Wat het betekent wanneer er een man uit de lucht valt
5
5
Wat het betekent wanneer er een man uit de lucht valt werd bekroond met de Kirkus Reviews Prize, de Minnesota Book Award for Fiction en de New York Public Library Young Lions Fiction Award en genomineerd voor de 9Mobile Prize for Literature, de Aspen Words Literary Prize en de Brooklyn Public Library Literary Prize. Lesley Nneka Arimah werd opgenomen in de selectie van 2017 van 5under35 van de National Book Awards. Tevens werd de schrijfster voor de hele bundel en losse verhalen eruit beloond en bekroond met prijzen en werkbeurzen van de Commonwealth Short Story Prize, de Nommo Award, de Elizabeth George Foundation, awp, de Minnesota State Arts Board, de Metropolitan Regional Arts Council, Jerome Foundation, Intermedia Arts, Caine Prize, Minnesota Emerging Writers Grant en een Mentor Series-beurs, toegekend door het Loft Literary Center.
Lesley Nneka Arimah
Wat het betekent wanneer er een man uit de lucht valt
Vertaald uit het Engels door Charles Bors
karaat Amsterdam 2019
Oorspronkelijke titel What It Means When a Man Falls from the Sky, oorspronkelijk verschenen bij Riverhead, New York Copyright © Lesley Nneka Arimah Deze uitgave kwam mede tot stand door bemiddeling van Marianne Schönbach Literary Agency te Amsterdam en Georges Borchardt, inc, literair agentschap te New York Copyright Nederlandse vertaling © Charles Bors en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Redactie Nils von der Assen & Luc de Rooy Omslagbeeld © Kseniya Svereva / Getty Images Wat het betekent wanneer er een man uit de lucht valt: isbn 978 90 797 7039 7 / nur 302 www.uitgeverijkaraat.nl www.larimah.com
Oorlogsverhalen ●○●●●●●●●●●● Dit keer hadden mijn moeder en ik ruzie over wat ik op school gedaan had om voor eens en voor altijd te kunnen bewijzen dat Anita Okechukwu geen beha droeg. Dat Anita en ik midden op de speelplaats stonden had ik geen belemmering gevonden, dat er jongens bij waren had ik geen belemmering gevonden, maar Anita Okechukwu was veel gevoeliger dan ik. ‘Nwando, je kunt niet zomaar iemands overhemd opentrekken,’ zei mijn moeder nadat ze de deur dichtdeed voor mevrouw Okechukwu, een breedgeschouderde, breedheupige vrouw wier behoefte aan een beha buiten kijf stond. Mevrouw Okechukwu had verontschuldigingen en een verklaring geëist, en mijn moeder had net die eerste aangeboden maar was nog niet zeker van het tweede. Dat was waarom ze me naar de veranda had geroepen en mij naar een verklaring vroeg. Ik wilde uitleggen dat Anita de Meidenclub had opgericht nadat ze had beweerd dat haar vader haar dure beha’s uit Londen had gestuurd, met een subtiel randje van kant en zachte bandjes en veel glitter, en hoe ze de regel
verzon dat alleen meisjes met beha’s bij de Meidenclub mochten en dat als je niet in de Meidenclub zat je niet in de Meidenzone mocht zitten en je maar met de jongens moest spelen. Anita zou controleren wie Meid genoeg was door elk van de sollicitanten mee naar achter de school te nemen om te controleren of ze de noodzakelijke onderkleding droegen. Ze verschenen dan een paar minuten later, de Behaprinses gevolgd door haar nieuwste hofdame. In de strijd om een Meid te worden, met vriendinnen die elkaars lingerie leenden en afgewezen sollicitanten die kookten van verbittering, had niemand eraan gedacht om te controleren of Anita wel echt de beha’s had die ze ons in de catalogus had laten zien. De opgetrokken wenkbrauwen van mijn moeder vroegen Nou?, en mevrouw Okechukwu fronste naar me tot mijn genuanceerde verdediging afbrokkelde tot: ‘Ik wilde haar beha zien.’ Mijn moeder kneep in haar neus en mevrouw Okechukwu stamelde iets over kinderen die thuis geen manieren bijgebracht kregen. Dat was het moment waarop mijn moeder kwaad werd. Ik kon het opmaken uit de manier waarop haar linkerschouder naar voren boog en ze haar best deed om geen vuist te maken, uit hoe haar lippen zo strak tegen elkaar werden gedrukt dat ze verdwenen. Ze bleef beleefd tegen Anita’s moeder, maar haar blik schoot gaten in me. ‘Wacht maar tot je vader dit hoort,’ gilde ze als laatste redmiddel. Op zulke momenten werd ik de dochter van mijn vader, een beschamend wezen dat – en daar bestond geen greintje twijfel over – iets van de gekte van een van zijn yeye-voorvaderen had geërfd. Híj
moest maar een oplossing voor mij zien te vinden. Het avondeten kwam die avond neer op de aanblik van mijn moeder die zelfvoldaan zat te kauwen terwijl ik de garri met een knoop in mijn maag probeerde door te slikken. Mijn vader zei niets. Terwijl mijn moeder de tafel afruimde, zette hij het schaakbord op de veranda, een sporadisch ritueel dat een paar maanden eerder begonnen was toen we waren teruggekeerd naar Port Harcourt. Als stand-in voor Emmanuel, de oude vriend van mijn vader, moest ik tegen hem schaken en verhalen uitwisselen, hoewel het mijn moeder te ver ging ook mij bier te schenken. De slechte strateeg die ik was bood hem weinig weerwerk, maar mijn vader was een stille man die niet makkelijk vrienden maakte en ik kon ermee door. ‘Wat vertelt je moeder me nu?’ vroeg hij, waarmee hij me een nieuwe kans op een verklaring bood. Dit keer vond ik wel de juiste woorden en vertelde mijn vader over Anita, beha’s en hoe meisjes te werk gaan. Hij luisterde zonder me te onderbreken, terwijl hij mijn pionnen sloeg zodra ik ze over het bord bewoog. Toen ik klaar was, bungelde mijn verhaal in de lucht tussen ons in. Toen begon mijn vader een van zijn eigen verhalen te vertellen. ‘Toen ik jouw leeftijd had, liet mijn luitenant…’ ‘Zat jij op je twaalfde al in het leger?’ onderbrak ik hem, want ik kende mijn vaders voorliefde voor overdrijving. Emmanuel daagde hem altijd uit door mijn vader te onderbreken met gelach en de roep om ‘Waarheid! Waarheid!’ Nu Emmanuel er niet was, was dat mijn taak geworden, maar mijn vader toonde nog geen zweem van een glimlach.
7
‘Luitenant Ezejiaku was een strenge man. Ik voel me er nu nog slecht over omdat hij omringd was door jongens en idioten, en het zijn taak was om een leger van mannen klaar te stomen. Hij maakte ons om drie uur ’s ochtends wakker en liet ons in volle bepakking rondjes om het kamp rennen. Wanneer we klaagden, schreeuwde hij: ‘Denk je dat de vijand jullie toestaat een kruiwagen te gebruiken om je spullen mee te sjouwen?’ Soms maakte hij midden in de nacht willekeurig twee van ons wakker om drills te lopen. We streden altijd om op de plekjes te slapen waarvan we dachten hij die niet zou uitkiezen.’ ‘Gaat dit over die keer dat hij je geweer afpakte?’ Het verhaal, bedoeld om mij een of andere ondoorgrondelijke les bij te brengen, was zo’n gouwe ouwe die mijn vader al bij verschillende overtredingen in mijn nog korte leven had afgestoken. Ik kreeg het te horen toen ik lipstick uit het dressoir van mijn tante had gestolen. Ik kreeg het te horen toen mijn moeder me betrapt had op het verzamelen van mieren in een plastic zak om ze in het haar van een klasgenootje te stoppen. Ik kreeg het te horen toen ik ruziemaakte met kinderen die gezegd hadden dat mijn vader vreemd was, en opnieuw toen ik wilde weten waarom Emmanuel niet meer naar ons huis kon komen, en – later – waarom hij had gedaan wat hij had gedaan. Mijn vader vertelde nooit verhalen van voor of na de oorlog, alsof hij in barakken was geboren en was gestorven in de nacht van het laatste salvo. ‘Ja, het gaat over die keer dat hij mijn geweer pakte, en het was volledig mijn fout. De luitenant benadrukte keer op keer hoe belangrijk het was onze wapens
8
altijd binnen handbereik en in het zicht te houden. Op een nacht zat ik bij het vuur te eten en legde mijn geweer achter me. Dat was het moment dat de luitenant het gepakt moet hebben. Ik raakte in paniek toen ik mijn geweer niet meer kon vinden, maar het kwam nooit in me op dat hij het had. Mijn vrienden en ik hielden afwisselend de wacht zodat ik een wapen had wanneer een eenheid aan het slapen was. Dit ging drie dagen zo door, tot de luitenant alle eenheden tegelijk liet aantreden voor een inspectie. Toen hij bij mij kwam, keek hij me recht in mijn ogen aan en gaf me mijn geweer. Ik heb nog nooit in mijn leven zo erg gezweet.’ Mijn vader lachte wrang en hard en viel weer stil toen hij naar het schaakbord staarde. Hij was zo lang stil dat ik niet zeker wist of hij zijn volgende zet overdacht of dat dit de voorbode was van een van die dikke huiden van stilte waar mijn moeder dagen voor nodig had om ze van hem af te pellen. Net toen ik op het punt stond om haar te gaan halen, verplaatste mijn vader zijn koningin, zette mijn koning schaak en ging door. ‘Ik kreeg zulke harde zweepslagen dat mijn rug eruitzag als gepureerde tomaten. Daarna begroeven ze me voor drie dagen in het zand. Ik heb nooit meer mijn blik van mijn geweer afgewend. Schaakmat.’ Ik werd de volgende dag op school als een held onthaald. Medescholieren gaven me schouderklopjes en ik werd al snel omringd door de meisjes die het niet tot in Anita’s club hadden geschopt, en door wat enkelingen die gewoon in het gevlij probeerden te komen bij het nieuwe regime. Door Anita te kijk te zetten en de kop
9
van het monster af te hakken, had ik mijn eigen Meidenleger geërfd. Tijdens de vocabulaireles vroeg juffrouw Uche ons om een woord uit het woordenboek te kiezen en in een zin te gebruiken. Degene met het beste woord zou de klas de volgende dag bij de klassenbijeenkomst mogen vertegenwoordigen. ‘Ik voel me lumineus,’ zei ik met een air van ongenaakbaarheid. ‘Doe niet zo astrant.’ Dit kwam van Femi Fashakin, een mollig meisje met een puistengezicht. Ze had deel uitgemaakt van de Meidenclub en was nog niet bereid om afstand te doen van haar lidmaatschap. Juffrouw Uche, die nu al genoeg had van de opdracht, kwam tussenbeide. ‘Waarom raadplegen we de klas niet? Klas, welk woord is beter, “lumineus” of “astrant”?’ Mijn leger antwoordde als een getraind koor. ‘Lumineus!’ En Femi Fashakin was op haar plek gezet. Anita Okechukwu bracht het er nog slechter vanaf. Ze was al niet populair geweest vóór ze zogenaamd die beha’s bemachtigd had. Haar enige aanspraak op iets van roem was dat haar kleine broertje een albino was, en ze kon zich er nou niet op beroepen dat ze daar een aandeel in had gehad. Maar ze had het geprobeerd, en haar onophoudelijke gekwebbel over de drie jaar oude baby had haar al de reputatie van rare snijboon opgeleverd. En nu was ze nog dieper gevallen, met meisjes die haar nawezen en uitlachten, iets wat te verwachten was geweest. Wat ik niet had verwacht, waren de jongens die tijdens de pauze achter haar aan renden en haar
10
rok optilden, alsof mijn actie hun daar toestemming toe had gegeven – alsof ze, nu ze blote borstjes hadden gezien, aanspraak mochten maken op de rest. Het was een jongensachtige redenering, die de meeste jongens zelfs niet zouden ontgroeien toen ze al man waren.
11