DACIA Rijk van goud en zilver
INHOUD
Titelpagina:
De
Goud gewonnen uit de rivier in de Arieș vallei, Goudmuseum, Brad
Dacia - Rijk van goud en zilver
Drs. Harry Tupan
Kijk verder dan het glinsterende goud en zilver
Dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu
De oorsprong van Dacisch goud en zilver – De rijkdom van de gouden polygoon
Dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu
Goud uit de bronstijd – Het oudste goud uit Roemenië
Dr. Alexandra Ţârlea & dr. Anca-Diana Popescu
De vroege ijzertijd – Een samensmelting van verschillende culturen
Dr. Maria-Magdalena Ștefan
De late ijzertijd – In de schaduw van het Macedonische rijk
Dr. Maria-Magdalena Ștefan
Klassieke Dacische periode – Het ontstaan van de Dacische koninkrijken
Dr. Maria-Magdalena Ștefan
De visuele taal van de Dacische mythe – Dacische verhalen vereeuwigd in goud en zilver
Dr. Maria-Magdalena Ștefan
Goud en zilver van de Daciërs: wetenschappelijk debat – Een klassiek én hedendaags perspectief
Dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu
Bronvermelding
DACIA – RIJK VAN GOUD EN ZILVER
VOORWOORD
←
Gouden armband, vindplaats onbekend, eind tweede eeuw tot begin eerste eeuw voor Christus
Het Drents Museum staat internationaal bekend om zijn uitzonderlijke archeologie. Niet alleen de eigen collectie met topstukken als de kano van Pesse, het kralensnoer van Exloo, de goudschat van Beilen en het meisje van Yde spreken velen tot de verbeelding, ook onze tijdelijke tentoonstellingen waarmee we verbindingen trachten te maken met onze eigen verzameling kunnen rekenen op veel bezoekers. Daarom is het van groot belang om een sterk internationaal netwerk van archeologische musea te hebben om onderling kennis en objecten te kunnen uitwisselen.
Het is met gepaste trots dat de tentoonstelling Dacia – Rijk van goud en zilver in zeer nauwe samenwerking tot stand kwam met het Nationaal Historisch Museum van Roemenië in Boekarest. Directeur en gastconservator dr. Ernest Öberlander-Târnoveanu van dit prestigieuze museum ontving mij ruim anderhalf jaar geleden in Boekarest om een mogelijke samenwerking te verkennen. Die heeft nu geresulteerd in een tentoonstelling waarin meer dan zeshonderd (!) objecten uit goud- en zilverschatten uit zeventien musea in heel Roemenië worden gepresenteerd. De schitterende en dikwijls spectaculaire voorwerpen komen uit meer dan vijftig schatvondsten uit Roemenië en dateren uit de periode van de twintigste eeuw voor Christus tot de derde eeuw na Christus.
De titel Dacia verwijst naar de internationale benaming voor het oude Roemenië, dat in Nederland bekend staat als Dacië.
De roemrijke Daciërs zijn een vrijwel onbekend volk in de Europese geschiedenis. Als men al over de Daciërs gehoord heeft, is dit vaak door de perspectieven van schrijvers uit de klassieke oudheid, of van de afbeeldingen die op de beroemde zuil van Trajanus in Rome te bewonderen zijn. Het Drents Museum biedt met de tentoonstelling en het tentoonstellingsboek een nieuw perspectief op dit vergeten volk. Via de prachtige goud- en zilverschatten wordt het verhaal van de Daciërs van de andere kant verteld. Ze waren meer dan een strijdlustig volk: het waren uitmuntende handelaren, slimme strategen, kosmopolieten en verfjnde vakmensen.
De honderden gouden en zilveren objecten zijn de ooggetuigen van de roerige geschiedenis van de Daciërs. De duizenden jaren oude archeologische topstukken zoals de helm van Coțofenești, de gouden armbanden uit Sarmizegetusa Regia en de schatten uit Agighiol en Peretu nemen ons mee naar riten en gebruiken, maar ook naar de culturele kruisbestuiving die zich in Dacië voltrok. Ze roepen ook vragen op: waarom stopten de Daciërs deze kostbare objecten in de grond? Hoezo zijn sommige objecten nooit gebruikt of gedragen? En waar kwam al dit goud en zilver vandaan? Deze vragen worden beantwoord in de tentoonstelling en dit boek.
Deze tentoonstelling is tot stand gekomen dankzij een nauwe samenwerking met directeur dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu en dr. Cristiana Tătaru van het Nationaal Historisch Museum van Roemenië. Hiernaast wil ik de zeventien Roemeense musea bedankten voor het beschikbaar stellen van hun topstukken. Northern Light (Amsterdam) was verantwoordelijk voor de vormgeving van de tentoonstelling. Dit boek is samengesteld door vier Roemeense experts, de gastconservator, dr. AncaDiana Popescu, dr. Maria-Magdalena Ștefan en dr. Alexandra Ţârlea, die met hun artikelen nieuwe inzichten over het Dacische goud en zilver aan het licht brengen. Vanzelfsprekend gaat ook deze tentoonstelling weer vergezeld van een uitgebreide publicatie, alweer nummer 13 uit onze serie Internationale Archeologie in het Drents Museum. Dank gaat uit naar Marloes Waanders en Winnie Urban van Waanders Uitgevers en vormgever Gerard Alberts voor dit prachtige boek. Dank ook aan onze nieuwe conservator archeologie Irini Biezeveld die haar vuurdoop had met dit bijzondere tentoonstellingsproject, en ons hele team van het Drents Museum.
Tot slot dank ik onze sponsoren, overheden en begunstigers die voor het fundament onder dit project zorgden.
Drs. Harry Tupan Algemeen directeur Drents Museum
KIJK VERDER DAN HET GLINSTERENDE
GOUD EN ZILVER...
We hebben met Dacia – Rijk van goud en zilver een absolute primeur. Het is de eerste grote archeologietentoonstelling van het Nationaal Historisch Museum van Roemenië in Nederland, in samenwerking met zestien andere Roemeense museumpartners. Ondanks de titel Dacia – Rijk van goud en zilver gaat deze tentoonstelling niet alleen over goud en zilver of verzamelde schatten. Als we verder kijken dan de schittering van deze zeldzame metalen, die de mensheid al duizenden jaren –en ook nu nog – fascineren, als we verder kijken dan de objecten van een ongewone en zeldzame schoonheid en verder dan hun intrinsieke waarde, dan vinden we in de tentoonstelling indrukwekkende sporen van de prachtige oude beschavingen die in de gebieden ten noorden van de Donau en rond de Karpaten opkwamen. Deze gebieden gingen de geschiedenis in onder de naam Dacië en maken tegenwoordig deel uit van Roemenië. De gebieden beschikten over vruchtbare grond en enorme natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder zout, goud en ijzer. Ze werden bewoond door gemeenschappen die al vroeg niet alleen aardewerk konden maken, maar ook metaal konden bewerken, waardoor metaalbewerking van een ambacht veranderde in een kunst van het vuur. Op het huidige grondgebied van Roemenië werd al rond 5500 voor Christus koper verwerkt en rond 4500 voor Christus goud. Daardoor is deze regio een van de bakermatten van de Europese metallurgie. De uitwisseling van technische innovaties en artistieke elementen werd voortdurend gevoed door het feit dat de streek zich op het kruispunt bevond van grote beschavingsstromen die het Middellandse Zeegebied met Centraal-, Noorden Oost-Europa verbonden.
Samen met onze partners hebben we onze Nederlandse collega’s een rijke selectie aangeboden van 673 objecten en objectenreeksen afkomstig uit 82 verzamelingen, grafcomplexen en afzonderlijke vondsten uit de midden- en late bronstijd (2100850 v. Chr.), uit de vroege ijzertijd (850-450 v. Chr.), van de Getische en Dacische beschaving
(450 v. Chr.-106 n. Chr.) en uit de Romeinse tijd (106-271 n. Chr.). De objecten komen uit alle delen van het Roemeens grondgebied. Ze bieden een goed beeld van de hoge technische en artistieke verfjning van de oude samenlevingen die zich in het geografsche gebied van het huidige Roemenië ontwikkelden, van hun religieuze overtuigingen en maatschappelijke gebruiken en van de onvermoede originaliteit en diversiteit van de beschavingen die in dit deel van Europa hebben bestaan. Veel van de stukken die nu in het Drents Museum in Assen worden getoond, zijn uniek in Europa én de wereld en worden voor het eerst op Nederlands grondgebied tentoongesteld. Sommige stukken zijn nu zelfs voor het eerst buiten Roemenië te zien.
De keuze voor het Drents Museum in Assen als locatie voor dit grote Roemeens-Nederlandse culturele evenement is niet toevallig. Het is niet alleen een van de oudste musea voor moderne archeologie in Nederland, maar ook een dynamische instelling die blijk geeft van een enorme intellectuele bereidheid om de diversiteit van menselijke beschavingen op Europees en niet-Europees grondgebied te presenteren. Daarbij beschikt men over een uitstekend team van professionals dat in de loop der jaren memorabele internationale tentoonstellingen heeft georganiseerd. Het persoonlijke contact en de menselijke dialoog die vanaf het eerste moment tussen onze teams aanwezig waren, vormden een belangrijke reden voor de beslissing om een deel van de bijzondere culturele schat van Roemenië in het Drents Museum in Assen te presenteren. Het contact werd gekenmerkt door professionaliteit, toewijding, vertrouwen, respect en de wens om het Nederlandse publiek te laten kennismaken met de enorme culturele rijkdom van Roemenië als onderdeel van het gemeenschappelijke Europese erfgoed.
Een tentoonstelling op deze schaal zou niet mogelijk zijn geweest zonder de medewerking van onze partners in Roemenië: het Nationaal Historisch
Museum van Transsylvanië (Cluj-Napoca), het Nationaal Museum van de Unie (Alba Iulia), het Nationaal Museumcomplex van Neamț (Piatra Neamț), het Nationaal Museum van Boekovina (Suceava), het Museum van het District Argeș (Pitesti), het Museumcomplex Iulian Antonescu (Bacău), het Țara Crișurilor Museum (Oradea), het Museumcomplex van Bistrița-Năsăud (Bistrița), het Historisch Museum van het District Brașov (Brașov), het Gemeentelijk Museum van Boekarest, het Museum van het District Buzău (Buzău), het Székely Nemzeti Museum (Sfântu Gheorghe), het Museum van het District Ialomița (Slobozia), het Museum van het District Mureș (Târgu Mureș), het Districtsmuseum Stefanus de Grote (Vaslui), het Nationaal Museum van het Banaat (Timișoara) en het Museum van de Gumelnițabeschaving (Oltența). Ik dank allen voor de vrijgevigheid waarmee ze uitzonderlijke stukken uit hun collectie aan ons hebben uitgeleend.
Mijn dank gaat uit naar mijn collega’s, dr. Cristiana Tătaru en dr. Oana Ilie – de coördinatoren van de tentoonstelling; en naar dr. Anca-Diana Popescu, dr. Maria-Magdalena Ștefan en dr. Alexandra Țârlea – de auteurs van de wetenschappelijke teksten. Ik bedank bovendien Cristina Moisescu, de hoofdboekhouder van het Nationaal Historisch Museum van Roemenië, advocaat Adrian Rista, de koeriersteams die zorgden voor de verpakking en het transport van de objecten vanuit heel Roemenië naar het hoofdgebouw van het Nationaal Historisch Museum van Roemenië en van Boekarest naar Assen, en het personeel van de Roemeense gendarmerie, dat de veiligheid van de schatten tijdens het transport garandeerde.
Ik wil ook graag van de gelegenheid gebruikmaken om mijn oprechte dank uit te spreken aan mijn collega’s van het Drents Museum in Assen, algemeen directeur Harry R. Tupan, Eva van Diggelen (hoofd tentoonstellingen), Irini Biezeveld (conservator archeologie), Arjette van Dulmen Krumpelman
(tentoonstellingscoördinator), Paul Klarenbeek (hoofd marketing, communicatie en events), Ayana Emmens (marketing & communicatie) en Annemiek Rens (hoofdconservator), evenals aan het gehele team van vormgevers, conservatoren en technici dat heeft gezorgd voor de prachtige omlijsting van de tentoonstelling Dacia – Rijk van goud en zilver Bijzondere dank gaat uit naar het Roemeense Ministerie van Cultuur en naar minister Raluca Turcan, die het project enthousiast en ruimhartig heeft gesteund.
Vanzelfsprekend zijn wij, de twee verenigde teams van Roemenië en Nederland, ons museumpubliek zeer erkentelijk voor hun bezoek aan de tentoonstelling Dacia – Rijk van goud en zilver. We zijn ervan overtuigd dat de bezoeker zo de kans krijgt om een bijzondere culturele ervaring op te doen en een onbekende bladzijde uit de geschiedenis van Europa te ontdekken.
Dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu Directeur Nationaal Historisch Museum van Roemenië
DE OORSPRONG VAN DACISCH GOUD EN ZILVER
DE RIJKDOM VAN
DE GOUDEN POLYGOON
Dr. Ernest Oberländer-Târnoveanu
Goud is een van de meest begeerde metalen ter wereld, gevolgd door zilver. Beide metalen komen oorspronkelijk voor in de Roemeense bergen en de afzettingen zijn miljoenen jaren terug gevormd. Toch wordt goud lokaal gewonnen en blijkt het zilver vooral van buiten Dacië te komen.
De overvloedige Dacische goud- en zilverafzettingen maakten veel indruk op de mensen in de oudheid, de middeleeuwen en de moderne tijd. Ze zijn tientallen miljoenen jaren geleden gevormd, tijdens het paleogeen en neogeen (tussen 60 en 5,5 miljoen jaar geleden) en zijn nauw verbonden met het ontstaan van de Karpaten. Dat vulkanische gebergte ontstond door subductie, een proces waarbij enorme aardplaten onder lichtere aardplaten schuiven. Tijdens dit proces werden er in de westelijke Karpaten (Apuseni-gebergte) goudafzettingen gevormd. In deze geologische regio ligt een gebied dat zowel in Europa als wereldwijd een van de rijkste vindplaatsen van goud is: het deel van het Zevenburgse Ertsgebergte dat de ‘gouden polygoon’ wordt genoemd.
GOUD UIT DE BERGEN
De op het Roemeense grondgebied aanwezige goudafzettingen dateren uit verschillende geologische tijdperken. De oudste goudafzettingen zijn tijdens het precambrium en het carboon (zo’n 550-300 miljoen jaar geleden) gevormd en bevonden zich voornamelijk in de zuidelijke Karpaten en in enkele heuvelachtige gebieden in de westelijke Roemeense Karpaten.
De in Roemenië gevonden zilverafzettingen zijn in dezelfde geologische periode gevormd als de goudafzettingen. De verspreiding van zilvererts komt geografsch gezien dan ook ruwweg overeen met de gebieden waar veel gouderts aanwezig is. Een groot deel van de zilvervoorraden op Roemeens grondgebied komt voor als een natuurlijke
← Op de vorige pagina’s: De rivier Călţun in Transsylvanië
↓
Lokaal Roemeens bladgoud op kwarts uit de Hondol-Deva mijn, Geologisch Intituut van Roemenië, Nationaal Museum voor Geologie
legering met goud en koper, met een zilvergehalte van tussen de 2 en 35 procent. Er worden echter ook zilververbindingen gevonden in combinatie met andere metalen, zoals lood, zink en koper. De goud- en zilverafzettingen waren het gevolg van krachtige vulkanische verschijnselen die het Karpaten-gebergte deden ontstaan. In het Dacische gebied kwam goud alom verspreid voor als een lokaal metaal (maar altijd als een legering met zilver en koper) in de vorm van klompjes, schilfers, aders, achtvlakkige kristallen, 3-4 mm grote korrels of fjnere deeltjes ingebed in kwarts of ander gesteente. Tot en met de middeleeuwen werd goud vooral gevonden in alluviale afzettingen. Aan het begin van de bronstijd was er bijzonder veel goud te vinden en waren deze afzettingen erg lucratief. Het betrof in wezen goudophopingen die de natuur in de loop van miljarden jaren had geproduceerd.
Het winnen van goud uit lode-afzettingen is iets dat pas werd gedaan in de middeleeuwen of de moderne tijd, wanneer nieuwe goudzuiveringstechnieken worden toegepast, technieken die de metaalbewerkers in de oudheid nog niet kenden. Dat vroegere gemeenschappen niet in staat waren om sommige ertsen te ontginnen, kwam voor een deel ook omdat ze niet wisten hoe ze kleine gouddeeltjes in lode-afzettingen konden essayeren en zuiveren. Ertsafzettingen die tijdens de moderne periode en de hedendaagse tijd (zeventiende tot de eenentwintigste eeuw) wel beschikbaar zijn voor winning, waren tijdens de brons- of ijzertijd simpelweg niet toegankelijk. Eén verklaring zou kunnen zijn dat het deze samenlevingen niet alleen ontbrak aan de kennis en logistiek om de mijnen aan te leggen en te onderhouden, maar ook aan de mogelijkheid om kleine schachten te graven om de aderen te volgen. Daardoor zijn de criteria die tijdens het neolithicum tot de middeleeuwen werden gebruikt om te bepalen of de ontginning van zo’n grote goudafzetting lucratief of efciënt was, totaal anders dan in de moderne en hedendaagse tijd.
Het is belangrijk om te benadrukken dat de ‘gouden polygoon’ van Transsylvanië niet de enige regio in Dacië was waar goud werd gevonden. Er waren er veel meer, maar die vielen niet onder Romeins beheer in de tijdsperiode die we in dit boek bespreken. De enige twee uitzonderingen daarop zijn Banaat en Oltenië.
GOUD IN HET WATER
Voor de antieke en middeleeuwse inwoners van het huidige Roemenië waren de belangrijkste goudbronnen de alluviale afzettingen in de loop van de rivieren en beken die de grote geologische
DACIËRS, GETEN OF NOORD-THRACIËRS?
Voor de leesbaarheid zal steeds het traditionele Dacië worden gebruikt als geografsche benaming voor het gehele Roemeense grondgebied zoals dat in de oudheid bestond. Deze benaming werd destijds echter noch door de volkeren die er woonden, noch door hun buren gebruikt. Waarschijnlijk werd de naam Dacië (het land van de Daciërs) oorspronkelijk gebruikt voor een beperkt deel van het land dat bewoond werd door verschillende IndoEuropese stammen die gezamenlijk de noordelijke groep van de Thracische taalfamilie vormden. De benamingen Dacus/Dakos/Daos als aanduiding voor een volk werden voor het eerst gebruikt voor de bevolking die in de periode tussen de tweede eeuw voor Christus en de tweede eeuw na Christus in het westen en zuidwesten van het huidige Roemenië leefde. Naarmate de politieke en militaire macht zich steeds verder uitbreidde richting het gebied binnen en buiten de Karpatenboog en er zich een sterk koninkrijk vormde, kwam de naam Dacië tijdens de eerste decennia van de eerste eeuw voor Christus steeds meer voor in eigentijdse bronnen.
In de eerste eeuw voor Christus werd er in geschreven bronnen voor het eerst gesproken over de Daci. Sommige klassieke auteurs waren van mening dat er in ieder geval in geografsch opzicht verschillen waren tussen de Daci en de Geten (Getae), waarbij de Daci in het westen en midden van het DonauKarpatengebied leefden en de Geten in de richting van de Beneden-Donau en de Pontos Euxeinos (de Zwarte Zee). Anderen dachten dat het verwante bevolkingsgroepen waren die dezelfde taal spraken, of dat het verschil in naam weerspiegelde wie welke naam gebruikte: Getae bij de Grieken en Daci bij de Romeinen. De term Dacisch
↓
Kaart van de volkeren op het huidige Roemeense grondgebied, vanaf de achtste eeuw voor Christus tot de eerste eeuw na Christus
verving vanaf een bepaalde tijd ook gedeeltelijk de etnische benaming Geta/Getai, in de klassieke geschiedsschrijving. Wat wel duidelijk is, is dat de klassieke auteurs deze benamingen generaliserend gebruikten, met beperkte kennis uit de eerste hand of zelfs een totaal gebrek daaraan. De oudst bekende schriftelijke vermelding van de Daciërs komt uit Caesars De Bello Gallico.
Met enige zekerheid kan in elk geval ook vastgesteld worden dat de Geten en de Daciërs beide Indo-Europese stammen zijn die tot de NoordThraciërs behoren. Het wordt uit de geschiedschrijving niet duidelijk of de Geten en de Daciërs een en hetzelfde volk zijn, of dat het hier om twee verschillende volkeren draait. Omwille van de begrijpelijkheid wordt er in de tentoonstelling en in het tentoonstellingsboek zo veel mogelijk over Dacische objecten of gebieden gesproken. Dit is slechts bedoeld als een praktische verwijzing naar de volkeren die tot en met de komst van de Romeinen op het hedendaagse Roemeense grondgebied wonen; er is nadrukkelijk geen sprake van een etnische context.
grenzen doorkruisten en dit metaal in vrije vorm bevatten. De goudklompjes, -deeltjes en -stukjes die ontstonden wanneer het gesteente uiteenviel, werden door regenwater naar de beek- en stroombeddingen gevoerd. Eenmaal daar aangekomen werden ze door het snelstromende water verder meegevoerd, afgezet en samengebracht. Vervolgens vormde zich op bepaalde plaatsen, waar de stroomsnelheid genoeg afnam, een sediment dat onder meer goud, zilver en kassiteriet bevatte. Het was geen toeval dat de meest constante alluviale goudafzettingen voorkwamen in de bovenloop van de rivier de Arieș en al zijn zijrivieren die door de ‘gouden polygoon’ van Transsylvanië stromen. Toch werd alluviaal goud ook gewonnen uit andere rivieren en hun zijrivieren die door Transsylvanië, het Banaat, Oltenië en Walachije stroomden. De riviergedeelten waar het goud kon worden gewassen, strekken zich uit over duizenden kilometers. Tijdens de bronstijd en de vroege ijzertijd, toen men begon met het systematisch winnen van goud, moet er gedurende vele duizenden jaren een enorme overvloed zijn geweest van dit goudhoudende erts.
Het grote aantal verzamelingen en losse vondsten van gouden objecten in Roemenië en omgeving getuigt van de overvloed aan alluviale afzettingen. Het is zeker geen toeval dat de meeste verzamelingen en losse vondsten zijn opgegraven in gebieden die bekendstaan om hun alluviale rijkdommen, zoals Transsylvanië, het Banaat, Oltenië en het noorden van Walachije. Andere clusters van vondsten zijn gedaan langs de hoofdwegen die de oude goudgebieden van Dacië met de Balkan en Centraal- en Oost-Europa verbonden, omdat goud al heel vroeg een ruilmiddel tussen stammen was en honderden en zelfs duizenden kilometers aflegde. In het verleden is er veel discussie geweest onder archeologen over de mogelijkheid dat er in de Myceense wereld, in Centraal-Europa en in Scandinavië gebruik werd gemaakt van Dacisch goud, maar dit blijkt na onderzoek onjuist te zijn. Als we kijken naar de verdeling van de in Roemenië gevonden gouden objecten in de tijd, valt op dat die ongelijk is. Na een bescheiden start in de laatste fase van het neolithicum (4500-3500 v. Chr.) is er een opvallend cluster van vondsten uit de bronstijd (2500-2700 v. Chr.), verspreid over het hele land. De vermeende schat van de Agathyrsi die door Herodotus is opgetekend, dient overigens nog wel door archeologisch onderzoek te worden bevestigd. Gouden objecten worden over het algemeen zelden aangetrofen in de vondsten in Transsylvanië of Boekovina uit de vroege ijzertijd (850-450 v. Chr.); hun aantal is bijzonder gering. Dergelijke vondsten zijn voor de regio’s ten zuiden en oosten van de Karpaten überhaupt niet bekend.
HET WASSEN VAN GOUD
De riviergedeelten waar het goud kon worden gewassen, strekken zich uit over duizenden kilometers.
→ Goudwinning in Roemenië in de eerste helft van de twintigste eeuw
Afgezien van twee vermeende keramische replica’s van de houten potten die werden gebruikt om goud te wassen en die in de necropolis van Lăpuș in een grafheuvel uit de bronstijd zijn ontdekt, zijn er tot nu toe in de Dacische gebieden geen antieke werktuigen voor het wassen van goud gevonden. Ondanks het kleine aantal echte vondsten is er een behoorlijk aantal etnografsche verslagen bewaard gebleven waarin de antieke techniek wordt beschreven die voor dagbouw werd gebruikt. Naast schofels, schoppen, rieten manden en leren zakken omvatte de basisuitrusting van de gouddelvers in de oudheid twee soorten houten gereedschap, die trocuța/trocuțul en șaitrocul werden genoemd. Deze werden doorgaans uit wilgenhout of ander zacht hout gesneden. De trocuța was een ovale pan-achtige, licht verdiepte bak met een holle vouw aan beide uiteinden, als een tuit, om het legen te vergemakkelijken, en twee platte handvatten aan de zijkanten. Het tweede werktuig, de șaitroc, was een wijduitlopende schep van zo’n 40 centimeter breed, aan drie zijden voorzien van een opstaande en afgeronde rand. Beide werktuigen werden gebruikt om kleine goudklompjes en -schilfers van grind en slib te scheiden. Daarbij werden cirkelvormige bewegingen gemaakt en vervolgens liet men het water en het lichtere gruis weglopen. Daarna werd er opnieuw water over het overgebleven bezinksel gegoten en werden de cirkelvormige bewegingen zo vaak herhaald als nodig was. Het goud dat zich uiteindelijk op de bodem van de pan had verzameld, werd gedroogd en
DE GOUDEN POLYGOON
Veruit de beroemdste regio in het Dacische gebied waar goud te vinden was, was de ‘gouden polygoon van Transsylvanië’. Volgens recent onderzoek zijn er alleen al in dit gebied ongeveer tussen de 1670 en 1732 ton goud en zo’n 1670 ton zilver gewonnen vanaf de Romeinse tijd tot halverwege de jaren negentig van de twintigste eeuw. Volgens recente schattingen is er in de afgelopen tweeduizend jaar op het hele grondgebied van het huidige Roemenië tussen de 1866 en 1990 ton goud gewonnen. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de periode tussen de Romeinse tijd en het einde van de twintigste eeuw. Het lijdt geen twijfel dat dit erg hoge getallen zijn, maar we kunnen stellen dat deze cijfers alleen verwijzen naar goudwinning via ondergrondse mijnbouw. Je zou kunnen overwegen om aan dit totaal nog ten minste 250 ton toe te voegen die tijdens de drie millennia voorafgaand aan de Romeinse verovering werd gewonnen. Dat wil zeggen: in het neolithicum, de kopertijd en de bronstijd, evenals de vroege en late ijzertijd (de tweede eeuw v. Chr. en de eerste eeuw n. Chr., de periode van het Dacische koninkrijk).
In latere periodes (middeleeuwen en moderne tijd) worden vondsten van enorme goudklompen vermeld, zoals de goudklomp die in 1891 in de Mariamijn in de Musariu-vallei werd gevonden. Zo’n driehonderdvijftig jaar eerder, in 1536, ontdekte een boer in de buurt van Abrud een grote goudklomp die ongeveer 5,6 kilo woog. En nog eerder, aan het
↑ Goud gewonnen uit een bergrivier in de Pianului-vallei (district Alba), Goudmuseum, Brad
einde van de vijftiende eeuw werd al melding gemaakt van een goudklomp die het equivalent van 100 dukaten (ongeveer 350 gram) woog.
Van de hoeveelheid zilver die in de loop der tijd op Roemeens grondgebied is gewonnen, kunnen wetenschappers slechts een schatting maken; ze houden zich vooral bezig met het gebied van de ‘gouden polygoon’ vanaf de Romeinse tijd tot de twintigste eeuw. Volgens sommige wetenschappers bedraagt die hoeveelheid rond de 1670 ton. Dat is evenveel als de hoeveelheid goud in hetzelfde gebied en in dezelfde periode. Deze schatting is hoogstwaarschijnlijk veel te hoog. Als we de resultaten van de analyse van gouden artefacten uit de brons- en ijzertijd combineren met de gegevens uit onderzoek waarbij een groot aantal metaalmonsters uit mijnen is onderzocht – metingen die zijn uitgevoerd met behulp van betrouwbare technologieën uit de negentiende en twintigste eeuw – dan blijkt dat de gemiddelde verhouding tussen goud en zilver in de lokale ertsen over het algemeen schommelde tussen 3:1 en 4:1. Hiermee wordt duidelijk uitgesloten dat men binnen de Transsylvanische ‘gouden polygoon’ objecten met een goud-zilverratio van 1:1 zou kunnen vervaardigen, omdat de natuurlijke hulpbronnen hiertoe niet toereikend waren.
verzameld in leren zakken of in hoorns van dieren die zich daarvoor leenden.
Het goudwassingsproces werd in de oudheid en in de Dacische, Romeinse en middeleeuwse tijd gewoonlijk uitgevoerd door een kleine groep mensen op tijdelijke locaties waar ze slechts enkele dagen of weken bivakkeerden. Daarom zijn er zo weinig sporen van ze aangetrofen: ze verbleven er te kort. Hoewel onderzoekers hebben geprobeerd om licht te werpen op de archeologische overblijfselen die verband houden met de ontginning van stroombeddingen in de oudheid, zijn de resultaten nog altijd teleurstellend. Slechts in enkele gevallen, als de afzettingen extreem rijk waren, waren er meer arbeidskrachten bij betrokken en duurde de activiteit meerdere jaren of zelfs decennia, waardoor er duizenden kubieke meters ganggesteente en slib van goud konden worden ontdaan. Deze goudwaskampen lieten grote residudammen achter, die het lokale microlandschap veranderden. In ten minste één geval, in de regio Pianul de Sus, is er bewijs dat er voor de ontginning van lode-erts waterdammen werden gebouwd om de waterloop om te leiden en zijn er langs de bochten uitgegraven greppels gevonden. Daardoor zien we daar een groot aantal residudammen. Vermeldenswaardig is dat goudwinning door wassen hier al enkele duizenden jaren plaatsvindt, vanaf de bronstijd tot nu.
PRE-ROMEINSE GOUDMIJNEN
Het bestaan van ondergrondse mijnbouw in preRomeins Dacië is een veelbesproken onderwerp. Enkele archeologen beschouwden de zware stenen of koperen bijlen die in negentiende- en twintigste-eeuwse kranten worden genoemd bij reportages over archeologische opgravingen als typisch
↑
Goudwinning in Roemenië in de eerste helft van de twintigste eeuw
↓
Goudwinning uit alluviale afzettingen in de eerste helft van de twintigste eeuw, Roșia Montana-Bucium
lokale mijnbouwwerktuigen, en dus als onomstotelijk bewijs dat er in het Dacische gebied vanaf de bronstijd sprake was van ondergrondse mijnbouw. Dit is echter twijfelachtig. Ander bewijs voor mijnbouw in Dacië vóór de komst van de Romeinen is afkomstig van overgebleven sporen van minder diepe ondergrondse mijnbouw. Deze zijn te zien op de geërodeerde klifen van het goudhoudende gebergte. Er zijn ook een paar mijngangen die afwijken van het Romeinse type. Daarvan wordt aangenomen dat ze dateren van vóór de Romeinse verovering. Helaas zijn de omstandigheden van deze archeologische vondsten nergens duidelijk omschreven. Daardoor, en omdat aanvullende gegevens ontbreken, kunnen de mijnbouwactiviteiten niet nauwkeurig worden gedateerd. Ook wanneer we zouden aannemen dat de inwoners van de Dacische gebieden in de oudheid de primaire bronnen van het gouden metaal hadden kunnen opsporen en kleurrijke mineralen zoals pyriet, chalcopyriet, loodglans en sfaleriet hadden kunnen ontdekken door de alluviale goudhoudende waterbeddingen te volgen, is het nog steeds zeer onwaarschijnlijk dat ze vóór de Romeinse tijd al door diepe ondergrondse mijnbouw goud wonnen. De Daciërs en andere bevolkingsgroepen uit de oudheid beschikten niet over de essentiële verwerkingstechnologie voor ondergrondse goudwinning. Daarvoor was immers een complex systeem van samenkomende geulen nodig, evenals het transport van de ertsmassa naar de lagere gedeelten en vooral het gebruik van hydraulische kracht. Niet alleen waren mijnen in de oudheid pas dan mogelijk als de juiste technieken en werktuigen voor het winnen van goud werden gebruikt, maar er was ook een coherent maatschappelijk en
DE MYTHE VAN HET GULDEN VLIES
Het is mogelijk dat het hulpmiddel dat de Transsylvaanse gouddelvers in de oudheid starloste of hârloste (sluisdoos) noemden, in de pre-Romeinse tijd aanvankelijk niet bekend was. De ‘sluisdoos’ was een houten helling bedekt met een pluizige schapenvacht. Het sediment dat met schofel en pan uit de stroombedding werd gehaald, werd op de sluisdoos gedroogd. Nadat het sediment op een stuk stof was gelegd, werd er uit een grote bak water op gegoten en bleven de goudklompjes achter in de vacht. Vervolgens werd de vacht goed uitgespoeld in een houten kom en daarna werd het ganggesteente op de bodem verder gezeefd met een pan. Het is niet onwaarschijnlijk dat een oudere versie van de sluisdoos al sinds de bronstijd werd gebruikt.
De Griekse mythe van het Gulden Vlies vindt vermoedelijk zijn oorsprong in een oud vernuftig instrument om alluviaal goud te winnen. Het was waarschijnlijk vergelijkbaar met het traditionele Transsylvaanse werktuig, waarbij een schapenvacht en een paar bewerkte balken werden gebruikt. Dit soort hulpmiddelen werd direct in het rivierwater geplaatst en er regelmatig weer uitgehaald en (door wassen of verbranden) van het opgehoopte sediment ontdaan, waarna de vindingrijkheid van de mens het met haar verfjndere technieken overnam van de kracht van de natuur.
bestuurlijk systeem voor nodig. De bevolkingsgroepen in de oudheid hadden niet de middelen om aan deze randvoorwaarden voor geavanceerde mijnbouwactiviteiten te voldoen. Zelfs niet op hun politieke hoogtepunt tijdens het Dacische koninkrijk. Rekening houdend met de analyse van de gouden objecten uit de pre-Romeinse tijd die in Dacië zijn gevonden, is het dus waarschijnlijk dat de weinige bekende ertsen aan de oppervlakte werden verwerkt. Op enkele mijnbouwactiviteiten in ondiepe lagen na. Deze mijngangen hadden geen beveiligingssystemen en speciale installaties om water op te pompen en waren dus seizoensgebonden.
Dit wil niet zeggen dat er vanaf het neolithicum of de bronstijd a priori geen sprake was van mijnbouw. Deze activiteiten waren echter veeleer gericht op metalen als koper- en ijzerafzettingen die gemakkelijker konden worden ontgonnen. Voor het ontginnen van goud was het gemakkelijker om met eenvoudigere technieken alluviaal goud te winnen dan op grote schaal ondergrondse mijnbouwactiviteiten op te zetten. Net als de moderne mens wilden onze voorouders in de oudheid zo efciënt mogelijk met hun energie omgaan. Zo
↑
Jason met het Gulden Vlies, Erasmus Quellinus II, 1630, Museo del Prado, Madrid
kwamen ze onbewust uit bij de eenvoudigste oplossingen voor de exploitatie van de hulpbronnen in hun omgeving.
DE OORSPRONG VAN HET ZILVER
Tussen 2000 en 2011 werd onderzoek gedaan naar de chemische samenstelling van gouden en zilveren objecten die op het Roemeense grondgebied gevonden waren. Voorheen waren sommige archeologen van mening dat de zilveren objecten uit de oudheid die binnen de Roemeense grenzen waren gevonden, met lokaal gewonnen metalen waren vervaardigd. Van slechts een deel van het Dacische zilverwerk werd gedacht dat het afkomstig was van omgesmolten buitenlandse munten. Bovendien was er zelfs twijfel of sommige archeologische zilverobjecten daadwerkelijk van zilver waren gemaakt. In sommige gevallen werden deze objecten dan ook als ‘wit metaal’ of zelfs als ‘lood’ bestempeld. De onderzoeksresultaten waren zonder meer spectaculair, brachten nieuwe inzichten over de Europese circulatie van grondstofen en wierpen een nieuwe blik op het problematische onderwerp van het Dacische zilver.
Smaken verschillen
Uit de periode tussen de vierde eeuw voor Christus en de eerste eeuw na Christus werden er door archeologen vooral zilveren Dacische objecten opgegraven, terwijl er uit de periodes hiervoor vooral gouden objecten bekend waren. Een voorbeeld hiervan is de schat van Coala Malului, waarbij een typische Dacische gouden armband in het zilver is gevonden.
↓ De schat van Coala Malului, eerste eeuw voor Christus
De onderzoeken verschaften belangrijke informatie over de metallurgische technieken die in de antieke samenlevingen werden gebruikt. Concreter vroegen de onderzoekers zich af of volkeren uit de oudheid de ontginningsmethoden voor zuiver goud (cementeren en cupelleren) kenden of gebruikten, net als het extraheren van zilver uit polymetaalsulfden (loodsulfden) of -carbonaten (loodcarbonaten). De eerste vermeldingen van het gebruik van cupelleren en lood(II)oxiden op Dacisch grondgebied voor het scheiden van zilver van goudlegeringen of van galeniet komen uit Alburnus Maior (Roşia Montană) en dateren uit de Romeinse tijd. De vroegste gouden objecten die als losse vondsten of zelfs verzamelingen zijn ontdekt, dateren van het einde van het neolithicum (ca. 4500 v. Chr.). Ze kwamen in de bronstijd en aan het einde van de eerste ijzertijd steeds vaker voor. Zilveren objecten waren daarentegen uiterst zeldzaam of ontbreken zelfs helemaal in deze tijd tot de vierde eeuw voor
Het
artefact van een legering van zilver en koper is absoluut uitzonderlijk; niet alleen onder de Roemeense ontdekkingen, maar voor het hele Zuidoost- en Centraal-Europese gebied.
→ Smeltkroes uit de schat van Pecica, eerste eeuw voor Christus tot eerste eeuw na Christus
Christus – als we de munten uit Histria die vanaf de eerste decennia van de vijfde eeuw voor Christus werden geslagen buiten beschouwing laten. Er zijn in laat-neolithische lagen slechts enkele zilveren objecten gevonden. Van slechts één daarvan is de samenstelling onderzocht (de dolk die is ontdekt in Poduri). Het artefact van een legering van zilver en koper is absoluut uitzonderlijk; niet alleen onder de Roemeense ontdekkingen, maar voor het hele Zuidoost- en Centraal-Europese gebied. Het is namelijk het oudst bekende object dat in dit deel van de wereld is gemaakt van een door de mens gemaakte legering. De overeenkomsten met andere objecten die in de Kaukasus of in het oosten zijn gevonden, duiden erop dat het zilver een buitenlandse oorsprong heeft, net als de dolk. De grootste hoeveelheid bekende zilveren artefac-