‘Briljant, intuïtief, zintuiglijk enigmatisch.’ Sara Mesa Onze dodeen wereld
liliana col anzi
onze dode wereld karaat
5
Met Onze dode wereld werd Liliana Colanzi genomineerd voor de Premio Gabriel García Márquez 2017. Voor de verhalen ‘Kannibaal’ en ‘Chaco’ werd de schrijfster bekroond met de Premio Aura Estrada.
liliana col anzi
onze dode wereld Vertaald uit het Spaans door P. Menard
karaat 2019 Amsterdam
Oorspronkelijke titel Nuestro mundo muerto, verschenen bij El cuervo, La Paz, in 2016. Copyright Š Liliana Colanzi Deze uitgave kwam mede tot stand door bemiddeling van Rogers, Coleridge & White, Literary Agency te Londen Copyright Nederlandse vertaling Š P. Menard en Uitgeverij Karaat Redactie Marieke de Groot Omslagbeeld Snowleopard1 / Getty Images isbn Onze dode wereld : 978 90 797 7038 0 / nur 304 www.uitgeverijkaraat.nl
alfredito
Voor Alfredo Parada Chávez, vriend en onsterfelijk Toen ik nog een jong meisje was zag ik op een dag hoe een varken werd afgemaakt. Het was zomer. De vliegen vlogen zich te pletter tegen de ramen. Ik hield ervan om op ijsklontjes te kauwen en ’s middags met een glas schaafijs op het balkon te zitten en toe te kijken hoe de buurman, don Casiano, op zijn patio oude meubels in stukken zaagde. Maar die dag niet. Bij mijn eerste stap op het balkon sloeg het gekrijs me al vol in het gezicht. Don Casiano ging het dier met een hamer te lijf. Het varken krijste – of gromde of brulde het? – en rende voor zijn leven, de helft van zijn kop aan flarden, maar er zat een touw om zijn nek dat aan een stervruchtboom was vastgebonden; door die strop kon het alleen maar krankzinnige, steeds kleinere rondjes om de boom draaien. Don Casiano pauzeerde af en toe om met de mouw van
5
zijn overhemd het zweet van zijn gezicht te vegen en nog een trekje te nemen van de peuk die tussen zijn lippen stak. Hij hoefde maar te wachten tot het varken tijdens zijn volgende rondje hem weer passeerde om hem weer de volgende hamerslag op de ruggengraat of tegen de kop te geven, waarop het varken zou struikelen en weer van zijn poten zou vallen en, opnieuw jammerend, al in de grond krabbend, zou opstaan. Volgens mijn nana Elsa, die van dit soort dingen alles afweet, moet dat het moment zijn geweest dat de angst, de ñaña, het slechte, bezit van mij nam, want sindsdien ben ik een zenuwachtig, huilerig, snel geschrokken wezentje. Men zegt dat angst ook een gave met zich meebrengt: zoals bijvoorbeeld helderziendheid: iets kunnen zien zonder het daadwerkelijk te hebben gezien. Maar dat was iets wat ik al eerder kon. Alles wat is keert ook weer terug, zei mijn nana altijd. Ik denk eerder dat alles begon met de dood van Alfredito. Mijn nana Elsa was de kleindochter van een Ayorea. Mijn grootmoeder had Elsa op jonge leeftijd uit de wildernis gehaald, maar jaren van leven in de stad hadden de wildernis niet uit mijn nana weten te halen. Een van de gebruiken die ze van haar nomadische voorvaderen had geërfd was het genot van op luizen kauwen, en die haalde ze uit míjn haar wanneer ik weer eens slachtoffer was geworden van een nieuwe epidemie op school. Wat een knoeperd! riep ze verrukt wanneer ze een alfamannetje in mijn haar had gevonden, en haar vliegensvlugge, sterke handen grepen de indringer dan vast en stopten hem tussen haar tanden, waar hij met één kaakbeweging openbarstte. Mijn moeder kreeg er de rillingen van wanneer ze dat deed.
6
De dag dat ik van Alfredito’s dood hoorde, was mijn nana Elsa bezig mijn hoofd te ontdoen van luizen en protesteerde ik luidkeels. Mama verscheen in de deuropening van de keuken, voorafgegaan door het geklikklak van haar hoge hakken. Elsa doet me pijn! gilde ik, in de hoop dat mama haar zou laten stoppen, maar ze negeerde me. Haar blik was op de grond gericht, alsof ze zich ergens voor schaamde. Alfredito is dood, zei moeder, en pas toen lieten de dikke handen van Elsa mijn haarlokken los. Ik lachte en het duizelde me omdat het de eerste keer was dat iemand me berichtte over een dode en omdat de naam elke vergissing uitsloot. Alfredito Parada Chávez? vroeg ik toch, alsof er nog een andere was. Alfredito was het kleinste jongetje van de klas. De muziekdocent adoreerde hem omdat hij prachtig pianospeelde; in alle andere vakken was hij barslecht. Een week eerder, toen de Koe, de taaldocente, met haar schorre stem de presentielijst was afgegaan (‘Parada Chávez, Alfredo’), had Alfredito geantwoord: ‘Aanwezig en afwezig, juffrouw.’ Ik had de grap niet begrepen, maar Alfredito werd (voor de zoveelste keer) naar de rector gestuurd om met broeder Vicente te praten. Alfredito moest het kantoor wel kunnen dromen. Hij heeft gisteravond een astma-aanval gekregen, zei mama. Er wordt gezegd dat hij tot laat op de patio heeft gespeeld, met die wolkbreuk, en dat hij nat in bed is gekropen. Tita vond hem vanochtend, blauw aangelopen en naar adem happend. Toen ze hem naar het ziekenhuis brachten, ademde hij al niet meer. Hij is vanochtend gestorven.
7
Ik stond op om te janken. Elsa nam me in haar armen. De wake is om zeven uur, zei mama. En ze richtte zich tot Elsa: Ze moet zich wassen en nette kleren aantrekken, ik kom haar om kwart voor zeven ophalen. Als Cuculis belt, zeg dan dat ik bij Michiko ben. Cuculis was mijn tante; Michiko de Japanse kapper. Elsa liep met me mee naar mijn kamer. Lieve Heer, hoe slecht kunt U zijn, zuchtte ze. Een jongetje nog maar. Ik was al vergeten dat ik aan het huilen was en mijn fantasie deed zijn best om de enormiteit van de gebeurtenis te vatten. Waar kon Alfredito nu zijn? In de hemel of in de hel? Of zwierf zijn geest misschien nog op aarde rond? Wist broeder Vicente het al? En de Koe? Elsa zette de douche aan, wolken stoom maakten zich zwevend over het douchegordijn uit de voeten. Ik deed mijn kleren uit en wierp ze op de grond. Zodra ik in mijn blootje stond, maakte er zich zo’n angst van me meester dat ik me meteen met de handdoek bedekte. Zou het kunnen dat Alfredito, nu hij dood was, me in mijn huis zou komen observeren? Voor spoken bestaan er geen geheimen en ik wilde niet dat Alfredito – die de gewoonte had de oudere meisjes in de kleedruimtes op school te bespioneren – me in mijn blootje zag, ook al was hij een goedaardig spook. Wat doe je…? vroeg Elsa. Niets, antwoordde ik, want alles viel plotseling heel moeilijk uit te leggen, en ik smeet de handdoek op de grond en sprong onder het stromende water. Op een zekere plek begon op datzelfde moment het lichaam van Alfredito – dat zelfs voor zijn tien jaar klein was: een lijkje als een alasitas-pop – te ontbinden,
8
zich met maden te vullen. Nog geen maand geleden, tijdens de excursie die we met de klas naar Samaipata maakten, haalde Alfredito uit zijn rugzak een fles fruitlikeur tevoorschijn die hij gestolen had in het dorp. We dronken die in het geheim op terwijl de wind rond de heuvels gierde. De opzichter van de ruïnes, die een bivakmuts op had, liet ons de plek zien waar de Inca’s de mensenoffers brachten. De zielen van de slachtoffers suisden nog altijd boven de stenen. Er zijn nachten dat hier ruimteschepen landen, zei de opzichter, wijzend naar de metaalblauwe hemel. De Koe was van mening dat alleen onwetende mensen zonder opleiding in dat soort dingen geloven. De likeur had onze mond rood gekleurd, maar we voelden niets van wat ons beloofd was. Draai rondjes, beval Alfredito terwijl we afdaalden naar een vlakte waar het skelet van een verlaten vliegtuigje stond, en we begonnen rondjes te draaien tussen de stofhozen. Op dat moment wekte de fruitlikeur iets in mijn hersenen, het liet mijn borst en mijn keel opzwellen, en in een gigantische spiraal opende de hemel zich plotseling. Ik lachte. We lachten allemaal. Zien jullie nou, sukkels? zei Alfredito, terwijl hij als een gestoorde met zijn armen wijd tegen de draairichting van de stofhozen in rende. Natuurlijk zagen we wat hij bedoelde. Die nacht, opgewonden door de likeur, klauterde Yeni in mijn bed en, profiterend van het feit dat de Koe een paar meter verderop met open mond lag te snurken, gaf ze me een knullige en natte kus op de mond, mijn eerste kus. Daarna barstten we in lachten uit…
9