MEISJE IN HET GRAS
Het tragische lot van de familie Van den Bergh en de zoektocht naar een schilderij
Eelke Muller en Annelies Kool met bijdragen van Dorothee Hansen, Brigitte Reuter en Rudi Ekkart
Waanders Uitgevers, Zwolle Kunsthalle Bremen
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Voorwoord
I FAMILIEKLEED
Eelke Muller
II ‘WIJ ZULLEN DE JODEN RAKEN’
Eelke Muller
III DE ONZICHTBARE TIJD
Eelke Muller
IV ‘EEN GRAF IN DE WOLKEN’
Eelke Muller
V OP ZOEK NAAR DE ZUSJES
Eelke Muller
VI VERDWENEN KUNST
Eelke Muller
VII HET MEISJE DAT ALLES GOED ZOU MAKEN
Eelke Muller
VIII HET TERUGVINDEN VAN DE PISSARRO
Rudi Ekkart
IX LE REPOS, GESCHIEDENIS VAN 1882
TOT HEDEN
Annelies Kool
X PISSARRO'S LIGGEND MEISJE IN HET GRAS
Dorothee Hansen
XI DE LACUNES IN DE HERKOMST DICHTEN
Dorothee Hansen & Brigitte Reuter
Dankwoord en verantwoording Over de auteurs Noten Literatuur
Illustratieverantwoording Afkortingen Register
Gedurende de periode van het naziregime zijn in Nederland ontelbare kunstwerken gestolen, geconfisqueerd of onder dwang verkocht. Duizenden kunstwerken zijn door de inzet van de geallieerden vanaf najaar 1945 teruggevoerd naar Nederland. Slechts een deel daarvan is in de daaropvolgende jaren teruggekeerd naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erven. De meeste toen gerealiseerde restituties waren werken die waren gestolen of geconfisqueerd. Voor het feit dat vele Joodse eigenaren kunstwerken hebben moeten verkopen om geld te krijgen om te vluchten, onder te duiken of valse paspoorten te krijgen, bestond in het kille beleid van de toenmalige Nederlandse overheid weinig belangstelling. Daarnaast waren er vele andere oorzaken waardoor eigenaren hun bezittingen niet terugkregen.
De textielfabrikant Jaap van den Bergh en zijn vrouw Ellen Elias doken in 1942 onder terwijl hun twee jonge dochtertjes werden verstopt in een kindertehuis in Driebergen. Om dat alles te bekostigen moest onder andere het enkele jaren eerder gekochte schilderij Meisje in het gras van de hand van Camille Pissarro worden verkocht. De ouders overleefden de oorlog, maar de twee kinderen werden opgepakt en via Westerbork naar Auschwitz gevoerd. Na de bevrijding bewogen de ouders hemel en aarde om iets aan de weet te komen over het lot van hun twee dochtertjes en pas in 1946 werd duidelijk dat de meisjes na hun wegvoering uit Nederland waren vermoord.
Intussen had Jaap van den Bergh ook navraag gedaan waar het schilderij van Pissarro gebleven was. Toen uiteindelijk bleek dat het schilderij nooit naar Duitsland was afgevoerd maar via één of meer tussenpersonen aan een in Nederland wonende Duitser was verkocht, waren alle mogelijkheden voor verdere stappen geblokkeerd.
Pas in 2016 kon door het toenmalige Bureau Herkomst Gezocht, tegenwoordig onderdeel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, verband worden gelegd tussen het in 1945 ingediende aangifteformulier en het sinds 1967 tot de verzameling van de Kunsthalle in Bremen behorende schilderij. Vanaf 2010 had de Kunshalle al getracht de herkomst van het schilderij gedurende de Tweede Wereldoorlog te achterhalen, maar slaagde er niet in deze volledig te reconstrueren. Dankzij systematisch onderzoek werd de erfgename van de vroegere eigenaren teruggevonden.
In samenwerking tussen het museum in Bremen en de Nederlandse onderzoekers werd met de erfgename gezocht naar voor beide partijen bevredigende vervolgstappen en dat leidde uiteindelijk tot een uitzonderlijke overeenkomst van gemengde aard. Het schilderij blijft in de Kunsthalle, maar als onderdeel van de schadeloosstelling is een uitvoerige studie verricht naar de geschiedenis van het gezin Van den Bergh gedurende de bezettingsjaren.
Het resultaat daarvan wordt in dit boek gepubliceerd, samen met aanvullende artikelen over de kunsthistorische betekenis van het schilderij en over het jarenlange herkomstonderzoek ernaar in Nederland en Duitsland. Onderdeel van de overeenkomst is ook dat bij de verschijning van de publicatie het schilderij gedurende enige tijd in Nederland wordt geëxposeerd en de keuze viel daarbij uiteindelijk op het Van Gogh Museum in Amsterdam. Wij danken de directeur, Emilie Gordenker, en haar staf voor het mogelijk maken van deze presentatie.
We hebben hier te maken met een uitzonderlijk voorbeeld van een succesvolle internationale samenwerking om te komen tot een eerlijke en rechtvaardige oplossing in de geest van de Washington Principles. Wij danken in het bijzonder Rudi Ekkart, die een centrale rol speelde in de onderhandelingen tussen de erfgename van Jaap van den Bergh en de Kunstverein in Bremen. Daarbij werd gebruik gemaakt van het onderzoek dat Annelies Kool en Perry Schrier aan de Nederlandse kant en Dorothee Hansen en Brigitte Reuter voor de Kunsthalle Bremen verrichtten. Wij danken allen hartelijk. Deze zaak laat het belang zien van systematisch gezamenlijk onderzoek en van de internationale presentatie van gedigitaliseerde archiefbronnen. Ze vormen de basis om de feiten over de tragische gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog te achterhalen en om recht te doen aan de slachtoffers.
Het bestuur van Kunstverein in Bremen dankt ook de stichtingen en particulieren die de uitvoering van de overeenkomst mogelijk hebben gemaakt en daardoor een onmisbare bijdrage hebben geleverd om het schilderij voor de openbaarheid te bewaren en om te zorgen dat de geschiedenis ervan kan worden verteld. Het betreft de Kulturstiftung der Länder en de Hermann Reemtsma Stiftung in Hamburg alsmede de door Fritz Müller aan de Kunstverein nagelaten middelen. Boek en presentatie vormen een unieke afronding van een claim naar aanleiding van een gedurende de bezettingsjaren onder dwang verkocht kunstwerk. De vastlegging van de dramatische geschiedenis van het gezin Van den Bergh in de jaren tijdens en na het naziregime is daardoor een blijvende herinnering aan de verschrikkingen uit die tijd.
Susan Lammers Algemeen directeur RCE
Nicole Lamotte Voorzitter Kunstverein in Bremen
Christoph Grunenberg
Directeur Kunsthalle Bremen
FAMILIEKLEED
EELKE MULLER
Camille Pissarro, Detail van Liggend meisje in het gras (Le Repos, paysanne couchée dans l’herbe), 1882
Dit is het verhaal van drie Nederlandse meisjes, Rosemarie, Marianne en Suzan van den Bergh, drie zussen uit een ooit vermogende ondernemersfamilie uit Noord-Brabant.1 De kinderen zijn door dezelfde moeder in slaap gewiegd, door dezelfde vader in de lucht getild, zo hoog dat ze kraaiden van spanning en pret. Ieder van hen was de oogappel van hun opa en kreeg lekkers toegestopt door hun oma. Drie paar handen klemden zich om hetzelfde theeservies, met de afbeelding van een konijn en zoete eendenkuikens: ‘Voorzichtig, de kopjes zijn breekbaar! Geef maar een slokje aan mama’. In lichte jurken hebben ze door het gras gerend, onder het oog van hun familie. De twee jongste meisjes hadden rossig haar, de oudste was donkerblond. De kinderen hoorden bij elkaar en toch zijn ze nooit samen op dezelfde plek geweest en hebben ze geen moment met zijn drieën gespeeld. Evenmin was het ze gegund om het poppenservies in te ruilen voor koffiebekers, om als volwassenen naar de wereld te kijken, nieuws uit te wisselen of kleine wrijvingen uit te praten. Suzan kent haar twee oudere zussen niet: zij waren al dood voordat ze in 1947 werd geboren. Rosemarie en Marianne zijn vermoord in Auschwitz. Suzan is de baby van na de oorlog, een vrijheidskind, de hoop op een betere toekomst. Zij was het meisje dat alles goed moest maken, maar dat het huwelijk van haar beschadigde ouders niet heeft kunnen redden.
‘Ik zie dit boek als een eerbetoon aan mijn vader en moeder en mijn zussen. Het is het kleine beetje leven dat ik Rosemarie en Marianne nog kan inblazen’, zegt Suzan. Veel van onze gesprekken gaan per telefoon. Wij voelen haar ongemak over een echte ontmoeting, de vrees dat haar emoties de overhand zullen krijgen wanneer ze tegenover ons zou zitten. Dus zijn we in de weer met onze iPhones en klungelen we met opladers – trekken we aan een onwillig snoer. Suzan zit vol herinneringen, vertelt honderduit over haar jeugd en haar afkomst. Er zijn echter ook grote lacunes in haar kennis. Zoals zovelen na de oorlog, zwegen haar ouders liever dan dat ze vertelden. En bovendien stierven ze jong. Een groot deel van wat Suzan weet, heeft ze bij elkaar gepuzzeld uit verhalen van familievrienden – mensen die ook slechts een deel van de geschiedenis kenden en er ieder een eigen duiding aan gaven. Werkelijkheid en ver-
Weefgetouwen in de fabriekshal van Gebr. Van den Bergh, Oss, 1917
dichtsel; dit boek zal de kluwen niet geheel kunnen ontwarren. Maar we doen een poging om de geschiedenis van de zusjes Van den Bergh te vertellen, op basis van gesprekken, archiefstukken en foto’s.
FABRIEKSROOK
Rosemarie (1936-1944), Marianne (1939-1944) en Suzan (geboren in 1947) zijn draadjes in een familieweefsel dat ooit hecht en stevig was. Ze stammen uit een geslacht van Joodse textielfabrikanten uit Oss. Hun betovergrootvader, Daniël van den Bergh, richtte hier in 1856 een wattenbedrijf op.2 Vanuit een woonhuis werden lompen vermalen tot ‘grauwe watten’, een vulmiddel voor kleding, dekens en meubels. Deze bescheiden onderneming lag aan de wortels van de latere tapijtfabriek NV Gebroeders van den Bergh. Na het overlijden van Daniël in 1866, nam zijn zoon Jacob van den Bergh het stokje over en breidde de fabriek belangrijk uit.3 Het bedrijf besloeg een groot terrein in Oss en richtte zich naast de wattenproductie ook op het bewerken van kapok. De expansie was niet tot ieders genoegen. Buren klaagden dat wanneer de machines draaiden
Van links naar rechts: Rika van den Bergh-Zeehandelaar, Alida van den Bergh-Knurr en Sientje Jacobs, Nijmegen, 1926 (detail)
‘de meubels in huis schokken’ en ‘de muren trillen zoodat de daaraan hangende voorwerpen schudden’, en dan waren er nog het brandgevaar en de oneetbare tuingroenten door de afvalstoffen die de fabriek uitbraakte.4 Maar de gemeente gaf voorrang aan economische belangen en maakte ruim baan voor de groei. Jacob zelf koos wijselijk voor een gezondere woonomgeving, zonder fabrieksrook en stuivende kapok; in 1903 werd hij ingeschreven aan de Spoorstraat 20 in Nijmegen. Daar woonde hij met zijn echtgenote, Rika Zeehandelaar, en hun vijf kinderen: Abraham, Isaac, Joseph, en de tweeling Simon en Rosa.5 De oudste zoon, Abraham, ook wel Bram genoemd, is de opa van Suzan en haar twee zussen. Suzan heeft haar opa Bram nog gekend, maar haar vier ooms en tante Rosa heeft ze nooit ontmoet. Kleurrijke beschrijvingen van deze generatie Van den Bergh’s danken we aan iemand anders: de Nederlandse museumdirecteur Louis Wijsenbeek.5 Hij was een zoon van Rosa, de zus van Suzans opa Bram. ‘Louis was mijn achterneef, maar ik noemde hem oom want hij was veel ouder dan ik’, vertelt Suzan, ‘toen hij directeur was van het Gemeentemuseum in Den Haag ben ik een keer met mijn moeder bij hem op bezoek geweest, ik vond hem erg aardig.’ Volgens memoires die Louis heeft nagelaten, was zijn opa Jacob van den Bergh een lieverd. Oma Rika, met haar flinke gestalte en fronsende blik, was moeilijker in de omgang: ‘Ze was een zeer heerszuchtige vrouw die ook haar zonen heeft voortgejaagd.’7 De vier jongens Van den Bergh moesten volop meedraaien in het bedrijf. Wie op een andere toekomst hoopte, zoals de jongste zoon Simon, had pech: ‘Zijn moeder had hem
Louis Wijsenbeek met echtgenote en zoon, circa 1939-1940
gedwongen om toe te treden tot de Van den Bergh fabrieken. Daar had hij zijn hele leven spijt van, maar hij was nooit sterk genoeg om zich los te maken.’8 Het huis van het gezin Van den Bergh-Zeehandelaar in Nijmegen glom van familietrots. In de eetkamer hingen bijna levensgrote portretten van twee voorvaders, deftig gekleed, ‘met lange zwarte geklede jassen en hoge opstaande kragen, plus de gebruikelijke snor en bakkebaard’.9 Verder waren de muren gedecoreerd met Chinese borden uit de zeventiende en achttiende eeuw, die ‘als vliegenvlekken’ over de wanden waren verspreid.10 Het interieur was vrij doorsnee voor de gegoede milieus uit die periode, met veel meubels in Biedermeier en Wilhelminische stijl. Voor de kinderen waren vooral de vensterbanken in het huis aantrekkelijk: aan weerszijden van de ramen zaten ingebouwde zitplaatsen, waar je heerlijk kon schuilen achter reusachtige fluwelen gordijnen. Ook de kinderkamer van Louis was een eiland van rust, waar de dwingende blikken en woorden van volwassenen niet leken te bestaan. Er hingen zoetelijke portretjes en hij kon rare gezichten trekken naar een gigantische spiegel in een gouden lijst aan de wand.
Neven en nichten Van den Bergh, circa 1926
Vanuit hun ouderlijk huis in Nijmegen vlogen de vijf kinderen van Jacob en Rika van den Bergh één voor één uit. Tussen 1907 en 1914 trouwden ze en stichtten hun eigen gezinnen. De familiefoto’s vulden zich met steeds meer kinderen, meestal braaf poserend, soms uit de plooi, roepend en zwaaiend. Een bijzonderheid was dat drie van de zoons Van den Bergh – Abraham, Joseph en Simon – waren gehuwd met drie zussen, de dochters van meelhandelaar Friede Knurr.11 Niet alleen de familie groeide, ook de onderneming in Oss floreerde, met gestage uitbreidingen en investeringen.12 Zo richtte de firma in 1915 een weverij op en werd een paar jaar later een elektrische centrale geïnstalleerd op het fabrieksterrein. De voorspoed leidde tot de bouw van een nieuw hoofdkantoor, een monumentale kantoorvilla die in 1919 werd opgeleverd en die nog altijd in Oss te pronk staat. Tegen 1920 trok Jacob van den Bergh, de inmiddels bejaarde pater familias, zich terug als directeur van het familiebedrijf. Zijn vier zoons namen de leiding van hem over en zetten de zaken voort als ‘NV Gebroeders van den Bergh’s Industrie en Handelsmaatschappij’, met als bedrijfsonderdelen onder meer de watten- en kapokfabriek en de weverij.13 De broers Van den Bergh boekten al snel zoveel winst dat ze konden investeren in voorzieningen voor het personeel, zoals een pensioen- en weduwenfonds. Hun vader, Jacob, zat intussen werkeloos thuis, onder het straffe bewind van zijn echtgenote Rika. Louis Wijsenbeek had met zijn opa te doen: ‘Hij mocht nauwelijks in de salons komen, omdat hij een zware roker was en mijn oma niet tegen sigarenrook kon. Hij werd verbannen naar zijn kamer en kwam alleen naar buiten om de honden uit te laten of zijn vrienden te bezoeken. Zijn laatste jaren waren niet prettig...’.14 Suzan kent haar overgrootouders slechts van foto’s en verhalen: het echtpaar Van den Bergh-Zeehandelaar overleed in de jaren twintig. Sindsdien was hun oudste zoon, Bram, het hoofd van de familie.
GOUDEN JAREN
Bram van den Bergh was volgens zijn neef Louis Wijsenbeek een geboren fabrieksdirecteur, met hart voor zijn mensen.15 Hoeveel werknemers het bedrijf ook telde, hij kende iedereen bij naam en onthield wat hem verteld werd over hun persoonlijk leven. In 1907 trouwde hij met Betje Knurr, de oudste dochter van meelimporteur Friede Knurr. Het echtpaar woonde aan de Spoorstraat 9 in Nijmegen, vlakbij het huis van de ouders van Bram. Oude ansichtkaarten van de wijk ademen rust en welstand; ze laten brede straten zien, omzoomd met herenhuizen en veel groen. Op 5 maart 1908 kwam het eerste kind van Bram en Betje ter wereld, een jongetje met donker haar en groene ogen. Als toekomstige vaandeldrager van de
familie werd het kind vernoemd naar zijn opa: Jacob van den Bergh, kortweg Jaap (1908-1958).16 Deze baby, huilend van schrik om het geboren zijn, zou later de vader worden van Suzan en haar zussen. Toen hij ruim een jaar oud was, kreeg hij een jongere broer: Fred, voluit Frederik Carsten van den Bergh (1909-1976).17 De jongens brachten een deel van hun jeugd door in een villa in chaletstijl aan de Burgemeester van Schaeck Mathonsingel in Nijmegen.18 Op een foto uit 1930 zien we het sprookjesachtige huis tussen het groen, en twee mensen bij een raam die benieuwd maken naar het leven achter de muren van de woning. Bram van den Bergh was gek op dieren, net als zijn oudste kleindochter Rosemarie later was. In de tuin stond een volière, hij had honden en ging vaak uit rijden in een van zijn paardenkoetsen.
Zowel op werkvlak als in hun vrije tijd was de familie Van den Bergh sterk op elkaar gericht. Nu eens was er een verjaardag of jubileum te vieren, dan weer werden er gezamenlijke vakantieplannen gemaakt voor zomers in Noordwijk aan Zee. Door alle ontmoetingen leerde Louis zijn vier ooms Van den Bergh goed kennen. Brams jongere broer, Isaac, gold als het zakelijk vernuft van de familie.19 Vanaf 1921 woonde hij met zijn gezin in het deftige Statenkwartier in Den Haag, in ‘een groot huis dat er nog steeds even afschuwelijk uitziet als toen.’20 Isaacs vrouw, Lily van den Bergh-Corper, leek haast vergroeid met de sofa in de bibliotheek; met één been opgetrokken hield ze daar ontvangsten voor haar vrienden en vriendinnen. Het Haagse stel leidde een bruisend sociaal leven en organiseerde grote feesten, waar Louis als student vaak bij aanwezig was en waar hij contact onderhield met ‘vele dierbare en fijne vriendinnen.’21
Met zijn derde oom, Joseph van den Bergh, had Louis geen diepgaand contact.22 Het was een vriendelijke man, maar hij zat meestal met zijn neus in de boeken, in gedachten verzonken. Een ongeluk in 1920 had Josephs leven een andere wending gegeven: in een fabriekshal was hij drie meter naar beneden gevallen vanaf een loopbrug, waarna hij wekenlang tussen leven en dood zweefde in een ziekenhuis.23 Sinds zijn herstel neigde hij steeds meer naar spiritualiteit en esthetiek; hij interesseerde zich volgens Louis sterk voor moderne kunst en ondersteunde kunstenaars. Vanaf 1928 woonde Joseph van den Bergh met zijn vrouw Alida Knurr en hun vele kinderen in Parijs. ‘Ik heb hele goede herinneringen aan deze familie, die samen een liefdevol en goed leven hadden’, aldus Louis.24
De lievelingsoom van Louis Wijsenbeek was de tweelingbroer van zijn moeder Rosa, Simon van den Bergh, die in Rotterdam woonde: ‘We maakten vaak middagwandelingen samen, meestal op zondag, waarbij hij mij deelgenoot maak-
te van zijn diepzinnige en optimistische blik op de wereld.’25 Simons echtgenote, Seraphina Knurr – door de familie ook wel Zus genoemd –, trok bekijks door haar uiterlijk: ‘Tante Zus was echt een mooie vrouw, ze had een soort Spaanse schoonheid die heel goed paste bij haar temperament, dat naar het teergevoelige neigde.’26 Ze was muzikaal en had als mezzosopraan een zangcarrière kunnen beginnen, maar door haar huwelijk kwam het daar niet van. De familie van beide kanten vond het onaanvaardbaar, want aanstootgevend, ‘dat de vrouw van een Van den Bergh op het podium zou staan.’27 Seraphina zong volop, en in gedachten boog ze misschien wel eens naar een geestdriftig publiek in een concertzaal, maar haar dagelijkse realiteit bestond uit het draaiend houden van een huishouden. Daar was ze helaas hopeloos slecht in; haar personeel liep over haar heen: ‘ze had haar leven erg gecompliceerd gemaakt door meer bedienden om zich heen te verzamelen dan ik ooit in een huis had gezien, en die bedienden deden precies waar ze zelf zin in hadden.’28 Simon van den Bergh was eind jaren twintig betrokken bij de oprichting van een synagoge in het westen van Rotterdam.29 De jongste zoon van het gezin, Herman, schreef in zijn memoires uit 2005 dat het gezin in religieus opzicht redelijk traditioneel was.30 Ze waren ‘zeer goed geassimileerd in Rotterdam’, en als kinderen zouden ze weinig hebben gemerkt van antisemitische tendensen in de maatschappij. De vier broers Van den Bergh hadden één zus, Rosa, de moeder van Louis.31 Ze had een gelukkige jeugd, met broers die haar verwenden en een heleboel schoolvrienden. De levenslust en humor van het meisje leken zelfs haar dominante moeder Rika te ontwapenen. Rosa sloot een verstandshuwelijk met notaris Siegfried Salomon Wijsenbeek – een keuze die haar familie uitstekend beviel, want haar man was populair en extravert.32 Het echtpaar stortte zich vol in het sociale leven en hield grootse ontvangsten in hun huis aan de Mathenesserlaan in Rotterdam. Bij deze feesten begluurden de kinderen de volwassenen en hadden de grootste pret, behalve die keer dat een van hen klem kwam te zitten tussen twee spijlen van een balustrade en met geweld moest worden bevrijd.33 Het huis van het gezin Wijsenbeek stond vol met kunst en literatuur: Siegfried verzamelde porselein en antiquarische boeken en was een enthousiaste museumbezoeker, terwijl Rosa haar zoon de wereld van de moderne kunst binnen leidde. Ook muziekbeoefening was in de hogere milieus een passend tijdverdrijf. Louis moest elke ochtend oefenen op zijn viool; zijn ouders bonkten op de vloer van hun slaapkamer zodra het gekras van zijn instrument stopte. In de salon waar Louis de viool mishandelde, stond ook een vleugel, waar Rosa graag op speelde. Haar man Siegfried ging vrijwel alleen op de toetsen los bij echtelijke
De familie Van den Bergh bij het 75-jarig bedrijfsjubileum van ’N.V. Gebr. van den Bergh’s Industrie en Handelsmaatschappij’. Van links naar rechts: Alida van den Bergh-Knurr en haar man Joseph, Fred, Bram en zijn vrouw Betje, Lily (staand) en haar man Isaac, Jaap, Simon en zijn vrouw Seraphina, Frits, Oss, 1931
ruzies; dan plaagde hij zijn echtgenote met een lied van Robert Schumann, ‘Er, der Herrlichste von allen’, over de toewijding van een vrouw aan haar man.
‘DEN HUIDIGEN ECONOMISCHEN TOESTAND’
In het Interbellum leefde de familie Van den Bergh aanvankelijk in grote welvaart; het geld stroomde binnen. Herman van den Bergh, de jongste zoon van Simon en Seraphina, schreef: ‘Het waren de gouden jaren na de Eerste Wereldoorlog. Mijn vader kon zich veel permitteren; ik groeide op in een huis met vele bediendes. Tot 1929 beschikten we over een kokkin, een kinderjuffrouw en 3 dienstbodes.’34 In de herfst van dat jaar werd de familie wakker geschud. In oktober 1929 gingen de aandelenkoersen op de beurs van Wall Street in New York zwaar onderuit. De beursval dreunde wereldwijd door en luidde de crisis in van de jaren dertig. In industrielanden stortten de handel en productie in, terwijl de werkeloosheid explosief steeg.35 Ook het familiebedrijf Gebroeders Van den Bergh kwam in de problemen. In 1931 vierde de onderneming zijn 75-jarige bestaan. Een krantenartikel over de vennoot-
Ontwerp door Fred C. van den Bergh (nummer 3881) 1929-1931
schap klonk bezwerend: ‘In haar verbeelding ziet zij reeds het licht gloren, dat de duisternis, die den huidigen economischen toestand der samenleving beheerscht, ongetwijfeld eens zal doen wijken.’36 In werkelijkheid zal de familie wel eens hebben getwijfeld of het ooit goed zou komen; de broers Van den Bergh worstelden om de onderneming overeind te houden. Ze zochten naar nieuwe markten en producten en deden ingrepen in de bedrijfsvoering, met matig succes.
Het economische laagtij bracht spanningen. Het was een tijd waarin sociale status, familie-eer en zelfrespect onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Bram van den Bergh stoorde zich aan de verkwistende leefwijze van het Rotterdamse deel van de familie en maande hen tot zuinigheid.37 Simon, de jongste van de broers, had namelijk schulden aan de vennootschap en moest de broekriem aantrekken. Het was uit met de overdaad thuis, ‘helaas’, schreef zijn zoon Herman.38 Ook over het gezin van Rosa van den Bergh trok een schaduw, al dan niet in de hand gewerkt door de economische crisis. Louis Wijsenbeek schreef dat zijn ooit zo sprankelende moeder in de jaren dertig mentale problemen kreeg en dagenlang niet uit bed kwam. De arts kon haar met geen mogelijkheid op de been krijgen, wat tot hardhandig ingrijpen van de familie leidde: ‘Een keer heb ik gezien hoe haar broer Isaac … aan haar bed kwam, haar een oorvijg gaf en uit bed trok. Die aanpak heeft haar weer voor maanden op de been gebracht.’39 Tegen het einde van het decennium ging het Rosa wat beter en begon ze zich aan liefdadigheidswerk te wijden.
Intussen vonden veranderingen plaats in de directie van het familiebedrijf.40 De volgende generatie stond klaar om het roer te pakken van de onderneming. Volgens afspraak mocht ieder van de broers Van den Bergh twee zoons in de bedrijfsleiding opnemen. In 1933 was het zover voor Jaap, de oudste zoon van Bram van den Bergh. Zijn jongere broer Fred volgde in 1936. Twee neven, Frits en Herman, brachten het ook tot de top van het bedrijf.41
EEN AANTREKKELIJKE PARTIJ
Voor de inkleuring van de familiegeschiedenis zou het mooi geweest zijn wanneer Jaap, net als zijn neven Louis en Herman, eveneens memoires had nagelaten. Maar Suzan heeft nooit persoonlijke notities van haar vader gevonden en weet weinig over zijn kindertijd in Nijmegen. Op zijn zeventiende ging Jaap uit huis. Hij vertrok naar Enschede om een opleiding te volgen die hem moest klaarstomen voor een toekomst als textielfabrikant.42 In 1928 reisde hij naar Tourcoing in Noord-Frankrijk, een centrum van textielproductie. ‘Jaap werd door zijn vader, mijn opa Bram, naar een Franse collega gestuurd om het vak
Jaap van den Bergh, 1937
Ellen Elias rond het jaar dat ze zich verloofde met Jaap, circa 1933
in de praktijk te leren’, vertelt Suzan. ‘Hij werd in het diepe gegooid, in een vreemde omgeving neergezet, om zo snel mogelijk op eigen benen te leren staan.’ Hulp op afstand werd niet geboden, dat maakte Bram van den Bergh snel duidelijk aan zijn zoon: ‘Jaap zond een telegram naar Nijmegen: “waar blijft geld?” Zijn vader stuurde drie woorden terug: “geld blijft hier.” Een harde aanpak, maar het werkte.’
Als telg uit een rijke familie had Jaap van den Bergh goede vooruitzichten, ook op de huwelijksmarkt. Rond 1933 verloofde hij zich met Ellen Alice Elias, een jonge vrouw die net als hijzelf uit een familie van welgestelde ondernemers met Joodse wortels kwam.43 Ellen was de dochter van Isidore Elias, die bij leven firmant was geweest van een bloeiende textielfabriek in Tilburg. ‘Ellen was een aantrekkelijke partij; ze had de juiste achtergrond en was een sterke, intellectuele en kunstzinnige vrouw’, vertelt Suzan. Op een foto uit 1933 staat haar moeder als jongvolwassene, met een stralende blik en een lach die al haar tanden laat zien. Haar lichte irissen contrasteren met haar donkere, golvende kapsel. Het was crisistijd, maar voor twintigers op de drempel van een nieuw leven was er genoeg om van te dromen. Ellen woonde met haar moeder, weduwe Rosa Elias-Andriesse, aan de statige Baronielaan 2 in Breda. Het was een woning vol muziek, want Rosa was een getalenteerd pianiste: ‘Ze kon vooral prachtig Chopin spelen, op de romantische manier die toen in zwang was.’ Ook Ellen had