Cul Dicht Bij Huis

Page 1

Antropologisch Tijdschrift Jaargang 28 Nummer 1

cul Dicht bij huis

Studentenkamer met zwembad

Een geschiedenisles over identiteit

Yuppen in Rotterdam


Hoofdredactioneel

Colofon Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredacteur Adjunct-hoofdredacteur

Roos Metselaar Lucca de Ruiter

Aftredend hoofdredacteur Aftredend adjunct hoofdredacteur

Paola Leijssen

Vormgeving Beeldredactie

Lola Rogaar Sam van den Nieuwenhof Rowan Meereboer Daniëlle Kronenburg Oscar Slagveer Lucca de Ruiter Roos Metselaar Marije Nieuwland Stans de Jong Jip Leferink Yasmine Fikken

Eindredactie Coördinator sociaal Reiscoördinator Penningmeester & Acquisitie Webredacteur Cover

Pascal de Haas

Eva Frijns Sam van den Nieuwenhof

Speciale dank aan Masja Cohen, Floris van Driel, Milan Sanders Tijdschrift Cul is altijd op zoek naar nieuw schrijftalent. De redactie heeft het recht bijdragen in te korten of te weigeren. Voor informatie en advertentiemogelijkheden mail naar redactie@tijdschriftcul.nl Drukkerij Andeko Graphic Oplage: 500 ISSN: 18760309 Tijdschrift Cul Nieuwe Achtergracht 166 1018 WV Amsterdam redactie@tijdschriftcul.nl www.tijdschriftcul.nl Volg ons nu ook op Facebook en Instagram! @tijdschriftcul

2

Tijdschrift Cul

De typische antropoloog is een reiziger, een avon-

turier, iemand die de uithoeken van de wereld gezien heeft en schrijft over de meest unieke ervaringen en gebruiken. De antropoloog heeft de neiging op zoek te gaan naar het vreemde en omschrijft observaties in geuren en kleuren. In een normale situatie zou onze redactie aan het begin van de afgelopen zomervakantie die rol van wereldontdekker op zich hebben genomen in Turkije. We zagen het al helemaal voor ons: wandelend door de sfeervolle straten van Istanbul, pratend met de lokale bevolking in Ankara en fotograferend langs de kust van Izmir. Het mocht niet zo zijn. Vanwege het coronavirus bleven we dit jaar thuis. Toch bood deze situatie ook kansen. In de zoektocht naar het vreemde, gaat de antropoloog soms voorbij aan wat dichtbij staat. Onze opgelegde reisbeperking zorgde voor de mogelijkheid naar binnen te kijken, naar thema’s dicht bij huis. In deze editie van Tijdschrift Cul leest u bijvoorbeeld over de persoonlijke ervaringen van Oscar Slagveer met het geschiedenisonderwijs en over de problemen die Stans de Jong ervaart tijdens gesprekken over racisme. U leest ook over verschillende vormen van ‘thuis’ zijn en gaat met onze redacteuren mee op reportage. Maar bovenal is dit tijdschrift een mogelijkheid om eens goed naar uzelf en uw eigen omgeving te kijken. Is wat we als normaal zien in werkelijkheid niet juist heel vreemd? Roos Metselaar Hoofdredacteur Lucca de Ruiter Adjunct-hoofdredacteur


Inhoud

Essay 22 De teloorgang van het tegendraadse Lucca de Ruiter Recensie 24 Gebroken bomen groeien door Lola Rogaar

4

Reportage Het varken zonder doel Marije Nieuwland

Achtergrond 25 Waakzaam en dienstbaar? Yasmine Fikken

Essay 7 Klant is koning Pascal de Haas

Reportage 28 Oost west, thuis best Jip Leferink

Reportage 9 Verdreven uit de stad Roos Metselaar

Achtergrond 30 Laten we het wel gezellig houden Stans de Jong Beeldreportage 32 Nederland vakantieland Sam van den Nieuwenhof

Essay 12 Een geschiedenisles over identiteit Oscar Slagveer Essay 14 Het land dat ons land niet is Rowan Meereboer 16

Alumna aan het woord Masja Cohen Lucca de Ruiter

Reportage 18 Studentenkamer met zwembad Eva Frijns Achtergrond 20 Ons geheimpje DaniĂŤlle Kronenburg Tijdschrift Cul

3


Reportage

Het varken zonder doel Vrij door de modder rollen bij het Swieneparredies Wandelend door de supermarkt kun je niet om de varkens heen. Het vleesvak is rijk gevuld met speklapjes, karbonades en hamburgers. Een paar schappen verder stuit je op een ruim assortiment aan shampoo, mondwater en tandenborstels. Ook deze artikelen zijn vaak terug te brengen naar de varkens van de bio-industrie. De mens is omringd door producten gemaakt van varkens, maar het dier zelf is uit het zicht verloren. Waar kunnen we het varken nog ontmoeten? Tekst Marije Nieuwland Beeld Marije Nieuwland, Milan Sanders & Rowan Meereboer Van kleins af aan was Violette Sanders dol op roze krulstaarten. Met het varken als lievelingsdier viel ze wat uit de toon bij haar klasgenoten die gek waren op konijnen, paarden en dolfijnen. Maar haar liefde voor ‘die vieze beesten’ bleef en groeide alleen maar wanneer ze hen door de modder zag rollen. Violette droomde ervan om verwaarloosde of mishandelde varkens op te vangen en ze een waardig bestaan te bieden. In 1996 werd deze lang gekoesterde droom werkelijkheid. Op 45-jarige leeftijd kocht ze een boerderij in het dorp Nieuw-Scheemda, gelegen in Oost-Groningen. De boerderij werd omgedoopt tot ‘het Swieneparredies’: een plek waar varkens zichzelf kunnen zijn en de mens ze kan leren kennen. Toen Violette in 2005 overleed, zag haar zoon Milan Sanders het als zijn roeping om het mooie initiatief in leven te houden. Dat bleek een hele uitdaging. Waar de meeste varkens in Nederland bakken met geld opleveren, zijn de negen varkens van het Swieneparredies een enorme kostenpost. Milan (42) probeert de boerderij door middel van donaties en fondsen te bekostigen. Honderden brieven heeft hij inmiddels geschreven aan dier- en milieu stichtingen. Het meeste werk zit echter in de dagelijkse verzorging van de varkens: ‘het Swieneparredies is een omgekeerde wereld, de varkens liggen wat te niksen en ik loop me uit te sloven voor die beesten’. Toch geniet Milan elke dag opnieuw van het geknor. Net als zijn moeder ziet hij een belangrijke maatschappelijke rol voor de boerderij. Het varken moet weer onder de mensen worden gebracht. In Nederland zijn heden ten dage ruim twaalf miljoen varkens weggestopt in krappe, donkere hightech stallen. Klaar voor de slacht. De diersoort is onzichtbaar geworden, maar het product is alomtegenwoordig. Weinig mensen weten precies hoe spareribs op hun bord belanden.

4

Tijdschrift Cul

Lola en Ruby: kiloknallers De varkens die het Swieneparredies hun thuis noemen, hebben verschillende achtergronden. Een aantal is, in samenwerking met de stichting Varkens in Nood, uit schrijnende leefomstandigheden gehaald. Daarnaast zijn er varkens gedoneerd door bijvoorbeeld kinderboerderijen, waaronder Ruby van het ras ‘de duroc’. Ze deelt haar immense verblijf van 650 vierkante meter met Lola: een ‘TOPIGS-50’. Deze twee zeugen zijn bij de consument eerder bekend als ‘de kiloknallers’. Hun rassen zijn wetenschappelijk gefokt voor de smakelijkste saucijs.

Lola & Ruby


Reportage

Een fietstocht van tien minuten brengt je van een tevreden Lola en Ruby naar een vestiging van de Noord-Nederlandse supermarktketen Poiesz. In de winkel wordt geadverteerd: ‘Maak de natuur van het Noorden blij! Bij elke actie doneert Poiesz tien cent aan de Vogelbescherming, met deze week: vijfhonderd gram saucijs voor vier euro’. De poster laat zien hoe de vleesindustrie een onderscheid maakt tussen diersoorten. Vogels worden beschermd met de winst die gemaakt wordt via de exploitatie van veedieren. Varkens dienen een specifiek doel voor de mens. Ze worden verdinglijkt en gecommodificeerd tot ‘kiloknallers’. Op deze wijze worden varkens losgekoppeld van de natuur waar vogels vrij in rondvliegen. Antropologe Barbara Noske onderzoekt de invloed van kapitalisme op mens-natuur relaties. Volgens Noske worden de dieren die onderdeel zijn geworden van menselijke productiesystemen niet langer als deel van ‘het milieu’ gezien. Kippen, koeien en varkens zijn onderhevig aan een kapitalistisch systeem dat gericht is op grootschaligheid, automatisering en efficiëntie. Deze dieren zijn volledig opgenomen in de industriële leefomgeving van de mens. Het gevolg hiervan is dat ze op weinig menselijke empathie kunnen rekenen. Milieuorganisaties richten zich voornamelijk op de natuur die de mens en zijn leefomgeving omringt en in mindere mate op de natuur die deel is geworden van industriële nederzettingen. Het verband tussen milieu-activisme en stichtingen voor dierenrechten zoals Varkens in Nood wordt nauwelijks getrokken. Bedreigde en zeldzame diersoorten, zoals bepaalde vogels, kunnen rekenen op enige vorm van bescherming. Dieren waarvan de mens miljoenen op de wereld heeft gezet ter exploitatie vallen daarentegen niet onder ‘de fauna’ waar natuurbeschermers voor opkomen. Vele Lola’s en Ruby’s bestaan enkel nog als ‘producten’ en worden verwacht binnen een bepaalde tijd in de schappen van de lokale supermarkt te liggen. Belle: een genetisch gemanipuleerd experiment Belle is een buurvrouw van Lola en Ruby. Ook zij is een ras dat normaal gesproken niet in een paradijsje leeft. Het Göttinger minivarken dankt haar naam aan de Universiteit van Göttingen. Wetenschappers van deze universiteit ontwikkelden in de jaren 60 het ideale proefdier: een compact, intelligent en tam varken. De keuze voor een varken als proefdier is begrijpelijk. Varkens hebben genetisch sterke overeenkomsten met mensen: ze hebben een rijk gevoelsleven en zijn gemiddeld zelfs slimmer dan peuters. Met de creatie van het Göttinger minivarken is het Duitse diergenetici gelukt de DNA-gelijkenissen tussen mens en varken nog sterker te maken. En zo kwam Belle ter wereld: een uitmuntend product voor bio-medische experimenten. Er lijkt een paradox te bestaan bij de keuze voor het varken als proefdier. Enerzijds wordt het dier als vergelijkbaar geacht met de mens. Op die continuïteit zijn de wetenschappelijke experimenten immers gebaseerd. Anderzijds worden de overeenkomsten tussen mens en varken genegeerd wanneer het onderwerp ‘dierenrechten’ aan bod komt. Dat wat de basis vormt van de wetenschappelijke praktijk, wordt op het gebied van ethiek ontkend. Vrijwel ongestoord kunnen wetenschappers hun gang gaan met kwalijke testpraktijken, waaronder LD50 testen. Via dit soort testen wordt uitgezocht

Belle bij welke dosering of concentratie van een stof 50 % van de dieren sterft. De mens leert hiervan hoe giftig en gevaarlijk een chemisch middel voor huis-, tuin-, en keukengebruik is. Door te pretenderen dat dierproeven onvermijdelijk zijn om het menselijk welzijn te verbeteren, wordt de slechte behandeling van proefdieren in naam van ‘de wetenschap’ gelegitimeerd. Proefdieren en bio-industriële dieren laten zien hoe domesticatie in de 21ste eeuw een nieuwe betekenis heeft gekregen. Kapitalistische domesticatie bestaat niet zonder uitbuiting. De mens zet dieren in om een goedkope en snelle productie van medicijnen, vlees of tandenborstels te bewerkstelligen. Agrarische wetenschappers berekenen fysieke en gedragskenmerken in termen van winst of verlies. Op basis van deze berekeningen worden gespecialiseerde proef- en vleesvarkens op de planeet gezet. Deze varkens hebben een duidelijk doel, waarvoor enkel bepaalde kwaliteiten van hun ‘dier-zijn’ noodzakelijk worden geacht. Dierlijke vermogens die niet bijdragen aan de ‘efficiëntie van het productieproces’ worden uitgebannen. Dit gebeurt via genetische manipulatie, hormoonbehandelingen en krachtvoer, maar ook via de beperking van bewegingsvrijheid. Hokken zijn klein en donker. Het natuurlijk vermogen van varkens om te spelen en relaties op te bouwen met soortgenoten wordt als ‘onzakelijk’ bestempeld. Belle merkt niks van de wrede wereld buiten haar paradijsje. Ze ligt rustig te kroelen tussen de grassprieten. Ondanks de harde wind blijven haar lange witte lokken recht overeind staan. De hanekam heeft haar de bijnaam ‘kleine rebel’ gegeven, maar rebelleren hoeft ze hier gelukkig niet. Het dier-industrieel complex Door de jaren heen hebben Violette en Milan een collectie opgebouwd van zeker vierhonderd boeken over varkens. De verzameling bestaat uit prachtige boeken voornamelijk geschreven door filosofen, antropologen, dierenactivisten, biologen en economen. Een kleine selectie hiervan ligt op de picknicktafel naast het verblijf van Belle. Een oud en stof-

Tijdschrift Cul

5


Reportage

fig boek trekt Milan’s aandacht. Hij wijst op de veelzeggende gouden letters die de kaft sieren: Making Money from Pigs. Het boek is uitgegeven door een landbouwuniversiteit in 1956, gedurende de Wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Menig politicus pleitte destijds voor het verbeteren van de bestaande productietechnologieën in verschillende economische sectoren. Het ontwerpen van efficiënte productiesystemen zou arbeidskosten besparen en Europa uit een diep naoorlogs dal halen. Elke vorm van industrialisatie werd aangemoedigd. Ook de agrarische sector viel onder het plan van mechanisering en automatisering. Door het proces van industrialisatie, werden veedieren en proefdieren stap voor stap het verlengstuk van een machine. Milan slaat de pagina’s van het oude boek om. Met hoofdstukken als ‘Pigmanship’ en ‘The Baconer ’ wordt door schrijver John Luscombe uitgelegd hoe een varkenshouder zijn productie kan opschalen om zo tot hogere winstcijfers te komen. Zelfs de hoofdstukken over huisvesting en voedsel benoemen enkel ‘wat goed is voor het product’. De behoeften van de varkens worden niet genoemd. De adviezen van Luscombe’s Making Money from Pigs lijken de afgelopen zestig jaar goed te zijn opgevolgd door westerse varkensboeren. In hoeverre de boeren daar een keuze in hadden, blijft echter de vraag. Vleesverwerkende industrieën hebben een vaste greep gekregen op alle verschillende stadia van productie en distributie. Met de steun van de agrarische wetenschap en politiek, hebben bedrijven als Unilever volledig ingezet op industrialisatie en intensievere productie binnen de veehouderij. De agrobusiness heeft zijn dominante positie binnen de landbouw en veeteelt te danken aan opgekochte aandelen en enorme kapitaalinvesteringen. De ‘onafhankelijke boer’ is hierdoor de zeggenschap over de eigen boerderij verloren. Een bedrijf als Unilever is de winnaar geworden van de modernisering van de agrarische sector. Varkens zijn door de schrijnende leefomstandigheden van kapitalistische domesticatie vervreemd geraakt van hun eigen natuur. Maar daarbij zijn varkensboeren door hun precaire positie binnen een groot dier-industrieel complex vervreemd geraakt van hun eigen vee. ‘Hun’ belangrijkste beleidsbeslissingen worden gemaakt door grote verwerkingsbedrijven en banken die een monopoliepositie in de bio-industriële sector hebben veroverd. De boer is voornamelijk een leverancier en moet op hoog tempo zoveel mogelijk producten leveren. Omkijken naar varkens die geen daglicht zien en verdrinken in kokend heet water staat niet bovenaan het to-do-lijstje. Ethiek is ver te zoeken. ‘Het gevolg is dat er varkensboeren zijn die net zo goed auto’s hadden kunnen verkopen’, besluit Milan. Terug naar een paradijs voor mens en dier Wanneer Milan op zijn boerderij aan het werk is, vragen bezoekers hem vaak waarom deze varkens hier zijn. Worden ze vetgemest voor de slacht? Krijgen ze dan wel genoeg eikels, want dat maakt de ham toch lekkerder? Of is het initiatief misschien bedoeld als kinderboerderij? Zo ja, zijn er biggen waar mijn dochter even mee kan knuffelen? Deze vragen zijn tekenend voor hoe de mens ‘het varken’ binnen een kapitalistisch systeem ziet: als een object dat op effectieve wijze tot product kan worden gemaakt om menselijke behoeften te bevredigen. Het antwoord dat Milan geeft, is steevast hetzelfde: ‘deze varkens “zijn” er gewoon, ze hebben verder geen doel’. Hier kunnen varkens hun volledige ‘zelf ’ zijn. Ze worden niet

6

Tijdschrift Cul

als toekomstige karbonades behandeld, maar als de intelligente wezens met een rijk gevoelsleven die ze zijn. En als er dan toch een doel bestaat bij het Swieneparredies, dan is dat het streven om mens en varken weer aan elkaar voor te stellen. Het kleine paradijsje in het hoge noorden zet je als bezoeker aan het denken. De mens, als subject, heeft van de aarde een plek gemaakt waarbij de natuur een ding is dat in bezit is van de mensheid. De flora en fauna die deel uitmaken van de natuur kunnen ‘beschermd’, ‘gebruikt’ of ‘vernietigd’ worden. En bij het varken ligt het nog wat complexer: dit dier is volledig losgekoppeld van de natuurlijke wereld. Een wandeling langs de verblijven van Lola, Ruby en Belle zet vraagtekens bij de eerdere wandeling door de supermarkt. De ‘doelloze varkens’ van het Swieneparredies passen op geen manier binnen de kapitalistische subject-object relatie tussen mens en dier. Activistische betogen over de misstanden in de bio-industrie houdt Milan daarom niet: ‘de mensen samenbrengen met de varkens die hier lekker liggen te knorren, doet al genoeg’.

Waar kunnen we het varken nog ontmoeten?

Tibor


Essay

Klant is koning De dubbelzinnigheid van klantvriendelijkheid In een land hier ver vandaan, woont een Koning. Net zoals andere adellijken, moet ook deze Koning voor zijn boodschappen zorgen. En het zal u verbazen, maar deze koning gaat zelf naar de supermarkt; hij laat het niet bezorgen of afhalen door een hofdienaar. De supermarkt ligt immers in het gebied waar de Koning over heerst. Het is voor de koning daarom een plek waar hij zich thuis voelt. Soms voelt hij zich er alleen te veel thuis. Tekst Pascal de Haas Beeld Rowan Meereboer Klantvriendelijkheid is een interessant en dubbelzijdig concept. Over het algemeen wordt het gezien als de regel dat medewerkers altijd vriendelijk moeten zijn tegen de klant. De klant hoort geholpen te worden zoals gewenst. De klant dient als een koning behandeld te worden en zijn orders moeten onvoorwaardelijk nageleefd worden. Daarentegen wordt er vaak vergeten dat klantvriendelijkheid ook gezien zou moeten worden als het verantwoord, vriendelijk en ethisch handelen vanuit de klant. Klantvriendelijkheid is tweerichtingsverkeer, ook al wordt dat vaak vergeten. De klant gaat zich in sommige gevallen namelijk te veel thuis voelen waardoor het personeel op een onbeschofte en inhumane manier behandeld wordt. Dit gebeurt niet alleen in supermarkten, maar ook in restaurants, waar de schoenen zo op de banken worden gelegd of bij balies waar snoepjes ongevraagd uit de pot worden gegrepen. Zelf werk ik al vijf jaar in een supermarkt en heb ik al veel ervaring met, in mijn ogen, ongepast gedrag van klanten. Buurthuis Een mevrouw die slecht ter been is, loopt met haar rollator rustig door de supermarkt. Ze doet op haar gemak boodschappen en vraagt het personeel om hulp wanneer ze een product niet kan vinden. Op een gegeven moment stapt ze op mij af en vraagt ze of ze niet ergens ‘even lekker kan zitten’, want ze is zo moe. Ik kijk haar lachend aan en ben verbaasd over de vraag, die ik nog niet eerder heb gehoord. Op mijn antwoord dat ze wij hier geen plek hebben waar ze ‘even lekker kan zitten’, kijkt ze mij boos aan. ‘Ongelooflijk, houden jullie dan ook geen enkele rekening met oude en invalide mensen’, reageert ze fel. Verbaasd kijk ik haar na als ze de winkel uit stormt, met een iets hoger tempo dan waarop ze binnen strompelde. Een dubbel gevoel blijft hangen. Het is inderdaad misschien krom dat we geen uitrustplek hebben voor ouderen, maar het is hier ook geen bejaardentehuis waar ouderen met zijn allen even de beentjes omhoog kunnen doen. De supermarkt is immers slechts een plek waar klanten bood-

schappen kunnen halen en het personeel geld kan verdienen door te werken. Het is geen buurthuis waar sociale activiteiten plaatsvinden. Al lijkt het daar soms wel op als mensen gehele discussies en levensverhalen met elkaar delen en de medewerker boos en snauwend behandelen wanneer die er eventjes langs wil. MIJN boodschappen, MIJN supermarkt Er zijn daarnaast ook klanten die echt op hun wenken bediend dienen te worden. Althans, dat denken zij zelf. Voor sommige mensen lijkt het namelijk normaal dat je je boodschappenlijstje even voorlegt aan de supermarktmedewerker zodat die een hele rondleiding door de winkel kan geven. Het werk van de medewerker wacht namelijk wel even; het gegeven dat de boodschappen zo snel mogelijk thuis in de keukenkastjes liggen, is het belangrijkste. Deze individualistische en egoïstische manier van denken houdt geen rekening met het systeem van de supermarkt, waarbij het voor beide partijen, zowel het personeel, als de klanten, het fijnst is als alle schappen gevuld zijn. Daardoor zouden de wensen van zoveel mogelijk klanten vervuld kunnen worden. Maar er zijn toch klanten die enorme plunderacties houden of de eigen boodschappen als de top-éénprioriteit van de winkel zien. Kijk maar naar de manier waarop wc-papier en blikken groenten grootschalig geplunderd werden aan het begin van de coronacrisis. De supermarkt is niet een plek is waar alleen de desbetreffende klant de boodschappen doet, maar waar zo ongeveer een groot gedeelte van de stad of het hele dorp gebruik van moet maken. Daarom is het ook zo raar dat sommige klanten zich zo thuis gaan voelen; ze zijn namelijk niet alleen. Ooit was er een klant die mij aansprak met een vraag, maar toen ik antwoordde dat ik zo bij haar kwam, werd ze boos omdat ze niet meteen geholpen werd: ‘Nou laat dan maar’. Natuurlijk had deze koningin gelijk, ik had haar meteen moeten gehoorzamen, en de lekkende pakken melk op de vloer moeten laten liggen.

Tijdschrift Cul

7


Essay

Keukenapparatuur Naast de verhouding tussen de klant en de supermarkt is ook de houding van de klant tegenover het personeel van belang om de dubbelzinnig van klantvriendelijkheid aan te kaarten. Het lijkt er namelijk vaak op dat het personeel vergeleken wordt met de keukenapparatuur in de eigen keuken. Het personeel op de groenteafdeling dient als koelkast om het groente en fruit zo vers mogelijk te houden. De mensen van de broodafdeling worden vergeleken met een oven die 24/7 aanstaat om van de meest verse broodjes te voorzien. En tot slot de caissières, die vaker geassocieerd worden met een weegschaal en rekenmachine die het juiste gewicht en bedrag aan moeten geven, dan met échte mensen die een computer bedienen. Dit idee uit zich in een uitspraak als: ‘Kaas’, of het niet kunnen opbrengen om een medewerker terug te groeten wanneer deze vriendelijk ‘goedemiddag’ heeft gezegd. Ook het lokgedrag van klanten geeft aan dat een medewerker vaak niet als een mens van vlees en bloed wordt gezien. Door ‘Meneer kom eens’ te schreeuwen, of door te fluiten om iets te kunnen vragen, lijkt het of de medewerker een hondje is dat achter de klant aan moet lopen. In plaats van de beleefde ‘Meneer mag ik u iets vragen?’, zijn er veel onbeleefde manieren waarop een medewerker wordt aangesproken. Dit geeft aan dat veel medewerkers op een onmenselijke manier behandeld worden. Ze worden vaak als een robot gezien. Zelfs zonder technologie is er dus sprake van robotisering op de werkvloer. Nu leest dit misschien als een manifest om duidelijk te maken dat alle mensen die ooit een supermarkt hebben bezocht enorm onbeschoft zijn en eens flink moeten nadenken over hun gedrag. En deels is dat waar. Maar er zijn ook talloze mensen die ik als echte koning van de klantvriendelijkheid zie. Aan het begin van de coronacrisis kregen mijn collega’s en ik bijvoorbeeld een taart van een jong gezin omdat zij zoveel respect voor ons hadden gekregen door ons harde werk. Ook ben ik wel eens aangesproken met de vraag: ‘Sorry speel jij niet in de film Dansen op de Vulkaan? Jij bent toch Nils Verkooijen?’. Lachend moest ik haar teleurstellen, maar ik was blij dat ze dit gesprek met me aanging. Ook komt er dagelijks een meneer in een scootmobiel in de winkel, die al onze namen kent en elke maandag vraagt hoe mijn weekend was. Je wordt als klant niet zomaar koning. Respect komt namelijk van twee kanten. De koning dient respect te hebben voor het volk, en het volk voor de koning. Pas als dat allebei gebeurt, mag de klant als een vorst de winkel betreden.

Ze had gelijk, ik had de lekkende pakken melk moeten laten liggen 8

Tijdschrift Cul

‘Meneer, kom eens!’


Reportage

Verdreven uit de stad Op zoek naar de oorzaken van gentrificatie in Rotterdam Crooswijk

Rotterdam verandert in hoog tempo. Jonge vrouwen fietsen langs met yogamatjes onder hun armen, in de vensterbanken staan talloze pannenkoekenplantjes en op elke straathoek is wel een Instagram-waardige koffiebar te vinden. Het is duidelijk: de stad wordt overgenomen door yuppen. De gemeente Rotterdam viert feest; het plan om negen Rotterdamse wijken te transformeren tot ‘bakfietswijken’ lijkt gelukt. De zogenaamde opwaardering van deze wijken blijft echter niet zonder gevolgen: de komst van de één betekent het vertrek van de ander. Tekst Roos Metselaar Beeld Roos Metselaar en Sam van den Nieuwenhof Lopend door Rotterdam Crooswijk zijn de veranderingen voelbaar. Wanneer ik de wijk binnenkom, geeft een man in een Feyenoord-trainingspak een vriendelijk knikje. Hij heeft in de ene hand een biertje en in de andere hand een peuk. Het lijkt bijna alsof hij zich voor een feestje heeft verkleed als ‘Rotterdammer’. Een paar straten verderop is de typisch Rotterdamse sfeer verloren gegaan. De nieuwbouwwoningen volgen elkaar op, sommigen zelfs nog in aanbouw. De tuintjes zijn verzorgd en vrijwel allemaal voorzien van een loungeset. In één straat staan zes bakfietsen. Op de hoek van deze straat zit koffiebar ‘Croos’. De naam prijkt in gouden letters op grote ramen en het interieur is een combinatie van okergeel, vintage meubels en groene planten. Op het menu staat onder andere: toast met avocado en chai latte. Het contrast met Café Wandeloord, nog geen driehonderd meter verderop, kan bijna niet groter. In plaats van

in een lichte ruimte met witte muren, kom je hier in een donker hol terecht. Het natuurlijke licht van de grote ramen bij Croos maakt plaats voor warm kunstlicht. Hier vind je geen licht hout en zachte stoelen, maar een hoge, donkere bar met harde barkrukken. Hoewel beide ondernemers de gezelligheid van hun eettent benadrukken, verschilt hun definitie hiervan duidelijk. In een interview met online tijdschrift Vers Beton uit 2017 geven de eigenaressen van Croos aan dat ze ‘in Crooswijk een “huiskamer” misten waar mensen kunnen samenkomen’. Blijkbaar voldoet Café Wandeloord, dat al meer dan zestig jaar op de hoek van de straat zit, niet aan hun criteria voor een ‘huiskamer’. Dat is ook niet zo gek, want naast het interieur en de menukaart, is ook het publiek van de twee cafés compleet verschillend. Bij Café Wandeloord komen vooral Rotterdammers die in Crooswijk geboren en getogen zijn. Bij Croos vind je nieuwe bewoners, foodbloggers

Tijdschrift Cul

9


Reportage

en toeristen. Het is een zichtbaar voorbeeld van de groeiende tweesplitsing in de wijk. Uiteindelijk zal de laatste groep de eerste steeds meer vervangen. Van lokale slager naar fotogenieke yogastudio De opkomst van nieuwe ‘hippe’ ondernemingen, zoals yogastudio’s en industriële koffietentjes, wordt vaak terecht gezien als een van de eerste tekenen dat er een proces van gentrificatie aan de gang is. Meestal wordt het verhaal als volgt verteld: hoogopgeleide alleenstaanden, net afgestudeerden of kunstenaars zoeken een goedkope plek om te wonen in de stad. Ze voelen zich aangetrokken tot oudere, arme wijken vanwege de betaalbare woningen, ruwe uitstraling en voordelige ligging ten opzichte van het centrum. De voorzieningen in de wijk passen zich aan de instroom van deze nieuwe groepen aan. De jonge, hoogopgeleide nieuwkomers hebben andere consumptiepatronen dan de oude bewoners en dus groeit het aantal duurzame cadeauwinkels en fotogenieke sportscholen. Met deze veranderingen in bewoners en voorzieningen wordt de buurt automatisch aantrekkelijker voor andere groepen. Deze nieuwkomers, vooral kapitaalkrachtige gezinnen, die zich aangetrokken voelen tot deze ‘opkomende’ buurt, bieden kansen voor projectontwikkelaars. Nieuwe woningen schieten als paddenstoelen uit de grond. Hier is de keerzijde van het gentrificatieproces te zien: de nieuwe en gerenoveerde woningen zijn vaak veel duurder dan de oude huizen, waardoor de oorspronkelijke bewoners de huur niet meer kunnen betalen. Bovendien worden ze van de wijk ontvreemd door de nieuwe winkels en restaurants, die buiten hun smaak én budget vallen. Langzaam nemen hoogopgeleide, kapitaalkrachtige ‘yuppen’ de wijk over en worden de armere bewoners verdreven naar wijken verder van het centrum. Natuurlijk zit er een kern van waarheid in deze uitleg

10

Tijdschrift Cul

van gentrificatie. Het omschrijft precies het stedelijke proces dat aan het eind van de twintigste eeuw in Engeland plaatsvond en waarop planoloog Ruth Glass het begrip gentrificatie baseerde. Sinds deze golf van gentrificatie is er echter veel veranderd in het proces, hoewel het resultaat vaak hetzelfde blijft. Hoewel gentrificatie vaak nog steeds gezien wordt als een natuurlijk proces dat gebaseerd is op de vraag van een nieuwe, kapitaalkrachtige en hoogopgeleide middenklasse, is het in werkelijkheid geworden tot een bewust proces dat wordt nagestreefd door lokale overheden. De uitkomst van het proces is dus nog hetzelfde, maar de aanzet is veranderd. Een van de Nederlandse gemeentes die zich in het bijzonder hard maakt voor gentrificatie is de gemeente Rotterdam. Yuppen met een bakfiets In een van de pas opgeleverde straten in Crooswijk spant een vrouw een regenhoes over haar bakfiets. Voor als haar dure, legergroene RAINS-regenjas en haar recyclebare Marqt-tas nog niet genoeg waren, brengt de bakfiets het besef: dit is het bakfiets-gezin waar iedereen het over heeft, de yuppen die deze buurt ‘koloniseren’, het jonge stel dat Crooswijk wel ‘lekker ruig’ vindt. Het zijn van die mensen die avocado’s kweken in hun huiskamer en ’s avonds in een hippe sportoutfit Bikram Yoga doen. Maar belangrijker: het zijn de mensen waarvoor de gemeente Rotterdam deze huizen heeft gebouwd. In 2015 wees de gemeente Rotterdam negen wijken, waaronder Crooswijk, aan om onder handen te nemen. Voor het plan werd 4,5 miljoen euro uitgetrokken. Verantwoordelijk wethouder Ronald Schneider van Leefbaar Rotterdam stelde dat het doel was om een leuke woonomgeving te creëren voor gezinnen door bijvoorbeeld parkjes aan te leggen en stoepen te verbreden. Door deze maatregelen zouden er 10% meer ‘kansrijke’ gezinnen in de wijken rond het centrum


Reportage

moeten komen wonen. Deze ‘kansrijke’ gezinnen worden omschreven als ‘gezinnen met hoogopgeleide, werkende of werkzoekende ouders, die geen bijstandsuitkering ontvangen en een duurdere huur- of koopwoning (willen) bewonen’. Het ging bij deze maatregelen dus niet simpelweg om meer gezinnen in de wijk, zoals wethouder Schneider beargumenteerde, maar vooral om gezinnen met geld. De aangewezen wijken werden door de gemeente gedefinieerd als ‘bakfietswijken’. Ondertussen wordt deze term niet meer in beleidsstukken gebruikt en wordt er gesproken over ‘kansrijke wijken’, maar de associatie met bakfietsen laat zien dat er geprobeerd werd een specifiek soort gezin aan te trekken. De bakfiets werd geassocieerd met tweeverdieners, met haastig bellende moeders met kinderen voorin en met vaders die nog even snel de kinderen naar school brengen, om daarna te gaan connecten op een netwerkevent. De gemeente Rotterdam was niet op zoek naar meer gezinnen, maar enkel naar gezinnen met hoogopgeleide ouders en een hoog inkomen. De bredere stoepen waren dan ook bedoeld om bakfietsen te parkeren. Deze poging tot het aantrekken van kapitaalkrachtige gezinnen is niet incidenteel. Al rond de eeuwwisseling waren er zorgen in de Rotterdamse gemeenteraad; een aantal wijken lag er vervallen bij en er waren veel sociaaleconomische problemen. Het aantrekken van kapitaalkrachtige gezinnen werd als oplossing gezien. Zo bestond in 2000 nog 21,5% van de totale Rotterdamse woningvoorraad uit koopwoningen. In 2013 was dat al gestegen tot 34,3%. Ook werd in 2005 geprobeerd jonge, creatieve stedelingen en hun gezinnen aan te trekken met ‘klushuizen’, die door nieuwe bewoners zelf konden worden gerenoveerd. Het beleid is sindsdien weinig veranderd. In augustus 2019 bleek uit onderzoek van Trouw dat de gemeente Rotterdam de sociale woningvoorraad te rooskleurig waardeerde, om meer dure woningen te kunnen bouwen. Al deze maatregelen passen in het stedelijke beleid, waarbij er niet alleen meer dure woningen worden gebouwd om kapitaalkrachtige gezinnen aan te trekken, maar waarbij er ook steeds meer goedkope woningen worden gesloopt. Tussen 2012 en 2019 nam het aantal huurwoningen in bezit van een woningcorporatie in Rotterdam met negenduizend af. In het beleidsplan ‘Woonvisie 2030’ wordt tussen 2017 en 2030 nog eens een afname van zestienduizend goedkope woningen voorgeschreven. Het is dus geen toeval dat het aantal pannenkoekenplantjes in Crooswijk zo is gegroeid; het is het resultaat van een bewuste poging om meer yuppen naar de wijk te trekken. De vraag is: waarom wil Rotterdam zo graag inwoners met een hoger inkomen?

de bewoners spreekt over een veelvoorkomend scenario. Zijn woning werd gerenoveerd en hij moest tijdelijk weg, maar kreeg ‘terugkeergarantie’. Die garantie was een stuk minder waard toen zijn huur na de renovatie van 300 euro naar 710 euro steeg. De documentaire schetst een doembeeld: winkels gaan failliet en bewoners moeten vertrekken. Maar volgens de gemeente zijn deze veranderingen noodzakelijk. ‘Sociale menging’, het bewust zorgen voor een andere samenstelling van inkomensgroepen in een wijk, zou de situatie voor alle buurtbewoners verbeteren. In sommige Rotterdamse wijken zouden inwoners elkaar namelijk gevangen houden in armoede en een slecht leefmilieu. Volgens stadsgeografen Justus Uitermark en Reinout Kleinhans en socioloog Jan Willem Duyvendak is het stadsbestuur in werkelijkheid vooral bang voor sociale onrust in de stad. Het aantrekken van middenklasse-gezinnen is dan ook een manier om de controle te houden. Het besturen van een stad met hogere inkomens is ‘makkelijker’: de kosten zijn lager en er is minder sociale onrust. Een wijk met veel arme inwoners vraagt bijvoorbeeld om meer wijkteams en woningonderhoud. Kapitaalkrachtige gezinnen hebben minder bijstand nodig en zorgen voor minder kosten. Daarnaast levert zo’n rijke wijk ook meer geld op. Zo stelde toenmalig burgemeester Ivo Opstelten in 2007 dat hoge inkomens belangrijk zijn voor een goed vestigingsklimaat voor internationale bedrijven. In zijn woorden: ‘Als yuppen gelukkig zijn in de stad, dan gaat het er goed.’ De concurrentiepositie ten opzichte van andere steden wordt dus beter als de stad gevuld is met kapitaalkrachtige inwoners. De eigenaresse van Café Wandeloord heeft gelijk: ze past niet meer in het commerciële plaatje van Rotterdam. Volgens Marco zijn het yuppen die hem uit Crooswijk verjagen. In werkelijkheid is de komst van yuppen enkel een zichtbaar gevolg van overheidsbeleid. Dit beleid is de echte reden dat Marco waarschijnlijk zal moeten verhuizen uit ‘zijn’ wijk. Het ‘opwaarderen’ van de stad klinkt positief, maar de komst van kapitaalkrachtige inwoners gaat altijd gepaard met een afname van de inwoners zonder dit kapitaal. Als er niets verandert aan het beleid zal er in Rotterdam uiteindelijk alleen nog plaats zijn voor rijke, hoogopgeleide yuppen met een bakfiets.

Het gaat goed Toen de gemeente Rotterdam de bakfietswijken in het leven riep, was het doel vooral om van de nieuwe bewoners rolmodellen te maken. Ze werden omschreven als ‘sterke schouders’ waar de buurt op zou kunnen bouwen. Die doelstelling lijkt bij lange na niet behaald. Als je de PowNed documentaire Crème de la Crooswijk uit 2018 kijkt, wordt vooral de vijandigheid jegens de nieuwkomers duidelijk. Zo zegt Marco, die al zijn hele leven in de wijk woont: ‘Dat zijn yuppen. Die gaan mij eruit kankeren, uit mijn kankerbuurtje.’ Ondanks de grove taal, legt deze documentaire de vinger op de zere plek. ‘Ik denk dat wij niet meer in het plaatje passen’, spreekt de eigenaresse van Café Wandeloord, waarmee ze de terechte angst verwoord om verdreven te worden uit de buurt. Een van

Tijdschrift Cul

11


Essay

Een geschiedenisles over identiteit Hoe geschiedenis tot leven komt in het heden Op 16 juni 2020 werd het standbeeld van Juan de Oñate weggehaald in Albuquerque, New Mexico. Hij is één van de vele standbeelden die zou worden verwijderd als gevolg op de protesten na de moord op George Floyd. Dit had als gevolg dat in veel landen kritisch werd teruggekeken op de manier waarop westerse geschiedenis wordt verteld. Draagt de manier waarop wij de westerse geschiedenis aanleren bij aan de instandhouding van institutioneel racisme? Het antwoord ligt complexer dan men denkt. Tekst & Beeld Oscar Slagveer Als Nederlander van Surinaamse afkomst lagen de geschiedenislessen in retrospectief gevoeliger dan ik aanvankelijk dacht. Ik herinner me hoe ik als kind op de basisschool altijd stond te popelen om de leraar te horen vertellen over de historische figuren en gebeurtenissen die onze maatschappij hadden vormgegeven. Zeker als kind met een grote fantasie, voelde het als een spannende interactieve attractie om te horen over de Franse Revolutie en de Nederlandse helden die ons hadden bevrijd van de Spanjaarden in de Tachtigjarige Oorlog. Ik beleefde deze lessen altijd als een soort reis waar ik mezelf ook in kon voorstellen. Het was immers de geschiedenis van het land waarin ik was geboren. Ik was onder de indruk en wilde me verbonden voelen met het gevoel van trots en identiteit dat in deze lessen naar boven kwam. Ik stelde me vatbaar op en twijfelde niet aan de informatie die me werd geleverd. Ik werd enthousiast als we het voor één les hadden over Suriname en de slavernij en vond het niet raar als de rest van de lessen weer gingen over de geweldige industriële revolutie. Ik herinner me hoe de leraar op een gegeven moment naar de slavernij verwees als ‘een zwarte bladzijde in onze geschiedenis’. Het zou nog lang duren voordat ik me zou realiseren hoe raak deze woorden waren en hoe ze mij altijd bij zouden blijven. Naast het feit dat de slavernij daadwerkelijk slechts twee bladzijden opmaakte in onze geschiedenisboeken, was het voor mij ook de enige connectie met mijn Surinaamse erfgoed binnen deze lessen. Wat voor mij met mijn naïeve verwachtingen een positief moment had kunnen zijn van erkenning en identiteit werd ineens een moment van negativiteit, schaamte en ongemak. Ik zat in een diverse klas met veel verschillende etniciteiten, maar dat zou altijd het moment blijven waarop ik mezelf en mijn niet-Nederlandse vrienden niet meer kon herkennen in de historische verhalen van de leraar. Het gevoel van trots waar ik eerst zo op teerde was aangetast. Een gedeelte van mijn wezen en mijn Nederlandse identiteit voelde zich nu ineens ‘anders’. De realisatie Op de middelbare school begonnen de twijfels over de vertelling van de geschiedenis voor het eerst op te komen. Ik

12 12

Tijdschrift Cul

ging naar het VWO en ik herinner me dat we een film keken over Columbus. De leraar maakte duidelijk dat de Columbus die we in deze film zagen niet representatief zou zijn voor de Columbus die daadwerkelijk heeft geleefd. De Columbus in deze film was een sympathieke man die na een ‘enge’ confrontatie met een paar mannen van de lokale Taino bevolking bevriend raakte met inheemse stammen. We zagen hoe ze hun eten deelden en hoe ze samen lachten om een kampvuur totdat Columbus bij toeval ontdekte dat één van de mensen een gouden ketting droeg. Hier stopte de leraar de film en ging hij verder met de les, waarbij hij nogmaals iets zei over hoe deze clip niet representatief was voor de echte interactie. Toch zou deze clip mij altijd bijblijven en zou het nog jaren duren voordat ik me bewust zou worden van het daadwerkelijke verloop van deze interactie en de behandeling van de inheemse mensen. Deze ontwikkeling betekende echter niet dat ik me begon te realiseren dat er misschien meer kanten waren aan het verhaal dan ik in eerste instantie had gedacht, maar dat deze andere perspectieven werden vertegenwoordigd als bijzaak. We wisten dat het verhaal dat in de film werd laten zien niet representatief was voor de realiteit, maar de docent liet deze vertelling van de geschiedenis alsnog zien. Er werd ons verteld dat er een mogelijkheid was dat Columbus misschien verantwoordelijk was voor vreselijke daden jegens de inheemse bevolking. Het was niet per se interessant om te weten wat voor daden. Dit was een tumultueuze fase in de ontwikkeling van veel gekleurde leerlingen die helaas werd bemoedigd door het toenmalige schoolsysteem. Aan de ene kant realiseer je je dat het verhaal complexer en veelzijdiger is dan wordt verteld, maar aan de andere kant wordt er ook geen gerichte actie ondernomen om erachter te komen hoe dit verhaal dan wel in elkaar zit, waardoor men bewust onwetend blijft. We leerden opnieuw over onderwerpen zoals de slavernij en het kolonialisme, maar focusten op de handel en de Nederlandse welvaart en niet op de perspectieven van de tot slaaf gemaakten of gekoloniseerden. Natuurlijk was er af en toe een klein stukje tekst over ene J.P. Coen die massamoorden had gepleegd op de Molukse Eilanden maar we wisten dat dat nooit een belangrijk onderdeel zou uitmaken van de toets. Wat in


Essay

de toets voorkwam was dat de Trans-Atlantische driehoekshandel bestond uit een ruil in textiel, ijzer en mensen. De menselijkheid van deze mensen deed er niet toe, het belangrijke was hun aanwinst aan de Nederlandse economie of de waarde van het grondgebied waar zij op leefden. Waar ik mij eerst ‘anders’ voelde, begon nu langzaam ook een gevoel van ‘insignificantie’ te komen.

‘Healing’

Er was een lange tijd waarin ik moeite had met het accepteren van mijn Surinaamse identiteit en de socio-culturele aspecten die daarbij kwamen kijken. Nu ik aan de universiteit studeer, realiseer ik me echter hoe belangrijk geschiedenis is voor het vormen van een identiteit en hoe verkeerd mijn beeld van mijn geschiedenis eigenlijk nog steeds is. De manier waarop geschiedenis wordt verteld is niet slechts een verhaal waarin één perspectief voornamelijk wordt behandeld, het is een manier waarop men de eigen identiteit, maar ook die van hun land, vormgeeft. Het verhaal dat mij als jonge enthousiaste leerling werd aangeleerd als ‘de Nederlandse geschiedenis’, was slechts een simpele opeenhoping van onvolledige en enkelzijdige perspectieven op gebeurtenissen waarin de menselijkheid en ervaringen van niet-witte identiteiten als onbelangrijk worden

bestempeld. Ik ben ook Nederlander, maar in de geschiedenis die mij toen werd verteld was mijn Nederlandse identiteit onzichtbaar en insignificant. Mijn Surinaamse voorvaderen die waarschijnlijk net zoveel aan de opbouw van Nederland hebben bijgedragen als de handelaars die hen hadden verhandeld, zijn gecensureerd en verminderd tot ze enkel worden benoemd als goederen. De moorden op de Nederlandse protestanten tijdens de Tachtigjarige Oorlog zitten nog hevig in mijn hoofd geprent, maar de moorden op mijn donkere voorouders tijdens het Nederlandse kolonialisme heb ik recent zelf moeten opzoeken. De Nederlandse geschiedenis is divers en rijk aan verschillende perspectieven van niet-witte mensen van over de hele wereld. Zolang wij deze perspectieven negeren, negeren wij ook de niet-witte Nederlander en de bijdragen die hun voorvaderen aan het land hebben geleverd. Zolang wij deze mensen verminderen tot goederen en hun massamoordenaars blijven eren met standbeelden en incomplete vertellingen van hun daden, zullen zij zich ook minderwaardig voelen binnen de Nederlandse geschiedschrijving. Als deze eenzijdige, incomplete geschiedenislessen in stand wordt gehouden, zal Nederland een incompleet en eenzijdig beeld van zichzelf in stand houden, dat mensen zoals mij tekortschiet. Dat is hoe systematisch racisme door blijft leven.

Tijdschrift TijdschriftCul Cul

13 13


Essay

Ons land dat ons land niet is Hoe de natuur van de burger werd onteigend Veel mensen weten niet dat het bij wet verboden is in een natuurgebied bessen te plukken. Het plukken van bessen wordt gezien als vorm van wildstroperij. Boetes daarvoor kunnen oplopen tot zo’n 4100 euro. In de Nederlandse natuur gelden bepaalde restricties voor burgers. Maar zorgen deze restricties er wel voor dat burgers zich thuis voelen in hun leefomgeving en zich verantwoordelijk voelen voor de natuur? Tekst & Beeld Rowan Meereboer Natuurwetgeving is er om de ecologische orde in stand te kunnen houden en natuurgebieden schoon te houden. En dat is ook logisch, want de mens brengt veel schade toe aan het ecosysteem. Zo worden bijvoorbeeld bijna alle natuurbranden in Nederland veroorzaakt door mensen. Restricties zorgen er echter ook voor dat een relatie van wederkerigheid tussen burger en natuur wordt bemoeilijkt: een relatie waarbij de mens wat voor de natuur kan betekenen en de natuur wat voor de mens. Zo’n relatie tussen burger en natuur zou kunnen bijdragen aan de bewustwording van hoe kwetsbaar de natuur is en hoe afhankelijk wij als mensen van de natuur zijn. Onze duinen die onze duinen niet zijn Ik kom oorspronkelijk uit Schoorl, een dorp aan de Noordzeekust van Noord-Holland dat onderdeel uitmaakt van de gemeente Bergen. Schoorl staat bekend om zijn duinen, die de hoogste en breedste van Nederland zijn. In de zomer van 2019 had ik met vrienden het idee om een weekendje te kamperen in de duinen. Toen we erachter kwamen dat je hier hoge boetes voor kon krijgen, zijn we uiteindelijk toch maar op een camping gaan zitten. Het natuurgebied de Schoorlse Duinen wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer werkt in opdracht van de rijksoverheid en heeft, in lijn met de Nederlandse wet- en regelgeving omtrent natuurbehoud, bepaalde beperkingen opgelegd aan de bezoekers. Naast dat er natuurgebieden zijn die worden beheerd door Staatsbosbeheer zijn er natuurgebieden die worden beheerd door corporaties. Zo wordt het Noordhollands Duinreservaat, dat van de Schoorlse Duinen tot Wijk aan Zee loopt, beheerd door PWN, een waterleidingbedrijf. In de door corporaties beheerde natuurgebieden gelden vaak strengere regels. Mensen moeten bijvoorbeeld voor het Noordhollands Duinreservaat een dagkaart kopen. De beperkingen en plichten die gelden in de Schoorlse Duinen en het Noordhollands Duinreservaat, gelden ook voor de omwonende Schoorlaars en Bergenezen. Ik als Schoorlaar zie de Schoorlse Duinen als mijn habitat. Het is daarom frustrerend voor mij en andere Schoorlaars om op onze tenen te moeten lopen in de eigen leefomgeving. Hoe-

14

Tijdschrift Cul

wel het vanzelfsprekend lijkt dat men zich in natuurgebieden aan bepaalde regels moet houden, is dit niet altijd zo geweest. Dit bestuurssysteem lijkt te zijn voortgevloeid uit een bestuurssysteem dat stamt uit de middeleeuwen. Een moderne landheer In de middeleeuwen werd er in Nederland een feodaal stelsel ingevoerd waarbij een vorst domeinen toewees aan landheren. Dit feodale stelsel resulteerde in het zogenoemde hofstelsel; landheren verpachten stukken land aan boeren die daar vaak al woonden. Boeren hadden geen zeggenschap meer over het land dat ze verbouwden en het was voor hen ook niet meer toegestaan te jagen in de omringende natuur. Boeren die op verpacht land leefden werden op deze wijze afhankelijk gemaakt van hun landheer, die toezag op de distributie van de oogst en goederen. De leefomgeving van boeren en andere burgers werd zo van hen onteigend. In de vele eeuwen die volgden is hier weinig aan veranderd. Het land dat vroeger van de boeren werd onteigend, is onteigend gebleven. We hebben het nu alleen niet over ‘landheren’, maar over ‘Staatsbosbeheer’, ‘grootgrondbezitters’ of ‘corporaties’. Dat onze leefomgeving niet ons eigendom is, zien velen als iets vanzelfsprekends. In andere landen waar dit feodale systeem nooit heeft bestaan, wordt de mens dan ook meer vrijgelaten in de natuur. Allemansrechten en allemansplichten Door de erfenis van het hofstelsel hebben Nederlanders veel plichten en weinig rechten met betrekking tot de natuur. In Zweden is dit anders. Zweden heeft in het verleden namelijk nooit een feodaal en domaniaal systeem gekend. Daardoor bestaat hier het zogenaamde allemansrecht. Dit houdt in dat iedere Zweedse burger het recht heeft te allen tijde in de natuur te recreëren en gebruik te maken van dat wat er in de natuur te vinden is. Als Zweed heb je dan ook het recht om wild te kamperen, vissen te vangen en bessen te plukken in de natuur. Er zijn echter wel restricties omtrent het omhakken van bomen en het jagen op wilde dieren, al zijn dit vrij recente aanpassingen aan de wet. Of een allemansrecht zoals dat in Zweden bestaat


Essay

ook in Nederland zou kunnen werken, is nog maar de vraag. Nederland is immers veel dichter bevolkt dan Zweden. Een vergelijkbare regelgeving zou eventueel wel kunnen bestaan op lokaal niveau, waarbij de inwoners van bijvoorbeeld de gemeente Bergen het recht hebben om in de duinen te kamperen, bessen te plukken en bomen om te hakken. Uiteraard moeten burgers in zo’n scenario ook wat terugdoen voor hun natuurlijke omgeving om zo het ecosysteem in balans te houden. Zo zouden er afspraken gemaakt kunnen worden dat je alleen een boom mag omhakken wanneer je meehelpt nieuwe bomen te planten of dat je in de natuurgebieden mag kamperen als je daarnaast ook bijdraagt aan het schoonhouden van een natuurgebied. Er zouden ook afspraken gemaakt kunnen worden met boeren. Zo zouden lokale boeren hun vee in de duinen kunnen laten grazen, waardoor de grond automatisch bemest wordt. Ook zou het met een hernieuwde regelgeving mogelijk kunnen worden dat er burgerinitiatieven voor voedselbossen worden opgezet die kunnen bijdragen aan de soortendiversiteit in de natuur. Zo kan de lokale bevolking van

een gebied bijdragen aan het in stand houden van de dynamiek van de natuur en er tegelijkertijd van profiteren. Elk stuk van Nederland staat onder beheer van iets of iemand. Dit is een erfenis van het oude hofstelsel dat ervoor heeft gezorgd dat stukken grond werden verpacht aan landheren. Zo werd de habitat die voorheen van lokale gemeenschappen was onteigend. Deze onteigening zorgt er vandaag de dag voor dat burgers zich niet volledig thuis kunnen voelen in hun leefgebied. De mens voelt zich thuis in zijn huis omdat hij zowel de vrijheid heeft te doen en laten wat hij wil en de verantwoordelijkheid heeft om voor het huis te zorgen. Wanneer burgers meer vrijheid zouden krijgen in hun leefomgeving zou er een balans in het ecosysteem kunnen ontwikkelen waar ook de mens deel van kan uitmaken. En op deze manier kunnen de burgers van de gemeente Bergen, de gemeente Texel of de gemeente Ede het gevoel krijgen dat hun natuurlijke leefomgeving ook hun thuis is.

Elk stuk van Nederland staat onder beheer van iets of iemand

Tijdschrift Cul

15


Alumni

Alumna aan het woord: Masja Cohen

Dus je bent antropoloog, en nu? Door middel van kleine stapjes de wereld iets beter maken. Zo luidt de mantra van antropologe Masja Cohen. Als projectmanager sociaal domein bij de gemeente Amsterdam en mede-auteur van het boek Antropoloog Gezocht! zet ze het beroep antropoloog weer op de kaart. Het idee daarachter: als wij niet in onszelf geloven, wie dan wel? Tekst Lucca de Ruiter Beeld Masja Cohen Na afgestudeerd te zijn in de antropologie kwam Masja Cohen voor een probleem te staan: ze had tijdens haar studie veel antropologische kennis en vaardigheden opgedaan, maar wist niet hoe ze deze kon toepassen op de werkvloer. Ze was zich überhaupt niet bewust van haar toegevoegde waarde als antropoloog. Eenmaal werkzaam bij de gemeente Amsterdam op de afdeling Inburgering, merkte ze dat haar manier van kijken vaak anders was dan de heersende gedachte. Er werd veel vanachter de bureaus gewerkt, terwijl zij zich telkens afvroeg of het beleid wel paste bij de vraag van de mensen waarover het daadwerkelijk gaat: ‘Als antropoloog leer je in

16 16

Tijdschrift Tijdschrift Cul Cul

gesprek te gaan met mensen en constant vragen te stellen, te observeren, hun wereld van binnenuit te begrijpen, maar het was niet de bedoeling dat ik op die manier keek en vervolgens kritische vragen stelde over het beleid dat we voerden. Als beleidsmedewerker werk je immers voor de politiek en moet je uiteindelijk doen wat de politiek vraagt. Daar heb ik heel lang, en eigenlijk nog steeds, moeite mee gehad.’ Op een gegeven moment kwam Rita Verdonk aan de macht als minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarna het politieke discours op het gebied van inburgering compleet veranderde. Waar het eerst ging over kansen bieden aan mensen die vaak


Alumni

ook graag de taal wilden leren en aan het werk wilden, werd er nu een heel ander, negatiever beeld neergezet van ‘de inburgeraar’. Cohen vertelt: ‘Daar moest ik aan meewerken. Dat ging ik niet doen. Ik kon dat beleid niet aan mezelf en mijn antropologische zelf verkopen.’ Een radertje in het geheel? Cohen besloot weg te gaan bij de gemeente Amsterdam, totdat zij een vacature zag voor projectmanager in het sociale domein. Daar voelde zij de vrijheid die ze miste in haar beleidsfunctie. Haar houding ten opzichte van het werken bij de gemeente is dubbel: ‘De gemeente is een bureaucratische organisatie. Wetten en regels bepalen waar je ruimte zit als ambtenaar. Waar ik last van heb zijn die regeltjes. Tegelijkertijd worden die regels deels ook door de gemeente gemaakt en kan je van binnenuit kijken of zo’n regel het doel nog wel dient. Ik vind het ook wel een sport om dat uit te dagen, maar het kan soms ook frustrerend zijn.’ Toch staat ze achter haar overtuiging dat kleine stappen er wel degelijk toe doen. Net als veel andere antropologie studenten, stapte ze met grote idealen de werkwereld in. Inmiddels betoogt ze, deels om zichzelf niet teleur te stellen, dat het beter is om je verwachtingen iets bij te stellen: ‘Als je dan toch die wereldverbeteraar wil zijn, kan je beter van binnenuit dingen veranderen dan dat je er van buitenaf tegenaan gaat schoppen.’ In haar huidige functie gaat ze op microniveau op zoek naar die interventies die er voor de samenleving toe doen. Zo is ze bijvoorbeeld bezig met de verbetering van de Waterlandpleinbuurt in Amsterdam-Noord. Daarbij observeert zij een grotere maatschappelijke trend waarbij er steeds meer rekening wordt gehouden met de mening van betrokkenen: ‘Je ziet dat de mores verandert. We willen steeds meer dat mensen meepraten. Mensen kunnen ook beter meepraten, mede door het internet. Maar hoe je dat gesprek voert, dat weten heel veel organisaties eigenlijk niet.’ Daar ligt volgens haar dan ook de taak van de antropoloog, die een brug kan slaan tussen inwoner en overheid, maar ook tussen consument en producent. De antropoloog is een bruggenbouwer.

De wijde wereld in Samen met academisch antropoloog Laurens Bakker en bedrijfsantropoloog Walter Faaij is Cohen op zoek gegaan naar de verhalen van antropologen op de arbeidsmarkt. Deze verhalen schreven zij op in de nieuwe editie van het boek Antropoloog Gezocht!. Eerder, in 2007 en herzien in 2015, bracht Cohen Gezocht: antropoloog m/v uit. In de nieuwe editie staan niet alleen relevante anekdotes, maar ook theoretische handvatten voor antropologie studenten die binnenkort de arbeidsmarkt betreden. Zo wordt er uitgelegd hoe je het best kan zoeken naar vacatures en wat de ins en outs van promoveren zijn. Ook hebben studieadviseurs van verschillende universiteiten in Nederland samen een hoofdstuk geschreven over de meest gestelde vragen van studenten over hun toekomst op de arbeidsmarkt. Een van de belangrijkste boodschappen van het boek is: wil je als antropoloog meer erkenning, dan moet je er zelf ook wat aan doen. Verberg dus niet dat je antropoloog bent, maar leer de taal van je werkgever en pas daarop aan hoe je uitlegt wat je weet en kan. Eén van de antropologen in het boek, Jitske Kramer, bedrijfsantropologe, omschreef zichzelf niet als antropoloog, maar als cultural engineer en wist zo een klus binnen te halen. Voor sommige studenten zal ‘bedrijfsantropologie’ altijd een contradictio in terminis blijven, maar toch is bedrijfsantropologie een groeiend werkveld waar steeds meer interesse in is. Behalve het advies het heft in eigen handen te nemen, worden nog talloze andere tips gegeven in het boek: kopjes thee drinken met interessante mensen, stage lopen, leren je talenten uit te kunnen leggen in een korte pitch, maar het belangrijkste is uiteindelijk simpelweg in jezelf geloven. ‘Ook in twee weken kun je goed veldwerk doen’, stelt Cohen, ‘wij kunnen dingen achterhalen die anderen vanachter hun bureautafel niet zien’. Volgens Cohen is het belangrijk om zowel aan je idealen vast te houden als pragmatisch te zijn in de overweging wat je echt kunt veranderen. Uiteindelijk kun je als antropoloog op heel veel mooie plekken terechtkomen, zolang je maar doet wat ons als antropologen sterk maakt: onbevooroordeeld verwonderen.

KOM BIJ DE KRING Afgestudeerd! En dan? Antropologen belanden na hun studie in zeer diverse beroepen die niet altijd (direct) gerelateerd zijn aan de studie. De kans is groot dat je na verloop van tijd binding met je vakgebied en de academische wereld kwijtraakt. Zonde, nietwaar? Wil je na je studie graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in jouw vakgebied? In contact blijven met studiegenoten en docenten? Word dan lid van de Kring Antropologie/Amsterdams Netwerk Cultureel Antropologen (ANCA).

Wat heb ik aan mijn lidmaatschap? - Gratis toegang tot activiteiten van de Kring Antropologie (borrels, lezingen, filmavonden). - Gratis lenerspas voor de UvA-universiteits bibliotheken. - Gratis toegang tot de jaarlijkse alumnidag van de UvA. - Flinke korting op UvA-voorzieningen (zoals: Universitair Sportcentrum en UvA-colleges). Kijk voor meer informatie op: www.uva-alumni.nl/antropologie

Tijdschrift TijdschriftCul Cul

1717


Reportage

Studentenkamer met zwembad Een reportage over de staat van studentenwoningen in Amsterdam In Amsterdam wonen veel studenten in flats die slecht worden onderhouden door de woningcorporaties. In mijn zalmroze sovjetflat is het bijvoorbeeld zeer moeilijk om snel een beheerder te bereiken als een deur in het slot is gevallen. In de flat is het dan ook algemeen bekend dat je ‘Gabber’ moet bellen, als je dit op tijd opgelost wil hebben. Voor twintig euro maakt hij je deur weer open, no questions asked.

Tekst Eva Frijns Beeld Daniëlle Kronenburg

18

Tijdschrift Cul


Reportage

Woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede huisvesting die toegankelijk is voor mensen met een laag inkomen, zoals voor studenten. Veel studenten komen in het begin van hun studie te wonen in een van de studentenflats die worden aangeboden door woningcorporaties zoals De Key. Dit zijn de flats waar je met een relatief korte wachttijd terecht kan. Vaak is de noodzaak om te verhuizen groot voor nieuwe studenten, bijvoorbeeld vanwege de afstand vanaf het ouderlijk huis. Door krapte op de woningmarkt, met bizarre prijzen voor studentenkamers, worden zelfs de lelijkste flats in de slechtste conditie een geweldige optie. De kwaliteit die gewaarborgd zou moeten worden door de woningcorporaties, is in veel gevallen ver te vinden. Zelf heb ik meer dan drie jaar gewoond in een studentenflat in Amsterdam Noord. Hoe leuk het kon zijn samen met de huisgenoten, zo slecht waren de omstandigheden waarin we het gezellig hadden: muizen die in de keuken komen chillen en zeker niet van plan zijn er weg te gaan en die de woningcorporatie niet zal gaan proberen weg te jagen; warm water dat op de meest willekeurige momenten onaangekondigd wordt afgesloten; en woonruimtes die sinds de jaren 70 niet meer goed onder handen zijn genomen. Ondanks de aanvragen van de bewoners, houdt de woningcorporatie zich veelal afzijdig.

Studenten staan er soms om bekend dat zij leven en kunnen leven in de meest gore en slechte omstandigheden

Dweilen met de kraan open Dat onze zalmroze sovjetflat van ellende aan elkaar hangt wordt al snel duidelijk. Als je komt aanlopen, zie je al de gaten in de muur, komt de rioollucht je bij de entree tegemoet en volgt vaak een gammele tocht in de lift naar boven. Maar ook in de kamers zelf is vaak niet veel meer gedaan dan het broodnodige. Een van deze vele voorbeelden is de verwarming waar amper naar wordt omgekeken door het beheer van de flat. Bij één van de bewoners is de verwarmingsbuis eens midden in de winter gesprongen, terwijl de andere bewoners de verwarming op de hoogste stand hadden staan. Het gevolg was een overstroming; meer dan honderd liter heet water stroomde door de kamer die spontaan in een sauna en een zwembad was veranderd. Samen met de huisgenoten werden dijken gemaakt van lakens, handdoeken en alles wat maar gebruikt kon worden, terwijl het water maar bleef stromen. Dweilen met de kraan open was nooit zo letterlijk als toen. Ondanks de meerdere noodoproepen, duurde het meer dan anderhalf uur voordat iemand ter plekke was om te helpen. In de weken voor deze ‘overstroming’ waren al bij meerdere mensen op de gang kleine lekkages van de verwarming geweest. De bewoners hadden al bij het beheer aangegeven dat er controles uitgevoerd moesten worden, omdat de

staat van de verwarming volgens de loodgieters zo slecht was. Dit was duidelijk niet gedaan. Een veilig thuis Ook bij criminele activiteiten in een flat in Amsterdam Nieuw-West werd door de woningcorporatie weggekeken. In een van de gangen van de studentenflat was een kamer niet bewoond, maar steeg tegelijkertijd het energiegebruik wel enorm. Naar aanleiding van een melding van de bewoners zelf, is de politie ingeschakeld en werd in de onbewoonde kamer een wietplantage aangetroffen. Volgens de politie moet het de woningcorporatie wel zijn opgevallen dat het energieverbruik plotseling tot zorgwekkende hoogte steeg. Toch is niet door de woningcorporatie maar de bewoners ingegrepen. Dat de daders een sleutel van de woning en de desbetreffende kamer hadden, was ook een reden voor bezorgdheid bij de bewoners. Meerdere keren hebben zij dan ook gevraagd of de sloten vervangen konden worden omdat zij zich niet veilig voelden bij het idee dat de criminelen die de wietplantage beheerden, elk moment zomaar hun woning in konden. Zoals te verwachten was, duurde het ook niet lang voor er daadwerkelijk werd ingebroken in deze woning en er waardevolle spullen werden meegenomen. Aangezien er geen sporen van inbraak waren aangetroffen, duidde het erop dat de inbreker hoogstwaarschijnlijk een sleutel had om de woning in te komen. Ondanks de vraag vanuit de bewoners om de camerabeelden van de lift te bewaren, is dit niet gebeurd. Na meer dan een jaar zijn de sloten van één deur vervangen, waardoor het dus nog wel mogelijk is voor mensen met een oude sleutel om via de andere deur de woning binnen te komen. Het waarborgen van de veiligheid van de bewoners in een flatgebouw is een verantwoordelijkheid die door de woningcorporatie serieus zou moeten worden genomen, maar in veel gevallen dus te wensen over laat. Studenten staan er soms om bekend dat zij leven en kunnen leven in de meest gore en slechte omstandigheden. Toch is het de vraag of zij het verdienen om dit te moeten doen. De prijzen die voor de huur worden betaald door de jonge studenten zijn extreem hoog en doen geen recht aan de zogenaamde kwaliteit die hen wordt geboden door de woningcorporaties. De eerste ervaring van het op kamers wonen, zou niet moeten bestaan uit angst voor je eigen veiligheid en moeilijk te bereiken beheerders. Ook voor studenten zou een goed en veilig huis niet te veel gevraagd moeten zijn.

Tijdschrift Cul

19


Achtergrond

Ons Geheimpje Bestaat er een platform dat het gewicht van het incest-probleem kan dragen? Het is 15 oktober 2017 en Twitter explodeert. Een nieuwe hashtag neemt het internet over: #MeToo. ‘Als je een ervaring hebt met seksueel misbruik, tweet dan #MeToo!’. Een dag later is de hashtag al meer dan vijfhonderdduizend keer gebruikt. Een meisje dat vijftien jaar geleden door haar vader misbruikt werd, schrijft een tweet en twijfelt hem te posten. Maar nee. Ze schaamt zich. Daarnaast kan deze tweet haar familie uit elkaar drijven. Ze wil niet dat iemand het weet. Ze zwijgt.

Tekst & Beeld Daniëlle Kronenburg Tijdens de MeToo-beweging ontstond er veel aandacht voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Slachtoffers werden aangemoedigd om met hun verhaal naar buiten te treden. Daders werden aangepakt. Overal ter wereld voelden slachtoffers die hun verhaal al jaren verdrongen, de ruimte om hun stem te verheffen en te vertellen wat hen was overkomen. Als slachtoffer leef je in een onzekere wereld. Je wil je verhaal van de daken schreeuwen, maar er komt geen geluid uit je keel. Je weet niet wat de reacties van je naasten gaan zijn. Je bent bang. Misschien word je niet geloofd. Misschien word je voor gek verklaard. Misschien zien mensen je dan voor het vieze, misbruikte stuk vlees dat je eigenlijk denkt te zijn. Deze gedachten en talloze andere zijn genoeg onderbouwing voor een slachtoffer om zich stil te houden. Gelukkig opende de MeToo-beweging eindelijk het gesprek. Eén cruciaal onderwerp bleef echter onbesproken. Waar zijn de tweets en hashtags over incest? Eén op de vier meisjes en één op de zes jongens wordt vóór het achttiende jaar seksueel misbruikt door iemand binnen de familie. En dit zijn alleen nog maar de gevallen waarvan het officieel is vastgesteld. Over incest wordt niet gepraat, dus er zijn ook maar weinig accurate getallen over te vinden. Het is een onderwerp dat zo diep onder de zeespiegel is gezonken, dat zelfs de wetenschap haar niet kan opduiken.

20

Tijdschrift Cul


Achtergrond

Achter gesloten deuren Seksueel misbruik veroorzaakt een trauma bij het slachtoffer. Vaak krijgt een slachtoffer te maken met posttraumatische stress-stoornis (PTSS), een psychische aandoening waarbij men flashbacks, angst en nachtmerries ervaart. PTSS is voor niemand goed, maar bij slachtoffers van incest hangt er nog een extra lading aan. Het is namelijk vaak geen optie om de dader te vermijden. Het slachtoffer wordt keer op keer geconfronteerd met de dader en daarmee met de gebeurtenis. De klachten krijgen geen ruimte om te helen en het slachtoffer blijft gewond. Doordat incestueus misbruik plaatsvindt binnen de familie creëert deze vorm van misbruik een ontzettend onveilige situatie. De dader is altijd in het vizier. Er is geen toevluchtsoord en het thuisfront verandert in een leeuwenkooi. Je broer slaapt in dezelfde slaapkamer. Je neef logeert ook bij opa en oma. Je oom komt regelmatig langs voor een wijntje met je ouders. Je woont bij je vader in huis. Waar een slachtoffer op de werkvloer een nieuwe baan kan zoeken, kan jij het slagveld nooit verlaten. Je bent altijd in gevaar. Onschuld Incestueus misbruik gebeurt vaak op zeer jonge leeftijd. Tegen een jong kind kan een dader makkelijk zeggen dat de gebeurtenis een geheimpje blijft. Als je dat geheimpje doorvertelt, zullen er hele ernstige dingen gebeuren. Het kind gehoorzaamt de dominante, oudere persoon. Een kinderbrein kan niet begrijpen wat er gebeurt en weet dat er geluisterd moet worden naar familieleden die ouder zijn dan het kind. Er kan niet over het trauma gepraat worden en het brein kan niet bevatten wat er zojuist is gebeurd. Vaak besluit het brein dan om het voorval te vergeten. Jarenlang heeft het slachtoffer last van PTSS-gerelateerde klachten, zonder te weten waar deze vandaan komen. Dan, opeens, komt het trauma op

latere leeftijd terug de bewuste gedachten in gerold. Opeens begrijp je waar de klachten vandaan komen. Opeens ben je een slachtoffer. Na al die jaren kan het gevoel ontstaan dat de ervaring misschien wel helemaal niet zoveel effect op je heeft gehad. Het is inmiddels al zo lang geleden. Je hebt er al voor gezorgd dat je de dader niet meer hoeft te zien. Je hebt al een gezonde relatie met je seksualiteit. Hoe erg kan het zijn? Daarnaast was het misbruik niet meer dan een paar ongepaste aanrakingen. Je zult je vast aanstellen. Toch? Af en toe een nachtmerrie hebben, is te overzien. Het angstige gevoel bij dominant gedrag van een willekeurige voorbijganger stelt niks voor in vergelijking met de impact die jouw verhaal zal hebben op je familie. Voor een slachtoffer kan het voelen alsof de mededeling de moeite niet waard is.

Waar zijn de tweets en hashtags over incest? Doorbreek de stilte Incest is taboe. Seksuele handelingen binnen de familie worden vanuit de samenleving beschouwd als verkeerd en onrein. Seksueel misbruik zorgt er vaak al voor dat een slachtoffer zich schaamt voor de gebeurtenis. Echter, bij incest is deze schaamte nog zoveel groter. Het taboe rondom incest is zo diepgeworteld in de samenleving dat er geen weg omheen lijkt te zijn. Slachtoffers zijn bang om vies en besmet gevonden te worden. Ze willen niet dat mensen op hen neer gaan kijken door een gebeurtenis waar zij nooit een keuze in hebben gehad. De schaamte rondom de gebeurtenis is vaak een grote motivatie voor een slachtoffer om hun verhaal niet te vertellen. Een andere reden waarom het voor slachtoffers van incestueus misbruik zo ontzettend moeilijk is om over de ervaring te praten, is het feit dat het binnen een web van familiale relaties plaatsvindt. Het uitspreken over de gebeurtenis kan voor complexe situaties zorgen binnen de familiekring. Familieleden kunnen ruzie krijgen, er kan wantrouwen ontstaan en mensen kunnen uit hun familie verbannen worden. Als slachtoffer heb je geen overzicht over de mogelijke gevolgen van het vertellen van je verhaal. Daarnaast zijn daders vaak dominante figuren binnen de familie, die veel macht hebben over wat er binnen de familie gebeurt. Dit vergroot de angst om niet geloofd te worden en de angst voor mogelijke wraakacties van de dader. Het moeilijkste voor slachtoffers van incestueus misbruik is het gesprek aangaan. Echter, geen enkel probleem kan worden opgelost zonder erover te praten. We moeten slachtoffers het gevoel geven dat hun verhaal gehoord wordt. Het platform dat de MeToo-beweging gebouwd heeft, bleek niet sterk genoeg om het gewicht van het incest-probleem te dragen. Daarom moet er een nieuw platform komen, één waarop iedereen mag staan, één waardoor er een einde kan komen aan dit eeuwenoude probleem. Het incest-probleem is groot en complex dus de oplossing zal dat ook zijn. Hopelijk, als wij het gesprek openen, kunnen we samen nadenken over een oplossing.

Tijdschrift Cul

21


Essay

De teloorgang van het tegendraadse

Vrijzinnige krakers versus de lucratieve plannen van de gemeente ‘Amsterdam is uniek vanwege haar lange traditie van tegencultuur. De stad ontwikkelt zich en daardoor komt deze cultuur onder druk te staan. Daarom beschermen we de rafelranden.’ Deze belofte stond in het coalitieakkoord uit 2018 van de gemeente Amsterdam. Maar van die bescherming is weinig terecht gekomen: waar Amsterdam vroeger het walhalla voor creatievelingen was, heeft veel vrije ruimte inmiddels plaatsgemaakt voor luxe appartementen en hotels. De creatieve stad wordt met uitsterven bedreigd. Tekst Lucca de Ruiter Beeld Kraakstaat & Daniëlle Kronenburg Nog geen jaar na de belofte van de coalitie in 2018 werd het ADM-terrein ontruimd, nota bene tijdens Kerst. Dit terrein was 21 jaar lang een vrijplaats voor kunstenaars, creatievelingen alternativo’s, die daar eigenhandig een kunstenaarsdorp bouwden, kinderen grootbrachten en festivals organiseerden. Hoewel er verschillende manieren zijn waarop een vrijplaats gesticht kan worden, gebeurt dit in Amsterdam vooral in de vorm van kraken. De stad kent een rijke kraakgeschiedenis, die begon na de Tweede Wereldoorlog toen er grote woningnood was ontstaan. In 1971 maakte een aantal gerechtelijke uitspraken het kraken bovendien min of meer legaal. Volgens onderzoek van Floris de Graad en Pieter Breek gaf dit het kraken in de daaropvolgende jaren extra stimulans. Voor het eerst ontstonden in Amsterdam op grote schaal vrijplaatsen.

22

Tijdschrift Cul Tijdschrift Cul

In de gekraakte panden droegen bewoners gemeenschappelijk de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het pand en werd er vaak voor gekozen de inkomsten onderling te nivelleren. Ook werden er buurtvoorzieningen opgezet, zoals gereedschapsuitleen, volkskeukens, fietsenmakers en theaters. Kraakpanden waren dus niet alleen een reactie op woningnood, maar ook een plek waar idealen in de praktijk gebracht werden. Bed, tafel, stoel: huis Vroeger was voor ontruiming een dagvaarding nodig die op naam van de bewoner stond. Door de identiteit van de bewoners te verbergen, bijvoorbeeld door alleen voornamen of bijnamen te gebruiken, kon men langer in de panden blijven wonen. Ook konden krakers ‘bewoningswil’ laten blijken door aan te tonen dat zich in de woning een huiselijk leven afspeelde. Dat was makkelijk te regelen door een bed, tafel en een stoel neer te zetten. Maar in 2010 was het uit met de pret en werd kraken per wet verboden. Sindsdien riskeren krakers maximaal een jaar celstraf. Dit had grote gevolgen voor het aantal vrijplaatsen. Waar Amsterdam in 1980 nog 78 vrijplaatsen kende, zijn dit er nu nog maar vijftien. Sinds 1980 is er nog veel meer veranderd: de grondprijzen zijn explosief gestegen, waardoor alles zonder winstoogmerk de stad uitgedrukt wordt. Ook werd Amsterdam een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven. De stad werd trendy, waardoor mensen met dikkere portemonnees naar de stad trokken. Maar het verdwijnen van vrijplaatsen is niet enkel een gevolg van de markt: de gemeente heeft hierin wel degelijk een rol gespeeld. Als grondbezitter heeft de gemeente Amsterdam er in vele gevallen voor gekozen dat de huur marktconform moest worden, wat voor sommigen een verdriedubbeling van de huur betekende. Zowel op nationaal als op gemeentelijk niveau is er bewust voor gekozen om commercialisering de vrije loop te laten.


Essay

Geregeld zootje ongeregeld Maar er zijn toch nog allerlei creatieve plekken in Amsterdam? Denk aan Pakhuis de Zwijger, De Ceuvel en de NDSM werf ? Dat klopt. Deze vallen onder het zogeheten broedplaatsenbeleid van de gemeente Amsterdam, waarvoor in 1998 het startsein gegeven werd. De bedoeling daarvan was om broedplaatsen te creëren voor kunstenaars, bedrijven en woningen die, als het een beetje meezit, de stad ook nog wat extra allure geven. Toen het broedplaatsenbeleid net was ingevoerd, werd het volgens onderzoekers de Graad en Breek gefinancierd met fondsen die afkomstig waren uit de jaarlijkse inkomsten van het Grondbedrijf van de gemeente. Die inkomsten worden voornamelijk verkregen uit de toenemende waarde van de grond en de huizen die in het bezit zijn van de gemeente. De waarde van de grond neemt toe door de onbelemmerde marktwerking. Die broedplaatsen klinken dus als een leuk idee, maar het proces dat het ontstaan van de nieuwe broedplaatsen mogelijk maakt staat haaks op de ideeën die achter de oorspronkelijke vrijplaatsen zaten. Juist de marktwerking waar stichters van vrijplaatsen zich aan willen onttrekken, draagt bij aan de vervanging van vrijplaatsen door broedplaatsen. Vrijplaatsen zijn uitgesproken non-commercieel van aard en bieden een plek voor mensen die buiten de lijntjes kleuren. Door via het broedplaatsenbeleid te werken vernielt de gemeente in feite een prachtig kunstwerk, om de maker in ruil daarvoor een genummerde kleurplaat aan te bieden.

van wat geld is nauwelijks voldoende om het verlies van de vrijplaatsen te compenseren, laat staan ervoor te zorgen dat deze in de toekomst kunnen blijven bestaan.

‘Excuse me, where is the street art?’

Vrijplaatsen spelen een belangrijke rol in het culturele en creatieve leven van de stad. Het zijn de laatste vestingen van een tegencultuur waarbinnen mensen op een andere manier invulling kunnen geven aan hun rol in de maatschappij. Bij het wonen of werken in een vrijplaats komt meer kijken dan in een reguliere woon- of werkomgeving. Er is intensieve betrokkenheid en gemeenschappelijkheid, die elders vaak mist. Het kraken van panden gaat niet alleen om woonruimte: er wordt een eigen, eerlijkere wereld gecreëerd. Het is nog maar de vraag of de teloorgang van de tegencultuur ooit hersteld kan worden. Amsterdam wordt een stad voor enkelen en niet voor velen. Hierdoor verliest de stad niet alleen mooie plekken, maar ook haar identiteit. Zelfs voor de mensen die enkel bezig zijn met geld verdienen is het een verlies. Nadat diverse kleurrijke kraakpanden aan de Spuistraat ontruimd werden, kregen bewoners van de straat immers dagelijks te maken met drommen toeristen die vroegen waar de street art gebleven was die zij in hun boekjes hadden zien staan. Dat zijn ironisch genoeg een hoop gemiste inkomsten aan street art tours.

De gemeente vernielt een kunstwerk om in ruil daarvoor een kleurplaat aan te bieden

Een kunstenaar die een broedplaats wil beginnen moet een officiële procedure doorlopen, waarbij het ‘nut’ van het project bewezen moet worden. De investering die gedaan wordt door het Bureau Broedplaatsen van de gemeente moet immers terugverdiend worden. Door deze bureaucratische molen worden initiatiefnemers gedwongen om de broedplaats als een bedrijf te runnen. Aan kunst en creativiteit op zichzelf wordt geen waarde meer gehecht. De enige vraag die telt is: wat levert het op? Ook grafisch ontwerper Floris van Driel stelt: ‘Waar kraken actief beslag legt op een ruimte om ook een stuk van de stad te claimen als je eigen, zijn broedplaatsen eerder een manier om de buurt op te leuken door er kunstenaars in te proppen voor weinig geld.’ Broedplaatsen werken volgens hem op lange termijn vooral gentrificatie in de hand. De gemeente heeft in het coalitieakkoord en door middel van het broedplaatsenbeleid erkend dat creatieve plekken in de stad behouden moeten worden, maar lijkt hiervoor geen structurele waarborging te bieden. Het vrijmaken

Tijdschrift Cul

23 23


Recensie

Gebroken bomen groeien door Recensie van de film The Florida Project

‘Weet je waarom dit mijn lievelingsboom is? Omdat het een omgevallen boom is die nog steeds doorgroeit’, vertelt de zesjarige Moonee aan haar vriendinnetje Jancey. Moonee en haar vrienden groeien op in een groot paars motel, gelegen aan een snelweg in Florida, Amerika. Moonee leeft met minimale ouderlijke supervisie, hangt rond op straat en bedelt om een ijsje te kunnen kopen. Ondanks deze zware, kindonvriendelijke omstandigheden is Moonee een sterk, bazig en levendig meisje. Een omgevallen boom die blijft groeien. Tekst Lola Rogaar Beeld Oscar Slagveer In de kleurrijke en energieke film The Florida Project (2017) worden Moonee’s avonturen en het kattenkwaad dat zij uithaalt gedurende haar zomervakantie gevolgd. Wonend in een hotelkamer met haar jonge, scheldende en getatoeëerde moeder, brengt de bijdehante Moonee de zomer met haar vriendjes door. Ze spelen op straat en in winkelcentra en hangen rond bij de receptie van het motel. Ze spugen op auto’s, dwalen rond langs de snelweg en zijn, zonder zich daarvan direct bewust te zijn, ook getuigen van geweld, prostitutie en andere heftige situaties. Toch zijn zij herkenbaar in hun jeugdigheid en onschuldigheid. Er is sprake van een interessante combinatie van kinderlijke onschuld, die gepaard gaat met momenten van bewustwording waarin Moonee de problemen van haarzelf en haar moeder lijkt op te merken. Met een geschrokken, vragende blik staat zij dan toe te kijken hoe een vreemde man ineens de badkamer binnenloopt of hoe iemand voor de deur omver wordt gereden door een auto. Een motel naast een snelweg in Orlando, omringd door billboards en grote, losstaande gebouwen lijkt op het eerste gezicht niet de vrolijkste, meest kindvriendelijke plek voor een jong meisje om op te groeien. Regisseur Sean Baker

24

Tijdschrift Cul

heeft de ruimte echter weten te portretteren als een kleurrijke omgeving vol mogelijke avonturen. Door de vertrouwdheid waarmee de kinderen rondwandelen en hangen, lijken de grootte en afstanden kleiner. Zij zijn niet alleen thuis in hun motelkamers, de hele omgeving is hun thuis. De receptie, in het kantoor van de manager, op de straat en in de natuur: overal lijken de kinderen zich thuis te voelen. De film geeft een kijk op de heersende armoede in de Verenigde Staten en de andere kant van de American Dream: de opeenstapeling van schulden, een onzekere woonsituatie, het moeten leven van gratis eten en geld moeten verdienen met prostitutie. Terwijl Moonee zich lachend en schreeuwend vertrouwd maakt in het motel en de omgeving, worstelt haar moeder met geldzaken, het behouden van de ‘woning’ en de zorg voor haar dochter. De kleurrijke, fantasierijke wereld waarin Moonee leeft is tegelijkertijd een plek van grote armoede, problemen en worsteling. Gedurende de film groeit ook het heftige bewustzijn dat Moonee gebonden is aan deze plek en aan deze leefwijze. Het motel aan de snelweg is voor haar een ‘normaal’ thuis. Zoals een omgevallen boom kan doorgroeien, groeit ook Moonee door.


Achtergrond

Waakzaam en dienstbaar? Een kritische kijk op de politie in Nederland

Haagse agenten die zich na het mishandelen van een Marokkaans-Nederlandse arrestant ‘Marokkanenverdelgers’ noemen, beelden van politieagenten die onnodig op verdachten schieten zoals op 18 juni 2020 in Eindhoven en de gewelddadige dood van Tomy Holten afgelopen maart in Zwolle. Het rammelt bij de politie in Nederland en dat wordt steeds duidelijker. Hoe komt het dat er zo veel mis gaat bij het corps en hoe gaan we daar mee om? Tekst Yasmine Fikken Beeld Sam van den Nieuwenhof & Daniëlle Kronenburg Sinds mei 2020 is de Black Lives Matter-beweging veel in het nieuws geweest. De moord op George Floyd door politieagent Derek Chauvin heeft wereldwijd mensen op de been gebracht om te protesteren tegen racisme en racistisch politiegeweld.‘Ook in Nederland’ was een veel geziene tekst op borden van Black Lives Matter-demonstranten door heel Nederland. De vonk van de Amerikaanse demonstraties is de hele wereld overgeslagen omdat de problematiek, namelijk: anti-zwart racisme en politiegeweld, op veel plekken resoneert. Zo ook in Nederland. Politiegeweld, waaronder etnisch profileren, is voor sommige Nederlanders onderdeel van hun dagelijkse realiteit. Hoewel het gesprek naar aanleiding van deze protesten nog te vaak gaat over de noodzaak van een gesprek, zoals tijdens het racismedebat van de NPO op 12 juli, is het belangrijker om te kijken naar één van de redenen waarom zoveel mensen de afgelopen weken de straat op zijn gegaan: racistisch politiegeweld. Ondanks dat het aanhoudend etnisch profileren bij de politie eens in de zoveel tijd

naar boven komt drijven in de media, wordt het onderwerp in de politiek niet heel serieus genomen. Dit blijkt maar weer uit een wetsvoorstel betreffende geweldsgebruik door agenten dat afgelopen oktober 2019 haast geruisloos door de Tweede Kamer is geslopen. De wet, waar, met uitzondering van Denk, alle partijen in de kamer voor hebben gestemd, zal er onder andere voor zorgen dat politiegeweld landelijk geregistreerd en beoordeeld wordt in de rechtbank Midden-Nederland, ook wel de Blauwe Kamer genoemd. Hierdoor wordt de ambtsinstructie van de politie ook de strafrechtelijke norm. Wanneer een agent geweld gebruikt met dodelijke gevolgen kan hij hier volgens deze wet maximaal een driejarige gevangenisstraf voor ‘het schenden van de ambtsinstructie’ voor krijgen. Ook zijn agenten volgens deze wet niet langer automatisch verdacht wanneer er sprake is van geweld. Vanuit de juridische wereld en mensenrechtenorganisaties zijn er bezwaren tegen deze nieuwe wet omdat er gevreesd wordt voor een geweldstoename bij de

Tijdschrift Cul

25


Achtergrond

politie. In het licht van de recentelijke protesten zijn er door een aantal partijen kritische kamervragen gesteld over deze wet die na het zomerreces van 2020 door de Eerste Kamer behandeld zullen worden. 41 doden D66 is inmiddels kritisch over de wet. Eén van de vragen die door een partijlid gesteld werd is hoe de zaak van Mitch Henriquez in deze nieuwe wet behandeld zou zijn geweest. Hoewel we het antwoord op deze vraag en het verloop van deze nieuwe politiewet zullen moeten afwachten, is het wellicht belangrijk om in het licht van de huidige gebeurtenissen stil te staan bij de dood en zaak van Mitch Henriquez. Eind juni 2015 werd de tweeënveertigjarige Mitch Henriquez gewelddadig gearresteerd in Den Haag door vijf agenten die onder andere gebruikt maakten van een nekklem. Hij overleed kort na de arrestatie als gevolg van zuurstofgebrek. Maar twee van de vijf agenten zijn strafrechtelijk vervolgd waarvan de één vrijgesproken is en de ander, die de dodelijke nekklem tijdens de arrestatie toepaste, tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld is na hoger beroep. Hoewel de dood van Mitch Henriquez één van de bekendste gevallen van fataal Nederlands politiegeweld is, is het lang niet de enige. Control Alt Delete (CAD) is een Nederlandse organisatie die zich inzet tegen etnisch profileren en politiegeweld. Sinds januari 2016 zijn er, volgens cijfers van CAD, 41 mensen tijdens of kort na een arrestatie overleden. De organisatie monitort sinds de dood van Mitch Henriquez de hoeveelheid mensen die omkomen onder verantwoordelijkheid van de politie door publiek toegankelijke informatie nauwkeurig door te spitten en contact op te nemen met de nabestaanden. Opvallend is dat bij geen enkel geval gedurende de afgelopen vier jaar een agent is vervolgd. Geen van de zaken van deze 41 doden onder verantwoordelijkheid van de politie is ooit voor de rechter gekomen. Natuurlijk zal er niet in al deze gevallen sprake zijn geweest van buitenproportioneel politiegeweld, maar sommige zaken roepen op z’n minst een heleboel onbeantwoorde vragen op. Bijvoorbeeld de dood van Salim Hadj Ali uit Leidschendam. De tweeëntwintigjarige Salim werd in september 2019 gearresteerd en

26

Tijdschrift Cul

overleed enkele dagen na zijn arrestatie in het ziekenhuis. Na een onderzoek heeft het OM geen doodsoorzaak kunnen vaststellen, maar wel gesteld dat Salim niet door extern letsel is gestorven. Zijn familie zet hier vraagtekens bij, aangezien hij bij zijn arrestatie wel degelijk veel letsel heeft opgelopen. Een zaak waar we het einde nog van moeten zien, is die van de dood van Tomy Holten. Op zaterdag 14 maart 2020 rent Tomy door een Jumbo-supermarkt in Zwolle. Nadat hij door medewerkers naar buiten is gezet en opnieuw de supermarkt inkomt, wordt de politie gebeld. Wat volgt is een gewelddadige arrestatie waarin zowel burgers als agenten bovenop Tomy zitten en gebruik wordt gemaakt van een nekklem. Na een bezoek van een ambulance wordt hij meegenomen naar het cellencomplex waar hij één uur na zijn arrestatie overlijdt. Hoewel de dood van Tomy Holten nog steeds wordt bekeken door de rijksrecherche en er dus nog weinig bekend is, ziet het er somber uit. Het autopsierapport van het OM ontvangen door de broer van Tomy zou onvolledig zijn en ook niet overeenkomen met de beelden van de arrestatie. Ook krijgt de broer van Tomy wegens zijn kritische en actieve houding, door onder andere contact te onderhouden met journalisten, binnen het proces geen verdere informatie over de voortgang.

Etnisch profileren is een vorm van politiegeweld Politiegeweld met een dodelijke afloop zoals deze drie gevallen is maar het topje van de ijsberg. Excessief geweld zonder dodelijke afloop komt nog veel vaker voor. Ook al zijn hier weinig cijfers over, liegen de beelden er niet om. Op 18 juni 2020 liep er in Eindhoven een man met een groot mes rond. De politie stelde tegen de NOS dat één agent zich zo bedreigd voelde door de man dat hij hem in zijn been moest schieten. Echter, de beelden die op mediawebsite Dumpert te zien zijn, vertellen een ander verhaal. De man staat stil op een leeg plein met een mes in zijn hand tegenover meerdere bewapende politieagenten. Nadat de agenten waarschu-


Achtergrond

wingsschoten hebben gelost en dichterbij komen, draait de man zijn rug naar de agenten toe en spreid, met het mes nog in zijn handen, zijn armen zoals gevraagd. Vervolgens schiet een agent hem in zijn been en valt hij op de grond waarna hij gearresteerd wordt. Etnisch profileren Excessief politiegeweld gaat niet altijd met een duidelijk racistisch motief samen, wat wel duidelijk het geval was bij de agenten die na het mishandelen van een arrestant video’s hiervan op WhatsApp deelden en zichzelf ‘Marokkanenverdelgers’ noemden. Toch worden mensen van kleur oververtegenwoordigd in de slachtoffers van politiegeweld. Volgens cijfers van Control Alt Delete waren 43% van de overledenen onder verantwoordelijkheid van de politie tussen 2016 en 2019 mensen van kleur, tegenover 18% witte mensen en 39% waarvan de etniciteit onbekend is. In een recent EenVandaag opiniepanel bleek dat van de respondenten 3% van de witte mensen tegenover 29% van de mensen van kleur zich wel eens gediscrimineerd heeft gevoeld door de politie. Ook gaf 36% van de mensen van kleur aan bang te zijn voor een aanhouding wanneer ze de politie zien, naast enkel 5% van de witte mensen. Dit heeft te maken met etnisch profileren. Etnisch profileren is het uitgaan van uiterlijke kenmerken, zoals huidskleur, nationaliteit, religie of taal, om verdachten op te sporen terwijl daarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat. In de woorden van antropoloog Sinan Çankaya tijdens het racisme-gesprek in samenwerking tussen de VPRO, Pakhuis de Zwijger en Lilith Mag: ‘Etnisch profileren is een vorm van politiegeweld.’ Er constant door de politie uitgepikt worden vanwege bijvoorbeeld je huidskleur is een vorm van alledaags geweld dat sommige Nederlanders op stelselmatige basis meemaken. Het is moeilijk om etnisch profileren te scheiden van andere vormen van politiegeweld omdat het de keuze over wie de politie staande houdt of als crimineel ziet betreft. Etnisch profileren is niet alleen schadelijk voor de burger in kwestie, maar ook voor de politie zelf. Er is keer op keer uitgewezen dat etnisch profileren geen effectieve wijze is om criminelen op te sporen. Uit een recent onderzoek van CAD in samenwerking met studenten van de Vrije Universiteit bleek

dat het vangstpercentage, ook wel de mensen die na politiecontact beboet of gearresteerd werden, onder jongeren met en zonder een niet-westerse migratieachtergrond even hoog is. Dit komt omdat er geen inherente verschillen zijn te maken tussen mensen op basis van uiterlijke kenmerken zoals wordt gedaan bij etnisch profileren. Echter, omdat mensen en instituties deze verschillen denken te zien en daar naar handelen worden ze ook gecreëerd, zoals terug te zien valt in programma’s als Opsporing Verzocht en in misdaadstatistieken waarin mensen van kleur oververtegenwoordigd zijn. Dit komt omdat de politie door etnisch profileren mensen racialiseert: mensen van kleur worden gereduceerd tot hun huidskleur en krijgen daarbij een imago van criminaliteit. Etnisch profileren is dan ook een van de vele uitingen van racisme waar mensen van kleur op een dagelijkse basis mee te maken kunnen krijgen. Omdat de politie een overheidsinstantie is, is dit dan ook een vorm van institutioneel racisme. Ook al ziet onze minister-president ‘institutioneel racisme’ als een moeilijke en zelfs vervreemdende sociologische term, is het een veelomvattend systeem waar ook de politie een rol in speelt. Het is hoog tijd voor structurele verandering binnen de politie om etnisch profileren en de gewelddadige arrestaties die we nu nog te vaak zien tegen te gaan. Ook binnen het politiekorps klinkt dit geluid: BlueM een groep van jonge politieagenten door het hele land, heeft recent een manifest gepubliceerd met tien stappen om positieve veranderingen te stimuleren. In het manifest vragen ze hun collega’s onder andere om erkenning van het probleem dat etnisch profileren vormt en vragen ze om een duidelijke begrenzing van het ongewenste gedrag bij de politie en consequenties wanneer een agent deze overschrijdt. Toch hebben we nog een lange weg te gaan, als we kijken naar het nieuwe wetsvoorstel omtrent de politie en de veelal laconieke houding van de politietop over de huidige problemen. Het is belangrijk om als burger alert op deze problemen te zijn. Dit betekent niet zozeer een negatieve, maar eerder een kritische houding naar de politie. Ook is het goed om je te wapenen met kennis omtrent je rechten en plichten als je staande wordt gehouden door de politie en te blijven demonstreren tegen dingen waar je niet achter staat.

Tijdschrift Cul

27


Reportage

Oost west, thuis best Wat betekent ‘thuis zijn’ voor jou? Het woord ‘thuis’ roept verschillende associaties op bij mensen. Wanneer iemand zich ergens thuis voelt, en wat dit gevoel voor iemand inhoudt, verschilt van persoon tot persoon. Waar de één zich thuis voelt op de bank met een lekker boek, voelt de ander zich eerder thuis in de natuur. Ik vroeg aan een aantal mensen wat ‘thuis zijn’ voor hen betekent.

Tekst Jip Leferink Beeld Rowan Meereboer

Jezelf ergens thuis voelen is een belangrijke behoefte. Het is een behoefte waarvan het belang pas echt duidelijk wordt wanneer dit gevoel weg is of onder druk komt te staan. Er zijn een aantal gemeenschappelijke voorwaarden die ervoor zorgen dat een mens zich ergens thuis voelt. Deze gemeenschappelijke voorwaarden zijn vertrouwdheid, veiligheid en

28

Tijdschrift Cul

voorspelbaarheid. Maar hoe deze voorwaarden vorm krijgen, is voor iedereen anders. De vier mensen die ik over het begrip ‘thuis zijn’ heb gesproken, interpreteren dit alle vier anders. Meer dan één ‘thuis’ Lina reist sinds vier jaar de hele wereld over. Haar reis begon in China, waar ze een aantal maanden bij gezinnen oppaste als au pair. Hierna heeft ze ruim een jaar in Ghana gewoond en nu zit ze al ruim vijf maanden in Indonesië. Het voelt voor Lina alsof ze vele ‘thuizen’ heeft gehad, maar tegelijkertijd heeft ze ook het gevoel alsof ze niet echt een thuis heeft. Op alle plekken wist ze immers dat ze er maar tijdelijk zou zijn. Voor Lina is thuis een plek waarmee ze zich verbonden voelt, waar ze herinneringen heeft en waar ze kan doen waar ze zin in heeft. ‘Ik heb zeventien jaar lang geleefd in hetzelfde huis waar ik ook geboren ben. Het heeft in die tijd altijd als een thuis gevoeld, maar toen ik terugkwam na anderhalf jaar in Ghana te hebben gewoond voelde het niet meer als thuis. Alles voelde vreemd, alsof ik er niet meer hoorde.’ Vanaf toen voelde het huis waar ze opgroeide meer als een uitvalsbasis waar ze even kon ‘overleven’ voordat ze weer op reis ging naar haar volgende bestemming. Lina voelt zich vooral thuis wanneer ze zich ergens welkom voelt. Haar ideale thuis zou in een warm land zijn, waar ze vooral veel buiten kan leven, omringd door de natuur. ‘Ik vind het belangrijk dat ik in een omgeving woon waar ik voel dat ik gerespecteerd word en dat ik voel dat ik er mag zijn. De mensen in de omgeving zijn dus ook heel belangrijk voor dat gevoel.’


Reportage

Thuis zonder huis Ryan is 39 jaar en al bijna tien jaar dakloos. Voordat hij dakloos werd, feestte hij veel en gebruikte hij veel drugs. Dit sloeg dusdanig door, dat het kopen van drugs belangrijker voor hem werd dan het betalen van zijn huur. Het werd een onhoudbare situatie; Ryan belandde op straat. Soms slaapt hij een tijd bij een vriend, maar tegenwoordig slaapt hij vooral in een daklozenopvang. Ryan heeft geen fysiek huis, maar desondanks heeft hij nog wel een bepaald ‘thuisgevoel’. Hij haalt zijn gevoel van thuis zijn uit het maken van tekeningen en door het maken van muziek. ‘Thuis zijn is niet alleen het bezitten van een huis en je je daar goed voelen, het zit voor mij ook echt in creatief bezig zijn. Het geeft me een veilig gevoel. Ik kan me echt even helemaal terugtrekken in mijn eigen wereld.’ Binnenkort hoopt Ryan weer zijn eigen huis te hebben, te werken en naar zijn zeggen ‘een deel te zijn van de samenleving’. Hij voelt zich wel eens een buitenstaander, alsof de maatschappij volop draaiende is en hij er geen onderdeel van uitmaakt. Dat is verdrietig, maar Ryan heeft ook de afgelopen tien jaar ontzettend veel geleerd. ‘Ik ben thuis in mijzelf, dat betekent dat ik niet meer een huis van stenen nodig heb om me ergens thuis te voelen. Ik ben genoeg voor mezelf.’ Thuis in Frankrijk Sarah besloot drie jaar geleden om Nederland in te ruilen voor Frankrijk. Nu is haar thuis in de Morvan, een bosrijk gebied in het midden van Frankrijk. Hier woont ze samen met haar honden, op driehonderd meter afstand van een bos. Frankrijk is een land waar Sarah zich thuis voelt, dit gevoel heeft ze al zo lang ze zich dat zelf kan herinneren. Wanneer ze vroeger met haar gezin op vakantie ging naar Frankrijk, overviel dit gevoel haar al zodra ze de grens overreden. De verbondenheid met dit land was dus al duidelijk voordat ze daadwerkelijk in Frankrijk woonde. In Frankrijk vindt Sarah meer rust dan in Nederland. ‘Mensen zijn in Frankrijk een stuk minder hard en direct dan in Nederland, Fransen zijn discreter en spreken zachter.’ Wat ze soms wel mist, is het strand en het wandelen door de duinen.

‘In de camper voel ik me overal ter wereld lekker!’

‘Ik heb geen huis van stenen nodig om me ergens thuis te voelen’

Een huis op wielen De laatste persoon die ik vroeg naar wat ‘thuis zijn’ voor diegene betekent, was mijn bloedeigen oma. Ze trekt er ieder jaar een paar maanden op uit in een camper, samen met haar man. Met zijn tweeën trekken ze door veel verschillende landen om nieuwe plekken te ontdekken. Van Marokko tot Polen, van Griekenland tot Frankrijk: ze hebben samen al veel afgereisd. Volgens mijn oma heeft ze ook niet één, maar twee plekken die ze thuis kan noemen: hun huis en hun camper. ‘In de camper voel ik me overal ter wereld lekker! Het is mijn eigen huis op wielen, met mijn eigen warme bed en mijn eigen spulletjes.’ Het belangrijkste bij het creëren van een thuisgevoel, vindt mijn oma dat ze zich veilig voelt en dat ze vrijheid heeft. Dat ze zich er prettig voelt en dat ze er alles kan doen wat ze maar wil. ‘De natuur laat me ook heel erg thuis voelen. Dat is echt heel belangrijk. De rust en de stilte geven me een gevoel van warmte. Waar de stad energie uit me zuigt, geeft de natuur mij veel energie.’ Jezelf ergens thuis voelen is een tamelijk ongrijpbaar gevoel, het is heel persoonlijk waar dit gevoel precies vandaan komt. Lina voelt zich met meerdere plekken op de wereld verbonden, Ryan voelt zich thuis wanneer hij zijn creativiteit kan uiten, Sarah voelt zich thuis in Frankrijk en mijn oma voelt zich thuis in haar camper. Een ‘thuis’ is lang niet alleen gebonden aan bepaalde plek, maar het gaat ook om mensen, situaties, associaties en voorwerpen die hierin mee spelen.

Tijdschrift Cul

29


Achtergrond

Laten we het wel gezellig houden Het belang van gesprekken over racisme In de zomermaanden van 2020 gingen duizenden Nederlanders de straat op om te demonstreren tegen racisme. Ook in Nederland hebben we wel degelijk te kampen met racisme. Toch hoor ik mensen om me heen vaak zeggen dat het hier in Nederland allemaal wel meevalt. Op verjaardagen worden er vaak grapjes gemaakt over de demonstraties; als je dan een serieus gesprek wil aangaan krijg je al snel te horen dat het wel ‘gezellig’ moet blijven. Tekst Stans de Jong Beeld Oscar Slagveer

Ik schrijf dit artikel omdat ik het lastig vind om gesprekken over racisme aan te gaan. Ik zal nooit weten hoe het is om racisme te moeten ervaren en ik ben me bewust van mijn geprivilegieerde positie als wit persoon. Het valt me op dat veel witte mensen om me heen racisme ‘een moeilijk onderwerp’ vinden en het zien als een ver-van-mijn-bed-show, terwijl dat het juíst niet is. Zolang witte mensen ontkennen dat zij - hoewel ze zich geen racist voelen - een rol hebben in het bestaan van racisme, zal er geen verandering plaatsvinden. Het is niet enkel het probleem van mensen die er slachtoffer van zijn, het is vooral ook het probleem van de mensen die het genereren en in stand houden, bewust of onbewust. Zoals de Amerikaanse activiste en filosofe Angela Davis zegt: ‘In een racistische samenleving is het niet genoeg om geen racist te zijn, we moeten anti-racistisch zijn.’ In plaats van enkel te zeggen dat je geen racist bent, moet je dus proactief handelen en racisme op die manier tegengaan. Hier hoort bij dat je jezelf moet onderwijzen en soms gesprekken moet voeren die niet altijd even makkelijk zijn. Niet iedereen in mijn familie of vriendenkring denkt bijvoorbeeld hetzelfde over racisme als ik. In deze gesprekken wil ik wel de discussie voeren maar tegelijkertijd mijn liefde voor de desbetreffende persoon bewaren. Hoe reageer je dan op iemand die zegt dat het allemaal wel meevalt? Laat je het gaan of ga je het gesprek aan? Een tolerant zelfbeeld Het Nederlandse zelfbeeld is aan herziening toe. Nederland wordt als een progressief en zeer tolerant land gezien, waarbij vrijheid en gelijkheid hoog in het vaandel staan. Gloria Wekker beschrijft in haar boek White Innocence dat veel witte

30

Tijdschrift Cul

Nederlanders zichzelf veelal beschrijven als ‘tolerant, ethisch gerechtvaardigd, kleurenblind en vrij van racisme’ en daarom vaak snel in een defensieve kramp schieten wanneer dit positieve zelfbeeld in twijfel wordt getrokken. De vierhonderd jaar Nederlandse imperiale heerschappij is van grote invloed op het ‘culturele archief ’: de opvattingen waarmee witte Nederlanders zijn opgegroeid en die verweven zijn in hun doen en laten. Dit wordt vaak beschouwd als de normale gang van zaken. De geschiedenis heeft dus een essentiële rol in hoe er in het heden wordt gedacht en gehandeld. Wekker beschrijft een paradox waarbij Nederlanders een tolerant en niet-racistisch zelfbeeld hebben, terwijl de maatschappij waar zij deel van uitmaken onderhevig is aan mechanismen van institutioneel racisme. Institutioneel racisme houdt in dat er sprake is van systematische discriminatie van groepen op basis van geschreven én ongeschreven regels, tradities, gedrag en omgangsvormen. Dit bevindt zich onder meer in de taal, sollicitatieprocedures, de huizenmarkt, de ‘Nederlandse tradities’ en politiekorpsen. Hoeveel bewijs van racisme er ook wordt aangedragen, veel witte mensen lijken er alleen over te willen praten wanneer zij zich er comfortabel bij voelen. Als wit persoon hoef je je echter niet comfortabel te voelen als het over racisme gaat. Een gesprek over racisme wordt juíst nuttig wanneer het wat ongemakkelijk wordt. Institutioneel racisme In gesprekken met familie en vrienden komt vaak naar voren dat racisme enkel wordt gezien als een hatelijke en agressieve houding richting mensen van kleur. Je zou dan alleen ‘een racist’ kunnen zijn wanneer je daadwerkelijk kwade bedoelingen hebt. Deze gedachte heeft vooral te maken met ‘het tolerante


Achtergrond

zelf ’ dat in gevaar wordt gebracht zodra witte mensen geconfronteerd worden met hun gedrag dat als racistisch wordt ervaren zonder dat ze dat zelf bewust zo bedoeld hebben. Zoals Philomena Essed beschrijft in haar boek Alledaags Racisme, is hierbij het onderscheid tussen de impact en intentie van bepaalde woorden of acties erg belangrijk. De intentie van gedrag heeft namelijk niets te maken met de impact ervan. Iemand kan racistisch zijn, zonder zich daar bewust van te zijn. Racisme bestaat in het sociale en politieke systeem en in het algemeen gedachtegoed. Het is gebaseerd op historische, systematische onderdrukking en macht. Racisme als ‘haat’ is slechts een klein onderdeel van de gehele betekenis. Institutioneel racisme zit verweven in de instituties waar de maatschappij via functioneert. Mensen met een witte huidskleur merken er niet veel van, omdat zij er niet structureel benadeeld door worden. Weinig mensen hebben bijvoorbeeld opgemerkt dat de belastingdienst jarenlang mensen met een dubbele nationaliteit selecteerde voor extra controles. Dit heeft ertoe geleid dat de kinderopvangtoeslagen bij duizenden ouders onterecht of op basis van minieme foutjes werden stopgezet en teruggevorderd. Daarnaast werd er gekeken of de aanvrager een ‘risico’ vormde voor de belastingdienst. Omdat deze benadeling enkel voorkwam bij mensen met een dubbele nationaliteit, zijn fraude-cijfers verdraaid en daarmee werden bestaande vooroordelen over de benadeelde groepen ten onrechte bevestigd. Kleurenblind We moeten gesprekken blijven voeren met onze vrienden en familie om racisme proactief tegen te gaan. Dit betekent dat we het moeten hebben over wat racisme is. Racisme gaat niet puur over kwade intenties, maar voornamelijk over het ongelijke en discriminerende systeem waar onze samenleving op gebouwd is. Vaak hoor ik mensen om me heen zeggen dat het benadrukken van verschillende huidskleuren juist discri-

minerend is: ‘Ik zie geen kleur, in mijn ogen is iedereen gelijk’. Deze opmerking is problematisch omdat iemand die kleurenblind is geen oog heeft voor hoe huidskleur in de bestaande maatschappij juist bepalend is voor hoe je wordt behandeld. Zolang racisme bestaat, moet je het hebben over huidskleur om racisme op die manier proactief tegen te gaan.

Racisme als ‘haat’ is slechts een klein onderdeel van de gehele betekenis Als wit persoon is het belangrijk om je bewust te worden van wit privilege, om zo te kunnen erkennen dat we in een systeem leven waarin ongelijkheid in stand gehouden wordt. Wit privilege houdt in dat je nooit een belemmering hebt hoeven te ervaren op basis van de kleur van je huid, terwijl mensen van kleur dit in de dagelijkse praktijk wel ervaren. Ook ik - als wit persoon - heb me nooit specifiek benadeeld gevoeld op basis van mijn huidskleur. Het is dan erg makkelijk om je hoofd weg te draaien van racisme, maar besef dan dat dit een keuze én een privilege is. Het kan moeilijk zijn om gesprekken over racisme te voeren. Je gaat ongetwijfeld fouten maken. Maar één ding moet duidelijk zijn: stil zijn heeft geen zin. Door deze lastige gesprekken te voeren en daarmee anti-racistisch te handelen, help je eraan mee het tolerante Nederlandse zelfbeeld te bevragen. Door het gesprek aan te gaan, maak je mensen ervan bewust dat racisme wel degelijk een groot probleem is in de Nederlandse samenleving. In plaats van stil te zijn, moet je je mond opentrekken. Wanneer je ‘neutraal’ bent, kies je de kant van de onderdrukker. De tijd om neutraal te zijn is voorbij.

TijdschriftCul Cul Tijdschrift

31


Beeldreportage

Oneindige wateren, uitgestrekte stranden en hoge heuvels De Nederlandse vakantie in beeld

‘Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’, klonk het uit de mond van mijn vader toen we laatst met het gezin een weekendje aan het vertoeven waren in de heuvels van Limburg. Waarschijnlijk doelde hij op de ‘Cauberg’, gelegen in het plaatsje Valkenburg, die als berg bestempeld is en daardoor fungeert als toeristische trekpleister. De Cauberg, die zo’n 135 meter hoog is, staat daarbij niet eens in de top tien van hoogste punten van Nederland. Het optimisme van Nederland en haar bevolking om de vele heuvels in Zuid Limburg als ‘berg’ te definiëren, zorgde in eerste instantie dan ook voor een wat ongemakkelijk gevoel bij mij en mijn familie. Toch heeft dit gevoel na drie dagen wandelen, fietsen en rondrijden door deze ‘bergen’ plaatsgemaakt voor een zeer heugelijk en waarderend gevoel voor de natuur die ons land bezit. Tekst en Beeld Sam van den Nieuwenhof

32

Tijdschrift Cul


Beeldreportage

Het bijzondere en mooie aan de coronacrisis, waarmee we in juli 2020 nog steeds te maken hebben, is de liefde die ontstaat voor de kleinere dingen in het leven. De lust om ver te reizen heeft bij mij plaatsgemaakt voor een meer zelfbewuste houding omtrent het boeken van vluchten om ‘nieuwe plekken te ontdekken’. Het is helemaal niet nodig om ver te vliegen om een leuke tijd te hebben. Kijk om je heen, fiets een keer wat verder dan naar de supermarkt of de sportschool. Pak de trein of auto en ontdek wat er allemaal te zien en bewonderen is in Nederland. Deze zomer vond ik de liefde en waardering voor de Nederlandse natuur terug in vijf verschillende provincies: Limburg, Zeeland, Drenthe, Friesland en Gelderland. Het bijzondere heuvellandschap in Limburg, de uitgestrekte lege stranden in Zeeland, de prachtige Veluwe in Gelderland, de groene rustige omgeving in Drenthe en de oneindige wateren in Friesland hebben allen hun eigen karakter en bijzonderheden die samen een heel divers vakantieland vormen.

De ongewone situatie die gecreëerd is door een virus heeft veel mensen doen beseffen dat we even een stapje terug moeten doen. Even een jaar geen Boeing 747 nemen om aan de Costa Brava te liggen, lijkt mij een zeer belangrijk en haalbaar streven. Het feit dat velen van ons die Boeing 747 al te vaak hebben gepakt, heeft er mede voor gezorgd dat er een klimaat in Nederland is ontstaan waarbij de afgelopen zomers hittegolf na hittegolf over ons heen kwam en het warmterecord van 38,6 graden uit 1944 met een halve graad werd verbroken. Voor de zon en warmte is het dus ook niet noodzakelijk om een Ryanair-vlucht naar Griekenland te boeken. Met een beetje geluk kan je ook dit jaar weer een lekkere strandvakantie boeken op één van de eilanden in de Waddenzee of op één van de vele mooie duincampings die ons land bezit. En onthoud: wie het kleine niet eert.. is het grote niet weerd.

Tijdschrift Cul

33


Beeldreportage

34

Tijdschrift Cul


Beeldreportage

Fiets een keer wat verder dan naar de supermarkt of de sportschool

Ziezoprint.nl is onderdeel van:

DR UKKER IJ . & . G R AFISC HE VORMGE VI NG

�i� D�����! �jds����� � � i � � � O � do�� i� ������r .�� � ���z����n

DRUKKEN PRINTEN RECLAME

Andeko Graphic Bocksmeulen 22 9101 RA Dokkum info@andekodokkum.nl www.andekodokkum.nl T 0519 - 22 03 67

V�n� & � H��� �� es��� . �v �� vo�r �u�i� ���i�!

flyers - folders - posters - brochures - briefpapier - enveloppen - visitekaartjes - geboortekaarten uitnodigingskaarten - menukaarten - kalenders - memo/notitiebloks - stoepborden - stickers - belettering magneetplaten - reclameborden en nog veel meer!

www.ziezoprint.nl

Tijdschrift Cul

35


Achtergrond

36

Tijdschrift Cul


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.