Het Paleis / The Palace

Page 1

Het Paleis The Palace Koninklijk Paleis Amsterdam Royal Palace Amsterdam


Silence. In the heart of the city, amid the busy city traffic, it is possible to move through silent halls and corridors. Only in the distance will you sometimes hear a siren or a tram sounding its bell, but they feel far, far away. The thick walls of the city palace protect you from the noise and chaos of the outside world. Only the bands of sunlight that slide across the floors and the ringing of the seventeenth-century tower bells remind you that time does not stand still on this day. The Royal Palace Amsterdam is one of the most iconic buildings in the Netherlands. Originally built as the city’s town hall, and for the past two hundred years a royal palace, it holds within it almost four centuries of history. The architecture, sculpture, painting and interiors are among the finest examples of their kind to be found in the country. It is hardly surprising that hundreds of thousands of visitors make their way to the Palace at Dam Square every year. But suppose you had the palace all to yourself for a day: if you could roam the building from early morning until the dead of night, what would you discover? How would you experience the rooms? What face or gesture, what play of lines or what texture would you discover, in all that silence?

2


Stilte. In het hart van de stad, te midden van het drukke stadsverkeer, is het mogelijk om je te bewegen door stille zalen en gangen. Alleen in de verte hoor je soms de bel van een tram of een sirene, maar dat voelt ver, ver weg. De dikke muren van het stadspaleis beschermen je tegen het lawaai en de chaos van de buitenwereld. Alleen de banen zonlicht die over de vloeren verglijden en het luiden van de zeventiende-eeuwse torenklokken herinneren je eraan dat op deze dag de tijd niet stil staat. Het Koninklijk Paleis Amsterdam is één van de meest iconische gebouwen van Nederland. Gebouwd als stadhuis van Amsterdam en sinds ruim 200 jaar een koninklijk paleis, draagt het bijna vier eeuwen geschiedenis in zich. Tegelijkertijd behoren de architectuur, de beeldhouwkunst, de schilderkunst en de interieurs tot de mooiste voorbeelden in hun soort die er in het land te vinden zijn. Geen wonder dat jaarlijks honderdduizenden bezoekers hun weg naar dit Paleis op de Dam weten te vinden. Maar wat als je het paleis voor één keer helemaal voor jezelf had? Als je een dag lang, van de vroege ochtend tot in het diepst van de nacht, mocht ronddwalen, wat zou je dan zien? Hoe zou je de ruimtes ervaren? Welk gezicht of gebaar, welk lijnenspel of welke textuur zou je dan – in de stilte – ontdekken?

3



Het Paleis The Palace Benning & Gladkova

Koninklijk Paleis Amsterdam Royal Palace Amsterdam

Waanders Uitgevers, Zwolle



Die zondag middag... — That Sunday afternoon...


Sunday Afternoon That Sunday afternoon in the city— slept at A’s until midday, walked through the park with an airbed, arrived at B’s, who was still asleep, but left it there and had some tea, then back again through the city, stood on Nieuwendijk, looking around me, a run-of-the-mill, grey, brutal Sunday afternoon, saw nothing, went back home.

36


Zondagmiddag Die zondagmiddag in de stad geslapen bij A. tot 12 uur, gelopen met een luchtbed door het park naar B. die nog niet wakker was, maar toch afgegeven en thee gehad en daarna weer door de stad, op de Nieuwendijk staan kijken om mij heen, een gewone, grijze, keiharde zondagmiddag, niets gezien, naar huis gegaan. Gerrit Krol (1934-2013) Een morgen in Maart, 1967 Querido

37



39


40


41



43


44


45


56


Het Koninklijk Paleis Amsterdam — The Royal Palace Amsterdam



Op 28 oktober 1648 werd plechtig de eerste steen van het nieuwe Amsterdamse stadhuis gelegd. De stad was razendsnel uitgegroeid tot een machtige handelsmetropool en de belangrijkste stad van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In de zomer van 1648 was met de Vrede van Münster bovendien een einde gekomen aan de Opstand tegen de Spanjaarden – de Tachtigjarige Oorlog –, waarbij Amsterdam in de onderhandelingen een belangrijke rol had gespeeld. De bloeiende stad besloot daarom om een nieuw stadhuis te bouwen, dat in de eerste plaats het zelfbeeld van de machtige stad moest onderstrepen en gepresenteerd werd als een monument voor de Vrede, die in de vorm van een bronzen beeld de voorgevel bekroont. Na een competitie tussen verschillende architecten, die ontwerpen voor het gebouw presenteerden, ging de opdracht voor het nieuwe stadhuis naar Jacob van Campen. Hij was de meest toonaangevende architect van dat moment, die het Hollands classicisme introduceerde in de bouwkunst. Daarbij greep hij terug op de architectuurtheorie en vormentaal van de oude Grieken en Romeinen. Gebouwen werden zoveel mogelijk symmetrisch ontworpen en kregen klassieke decoratieve elementen, zoals frontons en pilasters. Het exterieur van het stadhuis kreeg zo – bij benadering – het uiterlijk van een klassieke tempel. Minstens zo belangrijk voor de boodschap die het gebouw moest uitdragen waren de marmeren en geschilderde verhalen uit de oudheid en de Bijbel in het interieur. De nog jonge Republiek zag een krachtig voorbeeld in de Romeinse en Griekse Republieken uit het verleden. De verhalen uit de oudheid en de Bijbel droegen daarbij ook belangrijke lessen in zich, die als moreel kompas konden dienen voor de moderne stadsregering. Het stadhuis was ruim 150 jaar lang het bestuurlijke hart van Amsterdam. In het gebouw waren de vier burgemeesters en de stadsraden gevestigd, de rechtbank en een cellencomplex, de belastingdiensten en de wisselbank, kantoren waar verzekeringen en faillissementen werden behandeld, vergaderzalen voor de schutterijen, een wapenopslag en meer. Rond 1680 werkten er zo’n 450 mensen en dagelijks liepen tientallen burgers binnen om hun zaken te regelen. Stil zal het er overdag zelden zijn geweest.

De bouw van het stadhuis nam een kleine twintig jaar in beslag. In de winter van 1648 werd begonnen met het heien van 13.659 houten palen van elk 12 meter lang, die tot op de dag van vandaag voorkomen dat het pand wegzakt in de drassige bodem. Daarop werden zes verdiepingen gebouwd, een bakstenen kern met een afwerking van zandsteen en marmer. De positie van Amsterdam als omslaghaven maakte het bij uitstek mogelijk om bouwmaterialen uit de hele wereld te verkrijgen: zandsteen uit Duitsland, wit marmer uit Italië, zwarte, groene en rode hardsteen uit Zweden en België, zware eikenhouten balken uit Schotland voor de kap van de Burgerzaal, leistenen uit Engeland voor het dak. In 1655 was de bouw ver genoeg gevorderd om het stadhuis feestelijk in te wijden, maar de toren werd pas tien jaar later voltooid. Het massief ogende gebouw werd omringd door aanzienlijk lagere bebouwing dan tegenwoordig en – gelegen aan de drukke Dam, vlakbij het havenbekken van Amsterdam – is de indruk die het gebouw moet hebben gemaakt op vele duizenden toeschouwers nauwelijks te onderschatten. Aan het eind van de achttiende eeuw broeide onvrede in Europa, de roep om koningen en regenten af te zetten klonk luid. In 1789 brak de Franse Revolutie uit, in 1795 werd in Nederland de Bataafse Republiek uitgeroepen. Stadhouder Willem V van Oranje-Nassau, de meest vooraanstaande politieke figuur in de oude Republiek, vluchtte naar Engeland en Nederland werd een bondgenoot van Frankrijk. In 1806 lijfde Keizer Napoleon Bonaparte de Republiek in als Koninkrijk Holland en maakte zijn broer de eerste koning. In de nieuwe hoofdstad Amsterdam vond Koning Lodewijk Napoleon maar één gebouw geschikt als koninklijk paleis: het imposante, republikeinse stadhuis van Amsterdam. De intentie was om een nieuw paleis te bouwen elders in de stad, maar die plannen werden nooit uitgevoerd. In acht korte maanden liet hij het stadhuis ombouwen tot woonpaleis. De architectuur en decoraties waren weliswaar schitterend, maar het gebouw was ook tochtig en kil en bovendien ontworpen voor een heel andere functie. De herinrichting was dus noodzakelijk, voor het comfort van de koning en het praktisch gebruik door het hof.

59


De Franse hofarchitect Thibault en de Nederlandse architect Ziesenis leidden de verbouwing van het paleis. De meeste aandacht ging uit naar de eerste verdieping, waar de officiële vertrekken en het persoonlijke appartement van de koning werden ingericht. Houten vloeren met tapijten, gordijnen en vitrages moesten de kou weren. De galerijen werden opgedeeld in kleinere, bruikbare ruimtes. De herinrichting bracht ineens kleur in het stadspaleis, waar wit marmer en zwarte natuursteen tot dan toe de toon bepaalden. Heldere tinten geel, rood, blauw, groen, lila en oranje hoorden bij de zogenaamde ‘empirestijl’, die razend populair was aan het Franse hof. Honderden stoelen, tafels, kasten en spiegels werden voor het nieuwe paleis gemaakt. Een deel daarvan in Parijs, maar de koning wenste dat het grootste deel bij Nederlandse producenten werd besteld. De Amsterdamse meubelmaker Carel Breytspraak kreeg zo een grote opdracht, net als Joseph Cuel, die gevestigd was op de Nieuwendijk in de hoofdstad. Het classicisme, de stijl waarin Jacob van Campen het stadhuis ontwierp, en de empirestijl grijpen beide terug op de vormgeving en symboliek van de oudheid. Daardoor sloot het nieuwe paleisinterieur perfect aan bij het zeventiende-eeuwse gebouw. Kenmerkend voor de empirestijl zijn de symmetrie en het gebruik van luxe materialen, zoals goud, marmer en mahoniehout. Verder zijn overal decoratieve adelaars, leeuwenpoten en lauwerkransen te zien. De collectie empiremeubilair is altijd in het paleis gebleven en vormt nu een vast onderdeel van het moderne interieur. Lodewijk Napoleon was als vorst oprecht betrokken bij zijn nieuwe land – hij leerde zelfs Nederlands spreken. De koning hervormde het belastingstelsel en het onderwijs en richtte nationale instituten op als het Ministerie van Waterstaat en het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schone Kunsten. In het paleis opende hij het Koninklijk Museum, de voorloper van het Rijksmuseum. De koning legde er de basis mee voor de infrastructuur van het huidige Nederland en was geliefd bij het volk. Maar Keizer Napoleon verwachtte een daadkrachtiger pro-Frans beleid van zijn broer. In 1810 deed Lodewijk Napoleon gedwongen afstand

60

van de troon en snel daarna werd Nederland ingelijfd als een provincie van Frankrijk. Heel even werd het stadspaleis toen een Keizerlijk Paleis, Amsterdam was de derde hoofdstad van het Franse rijk. Keizer Napoleon en Keizerin Marie Louise bezochten de stad in 1811 en verbleven twee weken in het paleis. Op 30 november 1813 zette Willem Frederik van Oranje-Nassau, de zoon van de laatste stadhouder Willem V, voet aan wal in Scheveningen. Hij reisde door naar Amsterdam, waar hij op 2 december in het Amsterdamse paleis werd uitgeroepen tot Soeverein Vorst van Nederland. In 1815 heerste hij als Koning Willem I over het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan korte tijd het huidige België ook deel uitmaakte. Hoewel de koning aanbood het paleis weer over te dragen aan de stad Amsterdam, bood die juist het gebruik van het gebouw aan Willem I aan en zo bleef het voormalige stadhuis een koninklijk paleis. De eerste drie Oranjekoningen – Willem I, II en III – lieten het interieur van het gebouw grotendeels intact en verbleven weinig in het paleis. Bij wet is bepaald dat de inhuldiging van het nieuwe staatshoofd in Amsterdam plaatsvindt. Daarnaast was het gebruikelijk voor de koninklijke familie om tenminste een week per jaar in de hoofdstad te verblijven, maar daar bleef het meestal bij. Nog steeds is het Amsterdamse paleis één van de weinige paleizen in de wereld dat niet op een afgebakend terrein staat, de publieke ruimte in de stad houdt pas op bij de buitengevel. Er is geen hek dat als barrière dient, laat staan dat er groen aanwezig is waar een paleisbewoner beschermd frisse lucht kon inademen. De avond voor de inhuldiging van de jonge Koningin Wilhelmina in 1898 werden Amsterdammers gemaand tot stilte op de Dam, zodat de vorstin kon slapen. Slechts een vijftal jaren daarvoor was de Nieuwezijds Voorburgwal gedempt, die achter het paleis liep. Behalve het stadslawaai voegde deze gracht – zeker in de zomer – een onwelriekende dimensie toe aan een verblijf in het paleis. De drie Oranjevorsten woonden om die reden bij voorkeur in hun residenties in Den Haag en Brussel of in de landelijk gelegen paleizen Soestdijk of Het Loo.


Pas onder Koningin Wilhelmina verandert dit beeld. Als enige Oranje verbleef ze regelmatig enkele weken achter elkaar in het paleis. Zij had een genegenheid voor de stad ontwikkeld, waar ze genoot van het gewone Amsterdamse leven, door de stad wandelde, naar de bioscoop ging en musea bezocht. De vorsten na haar – Koningin Juliana en Koningin Beatrix– gebruikten het gebouw als uitvalsbasis in de regio en als officieel ontvangstpaleis voor belangrijke evenementen, net als Koning Willem-Alexander nu. De inhuldigingen zijn daarbij vanzelfsprekend de belangrijkste, net als de koninklijke huwelijken. Verder wordt het paleis tegenwoordig zo’n tweemaal per jaar gebruikt voor grote staatsbezoeken en een twintigtal diners, prijsuitreikingen, symposia en tentoonstellingen. Buiten deze gebeurtenissen om is het paleis voor het bezoek geopend, tot wel acht maanden per jaar. Het is daardoor het enige Nederlandse paleis in functie dat doorlopend te bezoeken is. In 1936 droeg Amsterdam het Koninklijk Paleis voor 10 miljoen gulden over aan de Nederlandse Staat, die sindsdien verantwoordelijk is voor het onderhoud. Na de overdracht begon de eerste grote restauratie van het gebouw, dat na bijna 300 jaar dringend onderhoud nodig had. Constructieve problemen werden aangepakt, maar het meest ingrijpend was het besluit om de napoleontische interieurs te verwijderen. Doel was om zoveel mogelijk terug te keren naar het zeventiende-eeuwse uiterlijk van het gebouw. Dat laatste was een direct besluit van Koningin Wilhelmina. Zij was nauw betrokken bij de restauratie. Met de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog in 1940 veranderde er relatief weinig in het paleis. De restauratie ging door en verder werd het gebouw niet vaak gebruikt. Uit voorzorg werden de belangrijke zeventiende-eeuwse schilderijen en het plafond van de Burgerzaal gedemonteerd en opgeslagen, de marmeren beeldhouwwerken met zandzakken ingepakt als bescherming bij bominslagen. Die kwamen gelukkig niet. Ook de bezetter zag er vanaf het gebouw te gebruiken: de beheerder had de Duitsers alleen de meest koude, donkere en galmende ruimtes laten zien. Om die reden was het mogelijk onderduikers in het paleis onder te brengen en het als uitvalsbasis voor verzetshandelingen te gebruiken.

Jaarlijks vindt nu op 4 mei de Nationale Herdenking, ook wel Dodenherdenking, plaats bij het Monument op de Dam tegenover het paleis. De koning en koningin wonen de herdenking en kranslegging bij, waarna met twee minuten stilte Nederlandse oorlogsslachtoffers worden herdacht. De mensenmenigte op de Dam, gezien over de schouders van de Vrede op de gevel van het paleis, is voor veel Nederlanders een bekend beeld. In de periodes 1960-1966 en 2005-2009 vonden nog twee grote renovaties plaats om het gebouw aan te passen aan de eisen van het moderne gebruik als ontvangstpaleis. Tijdens die laatste campagne kwam het huidige interieur van het paleis tot stand. Er werd gekozen voor een inrichting die recht doet aan het verleden van het gebouw, zonder dat een historische reconstructie is gemaakt. Anders dan bij museale collecties wordt gedaan, is het historische empiremeubilair zo gerestaureerd dat het gebruikt kan worden bij evenementen. In plaats van kwetsbare zijde, die in de napoleontische tijd werd toegepast, is gekozen voor een bekleding in duurzamere wol, waarbij het borduurwerk op de stoffering van de stoelen en banken is gebaseerd op historische empireontwerpen. Ook de patronen in de vloerkleden zijn identiek aan die van de oorspronkelijke tapijten van Koning Lodewijk Napoleon, maar dan uitgevoerd in andere kleurstellingen. Voor de bekleding op de wanden en gordijnen is aan de andere kant gekozen voor een zeventiende-eeuws brokaatpatroon, een referentie naar het stadhuisverleden van het gebouw. Kroonluchters en kandelaars werden al eerder in de twintigste eeuw geëlektrificeerd, zodat ook die interieurelementen – tegenwoordig met duurzamere ledverlichting – bruikbaar blijven voor de toekomst. Door de kleurstellingen van alle elementen op elkaar af te stemmen, zijn ‘rode’, ‘gele’ en ‘blauwe’ kamers ontstaan die een rijke uitstraling hebben. Minstens zo bepalend voor het beeld van de paleisruimtes als de stoffering, zijn de schilderijen die er te zien zijn. Boven de openhaarden sieren grote historieschilderingen de ruimtes, vaste onderdelen van het interieur uit de stadhuisperiode. Tegenwoordig vormen zij een vast ensemble met schilderijen uit de collecties van de Koninklijke Verzamelingen, voornamelijk familieportretten uit het Huis Oranje-Nassau.

61



On 28 October 1648 a foundation-stone ceremony was held for Amsterdam’s new town hall. The city had expanded at lightning speed into a powerful commercial metropolis and the hub of the Dutch Republic. Furthermore, Amsterdam had played a key role in the negotiations that had resulted in the Treaty of Münster in the summer of 1648, which had finally brought to an end the Eighty Years’ War with Spain. The authorities therefore decided to build a new town hall, which would not only emphasise the proud self-image of the powerful metropolis, but also serve as a monument to Peace, the bronze personification of which would crown the front façade. The contest for the building’s design was won by Jacob van Campen – the doyen of his profession. Van Campen had introduced Dutch classicism into architecture, drawing on the formal language and theory that informed the buildings of ancient Greece and Rome. Designs were symmetrical, as far as possible, and classical decorative elements such as pediments and pilasters were added. The town hall’s façade was reminiscent of a classical temple. Equally important for the message that the building had to convey were the marble and painted stories from antiquity and the Bible in the interior. The still young Dutch Republic looked to the Roman and Greek Republics of the past to providing powerful examples. The stories from antiquity and the Bible also conveyed important lessons that could help shape a moral compass for the seventeenth-century city’s government. For more than 150 years, the town hall served as the administrative heart of Amsterdam. This was where the four burgomasters and the city councils met, and the building housed other official bodies, meeting rooms and services, including a court of justice and a cell complex, the tax services and the exchange bank, offices that handled insurances and bankruptcies, meeting rooms for the civic militias, and an armoury. Around 1680, it was a constant hive of activity: some 450 people worked at the town hall and every day dozens of burghers went there to arrange their affairs. The construction of the town hall took almost twenty years. In the winter of 1648, 13,659 12-metre wooden piles were driven into the ground – supports

that to this day prevent the building from sinking into the waterlogged ground. Six floors were built on top of them, a brick core encased in sandstone and marble. As a port of transit, Amsterdam was ideally placed to obtain building materials from all over the world: sandstone from Germany, white marble from Italy, black, green and red hardstone from Sweden and Belgium, heavy oak beams from Scotland for the roof timbers of the Citizens’ Hall, and slates from England for the roof. By 1655, construction had progressed far enough for the town hall to be inaugurated – although the tower was not completed for another ten years. The imposing structure was surrounded by buildings considerably lower than those there today, and given its location – at the busy Dam Square, near Amsterdam’s harbour – we can scarcely overstate the impression it must have made on the many thousands of passers-by looking up at it. At the end of the eighteenth century, discontent was fermenting in Europe, and many were calling for kings and regents to be toppled. The French Revolution broke out in 1789 and six years later the Batavian Republic was proclaimed in the Netherlands. Stadholder William V of OrangeNassau, the most important political figure in the former Dutch Republic, fled to England and the Netherlands became an ally of France. In 1806, Emperor Napoleon Bonaparte established the Kingdom of Holland and installed his brother as its first king. In the new capital city of Amsterdam, King Louis Bonaparte decided that only one building was suitable for use as a royal palace: the imposing, republican town hall. Plans to build a new palace in another part of the city never came to fruition. The king had the town hall converted into a residential palace in just eight short months. Although its architecture and decorations were magnificent, the building was draughty and cold. Furthermore, it had been designed for a completely different function. So the building had to undergo thorough renovation, both for the king’s comfort and for the practical amenities needed by the court. The work was overseen by the French court architect Jean-Thomas Thibault and the Dutch architect Barthold Ziesenis. Attention focused primarily on the first floor, which was converted

63


into official reception rooms and the king’s private apartments. Wooden floors with carpets, curtains and net curtains were installed to keep out the cold. The existing galleries were divided into smaller, serviceable rooms. The renovation suddenly brought colour to the city palace, which had previously been dominated by white marble and black natural stone. Bright yellow, red, blue, green, lilac and orange hues were associated with the so-called ‘Empire style’, which was extremely popular at the French court. Hundreds of chairs, tables, cupboards and mirrors were made for the new palace. Some were produced in Paris, but the king wanted most to be ordered from Dutch manufacturers. Accordingly, a large order was placed with the Amsterdam furniture maker Carel Breytspraak, and another with Joseph Cuel, who was also based in Amsterdam, on Nieuwendijk. Classicism – the style in which Jacob van Campen designed the town hall – and the Empire style both draw on the designs and symbolism of antiquity. As a result, the new palace interior was perfectly attuned to the seventeenth-century building. The Empire style is characterised by symmetry and the use of luxurious materials such as gold, marble and mahogany. Furthermore, decorative eagles, lion’s paws and laurel wreaths are visible throughout. The Empire furniture collection has always remained in the palace and is now an integral part of the modern interior. As monarch, Louis Bonaparte was sincerely committed to his new country, and even learned to speak Dutch. He reformed the taxes and the education system and founded national institutions such as the Ministry of Water Management and the Royal Institute of Sciences, Letters and Fine Arts. In the palace he opened the Royal Museum, the precursor of the Rijksmuseum. With these innovations, the king laid the foundations for the infrastructure of the present-day Netherlands and was loved by the people. But Emperor Napoleon had expected his brother to pursue policies that were more emphatically pro-French. In 1810, Louis Bonaparte was forced to abdicate and soon afterwards the Netherlands was annexed to France as a province. For a brief time, the town hall became an Imperial Palace, and Amsterdam was the third city of the French Empire. Emperor Napoleon and Empress

64

Marie Louise visited the city in 1811 and stayed in the palace for two weeks. On 30 November 1813, Willem Frederik of OrangeNassau, son of the last stadholder William V, set foot on land at Scheveningen. He journeyed to Amsterdam, where he was proclaimed Sovereign Prince of the Netherlands at the palace on 2 December. From 1815 he reigned over the Kingdom of the Netherlands as King William I, which for a number of years also included present-day Belgium. Although the king offered to transfer the palace to the city of Amsterdam, the city’s authorities in turn offered the king the use of the building, and the former town hall thus retained its function as a royal palace. The first three kings of the House of Orange – William I, II and III – left the building’s interior largely intact and were rarely in residence at the palace. An Act of Parliament was passed stipulating that the inauguration of a new Head of State was always to be held in Amsterdam. In addition, it was customary for the royal family to reside in the capital for at least one week a year – it was seldom more than that. The Amsterdam palace is still one of the few in the world that does not stand within enclosed grounds: the public space goes right up to the building’s façade. There are no fences serving as a barrier – let alone gardens of any kind where a palace-dweller might go to breathe some fresh air. On the eve of the inauguration of young Queen Wilhelmina in 1898, the people of Amsterdam were urged to be quiet around Dam Square to enable the monarch to sleep. It was only five years earlier that the canal Nieuwezijds Voorburgwal, which had run behind the palace, had been filled in to make a road. Besides the noise of the city, this canal had added a malodorous dimension to a stay at the palace, especially in summer. For this reason, the three Kings of Orange preferred to live in their residences in The Hague and Brussels, or in the rural palaces of Soestdijk or Het Loo. It was only under Queen Wilhelmina that this picture would change. She was the only member of the House of Orange to stay at the palace quite frequently for weeks on end. She had developed an affection for the city, where she enjoyed the ordinary life of Amsterdam – strolling around the city, going to the cinema and visiting museums. The monarchs who came after her – Queen Juliana


and Queen Beatrix – used the building as a base in the region and as an official reception palace for important events. King Willem-Alexander has continued this tradition. Inaugurations of new monarchs and royal weddings are naturally the most important of these events. Today, the palace is also used about twice a year for major state visits, as well as for some 20 dinners, award ceremonies, symposiums and exhibitions. Outside of these events, the palace is open to visitors for up to eight months a year. This makes it the only Dutch palace in function that can be visited almost continuously. In 1936, Amsterdam transferred ownership of the Royal Palace for 10 million guilders to the Dutch State, which has been responsible for its upkeep ever since. After the transfer, the building underwent its first major restoration: after almost 300 years, maintenance work was urgently needed. Structural problems were addressed, but the most drastic decision was to remove the Napoleonic interiors. This was driven by Queen Wilhelmina’s desire to restore the building, as far as possible, to its seventeenth-century appearance. The Queen was closely involved in the restoration work. With the outbreak of the Second World War in 1940, relatively little changed in the palace. Restoration work continued and the building was rarely used. As a precautionary measure, the valuable seventeenth-century paintings and the ceiling of the Citizens’ Hall were removed and transferred to a storage facility, while marble sculptures were wrapped in sandbags to protect them in the event of a bombing. Very fortunately, the palace was not bombed. The occupying forces also decided against using the building: the caretaker had shown the Germans only the coldest and darkest rooms and those that reverberated with hollow echoes. This meant that resistance workers were able to use the building to house people who needed to go into hiding and as a base for their activities. Nowadays, the Remembrance Day service, commemorating the Dutch who have fallen in war or peacekeeping missions since the Second World War, is held annually on 4 May, at the Dam Square monument opposite the palace. The King and Queen attend the commemoration and the laying of wreaths, after which a two-minute silence is observed. The crowd at Dam Square, seen over

the shoulders of the figure personifying Peace on the palace façade, is a familiar sight to many Dutch people. The periods 1960-1966 and 2005-2009 witnessed two more major renovations, which adapted the building to the requirements of modern use. The most recent of these created the interior of the palace as it is seen today. It was decided to design an interior that would do justice to the building’s past, without creating a historical reconstruction. In contrast to customary practice in museum collections, the Empire furniture has been restored to enable it to be used during events. Instead of the delicate silk that was used in Napoleonic times, a more durable wool upholstery was chosen for seats and benches, with embroidery based on historical Empire designs. The patterns in the carpets are likewise identical to those of the originals installed by King Louis Bonaparte, but executed in different colourschemes. For the wall coverings and curtains, on the other hand, a seventeenth-century brocade pattern was chosen, a reference to the building’s past as a town hall. Chandeliers and candlesticks had already been electrified earlier in the twentieth century, so that these elements of the interior – now with more sustainable LED lighting – will also remain serviceable in the future. The colourschemes of the diverse elements were harmonised, creating ‘red’, ‘yellow’ and ‘blue’ rooms that are rich in character. Another determining factor for the appearance of the palace rooms – at least as influential as the upholstery – consists of the paintings on display. Above the fireplaces, large history paintings adorn the rooms, a constant presence since the town hall period. Today, they are incorporated into a permanent ensemble with paintings from the Royal Collections, most of which are family portraits of members of the House of Orange-Nassau.

65




68


69




72


73


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.