f r a n s bu dĂŠ De dagen
karaat
f r a n s bu dĂŠ De dagen belevenissen van een jongen
karaat
Eerste druk maart 2017 Copyright © Frans Budé en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Vormgeving Studio De la Rúa Omslagfoto © Katrien De Blauwer Auteursfoto © Sander Philippen De dagen: isbn 978 907 9770 26 7 / nur 301 www.uitgeverijkaraat.nl http://fransbude.blogspot.nl
op straat Zijn vader houdt van hygiëne. Het gesjouw van de melkman die met paard-en-wagen aan huis bezorgt, vindt hij maar niets. ‘Wie weet wat zich allemaal aan wantoestanden afspeelt onder zo’n deksel van een melkbus. En een paard dat hier nota bene vóór de winkelruit staat te plassen, lijkt me ook niet zo bevorderlijk voor de gezondheid.’ Ze horen het vaker uit zijn mond. ‘Vergeet niet je handen te wassen. Houd die appel eerst onder de kraan. Heb je nu wéér staan praten met die jongen, zijn geelgroene snottebel reikt bijna tot op de grond!’ Aangeboren angst. Voorzichtigheid die te maken heeft met zijn vak. Maar ook met een van zijn zussen. Ze overlijdt aan de Spaanse griep, twee dagen voor haar achttiende verjaardag. Koorts, allerlei soorten pijn, moe, moe en nog eens moe. En binnen een week is ze dood. Zijn vader heeft pas nog over die epidemie van toen gelezen, zegt hij. Vast staat dat men nog altijd niet weet of het destijds, meteen na de Eerste Wereldoorlog, om een varkens- of om een vogelvirus ging. Varkens en vogels. Maar zijn paarden dan ook per se verdacht? Mag moeder echt niet tweemaal per week haar voorraad boerderijmelk inslaan, ze kookt hem toch vóór gebruik in een melkkoker, zo’n pan met gaten in het deksel? Die melkman is altijd even aardig, zo trouw als hij op zijn rubberen laarzen de huizen afgaat. Liever niet dus. Hij wordt erop uitgestuurd om twee flessen melk bij de zuivelhandel wat verderop te halen, gesteriliseerd, omdat vader het wil. En boer Merkelbach mag het vooral niet zien. Het is druk op straat. Op de stoep kantoorlui op weg naar huis. Ze worden ingehaald door arbeiders van de sanitairfabriek. Ook hun dag zit erop. Ze dragen geen leren tassen maar blauwe
plunjezakken, niet aan de hand maar op hun rug, geen hoeden of alpino’s maar petten. Op dit uur van de dag bewegen zich tamelijk veel vrouwen op hun fiets van hun werk naar huis. Als ze bij het voorwiel een belastingplaatje hebben bevestigd, weet je dat het Belgen zijn. Je ziet het met één oogopslag aan het model van het rijwiel dat duidelijk verschilt van de strenge, zwarte dames- en herenfietsen van Nederlandse oorsprong. Ze komen van de fabriek waar ze hebben gewerkt. Sommigen kletsen volop met elkaar, anderen lijken gespannen. Die houden de bewegingen van het verkeer scherp in de gaten. De straat gaat omhoog over granieten klinkers, veel trapwerk dus. Er zijn altijd wel klanten voor de drogisterij bij. De vrouwen kopen royaal in, vooral dozen Aspro gaan in grote aantallen over de toonbank. ‘In de hoop dat het goed gaat!’ hoort hij weleens zeggen. Met meteen erachteraan: ‘’t Is te zeggen, ’t moet vandaag goed gaan want het is onze Raymond die dienst heeft samen met Pascal, uwen neef, hè Marie-Louise? Die’s ons ook goedgezind.’ ‘Raymond en Pascal zijn Belgische douanebeambten,’ legt vader uit als hij de vraagtekens in de ogen van zijn zoon ziet. ‘Ze knijpen een oogje dicht, sterker nog: ze kijken de andere kant op en draaien de paal snel omhoog als de roze dozen pijnstillers in de volgeladen bagagetassen van land verwisselen. Dat zeggen die vrouwen althans. In België zijn geneesmiddelen veel duurder. Bij ons is de chocolade hoger geprijsd. Reken maar dat heel wat Nederlanders chocoladerepen smokkelen!’ Côte d’Or, Chocolat Saint-Jacques met op de wikkel een fiere ridder op zijn paard... De jongen wil ook smokkelaar worden, dan neemt hij Kazan mee als zijn hulpje. Voor een wolf schrikken ze wel terug! Kom, Kazan, áf, zit. Hij passeert de jongensschool naast hen. De poort staat nog wagenwijd open, hoewel de bel al ruim een uur geleden
het einde van de schooldag had aangekondigd. De trappen naar de hoger gelegen speelplaats zijn modderig en bezaaid met natte bladeren. Daarnaast de bakker, een niet al te grote modezaak, een tv-zaak van twee verdiepingen waar je alleen toestellen van het merk Novak ziet uitgestald en al gauw is hij bij de zuivelhandel waar men, anders dan bij Alines vader, buiten allerlei soorten kaas ook andere zuivelproducten kan kopen. Boven het winkelraam een vos op een gevelsteen. Het jaartal 1756 vertelt dat hij al zo’n tweehonderd jaar uitkijkt over de straat. Soldaten van het garnizoen, Duitse soldaten, Amerikaanse heeft hij voorbij zien komen, processies, carnavalsoptochten, lijkkoetsen en lijkwagens, fanfares en harmonieën, bruidswagens, brandweerauto’s en ga zo maar door, de paarden van Van Gend & Loos, van de bierbrouwers en van de gazeusefabrikant. Het duurt lang voordat hij aan de beurt is. Een mevrouw wil kolossaal veel plakken donkergele kaas. En daar blijft het niet bij. De eigenaresse heeft een vol, rond, blozend gezicht. Bij elke plak die ze afsnijdt, onderbreekt ze voor een kort moment haar verhaal. Alsof ze het resultaat wil keuren, de snijmachine wellicht wil bijstellen, werpt ze een snelle blik op de almaar groeiende stapel, pakt dan binnen drie tellen de draad weer op. En verder gaat het, over een zekere Thérèse die meteen na de oorlog haar minnaar is nagereisd, over heimwee naar haar zus die ze al acht jaar niet heeft gezien, ‘en dat is lang, zeg ik u, heel lang’. De brieven waarin zuslief om hagelslag vraagt komen ter sprake, de foto’s van de ranch in Wisconsin waar ze met haar Billy woont. De klant vertrekt geen spier, zorgvuldig houdt ze het snijden van de kaas in de gaten. Een van haar handschoenen heeft ze op de glazen plaat boven de toonbank gelegd. Hij staat op het punt om omlaag te glijden. Als dat gebeurt, valt
hij midden in een bak met geraspte kaas. Eindelijk wordt begonnen met het inpakken, maar liefst vier stapels worden klaargemaakt. Er wordt gezocht naar een kladblok, o jee nu is ook nog eens het potlood zoek. Het cijferwerk kan eindelijk beginnen, het zoeken naar wisselgeld als er afgerekend wordt. Hij bedenkt dat hij in de tussentijd zijn kijkdoos had kunnen afmaken, met gemak twintig postzegels zorgvuldig had kunnen sorteren en vervolgens ook nog eens de stalen strips, wielen, schroefjes en moeren uit zijn Meccanodoos... Hij had... Dan is hĂj aan de beurt. Maar iemand speelt het klaar om voor te kruipen, om het althans te proberen. De man wijst naar zijn auto die hij voor de winkel heeft staan, het parkeerverbod ten spijt. De zuivelmevrouw begrijpt hem niet en wendt zich, met een nog roder hoofd dan zojuist, tot de wachtende jongen. Even later trekt hij, op gevaar af de melkflessen te laten vallen, de deur achter zich dicht. Hij rangeert nog even de zware vracht, werpt onwillekeurig een blik op de geparkeerde Simca. Twee jongenshoofden worden zichtbaar, het achterste raampje is omlaag gedraaid. Hij heeft het te druk met de flessen, draagt ook nog eens twee kwartjes in zijn linkerhand. Plots vliegt er een klonter spuug zijn richting uit, zo’n opgespaarde die met veel kaakbewegingen tot stand is gekomen. De smurrie treft hem vol in het gezicht. Hij kan geen kant meer op, voelt zich aangevallen, begrijpt geen woord van wat hem in het Frans wordt toegeschreeuwd. Een tweede fluim belandt op zijn trui. Hij overlegt in zichzelf welke strategie te kiezen. Maar iets in hem is sneller, zijn rechtervoet schiet uit naar de voordeur van de auto, niet al te hard, maar toch. Het had zoiets als een tik op de vingers moeten voorstellen, een eerste waarschuwing. Raak me niet aan, blijf op je plaats. De jongens beginnen te tieren. Ze wijzen naar iemand die 7
achter hem de winkel verlaat, op hetzelfde ogenblik krijgt hij een harde draai om de oren. EĂŠn fles spat op de stoep uiteen. Gevloek van de man die zojuist nog had willen voorkruipen, gelach van de twee in hun stomme Simca. Ze kunnen hun pret niet op als hun vader een stroom onverstaanbare woorden op hem loslaat. Hij ziet hoe de melk van de stoeprand naar de goot stroomt, een plas blijft op het trottoir achter, mensen lopen er geĂŤrgerd omheen, hij is de boosdoener, zoveel is duidelijk. Niemand neemt het voor hem op. Bijna is hij thuis, als aan het begin van de straat de melkboer met zijn kar verschijnt. Boer Merkelbach zit op de bok, de teugels gespannen, vriendelijk ogend als altijd, geen aandacht voor hem.
8
Frans Budé (1945) wordt door velen gezien als een zeer gewaardeerde Nederlandse dichter. Maar door het internationale karakter van zijn werk én de vele vertalingen ervan, mag Budé met recht ook een Europese dichter worden genoemd. Hij publiceerde meer dan tien reguliere dichtbundels, een hele rits gelegenheidsuitgaven en een novelle: Afrit.
9