HUIS IN DE STORM
HET MAURITSHUIS IN OORLOGSTIJD
ONDER REDACTIE VAN
Frank van Vree & Quentin Buvelot
MET BIJDRAGEN VAN
Quentin Buvelot
Jona Mooren
Eelke Muller
Marie Mundigler
Frank van Vree
MET EEN VOORWOORD VAN
Martine Gosselink & Judith Niessen
EN EEN NAWOORD VAN
Martijn Eickhoff
MAURITSHUIS, DEN HAAG
WAANDERS UITGEVERS, ZWOLLE
INHOUD
8 VOORWOORD
Martine Gosselink &
Judith Niessen
12 DEN HAAG EN DE ATLANTIKWALL
14 DE OMGEVING VAN
HET MAURITSHUIS
TIJDENS DE BEZETTING
HOOFDSTUKKEN
16 1
KUNST EN CULTUUR TIJDENS DE DUITSE BEZETTING
Frank van Vree
38 2
HET MAURITSHUIS TIJDENS DE DUITSE BEZETTING
Marie Mundigler, Frank van Vree, Quentin Buvelot, Jona Mooren & Eelke Muller
86 3
WILHELM MARTIN —
DIRECTEUR IN OORLOGSTIJD
Marie Mundigler
96 4
EVACUATIE EN BESCHERMING VAN DE COLLECTIE VAN HET MAURITSHUIS
Quentin Buvelot
138 5
CONCERTEN IN DE POTTERZAAL
Eelke Muller & Jona Mooren
156 6
PROPAGANDISTISCHE TENTOONSTELLINGEN
Marie Mundigler
178 7
HET MAURITSHUIS NA DE OORLOG
Eelke Muller & Jona Mooren
206 NAWOORD ‘HET LAND VAN REMBRANDT’ BEZET
Martijn Eickhoff
INTERMEZZO’S BIJLAGEN
35 PORTRET VAN HET
MAURITSHUIS
Quentin Buvelot
134 DE OMZWERVINGEN
VAN VERMEERS
MEISJE MET DE PAREL
Quentin Buvelot
136 VERLOREN SCHILDERIJEN
Quentin Buvelot
153 CLANDESTIENE HUISKAMERCONCERTEN
Eelke Muller & Jona Mooren
176 EEN AANSTORMEND
TALENT: JAN GERRIT
VAN GELDER
Frank van Vree
214 JAARTALLEN 1933-1950
216 LOGBOEK MET
AANTEKENINGEN VAN
MENSE DE GROOT
ALS AMBTENAAR VAN
ADMINISTRATIE VAN
HET MAURITSHUIS, 1940-1945
222 ENGLISH SUMMARIES
224 NOTEN
233 ARCHIEVEN
234 LITERATUUR
237 INDEX
241 AUTEURS
242 VERANTWOORDING EN DANKWOORD
VOORWOORD
Huis in de storm – Museum in oorlogstijd is een tentoonstelling die we om twee redenen wilden maken. Allereerst omdat Nederland in 2025 tachtig jaar vrijheid viert en herdenkt, een vrijheid die veel minder vanzelfsprekend is dan we decennialang dachten. Dit kan niet genoeg aandacht krijgen. De tweede reden heeft te maken met de waarde die het museum hecht aan de eigen geschiedenis. In recente jaren presenteerden we meerdere tentoonstellingen die daarop gericht waren: de tentoonstelling Bewogen beeld – Op zoek naar Johan Maurits (2019) ging in op de stichter en bouwheer van het zeventiende-eeuwse Mauritshuis en de rol die Johan Maurits speelde bij de trans-Atlantische slavernij. Met de tentoonstelling Roofkunst –10 verhalen (2023) doken we in drie periodes van roofkunst die verbonden zijn met onze collectie: het koloniale tijdperk, de napoleontische periode en de Tweede Wereldoorlog. In de tentoonstelling Het verdwenen museum (2024) ten slotte stond het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden centraal dat in de negentiende eeuw op de begane grond van het Mauritshuis gevestigd was. Huis in de storm is voorlopig de laatste in deze reeks. Het is een vertelling over een museum dat tijdens de woelige oorlogsjaren laveerde tussen tegenhouden en meebewegen, tussen verzet en compromissen. Kortom, een museum dat probeerde te overleven.
De tentoonstelling Huis in de storm en dit boek zijn voortgekomen uit een onderzoeksproject dat is opgezet in 2020. Toenmalig hoofd Collectie en Wetenschap Edwin Buijsen betrok het NIOD Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies en het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis bij dit onderzoeksproject, dat werd gefinancierd door het Mondriaan Fonds en het Ministerie van VWS. Het onderzoek resulteerde in 2024 allereerst in een lijvig rapport en daarnaast in een symposium, waar bovengenoemde partijen gezamenlijk hun onderzoeksresultaten deelden en een indrukwekkend aantal sprekers op wisten te voeren: onderzoekers en vertegenwoordigers van instellingen die hun institutionele oorlogsgeschiedenis in heldere uiteenzettingen voor het voetlicht brachten. Veel van deze voordrachten vertoonden parallellen. Logisch, want alle musea kenden min of meer dezelfde zorgen en uitdagingen: het gedwongen ontslag van Joodse medewerkers en collega’s, de
Gosselink & Judith Niessen
tewerkstelling van de eigen medewerkers in Duitsland, dreigende inbeslagname en onteigening van vooral particuliere bruiklenen in de collectie, de bescherming van de gebouwen en de collecties en – vooral – het meebuigen danwel tegendruk geven aan de eisen van de bezetter, waaronder ook het toestaan van door Duitse en gelijkgeschakelde instanties georganiseerde propagandistische tentoonstellingen.
Al die verhalen vormen met elkaar de oorlogsgeschiedenis van erfgoedinstellingen in Nederland. Het wordt uit deze verhalen duidelijk dat de oorlog een kantelpunt is geweest in de volwassenwording van het Nederlandse museumwezen. De ontwikkeling van musea als plekken voor het bewaren en tonen van erfgoed tot de veelzijdige instellingen zoals wij die nu kennen, kreeg een versnelling door de oorlog. In het Mauritshuis bijvoorbeeld vonden pas tijdens de oorlog de eerste grote tentoonstellingen plaats. Tegelijkertijd is de oorlogsgeschiedenis van elk museum ook een verhaal op zich, met zijn eigenaardigheden en bijzondere omstandigheden. Zoals altijd is er niet een ‘one size fits all’. Wat maakte de situatie voor het Mauritshuis anders dan die van de overige musea in de Tweede Wereldoorlog?
In de eerste plaats natuurlijk die plek aan het Haagse Plein, pal naast het Binnenhof, in het politieke centrum van Nederland. Ook de Duitsers hadden deze locatie uitgekozen als het bestuurscentrum van Nederland. Rondom het Plein resideerden de belangrijkste nazi-instanties: op een steenworp afstand, op Plein 23, zetelde de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, Arthur Seyss-Inquart. Aan de overkant, in het voormalige gebouw van de Hoge Raad aan Plein 2, was het Judenreferat gevestigd waar de eerste anti-Joodse maatregelen werden genomen. Door zijn uitzonderlijke positie, naast het nazistisch bolwerk en bestuurscentrum van bezet Nederland, kwam het museum in het oog van de storm te liggen.
Daarnaast was er de directeur in deze moeilijke tijden, Wilhelm Martin, een kunsthistoricus van Duitse komaf. Martin was al vanaf 1909 directeur van het Mauritshuis. Tijdens de oorlog bleef hij noodgedwongen aan en stelde hij zijn pensionering nog even uit. Als directeur moest hij ervoor zorgen dat de kunst veilig bleef, het historische gebouw ongeschonden uit de oorlog zou komen en de museummedewerkers de bezetting veilig doorkwamen. Hoe regelde Martin dat? Hoewel hij van jongs af aan opgroeide in Nederland, wordt zijn Duitse achtergrond in deze context vaak benadrukt. Was dat terecht? Maakte het hem verdacht? Hielp het hem in zijn contact met de bezetter? Martin drukte in ieder geval een behoorlijk stempel op de oorlogsjaren en daarmee op de toekomst van het museum.
Een derde, groot verschil met andere musea: het zeventiende-eeuwse stadspaleis was ooit gebouwd als een woonhuis en voelt al meer dan tweehonderd jaar als een huis voor de kunst. Het was tegelijkertijd een huis voor een heel gezin: dat van ‘ambtenaar van administratie’ Mense de Groot, zijn vrouw en hun vijf kinderen. De Groots bewaard gebleven logboek beschrijft naast dagelijkse beslommeringen ook de belangrijkste gebeurtenissen uit die tijd, zoals het in veiligheid brengen van de kostbare schilderijenverzameling. We lezen zijn persoonlijke opmerkingen over het verloop van de oorlog. Hoe beleefden hij en zijn gezin de oorlog in hun huis, dat een museum bleef, maar waar Joden niet meer welkom waren? Het Mauritshuis was aan het eind van de oorlog ook een toevluchtsoord voor onderduikers die de Arbeitseinsatz wilden ontlopen. En dit alles met de Duits-Nederlandse Wilhelm Martin als ‘huisvader’.
In december 2020 ontving het Mauritshuis, als aanvrager en penvoerder van het onderzoeksproject, een gunstige beoordeling van het Mondriaanfonds: ‘[De commissie] is positief over het onderzoeksplan om de rol van het museum in het bredere kader van het Nederlandse museale veld te bestuderen en de impact die
de bezetting en de Jodenvervolging had op deze sector. De commissie heeft er vertrouwen in dat de uitkomsten van het onderzoek van meerwaarde zullen zijn voor de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog’.
Het museum en zijn onderzoekspartners was het aanvankelijk niet zozeer te doen om de herinnering aan die oorlog. Het onderzoek was voornamelijk bedoeld als geschiedschrijving, een reflectie op een afgesloten verleden. Die oorlog was iets ‘was einmal war’ en dat we nooit meer zouden laten gebeuren. Maar na de start van het onderzoek bleek dat de wereld snel veranderde. Corona maakte in rap tempo ideële kloven zichtbaar die uitwaaieren over een breed scala aan onderwerpen: vaccinaties, klimaat, wetenschap, gender, excuses die wel of niet gegeven dienen te worden, restitutie van objecten, koloniaal of nazi-gerelateerd. Er brak oorlog uit in Europa: Rusland viel Oekraïne binnen. Er brak oorlog uit in Palestina, Israel en Libanon, met verstrekkende gevolgen. De politiek in een aantal Europese landen – waaronder Nederland – maakte een flinke ruk naar rechts en inmiddels is bepaald taalgebruik genormaliseerd dat lange tijd als onacceptabel werd beschouwd. Met deze zeer recente geschiedenis voelt dat ‘was einmal war’ nu toch anders. Al die ontwikkelingen maken dat je de onderzoeksverslagen met een nieuwe blik leest. Bijvoorbeeld als we kijken naar het beheer en behoud van de collectie, een algemene kerntaak voor musea. Voor de mensen die deze taak uitvoeren, wordt de verantwoordelijkheid voor de collectie gevoeld tot in hun vezels. Toen activisten zich vastplakten aan Vermeers Meisje met de parel (oktober 2022) was dat een incident dat niet alleen veel pers genereerde, maar ook een grote impact had op de mensen die zich verantwoordelijk voelen voor de veiligheid van onze kunst. Met dit incident in je achterhoofd vraag je je af: hoe doe je dat, de kunst veilig houden in tijden van crisis? Hoe bereid je je voor? Vanaf wanneer luid je de noodklok? Hoe laveer je tussen principes en collectieveiligheid? Gaat de collectie boven alles?
Het zijn ineens geen dilemma’s van lang geleden meer, waar we met een afstand naar kijken. Voor het Mauritshuis, dat zeventiende-eeuwse stadspaleis naast het Binnenhof met ook nog eens een belangrijke en wereldberoemde schilderijenverzameling, is de storm die over de wereld raast voelbaar. We worden er met regelmaat mee geconfronteerd: de reeds genoemde klimaatactivisten die protesteren en zich vastplakken aan een van je schilderijen; tractoren bij het Binnenhof bij een boerenprotest; een slogan die op jouw museum wordt geprojecteerd omdat je naast het Torentje huist; dreigementen in de commentaren op social media onder de aankondiging van je vrolijke Maurits&- avond met een drag queen als gelegenheidsdirecteur vanwege de Pride-week; verwensingen naar de museumdirecteur die heeft geijverd voor restitutie van gestolen erfgoed. Het zet je op scherp en het zet je aan het denken over die rustige diplomatieke directeur die de scepter zwaaide tijdens die moeilijke oorlogsjaren. Nu doorvoelen we beter wat Martins dilemma’s moeten zijn geweest. Wanneer wist hij dat hij in actie moest komen om de veiligheid van mensen en kunst te waarborgen? Wanneer ga je reageren? Wat laat je gaan om erger te voorkomen? Wanneer spreek je je uit en wanneer beweeg je mee? Welk verzet pleeg je? Welke tentoonstellingen maak je, welke maak je ook niet? Wanneer protesteer je als je een tentoonstelling door de strot geduwd wordt, waar ligt je grens? Hoe houd je je mensen kalm? Hoe houd je het museum draaiende, hoe houd je de collectie veilig?
Een gevoel van beklemming, van balanceren op een koord, dat moeten Wilhelm Martin en zijn medewerkers hebben gehad, in dat huis in de storm, gelegen tussen de overheidsgebouwen van het Binnenhof en het pand van Sociëteit De Witte dat in de oorlogsjaren door de Duitsers werd gebruikt als officiersmess en waarvan de in 1932 opgeleverde vleugel sinds 2014 deel uitmaakt van het museum. Hoe voelde Martin zich toen de door hem gedroomde opvolger Jan Gerrit van Gelder in 1941 deze rol niet kon vervullen vanwege diens half-Joodse vrouw en Joodse
schoonvader? Noodgedwongen bleef Martin toen zelf maar in positie. Hoe was het om je te bewegen tussen nazi-parafernalia, met tegelijkertijd onderduikers voor de Arbeitseinsatz in je museum? Welke keuzes maakte deze directeur en wat was de invloed daarvan op hoe de oorlog voor het Mauritshuis verliep?
Ten slotte kreeg ook het Mauritshuis te maken met de maatregelen in het kader van de Jodenvervolging, te beginnen met de ariërverklaring en het verbod voor alle door de bezetter als Joden bestempelde burgers het museum te bezoeken. Van die maatregelen en de gevolgen daarvan is in de archieven van het Mauritshuis weinig terug te vinden. Net zo min als van de massale deportaties van Joden, ook uit Den Haag. Meer dan driekwart van hen, 12.000 mannen, vrouwen en kinderen, zouden door de nazi’s worden vermoord. Onder hen bevonden zich Joodse kunsthandelaren, winkeliers aan de Korte Poten en zelfs aan het Plein, waar zich in de tuin van de Joodse familie Edersheim een kleine huissynagoge bevond. De Jodenvervolging moet ook in de directe omgeving van Martin en zijn medewerkers voortdurend aanwezig zijn geweest. Het had grote gevolgen, ook in de decennia daarna. Tot de dag van vandaag werpen de nazistische, totalitaire machtspolitiek en de vervolging hun schaduwen over de geschiedenis en de collecties.
Dit boek en de tentoonstelling geven inzicht in het leven in en om het museum en de dilemma’s waar Wilhelm Martin en zijn mensen mee te maken kregen. Trouw blijven aan principes, als er zoveel op het spel staat? Wat is belangrijk, wat geeft waarde aan het leven? Hoever ga je om dat te beschermen? Het zijn vragen die wij voor het publiek invoelbaar kunnen maken, mede of juist dankzij het logboek van Mense de Groot en het na-oorlogse verslag van zijn zoon Menno, nog een kind tijdens de oorlog. Juist in deze woelige tijd, waarin we voor ons gevoel gedwongen worden ons uit te spreken en positie te kiezen, is een tentoonstelling die verhalen schetst van doorleven in tijden van nood, met alle keuzes, angsten, vragen en dilemma’s die daarmee gepaard gaan, uiterst relevant.
Een museum in een dubbelrol in een beklemmende tijd, dat is wat het onderzoek van Edwin Buijsen, Marie Mundigler, Quentin Buvelot, Eelke Muller, Jona Mooren en Edward Grasman laat zien. Frank van Vree (voormalig directeur van het NIOD) en hoofdconservator Quentin Buvelot wisten, met ondersteuning van de projectgroep, de onderzoeksverslagen om te werken tot dit publieksvriendelijke boek. We sluiten af met een nawoord van Martijn Eickhoff, huidig directeur van het NIOD, die de inleiding van Frank beantwoordt. De tentoonstelling en het boek brengen de resultaten van dit driejarige onderzoeksproject naar het publiek. Op deze manier denken wij recht te doen aan alle dappere mensen die zich in moeilijke jaren in hun alledaagse werkzaamheden hebben ingezet voor het behoud van dit prachtige museum met zijn wonderschone schilderijen.
DEN HAAG EN DE
Deze kaart van Den Haag en Scheveningen tijdens de oorlog maakt duidelijk welke enorme impact de aanleg van de Atlantikwall op de stad had. Voor de aanleg van een enorme tankgracht dwars door de stad (rode lijnen) werden niet alleen duizenden woningen en andere gebouwen afgebroken (oranje) of verregaand onttakeld (rood en blauw), maar ook hele wijken aan de west- en noordkant als ‘vestinggebied’ onbewoonbaar en verboden verklaard (rood gearceerd). Ook werden meer dan honderd bunkers gebouwd (rode stippen). Als gevolg hiervan moesten tussen mei 1942 en januari 1944 omstreeks 150.000 mensen hun huis verlaten. Ook zichtbaar op de kaart zijn de gevolgen van het geallieerde bombardement op het Bezuidenhout op 3 maart 1945, dat eigenlijk gericht was tegen V2-lanceerinstellingen in het Haagse Bos.
De kaart is door de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting van de Gemeente Den Haag gedrukt in 1943; legenda en handmatige inkleuring zijn toegevoegd in 1945. Gemeentearchief Den Haag 0610-01 2318 bijlage II.
MAURITSHUIS
DE OMGEVING VAN HET MAURITSHUIS
TIJDENS DE BEZETTING
Detail van een kaart van Den Haag, omstreeks 1923 uitgegeven door J. Smulders & Co.
MAURITSHUIS
Hiernaast staan alleen de Duitse en nationaalsocialistische instellingen en organisaties, niet de overige overheidsdiensten.
Deze bijdrage is gebaseerd op Ambachtsheer/Glaudemans/Valentijn 2015 en Van der Boom 1995, met dank aan Corien Glaudemans, Den Haag.
01. BINNENHOF
Ridderzaal en binnenplein: officiële gelegenheden, ceremonies, propagandamanifestaties
Binnenhof 1a
Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft (1941)
Wasserstraszenbevollmächtigter (tot in 1943)
Binnenhof 4
Befehlshaber der Sicherheitspolizei (SiPo) und des Sicherheitsdienstes (SD) Sipo/SD-Zentrale
Binnenhof 7
Befehlshaber der SiPo und des SD: Judenreferat, IVB4 (ook op Plein 2)
Sipo/SD-Zentrale
Binnenhof 19 deel Hauptabteilung innere Verwaltung (tot in 1944)
Binnenhof 20
Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft (1941)
Befehlshaber der SiPo und des SD
02. BUITENHOF
Buitenhof 21
Niederländisch-Deutsche Kulturgemeinschaft
03. PLEIN
Plein 1
Generalkommissariat für das Sicherheitswesen – hier zetelde de hele Duitse politietop.
Plein 2
Gebouw Hoge Raad: Landesgericht en Obergericht
Plein 2 / Binnenhof 7
Sonderreferat J / IV B 4 / Judenreferat (in juli 1942 verhuisd naar Villa Windekind, aan de Nieuwe Parklaan). Toen Scheveningen spergebied werd, verhuisde IVB4 opnieuw, naar de Mesdagstraat 52.
Plein 2b
Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz
Plein 4
Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden (Duitse opperbevel in Nederland) onder leiding van General der Flieger Christiansen
Plein 23
‘Logement van Amsterdam’: hoofdkwartier van Rijkscommissaris SeyssInquart. Hij liet een bunker in de tuin bouwen. Ook liet hij de linkerkant van de voorgevel uitbouwen (daar bevindt zich de voordeur naar de bunker). De bunker is in de jaren 80 afgebroken. De uitbouw van het gebouw is nog steeds te zien.
Plein 23
Generalkommissariat zur besonderen Verwendung
Plein 24
Sociëteit de Witte: Kasino des Reichskommissars (mess voor Duitse officieren).
04. KORTE VOORHOUT
Korte Voorhout 3 ‘Stadsschouwburg’ (voorm. Koninklijke Schouwburg) Standplaats van het Deutsches Theater in den Niederlanden
05. TOERNOOIVELD
Toernooiveld 6
Hotel Oude Doelen: fungeerde als ‘generaalskwartier’
06. LANGE VOORHOUT
Lange Voorhout 13, 16, 18 en 20 (vier panden) Deutsche Dienstpost Niederlande (DDPN) verzorgde in Nederland de post van de Duitse militairen en Duitse instanties in Nederland.
Lange Voorhout 38 Wehrmachtskommandant
Lange Voorhout 40 Kasino (officiersclub) SS (voorheen Haagsche Club)
Lange Voorhout 54-56 Hotel des Indes — fungeerde als ‘generaalskwartier’
Lange Voorhout 15 Pulchri Studio: werd door de Duitsers gebruikt voor manifestaties
07. KAZERNESTRAAT
Kazernestraat 38 Sociëteit De Vereeniging: Gaststätte für die Wehrmacht en Wehrmachtheim (kantine)
08. LANGE VIJVERBERG
Lange Vijverberg 7/8 Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz
Lange Vijverberg 10 Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK) Gruppe Luftwaffe (wervingsbureau)
Lange Vijverberg 10 Deutsches Obergericht (1944) Gnadenabteilung (tot in 1943)
Lange Vijverberg 12 Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz (1941)
Lange Vijverberg 12 Deutsches Landesgericht (1944)
Deutsche Generalstaatsanwalt (1944)
Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps Gruppe Luftwaffe
09. KORTE VIJVERBERG
Korte Vijverberg 3 Officiersmess Duitse Wehrmacht (vanaf september 1941) 1943 Kantoor van NSB-leider Mussert, o.a. Secretarie van Staat.
Korte Vijverberg 5 Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft, Wirtschaftsprüfstelle (tot 1943): dit bureau speelde een centrale rol in de ‘Entjudung’ van het Nederlandse economische leven
Korte Vijverberg 5 SS Ersatzkommando Niederlande, aanmelding vrijwilligers
Korte Vijverberg 7, 8 en 10 Generalkommissariat für Verwaltung und Justiz
10. LANGE POTEN
Lange Poten 6 Hotel Centraal — fungeerde als ‘generaalskwartier’
11. SPUI
Spui/hoek Grote Marktstraat Kringhuis NSB
12. PLAATS
Plaats 13a Corrida-club, bar waar de Sicherheitsdienst placht te komen.
13. KNEUTERDIJK
Kneuterdijk 16 In ’t Hofbrau/Hofbräu — Duits café
Kneuterdijk 20 Paleis Kneuterdijk: Presseund Propagandadienst beim Ambte des Reichskommissars, plus het Nederlandse Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK).
Kneuterdijk 22 Hauptabteilung Finanzen
1 KUNST EN CULTUUR TIJDENS DE DUITSE BEZETTING
Het Duitse leger heeft Nederland nog maar nauwelijks ingenomen of het Mauritshuis krijgt hoog bezoek: Franz Graf von Wolff-Metternich zur Gracht, hoofd van de Kunstschutz bij het Oppercommando van het Duitse leger (afb. 2-4). De kunsthistoricus, zelf geen lid van Hitlers partij, komt op 18 mei 1940 inspecteren of het museum het oorlogsgeweld veilig heeft doorstaan. Hij toont zich oprecht opgelucht over de maatregelen die het Mauritshuis, in zijn ogen ‘nächst dem Rijksmuseum in Amsterdam die bedeutendste Gemäldesammlung Hollands’, heeft getroffen. De belangrijkste schilderijen zijn allemaal in veiligheid gebracht.1
Dat Wolff-Metternich over het Mauritshuis sprak als een van de twee belangrijkste schilderijenverzamelingen van het land, is niet verwonderlijk (afb. 5). Het museum mocht dan niet groot zijn, het bezat wel een uitzonderlijke collectie Nederlandse schilderijen uit de zeventiende eeuw en juist die genoten in Duitsland een ongehoord prestige. Sterker nog, de Hollandse kunst en cultuur – met Rembrandt als stralend middelpunt – werden sinds het einde van de negentiende eeuw in nationalistische kringen voorgesteld als onvervreemdbare onderdelen van wat men een gedeelde Germaanse leefwereld noemde. Ook de nazi’s waren in de ban van dit idee van diepe historische verbondenheid en zouden dit tijdens de bezetting met veel vertoon blijven uitdragen.
Precies deze intense liefde voor de kunst uit de Nederlanden was ook een reden voor zorg: wat zou de bezetter doen met collecties als die in het Mauritshuis? In Polen waren de Duitsers direct in 1939 begonnen musea leeg te halen. Een jaar later kwamen ook Franse nationale verzamelingen onder vuur te liggen. In Nederland zou dat uiteindelijk niet gebeuren – maar dat kon men aan het begin van de bezetting nog niet weten. De Duitse instanties en andere functionarissen die tot taak hadden de onverzadigbare kunsthonger van de nazileiders te stillen, zouden dat doen door massale roof, vooral van Joodse eigenaren, en door aankoop via de kunsthandel. Ze legden daarbij ‘een grote liefde voor de Hollandse Meesters aan de dag’. Maar ‘de
Frank van Vree
1
Luchtfoto van het gebied rond het Mauritshuis, 1952.
Hollandse Meesters uit Rijksmuseum, Mauritshuis, Frans Hals Museum, Museum Boymans en andere instellingen [bleven] gedurende de gehele oorlog waar ze waren’. 2 Als ‘Germaans broedervolk’ bleek Nederland tot op zekere hoogte een streepje voor te hebben.
Het Mauritshuis had – wat de collecties betreft – in mei 1940 dus niet veel te vrezen. Maar dat is, zoals gezegd, kennis achteraf; op dat moment had men geen idee wat er stond te gebeuren. Bovendien zou de bezetting uiteindelijk wel degelijk een enorme impact hebben op het reilen en zeilen van het museum.
Onder Duitse bezetting
Vijf dagen had het Duitse leger nodig om het land op de knieën te krijgen. Nederland toonde zich verrast door de bliksemaanval, al waren de tekenen de voorgaande maanden moeilijk te missen geweest. Niet voor niets waren op veel plekken, waaronder het Mauritshuis, al voorzorgsmaatregelen getroffen. Velen hadden zich echter vastgeklampt aan de gedachte dat het land, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal zou kunnen blijven. De snelle Duitse opmars, de verwoesting van Rotterdam en de daaropvolgende capitulatie, maar ook het gehaaste vertrek van koningin Wilhelmina en haar voltallige kabinet naar Londen veroorzaakten een enorme schok onder de bevolking. Duizenden mensen probeerden te vluchten, vele honderden ontnamen zich het leven, uit angst voor wat er zou komen.3
En die angst was niet ongegrond. De Nederlandse kranten hadden sinds de opkomst van Hitler en zijn partij nauwgezet en vaak kritisch verslag gedaan van de agressieve, gewelddadige antisemitische acties, de opsluiting van duizenden politieke tegenstanders, inclusief priesters en dominees, in concentratiekampen, de gelijkschakeling van de media en maatschappelijke organisaties en andere vormen van repressie.
2-3
Intocht Duitse militairen langs het
Men kende de verhalen over de uitbarsting van geweld tegen de Joden in Oostenrijk, nauwelijks twee jaar eerder, die begon op de dag dat de nationaalsocialisten onder de vooraanstaande nazileider Arthur Seyss-Inquart de macht overnamen en Hitlers troepen, tot groot enthousiasme van de meeste Oostenrijkers, de grens overtrokken. Men had geen idee wat Nederland te wachten stond. Terreur, arrestaties, antisemitische acties? Wat zou de toekomst brengen? Een tijdelijke of permanente bezetting, inlijving bij Duitsland?
De weken en maanden die volgden, brachten evenwel niets van wat men vreesde. De Duitse soldaten gedroegen zich gedisciplineerd, kalm en correct, Nederlandse krijgsgevangenen werden snel vrijgelaten, huiszoekingen en massale arrestaties bleven uit, al openden de Duitsers onmiddellijk de jacht op hun felste Nederlandse bestrijders. Dat was bewust beleid: de bezetter was erop gespitst de indruk van normaliteit waar mogelijk te versterken. Het vertrek van de koningin had de weg vrijgemaakt om Nederland – in tegenstelling tot België en Frankrijk – onder een politiek-burgerlijk in plaats van een militair bestuur te brengen. Seyss-Inquart, die in 1938 actief had geholpen zijn geboorteland Oostenrijk binnen de grenzen van
5
Het Mauritshuis, gezien vanaf het Plein, ca. 1945.
het Derde Rijk te brengen, werd benoemd tot ‘Rijkscommissaris van de bezette Nederlandse gebieden’. Het was Hitler zelf die hem als opdracht gaf de Nederlanders als ‘Germaans broedervolk’ met zachte hand naar het nationaalsocialisme te leiden, met als uiteindelijke doel het land te laten opgaan in het Groot-Duitse Rijk.
Nederland moest dus ‘grootmoedig’ worden behandeld. Dat was precies de boodschap die Seyss-Inquart drie weken na de inval, bij zijn inauguratie in de Ridderzaal in Den Haag op 29 mei 1940, uitdroeg (afb. 6). Na een omstandige verdediging van de Duitse inval als een vorm van zelfverdediging tegen een mogelijke geallieerde aanval, benadrukte hij de innige verwantschap en het wederzijdse respect tussen het Nederlandse en het Duitse volk, met de belofte:
Wij komen niet hier om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen. […] Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen. Wij willen ons in ons optreden alleen laten leiden door de noodzakelijkheid van den huidigen bijzonderen toestand. […] Het is mijn wil, hierbij het tot dusver geldende Nederlandsche recht in werking te laten, tot uitoefening van het bestuur de Nederlandsche autoriteiten er bij te betrekken en de onafhankelijkheid van de rechtspraak te garandeeren.4
De toespraak, die vertaald en soms enigszins bekort in alle kranten werd afgedrukt, riep gevoelens van opluchting en ontspanning op, precies wat de bezetter voor ogen stond. De grote meerderheid van de Nederlanders mocht dan weinig op hebben met het nationaalsocialisme en het Duitse bewind, het betonen van zo veel ‘grootmoedigheid’ miste zijn uitwerking niet. In de zomer van 1940 leek het leven zijn normale loop te hernemen.
De beheerste opstelling van het nieuwe bewind had ook tot gevolg dat het bestuurlijke apparaat, inclusief justitie en politie, zich vrijwel zonder weerstand voegde naar de nieuwe verhoudingen. En dat was belangrijk, want net als het militair gezag in Frankrijk en België steunde het civiele bestuur in Nederland voor de uitvoering van zijn beleid volledig op de bestaande ambtelijke hiërarchie. Anders gezegd: Nederland
6
Installatie van Arthur Seyss-Inquart als Rijkscommissaris in de Ridderzaal, Den Haag, 29 mei 1940. Hij wordt geflankeerd door twee generaals: Alexander von Falkenhausen, van 20 tot 29 mei bevelhebber van het Duits bestuur in Nederland, en Friedrich Christiansen, bevelhebber van de Wehrmacht in Nederland.