Anski
Een Jiddisje vereniging in Amsterdam Ariane Zwiers
Waanders Uitgevers, Zwolle
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
Inhoudsopgave 7 9 11
Voorwoord van Emile Schrijver Proloog Inleiding
Deel 1 – Joods Amsterdam 14 Hoofdstuk 1 – Van het sjtetl naar de Amsterdamse jodenbuurt 15 Joods Amsterdam 15 De oude jodenbuurt 17 Het Russenstraatje 18 Hoofdstuk 2 – Migranten 19 Nederland transitland 21 Herman Ohringer 22 Jozef Hilel Borensztajn 25 Hoofdstuk 3 – Vluchtelingenhulp 26 Mensensmokkelaars 27 Joodse opvangcomités 27 Onhartelijke ontvangst 28 Hachnosas Ourechiem – Vereniging Steun aan Doortrekkenden 32 Hollandsche Lloyd 33 Nederland houdt zijn grenzen gesloten 33 Staatlozen 35 Nationaalsocialisme
Deel 2 – Vereniging Sch. An-Ski 38 Hoofdstuk 4 – De oprichting van de vereniging 39 De kennismaking 41 Het eerste initiatief tot een arbeiderscultuurkring 41 De oprichtingsvergadering 44 De vereniging 45 Jiddisj bij Anski 46 Het Oostjoods Verbond 50 Hoofdstuk 5 – De leden 51 De Anski-leden en hun beroepen 53 Adressen 54 Huwelijken 54 Wie zijn de leden? 80 Hoofdstuk 6 – De Anski-kinderen 81 De kinderen 83 De tsoegobsjoel, het schooltje 85 Leo Fuks 87 De jeugdgroep 89 Hoofdstuk 7 – Het verenigingslokaal 90 Concordia – het kinnesinnebeursje 92 Proletariërs aller landen 94 Hoofdstuk 8 – De bibliotheek 95 Het ontstaan van de bibliotheek 96 Gedalja Frenkel 97 Opening van de bibliotheek 97 De boeken 98 De boekenkast hield ons bij elkaar
100 Hoofdstuk 9 – Culturele en maatschappelijke activiteiten 101 De dramakring 103 De dramakring wordt bekend in het buitenland 109 Sprekers uit het buitenland 110 Op de zeepkist 111 De Krant van het Levende Woord 112 Simpele sieraden van een arme 115 Hoofdstuk 10 – Mozes en Marx – Politiek bij Anski 116 De Bund – bond voor joodse arbeiders 118 Getto-opstand en partizanen 120 De bundistische eed 121 Onrust binnen de gelederen 122 Antifascisme 123 De scheiding 126 Tehuis Oosteinde – de Anski-jongeren en politiek 128 Hoofdstuk 11 – Een joodse vereniging in oorlogstijd 129 Het begin 130 Verzet 130 Verschillende verhalen
176 Hoofdstuk 13 – De weder opbouw van de bibliotheek 177 Stempels 177 Hulp uit New York 181 Heropbouw van de bibliotheek 182 Eind goed al goed 183 Hoofdstuk 14 – Sociale projecten 184 Sociale projecten voor buitenlandse kinderen 188 DP’s – Hulpacties 191 Tijdschrift Oendzer Brik 193 Hoofdstuk 15 – Vertrek uit Nederland 194 Einde van de vereniging 203 Hoofdstuk 16 – Een boek en een bronzen beeld 204 Het boek 205 Jesaja Zandberg 208 Een bronzen beeld 213 Epiloog 215 Verantwoording en dank 218 219 224
153 Hoofdstuk 12 – Na de holocaust 154 Nederlands jodendom na de oorlog 154 Anski – Na vijf zware jaren een nieuw begin 157 Herdenkingen 160 Rapenburgerstraat 162 De tsoegobsjoel na de oorlog 163 Activiteiten
243 244 246
Woordenlijst Bijlagen Noten Geraadpleegde bronnen Fotoverantwoording Personenregister
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
6
Voorwoord Wanneer vandaag de dag gesproken wordt over de vooroorlogse Amsterdamse Joodse gemeenschap, de Jodenbuurt en het leven daar, is er een aantal onderwerpen dat altijd besproken wordt: de diamanthandel, de straathandel en vaak ook de armoede van het proletariaat. Veel minder belangstelling is er voor de verscheidenheid van de joodse bevolking in Amsterdam. Er waren enorme verschillen in inkomen, in opleiding en vooral ook in culturele achtergrond. Die uitten zich ook in de culturele behoeften van de diverse groepen. Jiddisje vereniging Anski voorzag in die behoeften van de aanzienlijke groep zogenaamde Oostjoden in Amsterdam. De Jiddisje taal vormde het hart van hun cultuur. De liefde daarvoor uitte zich zowel in toneel, een bibliotheek, een schooltje, als in alle mogelijke maatschappelijke activiteiten. Vereniging Anski weerspiegelde nadrukkelijk ook de socialistische achtergrond van de leden. Deze aspecten van het vooroorlogse verenigingsleven, binnen Anski en ook buiten de vereniging, zijn vaak onderbelicht gebleven. De verdienste van dit boek van Ariane Zwiers zit, naast de adequate beschrijving van de vereniging voor de oorlog, vooral ook in haar precieze reconstructie van het voortleven van de vereniging na de moord op het grootste deel van de leden. Van het uiteindelijk toch onvermijdelijke einde van het bestaan van de vereniging, tot aan de huidige opleving van de belangstelling voor de cultuur die de vereniging Anski vertegenwoordigde: de Jiddisje cultuur van de Oost-Europese arbeiders en ambachtslieden die ooit een integraal onderdeel uitmaakten van de multiculturele lappendeken die het vooroorlogse Joodse Amsterdam was. Emile Schrijver Algemeen directeur Joods Cultureel Kwartier Bijzonder Hoogleraar Geschiedenis van het Joodse boek, Universiteit van Amsterdam
7
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
8
Proloog Het is een zonnige zondagmiddag in de zomer van 1921 als bij een woonhuis aan de Amstel in Amsterdam een groepje jongemannen aanbelt. Hier woont sinds kort het echtpaar Lewensohn. Eenmaal binnen vertellen de mannen dat ze zijn gekomen om iets te bespreken; er is in Amsterdam geen Jiddisje club en zij zouden graag een Jiddisje sfeer willen scheppen. Hierbij roepen ze de hulp in van de al wat oudere Lewensohn. Na een lang gesprek besluiten ze de volgende zondag opnieuw samen te komen en dan nemen ze meteen nog wat kameraden mee. Allen zijn Jiddisj-sprekende immigranten met een gezamenlijke wens: iets doen op het gebied van Jiddisje cultuur. Als ze vervolgens nog een aantal Oostjoodse immigranten erbij weten te betrekken zijn ze met z’n twintigen en besluiten ze een Jiddisje arbeiders cultuurvereniging op te richten. De term arbeiders is hier overigens meer op te vatten als ambachtslieden; ze hebben allemaal een ambachtelijke achtergrond. Dit is het begin van een Jiddisje cultuurvereniging in Amsterdam die uiteindelijk meer dan vijftig jaar zal bestaan.
9
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
10
Inleiding De Nederlandse maatschappij was in de eerste helft van de twintigste eeuw een sterk verzuilde samenleving, die was ingedeeld op grond van geloofsovertuiging en maatschappelijke opvattingen. Er waren vier hoofdzuilen: een katholieke, een protestantse, een socialistische en een liberale zuil. Elke zuil kende een hecht netwerk van organisaties op politiek, economisch, sociaal-cultureel en religieus of ideologisch terrein. Behalve in de politiek was er tussen de groepen van de verschillende zuilen weinig contact; mensen leefden zogezegd van de wieg tot het graf veelal in eigen kring. Een joodse zuil was er niet; er was geen joodse politieke partij of radio-omroep, en veel joden maakten deel uit van de socialistische of liberale zuil. Toch waren er joodse scholen, kranten, instellingen en verenigingen. Enerzijds kozen joden hier zelf voor vanuit hun behoefte dat er rekening werd gehouden met hun joodse achtergrond, anderzijds moesten ze hun eigen organisaties wel oprichten. Ze konden immers geen lid worden van een katholieke of protestantse vereniging. Zo richtten ze met veel enthousiasme allerlei clubs en verenigingen op. Er kwamen joodse jeugdorganisaties, vakbonden, begrafenisverenigingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, scholen, koren, weeshuizen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, badhuizen, sportclubs, kunstenaarssociëteiten, theatergezelschappen. Ook na de oorlog zocht en joden binnen hun kleine gemeenschap weer steun bij elkaar en zochten ze naar een sociaal netwerk: in de synagoge, bij een jongerenclub, bij joodse sportevenementen zoals de Maccabiade.1 Of bij verenigingen, zoals de Oostjoodse Jiddisje cultuurvereniging Anski. Een belangrijke reden voor het oprichten van verenigingen is dat mensen zoeken naar samenzijn en naar lotgenoten. In Nederland ondervonden Oost-Europese joodse immigranten nauwelijks steun van de hier al langer wonende (vernederlandste) joden, want die hadden maar weinig op met deze Jiddisj-sprekers. Die voelden zich op hun beurt niet echt thuis in de Nederlands-joodse gemeenschap. Ze zaten in een sociaal isolement en hadden behoefte aan een eigen sociale omgeving. Ze wilden hun eigen cultuur beleven en die cultuur was in het Jiddisj.
11
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
12
DEEL 1 JOODS AMSTERDAM
13
Hoofdstuk 1 Van het sjtetl naar de Amsterdamse jodenbuurt
14
Hoofdstuk 1 — Van het sjtetl naar de Amsterdamse jodenbuurt
Joods Amsterdam
De joodse geschiedenis van Amsterdam begint eind zestiende eeuw wanneer de eerste grote groepen joden naar Amsterdam komen. Nadat eerst groepen sefardische joden uit Portugal en Spanje zijn gekomen, arriveren ook asjkenazische joden uit Midden- en Oost-Europa. Zij worden hier al gauw de grootste joodse groep, maar ook de armste. Ze komen naar Nederland – en met name naar Amsterdam – vanwege de tolerantie in de stad en de godsdienstvrijheid in de toenmalige Repu bliek. Terwijl in veel steden in andere landen joden in een aparte wijk moeten wonen, een getto, is dat hier niet het geval. Joden mogen zich vrij vestigen en ze wonen in buurten waar ook mensen van andere religies wonen. Amsterdam kent een hechte joodse identiteit en joden zijn er ingezetenen van de stad. Vanaf 1796 hebben joden dezelfde burgerrechten als andere inwoners van het land. Niet alleen vanwege de diepgewortelde tolerantie komen joden hier graag naartoe, maar ook om economische redenen; er is welvaart.2 Het zijn overigens niet alleen joden die hier komen: van de totale bevolking van de stad in de zeventiende eeuw is ruim veertig procent in het buitenland geboren. Ter vergelijking: anno 2020 gold dat voor drieëndertig procent van de Amsterdamse bevolking.3 Amsterdam wordt al gauw een joodse metropool, een knooppunt in de diaspora, een ontmoetingspunt voor rabbijnen, joodse intellectuelen, kooplieden en mecenassen en het centrum van de joodse boekdrukkunst. Vanaf de achttiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog maken joden steeds zo’n tien procent van de Amsterdamse bevolking uit. Na de Tweede Wereldoorlog is de situatie totaal veranderd. Dan zijn van de tachtigduizend joodse Amsterdammers nog slechts zo’n tienduizend in leven.4 Aan het eind van de negentiende- en begin van de twintigste eeuw arriveren er nieuwe groepen asjkenazische joden en ook individuele joden vanuit Midden- en Oost-Europa, op de vlucht voor antisemitisme en pogroms en ook weer voor de slechte economische situatie. Over deze mensen gaat dit boek. De oude jodenbuurt
De meeste joden woonden hier in wat ‘de oude jodenbuurt’ ging heten, met als centrum het Jonas Daniel Meijerplein.5 Lange tijd heerste hier schrijnende armoede en veel Amsterdamse joden leefden van de bedeling. In de smalle straten en stegen woonde een groot deel van het zogenaamde lompenproletariaat. Het was er overvol. 15
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
Mannen gingen door de straten als voddenkoopman en vrouwen zaten op straat etenswaren te verkopen. De armste joden woonden in de slechtste buurten zoals Vlooienburg, Uilenburg en Marken. De rijkere joden woonden aan de nieuwe grachten aan de oostkant van de Amstel, die daarom ook wel de ‘jodengrachten’ werden genoemd. Er waren ook succesvolle joodse ondernemers, die grote Nederlandse bedrijven, industrieën en grootwinkelbedrijven oprichtten. Wie het zakelijk voor de wind ging trok verder weg uit de buurt. Vooral na 1850, toen meer voorspoed kwam en de leefomstandigheden verbeterden, vertrokken de welvarende joden. Als ze de kans kregen verhuisden ze (met name vanaf begin twintigste eeuw) naar andere wijken, zoals de Plantage, de Pijp, de Transvaalbuurt, de Rivierenbuurt en AmsterdamZuid. Tot de jodenbuurt behoorden de Jodenbreestraat met vrijwel uitsluitend joodse winkels, de Sint Anthoniesbreestraat waar joodse textielhandelaren hun groothandels hadden, de Weesperstraat, ook met bijna alleen maar joodse winkels, en vanaf eind negentiende eeuw het Waterlooplein. Hier was elke zondag de ‘jodenmarkt’, waar duizenden mensen op af kwamen om spullen te kopen of alleen te kijken. Het was er altijd druk en er werd van alles verhandeld, vooral oude kleren, aangeleverd door de voddenhandelaren die dagelijks door de straten gingen terwijl ze ‘lompen en metalen!’ riepen. Veel joden liepen als venter met een handkar met tweedehands goederen en de handel in oude spullen was vrijwel helemaal in handen van joden. Voor nieuwkomers die geen beroep hadden was het lastig om aan werk te komen. Velen van hen gingen in de diamantindustrie werken. En anders in de kleinhandel of straathandel. Ook in Oost-Europa waren joden als koopman of als winkelier oververtegenwoordigd geweest in de handel. De kleding- en stoffenhandel werden er zelfs als typisch joods gezien. Daarnaast hadden ze in het sjtetl vaak specifieke ambachtelijke beroepen gehad, ook weer voor een groot deel in de confectie; ongeveer veertig procent van hen was kleermaker of schoenmaker.6 Voor nieuwkomers die al een ambacht hadden was het veel makkelijker hier aan de slag te gaan dan voor wie helemaal opnieuw een vak moesten leren. Daarbij was het voor degenen die werk hadden ook nog eens veel makkelijker om in te burgeren in de Nederlandse samenleving.
16
Hoofdstuk 1 — Van het sjtetl naar de Amsterdamse jodenbuurt
Het Russenstraatje
Midden in de oude jodenbuurt lag de Weesperstraat. Hier kwamen veel zogenaamde ‘Oostjoden’ bij elkaar in een woonhuis van een van hen, waar bijvoorbeeld ook hun wasgoed werd verzameld. In de Nieuwe Kerkstraat tussen de Weesperstraat en de Amstel woonden bijna uitsluitend joden en dit deel van de straat (aan de nieuwe zijde van de Amstel) werd in de volksmond dan ook de ‘Jodenkerkstraat’ genoemd. Een zijstraatje was de Manegestraat, een heel klein maar in dit verband heel belangrijk straatje dat vanwege de vele Russische joden het ‘Russenstraatje’ werd genoemd. Veel Oostjoodse immigranten kwamen hier terecht in de piepkleine woninkjes. Over dit straatje later meer. In de Nieuwe Kerkstraat was ook de Russische synagoge. Dit Russensjoeltje was in 1889 opgericht door uit Rusland afkomstige orthodoxe joden die de vereniging Nidchei Jisraël Jechaneis in het leven hadden geroepen.7 In Brieven aan mijn kleinzoon geeft de schrijver Abel Herzberg een mooie sfeertekening van deze Russische sjoel: ‘Hun stemmen waren niet geschoold, hun muzikaliteit liet nogal te wensen over, de oude melodieën kwamen niet tot hun recht, maar zij zongen met grote gevoeligheid. Wat er aan schoonheid ontbrak, werd door overtuiging vervangen. Het was allemaal eerlijk en echt. De ordelijkheid en het decorum, waarop zoveel prijs wordt gesteld in westerse synagogen, ontbraken nagenoeg geheel. Wat alleen gold was de spontaniteit van het hart.’8 De Russensjoel bestaat nog altijd. Er heerst nog steeds een bijzondere Oostjoodse sfeer. Na de Tweede Wereldoorlog stond de sjoel lange tijd leeg, maar na de val van het communisme in Oost-Europa kwamen weer veel Oostjoden naar Amsterdam, die ook weer naar de Russensjoel gingen. (Onder Oostjoden worden hier ook de Poolse joden verstaan). De sjoel werd in 1987 na een grote restauratie weer in gebruik genomen en zou lange tijd een trefpunt blijven voor de nieuwkomers in Amsterdam.
17
Hoofdstuk 2 Migranten
18
Hoofdstuk 2 — Migranten
Nederland transitland
In 1882 staan een paar joodse mannen op het Weesperpoortstation te wachten op de trein uit Duitsland, die Russisch-joodse vluchtelingen via Hamburg naar Amsterdam zal brengen. De mannen vormen een speciaal bijeengeroepen ontvangstcomité, want officieel is er niets geregeld voor deze vluchtelingen. Ze maken deel uit van een enorme stroom joodse emigranten. Als de reizigers doodvermoeid na de lange reis uit de trein stappen, worden ze met al hun bagage door het ontvangstcomité naar joodse gezinnen gebracht, waar ze tijdelijk onderdak krijgen.9 Vanaf 1881 vertrokken ruim drie miljoen joden uit Oost-Europa, op de vlucht voor antisemitisme, pogroms en de slechte economische omstandigheden. Velen van hen staken illegaal de grens over, zonder papieren of verblijfsvergunning. Ook tijdens en na de Eerste Wereldoorlog was er een grote vluchtelingengolf. Onder de vluchtelingen veel joodse jongens die wilden ontkomen aan militaire dienst. Want vanwege het vurige antisemitisme in het Russische leger, dat ook vaak joodse burgers aanviel, hadden de meeste joden helemaal geen zin om gehoor te geven aan de dienstplicht. Veel jonge joodse mannen zorgden ervoor dat ze waren vertrokken tegen de tijd dat ze zich moesten melden. Abel Herzberg: ‘Mijn vader schijnt er niet bepaald geestdriftig voor geweest te zijn als soldaat deel uit te maken van het roemruchte Russische leger [..] omdat het elke nederlaag op de joden wreekte.’10 Zo verliet ook George Wasserman – over wie later meer – Rusland, want hij ‘weigerde in dienst te gaan voor zo’n antisemitische regering’. Maar het was niet alleen de gehate dienstplicht. Het leven van joden in Oost-Europa was totaal anders dan hier in Nederland. In Rusland en ook in Polen leefden ze vaak in gesloten gemeenschappen en binnen het zogenoemde Vestigingsgebied. Daar woonden ze met miljoenen mensen en het was er overvol. Vanaf het einde van de achttiende eeuw mochten joden namelijk niet meer zelf kiezen waar ze woonden. Na meerdere mislukte pogingen om de joden uit Rusland te verdrijven, of ze tot de Russische orthodoxie te bekeren, hadden de tsaren er schoon genoeg van. De joden in het tsaristische rijk, waartoe ook grote delen van Polen behoorden, werden verbannen naar het Vestigingsgebied.11 Zelfs binnen dit gebied, ook bekend als Pale of Settlement, waren veel plaatsen voor joden verboden. Per decreet werden regelmatig weer nieuwe plaatsen verboden verklaard, met als gevolg dat tienduizenden ontheemden moesten vertrekken. Tussen 1791 en 1917 woonde het merendeel van de joden binnen het aangewezen gebied en dan voorname19
Anski — Een Jiddisje vereniging in Amsterdam
lijk in sjtetls.12 Deze dorpjes of stadjes bestonden al in de middeleeuwen, sinds joden zich in Oost-Europa hadden gevestigd. Het waren meestal kleine provinciesteden, met traditionele joodse cultuur, een jaarmarkt en een leerhuis waar mannen de Tora bestudeerden. Voor de joodse jongetjes was er een cheider, een religieus schooltje, dat zich vaak in of bij de sjoel bevond. De leefomstandigheden waren er slecht, de armoede hopeloos en de overheid was vijandig. Joden hadden nauwelijks rechten en ze leden onder vervolgingen en pogroms. Ook die waren er al sinds de middeleeuwen. Joden werden er toen van beschuldigd dat ze de pest hadden veroorzaakt. Altijd werd er wel weer een reden gevonden om joden te vervolgen. In 1881 waren er nieuwe pogroms; joden zouden verantwoordelijk zijn voor de moord op tsaar Alexander II. Wat volgde waren plunderingen, mishandeling, moord en verkrachting in joodse nederzettingen.13 Verarmde Russische boeren, gedemobiliseerde soldaten, spoorwegarbeiders en werklui vielen winkels, kantines, fabrieken en banken van joden binnen. Deze rellen duurden vijf jaar en gingen gepaard met fysiek geweld, waarbij joodse mannen, vrouwen en kinderen gewond of gedood werden en duizenden huizen werden vernield. Toen er in 1905 opnieuw bloedige pogroms waren, gingen hele groepen joden uit Rusland en Russisch-Polen ervandoor.14 Hierover schreef Sjolem Aleichem in zijn verhaal Tevje der milchiker (Tevje de melkman). Zijn personage Tevje – vooral bekend van de film Fiddler on the Roof – is weliswaar fictief, maar zijn situatie in antisemitisch tsaristisch Rusland, met de anti-joodse wetten die tot pogroms leidden, is gebaseerd op de realiteit. De vluchtroutes gingen naar het westen. Door snellere treinverbindingen en door scheepvaartmaatschappijen die reclame maakten om met hen te reizen, werd het mensen nog aantrekkelijker gemaakt om naar het westen te komen. Hierbij was het uiteindelijke reisdoel meestal niet Nederland, maar Engeland of Noord- of Zuid-Amerika, waar ze een nieuw en veilig bestaan hoopten op te bouwen. Toch arriveerde vanaf 1881 jaarlijks een hele stroom landverhuizers in Amsterdam, Rotterdam en andere West-Europese hoofdsteden en havensteden. Nederland fungeerde als doorgangsland en de havensteden Rotterdam en Amsterdam als doorvoerhavens naar overzeese gebieden. Tot 1933 kwamen hier duizenden Oostjoodse vluchtelingen aan en dat was zelfs nog maar een klein deel van het totale aantal dat op de vlucht was. Niet alle migranten wilden doorreizen; Amsterdam zelf trok ook, het stond tenslotte bekend als het Jeruzalem van het Noorden. Een deel van hen wilde wel degelijk blijven. Dat waren vooral mensen die enthousiaste berichten hadden gekregen van familieleden en vrienden die al eerder naar Nederland waren geïmmigreerd. Dat na emigratie de achterblijvers 20