A.L. Koster (1859-1937) - Schilder van bloembollenvelden

Page 1

ANTON L . KOSTER 1859-1937

ANTON L . KOSTER 1859-1937

Schilder van bloembollenvelden

Schilder van bloembollenvelden

Floor de Graaf

Floor de Graaf

Inhoudsopgave

Inleiding 9

Leven en werk

Anton Kosters jeugd 15

De Haagse School 16

Academietijd en leren van oudere collega’s 16

Koster als etser 19

Limburg 24

Vestiging in Haarlem 25

Het eerste schilderij met tulpen 26

De Achterhoek 27

’s-Heerenberg 27

Koster als illustrator 28

Terug in Haarlem 30

De bloempentekeningen 31

Papegaaitulpen 34

Opnieuw voorzitter Kunst Zij Ons Doel 37

Het Fonds voor beeldende kunstenaars en hunne weduwen en weezen 37

De Commissie van Toezicht op het Stedelijk Museum 44

Kunst Zij Ons Doel negentig jaar 45

Tentoonstellingen in Scandinavië 46

Oorlogsjaren 49

Opnieuw naar Kopenhagen 52

Ingrijpende verandering 54

Kunst Zij Ons Doel honderd jaar 54

Zeventig jaar 59

De laatste jaren 61

Herdenkingstentoonstelling 64

De bloembollenvelden

Expansie van de bloembollenteelt 69

Eerdere schilders van bloembollenvelden 69

Kosters werkwijze 71

Herhalingen 74

Pastels 79

Ontwikkeling van Kosters werk 79

Tentoonstellingen en kritieken 83

Herkenbaarheid van locaties 84

De bloembollenteelt afgebeeld 95

De afgebeelde bloemen 105

Kosters contacten met de wereld van de bloembollenteelt 106

Andere schilders van bloembollenvelden 115

Beste groeten 116

Signaturen 120

Beknopte biografie 122

Verantwoording 125

Colofon 128

8

1

Tulpen koppen

Pastel, 43,5×29,0 cm

Particuliere collectie

Inleiding

Het bijzondere landschap van bloeiende bollenvelden trok zo’n tachtig tot honderd jaar geleden honderdduizenden dagjesmensen. Ieder voorjaar waren de wegen in de streek verstopt. Nog heel wat foto’s en films zijn uit die tijd bekend die deze jaarlijkse invasie laten zien. Maar in de meeste gevallen lag het accent op de enorme aantallen bezoekers en minder op de intrinsieke schoonheid van de bloembollenvelden zelf. Die kon eigenlijk maar op één manier worden vastgelegd: op doek! En niemand anders dan Anton L. Koster wist de bloeiende bollenvelden zó boeiend te schilderen.

Toen Anton L. Koster vijfenzeventig werd, schreef een vooraanstaande kunsthandelaar dat hij als schilder van bloembollenvelden ‘zonder rivalen’ was gebleven. Koster had zich bijna vijfenveertig jaar lang op dit specialisme toegelegd. Voordien had alleen een klein aantal buitenlandse schilders de jaarlijkse bloemenweelde tot onderwerp gemaakt.

A.L. Koster woonde in Haarlem en Heemstede letterlijk op een steenworp afstand van de bloembollenvelden, maar de hele Bollenstreek was zijn werkterrein. Elk jaar weer keek hij uit naar de periode, ruwweg van begin april tot begin mei, waarin hij in de bloeiende bollenvelden nieuwe indrukken kon verzamelen. Al raakte hij nog zo verkleumd, in het dikwijls nog koude jaargetijde zat hij buiten studies te schilderen. Die studies waren op zich al verkoopbare kunstwerken, maar dienden ook als voorbeeld voor grotere, meer uitgewerkte schilderijen.

Hoewel de bloembollenteelt zich in Kosters tijd enorm uitbreidde, bestonden er nog kleine kwekerijen op besloten plekken. Daar lijkt Koster het meest van te hebben gehouden. Groepjes van verschillende soorten tulpen en hyacinten lieten

<

De arbeiders in dit tulpenveld zijn bezig de bloemkoppen te verwijderen. Dat is noodzakelijk in de bollenteelt: de planten zullen daardoor hun groeikracht gebruiken voor de vorming en ontwikkeling van nieuwe bollen en niet voor zaadvorming. Tulpen worden ingedeeld in groepen. Op deze pastel zijn witte exemplaren afgebeeld van de groep ‘dubbele vroege tulpen’. Links een bed met een kleurig mengsel van deze tulpen. Op de achtergrond bloeien vruchtbomen.

aantrekkelijke variaties van kleuren zien, die hij vertaalde naar het doek. Maar ook weidsere gezichten op meer uitgestrekte bollenvelden komen in zijn werk voor.

Een kunstrecensent noemde schilderijen van Koster eens ‘juweeltjes van kleurschittering’. Het was Kosters grote kwaliteit dat hij die kleuren op harmonische wijze wist te verenigen met de zonnige of soms bewolkte sfeer van een schilderij als geheel. Hij hield ook van schilderachtige oude boerderijen, maar zijn oogmerk was louter artistiek, gericht op schoonheid en niet zozeer op topografische herkenbaarheid. Dat deelde hij met de landschapschilders van de door hem bewonderde Haagse School en met collega’s van zijn eigen generatie. Wel zie je op zijn schilderijen kenmerken van de bloembollencultuur: de specifieke inrichting van het landschap, de werkzaamheden in het voorjaar. Koster vervaardigde naar schatting ongeveer honderdvijftig schilderijen met bollenvelden, herhalingen van voorstellingen in verschillende werken niet meegerekend.

Behalve in dit originele en bijna unieke specialisme was Koster nog breder werkzaam. Hij schilderde ook landschappen in Limburg en in de Achterhoek en stadsgezichten in Haarlem. Als jonge kunstenaar was hij een vaardige etser en hij was een van de trouwste leden van de in de jaren 1885-1895 spraakmakende Nederlandsche Etsclub. Hij maakte gedurende ongeveer tien jaar pentekeningen als illustraties in tijdschriften. Daarnaast was hij hoogst actief in uiteenlopende bestuursfuncties; onder meer was hij in totaal 23 jaar voorzitter van het Haarlemse tekencollege Kunst Zij Ons Doel. Verder organiseerde hij tentoonstellingen van Nederlandse kunst in Scandinavië. Het is bijna zestig jaar geleden dat Kunst Zij Ons Doel een herdenkingsexpositie van Koster organiseerde. Hoog tijd dus voor hernieuwde aandacht. Wij zijn trots op hem én trots op onze Bollenstreek. Wie weet besluit u na het lezen van dit boek om onze mooie streek te bezoeken. U bent van harte welkom!

Bestuur Stichting Museum De Zwarte Tulp Floor de Graaf, auteur

9

Hyacintenvelden bij Overveen met Sint-Bavo

Olieverf op doek, 64×92 cm

Particuliere collectie

De hyacintenbedden staan gedeeltelijk in volle bloei. Ze laten verschillende kleuren zien: lichtroze, donkerroze, wit, paarsblauw, lichtblauw en rood. De bedden op de voorgrond zijn kennelijk al geritst: ontdaan van de nagels (afzonderlijke bloemetjes), om zaadvorming te voorkomen. De arbeider bij het blauwe hyacintenbed is ook met ritsen bezig. Geheel rechts liggen bloemen op een hoopje. Een beukenhaag, die de wind tegenhoudt, sluit het veld af. Achter de haag links een schaftschuurtje. In het midden een rietschelf, waarop het riet is verzameld dat in de winter over de boembedden wordt verspreid als bescherming tegen vorst. In de verte ligt de oude Sint-Bavo in Haarlem. Tussen de bollenvelden en de stad loopt, onzichtbaar, de Houtvaart. Ook liep daar een spoorlijn, maar die liet Koster uiteraard weg.

10 2

Tulpenkwekerij

Olieverf op doek op paneel, 30×44 cm Particuliere collectie

Het is laat in het seizoen, de beukenhaag en de bomen staan al vol in blad. De kwekerij teelt kleine partijen enkele late tulpen, met lange stelen, mogelijk Darwintulpen. Darwintulpen waren oorspronkelijk uit Vlaanderen afkomstig. Jacob Krelage, directeur van de bekende Haarlemse bloembollenkwekerij E.H. Krelage & Zoon, had in de jaren 1880 een grote partij van deze tulpen opgekocht. De firma begon ze door te kweken en maakte er aan het begin van de twintigste eeuw furore mee. Aanvankelijk hadden Darwintulpen roze, rode en violette tinten. Gele variëteiten ontstonden door kruisingen met Cottagetulpen, een andere klasse van enkele late tulpen, afkomstig uit Engeland.

11
3
‘Mijn loopbaan was zoo gewoon en onbelangrijk dat het hoogst moeielijk valt om er iets over te melden’

< Detail De Waag aan ’t Spaarne in Haarlem

Pastel, 52,5×64,5 cm

Kunsthandel A.H. Bies, Eindhoven [ afb.26 ]

Leven en werk

Anton Kosters jeugd

In december 1903 voldeed Koster, toen 44 jaar oud, aan het verzoek van zijn goede vriend en collega Philippe Zilcken om een korte levensbeschrijving op schrift te stellen. Na een inleiding waarin Koster zich bescheiden opstelde: ‘Mijn loopbaan was zoo gewoon en onbelangrijk dat het hoogst moeielijk valt om er iets over te melden’, begon zijn beknopte autobiografie als volgt: ‘Ik ben 8 augustus 1859 te Terneuzen geboren en was tot mijn 18de jaar op de Hoogere B.S. in den Haag met het plan om naar de Polyt: School te gaan en ingenieur te worden. Steeds had ik groote voorliefde voor het teekenen, besteedde er mijn vrijen tijd meestal aan en kreeg op aanhoudend verzoek les in het waterverfschilderen van den leeraar in het handteekenen aan de H.B.S. Gerritsen. Met dezen werkte ik ook buiten naar de natuur.

De Heer Colenbrander als familielid-huisvriend zag sommigen dezer schetsen, toonde ze zijn vriend Henkes in stilte en na overleg met mijn vader vroeg deze mij of ik schilder wilde worden. Ik greep dit voorstel gretig aan, ging teekenen op de TeekenAcademie, volgde ook Anatomie en Ornamentleer cursussen, doch ging voort met ’t schilderen buiten naar de natuur.’

Anton Koster werd geboren als oudste zoon van Willem Theodorus Koster en Pieternella Noske. Vader Koster was op dat moment als luitenant-ingenieur gelegerd in het Arsenaal in Terneuzen. Al snel verhuisde het gezin wegens overplaatsing van Willem naar Delft, waar nog twee zoons en een dochter werden geboren. Na vier jaar maakte Willem Koster een ommezwaai in zijn carrière: hij kreeg een baan als referendaris op het Ministerie van Handel en Nijverheid. Het gezin verhuisde naar Den Haag en daar werd ook de jongste zoon geboren. Deze baby was pas zeven maanden oud, en Anton was zeven jaar, toen moeder Pieternella op 33-jarige leeftijd overleed. Zes jaar later hertrouwde zijn vader en kwam er nog een halfbroertje in het gezin.

Anders dan veel jongens die naar de kunstacademie wilden hoefde Anton geen gevecht te leveren om dat te mogen doen, integendeel. Dat gemak lijkt strijdig met de familietradities, want

4

Anton Koster als kind

5

Gerke Henkes

Pijprokend bij de kachel

Olieverf op doek, 61,5×75,5 cm

Groninger Museum, Groningen

Antons vader en grootvader waren respectievelijk luitenant-ingenieur en luitenant-kwartiermeester en zijn oom was marine-officier. Maar zijn vader stapte kennelijk soepel af van het idee dat Anton ingenieur moest worden en gunde hem het beroep van vrij kunstenaar. Behalve dat Anton zijn geestdrift al had laten zien in het tekenen en schilderen, speelde zeker de invloed van Theo Colenbrander (1841-1930) mee. Colenbrander, die toen nog als architect werkte en pas later als sierkunstenaar grote bekendheid zou krijgen, was een neef van Antons vader. Hij had eerder een tijdlang in Parijs gewoond en daar kennis gemaakt met verschillende kunstenaars die later, net als hijzelf, in Den Haag neerstreken. Een van deze Parijs-Haagse kunstenaars was zijn goede vriend Gerke Henkes (1844-1927), een schilder van vaak geestig aandoende taferelen en figuren binnenshuis [ afb. 5 ]. Colenbrander en Henkes waren beiden van mening dat de tekeningen van Anton de moeite waard waren. Het was toen al duidelijk dat Antons voorkeur uitging naar landschappen.

15

De Haagse School

Toen Anton Koster opgroeide en student was aan de Haagse academie waren het de hoogtijdagen van de Haagse School. De toen snel groeiende stad Den Haag lag in een nog ongerepte natuurlijke omgeving van bossen, weiden en duinen. De stad trok een groot aantal kunstenaars aan, van wie er velen met elkaar gemeen hadden dat ze bij voorkeur onderwerpen schilderden die als typisch Nederlands golden, zoals weidelandschappen met koeien en molens, gezichten op oude Nederlandse steden, en strand- en duingezichten. Ook vissers en boeren, zowel binnen- als buitenshuis en bezig aan hun als eenvoudig en nederig bestempelde werk, waren een geliefd onderwerp. De stijl waarin werd geschilderd was realisme met een losse toets; er was aandacht voor sfeer en stemming, met zichtbare penseelstreken weergegeven zonder al te precieze detaillering. Bekende namen waren onder meer de broers Jacob en Willem Maris, Anton Mauve en Jan Hendrik Weissenbruch, die landschapschilders waren. Hendrik Willem Mesdag was een beroemde zeeschilder. Albert Neuhuys, Adolphe Artz en Bernard Blommers waren belangrijke figuurschilders. Toen in 1875 een kunstcriticus de verwantschap tussen al deze kunstenaars beschreef, verbond hij er de naam Haagse School aan en die naam is gebleven.

Het publiek kon kennis nemen van de ontwikkelingen in de kunst via artikelen in kranten en in tijdschriften zoals de Kunstkronijk, De Banier en De Kunstbode. Kunst kopen kon men bij verschillende kunsthandels die in de stad aanwezig waren, waarvan Goupil – de Nederlandse vestiging van een Franse kunsthandel – de meest vooraanstaande was. Het bekende kunstenaarsgenootschap Pulchri Studio was een belangrijke ontmoetingplaats voor de kunstenaars. Zij ontmoetten elkaar op door Pulchri georganiseerde wekelijkse tekenavonden, op kunstbeschouwingen die vijfmaal per jaar plaatsvonden, en op feesten. Behalve de werkende leden waren er ook ‘kunstlievende’ leden, liefhebbers dus, van wie er velen kunst verzamelden van de werkende leden. Jaarlijks organiseerde Pulchri ook voor algemeen publiek toegankelijke verkooptentoonstellingen.

Anton Koster moet al jong het werk van een groot aantal in de stad werkzame kunstenaars gekend hebben en vooral interesse hebben gehad voor de landschapschilders onder hen. In het algemeen vonden landschapschilders het maken van studies buiten in de natuur – dat wil zeggen tekeningen of kleine doeken met olieverf, om later in het atelier te gebruiken als voorbeeld voor definitieve schilderijen – onontbeerlijk om de natuur goed weer te geven. Anton Koster had, zoals hij schreef, al heel vroeg dat voorbeeld gevolgd onder leiding van zijn tekenleraar op de middelbare school.

Academietijd en leren van oudere collega’s

Koster noemde de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag met de oude naam ‘TeekenAcademie’. Hij was er leerling in het seizoen 1878-1879, en van de zomercursus 1880, samen met onder meer George Breitner (1857-1923), Floris Verster (18611927) en de pas dertienjarige Isaac Israels (1865-1934). Zij waren ingeschreven voor het behalen van een akte voor het middelbaar onderwijs. De tekenlessen bestonden enerzijds uit het natekenen van gipsen beelden, die kopieën waren van beroemde beeldhouwwerken uit de kunstgeschiedenis. Anderzijds moesten de studenten modellen die poseerden natekenen. Anton Koster volgde los daarvan ook lessen in anatomie en het tekenen van ornamenten. Schilderlessen werden op de academie dus niet gegeven. Die kreeg je als aankomend kunstenaar van oudere collega’s die je als hun leerling aannamen of die af en toe adviezen gaven als je hun je werk liet zien. Dat laatste was bij Koster het geval. De volgende zin in zijn levensbeschrijving luidt namelijk: ‘De [buiten] gemaakte studies toonde ik af en toe ter beoordeeling aan den Hr. Henkes en ook wel aan den Hr. Mesdag terwijl ook het oordeel van Willem Maris, de Bock en Duchatel mij van nut was.’ De grote zeeschilder Hendrik Willem Mesdag (1831-1915) [ afb. 6 ] was een buurman van Gerke Henkes aan de Laan van Meerdervoort. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat het contact tussen Anton Koster en Mesdag via Henkes tot stand kwam. Mesdag en de eveneens beroemde Willem Maris (1844-1910), schilder van weilanden met koeien en slootkanten met eenden [afb. 7], gaven in de loop der jaren raad of les aan talrijke jonge kunstenaars.

Een andere kunstenaar die Koster adviseerde was Théophile de Bock (1851-1904). De Bock, acht jaar ouder dan Anton Koster, was een specialist in boomrijke landschappen zoals bosgezichten en landwegen omzoomd door bomen [afb. 8 ]. De Bock gaf eveneens raad aan de tegenwoordig nauwelijks bekende schilder Johannes Armand (1855-1941), die weer een buurman was van Theo Colenbrander aan de Kanaalweg in Scheveningen en een goede vriend zou worden van Anton Koster.

Als laatste raadgever noemde Koster de uit Leiden afkomstige Fredericus Jacobus van Rossum du Chattel (1856-1917). Hij was de zoon van een schilder en maar drie jaar ouder dan Anton Koster zelf. Ook hij had gestudeerd aan de Haagse academie. Hij kreeg later bekendheid vanwege zijn specialisatie in verstilde gezichten op het riviertje de Vecht [ afb. 9 ].

Koster vervolgde zijn autobiografie: ‘Mijn eerste schilderij, een duinlandschap verkocht ik op een tentoonstelling te Middelburg aan den Hr. Luteijn aldaar. In 1883-1884 maakte ik een studiereis van 1½ jaar in de Pyreneeën.’ Het Duinlandschap

16

6 Hendrik Willem Mesdag

Zonsondergang, 1891

Olieverf op doek, 69,9×89,8 cm Veilinghuis AAG, Amsterdam, 15 december 2014

7 Willem Maris

Weide met koeien aan het water

Olieverf op doek, 87×108 cm Rijksmuseum, Amsterdam

>> 8

Théophile de Bock Bosgezicht

Olieverf op doek, 46×38 cm Rijksmuseum, Amsterdam

9 Fredericus Jacobus van Rossum du Chattel

Landschap met water bij Vreeland

Aquarel, 34,6×49,3 cm Groninger Museum, Groningen

17

10

Duinlandschap, 1881 Olieverf op doek, 36,5×58,0 cm

Zeeuws Museum, Middelburg

11

Le Petit Galop[in], 1883 Olieverf op doek, 27,0×38,5 cm

Particuliere collectie

12

Viaduct in de Pyreneeën, aquarel, 41,3×24,4 cm

Rijksprentenkabinet, Amsterdam

13 Kasteel in de Pyreneeën bij maanlicht Ets, 31,8×24,0 cm

Frans Halsmuseum, Haarlem

Een nog wat stijfjes, maar zorgvuldig geschilderd duingezicht. Koster deed nadrukkelijk zijn best de droge zanderigheid van het zich vertakkende pad tussen het stugge duingras overtuigend weer te geven.

Links het enige olieverfschilderij dat van Kosters reis door de Pyreneeën bekend is. Het heeft een zuidelijke sfeer. Er staat een titel op die maar gedeeltelijk leesbaar is. Vermoedelijk staat er ‘Le Petit Galopin’. Galopin betekent kwajongen, rakker. Koster hield van paarden en schilderde ze in zijn beginjaren vaker, ook in Nederland.

18

14

Philippe Zilcken

Caïro

Olieverf op doek, 92×125 cm Particuliere collectie, voorheen Kunsthandel Studio 2000, Blaricum

dat de heer Luteijn kocht, dateert uit 1881 en bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Zeeuws Museum [ afb. 10 ].

Over de door Koster vermelde studiereis naar de Pyreneeën in 1883-1884 is verder niets bekend, behalve dat hij er met zijn schilderskist rondzwierf, iets wat decennia later in een krantenartikel stond toen hij op een tentoonstelling een koninklijke medaille had gewonnen. Hij was kennelijk niet ontevreden over zijn werk uit deze periode, want eveneens decennia later exposeerde hij op tentoonstellingen nog de aquarel Viaduct in de Pyreneeën en etsen van kastelen in dit gebied [ afb. 12,13 ].

Die etsen moet hij na thuiskomst hebben geproduceerd naar ter plekke gemaakte tekeningen, en dat kan hij pas gedaan hebben nadat hij omstreeks 1885 de techniek van het etsen had geleerd van Philippe Zilcken.

Philippe Zilcken (1857-1930) fungeerde als voorman van de kunstenaars die in Den Haag de etstechniek beoefenden en had ook talrijke leerlingen. Daarnaast schilderde hij. Zijn schilderijen waren zowel sterk door Anton Mauve beïnvloede landschappen als oosterse stadsgezichten, geschilderd naar aanleiding van verre reizen [ afb. 14 ]. Hij was verder werkzaam als organisator van tentoonstellingen, als publicist over kunst en als tijdschriftredacteur, onder meer van het Engelse kunsttijdschrift The Studio. Hij was zeer sociaal ingesteld en beschikte over een groot netwerk.

Koster als etser

Kosters korte autobiografie ging verder: ‘Na terugkomst [uit de Pyreneeën] vatte ik op aansporing en met voorlichting van Ph. Zilcken het etsen op, ging er mee door en behoorde tot de mede oprichters der Nederl: Etsclub. Zoowel in koper als in

15

Anton Koster naar Jozef Israels De wachtende Ets, gepubliceerd in De Kunstkroniek, jaargang 8, 1890, tegenover p.132

zink etste ik een 50 tal platen waaronder reproducties naar Hobbema, Begein, Israëls, Weissenbruch en Albert Neuhuys.’

Anton Koster leerde etsen op een heel bijzondere plek, namelijk de oude buitenplaats Het Kleine Loo, die in 1884 door Philippe Zilcken was gekocht. Het huis lag aan het einde van de Bezuidenhoutseweg, in Wassenaar. Zilcken schreef er in zijn memoires over: ‘Plotseling bevond ik me landbezitter onder Wassenaar en ik moest onmiddellijk het landgoed rendabel maken; dit bleek dadelijk mogelijk omdat de schilder van der Weele met zijn familie de helft van het huis van mij huurde; de weilanden brachten een aardige som op, en andere vrienden van mij, als Anton Koster en Willem de Zwart, namen appartementen of kamers, aangetrokken door de heerlijke landelijkheid en de fraaie vergezichten, want de spoordijk bestond nog niet, zoodat aan den horizon de toren van Voorburg en enkele molens zich tegen den uitgestrekten lucht aftekenden.

Wat het huis zelf betreft, in een groote achterkamer liet ik een atelierraam op het Noorden maken; […]. Op eenige ezels stonden begonnen schilderijen, terwijl de wanden behangen waren met studies; een etspers, eenige tafels met boeken en papieren, veranderden deze groote ruimte in een gezellig atelier […].’

Koster nam in juni 1885 zijn intrek op Het Kleine Loo. Het is in het gezellige atelier dat hij zijn eerste etsen moet hebben afgedrukt. In zijn autobiografische tekst schreef hij dat hij zowel in koper als in zink etste. Dat is technisch een verschil, want in koper kun je fijnere lijnen maken dan in zink; koper is echter duurder materiaal. Koster meldde ook dat hij reproducties etste van werk van grote schilders. Goede reproductie-etsen maken had destijds een hogere status dan je misschien zou verwachten. Het werd sterk gewaardeerd als je het werk van een grote schilder recht kon doen door niet alleen een getrouwe afbeelding te maken, maar ook de sfeer en uitstraling van het oorspronkelijke werk weer te geven [ afb. 15 ]. Koster beweerde dat hij een van de oprichters was van de Nederlandsche Etsclub, maar dat was toch niet het geval. De Nederlandsche Etsclub was een initiatief van twee jonge kunstenaars uit Amsterdam, Jan Veth (1864-1925) en Willem Witsen (1860-1923), die algauw hun collega Antoon Derkinderen (18591925) erbij vroegen.

19

Rusticus (Marius Bauer)

De uitvaart van de Nederlandse

Etsclub, 19 januari 1896

Lithografie, 26×49 cm

Rijksprentenkabinet, Amsterdam

Eerder hadden zij gedrieën al de Amsterdamse kunstenaarsvereniging St. Lucas opgericht. Voor de etsclub zochten ze al snel samenwerking met Philippe Zilcken in Den Haag. Het doel van de etsclub zou zijn om deze kunstvorm sterker onder de aandacht te brengen van het publiek en de deelnemende kunstenaars meer bekendheid te geven. Bovendien wilden de initiatiefnemers laten zien dat de etskunst recht deed aan de Nederlandse kunsttraditie van de zeventiende eeuw, die men zag voortgezet in de eigentijdse Haagse School.

Koster was niet aanwezig op de oprichtingsvergadering die in februari 1885 plaatsvond in Amsterdam bij de kunstenares Wally Moes thuis. Behalve de initiatiefnemers Veth en Witsen en de gastvrouw waren aanwezig Thérèse Schwartze, W.B. Tholen, E.S. Witkamp en Philippe Zilcken. Twee maanden later was Koster wel al in beeld, want toen vroeg Jan Veth in een brief aan Zilcken of niet verschillende collega’s, onder wie Koster, kunstlievende leden konden aanbrengen. Kunstlievende leden waren liefhebbers die zelf geen etsen maakten.

In het najaar van 1885 trad de Nederlandsche Etsclub voor het eerst naar buiten. Met tien kunstenaars exposeerde de club op een verkooptentoonstelling bij de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae in Amsterdam. Twee van de zeventien etsen waren van Koster. Daarna volgden er bijna jaarlijks verkooptentoonstellingen in binnen- en buitenland.

De tentoonstellingen in eigen land werden afwisselend gehouden bij het Panorama Mesdag en bij Pulchri Studio in Den Haag, en bij Arti et Amicitiae in Amsterdam. De etsen van de werkende leden van de etsclub werden aangevuld met die van genodigden van buiten, voor een groot deel zelfs uit het buitenland. Zo konden Nederlandse kunstliefhebbers kennismaken met het werk van voortreffelijke etsers zoals de oudere impressionisten James McNeill Whistler, Camille Pissarro en

Edgar Degas. Ook was werk te zien van Francis Seymour-Haden, de grootste Engelse etser van de negentiende eeuw, en van Rodolphe Bresdin, de al overleden Franse etser van natuurtaferelen. Zeer modern was de grafiek van de Belgische symbolisten Fernand Khnopff en Georges Lemmen. In de achtste en laatste tentoonstelling, in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waren onder meer tekeningen van Van Gogh te zien, boekontwerpen van William Morris en litho’s van Jan Toorop.

De werkende leden namen zelf ook deel aan buitenlandse tentoonstellingen. Hoogtepunt was een tentoonstelling bij kunsthandel F. Keppel in New York in 1891, voor de Nederlandsche Etsclub een eervolle en opwindende gebeurtenis. Philippe Zilcken had zich er zeer voor ingezet. Voor Koster persoonlijk was het teleurstellend dat er daar geen etsen van hem werden verkocht.

De andere activiteit van de club was het publiceren van portefeuilles oftewel albums met etsen. In de tien jaar die de Nederlandsche Etsclub zou bestaan zouden er negen het licht zien. Steeds droegen in wisselende samenstellingen ongeveer tien kunstenaars bij van de jonge generatie waartoe ook Koster behoorde. Meestal waren ook een paar oudere kunstenaars vertegenwoordigd, zoals Jozef Israels, Bernard Blommers, Anton Mauve, Jacob Maris en H.W. Mesdag. De enigen wier etsen in alle negen portefeuilles verschenen waren Philippe Zilcken en Anton Koster.

Begin 1896 hief de Nederlandsche Etsclub zichzelf op. De rijke tentoonstellingen met de vele buitenlandse deelnemers moesten worden bekostigd uit de verkoop van de albums met etsen van werkende leden en dat was op den duur niet meer haalbaar. Belangrijker was echter dat de leden langzamerhand niet meer alleen etsten, maar ook lithografeerden, en dat de stijlen en professionele interesses zeer uiteen begonnen te lopen. Bovendien, schreef Jan Veth in het artikel in De Kroniek waarmee hij de opheffing wereldkundig maakte, kon de dubbele missie om het etsen te bevorderen en ‘zwart-en-wit-tentoonstellingen’ mogelijk te maken, als vervuld worden beschouwd. Onder het pseudoniem Rusticus illustreerde Marius Bauer het artikel met een litho die De uitvaart van de Nederlandsche Etsclub voorstelde, met Koster in de rouwstoet [ afb. 16 ].

20 16
Vooraan met krans Philippe Zilcken. De man met puntbaard en bolhoed middenachter, vlak voor de koetsier, is Koster.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.