen in India over de belangrijkste en meest dringende sociale vraagstukken van het moment. 4 Het bepalen van de regels en de beste manier waarop het de komende twaalf maanden wenselijk is voor de deelnemers aan dit congres (Indiërs) te werken in het publieke belang van India.’

Motieven Gebruik Handelsmonopolie voor de Britten. Het Britse leger hielp de Mogolvorsten vaak, bijvoorbeeld bij het beschermen van de grenzen van hun rijk. Ook als twee Indiase vorsten onderling de strijd aangingen, waren Britten vaak bereid een van beide vorsten te steunen. a Bedenk een motief voor de Britten om te helpen bij de bescherming van de grenzen van het Mogolrijk. b Bedenk een motief voor de Britten om partij te kiezen in conflicten tussen Indiase vorsten.

* Lord Ripon was van 1880 tot 1884 de hoogste Britse bestuurder in India.

c

opdracht 4 vaardigheid

a b

Uit: Oprichtingsovereenkomst Indian National Congress (1885).

Hij zette zich in voor lokaal zelfbestuur voor de Indiase bevolking.

bron 35

1.2

d

Opdrachten

opdracht 1 vaardigheid

Continuïteit en verandering Gebruik Duleep Singh verliest zijn macht. Zoek online naar informatie over Duleep Singh en het verloop van zijn volwassen leven. Maak duidelijk welke continuïteit en welke verandering je ziet in Singhs relatie tot het Britse Rijk. Vergelijk je bevindingen met enkele klasgenoten.)

opdracht 2 a

b

c d

Gebruik Handelsmonopolie voor de Britten, en bron 22, 23 en 24. Maak met een citaat uit de brief van Djehangir (bron 23) duidelijk welk voordeel de Mogolvorsten hadden bij de handelsbetrekkingen met Engeland. Beredeneer met behulp van beeldelementen uit bron 22 en 24 waarom het voor Groot-Brittannië nodig was goede contacten te onderhouden met Indiase bestuurders. Geef een militaire (strategische) en een economische verklaring. Waarom wilden Europeanen zo graag handelsmonopolies krijgen in nieuw ontdekte gebieden? Maak een overzichtje van de bestuurlijke en economische verschillen en overeenkomsten in de bevoegdheden van de EIC en de VOC in de koloniën van respectievelijk het Britse Rijk en de Republiek der Nederlanden.

e

Oorzaken, gevolgen Gebruik Katoen als belangrijkste handelswaar, en bron 25 en 26. Noem drie oorzaken voor de toenemende vraag naar katoen in Groot-Brittannië. Bedenk twee gevolgen van de toegenomen beschikbaarheid van katoenen en zijden stoffen uit India op de Afrikaanse en Europese markten. Bedenk welke rol het schilderij van bron 25 gespeeld kan hebben in de toenemende Europese vraag naar Indiase stoffen. Leg uit welke indirecte rol India speelde in de transAtlantische slavenhandel. Verklaar waarom de Engelsen in Noord-Amerika wel vestigingskoloniën begonnen en in India niet.

opdracht 5

Gebruik Het Verdrag van Allahabad, en bron 27 en 28. a Beredeneer waarom de afname van de macht van de Mogolvorsten zorgde voor uitbreiding van de macht van de East India Company. b Het schilderij van bron 27 is aan het begin van de negentiende eeuw geschilderd. Welke verandering in het Britse bestuur van India had plaatsgevonden tussen de gebeurtenis die op het schilderij is afgebeeld en de periode waarin het schilderij is gemaakt? Maak duidelijk hoe dat zichtbaar is in het schilderij. c Met welke bedoeling en door wie is het citaat van bron 28 waarschijnlijk opgenomen in het Verdrag van Allahabad?

opdracht 6 vaardigheid

Motieven, standplaatsgebondenheid Gebruik Britse normen en waarden in India, en bron 29. a Geef in één zin weer hoe William Wilberforce dacht over het doorvoeren van Engelse normen en waarden in de Indiase samenleving. Geef vervolgens aan welke motieven hij geeft voor zijn standpunt. b Beschrijf in twee of drie zinnen wat jij vindt van de inhoud van bron 29 en waarom je dat vindt. Leg uit in hoeverre jouw reactie bepaald wordt door jouw eigen standplaatsgebondenheid.


44

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

opdracht 7 vaardigheid

Standplaatsgebondenheid Gebruik De Grote Indiase Opstand, en bron 31. a Het verhaal van de Grote Indiase Opstand laat zien dat de manier waarop de Britten omgingen met de Indiase cultuur ook in hun nadeel kon werken. Licht dit toe. b Voor welke landen staan de twee dieren in de tekening van bron 31 symbool? c Maak met behulp van twee beeldelementen de standplaatsgebondenheid van de tekenaar duidelijk.

opdracht 11 actieve werkvorm – vaardigheid

a

opdracht 8

Gebruik bron 30. a Welk voorbeeld van Britse invloed zie je terug op deze foto? b Bedenk onder welke Indiase bevolkingsgroepen de Britse invloed het grootst was en onder welke bevolkingsgroepen het kleinst. c De Britse invloed op het gezin op de foto van bron 30 lijkt klein. Maar dat kan schijn zijn. Bedenk drie mogelijke voorbeelden van Britse invloed op dit gezin die niet op een foto zichtbaar zijn.

opdracht 9

Gebruik Einde aan de Mogol-dynastie, en India wordt grondstoffenleverancier én afzetmarkt. a Hoe zorgde Groot-Brittannië in de negentiende eeuw voor een constante aanvoer van grondstoffen uit de koloniën? b Waarom werd het door de Industriële Revolutie belangrijk dat de koloniën ook als afzetmarkt voor Britse producten zouden dienen?

opdracht 10 relevantie

Gebruik Treinen en het Suezkanaal, en bron 32 en 33. a Hoe maakt de tekenaar van bron 33 duidelijk waarom de Britse minister-president de aandelen in het Suezkanaal kocht? Ondersteun je uitleg met twee beeldelementen. b Zoek online naar informatie over het Suezkanaal. Beschrijf in ongeveer honderdvijftig woorden of het Suezkanaal in de eenentwintigste eeuw nog belangrijk is. Beantwoord in je stuk in elk geval deze vragen: • Wie is de eigenaar of machthebber van het Suezkanaal? • Vinden er wel eens conflicten plaats over het Suezkanaal? • Hoe belangrijk is het Suezkanaal in onze moderne tijd voor de wereldhandel? (Maak dit met voorbeelden duidelijk.) • In bron 32 zie je dat het kanaal vrij smal was. Hoe is ervoor gezorgd dat moderne schepen, die veel groter en zwaarder zijn dan in de negentiende eeuw, het kanaal toch kunnen gebruiken?

b c d

e

Standplaatsgebondenheid Gebruik Indiërs willen deelnemen aan bestuur, en bron 34 en 35. De deelnemers aan het Indian National Congress kwamen uit alle delen van India. Toon dit aan met behulp van de foto van bron 34. Werk verder in een viertal. Twee leerlingen verplaatsen zich in de Britse bestuurders in India aan het eind van de negentiende eeuw. Twee andere leerlingen verplaatsen zich in de Indiërs die in Groot-Brittannië hebben gestudeerd en nu (eind negentiende eeuw) deel willen uitmaken van het bestuur van India, samen met de Britten. Bediscussieer de wensen van het Indian National Congress (bron 35) vanuit je eigen rol. Doe dat zo: Bedenk minimaal drie argumenten om je eigen positie in de discussie te onderbouwen. Voer de discussie. Bespreek de discussie na. Bepaal welke positie makkelijker/moeilijker te verdedigen was: die van de Britten of die van de Indiërs? Probeer dit ook te verklaren. Verwerk de uitkomsten van opdracht 11a en 11c in een tekst van ongeveer honderdvijftig woorden.

opdracht 12 samenvatting

De leidende vraag van paragraaf 1.2 is: Waardoor werd India in de negentiende eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)? a Neem de tussenkopjes van de paragraaf over en bepaal per tussenkopje (tekstdeel) welk belang de Britten hadden bij de gebeurtenissen in dat tekstdeel en welk belang de Indiërs hadden bij de gebeurtenissen in dat tekstdeel. b Bepaal per tekstdeel een voorbeeld van continuïteit en/of van verandering ten opzichte van het voorgaande tekstdeel in de manier waarop Britten en Indiërs met elkaar omgingen. c De geschiedenis van India en het Britse Rijk kent een aantal keerpunten: gebeurtenissen en/of ontwikkelingen die bepalend waren voor het verdere verloop van de geschiedenis. Schrijf drie van dergelijke keerpunten op en leg steeds kort uit waarom het een keerpunt was. Beargumenteer vervolgens welk van de drie keerpunten volgens jou het belangrijkste was.

Onthouden: 2d, 4a Begrijpen: 2a, 5a, 6a, 7a, 7b, 8a, 9a, 9b, 10a, 12a Toepassen: 2b, 2c, 4b, 4c, 4d, 4e, 5b, 5c, 7c, 10b, 11a, 11b, 12b Analyseren: 1, 3a, 3b, 6b, 8b, 8c, 11c, 11d, 11e, 12c


Het Britse rijk als economische wereldmacht

1.3 31 32 33 35 36

bron 36

Kenmerkende aspecten

De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Discussies over de ‘sociale kwestie’. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Leidende vraag

Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)?

De dochters van fabrieksarbeiders dansen voor bezoekers. Zo laten ze zien wat ze allemaal hebben geleerd op school en hoe goed ze zich hebben ontwikkeld onder de hoede van hun leraren. Gravure van G. Hunt (1820).

Een beter leven voor arbeiders De ouders van de kinderen op het schilderij van bron 36 werkten voor Robert Owen. Hij had aan het einde van de achttiende eeuw een katoenweverij in Schotland gekocht. Eerder had hij gezien, gehoord en gelezen hoe zwaar het leven van fabrieksarbeiders was. Lange werkdagen, stoffige ruimtes, veel lawaai: dat kon nooit goed zijn voor het welzijn van mensen. Owen besloot in zijn eigen katoenweverij voor betere arbeidsomstandigheden te zorgen. Een arbeidsdag duurde maximaal tien uur. Dat was weinig, in die tijd. Kinderarbeid werd verboden en de kinderen moesten naar school op het fabrieksterrein. De arbeiders kregen woningen die voor die

tijd ruim en schoon waren. Owen noemde zijn fabriek New Lanark en hij deelde de winst met zijn arbeiders. New Lanark werd een succesvolle onderneming. Toch bleef Robert Owens manier van leidinggeven een uitzondering in industrieel Groot-Brittannië en haar koloniën. Deze paragraaf gaat over de sociale en politieke gevolgen van de Industriële Revolutie voor de inwoners van het Britse Rijk. De samenlevingen van Groot-Brittannië en haar koloniën veranderden snel, onder invloed van de uitbreidende wereldeconomie. Dit zorgde voor politieke onrust, zowel in Groot-Brittannië als in de koloniën.


46

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

De Industriële Revolutie

Stoom als nieuwe krachtbron

Groot-Brittannië vergrootte in de achttiende eeuw haar economische voorsprong op de rest van de wereld. Dit succes had alles te maken met de Britse koloniën. Die leverden het Britse Rijk veel grondstoffen en plantageproducten op. Ook de handel over zee was winstgevend. Deze successen waren niet uit de lucht komen vallen. In Groot-Brittannië werd veel nagedacht over mogelijkheden om bestaande successen te vergroten en bestaande problemen te overwinnen. Niet alleen technici, producenten en wetenschappers deden dat; ook onder gewone burgers was het een populaire bezigheid om over dergelijke onderwerpen na te denken en te praten. Er werden zelfs regelmatig wedstrijden gehouden waarbij mensen werden uitgedaagd mee te denken over het oplossen van een bepaald probleem. Kortom, in Engeland was al sinds de zeventiende eeuw veel meer aandacht voor ontwikkelingen en experimenteren dan in de meeste andere landen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in Engeland een aantal uitvindingen werd gedaan die de Industriële Revolutie in gang zetten. Eén van die uitvindingen was de Spinning Jenny. Dit is een machine die in staat was om tegelijkertijd meerdere draden te maken van ruwe katoen of wol. Een spinnenwiel, waarmee voorheen altijd draad werd gesponnen, maakt maar een draad tegelijk. Na de uitvinding van de Spinning Jenny verliep de productie van weefgaren dus veel sneller dan voorheen. Samen met andere vernieuwingen en verbeteringen van het productieproces zorgde dit voor een revolutie in de textielindustrie. Vooral in Noord-Engeland, bij steden als Manchester en Liverpool, bouwden ondernemers nieuwe fabrieken die de nieuwe machines konden huisvesten.

Hoe vernieuwend de Spinning Jenny en andere machines ook waren, de energie die ze gebruikten, kwam nog steeds uit spierkracht. Maar ook dit veranderde. Aan het begin van de achttiende eeuw werd de eerste werkende stoommachine gebouwd. Dit apparaat gebruikte de kracht van stoom om iets in beweging te zetten. De kwaliteit van de eerste stoommachines was niet goed, maar rond 1775 lukte het de Britse uitvinder James Watt een goed bruikbare en stevige stoommachine te bouwen. De stoom werd opgewekt door water te verhitten. De druk van de stoom kon in de machine van Watt zo hoog oplopen dat het grote stalen wielen in beweging bracht én in beweging hield. De stoommachine kon zo gebruikt worden als een motor die de nieuwe machines in de textielindustrie in Noord-Engeland aandreef. Daardoor hoefden mensen dat niet meer met de hand te doen en kon er veel sneller en langer doorgewerkt worden. De Industriële Revolutie zorgde ervoor dat Engeland in relatief korte tijd, zo’n honderd jaar, van een landbouw-stedelijke samenleving veranderde in een industriële samenleving. De meeste mensen werkten niet langer in de landbouw, maar in de industrie. Rond 1860 was negentien procent van de Engelse bevolking werkzaam in de landbouw en veertig procent in de industrie. Doordat er steeds meer producten in fabrieken werden gemaakt, verdween langzaam maar zeker de huisnijverheid. Mensen die in hun levensonderhoud voorzagen door eigen kleinschalige spinnerijen, konden niet tegen de concurrentie van de fabrieken op, die de producten zoveel sneller en goedkoper leverden.

bron 38

bron 37

De Spinning Jenny. Engelse schoolplaat uit de negentiende eeuw.

De stoom onder de aandrijvers van de weefgetouwen (zichtbaar tussen de weefgetouwen) zorgt ervoor dat de machines constant draaien. Tekening uit 1862.


1.3 Het Britse rijk als economische wereldmacht

Een veranderende samenleving Dat er steeds meer textiel werd geproduceerd, kwam goed uit. Niet alleen omdat handelaren textiel in de koloniën konden verkopen, maar ook doordat er in Groot-Brittannië zelf een toenemende vraag was. Dat kwam doordat het aantal Britten snel toenam. Deze bevolkingsgroei had twee oorzaken. Ten eerste verbeterde de landbouw. Daardoor ontstonden voedseloverschotten in plaats van voedseltekorten. Ten tweede nam de aandacht voor verbetering van hygiëne en de bestrijding van ziekten toe. Vandaar dat de Britten gemiddeld steeds ouder werden en de bevolking in omvang toenam. De bevolkingsgroei bracht een grotere vraag naar kleding en huishoudtextiel met zich mee. Het zorgde ook dat er steeds meer goedkope arbeiders beschikbaar waren. Die ontwikkeling werd nog versterkt doordat er op het platteland een bevolkingsoverschot was ontstaan. De uitvinding van verschillende landbouwmachines en het invoeren van betere landbouwtechnieken hadden ervoor gezorgd dat het werk op het land door veel minder mensen kon worden gedaan. Daardoor trokken steeds meer mensen van het platteland naar de steden in de hoop dat ze werk zouden vinden in de (textiel)

47

fabrieken. De fabrikanten konden deze goedkope arbeiders goed gebruiken om aan de groeiende vraag naar textiel­ producten te voldoen. In hoog tempo werden in de steden nieuwe wijken gebouwd waar arbeiders met hun gezinnen konden wonen, liefst zo dicht mogelijk bij de fabriek. Daarbij werd weinig aandacht besteed aan comfort en hygiëne. Voor fabrikanten was de gezondheid van de arbeiders namelijk niet heel belangrijk: er waren zoveel mensen beschikbaar, dat een zieke of zwakke arbeider gemakkelijk vervangen kon worden.

Vaar- en spoorwegen Grote fabrieken en nieuwe industriesteden werden veelal bij water gebouwd. De nabijheid van een kanaal, een rivier of de open zee maakte het gemakkelijk om grondstoffen, eindproducten en arbeiders te vervoeren. Het feit dat schepen dankzij de stoommachine op stoomkracht konden varen, maakte alles nog gemakkelijker. Daardoor konden de schepen sneller varen dan wanneer ze afhankelijk waren van windkracht én ze konden zwaarder worden beladen. De hoeveelheid producten die vervoerd moest worden, liep door de almaar uitbreidende industrie in Groot-Brittannië steeds verder op. Waterwegen alleen waren niet genoeg om alle benodigde grondstoffen en eindproducten op tijd van de ene naar de andere locatie te vervoeren. Er ontstond grote behoefte aan een nieuwe vorm van (snel) vervoer. De stoommachine maakte de ontwikkeling van stoomtreinen mogelijk. In 1825 trok een stoomlocomotief voor het eerst over een lange afstand een wagon vol steenkool over een treinspoor. Kort daarna vervoerde een trein de eerste personen over het spoor tussen de fabriekssteden Stockton en Darlington in het noordoosten van Engeland. Fabriekseigenaren begrepen snel dat grondstoffen, eindproducten en mensen nog sneller van en naar de industriesteden konden worden vervoerd via het spoor. Wat begon als een enkele spoorlijn, breidde zich in dertig jaar tijd uit tot een spoorwegnetwerk dat het hele grondgebied van Groot-Brittannië besloeg. De verplaatsing van goederen verliep hiermee sneller, efficiënter en dus winstgevender. Dat GrootBrittannië ook in India een groot spoorwegennet liet aanleggen, om ook daar de verbindingen tussen de zeehavens en de binnenlanden sterk te verbeteren, is dus niet verwonderlijk.

Verschuivingen in de wereldeconomie bron 39

Vanaf het begin van de negentiende eeuw werd kleding vooral van katoen gemaakt. Het grote voordeel ten opzichte van wol en linnen was dat katoen heet gewassen kon worden. Zo werden allerlei bacteriën gedood tijdens het wassen en zorgde de kleding voor een betere hygiëne en betere afweer tegen ziekte­ kiemen. Afbeelding uit een Frans modetijdschrift, 1856.

Met de groei van de textielindustrie in Groot-Brittannië nam de vraag naar ruwe katoen uit het buitenland in hoog tempo toe. Dat veranderde de relatie met de Indiase tussenleveranciers. Britten handelden niet langer met tussenpersonen (de bania’s), maar namen het heft in eigen handen. In plaats van kant en klare producten en mooie geweven stoffen, vroegen Britse handelaren naar ruwe katoen om deze zelf te kunnen


48

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

0

1840

50

100 km

0

1850

Schotland

100 km

al

100 km

Engeland

Wales

ana

50

zee rd oo N

zee rd oo N

Engeland

Wales

Het K

0

1872 Schotland

zee rd oo N

Engeland

bron 40

50

Schotland

Wales

Het K

ana

al

Het K

ana

al

De groei van het aantal spoorwegverbindingen in Engeland en Wales tussen 1840, 1850 en 1872.

bewerken in de Britse industrie. Daardoor werd India ook steeds belangrijker als afzetmarkt voor de Britse eindproducten. Ondertussen bleven ook de Britse koloniën in de Caraïben (Jamaica en Barbados) en de Verenigde Staten een belangrijke rol spelen als leveranciers van grondstoffen en plantageopbrengsten. Uit Barbados en Jamaica kwamen nog steeds vooral suiker, tabak en rijst, de Verenigde Staten leverden steeds meer katoen. Vooral de zuidelijke staten waren belangrijke katoenleveranciers. Het werk op deze plantages werd nog steeds verricht door slaven. Doordat de vraag naar katoen toenam, nam het aantal slaven dat op de katoenplantages werkte, ook toe. Nooit eerder was het aantal slaven in de Verenigde Staten zo hoog geweest als in de eerste decennia van de negentiende eeuw. Dat de economie van het Britse Rijk kwetsbaar was voor

gebeurtenissen buiten haar territorium werd duidelijk toen tussen 1861 en 1865 in Noord-Amerika een burgeroorlog woedde. Een belangrijke oorzaak van deze burgeroorlog was de onenigheid tussen de noordelijke en zuidelijke staten over de afschaffing van de slavernij. Toen de zuidelijke staten besloten onafhankelijk te worden van de Verenigde Staten, besloten de noordelijke staten de export van zuidelijke producten te saboteren. De aanvoer naar Groot-Brittannië van Amerikaans katoen kwam hierdoor vrijwel stil te liggen. De fabrieken in Groot-Brittannië kregen hierdoor te weinig ruwe katoen geleverd om winstgevend te blijven draaien. Om te voorkomen dat zo’n situatie zich in de toekomst nog een keer zou voordoen, richtte Groot-Brittannië zich voor de productie van ruwe katoen nog meer tot het ‘eigen’ India.

Invoer van ruwe katoen in Groot-Brittannië tussen 1700 en 1860. Achter elke periode staat hoeveel miljoenen kilo’s katoen in die periode werden ingevoerd.

De industrialisatie van Groot-Brittannië zorgde ervoor dat het handelskapitalisme uit de zeventiende en achttiende eeuw veranderde in industrieel kapitalisme. Ondernemers wilden zoveel mogelijk vrijheid om fabrieken te bouwen, goederen te produceren en te verhandelen. De overheid moest volgens hen zorgen voor bescherming van de productie en de handel en voor het tegengaan van buitenlandse concurrentie. Verder moest de overheid vooral weinig doen: hoe meer regels en bemoeienis, hoe minder goed de handel zou verlopen, meenden veel ondernemers. Zij wilden een liberale markteconomie met zoveel mogelijk ruimte voor wereldwijde vrijhandel. Het Britse parlement begreep heel goed dat de welvaart van het land gebaat was bij vrijhandel. Zodra ergens op de wereld een beperking van handelsmogelijkheden dreigde, stuurde Groot-Brittannië haar Royal Navy erheen om vrijhandel af te dwingen. Dit deed ze ook naar gebieden die geen deel uitmaakten van het Britse Rijk. Twee oorlogen die Groot-

Periode

Periode

1701-1710

50

1781-1790

812

1711-1720

67

1791-1800 1.393

1721-1730

68

1801-1810

3.025

1731-1740

78

1811-1820

4.810

1741-1750

97

1821-1830

8.326

1751-1760

125

1831-1840 15.271

1761-1770

167

1841-1850 25.173

1771-1780

232

1851-1860 38.645

Uit: R. Davis, The Industrial Revolution and British Overseas Trade (1979).

bron 41

Vrijhandel op de wereldzeeën


1.3 Het Britse rijk als economische wereldmacht

bron 42

49

Een Britse schoolplaat uit 1833 brengt de ontwikkeling van de stoomtrein tussen 1825 en 1833 in beeld.

Brittannië in de eerste helft van de negentiende eeuw met China voerde, illustreren dit. China wilde alleen handelen onder haar eigen voorwaarden en stond niet alle Britse handel toe. Zo verbood de Chinese keizer de handel in de zeer verslavende, maar voor de Britten uiterst winstgevende drug opium. De Royal Navy, die bestond uit moderne stoomschepen, schoot de ouderwetse Chinese vloot aan flarden en dwong China een verdrag te tekenen waarmee Groot-Brittannië Hongkong in handen kreeg. Ook kreeg Groot-Brittannië door het verdrag toegang tot andere Chinese havens en hoefde het voortaan nog nauwelijks invoerrechten te betalen. Daarmee lag de enorme Chinese markt open voor Britse handelaren.

Politieke macht voor de ondernemers Voor verkiezingen van parlementsleden gebruikte GrootBrittannië een districtenstelsel. Het land was verdeeld in districten (regio’s) en elk district mocht mensen afvaardigen naar het parlement. Maar in de loop van de eeuwen waren

sommige districten veel minder belangrijk geworden, terwijl andere, bijvoorbeeld de nieuwe industriegebieden, juist veel belangrijker waren geworden. Het was tijd om het systeem te herzien. Vooral de industriële ondernemers drongen hierop aan. Zij vonden het niet terecht dat zij weinig politieke invloed hadden, terwijl een totaal verarmd en ontvolkt plattelandsdistrict soms juist veel politieke invloed had. Van oudsher hadden oude, adellijke families veel politieke macht in Groot-Brittannië. Deze families waren fel tegen een herziening van het kiessysteem, omdat ze bang waren dat ze hun aanzien en invloed zouden verliezen. Veel edelen keken bovendien erg neer op al die nieuwe ondernemers die in korte tijd rijk waren geworden en nu ook nog politieke macht wilden. Toch werd in 1832 de Reform Bill (hervormingswet) aangenomen. Deze wet veranderde de samenstelling van de districten, waardoor regio’s met een sterke bevolkingsgroei meer invloed kregen. Maar niet iedereen die in deze regio’s woonde, profiteerde van het herziene kiessysteem. Aan het kiesrecht waren namelijk eisen verbonden. Zo moest je bijvoorbeeld beschikken over een bepaalde hoeveelheid geld of


50

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

bron 43

Werkomstandig­heden in een ijzerwalserij. Schilderij van Adolph Menzel uit 1875.

bezittingen. Hierdoor mochten alle huiseigenaren stemmen. Dat leverde de nieuwe industriegebieden met hun grote steden veel politieke invloed op. Maar de meeste arbeiders en ambachtslieden hadden weinig bezittingen en vielen nog steeds buiten het kiesrecht. Het was vooral de gegoede burgerij, de ondernemers in de industriesteden, die profiteerde van de Reform Bill.

bedrijfsongevallen. Niet alle arbeiders waren blij met de Factory Acts. Sommige arbeidersgezinnen konden met het kleine beetje extra inkomen van de kinderen net het hoofd boven water houden. Deze gezinnen kwamen door de nieuwe regels juist nog meer in de problemen.

De arbeidersklasse laat zich horen Voor de arbeiders was het leven in de industriesteden hard en zwaar. Ze woonden in overbevolkte, verpauperde wijken en werkten tegen lage lonen en vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Alcoholisme, criminaliteit en ziekte waren verschijnselen die hun levens nog erbarmelijker maakten. Omdat ze geen kiesrecht hadden, konden arbeiders geen vertegenwoordigers in het parlement kiezen die deze situatie wilden verbeteren. Wel kwamen groepen arbeiders steeds vaker in protest en groeide het socialisme uit tot een politieke stroming waar rekening mee gehouden moest worden. Het Britse parlement hield zich liever niet bezig met de sociale kwestie. De meeste parlementsleden vonden dat fabriekseigenaren zelf moesten zorgen voor fatsoenlijke werken woonomstandigheden. Daar bemoeide de overheid zich liever niet mee. Onder druk van protesten en vakbonden, én door de invloed van mensen als Robert Owen (zie de inleiding van deze paragraaf) kwamen er in 1833 toch enkele Factory Acts (fabriekswetten). Hierin werd geregeld dat kinderarbeid in fabrieken verboden was voor kinderen die jonger dan negen jaar waren en dat de werktijden voor kinderen tussen de negen en dertien jaar beperkt werden. Kinderen moesten voortaan minimaal twee uur per dag onderwijs krijgen. Ook kwamen er regels voor de inzet van vrouwen en ouderen in fabrieken en over de wijze waarop moest worden omgegaan met

bron 44

Een arbeidster leest dat in de Factory Acts regels voor vrouwen in fabrieken zijn vastgelegd. In het onderschrift staat: ‘Wat een brutaliteit, mij is nooit iets gevraagd.’


51

1.3 Het Britse rijk als economische wereldmacht

bron 45

Het Britse Rijk in 1886. De figuren naast de kaart symboliseren de Britse koloniën. Vrouwe Brittannia staat in het midden. Kaart getekend door Walter Crane (1886).

Concurrentie uit Amerika en Duitsland Veel ondernemers die in Groot-Brittannië rijk waren geworden, investeerden een deel van hun geld in de Britse koloniën. De spoorwegen in India werden voor een belangrijk deel bekostigd door investeringen uit Groot-Brittannië. Londen werd steeds belangrijker als financieel centrum van de wereld. De eerste wereldtentoonstelling in 1851 maakte duidelijk dat GrootBrittannië ook op technologisch en cultureel gebied veel verder was dan andere grote Europese landen. Maar die positie kwam onder druk te staan. Na afloop van de burgeroorlog in de Verenigde Staten (1865) werd deze voormalige kolonie van Engeland een steeds sterkere concurrent op economisch gebied. Ook het in 1871 uitgeroepen keizerrijk Duitsland werd op industrieel gebied al snel net zo sterk als Groot-Brittannië. Europese landen richtten zich steeds heviger op het verkrijgen van nieuwe koloniën, niet alleen als leveran­ciers van grondstoffen en als afzetgebieden voor de Europese eindproducten, maar ook om aanzien en macht te verkrijgen. De rivaliteit tussen de Europese mogendheden nam in de twee­de helft van de negentiende eeuw dus sterk toe. Groot-Brittannië was echter niet van plan zich te laten inhalen door andere grootmachten. Aan het einde van de negentiende

eeuw vergrootte Groot-Brittannië haar rijk verder door er nog meer gebieden in Afrika, het Midden-Oosten en Azië aan toe te voegen.

1.3

Opdrachten

opdracht 1 vaardigheid a b

c

d

Representativiteit van bronnen Gebruik Een beter leven voor arbeiders, en bron 36 en 46. Beschrijf in drie zinnen wat je ziet in bron 36. Beargumenteer in hoeverre deze bron representatief is voor de leefomstandigheden van arbeiderskinderen in de negentiende eeuw. Maak met een citaat uit bron 46 duidelijk dat de leerplicht op New Lanark zorgde voor meer arbeiders voor Owens fabriek. In het verhaal over New Lanark staan ideeën die passen bij een politiek-maatschappelijke stroming uit de negentiende eeuw. Leg met voorbeelden uit welke stroming bedoeld wordt.


52

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

Een bezoeker kijkt met Robert Owen rond in een klaslokaal in New Lanark, waar kleuters spelen: ‘Een groot aantal kinderen, in de leeftijd tussen één en drie jaar oud, was verzameld in een grote ruimte. Ze waren onder de hoede van een zorgzame vrouw (Molly Young), die hen toestond zichzelf te vermaken met allerlei speelgoed. Soms verzamelde ze de oudste kinderen om met hen het alfabet door te nemen. Ze zagen er gelukkig uit en terwijl we binnenkwamen, renden de kleintjes naar meneer Owen om zijn hand te pakken en aan zijn jas te trekken. Deze kleuterschool is een groot goed voor het werk omdat het de moeders in staat stelt hun huis af te sluiten en zich te voegen bij de fabrieksarbeiders zonder zich zorgen te hoeven maken over hun kinderen.’ Uit: Een verslag van een Amerikaanse bezoeker aan New Lanark (1819).

bron 46

opdracht 2 vaardigheid

Gevolgen Gebruik De Industriële Revolutie, Stoom als nieuwe krachtbron, en bron 37 en 38. a Noem twee veranderingen die de Spinning Jenny veroorzaakte in de productie van textiel. b Noem twee veranderingen die de stoommachine veroorzaakte in de productie van textiel. c Bepaal welke gevolgen de veranderingen hebben gehad. Neem daartoe het schema over en vul het in. Economische gevolgen Sociaal-maatschappelijke gevolgen Gevolgen voor transport en vervoer

Politieke gevolgen

opdracht 3 vaardigheid a b c

d

e

Oorzaken, gevolgen Gebruik Een veranderende samenleving, en bron 39. Noem de oorzaken van de bevolkingsgroei in GrootBrittannië in de achttiende eeuw. Geef twee oorzaken van het toenemen van de landbouw­ opbrengst in Groot-Brittannië in de achttiende eeuw. De tekening van bron 39 werd gepubliceerd in een modemagazine. Beredeneer dat dergelijke tekeningen de vraag naar katoenen kleding deden toenemen. Een bewering: ‘Het gebruik van katoenen kleding droeg bij aan de bevolkingsgroei.’ Geef een argument voor de juistheid van de bewering. Maak een schema van oorzaak en gevolg. Begin met de verbeteringen in de landbouw en eindig met de industriële samenleving. Zorg dat het schema uit minimaal vijf stappen bestaat.

opdracht 4 vaardigheid

Oorzaken, gevolgen Gebruik Vaar- en spoorwegen, en bron 40 en 42. a Maak met behulp van bron 40 duidelijk in welke delen van Groot-Brittannië de meeste productie was. b Leg uit dat je uit bron 42 kunt afleiden dat veel Britten trots waren op de snelle ontwikkeling van de spoorwegen. c De bouw van spoorwegen is zowel een oorzaak als een gevolg van de toenemende productie in Groot-Brittannië. Leg dit uit.

opdracht 5 vaardigheid

Oorzaken Gebruik Verschuivingen in de wereldeconomie, en bron 41. a Leg met cijfers uit bron 41 uit welk decennium je kunt beschouwen als het begin van de Industriële Revolutie. b Tussen 1861 en 1865 werd de Amerikaanse burgeroorlog uitgevochten. Stel dat de tabel van bron 42 zou doorlopen tot 1900. Beredeneer welke ontwikkeling in de cijfers je zou zien in de periode 1850-1870. Doe dat ook voor de periode 1870-1900.

opdracht 6 vaardigheid a b c

d e

Continuïteit en verandering Gebruik Vrijhandel op de wereldzeeën. Schrijf een definitie op van handelskapitalisme. Schrijf ook een definitie op van industrieel kapitalisme. Vergelijk deze twee vormen van kapitalisme. Noteer twee verschillen en twee overeenkomsten. Leg uit dat er bij de overgang van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme zowel sprake was van continuïteit als van verandering. Leg uit waarom ondernemers graag een liberale markteconomie wilden. Leg uit dat de gebeurtenissen in China goed passen bij de rol die de overheid volgens ondernemers moest hebben.

opdracht 7

Gebruik Politieke macht voor de ondernemers, en De arbeidersklasse laat zich horen. a Leg uit waarom ondernemers graag wilden dat de Reform Bill werd geaccepteerd. b De Reform Bill leverde arbeiders geen kiesrecht op. Bedenk waarom dat zowel volgens de overheid als volgens de meeste ondernemers een goede zaak was. c Op welke manieren wisten de arbeiders toch invloed te krijgen?

opdracht 8

Gebruik De arbeidersklasse laat zich horen. a Leg uit waarom de Britse overheid weinig deed om de sociale kwestie op te lossen. b Past deze houding van de overheid bij de liberale markteconomie, of juist niet? Leg je antwoord uit.


53

1.3 Het Britse rijk als economische wereldmacht

c Beredeneer dat veel aanhangers van de liberale markteconomie tegenstanders waren van de Factory Acts. d De overheid wilde zich niet bemoeien met de sociale kwestie. Beredeneer waarom de overheid dan tóch de Factory Acts instelde.

opdracht 9

Gebruik De arbeidersklasse laat zich horen, en bron 43 en 44. a Formuleer met behulp van drie beeldelementen welke indruk het schilderij van bron 43 jou geeft over de arbeidsomstandigheden in deze fabriek. b Bedenk twee regels voor vrouwen (bron 44) die in de Factory Acts vastgelegd kunnen zijn. c De tekenaar van bron 44 wilde duidelijk maken dat niet alle arbeiders blij waren met de Factory Acts. Maak dit duidelijk met behulp van twee bronelementen. d Beredeneer of de tekenaar van bron 44 zich vooral betrokken voelde bij de arbeiders, of juist bij de ondernemers.

a Werk in een tweetal. Neem het schema over. Een van jullie plaatst de vier begrippen in de hokjes 1 t/m 4. De ander plaatst de vier gebeurtenissen in de hokjes 5 t/m 8. Begrippen die naast elkaar staan, moeten een verband hebben met elkaar. Dat geldt ook voor de gebeurtenissen. Leg die verbanden uit. b Leg samen de verbanden tussen de aan elkaar grenzende gebeurtenissen en begrippen in de binnenste en buitenste cirkel. Als dat niet lukt, moet je de buitenste cirkel ‘draaien’ zodat de begrippen aan andere gebeurtenissen grenzen. Maak een overzicht waarin je voor elk van de vier gebeurtenissen uitlegt welk verband er is met de twee begrippen die aan de gebeurtenis grenzen. c Vergelijk jullie uitkomsten met een ander duo en bespreek de verbanden die jullie hebben gelegd.

4

1

5

opdracht 10 vaardigheid

Bron en vraagstelling Gebruik bron 45. a Bekijk de figuren links en rechts van de kaart. Bepaal samen welke figuur voor welke kolonie of koloniën staat. Zoek informatie over de koloniën om te bepalen waardoor de koloniën werden gekenmerkt. Maak bij elke figuur duidelijk waaraan je ziet welke kolonie hij of zij vertegenwoordigt. Maak zoveel mogelijk combinaties. Vergelijk jullie antwoorden met die van een ander duo. b Bedenk drie onderzoeksvragen waarbij bron 45 de onderzoeker van bruikbare informatie kan voorzien.

opdracht 11 relevantie

Gebruik Concurrentie uit Amerika en Duitsland. Het Britse Rijk bestaat niet meer. Wel zijn drieënvijftig voormalige koloniën van het Britse Rijk nog vrijwillig met elkaar verbonden in het Commonwealth of Nations (Gemenebest van Naties). Beredeneer welke redenen de voormalige koloniën hebben om bij dit Commonwealth of Nations te willen horen. Bedenk economische, sociale en culturele redenen. Zoek eventueel informatie online. Verwerk je bevindingen in een verslag van ongeveer honderdvijftig woorden.

opdracht 12 actieve werkvorm

Vier begrippen: Industriële Revolutie – industriële samenleving – industrieel kapitalisme – modern imperialisme Vier gebeurtenissen: uitvinding Spinning Jenny – invoering Reform Bill – invoering Factory Acts – opening Suezkanaal

8

3

het Britse Rijk negentiende eeuw

7

6

2

opdracht 13 samenvatting – vaardigheid

Gebeurtenis, verschijnsel en ontwikkeling De leidende vraag bij deze paragraaf is: Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)? a Maak een overzicht van acht sociaaleconomische ontwikkelingen in Groot-Brittannië die in deze paragraaf worden beschreven. b Leg per sociaaleconomische ontwikkeling in een of twee zinnen uit welke rol de Britse koloniën speelden in deze ontwikkeling. c Vergelijk jouw overzicht met dat van een klasgenoot. Kies samen de drie sociaaleconomische ontwikkelingen die volgens jullie het belangrijkst zijn. Beargumenteer de keuzes. Onthouden: 3a, 3b, 6a, 7c, 8a, 12a Begrijpen: 1d, 2a, 2b, 3d, 4a, 4c, 5a, 6d, 6e, 7a, 8b, 8c, 9b Toepassen: 1b, 1c, 2c, 3c, 3e, 4b, 5b, 7b, 8d, 9c, 11a, 11b, 12b Analyseren:1a, 6b, 6c, 9a, 9d, 10, 11c, 12c


54

1 Het Britse Rijk (1585-1900)

Afsluiting

Leerdoelen 1.1 Nieuwe samenlevingen 1 Je kunt drie motieven beschrijven om in de zeventiende eeuw naar Amerika te verhuizen. 2 Je kunt beschrijven hoe de contacten tussen kolonisten en indianen zich ontwikkelden. 3 Je kunt verklaren waarom de komst van kolonisten zorgde voor een snelle afname van het aantal indianen. 4 Je kunt sociale en economische eigenschappen noemen van vestigingskoloniën en van plantageeconomieën. 5 Je kunt verklaren waarom de plantagekoloniën in het Caraïbisch gebied, zoals Barbados en Jamaica, winstgevender waren voor de Britse kolonisator dan de plantage­ koloniën in Noord-Amerika. 6 Je kunt de driehoekshandel van de Britse African Company beschrijven en verklaren. 7 Je kunt economische en politieke motieven noemen voor het verzet van de kolonisten tegen Groot-Brittannië. 8 Je kunt uitleggen hoe verlichte ideeën als trias politica, volkssoevereiniteit en natuurlijke rechten werden toegepast in de Amerikaanse grondwet. 9 Je kunt argumenten voor en tegen abolitionisme noemen. 10 Je kunt verklaren waarom het verbod op slavenhandel en slavernij in het Britse Rijk zorgde voor de economische neergang van Jamaica en Barbados. 1.2 India als trots van het Britse Rijk 1 Je kunt uitleggen dat het Britse handelsmonopolie in India voordelen had voor de Britse handelaren, maar ook voor de Indiase bevolking en de Indiase vorsten.

2

3

4

5

7

8

9

Je kunt de Britse handelswijze in India in de zeventiende eeuw, met factorijen en bania’s, beschrijven en verklaren. Je kunt de ontwikkeling van de positie van Indiase handelsproducten in de wereldeconomie van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw beschrijven en verklaren. Je kunt uitleggen waarom het Verdrag van Allahabad het einde betekende van de invloed van de Mogol­ vorsten op het bestuur van India. Je kunt verklaren waarom in 1857 de Grote Indiase Opstand tegen het Britse gezag uitbrak en je kunt benoemen welke gevolgen deze opstand kreeg. Je kunt het verband tussen de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië en de opkomst van het modern imperialisme in India uitleggen. Je kunt het belang van de opening van het Suezkanaal voor de Britse handel uitleggen. Je kunt de motieven voor de oprichting van het Indian National Congress noemen.

1.3 Het Britse Rijk als economische wereldmacht 1 Je kunt het belang beschrijven van de Spinning Jenny en de stoommachine voor de ontwikkeling van de Industriële Revolutie in Engeland. 2 Je kunt oorzaken van de bevolkingsgroei in Engeland in de achttiende eeuw noemen. 3 Je kunt de uitbreiding van het Britse en Indiase spoorwegnetwerk beschrijven en daarbij verklaren waarom deze snelle uitbreiding noodzakelijk was voor de Britten. 4 Je kunt de betekenis van de Reform Bill voor de ondernemers in de Britse steden beschrijven.

5

6

Je kunt de betekenis van de Factory Acts voor Britse arbeiders beschrijven. Je kunt de veranderende positie van het Britse Rijk in de wereldeconomie aan het einde van de negentiende eeuw beschrijven en verklaren.

Begrippen abolitionisme  Beweging waarvan de

aanhangers streden voor afschaffing van de slavernij.

driehoekshandel  Handelsnetwerk tussen Europa, Afrika en Amerika.

dynastie  Familie die gedurende meerdere generaties invloed of macht uitoefent.

factorij  Handelspost aan een buitenlandse

kust die werd gebruikt als steunpunt voor de overzeese handel.

federale statenbond  Onafhankelijke staten

met eigen regelgeving die met elkaar een verbond van samenwerking hebben (de federatie), waarin een gezamenlijke politiek wordt gevoerd.

handelskapitalisme  Handel drijven met als doel winst te maken.

handelsmonopolie  Afspraak om als enige te mogen handelen in een bepaald product, met een bepaald land, of in een bepaald gebied.

indianen  Inheemse bewoners van Amerika. industrieel kapitalisme  Fabrieksmatig

produceren van producten, met als doel deze met winst te verkopen.

Industriële Revolutie  Overgang van een

economie van vooral landbouw en (huis) nijverheid naar een economie waarin

goederen vooral machinaal en in fabrieken worden geproduceerd.

industriële samenleving  Samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden

gemaakt en de meeste mensen in steden wonen.

inheemse bevolking  Oorspronkelijke bewoners van een gebied.

liberale markteconomie  Een economie

gebaseerd op vrijhandel, met zo min

mogelijk inmenging in economische zaken door de politiek.


55

Afsluiting

Tijdbalk

modern imperialisme  Het streven van WestEuropese landen na 1850 om zo groot mogelijke koloniale gebieden te verwerven.

moederland  Een staat die de macht

uitoefent in een ander land of gebied

1585 Engelsen beginnen met het verkennen van Noord-Amerika als eventuele nieuwe kolonie

door koloniale overheersing.

nationalisme  Voorliefde voor de eigen natie; ook wel het streven om alle mensen van hetzelfde volk in een eigen staat samen

1600

te brengen.

natuurlijke rechten  Rechten die altijd, overal

1620 Pilgrim Fathers stichten kolonie

en voor iedereen zouden moeten gelden, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting.

plantage-economie  Economie die

afhankelijk is van de opbrengsten van

1650

grote landbouwgebieden (plantages).

plantagekolonie  Een overzees gebiedsdeel met grote landbouwgebieden waar slaven handelsgewassen voor de Europese markt verbouwden.

slavernij  Systeem waarbij iemand eigendom is van een ander.

sociale kwestie  De slechte

1700

levensomstandigheden van de

arbeidersklasse en de vraag hoe deze

problemen moeten worden opgelost.

socialisme  Verzamelnaam van politieke stromingen die tot doel hebben de

maatschappelijke ongelijkheid op te

heffen, zoals het communisme en de sociaaldemocratie.

1750

trans-Atlantische slavenhandel  Afrikanen

1765 Verdrag van Allahabad

vervoeren naar Amerika om hen daar als

1776 Onafhankelijkheidsverklaring Verenigde Staten van Amerika

slaven te werk te stellen

trias politica  Scheiding van de macht in drie delen: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

verlichte ideeën  Ideeën die dankzij rationeel

1800

(verstandelijk) redeneren ontstonden en

1807 Slavenhandel verboden in het Britse Rijk

die tot doel hadden een betere samenleving te creëren.

vestigingskolonie  Een gebied waar

1832 Reform Bill 1833 Factory Acts 1833 Slavernij verboden in grote delen van het Britse Rijk

kolonisten zich blijvend vestigen.

volkssoevereiniteit  Het volk heeft de hoogste

macht en bepaalt wie de bestuurders zijn.

vrijhandel  Vrij verkeer van goederen en

1850

diensten tussen verschillende gebieden,

1851 Eerste wereldtentoonstelling, Londen 1857 Grote Indiase opstand

zonder belastingen en andere beperkingen.

wereldeconomie  Een economisch systeem

1885 Oprichting Indian National Congress

waarin goederen uit verschillende delen van de wereld worden verhandeld.

1900

1900 Groot-Brittannië heerst over een kwart van de wereldbevolking


56

Examentraining

2p

1

2p

2

Verklaar waarom de zuidelijke koloniën in Noord-Amerika zich wel ontwikkelden tot vestigingskoloniën en de Caraïbische eilanden Jamaica en Barbados niet. Gebruik bron 1. Paine roept alle Amerikanen op te strijden tegen de Engelse overheersing. Toon aan: • dat de schrijver bij het opstellen van deze tekst geïnspireerd werd door verlichte ideeën en • dat hij daarbij het volk belangrijker vond dan het individu. Bron 1 Tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog schreef de Amerikaanse filosoof Thomas Paine in een open brief aan de Amerikanen: ‘Ik beschouw de oorlog van Amerika tegen Engeland als een oorlog van het volk, of als een oorlog namens het volk, die wordt gevoerd voor het beschermen van de natuurlijke rechten van het volk en zijn bezittingen. Het volk heeft besloten zijn rechten te verdedigen en daar zelfs zijn leven en bezittingen voor te riskeren. Het volk heeft vertegenwoordigers gekozen en heeft tegen hen gezegd: “Handel in ons belang en we zullen jullie steunen en ondersteunen.” Dit is de basis en het principe van de oorlog tegen Engeland en dus is er geen andere conclusie mogelijk dan dat elke Amerikaan aan zijn verplichtingen heeft te voldoen en zich moet inzetten ten gunste van de oorlogvoering, op welke wijze dan ook.’

4p

3

Gebruik bron 2. Een bewering: ‘In zijn speech geeft Bonnerjee zowel een wens tot continuïteit als een wens tot verandering in het bestuur van India aan.’ Geef met verwijzingen naar de bron aan: • welke continuïteit Bonnerjee wenst en • welke verandering Bonnerjee wenst. Bron 2 In 1885 opende voorzitter Womesh Chandra Bonnerjee het Indian National Congress met een toespraak: ‘Groot-Brittannië heeft veel gedaan voor het welzijn van India en het hele land is haar oprecht dankbaar daarvoor. Ze heeft ons orde gegeven, ze heeft ons spoorrails gegeven en bovenal heeft ze ons de buitengewone zegening van Westers onderwijs gegeven. Maar er moet nog veel gedaan worden. Hoe meer vooruitgang mensen boeken in welzijn en onderwijs, hoe meer inzicht zij hebben in politieke zaken en hoe groter het verlangen naar politieke verbetering. Ik denk dat onze wens om geregeerd te worden volgens de heersende principes in Europa geenszins onverenigbaar is met onze loyaliteit aan de Britse overheid. Alles wat wij wensen is dat de basis van het bestuur wordt verbreed en dat de inwoners van India hierin een fatsoenlijk en rechtmatig aandeel krijgen. De discussie die hierover gaat plaatsvinden binnen dit congres zal net zo gunstig zijn voor de nu heersende autoriteiten als voor de gehele bevolking van India.’


Examentraining

2p

4p

4

5

Gebruik nogmaals bron 2. Bonnerjee sluit zijn toespraak af met de verzekering dat de discussie die gevoerd gaat worden in het congres zowel voor de Britse bestuurders als voor het Indiase volk voordelig zal zijn. Licht voor beide groepen toe op welke manier de discussie voor hen voordelig kan zijn. De Reform Bill past bij meerdere kenmerkende aspecten uit de negentiende eeuw. Toon dit aan door: • twee kenmerkende aspecten uit de negentiende eeuw te noemen die passen bij de Reform Bill en • per kenmerkend aspect uit te leggen waarom het bij de Reform Bill past. Tip Als je bij een opdracht een tekstbron moet gebruiken, moet je dat ook daadwerkelijk doen. Je kunt dit bijvoorbeeld doen door ‘Ik lees …’ op te schrijven. Als je wilt citeren, doe je dat zo: ‘Eerste twee woorden ... laatste twee woorden (regelnummer)’.

2p

6

Gebruik bron 3. Het verslag van de speciale fabrieksinspecteur wekt de indruk dat deze Britse fabrikant zich in 1836 nog niet zoveel aantrok van de Factory Acts van 1833. Toon dit aan door: • een fragment uit de bron te kiezen waaruit dit blijkt en • een verklaring te geven voor deze mogelijke onverschilligheid van de fabrikant. Bron 3 In 1833 gaf de Britse overheid opdracht alle fabrieken in Groot-Brittannië te controleren op het naleven van de Factory Acts. Hieronder een fragment uit een verslag uit 1836 van een inspecteur aan het parlement: ‘Geachte voorzitter, in het geval van Taylor, Ibbotson & Co heb ik het bewijs uit de monden van de jongens zelf gekregen. Ze vertelden mij dat ze op vrijdagochtend 27 mei om 6 uur begonnen waren met werken en dat ze, met uitzondering van enkele eetpauzes en een extra rustuur rond middernacht, onafgebroken hadden doorgewerkt tot zaterdagavond, daarmee twee dagen en een nacht in touw geweest. Omdat ik dacht dat dit onmogelijk was, heb ik alle jongens afzonderlijk dezelfde vragen gesteld en van hen allemaal kreeg ik dezelfde antwoorden. Daarop nam ik een kijkje in het urenboek van het bedrijf en wees een van de aanwezige opzichters op de wreedheid van dit verhaal. Ik liet hem weten dat ik dit voorval niet ongestraft voorbij zou laten gaan, met alle macht die ik in me heb.’

57


58

2

Duitsland in Europa (1918-1991) 1 2 3

Leidende vragen

Wat leidde tot de opkomst van het nationaalsocialisme en welke gevolgen had dit voor Duitsland en Europa (1918-1945)? Hoezeer beĂŻnvloedde het ontstaan en het verloop van de Koude Oorlog de geschiedenis van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog (1945-1961)? Wat verklaart de hereniging van beide Duitslanden en hun succesvolle integratie in Europa (1961-1991)?

3000 v. Chr.

1 voor Chr.

Prehistorie

500 na Chr. Oudheid


59

Oriëntatie

bron 1

Adolf Hitler, rechts op de foto, meldde zich kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger aan bij het Duitse leger. Het grootste deel van zijn soldaten­ leven was hij werkzaam als koerier. Dat hield in dat hij berichten moest overbrengen, bijvoorbeeld bevelen van officieren achter het front aan lagere officieren, die in de loop­graven zaten. Af en toe kwam hij hierbij in gevaar­ lijke situaties terecht, maar het grootste deel van de tijd bracht hij ver achter het front door. Hier had hij volop de tijd om te tekenen en te lezen. Hitler en zijn collegakoeriers verzorgden liefdevol het hondje Foxl, een Engelse foxterriër die per ongeluk in de Duitse loop­ graven was terechtgekomen.

De in Oostenrijk geboren Adolf Hitler woonde vanaf 1913 in München. Hier raakte hij in de zomer van 1914 erg onder de indruk van het enthousiasme van de Duitse bevolking voor de zojuist uitgebroken oorlog. Hij meldde zich als vrijwilliger bij het leger. Zijn legeronderdeel werd op verschillende plaatsen aan het westfront ingezet. Net als alle soldaten wist Hitler niet goed hoe de oorlog verliep. Doordat hij veel propaganda las, en negatief nieuws door de censuur werd tegengehouden, geloofde Hitler dat Duitsland de oorlog zou winnen. Zeker na de overgave van Rusland, eind 1917, lag de overwinning binnen handbereik, meende hij. Toen de Duitse legerleiding in het voorjaar van 1918 een grote, nieuwe aanval begon, was Hitler ervan overtuigd dat die aanval zou leiden tot de Duitse over­ winning. Hitlers legeronderdeel deed volop aan de aanval mee. Hitler had af en toe geluk dat hij ver bij de gevechts­ handelingen uit de buurt kon blijven. Zo was hij in augustus 1918 ruim een week weg, omdat hij een bericht naar Neuren­ berg, een stad in Duitsland, mocht overbrengen. In september nam hij verlof op. Terwijl aan het westfront hard werd gevoch­ ten, verbleef Hitler in Berlijn. Nog geen drie weken na zijn terugkeer aan het front ging het mis: Hitler raakte gewond.

‘In de nacht van 13 op 14 oktober begonnen de Engelsen langs het hele front voor Ieper met gasgranaten te schieten; men gebruikte daarbij mosterdgas, waarvan wij de uitwerking nog niet kenden. Ik zou het nog in diezelfde nacht aan den lijve ervaren. Op een heuvel ten zuiden van Wervik belandden wij ’s avonds in een bombardement van gasgranaten, dat de hele nacht zou aanhouden. Rond middernacht telden we al enkele doden. Tegen de ochtend kreeg ik pijn en die verergerde van kwartier tot kwartier. Om zeven uur ’s ochtends wankelde ik met brandende ogen terug. Een paar uur later voelden mijn ogen als gloeiende kolen en werd het zwart om mij heen.’ Uit: A. Hitler, Mein Kampf (1925).

bron 3

Het lukte de communisten niet om in Duitsland de macht in handen te krijgen. Na de mislukte machtsgreep werden ze streng vervolgd. Een gearresteerde communist staat op het punt geëxecuteerd te worden.

De gewonde soldaten werden een paar dagen in een veld­ hospitaal behandeld. Hitler was er blijkbaar erg aan toe, want hij werd als enige met een hospitaaltrein naar een militair ziekenhuis in de buurt van Berlijn vervoerd. Daar hoorde hij dat Duitsland de oorlog had verloren. Sterker nog: het Duitse Keizerrijk bestond niet langer en was vervangen door een republiek. Toen hij een week later het ziekenhuis mocht verlaten, ging hij naar München. Daar trof hij vooral chaos, verwarring en onzekerheid aan. Groepen soldaten en arbeiders hadden de macht in handen genomen. Zij hadden, tot afschuw van Hitler, een communistische republiek uitge­ roepen. Deze bestond niet lang, maar ook over de democra­ tische regeringen die vanaf 1919 aan de macht kwamen, oordeelde Hitler erg negatief. Hij geloofde dat Duitsland een krachtige leider nodig had om het land uit de chaos te helpen. In de jaren die volgden, werd het voor Hitler steeds duidelij­ ker: hij moest die leider zijn. Veel Duitsers waren dat met hem eens en in 1933 werd Hitlers wens werkelijkheid. Zes jaar later begon de Tweede Wereldoorlog, die voor Duits­ land en voor de wereld nog rampzaliger gevolgen zou hebben dan de Eerste Wereldoorlog. Toch krabbelde Duitsland na 1945 snel weer op en werd een belangrijke economische en politieke macht in Europa. In deze historische context wordt uitgelegd welke rol Duits­ land in Europa had in de periode 1918-1991. De beide wereld­ oorlogen, de gevolgen daarvan en de snelle opbouw van Duitsland na 1945 zijn in dit verhaal belangrijke elementen.

bron 2

1000 Middeleeuwen

1500

1600

1700

Vroegmoderne tijd

1800

1900 1950 2000 Moderne tijd


60

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Opdrachten

1919

1914

opdracht 1

1942

Beoordeel in hoeverre de Duitse propaganda tijdens de Eerste Wereldoorlog effectief was. Gebruik in je antwoord ten minste één citaat uit de tekst.

opdracht 2 vaardigheid

1945

Betrouwbaarheid van bronnen a Geef twee argumenten vóór de betrouwbaarheid van bron 2. b Noem een reden waarom je zou kunnen twijfelen aan de betrouwbaarheid van bron 2.

opdracht 3 vaardigheid 1991

1949

bron 4

Duitsland kreeg in de twintigste eeuw te maken met veel grenswijzigingen zoals uit deze kaarten blijkt. De kaarten laten de situatie zien zoals deze was in 1914, 1919, 1942, 1945, 1949 en 1991.

Gevolgen a Waaraan kun je zien dat de foto van bron 3 is gemaakt in opdracht van (of met goedkeuring van) de nieuwe machthebbers in Duitsland? b De nieuwe machthebbers hadden een kortetermijnbelang bij de verspreiding van deze foto. Welk kortetermijnbelang was dat? c Op lange termijn, al na enkele jaren, hadden de macht­ hebbers er spijt van dat dit soort foto’s in omloop waren gebracht. Waarom zou dat kunnen zijn?

opdracht 4 relevantie

Tijdvakken – kenmerkende aspecten 37

Tijdvak 9 Wereldoorlogen

De rol van moderne propaganda- en communicatie­ middelen en vormen van massaorganisatie. 38 Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme. 39 De crisis van het wereldkapitalisme. 40 Het voeren van twee wereldoorlogen. 41 Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. 42 De Duitse bezetting van Nederland.

45

47 48

Tijdvak 10 Televisie en computers

De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoom­ oorlog. De eenwording van Europa. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.

Hitler was in 1918 het slachtoffer geworden van een aanval met gifgas. Beschrijf een recent voorbeeld van het gebruik van gifgas en ga na welke internationale reacties daarop werden gegeven. Maak eventueel gebruik van internet om informatie te zoeken.

Begrijpen: 2a, 2b, 3a Toepassen: 1, 3b, 3c, 4


2.1

Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog 37 38 39 40 41 42

bron 5

Kenmerkende aspecten

De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieĂŤn communisme en fascisme/nationaalsocialisme. De crisis van het wereldkapitalisme. Het voeren van twee wereldoorlogen. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden. De Duitse bezetting van Nederland.

Leidende vraag

Wat leidde tot de opkomst van het nationaalsocialisme en welke gevolgen had dit voor Duitsland en Europa (1918-1945)?

Twee jonge Duitse kinderen gebruiken stapels papiergeld om mee te knutselen. Foto uit 1923.

Geld zonder waarde Twee Duitse kinderen zijn aan het knutselen: de jongen hanteert de schaar en het meisje de lijmkwast. Op tafel liggen vele honderden bankbiljetten die als spelmateriaal gebruikt worden. Het was oorspronkelijk geen speelgoedgeld, maar echt geld, dat hun ouders als salaris kregen uitbetaald en waarmee zij in de winkel hun boodschappen konden afrekenen. Het formaat van de bankbiljetten is erg verschillend. De waarde ongetwijfeld ook: op een deel zal een getal staan met minstens vijf nullen. Op sommige biljetten staan misschien zelfs negen nullen. Er liggen dus vele tientallen miljoenen op tafel. Het is niet zo dat dit kinderen waren van een stinkend

rijk Duits echtpaar. Aan hun kleding en aan de tafel te zien, waren het kinderen uit een doorsnee Duits gezin. Dat deze Duitse bankbiljetten waardeloos waren geworden, was het gevolg van een reeks gebeurtenissen waaraan de ouders van deze twee kinderen geen schuld hadden. De problemen waarmee de Duitse bevolking worstelde, was het gevolg van de manier waarop Duitsland na het verlies van de Eerste Wereldoorlog gestraft was door de overwinnaars. In deze paragraaf wordt dat uitgelegd. Ook wordt beschreven wat de gevolgen waren van deze rampzalige economische situatie.


62

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Het einde van de Eerste Wereldoorlog In het voorjaar van 1918, toen de Eerste Wereldoorlog al bijna vier jaar bezig was, waren alle oorlogvoerende landen de uitputting nabij. De overtuiging groeide dat het onmogelijk was de oorlog nog langer dan een jaar op deze manier voort te zetten. Met een laatste, enorme veldslag wilde het Duitse leger door het geallieerde westfront breken. Dit leek in eerste instantie te lukken, maar doordat er steeds meer Amerikaan­ se soldaten en wapens in Europa arriveerden, werden de Duitsers teruggeslagen. In september 1918 was het voor de Duitse legerleiding duidelijk dat de oorlog niet gewonnen kon worden. Maar als de generaals een wapen­stilstand zouden sluiten, zou dat ten koste gaan van de eer van het leger. Daarom wilden de generaals dat het parlement het initiatief nam. Zo zouden zij later kunnen beweren dat de oorlog niet aan het front, maar in het parlementsgebouw, de Rijksdag, verloren was. Toen de leden van de Rijksdag op 2 oktober dit nieuws hoorden, waren zij sprakeloos. De mededeling dat de oorlog niet gewonnen kon worden en dat er zelfs een militaire ineenstorting dreigde, was voor hen een grote en onver­ wachte schok. Niet alleen voor de parlementsleden, maar ook voor veel andere Duitsers kwam het nieuws van de aanstaan­ de nederlaag volkomen onverwacht. Jarenlang had de pers onder censuur gestaan, waardoor negatieve berichten zoveel mogelijk uit de kranten waren gehouden. Ook had de over­ heid enorm veel propaganda gemaakt, waardoor veel Duitsers er nog steeds van overtuigd waren dat Duitsland de oorlog zou winnen. Zowel aan het front als in de Duitse steden nam de onrust toe.

Duitsland in november 1918 De Duitse legercommandanten lieten op 9 november 1918 weten dat het leger niet meer wilde vechten. Aan keizer Wilhelm II werd verteld dat hij in Duitsland niet langer welkom was. Daarom vertrok hij naar Nederland om daar politiek asiel aan te vragen. Twee dagen later werd door leden van de sociaaldemocratische regering in een treinwagon in het Noord-Franse Compiègne de wapenstilstand getekend. Op 11 november 1918, om 11 uur in de ochtend, kwam er een einde aan de gevechten. De situatie in Duitsland bleef na de wapenstilstand gespannen. Na ruim vier jaar oorlog hadden miljoenen gezinnen een man, zoon of vader verloren aan het front. Ook was er veel honger en waren er grote tekorten aan allerlei producten. In de winter van 1918-1919 stroomden de steden vol met teruggekeerde, verbitterde soldaten, die vaak werkloos en dakloos waren. Op politiek gebied was Duitsland enorm verdeeld. In de regering bestond de meerderheid uit leden van de SPD, een sociaaldemocratische partij. Deze partij kwam op voor de

bron 6

Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog ontvluchtten veel soldaten het Duitse leger. Deze soldaten namen bijna twee miljoen geweren mee naar de Duitse steden en gebruikten deze tijdens de opstanden van 1918 en 1919.

belangen van de arbeiders. De conservatieve elite (onder andere fabriekseigenaren, adellijke grootgrondbezitters en hoge legerofficieren) verlangde terug naar de tijd van vóór de oorlog, toen de keizer nog aan het hoofd stond van een sterk en machtig Duitsland. Daarnaast probeerden allerlei extremistische groeperingen (zowel die van uiterst links als van extreemrechts) de regering ten val te brengen. Het meest bedreigend was de opstand van de communisten (die zich in Duitsland ‘Spartakisten’ noemden). Zij zagen de Russische Revolutie als voorbeeld en wilden ook in Duitsland een revolutie beginnen.

Het ontstaan van de Republiek van Weimar Tot in de zomer van 1919 woedde er in Duitsland een burger­ oorlog tussen de linkse en rechtse groepen. Toch werden er verkiezingen voor een nieuw parlement gehouden. Er was algemeen kiesrecht: alle mannen én alle vrouwen mochten stemmen. De drie partijen die in het najaar van 1918 op het sluiten van de wapenstilstand hadden aangedrongen, kregen meer dan driekwart van de stemmen: de SPD (de sociaal­ democraten), Centrum (de katholieken) en de DDP (de liberalen). Omdat het in Berlijn onrustig bleef, kwamen de parlementsleden in het vrij rustige stadje Weimar bijeen. In de periode die volgt op het Keizerrijk werd Duitsland daarom de Republiek van Weimar genoemd. De eerste taak van het nieuwe parlement was om een nieuwe grondwet te schrijven. Daarbij ging men uit van drie principes: parlementaire democratie, gelijkheid van iedereen voor de wet en gegarandeerde rechten en vrijheden voor iedere burger. In de nieuwe grondwet was geregeld dat het parlement (de Rijksdag) de wetgevende macht had. Een wet kwam dus pas tot stand als een meerderheid van de Rijksdag­ leden vóór stemde. De uitvoerende macht was in handen van


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

de regering. Die bestond uit een aantal ministers en de rijkskanselier (vergelijkbaar met onze minister-president). De regering moest verantwoording afleggen aan de Rijksdag. Behalve regering en Rijksdag was er een rijkspresident. Hij werd door het volk gekozen en had veel macht. Zo mocht hij regeringen benoemen en ontslaan. Ook mocht hij de noodtoestand uitroepen. De bedoeling daarvan was dat hij daarmee de democratie kon beschermen, als dat nodig bleek.

De Vrede van Versailles De wapenstilstand in 1918 maakte nog geen vrede. Daarover moest eerst worden onderhandeld. De onderhandelingen begonnen in januari 1919 in Versailles. De onderhandelaars waren ervan overtuigd dat Duitsland als enige schuld had aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Daarom moest Duitsland zwaar boeten. De belangrijkste straffen kunnen in drie groepen worden verdeeld: 1 Gebiedsafspraken: Duitsland verloor een flink deel van haar grondgebied aan de buurlanden. Ook moest Duitsland alle koloniale bezittingen afstaan. 2 Militaire afspraken: de Franse onderhandelaars wilden Duitsland zo verzwakken dat een toekomstige Duitse aanval aan de Franse grens onmogelijk was. Het Duitse leger mocht uit maximaal 100.000 beroepssoldaten bestaan en Duitsland mocht geen luchtmacht en oorlogsvloot meer hebben. De wapenindustrie werd stilgelegd en het Rijnland werd gedemilitariseerd. Dat hield in dat er in het gebied tussen de grens met Frankrijk en vijftig kilometer ten oosten van de Rijn geen Duitse soldaten, kazernes, wapenopslagplaatsen of militaire versterkingen mochten zijn. 3 Financiële afspraken: Duitsland moest alle aangerichte schade in Frankrijk, Engeland en België vergoeden. Een

0

100

200 km

1 : 17.000.000

Denemarken

stze Oo

1

ee ordz No

e

Litouwen

4

63

commissie berekende hoeveel schade er was. Zij stelde vast dat Duitsland in totaal 132 miljard goudmark aan herstelbetalingen moest voldoen. Dat kwam overeen met de waarde van 47 miljoen kilo goud. Duitsland was niet aanwezig bij de onderhandelingen. Pas toen de onderhandelaars het eens waren over de ‘afspraken’, werden er Duitse ministers uitgenodigd om te komen tekenen. Kwamen ze niet, dan zou de oorlog hervat worden, zo luidde het dreigement. Volgens de Duitsers was het Verdrag van Versailles dan ook geen verdrag, maar een dictaat: een tekst waarop zij zelf geen enkele invloed hadden gehad.

De dolkstootlegende Veel Duitsers konden maar moeilijk in het reine komen met het verliezen van de oorlog. Hoe had het grote en sterke Duitse leger kunnen verliezen? Dat was toch onmogelijk? In deze jaren werd de ‘dolkstootlegende’ populair: het idee dat de Duitse nederlaag onvermijdelijk was gewor­den nadat het Duitse leger door de eigen politici in de steek was gelaten. Of zoals het genoemd werd: het leger kreeg van achteren een dolkstoot in de rug. Veel verschillende groeperingen gebruikten deze ‘dolkstootlegende’ om het eigen gelijk aan te tonen en andere groepen zwart te maken. Voor de ene groep waren kapitalisten de bron van alle ellende. Voor anderen waren de (al dan niet communistische) joden er de oorzaak van dat Duitsland zo diep in de problemen was gekomen. Volgens veel Duitsers hadden de democratisch gekozen politici schuld aan de ‘schande van Versailles’. Zij hadden het verdrag immers ondertekend. En hielden zij zich niet zo goed mogelijk aan de verplichtingen? Behalve met dit wantrouwen hadden de bestuurders van de Republiek van Weimar te maken met ontzettend ingewikkelde vraagstuk­ken. Dat dat in de praktijk erg lastig was, blijkt uit het feit dat er in Duitsland tussen 1919 en begin 1933 maar liefst 21 ver­schillende regeringen waren.

3

Nederland

De eerste economische crisis

2 Duitsland Polen

België 8

6

Lux. 7

5

Tsjechoslowakije

Frankrijk Zwitserland

Oostenrijk

Hongarije

bron 7 Duitsland als gevolg van de Vrede van Versailles Door Duitsland verlorenverloor gebieden

1 Noord-Sleeswijk 5 oostelijk deel van Opper-Silezië veel gebieden. Gebied 1 ging naar Denemarken; 2 en 5 2 Posen en West-Pruisen 6 Hultschinerland naar Polen; 3 werd de Vrije Stad Danzig; gebied 4 ging 3 Vrije Stad Danzig 7 Elzas-Lotharingen in het westen 4 Memelland naar Litouwen en 6 naar8Tsjechoslowakije; Eupen en Malmédy

ging gebied 7 naar Frankrijk en 8 naar België.

Het nakomen van de financiële afspraken die in het Verdrag van Versailles stonden, was voor Duitsland onmogelijk. Duitsland moest meteen alle grote koopvaardijschepen en een vijfde van de vissersvloot, het grootste deel van de locomotieven en een flinke partij steenkool afgeven als voorschot. Vanaf 1921 moest Duitsland dertig jaar lang jaarlijks twee miljard goudmark en 26 procent van de waarde van de export afdragen. En dat terwijl Duitsland 75 procent van zijn ijzerertsvoorraad en 6,5 miljoen inwoners was kwijtgeraakt. Toch beloofde de Duitse overheid de afspraken zo goed mogelijk te zullen nakomen.


64

bron 8

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Franse militairen zien er in 1923 bij de steenkoolmijnen in het Duitse Ruhrgebied op toe dat de geladen wagons daadwerkelijk richting Frankrijk rijden.

Toen Duitsland in 1923 niet genoeg meer kon betalen, bezetten Franse troepen voor straf het Ruhrgebied, het belangrijkste industriegebied van Duitsland. Dit accepteerde de Duitse regering niet. Zij riep de arbeiders in het Ruhrgebied op om te gaan staken. De arbeiders deden dat massaal. Om de lonen van de stakende arbeiders te kunnen blijven betalen, liet de regering veel geld bijdrukken. De waarde van het Duitse geld daalde daardoor snel en er ontstond hyperinflatie. Eind 1923 was het bedrag dat men voor één Amerikaanse dollar moest betalen, opgelopen tot 4,2 biljoen mark. Gewone Duitse burgers werden hiervan de dupe, want hun spaargeld was ineens bijna niets meer waard.

‘Ik stuurde een manuscript naar mijn uitgever waar ik een heel jaar aan gewerkt had, en ik vroeg een voorschot voor de royalty’s voor tienduizend exemplaren. Maar toen de cheque was overgemaakt, bleek ze nauwelijks het bedrag te vergoeden dat ik een week tevoren voor het versturen van het postpakket had uitgegeven. Op vrachtwagens werd het papieren geld van de Rijksbank naar de andere banken gebracht, en veertien dagen later kon je de biljetten van honderdduizend mark in de goot vinden, waar ze verachtelijk waren neergegooid door een bedelaar. Een schoenveter kostte al gauw meer dan vroeger een hele schoen had gekost, en daarna meer dan een luxezaak met tweeduizend paar.’ Uit: S. Zweig, De wereld van gisteren. Herinneringen van een Europeaan (1942).

bron 9

bron 10

Deze huisvrouw gebruikt eind 1923 de waardeloos geworden Duitse bankbiljetten om de kachel mee aan te maken. Dat is goedkoper dan het geld gebruiken om kolen voor de kachel te kopen.

Dawesplan De Fransen, Britten en Amerikanen zagen in dat de herstel­ betalingen de hoofdoorzaak van alle economische problemen in Duitsland waren. Een commissie onder leiding van de Amerikaanse politicus en bankier Charles Dawes zocht een oplossing. Deze commissie stelde het Dawesplan op, dat in 1924 in werking trad. Na beëindiging van de staking zouden de Fransen zich uit het Ruhrgebied terugtrekken. In Duitsland werd een nieuwe munt ingevoerd. En er werd veel Amerikaans geld aan Duitsland geleend, waardoor de economie zich kon herstellen. De Amerikanen hadden daar zelf ook voordeel van. Frankrijk en Engeland hadden de kosten van de oorlog namelijk voor een groot deel met Amerikaanse leningen betaald. Frankrijk en Engeland konden deze leningen niet terugbetalen als Duitsland hen geen herstelbetalingen deed. Dankzij het Dawesplan ontstond er dus een soort economi­ sche kringloop: Amerika leende geld aan Duitsland, daardoor groeide de Duitse economie, Duitsland was hierdoor weer in staat herstelbetalingen over te maken aan Engeland en Frankrijk, Engeland en Frankrijk betaalden hun oorlogs­ schulden terug aan Amerika. Het Dawesplan werkte: de Duitse economie herstelde zich snel. De werkloosheid daalde, de lonen stegen en er was weer te eten. De verhouding met het buitenland, vooral die met Frankrijk, verbeterde. Dat bleek bijvoorbeeld uit de overeen­ komst die onderhandelaars uit Duitsland, Frankrijk en


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

Engeland in Locarno (Zwitserland) sloten. Hierbij erkende Duitsland de in 1919 vastgestelde grens tussen Frankrijk en Duitsland, waardoor de spanningen tussen beide landen afnamen.

De tweede economische crisis Al snel kreeg Duitsland opnieuw met economische problemen te maken. Die begonnen in de Verenigde Staten. In dit land was tijdens de Eerste Wereldoorlog de productie hoog opgevoerd. Dat kwam doordat er vanuit Europa, waar miljoenen mannen in loopgraven zaten, meer vraag was naar Amerikaanse producten. Ook gebruikten de legers grote hoeveelheden industrieel materiaal. Na de oorlog bleven de Amerikaanse fabrikanten en boeren enorm veel produceren. Maar uit Europa nam de vraag af, doordat de Europeanen hun eigen productie weer opzetten. Gevolg: overproductie in de Verenigde Staten. Daardoor daalden de prijzen en moesten veel werknemers worden ontslagen. Op 24 oktober 1929 barstte de economische bom: er vond een beurskrach plaats op Wall Street. Deze leidde tot veel faillissementen. Banken die hun geleende geld niet konden terugkrijgen, gingen ten onder. Bedrijven die ineens veel minder verkochten (werk­ lozen hebben minder geld te besteden en kopen dus minder) eveneens. De economische crisis sloeg al snel over naar het buitenland: het werd een wereldcrisis. Duitsland werd door de afhanke­ lijk­heid van de Amerikaanse leningen eerder en zwaarder dan de andere Europese landen door de economische crisis getroffen. In Duitsland daalde de industriële productie in drie jaar tijd met meer dan veertig procent. De werkloosheid nam snel toe: van 1,3 miljoen in 1929 naar zes miljoen in 1932; dat was 30 procent van de beroepsbevolking. De regering van de Republiek van Weimar kon dit probleem niet oplossen.

De opkomst van Hitler Door de economische wereldcrisis kregen politici die een andere inrichting van de samenleving beloofden meer aandacht. Een van hen was Adolf Hitler. Na de Eerste Wereldoorlog had Hitler zich aangesloten bij een groep mannen met extreemrechtse opvattingen. Hij was al snel leider geworden van de club, die de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) genoemd werd. Het partijprogramma van de nationaalsocialisten (nazi’s) benadrukte vooral waar men ‘tegen’ was: tegen het kapitalisme, tegen het communisme, tegen het liberalisme, tegen de democratie, tegen het Verdrag van Versailles, tegen de joden. Met dit laatste punt – het antisemitisme, de Jodenhaat – onderscheidde de NSDAP zich van vergelijkbare fascistische groepen die overal in Europa ontstonden. Kort samengevat: het Duitse nationaalsocialisme = fascisme + rassenleer. De fascistische ideologie heeft vier kenmerken: 1 Eenheid van de natie: wat goed is voor het land, is goed voor het volk. Individuele belangen moeten ondergeschikt zijn aan die van het land. 2 Verheerlijking van geweld en militarisme. 3 Het gevoel en de intuïtie zijn belangrijker dan het verstand. 4 Het leidersbeginsel: fascisten gaan uit van een natuurlijke ongelijkheid tussen mensen. Je moet degene die boven jou staat, blindelings volgen.

bron 12

bron 11

Vanaf 1930 nam het aantal daklozen en bedelaars in Duitsland sterk toe.

65

Al in 1921 richtte Hitler een partijknokploeg op: de SA (Sturmabteilung). Hoewel het geen officieel leger was, gingen de mannen altijd in een bruin uniform en met veel vlagvertoon de straat op. Dit liep regelmatig op straatgevechten met tegenstanders uit. De SA speelde in München in november 1923 een hoofdrol bij de mislukte staatsgreep van Hitler.


66

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Communisten (KPD) Socialisten (SPD) Katholieken (Centrum/BVD) Liberalen Nationalisten (DVP/DNVP) NSDAP Totaal *

mei 1928 54 153 78

sept 1930 77 143 87

juli 1932 89 133 97

nov 1932 100 121 90

mrt 1933 81 120 92

76 118

92 71

15 44

14 63

12 54

12 491

107 577

230 608

196 584

288 647

* Voor elke 60.000 stemmen kreeg een partij één zetel. Als veel mensen kwamen stemmen, had de Rijksdag dus meer leden dan wanneer weinig mensen kwamen stemmen. bron 13

Duitse verkiezingsuitslagen van de verkiezingen die in de periode 1928-1933 werden gehouden.

Mislukte staatsgreep Met paramilitair machtsvertoon pleegde Hitler met de SA in november 1923, tijdens het dieptepunt van de inflatie, in München een mislukte staatsgreep. Terwijl hij zijn straf uitzat, werkte hij zijn ideeën verder uit in zijn boek Mein Kampf. Na zijn vrijlating veranderde Hitler de tactiek van de NSDAP. Niet langer wilde hij via een staatsgreep de macht grijpen, maar koos hij ervoor mee te doen met de parlementaire democratie: de NSDAP werd een politieke partij. Toen het economisch goed ging, bleef de NSDAP klein: bij de verkiezingen van mei 1928 behaalde de partij 12 van de 491 zetels in de Rijksdag (2,4 procent). In de Republiek van Weimar waren er veel verschillende politieke partijen. Om een kabinet te vormen dat de steun van een meerderheid in de Rijksdag had, moesten altijd veel partijen samenwerken. Deze partijen waren het niet eens over de aanpak van de economische crisis. Toen de werkloos­ heid steeds verder opliep, kregen de extreemlinkse (communis­tische) en extreemrechtse (nationaalsocialistische) partijen steeds meer aanhangers.

Hitler komt aan de macht In 1930 werd de NSDAP een massaorganisatie. Behalve de economi­sche crisis, waarvoor de regering geen oplossing had, groeide de aanhang van de NSDAP dankzij de persoon van Hitler zelf en door de manier waarop hij campagne voerde. Hitler maakte handig gebruik van propaganda: niet alleen in de partijkrant, maar ook op de radio en in film. Het meest vernieuwend waren de massabijeenkomsten die de partij organiseerde. Deze opzwepende partijbijeenkomsten vonden plaats in grote, met vlaggen en vaandels versierde zalen, of in stadions. Tot de vaste ingrediënten behoorden marcherende elitetroepen, saluutschoten en marsmuziek. Hitlers toespraken waren goed ingestudeerd en werden op een theatrale manier uitgesproken. Omdat de NSDAP de grootste partij was en er geen andere regering gevormd kon worden, werd Hitler op 30 januari 1933 rijkskanselier. Zijn eerste politieke daad was het uitschrijven van nieuwe verkiezingen. Hij wilde een absolute meerderheid (dus meer dan 50% van de zetels) in de Rijksdag, zodat de NSDAP zonder samenwerking met andere partijen alle beslissingen kon nemen. De verkiezingen werden gepland voor 5 maart 1933. De verkiezingsstrijd werd heel hevig. Zowel de partijen van uiterst links als die van uiterst rechts maakten zich schuldig aan intimidatie en geweldpleging. bron 14

De SPD waarschuwde tijdens de verkiezingscampagne van 1930 voor de antidemocratische krachten in Duitsland. Vertaling van de slogans op de poster: ‘Dat zijn de vijanden van de democratie! Weg daarmee! Stem daarom op lijst 1, de sociaaldemocraten.’


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

67

De NSDAP krijgt vrij spel Een week voor de verkiezingen vloog het Rijksdaggebouw in brand. Hitler gaf hiervan de communisten de schuld. Met zijn propaganda vergrootte Hitler de angst van veel Duitsers voor het communisme. Hitler kreeg van president Von Hindenburg het recht alles te doen wat nodig was voor het herstel van de orde en de rust. Door deze noodwet van Von Hindenburg was er voor de maatregelen die Hitler zou nemen géén goed­ keuring van de Rijksdag meer nodig. Vrijwel meteen werden duizenden communisten gearresteerd. Hitler rekende erop dat hij nu met de verkiezingen de absolute meerderheid zou behalen. Dit gebeurde echter niet: de NSDAP behaalde 288 van de 647 zetels. Hitler verbood de 81 (communistische) KPDparlementsleden om hun zetel in de Rijksdag in te nemen. Dat kon dankzij de noodwet. Zo had de NSDAP alsnog de absolute meerderheid: 288 is meer dan de helft van de resterende 566 zetels. De Rijksdag kwam in de nieuwe samenstelling (dus zonder de leden van de KPD) bij elkaar om te stemmen over een andere wet: de machtigingswet. Daarin werd geregeld dat de Rijks­ dag de meeste van haar rechten overdroeg aan de regering (en dus aan Hitler). Bovendien mocht de regering wetten maken die afwijken van de grondwet. Deze machtigingswet werd aangenomen. Daarmee had het parlement zichzelf buitenspel gezet. De nazi’s hadden vrij spel in Duitsland.

De nazificering Adolf Hitler begon direct na zijn machtsovername met de omvorming van Duitsland in een totalitaire dictatuur. Elke organisatie moest ondergeschikt gemaakt worden aan de NSDAP, zodat de invloed van deze partij tot in alle onderdelen van de samenleving doordrong. Dit proces heet nazificering. Alle verenigingen of organisaties die de NSDAP niet steunden, werden verboden. Aanhangers van de NSDAP vervingen politieagenten die het niet eens waren met de opvattingen van Hitler. Elke kritiek op het nieuwe bewind was voortaan verboden. De oprichting van de Geheime Staatspolizei (afge­ kort Gestapo) paste goed bij deze politieke onderdrukking. Zij pakte politieke tegenstanders op die, als er voldoende reden voor was, werden gevangengezet in speciaal voor dat doel opgerichte concentratiekampen. In Zuid-Duitsland was de tegenstand het grootst. Bij Dachau, in de buurt van de grote stad München, was een voormalige munitiefabriek omgebouwd tot concentratiekamp. In Dachau werden eerst vooral politieke tegenstanders ondergebracht. Later werden er ook mensen opgesloten die gediscrimineerd werden vanwege hun ras, lichamelijke beperkingen, godsdienstige overtuiging of seksuele geaardheid.

bron 15

Toen de NSDAP nog maar een kleine partij was, studeerde Hitler zijn redevoeringen in. Hij oefende voor een spiegel. In 1925 liet hij een uitgebreide fotoreportage maken om zo het effect van zijn houdingen en gebaren zelf te kunnen beoordelen.

bron 16

In de concentratiekampen werd geprobeerd de politieke tegenstanders opnieuw op te voeden. In het in 1936 bij Berlijn gebouwde kamp Sachsenhausen werd hen op grote borden duidelijk gemaakt wat Duitsland weer krachtig en machtig zou maken: gehoorzaamheid, vlijt, orde en liefde voor het vaderland.


68

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Welvaartsgroei Bij zijn benoeming in 1933 vroeg Hitler het Duitse volk om hem vier jaar de tijd te geven om de economische crisis op te lossen. Er werd een vierjarenplan opgesteld. Het hoofddoel hiervan was het wegwerken van de enorme werkloosheid. Dit lukte onder andere door het uitvoeren van grote werk­ verschaffingsprojecten (zoals de aanleg van de Autobahnen). Ook door de herinvoering van de dienstplicht en de opbouw van de wapenindustrie nam de werkgelegenheid toe. Doordat op deze manier veel werklozen een baan vonden, nam bij het Duitse volk de steun voor de nazi’s sterk toe. Door dit succes was er vanaf 1936 zelfs een tekort aan geschoolde arbeiders. Tijdens het tweede vierjarenplan (19371941) stond een ander doel centraal: Duitsland moest een autarkie worden. Volgens Hitler mocht Duitsland voor de voedselvoorziening en de grondstoffen niet langer afhankelijk van het buitenland zijn. Als Duitsland te weinig landbouw­ producten en grondstoffen had, had het Duitse volk het recht – in Hitlers ogen zelfs de plicht – om deze ergens anders te gaan halen. Hij was heel duidelijk over de manier waarop dat moest gebeuren: door oorlog. Ook was hij duidelijk in welke richting deze oorlog voornamelijk gevoerd moest worden: naar het oosten. Daar woonden, in Hitlers ogen, toch maar minderwaardige rassen.

De Anschluß van Oostenrijk Op het gebied van de buitenlandse politiek ging Hitler aanvankelijk voorzichtig te werk. Hij ging op zoek naar bondgenoten. Behalve het fascistische Italië van Benito Mussolini, diende zich in Azië een bondgenoot aan: Japan. Ook in dit land speelden nationalistische gevoelens een belangrijke rol, nam de invloed van het leger toe en was gebiedsuitbreiding het hoofddoel van de buitenlandse politiek. Ook in Japan bestond een grote afkeer van het communisme en stond de regering vijandig tegenover de Sovjet-Unie. Hitler wilde graag dat gebieden buiten Duitsland waar veel Duitssprekenden woonden, deel werden van Duitsland. Heim ins Reich noemde hij dat, ‘thuis in het rijk’. Sommige van deze gebieden waren bij het Verdrag van Versailles afgestaan. Andere gebieden waarin veel mensen Duits spraken, hoorden al langer niet meer bij Duitsland. Oostenrijk was zo’n gebied. In 1938 sloot dit land zich, na zware druk uit Berlijn, bij Duitsland aan. Bij een kort daarna gehouden volksstemming stemde 99,95 procent van de bevolking voor de Anschluß, zoals de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland wordt genoemd. Europese landen protesteerden niet tegen de Duitse machtsovername in Oostenrijk. Dit moedigde Hitler aan ook andere Duitsers Heim ins Reich te brengen.

0

100

200 km

Oostzee

ee ordz No

Nederland Duitsland Polen

België

Tsjechoslowakije

Frankrijk

Zwitserland

Hongarije

Saargebied

Sudetenland

kwam na een volksstemming in 1935 definitief terug bij DuitslandItalië

in 1938 geannexeerd (na de Conferentie van München)

Rijnland

Danzig

in 1936 geremilitariseerd

vanaf 1919 een vrije stad

Roemenië

Oostenrijk in 1938 geannexeerd (de Anschluß)

bron 17

De belangrijkste gebieden die een rol speelden bij de buitenlandse politiek in Duitsland van 1933 tot 1938.

Conferentie van München In het Tsjechische deel van Tsjechoslowakije woonden aan de grens met Duitsland en Oostenrijk, in een gebied dat Sudeten­­land heette, ongeveer drie miljoen Duitssprekenden. Hitler steunde de Sudeten-Duitsers toen deze aansluiting bij Duitsland zochten. De spanningen tussen Duitsland en Tsjechoslowakije liepen snel op. Voor Engeland was dit onderwerp geen oorlog waard. Volgens de Britse ministerpresident Chamberlain kon Hitler het beste gewoon zijn zin krijgen. Dan zou Hitler hopelijk tevreden zijn en kon een oorlog worden voorkomen. Deze toegeeflijke politiek kreeg de naam appeasement. Er werd een bespreking georganiseerd om de kwestie Sudetenland-Duitsland op te lossen. Aan het overleg namen de Duitsers, Italianen, Fransen en Britten deel. De Tsjecho­ slowaken werden niet uitgenodigd. De bespreking was in München en kreeg daarom de naam Conferentie van München. De vier deelnemende landen besloten dat de Sudeten-Duitsers zelf in een volkstemming zouden mogen beslissen over aansluiting bij Duitsland. Hitler beloofde het gebied bij een gunstige uitslag van de stemming geweldloos te bezetten. Ook beloofde hij Chamberlain dat Duitsland geen oorlog zou voeren tegen Engeland. Al na een paar dagen bleek dat Hitler niet tevreden was met alleen Sudetenland. Tsjechoslowakije bestond uit twee delen, waarvan Slowakije er een was. Hitler zette de leider van de Slowaakse Volkspartij onder druk, waarna deze Slowakije onafhankelijk verklaarde. Een dag later moesten de Tsjecho­ slowaakse premier en minister van Buitenlandse Zaken naar


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

bron 18

69

Na terugkeer in Londen verklaarde Chamberlain dat hij – terwijl hij met de door Hitler ondertekende verklaring zwaaide – een groot succes had behaald: hij had gezorgd voor peace for our time.

Berlijn komen. Zij moesten de onafhankelijkheid van Slowakije erkennen. En Duitsland zou wat overbleef van Tsjecho­ slowakije, bezetten. Gingen ze niet met deze eisen akkoord, dan zou Praag platgebombardeerd worden. Ze stemden in. Twee uur later trok het Duitse leger Tsjechië binnen.

bron 19

Tekenaars van politieke spotprenten twijfelden al meteen na de ondertekening van het verdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie over de vraag hoelang dit verbond zou standhouden.

bron 20

In de zomer van 1941 was het getto van Warschau overbevolkt. Deze kooplieden op de markt moesten vaak ‘nee’ verkopen omdat de vraag naar de eerste levensbehoeften groter was dan het aanbod.

De inval in Polen De volgende Duitse prooi was Polen. Omdat de Sovjet-Unie aan de oostkant van Polen grensde, zou Stalin een Duitse aanval op Polen misschien bedreigend vinden. Dan kon een grote oorlog tussen Duitsland en de Sovjet-Unie ontstaan en dat wilde Hitler (vooralsnog) voorkomen. Na onderhande­ lingen ondertekenden in augustus 1939 de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland en de Sovjet-Unie een nietaanvalsverdrag. Het verdrag bevatte een geheime paragraaf waarin een deel van Oost-Europa onderling verdeeld werd. Duitsland kreeg het westelijk deel van Polen en de Sovjet-Unie het oostelijk deel van Polen, de Baltische staten (Estland, Letland en Litouwen) en Finland. Door dit verdrag hoefde Hitler geen rekening te houden met het risico van een tweefrontenoorlog. Het voordeel voor Stalin was dat hij tijd won om de Sovjet-Unie militair voor te bereiden op een oorlog. Want dat een oorlog onvermijdelijk zou zijn, was ook voor Stalin duidelijk. Op 1 september 1939 werden op Duits grondgebied enkele in Poolse uniformen geklede gevangenen doodgeschoten. Duitsland gebruikte deze ‘grensschending’ als excuus voor een aanval op Polen. Op veel steun uit het westen hoefden de Polen niet te rekenen. Pas op 3 september stelden de Britse en Franse regering een ultimatum: de Duitsers moesten zich terugtrekken. Van dit ultimatum trok Hitler zich niets aan.

Daarop volgden oorlogsverklaringen van Frankrijk en Engeland, maar zij mengden zich niet in de strijd in Polen. Enkele weken later was Polen verslagen. In het vroegere Polen woonden veel joden. In het najaar van 1939 werd al een begin gemaakt met het isoleren van deze mensen. Ze werden verplicht om in getto’s te gaan wonen.


70

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Oorlog in West-Europa Vanaf 3 september 1939 was Duitsland officieel in oorlog met Frankrijk en met Groot-Brittannië, maar van een echte oorlog in West-Europa was pas sprake toen Hitler ten aanval trok. Denemarken werd in april 1940 zonder veel tegenstand bezet. De strijd tegen Noorwegen duurde drie maanden. Op 10 mei vielen Duitse troepen Nederland binnen. Na het bombarde­ ment op Rotterdam tekende de opperbevelhebber van het Nederlandse leger op 15 mei de capitulatie. Enkele weken later waren ook België en Frankrijk verslagen. Het door Duitsland bezette Nederland werd genazificeerd. Veel organisaties werden voortaan bestuurd door nazi’s of ze werden verboden. De Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden mochten niet meer vergaderen. De rechter­ lijke macht deed weinig om te voorkomen dat de rechtsstaat buiten werking werd gesteld. Hierdoor was het niet langer vanzelfsprekend dat de in de Grondwet vastgelegde grond­ rechten altijd en voor iedere Nederlander golden. De bevolking werd ingeschakeld bij de Duitse oorlogseconomie. Al snel werd een distributiestelsel ingevoerd, waardoor mensen niet zomaar meer alles konden kopen wat ze wilden. Een groot deel van de volwassen mannen kreeg daarnaast te maken met de Arbeidsdienst. Deze organisatie regelde dat Nederlandse mannen aan het werk gingen, in Nederland of Duitsland. Meestal betrof dat werk waar de Duitsers voordeel van hadden. In het begin was de oproep van de Arbeidsdienst op vrijwillige basis. Maar omdat er zich te weinig vrijwilligers aanmeldden, werd de arbeidsdienst later verplicht. Hierdoor kregen steeds meer mensen een hekel aan de Duitse bezetter. Veel mannen weigerden zich te melden en zochten een onderduikadres.

bron 21

Een Duitse eenheid rijdt kort na het bombardement op 14 mei 1940 door het centrum van Rotterdam.

bron 22

Overal in Nederland werden posters aangeplakt met de oproep om zich voor de N.A.D. (de Nederlandse Arbeidsdienst) te melden.

De genocide op de Joden De 140.000 Joodse burgers in Nederland kregen al snel na het begin van de bezetting te maken met anti-Joodse maatregelen. Joodse ambtenaren kregen hun ontslag, op veel openbare plaatsen kwam een bordje met ‘Voor Joden verboden’ en Joden kregen een ‘J’ in hun persoonsbewijs. In mei 1942 kwam daar de verplichting bij om de geelkleurige Jodenster te dragen. Zo nam het aantal plichten dat Joodse Nederlanders hadden steeds meer toe. Rechten hadden zij juist steeds minder. Op deze wijze werden zij langzaam maar zeker steeds verder uitgesloten uit de samenleving. Op dat moment waren de Duitsers in Oost-Europa al volop bezig met het uitmoorden van de Joden. Hiermee waren ze begonnen na de Duitse inval in de Sovjet-Unie (in juni 1941). Speciale militaire eenheden, de Einsatzgruppen, speelden hierbij een grote rol. Zij moesten in pas veroverde gebieden zoveel mogelijk Joden opsporen en vermoorden. Voor veel Duitse soldaten bleek het uitvoeren van de massa­ moorden geestelijk te zwaar. Een groep hoge nazi’s kwam in januari 1942 bij elkaar in een villa aan de Wannsee, een meertje bij Berlijn, om een nieuwe manier te bedenken waarop grote hoeveelheden mensen vermoord konden worden. Zij besloten tot moord met gifgas, in gaskamers. Dat zou voor de moordenaars minder zwaar zijn dan de schiet­ partijen. De nazileiders noemden dit besluit de Endlösung: ‘de


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

71

definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk’. Na dit besluit lieten de nazi’s bestaande concentratiekampen ombouwen tot vernietigingskampen. Auschwitz, Sobibor en Treblinka zijn drie voorbeelden van dergelijke kampen waar massamoord het belangrijkste doel was. Hoewel Joden veruit de grootste slachtoffergroep was, trof andere groepen, zoals de Roma en de Sinti (zigeuners), hetzelfde lot. In het begin werden de lichamen in grote massagraven begraven. Later ging men over tot het verbranden van lijken in crematieovens. Tevergeefs probeerden de Duitsers zo de sporen van deze planmatig uitgevoerde genocide uit te wissen.

bron 24

2.1

Deze vrouwen en kinderen behoorden tot een groep Hongaarse Joden die in mei of juni 1944 naar Auschwitz werden gedeporteerd. Zittend in het gras zijn ze zich blijkbaar nog niet bewust van het lot dat hen een half uur later zou treffen: vermoord worden in de gaskamers.

Opdrachten

opdracht 1

bron 23

Een Einsatzgruppe pleegt in de Oekraïne een massa­ moord. De slachtoffers moesten zelf hun massagraf graven. De waardevolle spullen of geld en vaak ook hun kleren werden afgenomen. Aan de rand van de kuil werden ze in het achterhoofd geschoten. Deze foto is gemaakt in de buurt van de stad Vinnitsa (Oekraïne). Duitse soldaten van de Waffen-SS en mannen van de Arbeidsdienst zijn toeschouwers bij de executie van een Joodse man door een lid van een Einsatzgruppe. Het is onduidelijk hoe deze foto in de openbaarheid kwam. Er zijn drie verhalen over. Al Moss, een in Polen geboren Jood die een concentratiekamp overleefde gaf de foto aan een persbureau, nadat hij hem in mei 1945 gekregen zou hebben. Anderen beweren dat de foto afkomstig zou zijn uit een fotoalbum van een van de leden van de Einsatzgruppe. Volgens een derde verhaal zou de foto zijn gevonden in de zakken van een gesneuvelde Duitse soldaat.

Gebruik Het einde van de Eerste Wereldoorlog, en Duitsland in november 1918. a Leg uit dat binnenlandse problemen in Duitsland er voor zorgden dat de Eerste Wereldoorlog sneller eindigde. b Waaruit blijkt dat er in het najaar van 1918 een groot verschil bestond tussen de werkelijke situatie aan het front en het beeld dat de meeste Duitsers daarvan hadden?

opdracht 2

Gebruik Het ontstaan van de Republiek van Weimar. In 1919 wilden zowel de Duitse kiezers als de gekozen politici een nieuwe start maken en Duitsland in een democratisch land omvormen. a Citeer de zin waaruit blijkt dat de Duitse kiezers van Duitsland een democratisch land wilden maken. b Waaruit blijkt dat ook de gekozen politici van Duitsland een democratisch land wilden maken? c Toch waren de gekozen politici er niet gerust op dat Duitsland op de langere termijn democratisch zou blijven. Welke maatregel bouwden zij als een extra veiligheid in?


72

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

opdracht 3

Gebruik De Vrede van Versailles, en De dolkstootlegende, en bron 7. a Noem drie afspraken in het Verdrag van Versailles waar de Franse onderhandelaars sterk op zullen hebben aangedrongen. Leg uit waarom. b Noem twee afspraken in het Verdrag van Versailles waar de Britse onderhandelaars sterk op zullen hebben aangedrongen. Leg uit waarom. c In Duitsland werd meteen gesproken over het ‘Dictaat van Versailles’. Leg uit wat hiermee wordt bedoeld. Leg ook uit of dit een onzinnige gedachte was, of niet. d Leg uit dat de dolkstootlegende goed past bij de boosheid die veel Duitsers voelden over het Verdrag van Versailles.

opdracht 4 a b

c d

Gebruik De eerste economische crisis, en Dawesplan, en bron 9. Leg uit dat de hyperinflatie van 1923 een gevolg was van de in Versailles gemaakte afspraken. Zes groepen die werden getroffen door de economische crisis die Duitsland in het begin van de jaren twintig trof: boeren, arbeiders, middenstanders, industriëlen, ambtenaren en renteniers. Zet de zes groepen op volgorde van ‘zeer zwaar’ naar ‘matig’ getroffen. Schrijf per groep op hoe die groep door de inflatie getroffen werd en waarom je die groep op die plaats in de volgorde zet. Bij welke groep past Stefan Zweig (bron 9) het best? Leg je keuze uit. Leg uit dat het Dawesplan ervoor zorgde dat in de westerse wereld het geld weer ging stromen.

opdracht 5 vaardigheid Oorzaken, gevolgen Gebruik De tweede economische crisis. a Noem drie oorzaken van het ontstaan van de economische wereldcrisis in 1929. b Leg uit waarom Duitsland tijdens de in 1929 begonnen economische wereldcrisis eerder en zwaarder getroffen werd dan de andere Europese landen.

opdracht 6 vaardigheid Oorzaken, gevolgen Gebruik De opkomst van Hitler, en bron 13. a Wat zijn de vier belangrijkste kenmerken van het fascisme? b Beschrijf vier oorzaken van de stemmenwinst van de NSDAP. c Een bewering: ‘Door de economische crisis kreeg Hitler extra veel steun van arbeiders en werklozen.’ Is deze bewering juist of onjuist? Licht je keuze toe.

opdracht 7 vaardigheid

Standplaatsgebondenheid Gebruik De NSDAP krijgt vrij spel, en bron 14. De Rijksdagbrand werd gesticht door Marinus van der Lubbe. Enkele gegevens over deze man. 1 Hij werd in 1909 in Leiden geboren. 2 Hij werkte als metselaar in de bouw. 3 Bij een ongeluk tijdens het werk kreeg hij ongebluste kalk in zijn ogen en raakte driekwart van zijn gezichts­ vermogen kwijt. 4 Sindsdien leefde hij van een uitkering van 7,44 gulden per maand (een gemiddeld weekloon van een Nederlandse arbeider was toen 25 gulden). 5 Hij was lid van de Communistische Jeugd Bond. 6 Hij werd op 27 februari 1933 in het Rijksdaggebouw gearresteerd. 7 Hij heeft bekend de brand te hebben gesticht. 8 Hij werd ter dood veroordeeld (en onthoofd). Kort na de Rijksdagbrand werden er allerlei complot­ theorieën verkondigd. De nazi’s en de communisten hadden ieder een eigen versie van het complot. a Verplaats je in de positie van een nazi. Van welk complot achter de Rijksdagbrand is er volgens jou sprake? Gebruik twee van bovenstaande gegevens over Van der Lubbe om je mening kracht bij te zetten. b Verplaats je in de positie van een communist. Van welk complot achter de Rijksdagbrand is er volgens jou sprake? Gebruik twee van hiervoor genoemde gegevens over Van der Lubbe om je mening kracht bij te zetten. c Bestudeer bron 14. Verplaats je in de positie van een sociaaldemocraat. Hoe kijk jij aan tegen de complot­ theorieën die de nazi’s en de communisten verkondigden?

opdracht 8 Gebruik De NSDAP krijgt vrij spel. a Hoe kreeg de NSDAP in 1933 de absolute meerderheid in de Rijksdag? b Hoe en waarom kwam er in maart 1933 een einde aan de parlementaire democratie in Duitsland? c Een bewering: ‘Hitler is op een legale wijze aan de macht gekomen’. Geef een argument voor de juistheid van de bewering. d Geef een argument tegen de juistheid van deze bewering.

opdracht 9

Gebruik De Anschluß van Oostenrijk, en Conferentie van München, en bron 17. a Leg uit waarom de Anschluß van Oostenrijk een eerste stap genoemd mag worden op weg naar de opbouw van een Groot-Duitsland. b Beschrijf hoe Hitler in drie stappen Tsjechië inlijfde bij Duitsland.


2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog

c Leg uit waarom Frankrijk en Groot-Brittannië zich nauwelijks met de Anschluß van Oostenrijk bij Duitsland bemoeiden, maar zich een half jaar later wél bemoeiden met de problemen over het Sudetengebied.

opdracht 10

Gebruik bron 25. In de auto zitten Adolf Hitler, Hermann Göring (op dat moment de tweede man in Duitsland) en Joseph Goebbels (minister van Volksopvoeding en Propaganda). De afkorting CCCP op de wegwijzer is de Russische afkorting van de Sovjet-Unie. a Op het ene bord staat CCCP. Bedenk welke naam op het andere bord staat. b Bedenk wie de twee personen zijn die bij de wegwijzer staan. c Hoe denkt de tekenaar van deze spotprent over de Conferentie van München? Licht je antwoord toe.

73

opdracht 12 vaardigheid Motieven Gebruik De inval in Polen en gebruik bron 19. a Duitsland en de Sovjet-Unie sloten een niet-aanvals­ verdrag. Welk motief had Duitsland om dit verdrag te sluiten? b Welk motief had de Sovjet-Unie om dit verdrag te sluiten? c In bron 19 worden Hitler en Stalin als een gelukkig bruidspaar afgebeeld. Welke redenen had de tekenaar om te vermoeden dat het huwelijk niet lang zou duren?

opdracht 13

Gebruik bron 22. In september 1942 werden posters verspreid over Koenraad, een ‘echte Hollandse jongen’. a Waaraan kun je zien dat deze poster een vorm van propaganda is die met goedkeuring van de Duitse bezetter werd gemaakt en verspreid? b De propagandacampagne met Koenraad was een mislukking. Wat was hiervan de belangrijkste oorzaak?

opdracht 14 vaardigheid

Bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit van bronnen Gebruik De genocide op de Joden, en bron 23. Je doet onderzoek naar de Holocaust. Je onderzoeksvraag is: ‘Op welke wijze vond de genocide op de Joden plaats?’ Je vindt deze foto en je vraagt je af of deze foto geschikt is voor de beantwoording van je onderzoeksvraag. a Beoordeel de bruikbaarheid van deze bron voor de beantwoording van je onderzoeksvraag. b Beoordeel de betrouwbaarheid van deze bron voor de beantwoording van je onderzoeksvraag. c Beoordeel de representativiteit van deze bron voor de beantwoording van je onderzoeksvraag. bron 25

Een Russische politieke prent uit 1938.

opdracht 11 vaardigheid

Bruikbaarheid van bronnen Gebruik bron 3, 5, 6, 8, 10, 11, 12, 15, 16, 20, 21, 23 en 24. Deze bronnen zijn foto’s die tussen 1918 en 1945 in Duits­ land en in de door hen bezette gebieden zijn gemaakt. a Stel, je onderzoekt hoe Duitse propaganda er tussen 1918 en 1945 uitzag. Welke vier bronnen vind je het meest bruikbaar voor je onderzoek? Leg je keuzes uit. b Kies drie foto’s die volgens de toenmalige machthebbers wél bruikbaar waren voor verspreiding in Duitsland zélf, maar niet voor verspreiding in het buitenland. Leg je keuzes uit. c Kies één foto die volgens de toenmalige machthebbers wél bruikbaar was voor verspreiding in het buitenland, maar niet voor verspreiding in het binnenland. Leg je keuze uit.

opdracht 15 relevantie

In deze paragraaf zijn veel voorbeelden opgenomen van propaganda. Een deel daarvan had tot doel de eigen standpunten en activiteiten zo positief mogelijk af te schilderen. Propaganda kan ook gebruikt worden om de tegenstander zo negatief mogelijk te tonen. Kies een onderwerp uit onze tijd (2010 of later) dat te maken heeft met macht of machtsverhoudingen. Denk bijvoorbeeld aan: de burgeroorlog in Syrië, de situatie in Israël/Palestina, de Amerikaanse presidentsverkiezingen, de verkiezingen voor de Nederlandse Tweede Kamer. Verplaats je in een van de betrokken partijen. Dus: je bent nu bijvoorbeeld een aanhanger van de Syrische regering, een Palestijn, een republikeinse Amerikaan, een VVD-er. • Zoek online een poster én een filmpje dat jouw eigen standpunt zo positief mogelijk laat zien. • Zoek online een poster én een filmpje dat je tegenstander zo negatief mogelijk in beeld brengt.


74

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

opdracht 16 actieve werkvorm a Maak een grafiek over een deel van het leven van Hitler. Neem de grafiek over. Vraag jezelf af hoe Hitler heeft gereageerd op de tien gebeurtenissen die onder de grafiek staan. Bij een heel positieve reactie zet je een stip in het vakje +5; bij een neutrale reactie een stip in het vakje 0 en bij een heel negatieve reactie een stipje in het vakje -5. Als de reactie iets minder positief of negatief is, kies je een van de overige vakjes. Als je alle gebeurtenissen hebt gehad, verbind je de stippen met elkaar. -5 -4 -3 -2 -1 0 +1 +2 +3 +4 +5 aug. 1914 nov. 1918 jan. 1923 nov. 1923 1928 1932 jan. 1933 1938 1940 1942 1

Augustus 1914: Duitsland verklaart de oorlog aan Rusland en Frankrijk. 2 November 1918: Duitsland ondertekent het wapen­ stilstandsverdrag. 3 Januari 1923: Frankrijk bezet het Ruhrgebied. 4 November 1923: Hitler pleegt een staatsgreep. 5 1928: De NSDAP behaalt bij de verkiezingen voor de Rijksdag 2,6 procent van de stemmen. 6 1932: De aanhang van de NSDAP daalt van 37 naar 33 procent. 7 Januari 1933: Hitler wordt benoemd tot rijkskanselier. 8 1938: Hitler en Chamberlain bereiken een akkoord over het Sudetengebied. 9 1940: Het Nederlandse leger capituleert vijf dagen na het begin van de Duitse inval. 10 1942: In een villa aan de Wannsee wordt het besluit voor de Endlösung genomen. b Vergelijk jouw grafiek met die van je medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er? Bespreek met elkaar waarom je voor die momenten uit het leven van Hitler tot een andere beoordeling bent gekomen.

opdracht 17 samenvatting

Je geeft antwoord op de leidende vraag: Wat leidde tot de opkomst van het nationaalsocialisme en welke gevolgen had dit voor Duitsland en Europa? (1918-1945) Hierna volgen dertien zinnen. 1 De Duitse Luftwaffe bombardeert Rotterdam. 2 De KPD krijgt de schuld van de Rijksdagbrand. 3 De oprichting van de Geheime Staatspolizei (Gestapo). 4 De Rijksdag neemt de Machtigingswet aan.

a

b c

d

e f

5 Door de economische wereldcrisis verliest een groot deel van de Duitse bevolking het vertrouwen in de toekomst. 6 Door de hyperinflatie wordt het spaargeld van veel Duitsers waardeloos. 7 Door het Dawesplan herstelt de Duitse economie zich, maar neemt de afhankelijkheid van de Verenigde Staten toe. 8 Duitsland en de Sovjet-Unie sluiten een nietaanvalsverdrag. 9 Duitsland bezet het Sudetenland. 10 In Duitsland is een derde deel van de beroepsbevolking werkloos. 11 Een grote groep Duitsers vindt, net als Hitler, dat de opgelegde herstelbetalingen onredelijk zijn. 12 In de villa aan de Wannsee wordt het besluit voor de Endlösung genomen. 13 Tussen mei 1928 en maart 1933 worden vijf keer verkiezingen voor een nieuwe Rijksdag gehouden. Welke zinnen spelen een rol bij de beantwoording van de vraag: Wat leidde tot de opkomst van het nationaal­ socialisme? Verdeel de bij a genoemde zinnen in sociaaleconomische en politiek-bestuurlijke factoren. Kun je op grond van je verdeling bij b vaststellen welke factoren het belangrijkst waren bij de opkomst van het nationaalsocialisme: politiek-bestuurlijke of sociaal­ economische? Licht je keuze toe. In de leidende vraag wordt onderscheid gemaakt tussen de gevolgen van het nationaalsocialisme voor Duitsland en de gevolgen van het nationaalsocialisme voor Europa. Schrijf de nummers van de zinnen op die gaan over de gevolgen van het nationaalsocialisme voor Duitsland. Schrijf de nummers van de zinnen op die gaan over de gevolgen van het nationaalsocialisme voor Europa. Schrijf de nummers van de zinnen op die gaan over de gevolgen van het nationaalsocialisme voor zowel Duitsland als voor Europa.

Onthouden: 1a, 2a, 3a, 3b, 4a, 4d, 5a, 6a, 6b, 8a, 8b, 9b, 12a, 12b, 17a Begrijpen: 2b, 2c, 3c, 4b, 5b, 9a, 10a, 10b, 12c, 13a, 17b, 17d, 17e, 17f Toepassen: 1b, 4c, 7a, 7b, 7c, 8c, 8d, 9c, 10c, 11a, 13b, 14a, 14b, 14c, 15, 16a, 16b Analyseren: 6c, 11b, 11c, 17c


2.2 Duitsland in de Koude oorlog

37 38 45 47 48

bron 26

Kenmerkende aspecten

De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog. De eenwording van Europa. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.

Leidende vraag

Hoezeer beïnvloedde het ontstaan en het verloop van de Koude Oorlog de geschiedenis van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog (1945-1961)?

Mannen, vrouwen, jong en oud. Samen kijken ze naar een laag overvliegende Douglas C54 Skymaster. Dit vliegtuig zou een paar minuten later landen op vliegveld Tempelhof in West-Berlijn.

Voedsel vanuit de lucht Het vrachtvliegtuig dat op de foto begroet wordt, was volge­ laden met allerlei goederen die de 2,2 miljoen inwoners van West-Berlijn nodig hadden om te kunnen overleven: steenkool, meel, melk, aardappelen, groenten, kleding, medicijnen. Alles, zelfs fiets- en autobanden, werd met vliegtuigen naar een van de drie daartoe ingerichte vliegvelden gebracht. Op sommige

dagen werd er zo 12.000 ton aan goederen naar West-Berlijn gevlogen. Op de topdagen landde er gemiddeld elke minuut een vliegtuig. In totaal voerden de Amerikanen, Britten en Fransen 277.264 vluchten naar West-Berlijn uit. Waarom deden ze dit? Het antwoord is heel eenvoudig: de Russen stonden het niet toe dat deze goederen over de weg of per spoor naar West-Berlijn werden vervoerd. Om te voorkomen dat de WestBerlijners de hongerdood zouden sterven, werd voor deze


76

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

ingrijpende reddingsoperatie gekozen. Vreemd is het wel: tot 1945 waren de Amerikanen, Britten, Fransen en Russen elkaars bond­genoten in hun strijd tegen Duitsland. Ruim drie jaar later was er van deze vriendschap niets meer over en stonden ze als elkaars grootste vijanden lijnrecht tegenover elkaar. Over het ontstaan van deze vijandschap en de rol die Duitsland in het conflict speelde, gaat deze paragraaf.

het beste konden bevechten. De Amerikaanse legerleiding wilde een invasie in West-Europa, gevolgd door een aanval op Duitsland. Churchill zag meer in een combinatie van aanhoudende bombardementen op Duitse steden en kleine aanvallen aan de randen van de door Duitsland bezette delen van Europa.

Oorlog met de Sovjet-Unie In juni 1941 viel Duitsland de Sovjet-Unie binnen. Daardoor werd de Sovjet-Unie een bondgenoot van de andere landen die tegen nazi-Duitsland vochten. Vanaf december 1941 was de Verenigde Staten één van die landen. De Duitse opmars in de Sovjet-Unie verliep in eerste instantie snel en spectaculair. Maar vanaf het voorjaar van 1943 keerden de kansen en werden de Duitse legers langzaam maar zeker teruggeslagen. De prijs die de Sovjets hiervoor betaalden, was enorm: miljoenen soldaten en miljoenen burgers kwamen om het leven. Tot grote ergernis van Stalin lieten de Amerikaanse president Roosevelt en de Britse premier Churchill het bevechten van de nazi’s voornamelijk aan de Sovjet-Unie over. Een van de redenen daarvoor was dat de Amerikanen en de Britten het oneens waren over de wijze waarop zij Duitsland

bron 28

bron 27

Na de hevige bombardementen door de geallieerden konden burgers in Duitse steden (zoals op deze foto uit 1945 in Koblenz) weinig anders doen dan puinruimen.

Aan de noordkust van Normandië werd in korte tijd een enorme troepenmacht aan land gebracht.


77

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

De nederlaag In februari 1944 begonnen de geallieerden met de voorbe­ reiding van een invasie in Frankrijk. Eindelijk kreeg Stalin zijn ‘tweede front’: op 6 juni 1944 begon Operatie Overlord (waarvan de eerste dag beroemd werd onder de naam D-Day). Vanuit Normandië, in West-Frankrijk, waar de invasie plaats­ vond, vochten de geallieerden zich een weg naar het noorden. Ondertussen vocht het Sovjetleger zich in het oosten steeds dichter in de richting van Duitsland. De Engelsen en Amerikanen wilden voorkomen dat de Sovjets heel Duitsland zouden veroveren. Maar door een mislukte geallieerde aanval bij Arnhem (Operatie Market Garden) en een onverwacht Duits tegenoffensief in de Ardennen, verliep de opmars van de Engelsen en Amerikanen traag. Pas vanaf maart 1945 nam het tempo weer toe. De Amerikanen hadden er geen moeite mee als het Rode Leger de Duitse hoofdstad Berlijn zou veroveren: dit zou een flink aantal Amerikaanse soldatenlevens sparen. Generaal George C. Marshall zei zelfs dat hij ‘het vertikte om Amerikaanse levens voor puur politieke doeleinden op het spel te zetten’. De Britse premier Churchill dacht er anders over: ‘Als zij [de Russen] Berlijn veroveren, zullen ze dan niet gaan denken dat zij de grootste bijdrage hebben geleverd aan onze gemeenschappelijke overwinning, en zal dat ze niet in een stemming brengen die in de toekomst tot zeer ernstige moeilijkheden leidt?’ Maar de voorzichtigheid van de Amerikanen won het, en de Britse en Amerikaanse legers trokken langzamer naar het oosten dan in principe mogelijk was geweest. Op 24 april ontmoetten Russische en Amerikaanse troepen elkaar middenin Duitsland. Het Rode Leger was toen nog

bron 29

bezig met het veroveren van Berlijn. Ondanks fanatieke tegenstand van de Duitsers slaagden Russische soldaten er op 30 april in de rode vlag met hamer en sikkel op het dak van het Rijksdaggebouw te laten wapperen. Op dezelfde dag pleegde Hitler zelfmoord. Op 2 mei 1945 volgde de capitulatie: wederom had Duitsland een wereldoorlog verloren.

De Conferentie van Jalta Enkele maanden voor het einde van de oorlog, in februari 1945, vergaderden de leiders van de Verenigde Staten, GrootBrittannië en de Sovjet-Unie (de Grote Drie: Roosevelt, Churchill en Stalin) over hoe het na de oorlog met Europa verder moest. Ze ontmoetten elkaar in Jalta, een stadje in het zuiden van de Sovjet-Unie. Stalin keurde het idee van Roosevelt goed om de Verenigde Naties (VN) op te richten. Dat moest een instelling worden die genoeg rechten en geld kreeg om de wereldvrede te handhaven. In Jalta spraken de Grote Drie ook af dat Duitsland verdeeld zou worden in vier zones. Elk van de vier belangrijkste geallieerden zou zo’n zone gaan bezetten. De hoofdstad Berlijn zou ook in vieren worden gedeeld. Verder wilde Stalin voorkomen dat in de toekomst nog eens een Duits leger de Sovjet-Unie zou kunnen binnenvallen. Daartoe wilde hij de westgrens van de SovjetUnie naar het westen opschuiven. Churchill en Roosevelt stemden hiermee in. Zo werden Estland, Letland en Litouwen onderdelen van de Sovjet-Unie, net als het oostelijk deel van Polen en het noordoostelijk deel van Roemenië. Polen zou compensatie krijgen in het westen: vroegere Duitse gebieden zouden Pools worden. De Grote Drie hadden veel geregeld. Ze verlieten Jalta met een tevreden gevoel.

Tijdens de laatste fase van de oorlog kregen leden van de Hitlerjugend een soldatenuniform. Vrijwel ongeoefend werden ze vervolgens naar het front gestuurd.


78

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

O o st N o o rd

zee

zee

0

100

200 km

1 : 13.000.000

bron 31

Britse bezettingszone / sector in Berlijn Franse bezettingszone / sector in Berlijn

De drie onderhandelaars aan het einde van de Conferentie van Potsdam (van links naar rechts: Attlee, Truman en Stalin). Foto uit juli 1945.

Amerikaanse bezettingszone / sector in Berlijn Sovjet bezettingszone / sector in Berlijn in 1945 aan Polen toegewezen gebieden in 1945 aan Sovjet-Unie toegewezen gebieden

bron 30

De vier bezettingszones van Duitsland, de vier sectoren van Berlijn en de gebieden die aan Polen en de SovjetUnie waren afgestaan na de Tweede Wereldoorlog.

De Conferentie van Potsdam De volgende onderhandelingen, vijf maanden later, tijdens de Conferentie van Potsdam (bij Berlijn), verliepen veel moeizamer. In april was president Roosevelt overleden. Hij was opgevolgd door Harry Truman, die nauwelijks ervaring in de internationale politiek had. In juli 1945 verloor Churchill de verkiezingen in Engeland. Zijn opvolger Clement Attlee had, net als Truman, weinig ervaring op het gebied van buiten­ landse politiek. In Potsdam maakte Truman bekend dat de Verenigde Staten een nieuw, massavernietigingswapen hadden. Zo wilde hij Stalin onder druk zetten. Maar voor Stalin vertelde Truman niets nieuws. Dankzij informatie van zijn spionnen was hij namelijk al op de hoogte van het Amerikaanse project om een atoombom te ontwikkelen. Op Stalin kwam de manier waarop Truman het nieuws meedeelde over als een poging om hem te intimideren. Dit versterkte zijn wantrouwen in de nieuwe Amerikaanse president. In Potsdam werkten de onderhandelaars de in Jalta gemaakte afspraken over Duitsland verder uit. Zo spraken ze af dat elke bezetter in zijn bezettingszone herstelbetalingen aan Duitsland mocht opleggen. Daarnaast zou Duitsland worden ontwapend. Verder zou overal in Duitsland de denazificatie doorgevoerd worden. Daartoe werd de NSDAP verboden en zouden de ergste nazimisdadigers gestraft worden.

‘Alle leden van de nazipartij die meer dan alleen in naam aan de werkzaamheden van de partij hebben deelgenomen, en alle personen die vijandig staan tegenover de doeleinden die de geallieerden nastreven, zullen uit openbare functies worden verwijderd en ook van belangrijke posten in het bedrijfsleven.’ Uit: Verdragstekst van de Conferentie van Potsdam (1945).

bron 32

Deportatie van Duitstaligen In Potsdam werden ook de eerder gemaakte afspraken over de nieuwe grenzen van Duitsland verder uitgewerkt. Duitsland raakte in het oosten veel gebieden kwijt. Daar woonden veel Duitsers. Ook over hun lot werd in Potsdam besloten.

‘De drie regeringen erkennen dat een verplaatsing naar Duitsland van Duitse bevolkingen of elementen daarvan, welke nog over zijn in Polen, Tsjechoslowakije of Hongarije, ondernomen zal moeten worden. Ze zijn het erover eens dat elke verplaatsing op een ordelijke en humane wijze dient te geschieden.’ Uit: Verdragstekst van de Conferentie van Potsdam (1945).

bron 33 Grote groepen Duitsers werden zonder mededogen verjaagd. In totaal ging het om bijna twaalf miljoen mensen. De verdrijving van deze Heimatvertriebenen vond niet bepaald op ‘ordelijke en humane wijze’ plaats. Integendeel.


79

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

bron 34

Een deel van de bewoners van oostelijke delen van Duitsland was al voor de capitulatie van Duitsland op de vlucht. Grote groepen probeerden in het voorjaar van 1945 het oprukkende Rode Leger voor te blijven en trokken naar het westen van Duitsland.

Anna Kientopf, een boerin en moeder van drie kinderen, beschreef de gang van zaken: ‘De meeste mensen leefden alleen op wat zij in het open veld vonden, of ze aten het onrijpe fruit dat langs de weg groeide. We hadden heel weinig brood. Het gevolg was dat veel mensen ziek werden. Kinderen van nog geen jaar oud stierven bijna allemaal tijdens de tocht. En dan waren er de weersveranderingen: eerst een schroeiend hete zon, daarna koude regenbuien, die fataal waren. Elke dag kwamen we wat verder, soms negen kilometer, soms niet meer dan drie, daarna twintig of meer. Ik zag vaak mensen aan de kant van de weg liggen, met een blauw aangelopen gezicht, moeilijk ademend, en anderen die van vermoeidheid waren neergevallen en nooit meer opstonden.’ Uit: Th. Schieder (red.), Documents on the Expulsion of the Germans from Eastern-Central Europa (deel I, 1958).

bron 35

Duitsland was door de bombardementen en andere militaire operaties een zwaar gehavend land. Veel steden waren letterlijk in puinhopen veranderd en veel wegen, spoorlijnen en bruggen waren ernstig beschadigd. Dit land moest opvang bieden aan miljoenen van het front teruggekeerde soldaten en aan een enorme groep vluchtelingen. Dat op zich was al een groot probleem. Behalve materiële problemen (de zorg voor voedsel, kleding en huisvesting) waren er ook nog grote sociale en psychische moeilijkheden.

De Amerikaanse generaal Clay schreef hierover: ‘Aangezien ze [de Heimatvertriebenen] al generaties lang van Duitsland waren afgesneden, spraken de verbannen mensen zelfs een andere taal. Zij deelden geen gemeenschappelijke gebruiken en tradities meer, en evenmin beschouwden ze Duitsland als hun vaderland. Ze konden zich er niet bij neerleggen dat ze voor altijd waren verbannen. Hun gedachten en hoop richtten zich op een terugkeer naar hun eigen “thuis”.’ Uit: Lucius D. Clay, Decision in Germany (1950).

bron 36


80

bron 37

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Alle Duitsers uit Oost-Europa werden door de Russen gedwongen hun geboortegrond te verlaten. Dat in sommige gebieden al meer dan duizend jaar ‘Duitsers’ woonden, deed er in 1945 niet toe. Foto uit het najaar van 1945.

Democratie en herstelbetalingen De geallieerden hadden onderling afgesproken dat ze van Duitsland een democratisch land zouden maken. Maar Stalin wilde dat de Russische bezettingszone van Duitsland communistisch zou worden, net als de Sovjet-Unie. Daarbij moest de SED, de Sozialistische Einheitspartei Deutschland, een belangrijke rol spelen. Deze partij was een half jaar daarvoor ontstaan doordat de (sociaaldemocratische) SPD en de (communistische) KPD gedwongen waren samengevoegd tot één partij. Tijdens de verkiezingsstrijd werden de kiezers geïntimideerd. Ook werd er fraude gepleegd. Toch behaalde de SED geen meerderheid. Deze verkiezingen waren dan ook de laatste enigszins vrije verkiezingen in dit gebied. Daarna verhardde het beleid in de Russische bezettingszone merkbaar. In de andere landen in Oost-Europa die tot de invloedssfeer van de Sovjet-Unie behoorden, ging het er op een vergelijk­ bare manier aan toe. Tussen 1945 en 1948 behaalden de communistische partijen in die landen de absolute meerderheid in het parlement. Veel politieke tegenstanders werden opgepakt. Er werd naar Sovjetmodel een geheime politie opgezet. De overheid wilde zo snel mogelijk een zo groot mogelijke invloed krijgen op de massamedia. Vanaf dat moment was er een strenge censuur en had de communis­ti­ sche propaganda er vrij spel.

bron 38

Het affiche waarmee de SED in 1946 probeerde kiezers te overtuigen. Vertaling: ‘Nieuwe school’, nieuw leven. Ouders stemmen op de SED’.

Niet alleen op politiek gebied kozen de Sovjetautoriteiten voor een andere aanpak dan de andere geallieerden. Ook op het gebied van de herstelbetalingen deden ze dat. De Sovjetzone werd grondig kaalgeplukt: alles van waarde dat versleept kon worden, werd naar de Sovjet-Unie afgevoerd. De Britten daarentegen moesten voor hun bezettingszone grote hoeveelheden voedsel importeren om te voorkomen dat de Duitsers in hun zone de hongerdood zouden sterven.

Trumandoctrine De tegenstellingen tussen de Sovjet-Unie en de westerse landen gingen niet alleen over Duitsland. Ook op andere gebieden werden de tegenstellingen steeds duidelijker. De Koude Oorlog werd een feit. Het wederzijdse wantrouwen nam steeds verder toe. De Amerikanen wilden het communisme isoleren. Landen die communistisch waren, mochten dat blijven, maar landen die democratisch waren, mochten niet alsnog communistisch worden. Om daarvoor te zorgen, werd de Trumandoctrine bedacht. De kern daarvan was dat in landen waar communis­ ten dreigden de macht over te nemen, de Verenigde Staten zouden moeten ingrijpen om dat te voorkomen. De situatie in


81

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

Europa was zo slecht, dat de Verenigde Staten besloten tot economische hulp. Anders zouden veel landen een gemakkelijke prooi voor de communisten worden. Voor mensen die te maken hebben met armoede en tekorten, zijn gelijkheidsidealen immers aantrekkelijker dan voor mensen die welvarend zijn en dus veel te verliezen hebben. Daarom kondigde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Marshall een hulpprogramma aan: het Marshallplan. Marshall vertelde dat de Amerikanen bereid waren Europa te helpen bij de bestrijding van honger, armoede en chaos. Het ging om enorme bedragen: in totaal werd 13 miljard dollar uitgegeven. Omgerekend naar de huidige geldwaarde komt dit overeen met 100 miljard euro.

bron 39

In DĂźsseldorf waren bijna 100.000 mensen op de been om aan de autoriteiten te laten weten dat ze honger hadden.

bron 40

Een Amerikaanse poster uit 1947. De Amerikanen drongen erop aan dat de Europese landen die Marshallhulp kregen, met elkaar gingen samenwerken.

Marshallplan In ruil voor de Marshallhulp dwongen de Verenigde Staten de Europese regeringen tot onderlinge samenwerking. Om alle hulp goed te verdelen, en om economische samenwerking tussen Europese landen te stimuleren, werd in 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) opgericht. Zo zorgde de Marshallhulp voor de eerste stappen naar Europese samenwerking op economisch gebied. Een paar jaar later richtten zes landen, waaronder de vroegere vijanden Frankrijk en West-Duitsland, de EGKS op (de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal). Steenkool was een belangrijke brandstof en staal was onmisbaar voor de opbouw van de industrie. De zes EGKS-landen besloten samen te werken bij het winnen, verwerken en verdelen van steenkool en ijzererts. De EGKS was de eerste stap op weg naar wat later de Europese Unie zou worden. Ook de communistische landen dachten na over economische samenwerking. In 1949 werd in Moskou de Comecon opgericht: de Raad voor Wederzijdse Economische Hulp. Hierin werkten de Sovjet-Unie en de Oost-Europese communistische landen samen. Dat leverde deze laatste groep landen niet veel voordeel op, want de wederopbouw van de Sovjet-Unie kreeg voorrang. De drie westelijke bezettingszones van Duitsland kregen Marshallhulp. Omdat de Sovjet-Unie het verbood om Amerikaans geld aan te nemen, profiteerden de inwoners van de Sovjetbezettingszone niet van het Marshallplan. Mede hierdoor werd de kloof tussen het westelijk deel van Duitsland en het oosten steeds groter.

De Blokkade van Berlijn Terwijl de Sovjetautoriteiten hun Duitse bezettingszone leegplunderden, werkten de westelijke bezettingszones steeds meer samen. Zij richtten een Economische Raad op, waarin ook plaats was voor Duitsers. Dit was de eerste stap op weg naar een West-Duitse regering. Een jaar later werd


82

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

de oprichting van de Parlementaire Raad bekendgemaakt. In 1948 werd besloten om in de drie westelijke zones een nieuwe munt in te voeren (de Deutsche Mark). Over deze maatregelen was niet overlegd met de Sovjet-Unie. In Stalins ogen hield het Westen zich niet aan de in Jalta gemaakte afspraak om met betrekking tot Duitsland voortdurend samen te werken. Hierop blokkeerde Stalin alle verbindingswegen van en naar West-Berlijn. Hij ging ervan uit dat de West-Berlijners snel met tekorten te maken zouden krijgen en dat zij vervolgens voor hulp bij de Sovjet-Unie zouden aankloppen. Deze verwachting kwam niet uit, want de Amerikanen en Britten organiseerden een luchtbrug vanuit hun eigen bezettings­ zones. Alle goederen voor de 2,2 miljoen inwoners van WestBerlijn werden nu met vliegtuigen aangevoerd. Na ruim een jaar zag Stalin in dat de blokkade door de luchtbrug geen effect had. Hij besloot de blokkade op te heffen. Hij had een politieke nederlaag geleden. Bovendien was de blokkade voor de Amerikanen fantastische propaganda gebleken: de Duitse bevolking zag hen sinds de luchtbrug niet meer als bezetters, maar als welkome beschermers tegen het communisme.

Een historicus schrijft over het Wirtschaftswunder: ‘De achtergrond van het Duitse Wirtschaftswunder in de jaren vijftig was het economische herstel in de jaren dertig. De investeringen van de nazi’s in de infrastructuur, wapenen autofabrieken, de chemische industrie en de metaal­ nijverheid betaalden zich twintig jaar later uit. Veel jonge managers en planners die na de oorlog op hoge posities in de West-Duitse industrie en bij de overheid terecht­ kwamen, waren hun carrière begonnen onder Hitler. De dure D-Mark maakte de import van ruwe grondstoffen goedkoop, zonder dat hij de buitenlandse vraag naar Duitse producten beperkte. Deze waren immers hoogwaardig en technisch geavanceerd en werden op kwaliteit verkocht, niet op prijs. Sowieso was er in de eerste naoorlogse jaren weinig concurrentie: er zat weinig anders op dan technische producten, machinewerktuigen of auto’s in Duitsland te kopen, en wel tegen de vraagprijs.’ Uit: T. Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945 (2010).

bron 41

Oprichting BRD en DDR Na de Berlijnse Blokkade werden de westelijke bezettingszones samengevoegd tot één, onafhankelijk land: de Bondsrepubliek Duitsland (de BRD, ook West-Duitsland genoemd). West-Berlijn maakte deel uit van de BRD. De SovjetUnie vormde haar bezettingszone ook om tot een zelfstandige natie: de Duitse Democratische Republiek (de DDR, ook bekend als Oost-Duitsland). Zo was Duitsland opgedeeld in twee staten. Achter de schermen hield de Sovjet-Unie veel macht en invloed in de DDR. Zo besloot de Sovjet-Unie dat in de DDR een planeconomie werd ingevoerd. De overheid besloot waar, door wie, en hoe bepaalde goederen gemaakt moesten worden. In de praktijk viel de hoeveelheid geproduceerde goederen vaak tegen, net als de kwaliteit ervan. Daardoor was de DDR minder welvarend dan de kapitalistische BRD. De achterstand van de DDR werd nog groter door de herstelbetalingen. Terwijl de DDR moest betalen aan Moskou, kreeg de Bondsrepubliek Marshallhulp. Onder leiding van bondskanselier Adenauer voltrok zich in de BRD een Wirtschaftswunder: een snelle groei van de economie. Adenauer wilde graag samenwerken met andere WestEuropese landen. Het hoofddoel van zijn politiek was om de BRD een betrouwbaar onderdeel van de westerse wereld te maken (de Westpolitik). Maar hij moest ook rekening houden met een grote groep burgers die in 1945, toen Duitsland veel grondgebied in het oosten kwijtraakte, hun geboortegrond hadden moeten verlaten. Daarom erkende Adenauer de oostgrens van Duitsland niet. Evenmin accepteerde hij dat de DDR een zelfstandige staat was. Hij bleef hopen op een hereniging van Duitsland.

bron 42

De Amerikanen boden de Marshallhulp ook aan OostEuropese landen aan. Stalin verbood het de regeringen van deze landen om de hulp te accepteren. Tijdens door de overheid georganiseerde demonstraties werd de indruk gewekt dat de weigering van de Marshallhulp een eigen en bewuste keuze was. De tekst op dit spandoek is duidelijk: ‘Amerikanen, ga naar huis’. Foto uit mei 1950.


83

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

De NAVO en het Warschaupact Behalve de samenvoeging van de westelijke bezettingszones kreeg de Blokkade van Berlijn nog een gevolg. De Blokkade van Berlijn werd in het Westen uitgelegd als Sovjet-agressie. Om zich in de toekomst beter tegen dergelijke agressie te kunnen verdedigen, richtten de Verenigde Staten, Canada en tien Europese landen in 1949 de Noord-Atlantische Verdrags­ organi­satie (NAVO) op. De NAVO-landen beloofden elkaar te helpen als een van hen zou worden aangevallen. Na lang onderhandelen werd in 1955 besloten dat de Bondsrepubliek een leger van maximaal een half miljoen manschappen mocht opbouwen en dat West-Duitsland lid mocht worden van de NAVO. De Sovjet-Unie zag dat als een bedreiging en kondigde de vorming van het Warschaupact aan, een militair bondgenoot­schap waarvan de Oost-Europese landen en de Sovjet-Unie lid werden.

De DDR, een totalitaire staat Ook na de blokkade van 1948/1949 bleef Berlijn een probleem vormen. De ruim 45 kilometer lange grens tussen Oost- en West-Berlijn liep namelijk door dicht bevolkte stadswijken. Hierdoor waren de steeds groter wordende verschillen in welvaart tussen oost en west vooral in Berlijn voor iedereen goed zichtbaar. In 1953 besloot de regering van de DDR dat arbeiders voortaan meer moesten produceren, zonder dat ze daar extra voor betaald werden. Dat pikten de arbeiders niet en ze gingen in staking. De grootste demonstraties vonden in Oost-Berlijn plaats. De Volkspolizei, gesteund door het Rode Leger, sloeg de demonstraties neer. Hierbij kwamen bijna driehonderd arbeiders om het leven. Vele duizenden demonstranten werden gearresteerd; veertienhonderd van hen kregen lange gevangenisstraffen. Tweehonderd leiders van de opstand werden geëxecuteerd. Onder leiding van partijleider Ulbricht veranderde de DDR in korte tijd in een totalitaire dictatuur. Een belangrijke rol was hierbij weggelegd voor de Staatssicherheitsdienst (afgekort: Stasi). Deze inlichtingendienst had op het hoogtepunt 85.000 mensen in vaste dienst en meer dan een half miljoen infor­ man­ten. Echtgenoten bespioneerden hun vrouw, leerlingen hun leraren en professoren deden verslag van hun studenten. Er bestonden dossiers van zes miljoen DDR-burgers (ofwel: een op de drie inwoners werd voor kortere of langere tijd in de gaten gehouden). DDR-burgers die zich niet gedroegen zoals de overheid wilde, werden opgepakt.

bron 43

Voor 1961 werden in Berlijn bij het passeren van de grens tussen Oost en West geen paspoorten gecontroleerd. Op de foto zie je de plek waar na de bouw van de Berlijnse Muur Checkpoint Charlie werd gebouwd, de belangrijkste grensovergang tussen West- en OostBerlijn. Foto uit 1960.

De Berlijnse muur Voor ontevreden inwoners van de DDR was er één doorgangsroute van Oost-Europa naar het Westen: Berlijn. Iedere DDR-burger kon naar Oost-Berlijn reizen. Van daaruit was West-Berlijn eenvoudig te bereiken: gewoon door de straat over te steken. Vanuit West-Berlijn kon iedereen doorreizen naar de Bondsrepubliek Duitsland. Veel jonge en hoogopgeleide Oost-Duitsers besloten hun vaderland te verlaten. Tussen 1949 en 1961 gingen ongeveer drie miljoen Oost-Duitsers, zo’n 16 procent van de bevolking, via Berlijn naar het Westen. Het democratische en welvarende Westen trok mensen aan die voor de opbouw van de DDR eigenlijk onmisbaar waren. Het aantal Oost-Duitse vluchtelingen nam enorm toe: in juli 1961 waren het er ruim dertigduizend. In de eerste week van augustus verlieten dagelijks zelfs ruim drieduizend DDR-burgers hun land. Een volledige leegloop dreigde. In de nacht van 12 op 13 augustus 1961 liet de Oost-Duitse regering onverwacht prikkeldraad­ versperringen op de grens tussen Oost- en West-Berlijn plaatsen. Bij het aanbreken van de dag waren 193 straten afgesloten. Een week later werd begonnen met de bouw van een muur, compleet met zoeklichten, prikkeldraad en wachtposten. Over de bouw van de Muur heerste in het Westen grote verontwaardiging. Maar het Westen greep niet in. De Muur stond immers op Oost-Duits grondgebied.


84

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Symbool van de Koude Oorlog De Muur kon de leegloop van de DDR niet helemaal stoppen, daarvoor was de drang naar welvaart en vrijheid te groot. Zoals bij Peter Fechter, een achttienjarige bouwvakker die samen met zijn collega Helmut Kulbeik een vluchtpoging over de Muur ondernam. Terwijl Helmut ongedeerd West-Berlijn bereikte, werd Peter door een kogelregen getroffen. Soldaten van de Oost-Duitse grensbewakingstroepen vuurden 35 schoten af. Peter werd geraakt in zijn buik en longen, zijn geschreeuw was zowel aan de oostkant als de westkant van de Muur te horen. Na Fechter vielen er nog veel meer slacht­ offers. Het officiële aantal slachtoffers bij de Berlijnse Muur bedraagt 136. In het begin werd nog met afgrijzen gereageerd op elke mislukte vluchtpoging en op elke gedode Oost-Duitse vluchteling. Tot ook dat zo gewoon werd dat deze berichten uit de pers verdwenen. Wat echter niet veranderde, was dat de Berlijnse Muur het bekendste en meest zichtbare symbool van de Koude Oorlog was.

bron 44

Op sommige plaatsen liep de grens tussen West- en Oost-Berlijn midden over straat. Na de bouw van de Muur konden DDR-burgers via een paar aan deze straat grenzende huizen alsnog naar het westen vluchten. Dat duurde niet lang: de DDR-autoriteiten lieten de ramen dichtmetselen.

Tijdens zijn rondreis door Europa in 1963 bracht de Amerikaanse president Kennedy ook een bezoek aan WestBerlijn. Over de Muur zei hij: ‘Overal op de wereld zijn er veel mensen die echt niet begrijpen, of beweren niet te begrijpen, waar het conflict tussen de vrije en de communistische wereld over gaat. Laat hen naar Berlijn komen. Anderen zeggen dat het communisme de toekomst is. Laat hen naar Berlijn komen. Weer anderen zeggen dat we in Europa en elders met de communisten kunnen samenwerken. Lasst sie nach Berlin kommen. De vrede kent vele problemen en de democratie is niet volmaakt. Maar wij hebben nooit een muur hoeven bouwen om onze mensen binnen te houden, om te voorkomen dat ze ons verlaten.’ Uit: Toespraak van Kennedy in West-Berlijn (1963).

bron 45

bron 46

Pas een uur na het neerschieten van Peter Fechter namen de Oost-Duitse grensbewakers een kijkje. Vanaf de westelijke zijde van de Muur legden fotografen vast hoe de doodgebloede vluchteling werd weggedragen. Foto uit 1962.


85

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

2.2 Opdrachten opdracht 1 vaardigheid Motieven Gebruik Oorlog met de Sovjet-Unie, en De nederlaag. a Waarom kwam er pas in juni 1944 een ‘tweede front’ in West-Europa? b Waarom kregen de westerse geallieerden vanaf dat moment haast met hun strijd tegen Duitsland? c De verstandhouding tussen de Grote Drie was niet al te best: het wederzijds wantrouwen was groot, vooral tussen Churchill en Stalin. Welke reden had Churchill om Stalin te wantrouwen? d Welke reden had Stalin om Churchill te wantrouwen? e Het citaat van generaal Marshall laat zien hoe de Amerikanen over de Russen oordeelden. Waren de Amerikanen net zo anti-Russisch als Churchill? Leg je antwoord uit.

opdracht 2 vaardigheid Standplaatsgebondenheid Gebruik De Conferentie van Jalta. a Met welk doel kwamen de Grote Drie in februari 1945 in Jalta bij elkaar en welke afspraken werden door hen gemaakt? b Tijdens de vredesbesprekingen in Versailles (1918-1919) was het ‘zelfbeschikkingsrecht’ een belangrijk uitgangspunt. Dit hield in dat elk volk het recht had om een eigen staat te mogen stichten. Verplaats je in de positie van Stalin in 1945. In hoeverre vond Stalin het zelfbeschikkingsrecht belangrijk? Welk argument was daarbij voor hem doorslaggevend?

opdracht 3 Gebruik De Conferentie van Potsdam, en bron 30 en 31. a Maak duidelijk hoe de wisseling van personen de sfeer tussen de onderhandelaars beïnvloedde. b Beschrijf welke afspraken in Potsdam over Duitsland werden gemaakt.

opdracht 4 relevantie Gebruik bron 32. a Wat hield, als je de verdragstekst van het Verdrag van Potsdam als uitgangspunt neemt, de denazificatie concreet in? b Vorm groepjes van drie personen. Ga met elkaar in discussie over de vraag: Hoe ga je om met een verslagen vijand? Bespreek de volgende mogelijkheden: 1. Niemand straffen; 2. Sommigen straffen; 3. Het hele volk straffen. Wissel bij elke mogelijkheid de argumenten voor en tegen uit. Kom vervolgens tot een gezamenlijk en genuanceerd antwoord op de vraag. Dit antwoord moet uit 75 à 100 woorden bestaan.

opdracht 5

Gebruik bron 40. Deze poster is gemaakt in opdracht van de Amerikaanse regering en werd als propaganda verspreid. a Was deze poster bedoeld voor de Amerikaanse belasting­ betalers, of voor de Europeanen? Licht je keuze toe. Noem hierbij twee beeldelementen uit de poster. b Bedenk een korte en toepasselijke slogan bij deze poster.

opdracht 6

Gebruik De Blokkade van Berlijn. De relatie van de Sovjet-Unie met de Amerikanen en Britten was in 1947-1948 slecht. Toon dit aan met drie voorbeelden die te maken hebben met Duitsland.

opdracht 7

Gebruik Democratie en herstelbetaling, en bron 32 en 41 Een bewering: ‘De denazificatie werd in de Sovjetbezettingszone grondiger doorgevoerd dan in de weste­ lijke bezettingszone.’ Leg uit dat de historicus Tony Judt, de schrijver van bron 41, het met de bewering eens zal zijn.

opdracht 8

Gebruik Oprichting BRD en DDR. Leg uit waarom de BRD in de jaren vijftig wel profiteerde van de zich herstellende wereldeconomie en de daarmee samenhangende toename van de welvaart en waarom de DDR hiervan niet profiteerde.

opdracht 9 vaardigheid

Continuïteit en verandering, bruikbaarheid en betrouwbaarheid van bronnen Gebruik bron 39 en 42. a Hieronder staan zes uitspraken. Noteer bij elke uitspraak of deze uitspraak het beste past bij bron 39 of bron 42. 1 Deze foto is genomen voordat het Marshallplan werd aangekondigd. 2 Deze foto is genomen nadat het Marshallplan werd aangekondigd. 3 Deze foto is genomen in de Sovjetbezettingszone. 4 Deze foto is genomen in de Britse bezettingszone. 5 De bezettingsmacht van deze stad was niet blij met deze foto. 6 De bezettingsmacht van deze stad was blij met deze foto. b Stel, je doet een onderzoek naar de continuïteit tussen het Duitsland van vóór de Tweede Wereldoorlog en het naoorlogse Duitsland. Welke bron is voor dat onderzoek het best bruikbaar? Leg je keuze uit. c Stel, je doet een onderzoek naar de materiële leef­ omstandigheden van de Duitse bevolking in de jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Welke bron is daarvoor het meest betrouwbaar? Licht je keuze toe.


86

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

opdracht 14

opdracht 10 Gebruik bron 26, 27, 34, 37, 38, 39, 40 en 42. a Bij de bronnen 34, 37, 38, 39, 40 en 42 passen zes verschil­ len­de gevoelens: paniek, boosheid, hoop, onzeker­heid, optimisme en zelfvertrouwen. Koppel deze gevoelens aan de juiste bron. b Bedenk bij bron 26 en bron 27 zelf een gevoel dat de kern van de foto goed weergeeft.

opdracht 11 Gebruik De Berlijnse Muur. a Verklaar waarom zo veel DDR-burgers hun land verlieten en waardoor dit zo eenvoudig was. b Tussen 1949 en 1961 verliet een op de zes DDR-burgers het land om zich in het Westen te vestigen. Dit proces heet braindrain. Zoek op wat braindrain betekent en leg uit waarom dit voor de DDR nadelig was. c Leg uit waarom de braindrain voor de BRD (West-Duits­ land) voordelig was.

Gebruik bron 27, 28, 33, 35, 36, 37, 39 en 43. Lees de tekstbronnen 33, 35 en 36. Zoek bij deze drie tekst­ bronnen de beeldbron die daar het best bij aansluit. Je hebt daarbij de keuze uit bron 27, 28, 37, 39 en 43. Licht je keuze toe.

opdracht 15 actieve werkvorm

Je werkt in duo’s. Hierna staan drie rijtjes. In elk rijtje staat een woord of zin die er niet bij hoort. Welk woord of welke zin is dat? Bespreek je keuzes met elkaar. De uitleg hoef je niet op te schrijven. 1 Akkoord over herstelbetaling in de bezettingszones (a), Conferentie van Potsdam (b), Geslaagde test met de atoombom (c), Kennismaking Truman en Stalin (d), Overeenstemming over de oprichting van de Verenigde Naties (e). 2 Geallieerden stellen de luchtbrug in (a), Invoering van de D-Mark in de westelijke zones (b), Oprichting Warschaupact (c), Stalin blokkeert de toegangswegen naar Berlijn (d), Vorming van de BRD (e). 3 Ulbricht (a), Berlijnse Muur (b), Oost-Berlijn (c), Adenauer (d), DDR (e).

opdracht 12 vaardigheid Standplaatsgebondenheid Gebruik Symbool van de Koude Oorlog, en bron 45. a Wat is in één zin de boodschap die Kennedy met zijn toespraak wilde overbrengen? b Welk kenmerkend aspect past goed bij bron 45? c Citeer de zin uit bron 45 waaruit dit het duidelijkst blijkt. d Bedenk twee redenen waarom zo veel mensen naar Kennedy kwamen luisteren. e Stel, je werkt voor een Oost-Duitse krant. Natuurlijk is het bezoek van Kennedy aan West-Berlijn ook in Oost-Berlijn niet onopgemerkt gebleven en jij moet er een stuk over schrijven. Maak in ongeveer honderd woorden duidelijk welk standpunt de Oost-Duitse overheid heeft over Kennedy’s bezoek aan West-Berlijn.

opdracht 13 Gebruik bron 47. a Bedenk waarom de DDR de Muur een ’beschermingsmuur tegen het fascisme’ noemde. b Deze postzegel is een goed voorbeeld van DDR-propagan­ da. Leg dat uit, aan de hand van drie bronelementen.

opdracht 16 samenvatting – vaardigheid

a

b c

d e

bron 47

In 1986 werd in de DDR feestelijk herdacht - onder andere met een speciale postzegel - dat de Muur hen tegen onheil uit het Westen beschermde. Vertaling: ‘25 jaar beschermingsmuur tegen het fascisme’.

Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling Je werkt in duo’s. De leidende vraag bij deze paragraaf is: Hoezeer bepaalde het ontstaan en het verloop van de Koude Oorlog de geschiedenis van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog (1945-1961)? Schrijf individueel de acht in jouw ogen belangrijkste gebeurtenissen op die in deze paragraaf zijn behandeld en die een rol spelen bij de beantwoording van deze onderzoeksvraag. Lees en bespreek elkaars lijstjes. Kom op basis hiervan tot een (eventueel) aangepaste lijst. Schrijf individueel de drie in jouw ogen belangrijkste ontwikkelingen op die in deze paragraaf zijn behandeld en die een rol spelen bij de beantwoording van deze onderzoeksvraag. Lees en bespreek elkaars lijstjes. Kom op basis hiervan tot een (eventueel) aangepast lijstje. Vergelijk jullie uitkomsten met die van een ander duo. Kies hierna vijf gebeurtenissen en drie ontwikkelingen die volgens jullie het belangrijkst zijn bij de beantwoording van de onderzoeksvraag. Onthouden: 1a, 1b, 2a, 3b, 4a, 4b, 11a, 12a, 12b, 12d, 16a Begrijpen: 1c, 1d, 3a, 6, 9a, 11b, 11c, 12c, 13b, 15, 16c Toepassen: 1e, 2b, 5a, 5b, 7, 8, 9b, 9c, 12e, 13a Analyseren: 10a, 10b, 14, 16b, 16d, 16e


2.2 Duitsland in de Koude Oorlog

2.3 Toenadering, hereniging en integratie 45 47 48

bron 48

87

Kenmerkende aspecten

De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog. De eenwording van Europa. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.

Leidende vraag

Wat verklaart de hereniging van beide Duitslanden en hun succesvolle integratie in Europa (1961-1991)?

Achtentwintig jaar lang was Berlijn een verdeelde stad geweest. Op 9 november 1989 veranderde dat: de Berlijnse Muur viel. Deze foto is de ochtend erna gemaakt.

De val van de muur Van sommige gebeurtenissen wordt weleens gezegd dat ze een keerpunt in de geschiedenis waren. Een bekend voorbeeld is ‘1492, Columbus ontdekt Amerika’. Of: ‘14 juli 1789, de bestorming van de Bastille’. In dit rijtje hoort ook thuis: ‘9 november 1989, de val van de Muur. Toch kwam deze val onverwacht. Eigenlijk was deze gebeurtenis namelijk het gevolg van een bizar misverstand. Wat was er aan de hand? In de weken voor de val van de Muur waren er in OostDuitsland massale demonstraties. Honecker, de onpopulaire leider van de DDR, was afgezet. De nieuwe regering twijfelde nog over de vraag hoe het met het land verder moest. Op 9 november besloten de ministers dat er een nieuwe regeling zou komen voor mensen die naar het westen wilden reizen. Over deze beslissing werd een persconferentie gehouden. De

man die de vragen van de journalisten beantwoordde, Günter Schabowski, was niet bij de regeringsbesprekingen aanwezig geweest. Hij had tijdens de persconferentie niet meer dan een briefje met warrige notities bij zich. Een journalist vroeg wanneer de nieuwe reisregeling zou ingaan. Schabowski twijfelde, keek nog eens in zijn notities en antwoordde: ‘Bij mijn weten gaat die direct in, onmiddellijk.’ Direct na de live op tv uitgezonden persconferentie trokken Oost-Duitsers massaal naar de grensovergangen. Enkele grenswachten – die nog van niets wisten – openden toen op eigen initiatief de grenzen. Deze actie betekende de val van de Berlijnse Muur. In deze paragraaf wordt duidelijk gemaakt waarom de Muur in 1989 blijkbaar niet meer nodig was. Ook wordt uitgelegd welke rol Duitsland na de Koude Oorlog in Europa kreeg.


88

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Toenadering tot Oost-Europa In de jaren zeventig werden de verhoudingen tussen de beide Duitslanden iets beter. Dit was vooral te danken aan de inspanningen van Willy Brandt. Van 1969 tot 1974 was hij bondskanselier van de BRD. Hij volgde een heel andere koers dan Adenauer. In 1970 verklaarde Brandt dat de grenzen zoals die in Potsdam door de geallieerden waren vastgesteld ‘de niet-onderhandelbare oostelijke grenzen van Duitsland zouden zijn’. Die grenzen stonden dus vast, wat Brandt betrof. Veel Duitsers waren dat niet met hem eens. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was Duitsland in het oosten immers veel grondgebied kwijtgeraakt en veel Duitsers hoopten dat die beslissing ooit zou worden teruggedraaid. Maar Brandt zette door. Om duidelijk te maken dat hij de verhoudingen met de communistische landen in Oost-Europa wilde verbeteren, reisde hij naar Polen. Hij stelde de Poolse regering gerust: Duitsland erkende dat de in 1945 aan Polen afgestane Duitse gebieden voortaan van Polen waren. Voor deze Ostpolitik kreeg Brandt in 1971 de Nobelprijs voor de Vrede. Een jaar later erkenden de BRD en de DDR elkaar als gelijkwaardige staten. Erich Honecker, het staatshoofd van de DDR, wilde graag de band met de BRD verstevigen. Maar elke poging daartoe werd door de Sovjet-Unie tegengewerkt. In de BRD bleven de meeste politici hopen op een toekomstige hereniging met de DDR. Maar ze besteedden meer tijd en energie aan het verbeteren van de relatie met de andere landen in West-Europa. Lange tijd was Europese integratie belangrijker dan het streven naar een hereniging van beide Duitslanden.

Glasnost en perestrojka In 1985 werd Gorbatsjov leider van de Sovjet-Unie. Zijn land had grote economische problemen en om die op te lossen, moest de Sovjet-Unie moderniseren. Er moesten economische en politieke hervormingen komen (perestrojka, noemde Gorbatsjov dat) en er moest meer vrijheid van meningsuiting zijn (glasnost, openheid, heette dit). Bedrijven mochten voortaan winst maken en mochten met deze winst doen wat ze wilden. Ook maakte Gorbatsjov een einde aan de gewoonte om bedrijven die geen winst maakten, overheidssteun te geven. Als een bedrijf slecht presteerde, moest het desnoods maar failliet gaan. Voor veel communis­ ten stond dit gelijk aan het overboord zetten van alle communistische principes. Gorbatsjov zag in dat de Sovjet-Unie de wapenwedloop met de Verenigde Staten, die vreselijk veel geld kostte, niet kon volhouden, want de Amerikaanse economie was ongeveer vier keer zo groot als die van de Sovjet-Unie. Op zijn initiatief sloten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in 1987 een verdrag waardoor de plaatsing van nieuwe Amerikaanse raketten in Europa niet doorging. Daartegen hoefde de Sovjet-

bron 49

In 1970 bracht bondskanselier Brandt een bezoek aan de Poolse hoofdstad Warschau. Voor het monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de opstand in het getto van Warschau werd een bloemenkrans gelegd en maakte Brandt een knieval.

Unie dus geen verdedigingsmaterieel meer te produceren. Door zijn beleid van glasnost en perestrojka en door zijn bestrijding van de wapenwedloop werd Gorbatsjov in de westerse wereld heel populair. Eindelijk leek er een einde te komen aan de communistische dictatuur en aan de Koude Oorlog. In de Sovjet-Unie was Gorbatsjov veel minder geliefd. Voor de gewone Sovjetburger betekenden de hervormingen verandering van werk, onzekerheid van inkomen en daardoor ook vaak verarming.

bron 50

Michail Gorbatsjov was de eerste partijleider in de Sovjet-Unie die zich in het openbaar vaak door zijn vrouw liet vergezellen, zoals te zien is op deze foto tijdens een bezoek aan een landbouwbedrijf.


2.3 Toenadering, hereniging en integratie

89

Veranderingen in Oost-Europa

De val van de Muur en de hereniging

Ook de leiders van de Oostbloklanden schrokken van het beleid van Gorbatsjov. Ze konden niet langer rekenen op hulp van de Sovjet-Unie om hen aan de macht te houden. Gorbatsjov waarschuwde hen dat hij van plan was de Breznjevdoctrine af te schaffen. Volgens de Breznjevdoctrine, in 1968 ingesteld door de toenmalige partijleider Leonid Breznjev, was het de plicht van communistische landen om elkaar te helpen als het communisme werd bedreigd. In het verleden was die plicht vaak gebruikt om demonstraties in Oost-Europese landen door Sovjettroepen neer te laten slaan. Om duidelijk te maken dat hij de Breznjevdoctrine écht wilde afschaffen, haalde Gorbatsjov een deel van de Sovjettroepen uit Oost-Europa weg. Nu moesten de communistische leiders zelf de steun van de eigen bevolking zien te winnen en behouden. Gorbatsjov geloofde dat zowel Oost-Europa als de Sovjet-Unie communistisch zouden blijven. Door geleidelijke hervormingen zou dit een vriendelijker, menselijker en vrijer communisme worden. In mei 1989 ontstond er een gat in de grens tussen Oost- en West-Europa. Veel Oost-Duitsers reisden naar Tsjechoslowakije en Hongarije, zogenaamd om op vakantie te gaan. In werkelijkheid zochten ze een vluchtweg naar het westen. Hongaarse grensbewakers lieten groepen DDR-burgers door, waardoor ze in Oostenrijk terechtkwamen. Vandaaruit reisden ze naar West-Duitsland. In de DDR gingen de achterblijvers in grote groepen de straat op om meer vrijheid te eisen. De leiding van de communis­ tische partij veranderde haar strenge politieke koers niet. Daarom gingen de demonstraties door en werd het aantal deelnemers steeds groter.

Op de avond van 9 november liepen tienduizenden DDRburgers in een optocht naar de Berlijnse Muur en eisten een vrije doortocht. De totaal verraste grenswachters konden of durfden niets anders te doen dan de mensenmassa tenslotte maar haar zin te geven. Na 28 jaar konden de Oost-Berlijners weer ongehinderd het westelijk deel van de stad bezoeken. De afbraak van de Muur begon nog diezelfde avond.

bron 51

In Leipzig werd in 1989 elke maandagavond een protestmars gehouden. In het begin waren er een paar duizend deelnemers. Begin november was dit aantal gegroeid tot meer dan de helft van alle inwoners van de stad. Deze demonstraties verliepen ordelijk en vreedzaam. ‘Geen ruit sneuvelde, geen neus bloedde’.

Een Amerikaanse ooggetuige schreef over de afbraak van de Muur: ‘Enkele minuten later stonden er honderden Ostler en Westler op de Muur, die elkaar omarmden en bloemen gaven, dansten, wijn dronken, nieuwe “veroveraars” naar boven hesen en op de Muur zelf inhakten. Tegen middernacht, onder een volle maan en het licht van de schijnwerpers op de wachttorens in niemandsland, krioelden duizenden figuren rond de Muur, hamerend, beitelend, zijn oppervlak aanvretend als een kolonie roofmieren. Beneden wierpen “veroveraars” stenen naar de Muur of hakten erop in met pikhouwelen. Er ontstonden lange scheuren en vanuit het oosten scheen er al licht doorheen.’ Uit: R. Darnton, Berlijns Dagboek 1989-1990 (1990).

bron 52 Na de val van de Muur wilden veel Duitsers de BRD en de DDR weer samenvoegen tot één Duitsland. Ook de West-Duitse bondskanselier Kohl wilde zo’n Duitse eenwording. De SovjetUnie was niet enthousiast over het idee van een herenigd, sterk Duitsland, maar in ruil voor voedselhulp en miljarden D-mark aan financiële steun ging Gorbatsjov met de plannen akkoord. Veel Fransen hadden kritiek op de Duitse eenwording. Een groot, sterk Duitsland zou immers in de toekomst een bedreiging voor Frankrijk kunnen worden, vreesden zij. Om toch Franse steun voor de hereniging van de beide Duitslanden te krijgen, ging Kohl akkoord met de invoering van een gezamenlijke Europese munt. Met die munt, die later de euro werd genoemd, zouden de economieën van de Europese landen zo sterk verbonden raken, dat het uitbreken van een oorlog heel onwaarschijnlijk was. Zo waren de laatste grote bezwaren weggenomen. Nog geen jaar na de val van de Muur, in oktober 1990, ging de DDR op in de Bondsrepubliek Duitsland. Daarmee waren de twee Duitslanden herenigd.


90

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

bron 54

bron 53

Het gevoel van eensgezindheid bij de Wessies (inwoners van West-Duitsland) en de Ossies (inwoners van OostDuitsland) was in het begin erg groot. Foto uit het najaar van 1989.

Oost-Europa kiest haar eigen weg Op dat moment bleek hoe groot de verschillen tussen beide landen waren. Vooral de inwoners van de vroegere DDR moesten zich op veel gebieden aanpassen. Zij waren geen echte democratie en een kapitalistische manier van werken gewend. Door de verouderde productiemethoden werd er veel energie verspild en was de milieuverontreiniging enorm. Geen wonder dat veel inefficiënte bedrijven in het vroegere Oost-Duitsland failliet gingen. Het verlies aan werkgelegen­ heid in de voormalige DDR was groot. Bij de bedrijven die eigendom van de staat waren, werkten in 1990 nog 4,1 miljoen mensen. Eind 1994 waren daarvan nog maar 1,5 miljoen arbeidsplaatsen over.

De hereniging van Duitsland kostte de regering van de Bondsrepubliek erg veel geld. Naar schatting had het voormalige West-Duitsland in 2003 al zo’n 900 miljard euro in de vroegere DDR geïnvesteerd..

Eind 1989 zei Gorbatsjov tegen de Amerikaanse president George Bush sr.: ‘De wereld laat een tijdperk achter zich en stapt in een ander. We staan aan het begin van een lange weg naar een duurzame en vreedzame periode. De dreiging met geweld, wantrouwen, psychologische en ideologische strijd zou tot het verleden moeten behoren.’ Ondanks deze mooie woorden was Gorbatsjov zijn invloed op de internationale ontwikkelingen volledig kwijtgeraakt. Zijn land was geen wereldmacht meer en Gorbatsjov zelf verloor snel zijn politieke aanzien. Overal in Oost-Europa raakten de communistische partijen hun macht kwijt. De nieuwe regeringen verbraken de banden met Moskou. Zo verloor de Sovjet-Unie haar invloed op Oost-Europa. Ook in de SovjetUnie zelf kozen de deelrepublieken voor onafhankelijkheid. In 1991 viel het land uiteen in vijftien onafhankelijke staten. Omdat zowel de Sovjet-Unie als de band tussen de SovjetUnie en Oost-Europa weg waren, had het Warschaupact geen bestaansrecht meer. Dit bondgenootschap hield in 1991 op te bestaan.


91

2.3 Toenadering, hereniging en integratie

Op weg naar één Europa? De Duitse hereniging en het uiteenvallen van het Oostblok en van de Sovjet-Unie zorgden ook bij de regeringsleiders in West-Europa voor veel onrust en twijfel. Wat moest er nu gebeuren met de voormalige Oostbloklanden? De wereld van vóór 9 november 1989 was dan toch wel ‘lekker eenvoudig’. Toen was er tenminste een duidelijke vijand. De twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap, de voorloper van de Europese Unie, moesten zich op een ander, nieuw Europa gaan voorbereiden. De Duitse bondskanselier Kohl benadrukte het belang van Europese samenwerking. In een toespraak zei hij: ‘Europa is niet alleen Londen, Rome, Den Haag, Dublin en Parijs, maar ook Warschau, Boedapest, Praag en Sofia, en natuurlijk ook Berlijn, Leipzig en Dresden’. Daarmee bedoelde hij dat ook Oost-Europa deel uitmaakte van Europa. In dit Europa waarin steeds meer landen op steeds meer gebieden samenwerkten, had Duitsland een belangrijke rol. Omdat de Duitse economie een van de sterkste en meest stabiele in Europa was, ontwikkelde Duitsland zich tot de belangrijkste motor bij de Europese samenwerking. Zowel bij de financiële crisis (vanaf 2008) als bij de vluchtelingenkwestie (vanaf 2014) nam Duitsland veel verantwoordelijkheid. Tot opluchting van velen ging de Duitse regering daarbij uit van ideeën die precies tegenovergesteld waren aan de ideeën van Hitler driekwart eeuw daarvoor.

opdracht 2

Gebruik Glasnost en perestrojka. Het land dat Gorbatsjov bij zijn machtsovername aantrof, wordt weleens vergeleken met een enorm logge mammoet­tanker. Geleidelijk verloor de kapitein de controle over zijn schip. a Leg uit waarom de Sovjet-Unie terecht vergeleken kan worden met een logge mammoettanker. b Maak duidelijk waarom in deze beeldspraak ‘de kapitein de controle over het schip kwijtraakte’.

opdracht 3

Gebruik Veranderingen in Oost-Europa, en De val van de Muur en de hereniging. Leg uit welk verband er is tussen het loslaten van de Brezjnevdoctrine en de val van de Berlijnse Muur.

opdracht 4 relevantie a b

c d

2.3 Opdrachten opdracht 1

Gebruik Toenadering tot Oost-Europa, en bron 49. In 1970 reisde bondskanselier Brandt naar Warschau. Hij zou onder andere een krans leggen bij het monument voor de opstand in het getto van Warschau in 1943. Bij het neerslaan van deze opstand kwamen 13.000 personen om het leven; de overlevenden werden in het vernietigings­ kamp Treblinka vermoord. Nadat Brandt bij het monument een lint op de krans had rechtgetrokken, deed hij een paar stappen achteruit en viel op zijn knieën. Dat had hij niet van tevoren bedacht. Later zei Brandt: ‘Ik had ineens het gevoel: stilstaan is niet genoeg.’ Dit gebaar maakte zeer veel indruk. Een historicus schreef hierover: ‘Wat Brandt bereikte, leek eerder op revolutie dan op verandering’. Leg de uitspraak van de historicus uit: wat veranderde er door de knieval van Brandt? En waarom kun je dit een revolutionaire verandering noemen?

e

Gebruik Veranderingen in Oost-Europa, Op weg naar één Europa?, en bron 53 en 54. Leg uit hoe de Duitse hereniging tot stand kwam. Maak met behulp van bron 53 en bron 54 duidelijk dat veel mensen in Duitsland tussen 1989 en 1993 van mening veranderden over de hereniging van de BRD en de DDR. Welke gevolgen hadden de gebeurtenissen van 1989-1991 voor het proces van de Europese eenwording? Drie belangrijke gebeurtenissen uit de periode 1989-1991 zijn: de val van de Muur, de ineenstorting van het Oostblok en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Noteer van deze drie gebeurtenissen: • de gevolgen op korte termijn; • de gevolgen op lange termijn; • de gevolgen van deze gebeurtenissen voor de huidige situatie binnen Europa; • de gevolgen van deze gebeurtenissen voor de huidige situatie buiten Europa. Welke van de drie gebeurtenissen bij d is het meest relevant geweest voor de situatie en de verhoudingen in het huidige Europa?


92

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

opdracht 6 samenvatting – vaardigheid

opdracht 5 actieve werkvorm Zie de kruiswoordpuzzel. a Bedenk bij elk van de woorden en namen die in de kruiswoordpuzzel zijn ingevuld, een correcte omschrijving. b Bedenk welke naam of welk begrip bij de nummers 5 en 7 ingevuld kan worden. Bedenk ook hierbij een correcte omschrijving. 1

9

P E R 2 W E 3 W A R S C H A U P A C T P T E R 4 H N O 5 6 B O W J S N E K C 7 E D A H C L A K O B E 8 O S T P O L I T I K H O N G A R I J E R P W S 10 B R A N D T K I 11 12

O S T L E R

Continuïteit en verandering Neem het schema onderaan de pagina over en vul de twaalf zinnen op de juiste plaats in het schema in. Elke uitspraak mag maar één keer gebruikt worden. 1 Geen erkenning. 2 Grote investeringen in de nieuwe oostelijke provincies. 3 Neemt meer afstand en legt nadruk op Europa. 4 Nadruk op de wederopbouw van het land. 5 Ontwikkeling tot een economische grootmacht. 6 Openlijke tegenstand. 7 Openlijke steun en vriendschap. 8 Samenwerking, maar ook begin van een eigen koers. 9 Vindt dit onderwerp niet heel belangrijk. 10 Toenadering en beginnend begrip voor elkaar. 11 Steeds meer samenwerking en wederzijdse steun. 12 Volledige erkenning.

Onthouden: 4a, 5a, 5b Begrijpen: 2a, 3 Toepassen: 1, 2b, 4b, 4d Analyseren: 4c, 4e, 6

H E R E N I G I N G

Economisch beleid Standpunt over Duitse oostgrens Houding t.o.v. Sovjet-Unie Houding t.o.v. Verenigde Staten

Adenauer

Brandt

Kohl


93

2.3 Toenadering, hereniging en integratie

Afsluiting

Begrippen

Leerdoelen 2.1 Duitsland: van de Eerste naar de Tweede Wereldoorlog 1 Je kunt uitleggen waarom Duitsland in de periode 1918-1920 te maken kreeg met politieke chaos en je kunt die chaos beschrijven. 2 Je kunt verklaren waarom het niet lukte om tussen 1919 en 1933 van Duitsland een stabiele parlemen­ taire democratie te maken. 3 Je kunt territoriale, militaire en financiële bepalingen uit het Verdrag van Versailles noemen en je kunt uitleggen hoe de meeste Duitsers hierover dachten.. 4 Je kunt beschrijven waarom Duitsland in de periode 1918-1923 met een ernstige economische crisis te maken kreeg. 5 Je kunt het Dawesplan uitleggen en het effect ervan op de Duitse economie benoemen. 6 Je kunt uitleggen waarom de Economische Wereldcrisis in Duitsland voor politieke instabiliteit zorgde. 7 Je kunt de kenmerken van het fascisme benoemen en uitleggen in hoeverre de NSDAP een fascistische partij was. 8 Je kunt de populariteit van de NSDAP verklaren en je kunt uitleggen hoe Hitler in 1933 de volledige macht in Duitsland in handen kreeg. 9 Je kunt uitleggen waarom Hitlers buitenlandse politiek gericht was op het vergroten van Duitsland. 10 Je kunt beschrijven hoe de discriminatie van de Joden en de genocide op de Joden plaatsvond.

2.2 Duitsland in de Koude Oorlog 1 Je kunt de afspraken benoemen die tijdens de Conferenties van Jalta en Potsdam werden gemaakt. 2 Je kunt beschrijven in welke opzichten de Sovjetbezettingszone van Duitsland anders werd behandeld dan de andere bezettingszones. 3 Je kunt beschrijven wat het doel was van de Trumandoctrine en van het Marshallplan en je kunt uit­ leggen wat de relatie is tussen Marshallhulp en Europese eenwording. 4 Je kunt uitleggen wat de Blokkade van Berlijn inhield en wat de gevolgen ervan waren voor de relatie tussen beide machtsblokken. 5 Je kunt uitleggen dat de BRD en de DDR in economisch en in politiek opzicht steeds meer van elkaar gingen verschillen. Je kunt hiervan ook oorzaken benoemen. 6 Je kunt uitleggen dat de DDR een totalitaire dictatuur werd. 7 Je weet waarom de Berlijnse Muur gebouwd werd. 2.3 Toenadering, hereniging en integratie 1 Je kunt verklaren waarom er tussen 1970 en 1985 geen stappen werden gezet in de richting van een hereniging van de BRD en de DDR. 2 Je kunt verklaren waarom Gorbatsjov perestrojka en glasnost noodzakelijk vond en wat de gevolgen daarvan waren voor de communistische landen in OostEuropa. 3 Je kunt uitleggen wat de hervormingspolitiek van Gorbatsjov te maken heeft met de val van de Berlijnse Muur. 4 Je kunt beschrijven welke rol het herenigde Duitsland heeft binnen Europa.

antisemitisme

Discriminatie van Joden.

appeasement

Beleid dat gericht is op het vermijden van

oorlog door toe te geven aan de eisen van de tegenstander.

autarkie

Een samenleving die zelf in al haar

behoeften kan voorzien en dus niet

afhankelijk is van aanvoer van producten van buitenaf; zelfvoorzienend.

beurskrach

Een plotselinge en zeer sterke koersdaling op de aandelenmarkt.

capitulatie

Overgave van een land of leger.

censuur

Het tegenhouden van de publicatie van bepaalde informatie, door de overheid.

conservatieven

Mensen die streven naar zo weinig mogelijk verandering en die zoveel mogelijk bij het oude willen laten.

demilitarisering Het verwijderen van

alles wat met het leger te maken heeft.

denazificatie

De invloed van het nationaalsocialisme

zoveel mogelijk wegnemen, door nazi’s te bestraffen en nationaalsocialistische teksten en beelden te verwijderen.

fascisme

Een antidemocratische en nationalis­

tische politieke beweging die uitgaat van ongelijkwaardigheid tussen mensen.

genocide

Het vernietigen van een nationale,

etnische of religieuze groep, of het doen van een poging daartoe.

getto

Stadswijk waarin mensen wonen die tot dezelfde groep behoren, omdat zij

daartoe verplicht zijn door de overheid, of omdat omstandigheden het noodzakelijk maken.

hyperinflatie

De ontwikkeling waarbij geld in een zeer hoog tempo minder waard wordt.

Ideologie

Alle ideeën die horen bij een bepaalde politieke stroming, bij elkaar.


94

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

Tijdbalk

invloedssfeer

Gebied waar een bepaald land veel invloed heeft.

massaorganisatie

Een grote groep, waarbinnen het belang van de groep belangrijker is dan het

1900

belang van het individu.

massavernietigingswapen

Wapen dat in korte tijd een groot aantal slachtoffers kan veroorzaken.

militarisme

Voorliefde voor alles dat met het leger te maken heeft, bijvoorbeeld uniformen, medailles, parades en discipline.

1919 Vrede van Versailles.

nationaalsocialisme

Politieke ideologie die lijkt op het

fascisme, maar die, anders dan het

fascisme, in hoge mate racistische van

1925

aard is.

1929 Beurskrach in New York.

nazificering

Term voor alle maatregelen waarmee de

1933 Hitler benoemd tot rijkskanselier.

nazi’s een gebied in een totalitaire dictatuur veranderden.

noodtoestand

1938 Conferentie van MĂźnchen.

Een buitengewone, door de overheid

1939 Duitse inval in Polen, begin Tweede Wereldoorlog.

bekendgemaakte rechtstoestand waarin

de normale wetgeving tijdelijk niet meer

mei 1945 Berlijn ingenomen door Russen, capitulatie Duitsland.

van toepassing is, zodat de overheid snel en daadkrachtig kan handelen.

paramilitair

Groepen die zich bewapend hebben en

1948-1949 Blokkade van Berlijn.

1950

1949 Vorming van de BRD en de DDR. 1953 Grote opstand in de DDR tegen de regering.

gewapende acties uitvoeren, maar die niet tot het leger behoren.

propaganda

Reclame maken voor het gedachtegoed

1961 Bouw Berlijnse Muur.

van een ideologie of van een politieke partij, met als doel meer aanhang te krijgen.

rassenleer

Een theorie die veronderstelt dat er

superieure en minderwaardige rassen zijn.

rechtsstaat

1972 BRD en DDR erkennen elkaar als gelijkwaardige staten.

1975

Een land waarin onafhankelijke rechters

op basis van wetgeving die voor iedereen hetzelfde is, bepalen of iemand gestraft moet worden.

totalitair

Een regeringsvorm waarbij alle

9 november 1989 Val van de Berlijnse Muur.

persoonlijke belangen ondergeschikt

1990 Hereniging van de BRD en de DDR.

1991 Sovjet-Unie valt uiteen in vijftien onafhankelijke landen,

gemaakt worden aan het staatsbelang.

einde Koude Oorlog.

ultimatum

Een laatste eis, waarna bij het niet

toegeven, strafmaatregelen volgen.

wereldoorlog

Een oorlog tussen veel landen, die op wereldwijde schaal gevoerd wordt.

2000


Examentraining

2p

1

Gebruik bron 1 Zet de zes tekstfragmenten van bron 1 op chronologische volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. Bron 1 Zes teksten die te maken hebben met de Duitse geschiedenis tussen 1918 en 1991. Ze staan in willekeurige volgorde. • Tekst 1 ‘Meer dan 14 jaren zijn verstreken sinds de noodlottige dag toen het Duitse volk zijn eer en vrijheid vergat en daardoor alles verloor. Tweedracht en haat hielden hun intocht. Nu de eerbiedwaardige rijkspresident ons deze grootse opdracht gaf, willen wij als nationale Führer voor God, ons geweten en ons volk beloven de ons toevertrouwde taak als een nationale regering vastbesloten en volhardend te vervullen.’ • Tekst 2 ‘De druk van het verschrikkelijke bloedvergieten daarginds was geweken, de vrede was er. Bezorgd keken enige burgers, die zich op straat gewaagd hadden, naar de drukte: waar zou dat wel niet toe leiden? Deze vraag stond op alle gezichten. Ook in mij werd de vreugde over het einde van de oorlog en de ineenstorting van de Pruisisch-Duitse autoritaire staat enigszins overschaduwd door de zorg, hoe deze vloedgolf van vreugde in een beheersbare stroom geleid zou kunnen worden.’ • Tekst 3 ‘Op 9 november sneed hij door het hart van Berlijn, een rafelige wond midden in een grote stad, de Grote Scheidslijn van de Koude Oorlog. Op 10 november was het een dansvloer geworden, een schilderijenverzameling, een plakbord, een museum en, zoals de schoonmaakster op kantoor het uitdrukte, “niet meer dan een hoop stenen”.’ • Tekst 4 ‘Hoe zou het echter zijn, als Hitler nu werkelijk de mogelijkheid kreeg de macht te grijpen? Hij zou daar naakt en bloot staan en in werkelijkheid niets, helemaal niets weten om zijn beloftes waar te maken en Duitsland uit deze noodtoestand te leiden.’ • Tekst 5 ‘De leden en gasten van de Europese Beweging, bijeen in Hamburg, komen tot de conclusie dat het nodig is en zonder uitstel nodig is dat Duitsland integreert in een Europese Gemeenschap. Zij zijn van mening dat het mogelijk moet zijn om de kwestie van de betrekkingen tussen Duitsland en zijn westelijke buren aan te pakken door zich niet te concentreren op een verleden dat verdeelt, maar op de toekomst die eenheid vereist.’ • Tekst 6 ‘Er was het lawaai, de honden, de stokslagen, het in looppas door de modder, onder het harde licht van de schijnwerpers. Plotseling liepen wij langzaam in een ijzige stilte. Het was nacht. Je kon niet goed onderscheiden waar we waren, toen we eenmaal door de monumentale poort waren gegaan. De SS’ers en de honden waren aan de andere kant gebleven.’

95


96

3p

2 Duitsland in Europa (1918-1991)

2

Gebruik bron 2 In bron 2 geeft de vroegere keizer Wilhelm II een gekleurde voorstelling van zaken over wat er in november 1918 in Duitsland gebeurde. Licht dit toe door: – aan te geven dat Wilhelm II een aanhanger is van de dolkstootlegende, – uit te leggen dat deze voorstelling van zaken niet in overeenstemming is met de werkelijke gang van zaken in november 1918. Bron 2 Voormalig keizer Wilhelm II beschrijft in 1922 waarom Duitsland de oorlog verloor: ‘De Duitse arbeidersstand heeft onder mij te velde schitterend gestreden en ook thuis jarenlang gezorgd voor munitie en oorlogsgerei. Dat mag niet vergeten worden. Pas later begon hij te wankelen. Dat was echter de schuld van de woelgeesten en de omverwerpers, niet van het fatsoenlijke, vaderlands­ lievende deel van de arbeidersscharen. De gewetenloze opruiers zijn de waarlijk schuldigen aan Duitslands volkomen ineenstorting. Dat zullen te eniger tijd de arbeiders zelf leren inzien.’

2p

3

Gebruik bron 3 Leg uit dat de NSLB een rol speelde bij de nazificering van de Duitse samenleving. Bron 3 De voorzitter van de Nationalsozialistische Lehrerbund (NSLB) beschrijft het doel van zijn organisatie: ‘De Duitse jeugd moet niet langer - als in het liberale tijdperk in het geval van de zogenaamde objectiviteit - geconfronteerd worden met de keus of hij op wenst te groeien in de geest van het materialisme of het idealisme, van het racisme of het internationalisme, van religie of van goddeloosheid, maar hij moet bewust gevormd worden volgens de grondbeginselen die als juist erkend zijn en die ook hebben laten zien juist te zijn: volgens de grondbeginselen van de ideologie van het nationaalsocialisme. Vanzelfsprekend moet eerst de Duitse onderwijzer bekeerd worden tot deze volledig nieuwe taak van het onderwijs aan de Duitse jeugd.’

3p

4

Gebruik bron 4 Beredeneer of deze bekendmaking is uitgevaardigd na de Duitse aanval op West-Europa, of na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie. Onderbouw je antwoord met een ideologisch argument en met een racistisch argument. Bron 4 Uit een bekendmaking van het Duitse leger over de behandeling van krijgs­ gevangenen: ‘Voor de eerste keer staat er nu tegenover de Duitse soldaat een tegenstander, die niet alleen militair geschoold is, maar ook politiek. De strijd tegen het nationaalsocialisme is hem in vlees en bloed gaan zitten. Hij voert deze met alle hem ten dienste staande middelen: sabotage, propaganda om te ontwrichten, brandstichting, moord. Daardoor heeft deze soldaat iedere aanspraak op een behandeling als eervolle soldaat verloren. Het is daarom in overeenstemming met het aanzien en de waardigheid van de Duitse Wehrmacht dat iedere Duitse soldaat tegenover deze krijgsgevangenen de scherpste afstand bewaart. De behandeling moet koel, maar correct zijn. Iedere vorm van toegevendheid of zelfs aardigheid moet ten strengste gestraft worden. Weerspannigheid, actief of passief verzet moet onmiddellijk met het wapen (bajonet, kolf en vuurwapen) totaal uitgeschakeld worden.’


97

Examentraining

3p

5

Bron 5

Gebruik bron 5 Vliegtuigfabrikant Douglas liet tijdens de Blokkade van Berlijn in Amerikaanse media deze advertentie plaatsen. De advertentie sluit aan op de westerse visie op de gebeurtenissen in Berlijn. Vertaling: ‘Melk … een nieuw wapen voor democratie.’ Licht dit toe door: – met een bronelement te beschrijven welke visie Douglas geeft op de gebeurtenissen in Berlijn, – uit te leggen waarom hier sprake is van een westerse visie op deze gebeurtenis, en – te beschrijven welke visie door de Sovjet-Unie werd verkondigd.

Bron 6

Toelichting bron 6: De grote zittende man is Walter Ulbricht, van 1950 tot 1971 secretaris-generaal van de SED en van 1960 tot zijn dood in 1973 voorzitter van de Staatsraad van de DDR, waardoor hij het feitelijke staats­ hoofd van de DDR was. In zijn hand houdt hij een sikkel vast. De titel van de tekening luidt: Operatie Sikkelsnede.

3p

6

Gebruik bron 6 De tekenaar van de spotprent, die kort na de bouw van de Berlijnse Muur in een krant verscheen, wilde hiermee een bepaalde boodschap afgeven. Licht dit toe door: – te beargumenteren of deze tekening in een West-Duitse of in een Oost-Duitse krant verscheen; – uit te leggen welke boodschap de tekenaar met deze tekening wilde afgeven.





Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.