4
© GENI VA N IN
Chemie
LEER BOEK
IN
N
VA
©
IN
GENIE
©
VA
N
Chemie
4
IN
N
VA
©
INHOUD THEMA 01: ANORGANISCHE STOFKLASSEN
` HOOFDSTUK 5: Zuurtegraad van een oplossing 1
` HOOFDSTUK 1: Verdere indeling van de materie
9
Organische en anorganische stoffen
9
2
Het oxidatiegetal
11
3
Indeling en naamgeving van de anorganische stoffen
14
3.1 Van formule naar stofklasse 3.2 Van naam naar stofklasse
` HOOFDSTUK 2: De oxiden
pH en zuurtegraad van een oplossing
43
1.1 pH-indicatoren
44
1.2 pH-meter
45
Buffer
45
` HOOFDSTUK 6: De zouten
48
IN
1
2
43
15
1
Wat is een zout?
48
15
2
Formule- en naamvorming
48
3
Waterstofzouten en hydraten
51
4
Gebruik en toepassingen van zouten
52
5
Reactiepatroon
54
THEMASYNTHESE
56
19
Wat is een oxide?
19
2
De metaaloxiden
20
2.1 Metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal
20
N
1
2.2 Metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen 21 3
De niet-metaaloxiden
22
4
Gebruik en toepassingen van oxiden
23
5
Reactiepatronen
26
26
5.2 Vorming niet-metaaloxiden
27
` HOOFDSTUK 1: Organische chemie of koolstofchemie
VA
5.1 Vorming metaaloxiden
THEMA 02: ORGANISCHE STOFKLASSEN
` HOOFDSTUK 3: De hydroxiden
29
61
1
Bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom
61
2
Notatiemogelijkheden van een organische stof
63
1
Wat is een hydroxide?
29
2.1 De brutoformule
63
2
Formule- en naamvorming
29
3
Gebruik en toepassingen van hydroxiden
31
2.2 De uitgebreide en beknopte structuurformule
63
4
Reactiepatroon
33
©
` HOOFDSTUK 4: De zuren
35
2.3 De skeletnotatie of zaagtandstructuur 65 3
De stofklassen
` HOOFDSTUK 2: Alkanen
67
70
1
Wat is een zuur?
35
2
Binaire zuren
35
1
Formule en systematische naam
70
3
Ternaire zuren
36
2
4
Gebruik en toepassingen van zuren
39
Fysische eigenschappen, voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
74
5
Reactiepatronen
41
2.1 Fysische eigenschappen
74
2.2 Voorkomen en toepassingen in het dagelijks leven
77
A
Methaan
77
B
Ethaan
78
Propaan en n-butaan
78
n-octaan
79
C
D
3
` HOOFDSTUK 3: Enkele andere organische stofklassen en hun toepassingen
2
3
Alkenen
83
1.1 Etheen
83
1.2 Propeen
84
Alcoholen
84
2.1 Methanol
86
2.2 Ethanol
87
Carbonzuren
89
3.1 Methaanzuur
90
3.2 Ethaanzuur
91
THEMASYNTHESE
Molecuulmassa
3
Formulemassa
THEMA 04: POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID
` HOOFDSTUK 1: Polaire en apolaire bindingen en moleculen
97
97
98
Het dipoolkarakter van water
135
2
De elektronegativiteit
136
3
Polariteit van de binding
137
4
Polariteit van moleculen
138
Invloed van massa en polariteit op het kookpunt van een stof
144
2
Intermoleculaire krachten
146
2.1 De Londonkracht of Londondispersiekracht
146
2.2 Dipoolkracht
147
2.3 Waterstofbruggen
147
` HOOFDSTUK 2: De mol en het getal van Avogadro 101 De mol als eenheid en de molaire massa
101
2
Omrekeningen gram/mol/aantal deeltjes
105
` HOOFDSTUK 3: Stoichiometrische vraagstukken 110 De molverhouding
110
2
Vraagstukken waarbij 1 stofhoeveelheid is gegeven
112
©
1
` HOOFDSTUK 4: Concentratie van een oplossing
4
116
1
Wat is een concentratie van een oplossing? 116
2
Massaconcentratie
117
3
Molaire concentratie
119
4
Oplossingen verdunnen en indampen
122
5
Verdieping: oplossingen mengen met verschillende concentraties van opgeloste stof
124
144
1
99
1
135
1
` HOOFDSTUK 2: Intermoleculaire krachten
VA
2
130
N
` HOOFDSTUK 1: Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa Atoommassa
THEMASYNTHESE
92
THEMA 03: CHEMISCH REKENEN
1
127
IN
1
82
` HOOFDSTUK 5: Chemisch rekenen met gassen
` HOOFDSTUK 3: Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen
151
1
Oplosbaarheid van ionverbindingen in polaire en apolaire oplosmiddelen
151
2
Oplosbaarheid van moleculaire verbindingen
154
3
Ionisatie van zuren en ammoniak
156
3.1 Ionisatie van zuren
156
3.2 Ionisatie van ammoniak
158
Verband tussen zuurtegraad en concentratie van protonen
160
4
THEMASYNTHESE
164
THEMA 05: REACTIESOORTEN ` HOOFDSTUK 1: Een eerste kennismaking met de soorten chemische reacties
169
1
Ionuitwisselingsreactie versus redoxreactie 169
2
Classificatie ionuitwisselingsreacties aan de hand van waarnemingen
2
Algemene notatie van ionuitwisselingsreacties
174
1.1 Visuele weergave
174
1.2 Weergave met behulp van reactievergelijkingen
175
Neerslagreacties
178
2.1 Oplosbaarheid in water: gebruik van de oplosbaarheidstabel
178
2.2 Neerslagreacties opstellen
179
Gasontwikkelingsreacties
181
3.1 Veelvoorkomende gassen in chemische reacties
181
3.2 Gasontwikkelingsreacties opstellen
182
Neutralisatiereacties
184
VA
3
174
N
1
IN
` HOOFDSTUK 2: Ionuitwisselingsreacties van dichtbij bekeken
170
4
` HOOFDSTUK 3: Redoxreacties van dichtbij bekeken
187
1
Redoxreactie ontleden
187
2
Redoxreacties opstellen
189
193
©
THEMASYNTHESE
LABO'S STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)
5
6
IN
N
VA
©
THEMA 01 ANORGANISCHE STOFKLASSEN In de straten van Londen werd door het ESEF (European Science and Environment Forum) een enquête uitgevoerd. Aan toevallige voorbijgangers werd de volgende stelling voorgelegd: ‘De industrie maakt vaak gebruik van diwaterstofmonoxide. Die chemische stof is het hoofdbestanddeel van zure regen, draagt bij tot erosie en verlaagt het remvermogen van een auto. De stof beïnvloedt ook de gezondheid van de mens: in gastoestand kan ze ernstige brandwonden veroorzaken, in de longen kan ze leiden tot de dood en ze wordt ook teruggevonden in kankercellen. Vind jij dat dat product aan een strikte reglementering zou moeten worden onderworpen of misschien zelfs verboden zou moeten worden door de
IN
Europese Unie?’ Wat denk je dat de meeste mensen hebben geantwoord? Ontdek het via de QR-code!
©
VA
N
bijlage: enquête
` Zit er een logica in de naamgeving van stoffen? ` Kan een chemicus over de taalgrenzen heen duidelijk maken over welke stof die het heeft? We zoeken het uit!
?
VERKEN
•
•
•
mengsels en zuivere
•
IN
JE KUNT AL ...
van enkelvoudige stoffen
•
het onderscheid tussen
stoffen van elkaar
de naam geven en de
een atoombinding,
onderscheiden;
formule vormen;
ionbinding en
enkelvoudige en
•
eigenschappen en
metaalbinding uitleggen;
samengestelde stoffen
toepassingen aan
herkennen;
enkelvoudige stoffen
formule-eenheid van
de formule van moleculen
verbinden.
verbindingen opstellen.
de lewisstructuur en
VA
N
interpreteren.
•
©
JE LEERT NU ...
Organisch afval
•
8
Anorganisch
afval
CI
Restafval
samengestelde stoffen
•
de anorganische stoffen
•
O
CI
formules van
nog verder indelen
verder indelen op basis
anorganische stoffen
in anorganische en
van hun naam, formule of
interpreteren.
organische stoffen.
toepassing.
THEMA 01
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Verdere indeling van de materie Vorig schooljaar lag de focus op de enkelvoudige stoffen. We zijn gestart met het onderzoeken van de materie. We hebben de materie ingedeeld in mengsels en zuivere stoffen. De zuivere stoffen konden nog verder ingedeeld worden in samengestelde stoffen en enkelvoudige stoffen.
LEERDOELEN
IN
Dit jaar gaan we dieper in op de samengestelde stoffen.
L de samengestelde stoffen verder indelen in anorganische en organische samengestelde stoffen L de anorganische stoffen indelen in hun stofklasse
L het begrip ‘oxidatiegetal’ toelichten en het oxidatiegetal bepalen L formules opstellen aan de hand van het oxidatiegetal
1
N
L de algemene principes van naamgeving bij anorganische stoffen toepassen
Organische en anorganische stoffen
VA
Alle stoffen die afkomstig zijn van de levende natuur worden ingedeeld bij de organische stoffen. Vetten, eiwitten, suiker … behoren allemaal tot de organische stoffen. Maar ook alle aardolieproducten behoren tot de organische stoffen. Ze ontstaan uit afgestorven, kleine organismen die onder hoge druk en een hoge temperatuur in aardolieproducten omgezet worden.
©
Voorbeelden van organische stoffen zijn aardgas en eiwitten in vlees:
Afb. 1 Aardgas is een organische stof.
Afb. 2 Eiwitten in vlees zijn organische stoffen.
THEMA 01
HOOFDSTUK 1
9
WEETJE Vroeger ging men ervan uit dat organische stoffen niet in een laboratorium konden worden gemaakt. In 1828 werd dat idee ontkracht: toen werd ureum, een stof aanwezig in urine, gemaakt uit alleen maar anorganische stoffen. En er zijn zelfs een heleboel stoffen die, omwille van hun chemische structuur, tot de organische stoffen behoren, maar zelfs niet door levende organismen worden gemaakt. Dat zijn de kunststoffen. Een andere, betere naam voor organische stoffen is koolstofverbindingen, want dat hebben al die stoffen gemeenschappelijk: ze bevatten allemaal het element koolstof. Maar de indeling ‘organische en anorganische stoffen’ is zodanig ingeburgerd dat die nog steeds wordt gebruikt. Een andere naam voor anorganische stoffen is minerale verbindingen. Die stoffen zijn afkomstig
IN
van de levenloze natuur. Denk maar aan bijvoorbeeld mineralen en gesteenten.
VA
N
Voorbeelden van anorganische stoffen zijn keukenzout en marmer:
Afb. 3 Keukenzout is een anorganische stof.
Afb. 4 Marmer is een anorganische stof.
De onderstaande tabel geeft de eigenschappen van de anorganische en de organische stoffen weer:
Anorganische stoffen (minerale verbindingen)
afkomstig van de levende of afgestorven natuur
uitgebreide keuze uit atoomsoorten:
beperkte keuze uit atoomsoorten: steeds
92 elementen van het PSE
C, vaak H, maar vaak ook N, O, S of X
©
afkomstig van de levenloze natuur
beperkt aantal atomen per verbinding totale verzameling van verbindingen is beperkt atoombindingen, ionbindingen, metaalbindingen Tabel 1 Eigenschappen van anorganische en organische stoffen
10
THEMA 01
Organische stoffen (koolstofverbindingen)
HOOFDSTUK 1
(halogenen) aantal atomen per molecule kan gaan van heel weinig (5) tot enorm veel (>100 000) totale verzameling van verbindingen is zeer uitgebreid voornamelijk atoombindingen
Je vindt het misschien raar dat de groep van organische verbindingen veel uitgebreider is dan die van de anorganische verbindingen. Voor de organische verbindingen kun je maar gebruikmaken van een zeer beperkt aantal elementen, terwijl je voor de anorganische verbindingen gebruik kunt maken van ongeveer alle elementen uit het PSE. Je kunt dat gemakkelijk begrijpen als je aan legoblokjes denkt. Om de organische verbindingen te vormen, kun je kiezen uit ongeveer 10 kleuren. Om de anorganische verbindingen te maken, mag je gebruikmaken van 92 verschillende
De formule-eenheid geeft de samenstelling weer van de kleinste eenheid waaruit het ionrooster is opgebouwd.
kleuren legoblokjes. Hoe komt het dan dat je veel meer verschillende bouwwerken kunt maken met slechts zo’n beperkt aantal kleuren van blokjes? Je kunt misschien maar kiezen uit 10 kleuren, maar je kunt wel heel veel blokjes in eenzelfde bouwwerk steken. Voor de anorganische verbindingen mag een bouwwerk (formule-eenheid of molecule) slechts uit een zeer beperkt aantal blokjes bestaan. Daarom is de groep van de anorganische verbindingen minder uitgebreid.
niet altijd even gemakkelijk. Zo zul je bijvoorbeeld CO2 waarschijnlijk bij de organische verbindingen
indelen. Het is namelijk afkomstig van de levende natuur – we ademen het uit – en de formule bevat ook het element koolstof. Toch zul je ontdekken dat de stof tot de anorganische stoffen behoort. Naast CO2 zijn er nog moleculen die, ook al bevatten ze
het element koolstof, toch niet tot de organische
ANORGANISCH
DNA
suiker
keukenzout
zilver
methaan
ethanol
diamant
koolstofdioxide
GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H1_organisch.ai Afb. 5 Organische en anorganische stoffen
N
verbindingen behoren. We gaan later verder in op
ORGANISCH
IN
De indeling in organische en anorganische stoffen is
die uitzonderingen.
WEETJE
Het is niet omdat organische stoffen afkomstig zijn van
VA
levende organismen, dat er in een levend organisme geen anorganische stoffen aanwezig zijn. Zoals je kunt zien op afb. 6, bestaat het menselijk lichaam zelfs voor
CO2
het grootste deel uit anorganische stoffen: water is namelijk een anorganische stof.
anorganische samenstelling 6%
kalkwater
organische samenstelling 24 % water 70%
GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H3_kalkwater_koolstofdioxide.ai
©
Afb. 6 Ons lichaam bestaat voor 70 % uit water.
2
Het oxidatiegetal
Om voor samengestelde stoffen de formule van een atoombinding te vormen, is het gemakkelijk om met het begrip oxidatiegetal (OG) te werken: Het oxidatiegetal is het aantal elektronen dat een atoom zou opnemen of afstaan bij overgang naar de ionaire vorm.
vademecum: chemische bindingen
Voor de ionbinding komt het oxidatiegetal overeen met de lading van het ion. Voor de elementen in een atoombinding komt dat overeen met de lading die het element zou krijgen wanneer we zouden doen alsof het een ionbinding zou zijn. Het niet-metaal met de hoogste elektronegatieve waarde (het sterkste niet-metaalkarakter) zal een negatief oxidatiegetal krijgen en het andere niet-metaal een positief oxidatiegetal. We gaan er in thema 05 nog dieper op in. THEMA 01
HOOFDSTUK 1
11
Het oxidatiegetal wordt genoteerd door een Romeins cijfer voorafgegaan door de juiste lading: — een + wanneer het element elektronen wil afstaan — een – wanneer het element elektronen wil opnemen Ia 1
PERIODIEK SYSTEEM VAN DE ELEMENTEN
IIa 2
2,1
H
1
atoomnummer (Z) 12
waterstof
3
1,0
Li
2
6,94
9,01 0,9
IVa 144
12
22,99
24,31
0,8
20
Va K 15
1,0
VIa Ca 16
kalium
37 5
2,0
6
2,5
In peroxiden (zoals H2O2) 5 C B koolstof heeft zuurstof boor 12,01 10,81 13 van 1,5 14 een oxidatiegetal -I. 1,8 VIlIb 10 28
1,9
Ib 11 29
Ni
30
Cu
nikkel
47
1,9
28,09
31
gallium
32
1,7
49
85,47
stikstof
195,1
197,0
110
111
Ds
Rg
kwik
200,6
thallium
204,4 113
112
1,8
82
28
Cm
Bk
Cf
Bij monoatomische 247 247 251 ionen is het OG van het ion = de relatieve ionlading. Bv. Na+: OG = +I Ca2+: OG = +II curium
berkelium
californium
29
1,9
30
1,6
Al-
Si silicium
fosfor
zwavel
chloor
26,98
28,09
30,97
32,07
35,45
1,6
32
1,8
33
S 2,0
34
2,4
4,0
74,92
1,8
Fe
Co
Ni
Cu
Zn
Ga gallium
germanium
Ge
As
Se seleen
broom
54,94
55,85
58,93
58,69
63,55
65,38
69,72
72,64
74,92
78,96
79,90
40 4,00 1,4
41
1,6
42
1,8
43
1,9
ijzer
44
2,2
kobalt
45
2,2
nikkel
46
koper
2,2
47
1,9
zink
48
1,7
49
1,7
50
1,8
arseen
10
51
1,9
52
2,1
Es
zilver
cadmium
indium
tin
antimoon
telluur
jood
106,4
107,9
112,4
114,8
118,7
121,8
127,6
126,9
Ba S
2,5
bij overgang naar de ionaire vorm. Zo is het oxidatiegetal van zuurstof in een
17
18
74
1,7
75
1,9
76
2,2
77
2,2
78
La Hf Ta stof W (meestal) Re Os-II. Ir Clsamengestelde Ar -
2,2
79
2,2
80
1,9
81
1,8
82
1,8
83
1,9
2,0
2,4
85
xenon
2,2
hafnium
tantaal
wolfraam
renium
osmium
iridium
platina
Pt
Au
Hg kwik
thallium
Tl-
Pb lood
bismut
polonium
Po
At
138,9
178,5
180,9
183,9
186,2
190,2
192,2
195,1
197,0
200,6
204,4
207,2
209,0
209
210
3,0
chloor
argon
105
106
107
108
109
goud
110
111
113
112
114
Bi
84
lanthaan
2,8
actinium
115
116
131,3
86
Rn
astaat
117
radon
222
118
Ts
Og
rutherfordium
dubnium
seaborgium
bohrium
hassium
meitnerium
darmstadtium
röntgenium
copernicium
nihonium
flerovium
moscovium
livermorium
tennessine
ganesson
261
262
266
264
277
268
281
272
285
287
289
288
289
289
289
227
seleen
broom
krypton
78,96
79,90
83,80
{
cerium
telluur
jood
127,6
126,9
praseodymium
140,1
xenon
neodymium
140,9
promethium
144,2
samarium
(145)
europium
150,4
gadolinium
151,9
terbium
157,3
dysprosium
158,9
holmium
162,5
164,9
erbium
167,3
thulium
ytterbium
lutetium
173,0
168,9
1,2
Lu 175,0
elektron afstaan om de edelgasconfiguratie te bekomen. Analoog hebben alle elementen uit groep 1,9 84 actiniden 2,0 85 2,2 86 131,3
90
1,3
91
1,5
92
1,4
93
1,3
94
1,3
95
1,3
96
97
Th stof Pa een U oxidatiegetal Np Pu van Am +II.Cm in eenAt samengestelde Bi IIa Po Rn7
bismut
polonium
209,0
astaat
209
210
116
117
radon
98
Bk
Cf
99
100
Es
101
Fm
102
Md
103
No
Lr
thorium
protactinium
uraan
neptunium
plutonium
americium
curium
berkelium
californium
einsteinium
fermium
mendelevium
nobelium
lawrencium
232,0
231,0
238,0
237
244
243
247
247
251
252
257
258
259
262
222
118
de niet-metalen heeft fluor in een samengestelde stof 1 mogelijk oxidatiegetal, namelijk -I. McBij Lv Ts Og Fluor wilt2891 elektron opnemen om de edelgasconfiguratie te bereiken. Zuurstof heeft meestal 289 289
moscovium
288
livermorium
tennessine
ganesson
een oxidatiegetal1,2van -II, want het wil 2 elektronen opnemen om de edelgasconfiguratie te
68
1,2
69
1,2
70
1,1
71
Lu Er bereiken. Tm Yb (In peroxiden heeft zuurstof een oxidatiegetal van -I: daar wordt in de derde graad
erbium
167,3
100
thulium
ytterbium
lutetium
168,9
173,0
175,0
101 102 103 verder op ingegaan). Edelgassen bezitten logischerwijze een oxidatiegetal van nul: ze willen
Fm immers Md geen No elektronen Lr opnemen of afgeven omdat ze de edelgasconfiguratie al bezitten.
einsteinium
fermium
mendelevium
nobelium
lawrencium
252
257
258
259
262
Voor de elementen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen mag je een tabel gebruiken (tabel 2). Je vindt ze ook op de achterkant van het PSE. De verklaring voor de oxidatiegetallen zie je pas in het 5de jaar.
Mogelijke oxidatiegetallen
Symbool element
Mogelijke oxidatiegetallen
+III +V
Pb
+II +IV
Br
-I +I +III +V +VII
Mn
+II +III +IV +VI +VII
Cd
+II
Ni
+II +III
Cl
-I +I +III +V +VII
Pt
+II +IV
Cr
+II +III +VI
Pu
+IV +V +VI
P
-III +III +V
Si
+IV
Au
+I +III
N
-III +I +II +III +IV +V
Fe
+II +III
Sn
+II +IV
I
-I +I +III +V +VII
U
+IV +VI
Co
+II +III
Ag
+I
C
+II +IV
Zn
+II
Cu
+I +II
S
-II +IV +VI
Hg
+I +II
©
As
Tabel 2 Oxidatiegetallen
THEMA 01
Xe
palladium
102,9
1,5
83,80
I
rhodium
101,1
73
krypton
54
Ce 1Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Er Tm Yb lanthaniden I hebben elektron op de buitenste schil. Met andere woorden, ze willen dat Sb elementen Te Xe6 maar
115
Fl-
2,5
ruthenium
72 20,18 1,3
Kr
58 1,1 59 1,1 60 1,2 61 1,2 63 64 65 1,2 66 (1,2) 67 1,2 68 1,2 69 1,2 70 1,1 71 Alle elementen uit groep Ia hebben in een62samengestelde stof een oxidatiegetal van +I. Al die 52 2,1 53 2,5 54
1,9
83
207,2 114
53
98
57 19,00 1,1
argon
39,95 36
Br
technetium
zwavel
groepen
lood
2,8
95,94
226,0
51
35
Ar
Mn
Cr
18
Cl-
YEen oxidatiegetal Zr Nb Movan -II Tc betekent Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te dat het element 2 elektronen wil opnemen F Ne
9
neon
20,18 3,0
aluminium
31
P
17
mangaan
Symbool element
12
1,9
2,5
52,00
V
VA
Am
americium
243
1,9
16
molybdeen
radium
Pb
Nh
Cn
27
2,1
92,91
223
arseen
72,64 50
copernicium van nihonium Bij röntgenium de atomen een flerovium 287 289 281 272 285 enkelvoudige is het 63 64 65 1,2stof 66 (1,2) 67 1,2 element EuOG van Gd elkTb Dy = 0.Ho europium gadolinium terbium dysprosium holmium = 0 162,5 151,9 Bv. Fe: 157,3 OG 158,9 164,9 95 1,3 96 97 98 99 O2: OG = 0 darmstadtium
1,8
IIb 12
15
niobium
francium
121,8
goud
26
Ib 11
1,8
Ne
chroom
36
antimoon
platina
1,5
VIlIb 10
14
10
fluor
50,94
35
tin
1,8
25
He
19,00
vanadium
34
118,7
Tl-
1,6
2
F
zuurstof
91,22 neon
16
2,0
Sn
81
24
VIlIb VIlIb 8 9
1,5
stikstof
titaan
33
In
1,9
1,6
VIIb 7
13
koolstof
Verschillende elementen hebben slechts 1 mogelijk oxidatiegetal verschillend van nul. 7 Fr Ra Ac Rf Db Sg Bh Hs Mt Ds Rg Cn Nh Fl- Mc Lv Ge As Se Br Kr 1,8
114,8
Hg
23
VIb 6
4,0
47,87
helium
10439,95
indium
80
44,96 1,2
Vb 5
Ti He
2
scandium
39
1,5
89 35,451,1
112,4
2,2
VIIa Sc 17
22
88 32,070,9
cadmium
Au
1,3
87 30,970,7
zilver
79
21
IVb 18 4
9
zirkonium
137,3
107,9
2,2
3,5
88,91 fluor
132,9
Ag
Pt
8
yttrium
56 16,00 0,9
fosfor
3,0
87,62
cesium
2,1
7
strontium
Afb. 8 Zuurstof barium
15
106,4 78
Sr O
3,5
zuurstof
55 14,01 0,7
Pd
palladium
Cd
1,7
Rb N
1,0
8
rubidium
germanium
69,72
65,38 48
1,6
Ga
zink
63,55
2,2
1,6
silicium
26,98
Zn
koper
58,69 46
1,9
aluminium
38
3,0
6 Cs Si P
Al-
IIb 12
7
0 samengestelde stof +II.
IIIb 3
40,08
0,8
2,5
boor
calcium
39,10
6
magnesium
r
Mg
VIIa 17
4,00 2,0
12,01 14,01 ) relatieve atoommassa (A bij overgang naar de ionaire vorm. Zo is het oxidatiegetal10,81van beryllium in16,00 een
1,2
magnesium
VIa 16
Een oxidatiegetal van +II24,31betekent dat het element 2 elektronen C wil afstaan B N O
Afb. 7 Beryllium
natrium
Va 15
helium
5
N
IIIa 13
waarde
naam
Be
beryllium
3 Na 19
1,5
lithium
11
LEMENTEN
4
IVa 14
1,2
Mg
symbool
1,01
IIIa 13
elektronegatieve waarde
IN
1
0 18
VOORBEELD OXIDATIEGETALLEN
HOOFDSTUK 1
Voor de a-groepen IVa tot en met VIIa is het hoogst mogelijke oxidatiegetal gelijk aan het groepsnummer. Het laagst mogelijke oxidatiegetal is gelijk aan het groepsnummer -8. Zo liggen de oxidatiegetallen van chloor, dat in groep VIIa staat, tussen +VII (dus het groepsnummer) en -I (het groepsnummer -8). Die uiterste waarden kun je gemakkelijk begrijpen. Een oxidatiegetal van +VII betekent 7 elektronen afstaan. Op die manier bekomt chloor de edelgasconfiguratie van neon. Een oxidatiegetal van -I betekent 1 elektron opnemen. Op die manier bekomt chloor de edelgasconfiguratie van argon. Het oxidatiegetal van de overgangselementen is bijna altijd +II, met uitzondering van Fe (+II en +III), Cu (+I en +II), Cr (+II, +III en +VI) en Ag (heeft alleen +I als mogelijk oxidatiegetal). En Pb heeft als enige mogelijke oxidatiegetallen +II en +IV.
toepast. Op die manier kun je vlot de formule van een atoombinding vormen. VOORBEELD OXIDATIEGETAL IN FORMULES 1
Volgens de neutraliteitsregel is de som van de lading van de positieve en negatieve ionen gelijk.
IN
Het is van essentieel belang dat je voor het werken met oxidatiegetallen ook de neutraliteitsregel
Oxidatiegetal gebruiken om een formule te vormen
Voor het opstellen van de brutoformule voor de binding tussen chloor (met OG = +III) en zuurstof (heeft meestal OG = -II): = 3 elektronen afstaan
O: -II
= 2 elektronen opnemen
N
Cl: +III
Het kleinste gemene veelvoud van 3 en 2 is 6. Vandaar dat de formule-eenheid Cl2O3 is.
Je kunt ook via de kruisregel de formule-eenheid vormen. O
VA
Cl
+III
-II
2
3
→ Op die manier bekom je ook als formule-eenheid Cl2O3. Oxidatiegetal uit een formule berekenen
Wanneer je een chemische formule krijgt, dan kun je altijd het oxidatiegetal van een element met meerdere mogelijke oxidatiegetallen bepalen, uitgaande van de gekende
©
2
oxidatiegetallen. Voorbeeld: SO3
De som van de oxidatiegetallen is nul (er staat namelijk geen lading bij SO3): OG(S) + 3 · OG(O) = 0 x + 3 · (-II) = 0 x = +VI
THEMA 01
HOOFDSTUK 1
13
— Het oxidatiegetal (OG) is het aantal elektronen dat een atoom zou opnemen of afstaan bij overgang naar de ionaire vorm. De volgende oxidatiegetallen moet je vanbuiten kennen: Groep Ia:
+I
Fluor (F): -I
Groep II a:
+II
Zuurstof (O): meestal -II
Groep IIIa:
+III
Edelgassen: oxidatiegetal is altijd 0. — Voor de elementen in groep IVa tot en met VIIa (zie ook tabel 2 op p. 12): •
hoogst mogelijke oxidatiegetal = +groepsnummer
•
laagst mogelijke oxidatiegetal = groepsnummer -8
3
IN
— Neutraliteitsregel: de som van de lading van de positieve en negatieve ionen is gelijk.
Indeling van de anorganische stoffen
Je weet nu dat we stoffen kunnen indelen in anorganische stoffen (minerale verbindingen) en LABO 01
organische stoffen (koolstofverbindingen). In dit thema zul je ook leren hoe de moleculevorming
en naamgeving gebeurt bij anorganische samengestelde stoffen. In thema 02 leer je alles over de
N
organische stoffen.
Verbindingen vertonen analoge chemische eigenschappen door de aanwezigheid van eenzelfde atoom of atoomgroep: de chemische functie of functionele groep. Dat laat toe de verbindingen te ordenen in chemische verbindingsklassen of stofklassen. De anorganische samengestelde stoffen worden onderverdeeld in 4 stofklassen: de oxiden, de hydroxiden, de zuren en de zouten. In de
VA
volgende tabel vind je de basisstructuur van elke stofklasse. Stofklasse
Functionele groep
Algemene formule
oxiden
O
MO of nMO
-oxide
hydroxiden
OH
MOH
-hydroxide
zuren
H
HZ
-ide
zouten
geen functionele groep
MZ
©
M = metaal, nM = niet-metaal, O = zuurstof, H = waterstof, Z = zuurrest (zie verder bij de zuren) = nM of nMO
14
THEMA 01
Uitgang naam
HOOFDSTUK 1
-aat -iet -ide -aat -iet
3.1 Van formule naar stofklasse Indien je een formule van een samengestelde stof krijgt, dan kun je op basis van de algemene formule uit de tabel op de vorige pagina de stof in de juiste stofklasse indelen. Het volgende schema kan je helpen om dat efficiënt aan te pakken: Bestaat de formule uit 2 elementen en eindigt het op 'O'? JA
NEE
Het is een oxide
Begint de formule met een metaal
JA
IN
of NH4+ en eindigt het op 'OH'?
NEE
Begint de formule met 'H'?
Het is een hydroxide
NEE
N
JA
Het is een zuur
Het is een zout
Eindigt de formule op 'O'?
Eindigt de formule op 'O'?
JA
NEE
JA
VA
NEE
Het is een
Het is een
Het is een
Het is een
binair zuur
ternair zuur
binair zout
ternair zout
Schema 1 Indeling van anorganische stoffen op basis van een gegeven formule
3.2 Van naam naar stofklasse
Wanneer we de naam van verschillende anorganische stoffen bekijken, valt het op dat we ze in
©
3 groepen kunnen indelen: Groep 1
Ionverbindingen waarbij het metaal slechts 1 mogelijk oxidatiegetal heeft
De naam is zo beknopt mogelijk: de naam van het metaal (in deze voorbeelden respectievelijk natrium en aluminium) + de juiste uitgang afhankelijk van de stofklasse (in deze voorbeelden oxide).
Na2O
Al2O3
natriumoxide aluminiumoxide
Zowel natrium als aluminium hebben slechts 1 mogelijk oxidatiegetal in een samengestelde stof. Met behulp van de kennis van de oxidatiegetallen en de neutraliteitsregel kun je gemakkelijk zelf de formule opstellen, daarom bevat de naam alleen de essentiële onderdelen. THEMA 01
HOOFDSTUK 1
15
Groep 2
Ionverbindingen waarbij het metaal meerdere mogelijke oxidatiegetallen heeft
Er zijn 2 manieren om de naam weer te geven: — Voor de systematische naam noteer je het Griekse telwoord voor de index dat bij
Griekse telwoorden: mono (wordt meestal niet geschreven) – di – tri – tetra – penta – hexa – hepta
het eerste element staat. Vervolgens noteer je de naam van het eerste element. Daarna het Griekse telwoord voor de index dat bij het laatste deel van de formule staat en tot slot de juiste uitgang. — Voor de stocknotatie noteer je de naam van het metaal. Achter dat metaal schrijf je tussen haakjes de waarde van het oxidatiegetal en je eindigt met de juiste uitgang.
FeO
ijzermonoxide of ijzer(II)oxide
Fe2O3
diijzertrioxide of ijzer(III)oxide
IN
Van ijzer bestaan er 2 mogelijke oxiden. Om verwarring te vermijden, moet er extra informatie in de naam aanwezig zijn: met de naam 'ijzeroxide' kun je de formule FeO vormen, maar niet de formule Fe2O3. Groep 3
De atoomverbinding tussen niet-metalen
Voor de naam wordt ook hier de systematische naam gebruikt: je noteert het Griekse
telwoord voor de index dat bij het eerste element staat. Vevolgens noteer je de naam
van het eerste element, dan het Griekse telwoord voor de index dat bij het laatste deel
N
van de formule staat, en tot slot de juiste uitgang.
CO
koolstofmonoxide
CO2
koolstofdioxide
Ook hier zijn er verschillende oxiden van koolstof mogelijk. Er is een zeer groot verschil
VA
tussen die 2 stoffen. Omdat het echt belangrijk is dat er geen twijfel bestaat, wordt het Griekse telwoord 'mono' vaak expliciet geschreven.
Je hebt al het schema gezien waarmee je op basis van een gegeven formule de stof kunt indelen in de juiste stofklasse. Het volgende schema helpt je om op basis van een gegeven naam de stof in te delen in de juiste stofklasse:
Eindigt de naam op 'hydroxide'? JA
NEE
Het is een hydroxide
Eindigt de naam op 'oxide'?
©
JA
Het is een oxide
Eindigt de naam op 'zuur' of begint de naam met 'waterstof'? JA
NEE
Het is een zuur
Het is een zout
Eindigt de naam op -ide
Eindigt de naam NIET op
Eindigt de
Eindigt de naam
of is het zoutzuur?
-ide of is het GEEN zoutzuur
naam op -ide?
NIET op -ide?
Het is een
Het is een
Het is een
Het is een
binair zuur
ternair zuur
binair zout
ternair zout
Schema 2 Indeling van anorganische stoffen op basis van een naam
16
THEMA 01
NEE
HOOFDSTUK 1
De functionele groep is een atoomgroep die bepaalt dat verbindingen analoge chemische eigenschappen vertonen. Op basis van die functionele groep kunnen we anorganische samengestelde stoffen onderverdelen in 4 stofklassen:
oxiden: MO of nMO
hydroxiden: MOH
zuren: HZ
zouten: MZ
Naamgeving van anorganische samengestelde stoffen: — Voor metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal ga je als volgt te werk om de naam te geven: naam van het metaal + juiste uitgang (oxide, hydroxide …) afhankelijk van de stofklasse
IN
•
— Voor metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen heb je 2 opties om de naam te geven: •
systematische naam: je maakt gebruik van de Griekse voorvoegsels om de indexen weer te geven:
•
N
Grieks telwoord + naam van het metaal + Grieks telwoord + juiste uitgang
stocknotatie: je noteert het oxidatiegetal van het eerste element tussen haakjes achter de naam van dat element, maar zonder het plusteken:
naam van het metaal (OG van het element zonder plusteken) + juiste uitgang — Voor atoombindingen maak je altijd gebruik van de Griekse voorvoegsels:
©
VA
Grieks telwoord + naam van het eerste niet-metaal + Grieks telwoord + juiste uitgang
THEMA 01
HOOFDSTUK 1
17
AAN DE SLAG 5 Behoren de volgende formules tot de oxiden,
1 Bepaal het oxidatiegetal van alle elementen in de
volgende stoffen:
hydroxiden, zuren of zouten?
a
a
K
CO
b K2O
b H2CO3
d O3
d KCl
c
c
Cl2
e
A
f
HNO3
e
IN
CO2
6 Behoren de volgende stoffen tot de oxiden,
b NH3 H2SO3
hydroxiden, zuren of zouten? a
dichloorpentaoxide
b waterstofbromide
c
3 Horen de volgende uitspraken alleen bij
e
diijzertrioxide
f
koper(I)carbonaat
N
stoffen (O) of bij zowel de anorganische als de organische stoffen (A + O)?
lood(IV)hydroxide
d ammoniumhydroxide
anorganische stoffen (A), alleen bij organische
a
Na2O
h (NH4)3PO4
element in de volgende verbindingen:
c
HI
d Al(OH)3
g
2 Bepaal het oxidatiegetal van het vetgedrukte
a
KOH
kan het element Ca bevatten
b aardolie behoort tot die groep stoffen c
` Meer oefenen? Ga naar
maakt gebruik van zeer veel verschillende atoomsoorten
d de totale verzameling van moleculen is zeer
VA
uitgebreid
4 Zijn de volgende stoffen organisch of anorganisch?
a
b
O
H3C O
c
CH3
O
N
N
N
O-
N
N+
O-
©
f
haar
18
THEMA 01
HOOFDSTUK 1 - AAN DE SLAG
H H
3
H H
g
stenen
H
H C C O H
Al3+
CH3
e
d
O
h
olijfolie
benzine
H
HOOFDSTUK 2
De oxiden Je hebt misschien al eens gehoord over oxideren en ook vorig jaar maakte je al kennis met het gevarenlogo voor oxiderende stoffen. Wanneer ijzer roest, ontstaat er een oxide. De gevormde stof is een zeer brosse
LEERDOELEN L de algemene formule van een oxide
IN
verbinding: het heeft andere eigenschappen dan het oorspronkelijke metaal.
L de oxiden verder indelen in metaaloxiden en niet-metaaloxiden L de eigenschappen en toepassingen van oxiden L de formule van oxiden opstellen L de naam van oxiden opstellen
1
N
L via welke chemische reactie je een oxide kunt vormen
Wat is een oxide?
Wanneer een element een binding aangaat met zuurstof, ontstaat er een oxide. Concreet kun je dat
VA
doen door een stof te verbranden.
Oxiden zijn binaire verbindingen en zijn dus opgebouwd uit 2 atoomsoorten: een metaal of niet-metaal enerzijds en zuurstof anderzijds, waarbij zuurstof altijd als laatste wordt geschreven. We spreken respectievelijk dan ook over metaaloxiden en niet-metaaloxiden. Aangezien alle oxiden het element zuurstof gemeenschappelijk hebben, is zuurstof de functionele groep. De oxiden kunnen nog verder worden ingedeeld: — metaaloxiden MO — niet-metaaloxiden nMO
©
De metaaloxiden zijn ionverbindingen aangezien ze opgebouwd zijn uit een metaal en een niet-metaal terwijl de niet-metaaloxiden atoomverbindingen zijn, want ze zijn opgebouwd uit 2 niet-metalen.
Fe2O3
Cl2O3
koolstofmonoxide
N2O ijzeroxide CrO3 Li2O lithiumoxide CO looddioxide
CO2
magnesiumoxide
SO3
zilveroxide
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
19
2
De metaaloxiden
Zoals we in hoofdstuk 1 al hebben vermeld, moeten we bij de ionverbindingen, wat metaaloxiden zijn, een onderscheid maken tussen: — metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal; — metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen.
2.1
Metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal
Die metalen kunnen slechts 1 oxide vormen. Van zodra je weet over welk metaal het gaat, kun je gemakkelijk zelf door middel van de neutraliteitsregel of kruisregel de formule vormen. Het is dus
IN
niet nodig om het aantal ionen van elke soort in de naam te vermelden. De naam bevat alleen de naam van het metaalion met als uitgang ‘oxide’.
VOORBEELD FORMULE EN NAAM VAN EEN METAAL MET 1 OXIDATIEGETAL 1
De naam en formule van het oxide van natrium (Na) — natrium: +I
want in groep Ia
— zuurstof: -II
Omwille van de neutraliteitsregel heb je 2 natriumionen nodig en 1 oxide-ion:
1+
O
Na
N
Na
2- 1+
Of je gebruikt de kruisregel:
Bij de kruisregel plaats je de lading van het eerste element als index bij het tweede element en omgekeerd.
— Natrium staat in groep IA en heeft dus een oxidatiegetal van +I. — Zuurstof heeft een oxidatiegetal van -II.
— Je noteert de waarde van het oxidatiegetal van natrium bij zuurstof en omgekeerd. O
+I
-II
VA
Na
Hierdoor bekom je: Na2O1 → Na2O
De waarde 1 mag je weglaten. Als je nog kunt vereenvoudigen, dan doe je dat ook. De formule-eenheid is dus Na2O en de naam natriumoxide.
2
De formule van aluminiumoxide
©
Uit de naam halen we al dat de formule Al en O bevat. Aluminium heeft slechts één mogelijk oxidatiegetal, daarom moeten we de neutraliteitsregel of kruisregel toepassen om de formule te vormen. — aluminium: +III
want groep IIIa
— zuurstof: -II Al
O
+III
-II
Hierdoor bekom je als formule-eenheid voor aluminiumoxide: Al2O3.
Je ziet dus dat je moet opletten wanneer de naam gegeven is voor metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal. Uit de naam aluminiumoxide kun je namelijk niet gemakkelijk de formule Al2O3 afleiden.
20
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
2.2 Metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen Hier zijn er meerdere oxiden mogelijk. Het is dus belangrijk dat er in de naam extra informatie wordt gegeven om te weten over welk oxide het juist gaat: — Ofwel wordt er gebruikgemaakt van de stocknotatie waarbij het oxidatiegetal van het metaal tussen haakjes achter de naam van het metaal wordt genoteerd. Dus: metaal + (oxidatiegetal) + oxide — Ofwel wordt de systematische naam gebruikt: hierbij wordt het aantal ionen van elke soort weergegeven met behulp van Griekse telwoorden.
IN
Dus: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + oxide
VOORBEELD FORMULE EN NAAM VAN EEN METAAL MET MEERDERE OXIDATIEGETALLEN 1
De formule van alle mogelijke oxiden van ijzer (Fe) Kruisregel +II
Fe
O
Formule-eenheid FeO
ijzer(II)oxide
Hier kun je Fe2O2
vereenvoudigen tot
Fe
O
+III
-II
FeO.
ijzermonoxide
N
-II
Systematische naam
Fe2O3
ijzer(III)oxide
diijzertrioxide
VA
+III
+II
Stocknotatie
2
De formule en systematische naam van lood(II)oxide
Bij dit voorbeeld is de stocknotatie gegeven. Het getal tussen haakjes is het oxidatiegetal van lood. Zodra je dat weet, kun je gemakkelijk met de kruisregel de formule vormen: Pb
O
+II
-II
— De formule-eenheid wordt (na vereenvoudigen) PbO.
©
— De systematische naam is loodoxide.
3
De stocknotatie van dikoperoxide Voor de stocknotatie hebben we het oxidatiegetal van koper nodig. Om dat te bepalen, noteer je eerst de formule: Cu2O
De berekening van het oxidatiegetal van koper is: 2 · OG(Cu) + 1 · OG(O) = 0 2 · x + 1 · (-II) = 0 x = +I — Daarom is de stocknotatie koper(I)oxide.
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
21
3
De niet-metaaloxiden
Niet-metaaloxiden zijn atoomverbindingen die in veel verschillende verhoudingen kunnen binden. Je zult dus altijd een systematische naam krijgen met Griekse telwoorden die aangeven hoeveel keer je elk atoom moet nemen: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord + oxide VOORBEELD NAAM EN FORMULE VAN NIET - METAALOXIDEN De naam en formule van alle oxiden van chloor (Cl) Mogelijke oxidatiegetallen van chloor +I
Kruisregel Cl
+I
+VII
Systematische naam
Cl2O
dichlooroxide
Cl2O3
dichloortrioxide
-II
O
+III
-II
Cl
O
+V
-II
Cl
O
+VII
-II
Cl2O5
VA
+V
Cl
O
N
+III
Brutoformule
IN
1
Cl2O7
dichloorpentaoxide
dichloorheptaoxide
Het oxidatiegetal -I van chloor nemen we niet op. Aangezien zuurstof een negatief oxidatiegetal heeft, kan dat in een binaire verbinding nooit gecombineerd worden met een ander negatief oxidatiegetal. De som van die oxidatiegetallen kan dan nooit nul worden.
De naam en formule van alle oxiden van zwavel (S)
©
2
Mogelijke oxidatiegetallen van chloor
+IV
+VI
Kruisregel S
O
Brutoformule SO2
vereenvoudigen tot SO2
+IV
-II
S
O
SO3
vereenvoudigen tot SO3
+VI
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
zwaveldioxide
Hier kan je S2O4
Hier kan je S2O6
22
Systematische naam
-II
zwaveltrioxide
— Oxiden zijn binaire verbindingen: ze zijn opgebouwd uit een metaal of een niet-metaal en zuurstof. Er bestaan 2 soorten oxiden: •
metaaloxiden: MO
•
niet-metaaloxiden: nMO
— De functionele groep is zuurstof. — Metaaloxiden: → metalen met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal : •
formule: lading opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal + oxide
→ metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen: •
formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over het oxidatiegetal gegeven worden systematische naam = Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + oxide
•
stocknotatie = metaal + (oxidatiegetal) + oxide
— Niet-metaaloxiden: •
formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over het oxidatiegetal gegeven worden.
•
altijd de systematische naam: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord
N
+ oxide
4
IN
•
Gebruik en toepassingen van oxiden
Je staat er waarschijnlijk niet altijd bij stil, maar je wordt omringd door oxiden. Scan de QR-code en ontdek de belangrijkste toepassingen van oxiden via de ontdekplaat.
VA
Eén van de meest gekende oxiden is ongetwijfeld koolstofdioxide of koolzuurgas CO2. Het is een zeer belangrijk broeikasgas,
dat ontstaat bij de volledige verbranding
ontdekplaat: anorganische stofklassen
van fossiele brandstoffen. Verder wordt het ook gebruikt in drank met prik. Je hebt thuis misschien een toestel om zelf spuitwater of limonade te maken. Dat is gevuld met
Afb. 9 Koolstofdioxide ontstaat bij heel wat verbrandingsprocessen.
koolstofdioxide onder hoge druk.
Maar dat gas zit ook in sommige brandblusapparaten. Aangezien koolstofdioxide een hogere
©
dichtheid heeft dan lucht, stijgt het gas niet en zorgt het ervoor dat er geen zuurstofgas meer aan het vuur kan waardoor het vuur dooft. Wanneer koolstofdioxide zodanig wordt afgekoeld dat het vast wordt, wordt het droogijs genoemd. Droogijs wordt vooral als koelmiddel gebruikt, maar ook als ‘showeffect’ bij optredens, bepaalde cocktails … Pas toch op met die stof. Zoals gezegd: koolstofdioxide heeft een hogere dichtheid dan lucht, dus bij heel grote hoeveelheden kun je sterven door zuurstofgebrek. Afb. 10 Koolstofdioxide als droogijs
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
23
Wanneer fossiele brandstoffen verbrand worden in zuurstofarme omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een schoorsteen onvoldoende lucht en dus ook zuurstofgas doorlaat, ontstaat het zeer giftige koolstofmonoxide CO. Aangezien dat een kleurloos en geurloos gas is, wordt het vaak de stille sluipdoder genoemd. Spijtig genoeg sterven er in België nog jaarlijks veel mensen aan een CO-vergiftiging.
Afb. 11 Een schoorsteen moet geregeld worden gereinigd.
Een ander gasvormig oxide dat je misschien kent, is distikstofoxide N2O of lachgas. Die stof wordt onder andere gebruikt in slagroompatronen en om het vermogen van een motor op te drijven
Afb. 13 Nitrofles om het vermogen van wagens op te drijven
Afb. 14 Snelle auto’s in Fast and Furious
N
Afb. 12 Slagroomspuit
IN
(denk maar aan de filmreeks ‘Fast and Furious’).
WEETJE
Vroeger werd lachgas als verdovingsmiddel gebruikt, maar de laatste jaren wordt het vooral misbruikt: het wordt nu als drug gebruikt en is zeer gevaarlijk. Daarom is de verkoop van lachgas sinds 5 maart 2021 verboden aan minderjarigen. Scan de QR-code en bekijk de ‘Rij ballonvrij’-campagne in Nederland over de gevaren van lachgas.
VA
video: rij ballonvrij
Wanneer je kijkt naar de ingrediëntenlijst van voedingsstoffen, dan zie je vaak E-nummers staan. Zo verwijst E220 naar zwaveldioxide SO2. Het wordt toegevoegd aan bijvoorbeeld rozijnen of gedroogde abrikozen.
Gedroogde abrikozen
Ingrediënten: Abrikozen, antioxidant: zwaveldioxide (E220)
©
Gemiddelde voedingswaarde Per 100 g
Energie Eiwitten
4% 4%
2,7 g
0,8 g
2%
18,3 g
7%
waarvan suikers
36,5 g 0,3 g
11,0 g 0,1 g
12 % <1 %
0,1 g
0,03 g
<1 %
Vet
Natrium
Afb. 15 Zwaveldioxide in gedroogde abrikozen
HOOFDSTUK 2
347 kJ 82 kcal
61,1 g
Voedingsvezels
THEMA 01
1156 kJ 273 kcal
Koolhydraten
waarvan verzadigd vet
24
1 Portie (30 g) % GDA* (30 g)
7,5 g
2,3 g
9%
<0,01 g
<0,01 g
<1 %
Een vast metaaloxide dat spijtig genoeg heel gemakkelijk wordt gevormd, is diijzertrioxide of roest Fe2O3. Van zodra er lucht en
water aan een niet-beschermd ijzeren voorwerp kunnen begint het ijzer te roesten. Het metaal verliest zijn eigenschappen zoals sterkte en plooibaarheid en de stof wordt zeer bros en verpulvert gemakkelijk.
Afb. 16 Roest is een vast metaaloxide.
Een ander vast oxide dat vaak wordt gebruikt, is calciumoxide of ongebluste kalk CaO. Vroeger werd het gebruikt om de lijnen op een voetbalveld te tekenen (nu is het verboden). Maar het werd ook toegepast om het ontbindingsproces van stoffelijke resten te
IN
versnellen. Afb. 17 Lijnen op een voetbalveld
WEETJE In de stad Mainz in het westen van Duitsland hebben archeologen na jaren onderzoek het deksel gelicht van een 1 000 jaar oude sarcofaag. In de grafkist vonden ze de bijna volledig vergane resten van een persoon aan,
N
mogelijk een geestelijke uit de 11de eeuw. De wetenschappers vermoedden dat de
overledene allicht met ongebluste kalk werd bedekt om het ontbindingsproces te versnellen.
VA
Bron: Het Laatste Nieuws
Formule
Systematische naam
CO2
koolstofdioxide
N2O
distikstofoxide
Stocknotatie
Triviale naam
koolzuurgas
Toepassing/eigenschap
— brandblusapparaat
©
— drank met prik
lachgas
anesthesie
roest
roesten van ijzer
Fe2O3
diijzertrioxide
SO2
zwaveldioxide
bewaarmiddel
CO
koolstofmonoxide
— ontstaat bij slechte
CaO
calciumoxide
ijzer(III)oxide
verbranding — zeer giftig ongebluste kalk
flashcards: oxiden
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
25
5
Reactiepatronen
5.1
Vorming metaaloxiden
DEMO Verbranding van magnesium demovideo: verbranding magnesium
Onderzoeksvraag Welke stof ontstaat er bij de verbranding van een metaal? Werkwijze
IN
Je leerkracht neemt een stukje magnesiumlint vast met een tang en steekt het in brand. Vervolgens wordt er een beetje water met universeel-indicatoroplossing toegevoegd. Waarnemingen
Het magnesiumlint brandt met een fel wit licht en er ontstaat een witte vaste stof:
magnesiumoxide. Wanneer je er water met universeel-indicatoroplossing aan toevoegt,
VA
N
verandert de kleur. Hier komen we in hoofdstuk 3 op terug.
Besluit
©
Wanneer je een metaal verbrandt, ontstaat er een metaaloxide.
Het reactiepatroon geeft algemeen weer wat voor soort stoffen of stofklassen reageren en welke stoffen of stofklassen worden gevormd. Het bevat geen concrete stoffen op zuurstofgas, water … na. De coëfficiënten kunnen dus niet worden aangepast. — reactiepatroon:
metaal
+
zuurstofgas
→
metaaloxide
(M)
+
(O2)
→
(MO)
De reactievergelijking bevat wel concrete stoffen. Hierbij moeten natuurlijk de coëfficiënten in orde worden gebracht: — reactievergelijking: 2 Mg
26
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
+
O2
→
2 MgO
5.2 Vorming niet-metaaloxiden DEMO Verbranding van zwavel Onderzoeksvraag
demovideo: verbranding zwavel
Welke stof ontstaat er bij de verbranding van een niet-metaal? Werkwijze Je leerkracht neemt een oude glazen pot met plastic deksel en steekt een verbrandingslepel door het deksel, door de achterzijde van de verbrandingslepel even te verwarmen. Vervolgens
IN
wordt een bodempje water met universeel-indicatoroplossing toegevoegd aan de glazen pot. Je leerkracht vult de verbrandingslepel met zwavel, steekt de zwavel aan en brengt de brandende zwavel boven het vloeistofoppervlak. De pot wordt gesloten. Waarnemingen
Er ontstaan dikke, witte dampen: zwaveldioxide. Wanneer je met de pot schudt zodat de dampen in het water oplossen, verandert de universeel-indicatoroplossing van kleur. Hier komen we in
Besluit
N
hoofdstuk 4 op terug.
Wanneer je een niet-metaal verbrandt, ontstaat er een niet-metaaloxide.
— reactiepatroon:
niet-metaal
+
(nM) + S8
+
(O2) 8 O2
VA
— reactievergelijking:
zuurstofgas
→
niet-metaaloxide
→
(nMO)
→
8 SO2
Het reactiepatroon geeft algemeen weer wat voor soort stoffen of stofklassen reageren en welke stoffen of stofklassen worden gevormd. reactiepatroon vorming metaaloxiden: metalen
+
zuurstofgas
→
metaaloxiden
(M)
+
(O2)
→
(MO)
reactiepatroon vorming niet-metaaloxiden: +
zuurstofgas
→
niet-metaaloxiden
(nM)
+
(O2)
→
(nMO)
©
niet-metalen
THEMA 01
HOOFDSTUK 2
27
AAN DE SLAG 7 Schrijf de juiste formule van alle oxiden die bij de
1 Zijn de volgende stoffen metaaloxiden (MO),
ingrediënten hieronder vermeld worden.
niet-metaaloxiden (nMO) of behoren ze tot een
Magnesiumoxide; Vulstof:
andere stofklasse (/)?
Hydroxypropylmethylcellulose
b ZnO
d H2O
e
HClO
(E464); Bevochtigingsmiddel:
c
f
NaNO3
Sorbitol; Antiklontermiddel:
a
Ca(OH)2
P2O3
Magnesiumstearaat (E470b);
2 Zijn de volgende stoffen metaaloxiden (MO),
Kleurstof: E171; Verdikkingsmiddel: Siliciumdioxide. 1 capsule bevat 450 mg
andere stofklasse (/)?
MAGNESIUM ELEMENT (120% Referentie inname).
a
aluminiumhydroxide
b dibroomtrioxide c
8 Behoren de volgende stoffen tot de metaaloxiden
waterstofcarbonaat
d siliciumdioxide e
IN
niet-metaaloxiden (nMO) of behoren ze tot een
(MO) of de niet-metaaloxiden (nMO)? a
lachgas
b roest
waterstofsulfide
c
3 Van het element zwavel bestaan meerdere oxiden.
ongebluste kalk
d koolzuurgas
Welke formules kun je met behulp van de tabel van a
a
SO
b SO2 c
9 Schrijf het reactiepatroon voor de vorming van:
N
oxidatiegetallen vormen?
een niet-metaaloxide
b een metaaloxide
S2O
d SO3
10 Hoort bij de volgende reacties reactiepatroon a of b
(uit de vorige oefening)?
4 Vorm de formule van het oxide van de volgende
a
+
mogelijke oxidatiegetallen heeft, schrijf je alle
c
2 C
+
opties.
d de reactie beschreven in de volgende tekst:
VA
P4
+
b 4 Al
elementen. Als een bepaald element meerdere
a
aluminium
5 O2
→
O2
→
3 O2
2 P2O5
2 Al2O3 2 CO
Alkalimetalen zijn zo zacht dat je ze met een mes
b cadmium
kunt snijden. Natrium reageert zo snel met
c
zuurstofgas in de lucht dat het oppervlak al na
zwavel
d broom
enkele minuten dof wordt.
5 Noteer de juiste naam naast de formules van de
©
vorige oefening.
6 Van de volgende stoffen is ofwel de systematische
naam, de stocknotatie of de formule gegeven. Schrijf telkens de andere naam/namen en/of formule. Indien er van een bepaalde stof geen stocknotatie bestaat, leg je uit waarom niet. a
kaliumoxide
b lood(IV)oxide
c e
Afb. 18 Natrium: een zacht alkalimetaal
koolstofmonoxide
d koperoxide
28
→
Br2O3
THEMA 01
HOOFDSTUK 2 - AAN DE SLAG
` Meer oefenen? Ga naar
HOOFDSTUK 3
De hydroxiden In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de hydroxiden. In hoofdstuk 1 heb je met die stofklasse al kennisgemaakt.
L de algemene formule van een hydroxide
IN
LEERDOELEN
L de eigenschappen en toepassingen van hydroxiden L de formule van hydroxiden opstellen L de naam van hydroxiden opstellen
1
N
L via welke chemische reactie je een hydroxide kan vormen
Wat is een hydroxide?
Een hydroxide is een verbinding van een metaal met één of meerdere hydroxide-groepen (OH-groepen). Het zijn dus allemaal ionverbindingen. De functionele groep is het hydroxide-ion: OH-. De lading van het hydroxide-ion is -I, aangezien zuurstof een oxidatiegetal van -II heeft en
VA
waterstof een oxidatiegetal van +I. De algemene formule van een hydroxide is dus MOH. Er komt
nooit een andere index dan 1 voor bij het metaal.
In de plaats van een metaalion kan ook het ammoniumion (NH4+) gebonden worden. WEETJE
Ook al zijn hydroxiden ionverbindingen, toch is er ook een atoombinding aanwezig. De binding tussen het metaal en zuurstof is een binding tussen een metaal en een niet-metaal, en bijgevolg een ionverbinding.
Maar zuurstof is ook gebonden met waterstof. Dat zijn 2 niet-metalen en die vormen dus
©
samen een atoomverbinding.
2
Formule- en naamvorming
De formule- en naamvorming verloopt analoog aan die van de metaaloxiden. Voor hydroxiden met het ammoniumion of met een metaalion dat slechts 1 mogelijk oxidatiegetal
heeft, lees je het oxidatiegetal f uit het PSE en vorm je de formule door de kruisregel toe te passen. De naamgeving is: metaal (of ammonium) + hydroxide
THEMA 01
HOOFDSTUK 3
29
VOORBEELD HYDROXIDEN VAN METALEN MET 1 OXIDATIEGETAL OF MET HET AMMONIUMION want staat in groep IIa
— Mg: OG = +II — OH: OG = -I
— neutraliteitsregel: je hebt 1 keer het magnesiumion nodig en 2 keer het hydroxide-ion. — kruisregel: Mg
OH
+II
-I
De formule-eenheid is dus Mg(OH)2 en de naam is magnesiumhydroxide.
Aangezien magnesium maar 1 mogelijk oxidatiegetal heeft, moet er in de naam niet aangegeven
IN
worden dat er 2 hydroxide-ionen aanwezig zijn en is er geen stocknotatie nodig. Ook het ammoniumion heeft altijd hetzelfde oxidatiegetal, namelijk +I. NH4
OH
+I
-I
N
De formule is dan NH4OH en de naam is ammoniumhydroxide.
VOORBEELD HYDROXIDEN VAN METALEN MET MEERDERE OXIDATIEGETALLEN Aangezien er meerdere mogelijke oxidatiegetallen zijn, kun je voor eenzelfde metaal meerdere mogelijke hydroxiden vormen. Bij de systematische naam moeten dan ook de Griekse
VA
telwoorden worden vermeld en is er ook een stocknotatie mogelijk. 1
De formule en namen van alle mogelijke oxiden van koper (Cu) Mogelijke oxidatiegetallen van chloor
+I
©
+II
2
Formuleeenheid
Kruisregel
Cu
OH
+I
-I
Cu
OH
+II
-I
Systematische naam
Stocknotatie
CuOH
koperhydroxide
koper(I)hydroxide
Cu(OH)2
koperdihydroxide
koper(II)hydroxide
Stocknotatie van loodtetrahydroxide
Ook hier moet je het oxidatiegetal van lood vinden. Dat doe je door eerst de formule te noteren en vervolgens via de neutraliteitsregel het oxidatiegetal van lood te bepalen. — formule: Pb(OH)4
— neutraliteitsregel: OG(Pb) + 4 ∙ OG(OH) = 0
x + 4 ∙ (1-) = 0
x = +IV
De stocknotatie is lood(IV)hydroxide.
30
THEMA 01
HOOFDSTUK 3
— Hydroxiden zijn ionverbindingen tussen een metaalion en het hydroxide-ion. — Het hydroxide-ion is de functionele groep en heeft een oxidatiegetal van -I: OH— NH4+ = ammoniumion — Indien het metaal slechts 1 mogelijk oxidatiegetal heeft: •
formule: oxidatiegetal opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal (of ammonium) + hydroxide
— Wanneer het metaal meerdere mogelijke oxidatiegetallen heeft: formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over het oxidatiegetal gegeven worden
3
IN
• •
systematische naam: metaal + Grieks telwoord + hydroxide
•
stocknotatie: metaal + (oxidatiegetal) + hydroxide
Gebruik en toepassingen van hydroxiden
In het dagelijks leven worden veel hydroxiden gebruikt bij het poetsen. Zo
N
is natriumhydroxide of bijtende soda NaOH een zeer sterke ontstopper. Een
oplossing van natriumhydroxide lost haren en zeepresten op. Doe bijvoorbeeld
ontdekplaat: anorganische stofklassen
een aantal haren in een bekerglas. Voeg er een beetje vloeibare ontstopper aan toe. Laat de oplossing even staan. De haren lossen langzaamaan op: ze worden eerst dunner, worden dan afgebroken in kortere stukjes en lossen
uiteindelijk op. Wanneer je die stof gebruikt, moet je extra voorzichtig zijn.
VA
Het is namelijk een zeer corrosieve stof en ze kan dus brandwonden
Afb. 19 In ontstopper zit natriumhydroxide.
Corrosief is afgeleid van het Latijnse werkwoord corrodere, dat bijten betekent.
veroorzaken.
Een speciaal geval is ammoniak NH3. Wanneer je NH3 oplost in water,
ontstaat er ammoniumhydroxide NH4OH. In thema 04 gaan we dieper in op
dat oplosproces. Die oplossing wordt vooral gebruikt door haar ontvettende eigenschappen om bijvoorbeeld ramen te poetsen. Als je de stof eenmaal geroken hebt, zul je ze nooit meer vergeten. De stof staat bekend voor zijn zeer indringende geur. Maar let op, het kan je slijmvliezen irriteren. Dezelfde doordringende geur kun je in stallen ruiken. Ammoniak komt namelijk ook in Afb. 20 Ammoniak werkt ontvettend.
©
mest voor.
Tijdens de labo’s zul je geregeld gebruikmaken van calciumhydroxide, gebluste kalk of kalkwater Ca(OH)2. Die oplossing kan gebruikt worden om koolstofdioxide aan te tonen.
WEETJE
Let op: het water dat thuis uit de kraan loopt, is kalkrijk water maar het is geen kalkwater!
THEMA 01
HOOFDSTUK 3
31
methaan DEMO Kalkwater
demovideo: kalkwater
ethanol
diamant
koolstofdioxide
GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H1_organisch.ai
Onderzoeksvraag Wat gebeurt er wanneer je aan kalkwater koolstofdioxide toevoegt? Werkwijze Je leerkracht maakt een oplossing van kalkwater door calciumoxide in water op te lossen. De leerkracht schenkt ongeveer 2 mL van die oplossing in een proefbuis en blaast voorzichtig
IN
met een rietje in de oplossing.
CO2
N
kalkwater
GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H3_kalkwater_koolstofdioxide.ai
VA
Waarnemingen
Er ontstaat een troebele oplossing. Besluit
Wanneer je kalkwater met koolstofdioxide mengt, ontstaat er een troebele oplossing. Je kunt kalkwater gebruiken om koolstofdioxide aan te tonen.
Formule
32
THEMA 01
Triviale naam
Toepassing/eigenschap
Ca(OH)2
calciumhydroxide
gebluste kalk
indicator voor koolstofdioxide
NaOH
natriumhydroxide
bijtende soda
ontstopper
NH4OH
ammoniumhydroxide
/
ontvetter
© flashcards: hydroxiden
Systematische naam
HOOFDSTUK 3
4
Reactiepatroon
Bij het experiment met kalkwater hebben we zelf kalkwater gemaakt door calciumoxide in water op te lossen: — reactiepatroon:
metaaloxide
+
(MO) + — reactievergelijking:
CaO
water
→
hydroxide
(H2O)
→
(MOH)
→
Ca(OH)2
H2O
+
DEMO Magnesiumoxide
demovideo: magnesiumhydroxide
IN
Onderzoeksvraag
Welke stof ontstaat er wanneer je een metaaloxide in water oplost? Werkwijze
Je leerkracht doet het gevormde magnesiumoxide van de proef bij de oxiden in een bekerglas met een beetje water en een paar druppels universeel-indicatoroplossing. Waarnemingen
N
Er ontstaat een oplossing met een groenblauwe kleur. Besluit
Bij de reactie van een metaaloxide met water ontstaat een oplossing met een pH > 7 of een base (zie hoofdstuk 5).
VA
— reactiepatroon: metaaloxide (MO) + water (H2O) → hydroxide (MOH) — reactievergelijking: MgO + H2O → Mg(OH)
Doordat er bij de reactie van een metaaloxide met water een hydroxide gevormd wordt, noemt men de metaaloxiden ook wel basevormende oxiden (zie ook hoofdstuk 5). Dat geldt wel alleen voor oxiden uit groep IA en IIA.
Reactiepatroon voor de vorming van hydroxiden is: metaaloxide
+
water
→
hydroxide
(MO) +
(H2O)
→
(MOH)
©
Metaaloxiden zijn basevormende oxiden.
THEMA 01
HOOFDSTUK 3
33
AAN DE SLAG 1 Vorm de formule van alle hydroxiden van Mn. 2 Ook al heeft chloor een mogelijk oxidatiegetal van
+VII en kun je door de kruisregel correct toe te passen de formule Cl(OH)7 bekomen. Toch is dat
geen juiste formule voor een hydroxide. Leg uit waarom niet.
naam, de stocknotatie of de formule gegeven. Noteer telkens de andere naam/namen en/ of formule. Als er van een bepaalde stof geen stocknotatie bestaat, leg je uit waarom niet. a
ijzer(III)hydroxide
b CuOH c
KOH
d aluminiumhydroxide ammoniumhydroxide
N
e
IN
3 Van de volgende stoffen is ofwel de systematische
4 Wat is de systematische naam van de volgende
triviale namen? a
gebluste kalk
b ontstopper
VA
5 Waarom noemen ze metaaloxiden ook wel
basevormende oxiden?
6 Welke van de volgende stoffen zijn basevormende
oxiden? a
SO2
b NaOH c
K2O
d CO2
7 Welke van de volgende stoffen zijn basevormende
©
oxiden? a
koolstofdioxide
b zwaveltrioxide c
natriumoxide
d natriumhydroxide
8 Verklaar waarom Ca(OH)2 ook wel gebluste kalk
genoemd wordt.
` Meer oefenen? Ga naar
34
THEMA 01
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
HOOFDSTUK 4
De zuren Je hebt misschien al weleens iets zuurs gegeten: een schijfje citroen of een zuur snoepje. Tijdens de lessen chemie mag je natuurlijk niet proeven, daarom hebben we tijdens het practicum andere manieren geleerd om
LEERDOELEN L de algemene formule van een zuur
IN
te bepalen of een stof tot de zuren behoort of niet. In dit hoofdstuk gaan we verder in op die stofklasse.
L de zuren verder indelen in binaire en ternaire zuren L de eigenschappen en toepassingen van zuren L de formule van binaire en ternaire zuren L de naam van binaire en ternaire zuren
1
Wat is een zuur?
N
L via welke chemische reactie je een binair en ternair zuur kan vormen
Een zuur is opgebouwd uit een waterstofatoom en een zuurrest. Het waterstofatoom is de
VA
functionele groep. De zuurrest kan een niet-metaal zijn of een niet-metaal en 1 of meerdere zuurstofatomen. De algemene formule van een zuur is HZ.
Aangezien alle zuren een vaste formule hebben, moet de index bij het waterstofatoom nooit vermeld worden in de naam. Afhankelijk van de samenstelling van de zuurrest, kunnen de zuren in 2 groepen ingedeeld worden: 1
Zuren waarbij de zuurrest aleen uit een niet-metaal bestaat, zijn de binaire zuren (ze bestaan uit 2 atoomsoorten). De algemene formule van een binair zuur is HnM.
2
Dat in tegenstelling tot de ternaire zuren, waarbij de zuurrest naast een niet-metaal ook nog
©
zuurstof bevat. De algemene formule voor een ternair zuur is HnMO.
Zowel de binaire als de ternaire zuren zijn alleen opgebouwd uit niet-metalen. Het zijn dus allemaal atoombindingen. Aangezien de zuurrest heel belangrijk is voor zouten, zal er in het deel van de zuren al extra aandacht gespendeerd worden aan de zuurresten.
2
Binaire zuren
Een binair zuur is opgebouwd uit 2 atoomsoorten: het waterstofatoom en een niet-metaal. HZ of HnM is de algemene formule voor een binair zuur. Alle niet-metalen bezitten hun laagst mogelijke oxidatiegetal in de binaire zuren. Op die manier kun je zeer gemakkelijk de formule van de binaire zuren afleiden.
THEMA 01
HOOFDSTUK 4
35
VOORBEELD FORMULE WATERSTOFSULFIDE waterstof: OG = +I zwavel:
OG = -II
Het laagst mogelijke oxidatiegetal voor zwavel is -II (= groep VI – 8)
Door de neutraliteitsregel vind je dan de formule H2S. De naam van de binaire zuren is als volgt: waterstof + verkorte Latijnse naam van het niet-metaal + uitgang ‘-ide’. Omdat de formule voor de zuren vastligt, wordt er nooit met Griekse telwoorden gewerkt. De zuurrest is heel belangrijk voor de vorming van zouten. Je bekomt die door de waterstofionen (H+) uit de formule van het zuur te verwijderen. Per waterstofion dat je uit de formule haalt, krijgt
HCl
-1 H+
→
H2S
-2 H
→
+
IN
de zuurrest een lading van -1. Voorbeeld: ClS2-
De naam voor de zuurrest is volledig analoog aan de naam van het zuur zelf, alleen worden de waterstoffen niet meer vermeld, omdat die eraf gehaald zijn. De naam van de zuurrest wordt gevormd door de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal + uitgang ‘-ide’.
N
De extra uitgang ‘-ion’ wijst erop dat het over een geladen deeltje gaat en dat het geen volledige verbinding is: er is nog een positief deel nodig om de formule compleet te maken. Het is belangrijk om de zuurrest te kennen: Brutoformule
Systematische naam
Zuurrest
Naam zuurrest
waterstoffluoride
-
F
fluoride-ion
HCl
waterstofchloride
Cl-
chloride-ion
HBr
waterstofbromide
Br-
bromide-ion
HI
waterstofjodide
I
jodide-ion
H2S
waterstofsulfide
S
VA
HF
2-
sulfide-ion
Tabel 3 Binaire zuren en zuurresten
Van 1 binair zuur moet je ook de triviale naam kennen. De triviale naam van waterstofchloride is zoutzuur.
©
3
Ternaire zuren
De naam zegt het zelf: de ternaire zuren zijn opgebouwd uit 3 atoomsoorten. Naast waterstof en een niet-metaal is er ook altijd minstens 1 zuurstofatoom aanwezig: HnMO is de algemene formule voor een ternair zuur. Ook hier is de functionele groep het waterstofatoom. De ternaire zuren kun je indelen in de stamzuren, die het vaakst voorkomen, en de afgeleide zuren. Het aantal waterstof- en zuurstofatomen in de formule kun je niet afleiden uit het PSE of uit de naam. Je moet de formule van de zuren dus zeer goed uit het hoofd leren! In het stamzuur is het oxidatiegetal van het specifieke niet-metaal gelijk aan het groepsnummer, met uitzondering van de halogenen: daar is het niet +VII, maar +V.
36
THEMA 01
HOOFDSTUK 4
VOORBEELD H2CO3 OG(C) = +IV
HClO3
OG(Cl) = +V
De naam voor de stamzuren is analoog aan die van de binaire zuren, alleen is de uitgang niet -ide, maar -aat: waterstof + verkorte Latijnse naam + ‘-aat’. De meeste ternaire zuren hebben ook een triviale naam. De zuurrest vorm je analoog aan die van de binaire zuren. Je haalt een of meer waterstofionen uit de formule. Per waterstofion krijgt de zuurrest een lading van -1. In de naam laat je ‘waterstof’ weg, maar voeg je ‘ion’ toe om aan te geven dat het een geladen deeltje is.
te vormen: Brutoformule
Systematische naam
IN
Ook hier is het heel belangrijk om de zuurrest te kennen: die hebben we nog nodig om de zouten
Triviale naam
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
HNO3
waterstofnitraat
salpeterzuur
H3PO4
waterstoffosfaat
H2SO4
Zuurrest
CO
23
Naam zuurrest
carbonaation nitraation
fosforzuur
34
PO
fosfaation
waterstofsulfaat
zwavelzuur
SO42-
sulfaation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3-
chloraation
HBrO3
waterstofbromaat
broomzuur
BrO3
bromaation
HIO3
waterstofjodaat
joodzuur
IO3
jodaation
Tabel 4 Ternaire zuren en zuurresten
N
NO3
-
-
-
VA
Vorig jaar heb je geleerd om lewisstructuren te tekenen. Voor koolzuur ziet die er als volgt uit:
3D
H O C
O
O
Afb. 21 Lewisstructuur koolzuur
De lewisstructuur geeft aan op welke manier de atomen in een molecule aan elkaar gebonden zijn.
H
Van verschillende ternaire zuren bestaan er afgeleide zuren. De formule hiervan ziet er hetzelfde
©
uit als die van de stamzuren alleen verschilt het aantal zuurstofatomen. Dit jaar bespreken we al 2 afgeleide zuren: Brutoformule
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
Naam zuurrest
HNO2
waterstofnitriet
salpeterigzuur
NO
nitrietion
H2SO3
waterstofsulfiet
zwaveligzuur
SO32-
sulfietion
2
Tabel 5 Afgeleide zuren en hun zuurresten
Als je de formules bekijkt, merk je dat ze allebei exact 1 zuurstofatoom minder hebben dan het overeenkomstige stamzuur. Wanneer een ternair zuur exact 1 zuurstofatoom minder heeft dat het stamzuur, eindigt de naam op -iet in plaats van op -aat. Bij de triviale naam wordt het tussenvoegsel '-ig' toegevoegd.
THEMA 01
HOOFDSTUK 4
37
Een binair zuur: — bestaat uit 2 atoomsoorten: het waterstofatoom en een niet-metaal. — Het oxidatiegetal van het niet-metaal is zo laag mogelijk, namelijk groepsnummer -8. — Om de naam te vormen, vermeld je eerst waterstof, dan de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal en als uitgang -ide. — De triviale naam van waterstofchloride is zoutzuur. — Je kunt de zuurrest vormen door één of meerdere waterstofionen uit de formule van het zuur te verwijderen. Per waterstofion dat je verwijdert, krijgt de zuurrest een lading van 1-. — De te kennen binaire zuren en zuurresten zijn: Brutoformule
Systematische naam
Naam zuurrest
Zuurrest
HF
waterstoffluoride
F
HCl
fluoride-ion
IN
-
waterstofchloride
-
Cl
chloride-ion
HBr
waterstofbromide
Br
bromide-ion
HI
waterstofjodide
I-
jodide-ion
H2S
waterstofsulfide
S2-
sulfide-ion
Een ternair zuur:
-
— bevat, naast waterstof en een niet-metaal, ook altijd minstens 1 zuurstofatoom.
N
— Om de naam van een stamzuur van de ternaire zuren te vormen, vermeld je eerst waterstof, dan de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal en als uitgang -aat. — De te kennen stamzuren en hun zuurresten zijn: Brutoformule H2CO3
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
waterstofcarbonaat
koolzuur
CO
waterstofnitraat
salpeterzuur
H3PO4
waterstoffosfaat
H2SO4
23
Naam zuurrest carbonaation
NO3
-
nitraation
fosforzuur
34
PO
fosfaation
waterstofsulfaat
zwavelzuur
SO42-
sulfaation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3-
chloraation
HBrO3
waterstofbromaat
broomzuur
BrO3
bromaation
HIO3
waterstofjodaat
joodzuur
IO3
jodaation
VA
HNO3
-
-
— De te kennen afgeleide zuren en hun zuurresten: Brutoformule
THEMA 01
Zuurrest
Naam zuurrest
HNO2
waterstofnitriet
NO2-
nitrietion
H2SO3
waterstofsulfiet
SO32-
sulfietion
© 38
Systematische naam
HOOFDSTUK 4
4
Gebruik en toepassingen van zuren
Het zuur dat aanwezig is in je maag, is zoutzuur of HCl. Het helpt bij de vertering van voedingsstoffen. Zoutzuur is vrij corrosief. Dat kun je gewaarworden wanneer je
ontdekplaat: anorganische stofklassen
regelmatig moet overgeven of wanneer de klep tussen je slokdarm en je maag niet meer goed werkt. Je maag is door onder andere een slijmvlieslaag beschermd tegen gezonde maag
die zure brij, maar je slokdarm kan er serieus door
reflux
Afb. 22 Zoutzuur in de maag helpt bij de vertering. Relfux is een aandoening waarbij de zure maaginhoud terugvloeit in de slokdarm.
aangetast worden. Bij vulkaanuitbarstingen komt waterstofsulfide waargenomen bij rotte eieren of stinkbommen.
IN
of H2S vrij. Mogelijk heb je die zeer specifieke geur ook al
Afb. 23 Giftige zoutzuurdampen bij een vulkaanuitbarsting.
WEETJE
Bij de vulkaanuitbarsting op La Palma in 2021 werd de bevolking gewaarschuwd voor
giftige zoutzuurdampen. Als lava met een temperatuur van 1 000 °C in contact komt met
N
zout water, dan kunnen er giftige dampen ontstaan. De chemische reactie resulteert dan
in een zoutzuurhoudende gaswolk. Dat fenomeen is gekend als ‘laze', een samentrekking tussen ‘lava' en ‘haze' (nevel). De giftige dampen kunnen ademhalings- en huidproblemen veroorzaken.
VA
Bron: De Standaard
Onder de ternaire zuren is koolzuur of H2CO3 ongetwijfeld het
zuur dat het meest gekend is. Het is het zuur dat gevormd wordt wanneer koolstofdioxide in water wordt opgelost.
Afb. 24 In spuitwater zit koolzuur.
Maar ook van zwavelzuur of H2SO4 heb je waarschijnlijk
al gehoord. Het is aanwezig in een autobatterij, maar komt spijtig genoeg vooral in het nieuws omwille van zijn
©
corrosieve eigenschappen. De krant bericht soms over
mensen die verminkt werden door een zwavelzuuraanval. Het is een sterk hygroscopische stof. Dat wil zeggen dat zwavelzuur water heel hard aantrekt. Zo hard dat het al het vocht uit je cellen trekt met zware brandwonden tot gevolg.
Afb. 25 De loodzuurbatterij, ontworpen in 1859, is vandaag nog steeds de populairste batterij voor auto’s.
THEMA 01
HOOFDSTUK 4
39
DEMO Zwavelzuur Je leerkracht kan heel gemakkelijk aantonen dat zwavelzuur hygroscopisch is. Je leerkracht doet demovideo: zwavelzuur
ongeveer 1 gram kristalsuiker in een proefbuis (of een oud theelichthoudertje) en voegt er een paar druppels geconcentreerd zwavelzuur aan toe. Waarnemingen Er blijft een zwarte, vaste stof achter: koolstof.
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
IN
Wanneer je in een labo toch water met zwavelzuur moet mengen, dan moet je eerst water nemen en
daar voorzichtig zwavelzuur op gieten. Je kunt dat heel gemakkelijk onthouden aan de hand van het
water
volgende ezelsbruggetje: ‘zwavelzuur mag nooit gedoopt worden’.
geconcentreerd
N
Afb. 26 Zwavelzuur mag nooit gedoopt worden. GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H4_Overgieten.ai
Wil je weten wat er gebeurt nadat je cola
vroeger dat suiker was opgebouwd uit koolstof en een of meerdere moleculen water. Cola is de enige frisdrank die niet alleen koolzuur, maar ook fosforzuur of H3PO4 bevat.
VA
gedronken hebt?
Vandaag gebruiken we nog de oude benaming voor suiker: koolhydraten. Wetenschappers dachten
©
bijlage: lees het artikel
flashcards: zuren
40
THEMA 01
Afb. 27 Vier foto’s van dezelfde wijsheidstand: linksboven in zijn oorspronkelijke staat, rechtsboven na onderdompeling in cola gedurende één dag, linksonder na een week en rechtsonder na een maand. Het fosforzuur in cola tast het tandemail aan en de kleurstoffen zorgen ervoor dat de wortel bruin wordt.
Formule
Systematische naam
Toepassing
Triviale naam
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
aanwezig in cola
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
frisdrank
HCl
waterstofchloride
zoutzuur
maag
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
autobatterij
HOOFDSTUK 4
5
Reactiepatronen
Een binair zuur kun je vormen door een niet-metaal met waterstofgas te laten reageren. niet-metaal
— reactiepatroon:
+
(nM) + Cl2
— reactievergelijking:
+
waterstofgas
→
binair zuur
(H2)
→
(HnM)
→
2 HCl
H2
Ternaire zuren kun je vormen door een niet-metaaloxide met water te laten reageren. Daarom noemen ze niet-metaaloxiden zuurvormende oxiden. niet-metaaloxide +
(nMO) + CO2
— reactievergelijking:
+
(nM) — niet-metaaloxide (nMO)
→
ternair zuur
(H2O)
→
(HnMO)
→
H2CO3
H2O
Reactiepatronen voor de vorming van zuren zijn: — niet-metaal
water
+
waterstofgas
→
+
→
+
(H2)
water
→
+
(H2O)
→
binair zuur
(HnM)
ternair zuur
(HnMO)
©
VA
N
→ Niet-metaaloxiden zijn zuurvormende oxiden.
IN
— reactiepatroon:
THEMA 01
HOOFDSTUK 4
41
AAN DE SLAG 1 Zijn de volgende formules binaire (B) of ternaire (T)
5 Vervolledig de volgende reactiepatronen.
zuren?
a
a
b ? + waterstofgas → ?
HI
b HIO3
c
HBrO
6 Welk reactiepatroon uit de vorige oefening hoort bij
d HNO2 e
de volgende reacties: a of b? a
H2S
een ternair (T) zuur?
P2O5
+
3 H2O
→
2 H3PO4
b I2
+
H2
→
2 HI
IN
2 Horen de volgende namen bij een binair (B) of bij
a
niet-metaaloxide + ? → ?
waterstofchloride
c
de onderlijnde reactie in volgend artikel:
b waterstofbromaat c
fosforzuur
d waterstofsulfiet 3 Noem 1 overeenkomst en 1 verschil tussen een
binair en een ternair zuur.
eigenschap?
2 HCl
ontstaat SO3. Wanneer SO3 in de vochtige lucht komt, ontstaat zure regen.
A aanwezig in spuitwater
VA
1 H3PO4
(uitstootgas van verbrandingsprocessen)
N
4 Welke formule hoort bij welke toepassing of
Na oxidatie van zwaveldioxidegas
B geur van rotte eieren
7 We hebben maar 2 afgeleide zuren gezien.
C aanwezig in de maag
©
3 H2CO3
4 H2S
42
THEMA 01
D aanwezig in cola
HOOFDSTUK 4 - AAN DE SLAG
a
Geef de formule van waterstoffosfiet.
b Noteer ook je redenering.
` Meer oefenen? Ga naar
HOOFDSTUK 5
Zuurtegraad van een oplossing We hebben in hoofdstuk 1 gebruikgemaakt van indicatoren om de anorganische stoffen in te delen in hun stofklasse. In dit hoofdstuk gaan we verder in op die indicatoren. LEERDOELEN
IN
L het begrip zuurtegraad en pH van een oplossing bespreken in voorbeelden
L het verband leggen tussen zuur, basisch en neutraal en de pH of zuurtegraad van een oplossing L de manier waarop je de pH of de zuurtegraad van een oplossing experimenteel kunt bepalen L het nut van een bufferoplossing
pH en de zuurtegraad van een oplossing
Bekijk de ontdekplaat over zuurtegraad.
N
1
banaan
azijn
ontstopper
bloed
VA
maagzuur
geconcentreerd zoutzuur
broccoli
zuiver water
tomaat
ontdekplaat: pH
bleekmiddel
citroen
zuiveringszout
©
appel
meest zuur
Afb. 28 De pH-schaal
zeep
natriumhydroxide
melk
minst zuur neutraal
minst basisch
meest basisch
De pH-schaal gaat van 0 tot 14. Hoe lager de pH, hoe zuurder een oplossing is. Een oplossing met een hoge pH noemen we een basische oplossing. De tegenhanger van zuur in de lessen chemie is dus niet zoet of zout, maar basisch! Een oplossing met een pH-waarde van 7 is een neutrale oplossing: die oplossing is dus niet zuur, maar ook niet basisch. Let op: de zuurtegraad en de pH zijn dus tegengesteld: hoe zuurder een oplossing is, hoe hoger de zuurtegraad, hoe lager de pH.
THEMA 01
HOOFDSTUK 5
43
Vroeger werd de zuurtegraad van een oplossing bepaald
Lightfrisdranken zijn voor erosie van het gebit even slecht als gewone frisdranken, omdat ze evenveel zuur bevatten. Voor het ontstaan van gaatjes zijn ze wel minder schadelijk. omdat ze minder suiker bevatten
door de stof te proeven. Een oplossing met een lage pH proeft ook zuur en een oplossing met een hoge pH proeft eerder zeepachtig. Vorig jaar leerde je al dat het in een labo verboden is om te proeven van een oplossing. Het is in eerste instantie gevaarlijk, maar het is ook nog eens zeer onnauwkeurig. De pH van cola is bijvoorbeeld 2,4 en toch zou je niet zeggen dat cola zuur is. Dat komt natuurlijk door de enorme hoeveelheid suiker of zoetstoffen die worden
Afb. 29 Cola heeft een pH van 2,4. Een frisdrank met een pH van <4 kan eroderend werken op het tandglazuur.
toegevoegd.
1.1
pH-indicatoren
LABO 02
IN
Een gemakkelijke manier om te bepalen of een oplossing zuur of basisch is, is met behulp van
pH-indicatoren. Die stoffen komen vaak voor in de natuur en hebben een andere kleur afhankelijk van de zuurtegraad van de oplossing. Een pH-indicator die je gemakkelijk zelf kunt maken, is rodekoolsap. Hiervoor leg je een paar stukjes rodekool in kokend water of plet je
ze met behulp van een stamper met een beetje water in een mortier. Het water zal heel snel
blauwpaars kleuren. Wanneer je aan een oplossing van rodekoolsap een paar druppels citroensap (een zuur) toevoegt, verandert de kleur naar rood. Wanneer je aan een oplossing van rodekoolsap een paar druppels natriumhydroxide-oplossing (een base) toevoegt, verandert de kleur naar
N
groengeel. De resultaten van experimenten met andere indicatoren vind je in de volgende tabel:
pH-indicator
Kleur in neutraal midden
Kleur in zuur midden
Kleur in basisch midden
rood
blauwpaars
groengeel
methyloranje
rood
geel
geel
lakmoes
rood
roodblauw
blauw
fenolftaleïne
kleurloos
kleurloos
fuchsia
broomthymolblauw
geel
groen
blauw
VA
rodekoolsap
Maar ook in het dagelijks leven kom je dat effect tegen. Wanneer je rodekool maakt, wordt er vaak een scheutje azijn toegevoegd aan de paarse rodekool. Hierdoor krijgt het gerecht een mooie rode kleur. Maar ook een hortensia krijgt een andere kleur afhankelijk van de zuurtegraad van de grond. Zo is het perfect mogelijk dat een roze hortensia na een aantal jaren blauwe bloemen geeft wanneer de grond te
©
zuur geworden is.
Ook al zijn die indicatoren heel gemakkelijk te gebruiken,
Afb. 30 Een hortensia verandert van kleur door de zuurtegraad van de grond.
het nadeel is dat je soms geen onderscheid kunt maken tussen bijvoorbeeld 2 zure oplossingen: een oplossing met pH-waarde 1 en met pH-waarde 2 geeft eenzelfde kleur. Dat kun je vrij eenvoudig oplossen door een mengsel te maken van verschillende indicatoren. Zo kun je gebruikmaken van pH-strips om de zuurtegraad van een zwembad te controleren. Dat is filtreerpapier dat in een oplossing van universeel indicator is ondergedompeld. Je kunt de universeel-indicatoroplossing ook gewoon als vloeistof gebruiken en de kleur van de bekomen oplossing vergelijken met een kleurenschaal.
44
THEMA 01
HOOFDSTUK 5
Afb. 31 Met een universeel-indicatoroplossing kan de pH van een oplossing bepaald worden.
1.2
pH-meter
Voor sommige toepassingen (vooral in het labo) is het belangrijk om de pH-waarde heel exact te kennen. Je kunt dat gemakkelijk meten met een pH-meter. Je steekt dan een elektrode in de oplossing en kunt snel en nauwkeurig de pH-waarde aflezen. Een pH-meter moet wel regelmatig geijkt worden. Hiervoor gebruik je dan weer een bufferoplossing. Afb. 32 Een pH-meter
Buffer
IN
2
Je hebt misschien al over het woord buffer gehoord in een andere context. Zo spreekt men bij een voetbalmatch vaak over een buffervak in de tribune. Dat is een leeg vak om 2 rivaliserende
groepen supporters uit elkaar te houden. Ook in economische termen wordt er soms over een buffer gesproken. In die context gaat het over een financieel reservepotje. In een chemische context spreken we over een buffer wanneer de pH van een oplossing binnen welbepaalde pH-grenzen blijft, ook al voegt men andere stoffen (een zuur, een base of water) toe.
Bufferoplossingen zijn zeer belangrijk, omdat veel chemische, maar ook veel biologische
N
processen beter opgaan bij een welbepaalde ideale pH-waarde. De meeste lensvloeistoffen bevatten een buffer die
ervoor zorgt dat de pH-waarde tussen 7,2 en 7,4 blijft.
Bij die pH-waarde werkt de vloeistof namelijk het best.
Om geen irritatie aan de ogen te veroorzaken, mag de pH ook niet te veel afwijken van die van het traanvocht.
VA
Daarom moet de pH-waarde in ieder geval boven 6,6 blijven en onder 7,8.
Afb. 33 Lensvloeistoffen hebben een buffer.
Ook aan het water van een aquarium moet je een bufferoplossing
toevoegen. Grote veranderingen in de zuurtegraad zijn namelijk slecht voor de vissen.
In je lichaam zijn veel buffersystemen aanwezig, maar ook in de oceanen, de aarde … Wanneer je bijvoorbeeld een glas cola drinkt, is het niet de bedoeling dat de zuurtegraad van je bloed gaat veranderen. Daarom is
©
een buffersysteem in je bloed noodzakelijk.
Afb. 34 Aan het water van een aquarium moet je een bufferoplossing toevoegen.
WEETJE
De pH van het bloed bij gezonde personen ligt tussen 7,35 en 7,45. Zowel de longen als de nieren zijn betrokken bij het regelen van de zuurtegraad van het bloed. Bij mensen met hyperventilatie geraakt de pH-waarde van het bloed verstoord. Maar ook hevig braken of buikloop hebben een effect op de zuurtegraad van je lichaam.
menselijk bloed
THEMA 01
HOOFDSTUK 5
45
Door onder andere de verzuring van het milieu komen veel buffersystemen de laatste jaren steeds meer onder druk te staan. Het water van de oceanen wordt zuurder, waardoor bepaalde organismen het moeilijker krijgen om te overleven, koraalriffen beginnen op te lossen … Buffers worden ook gebruikt om een pH-meter te ijken. Hiervoor gebruik je een bufferoplossing met een lage pH en een bufferoplossing met een hoge pH. Je meet de pH van beide oplossingen en met behulp van die 2 meetpunten wordt een ijkcurve opgesteld. Het is natuurlijk belangrijk om hiervoor een oplossing te gebruiken waarvan de pH niet verandert ook al worden er een aantal druppels water of iets anders aan toegevoegd (die nog eventueel aan de sonde van de pH-meter
VA
N
IN
waren blijven hangen).
Afb. 35 pH-meter ijken door middel van bufferoplossingen
— Hoe zuurder een oplossing, hoe groter de zuurtegraad en hoe lager de pH-waarde. — De pH-schaal gaat van 0 tot 14:
Een oplossing met pH < 7 is een zure oplossing.
•
Een oplossing met pH = 7 is een neutrale oplossing.
•
Een oplossing met pH > 7 is een basische oplossing.
©
•
— Je kunt de pH bepalen met behulp van pH-indicatoren: dat zijn stoffen die een andere kleur vertonen afhankelijk van de pH of de zuurtegraad van de oplossing.
— Een pH-meter is een digitale en zeer nauwkeurige manier om de pH van een oplossing te bepalen.
— Een buffer is een oplossing waarvan de pH amper verandert, zelfs na het toevoegen van een kleine hoeveelheid zuur of hydroxide.
46
THEMA 01
HOOFDSTUK 5
AAN DE SLAG 1 Je voegt aan de volgende oplossingen lakmoes toe.
7 Welke soort van chemische stof is aanwezig in deze
Welke kleur kun je waarnemen? Maak gebruik van
lippenstift?
de tabel op p. 44.
a
a
een oplossing met een pH-waarde 2
‘magische, roze lippen’: na het aanbrengen van
b een oplossing waarin HCl is opgelost c
De Essence ‘Kiss The Frog’-lippenbalsem belooft de balsem verandert de kleur van vreemd groen
een oplossing die groen kleurt in de
naar prachtig roze. De lippenbalsem kan dus de
aanwezigheid van rodekoolsap
functie overnemen van ...
d een oplossing waarin ongebluste kalk is opgelost
b Beschrijf een proef waarmee je de kleur in zuur en in basisch midden van de lippenbalsem ‘Kiss
2 Bepaal bij elk van de volgende pH-waarden of de
IN
The Frog’ kunt bepalen.
oplossing zuur, basisch of neutraal is. Noteer ook
de juiste kleur na het toevoegen van de opgegeven indicator. a
7 + rodekoolsap
b 4 + lakmoes c
12 + fenolftaleïne
d 2 + broomthymolblauw
N
3 Welke kleur neem je waar als je de volgende stoffen
aan een oplossing van lakmoes toevoegt? a
CO2
b Na2O
c
NaCl
d HCl NaOH
VA
e
4 Welke kleur neem je waar als je de volgende stoffen
aan een oplossing van rodekoolsap toevoegt? a
` Meer oefenen? Ga naar
ammoniumhydroxide
b waterstofsulfaat c
calciumoxide
d zwaveltrioxide
5 Zijn de volgende stellingen juist of fout? Indien fout,
verbeter dan het onderlijnde deel.
In de chemie is het tegengestelde van zuur zoet.
©
a
b Een oplossing met een pH-waarde 2 is zuurder dan een oplossing met een pH-waarde 3.
c
Elke bufferoplossing vertoont een andere kleur
afhankelijk van de zuurtegraad van de oplossing.
6 Waarom wordt er een bufferoplossing gebruikt om
een pH-meter te ijken?
THEMA 01
HOOFDSTUK 5 - AAN DE SLAG
47
HOOFDSTUK 6
De zouten Wanneer je in het dagelijks leven praat over zout, bedoel je natuurlijk keukenzout. Voor een chemicus is zout een volledige stofklasse. Er zijn dus verschillende stoffen die tot de zouten behoren.
L de algemene formule van een zout
IN
LEERDOELEN
L de zouten verder indelen in binaire en ternaire zouten L de eigenschappen en toepassingen van zouten L de formule van zouten opstellen L de naam van zouten opstellen
1
N
L via welke chemische reactie je een zout kunt vormen
Wat is een zout?
Een zout is een ionverbinding die opgebouwd is uit een positief ion (metaalion of het ammoniumion) en een
VA
zuurrestion. De algemene formule van een zout is MZ.
Afhankelijk van de zuurrest kun je de zouten verder indelen in binaire zouten MnM en ternaire zouten MnMO.
2
Formule- en naamvorming
Afb. 36 Zouten zijn niet altijd witte, vaste stoffen, maar kunnen in verschillende kleuren voorkomen.
De algemene formule van een zout is MZ.
Afhankelijk van de zuurrest heb je te maken met een binair of een ternair zout. Als de zuurrest alleen uit een niet-metaal bestaat, dan is het een binair zout: MnM. Bevat de zuurrest ook nog een
©
of meerdere zuurstofatomen, dan is het een ternair zout: MnMO. Voor de vorming van de formule van de zouten heb je de formule van de zuurresten nodig (zie p. 36). Net zoals bij de oxiden en de hydroxiden moet je ook hier een onderscheid maken tussen metalen met slechts één mogelijk oxidatiegetal en metalen met meerdere mogelijke oxidatiegetallen. Het oxidatiegetal van de zuurrest ligt vast, aangezien die afgeleid is van de formule van het zuur.
48
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
VOORBEELDEN ZOUTEN MET AMMONIUM OF MET EEN METAAL DAT SLECHTS ÉÉN MOGELIJK OXIDATIEGETAL HEEFT Om de formule-eenheid van het zout te vormen, pas je de kruisregel toe. De naam is als volgt opgebouwd: metaal (of ammonium) + zuurrest 1
Het zout tussen calcium en de jodide-zuurrest Ca: OG = +II
want het staat in groep IIa
De jodide-zuurrest heeft een oxidatiegetal van -I want het is afkomstig van HI. — neutraliteitsregel: je hebt 1 keer het calciumion nodig en 2 keer het jodide-ion. — kruisregel:
+II → De formule-eenheid is CaI2. → De naam is calciumjodide.
→ Het is een voorbeeld van een binair zout.
-I
Het zout tussen aluminium en de sulfaat-zuurrest Al: OG = +III
want het staat in groep IIIa
N
2
I
IN
Ca
De sulfaat-zuurrest heeft een oxidatiegetal van -II, want het is afkomstig van H2SO4.
— neutraliteitsregel: je hebt 2 keer het aluminiumion nodig en 3 keer het sulfaat-ion. — kruisregel:
SO4
VA
Al
+III
-II
→ De formule-eenheid is Al2(SO4)3. → De naam is aluminiumsulfaat.
→ Het is een voorbeeld van een ternair zout.
Het zout tussen ammonium en de fosfaat-zuurrest
Het oxidatiegetal van het ammoniumion (NH4+) ligt vast en is +I.
De fosfaat-zuurrest heeft een oxidatiegetal van -III, want het is afkomstig van H3PO4.
— neutraliteitsregel: je hebt 3 keer het ammoniumion nodig en 1 keer het fosfaat-ion. — kruisregel:
©
3
NH4
PO4
+I
-III
→ De formuleis (NH4)3PO4.
→ De naam is ammoniumfosfaat. → Het is een voorbeeld van een (quaternair) ammoniumzout.
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
49
VOORBEELDEN ZOUTEN MET EEN METAAL DAT MEERDERE MOGELIJKE OXIDATIEGETALLEN HEEFT Voor eenzelfde metaal met een welbepaalde zuurrest zijn er verschillende formules mogelijk. Voor de naam maak je gebruik van de systematische naam met Griekse telwoorden: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + zuurrest Of je maakt gebruik van de stocknotatie: metaal + (lading) + zuurrest 1
De formule van alle zouten tussen ijzer en de sulfide-zuurrest De sulfide-zuurrest is afkomstig van H2S. Het oxidatiegetal van S is dus -II. Mogelijke oxidatiegetallen van ijzer: Fe
Formule-eenheid
Stocknotatie
Systematische naam
IN
+II
Kruisregel S
FeS: Hier
ijzer(II)sulfide
ijzersulfide
ijzer(III)sulfide
di-ijzertrisulfide
kun je Fe2S2
vereenvoudigen
+II Fe
S
tot FeS.
Fe2S3
N
+III
-II
+III
-II
→ Het zijn allebei voorbeelden van binaire zouten. De formule van de lood(II)nitraat
VA
2
Bij dit voorbeeld is de stocknotatie gegeven. Het getal tussen haakjes is het oxidatiegetal van lood. De nitraat-zuurrest is afkomstig van HNO3. Het oxidatiegetal van NO3 is dus -I. Zodra je dat weet, kun je gemakkelijk met de kruisregel de formule vormen: Pb
NO3
+II
-I
→ De formule-eenheid is dus Pb(NO3)2.
De stocknotatie van dikopercarbonaat
©
3
Om de stocknotatie te bepalen, moet je het oxidatiegetal van koper kennen. Daarom moet je eerst de formule van dit zout noteren: Cu2CO3
Vervolgens bepalen we het oxidatiegetal van koper: 2 OG(Cu) + OG(CO32-) = 0
2 ∙ x + 1 ∙ (-II) = 0
x = +I
Het carbonaation is afkomstig van H2CO3,
daarom is het OG -II
→ De stocknotatie is dus koper(I)carbonaat.
50
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
3
Waterstofzouten en hydraten
Naast de indeling in binaire en ternaire zouten zijn er nog 2 speciale groepen van zouten: de waterstofzouten en de hydraten. Waterstofzouten zijn zouten waarbij er nog 1 of meerdere waterstofatomen in de zuurrest aanwezig zijn. We beperken ons tot de waterstofzouten met de HCO3--zuurrest. Het oxidatiegetal voor die
zuurrest is -I, aangezien er 1 waterstofatoom onttrokken is aan H2CO3.
VOORBEELD WATERSTOFZOUT VAN NATRIUM EN WATERSTOFCARBONAAT Na: OG = +I
want natrium staat in groep IA
Na
+I → De formule-eenheid is dan NaHCO3.
IN
Het oxidatiegetal van de waterstofcarbonaat-zuurrest is -I, want het is afkomstig van H2CO3. HCO3
-I
vermeld worden.
N
Aangezien er in de zuurrest nog een waterstofatoom staat, moet dat natuurlijk ook in de naam
→ De naam is natriumwaterstofcarbonaat. Een andere naam hiervoor is natriumbicarbonaat.
Je hebt misschien al wel over hydrateren gehoord. Zo is het belangrijk om, zeker na het sporten,
VA
voldoende water te drinken zodat je lichaam voldoende gehydrateerd is. Maar ook je huid kun je hydrateren: er bestaan tal van hydraterende crèmes. Hydrateren wil zeggen ‘vocht inbrengen’ of water toevoegen.
En zo ook bij de zouten: een hydraat is een
zout waar water in gevangen zit. Die zouten
nemen water op in hun ionrooster. Dat water noemen we kristalwater. De algemene formule van een hydraat is dan ook
MZ ∙ nH2O. De formule van het zout wordt
gevormd zoals hierboven beschreven is. In de naam wordt aangegeven door het
©
voorvoegsel dat voor hydraat staat hoeveel keer water voorkomt.
Afb. 37 Structuur en uitzicht van CoCl2
Afb. 38 Structuur en uitzicht van CoCl2 ∙ 6H2O
De formule van calciumsulfaatdihydraat is CaSO4 ∙ 2 H2O want er zijn 2 (di)
watermoleculen (hydraat) aanwezig.
Afb. 39 Structuur en uitzicht van CaSO4.2H2O
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
51
— Zouten zijn ionverbindingen: opgebouwd uit een metaal (of ammonium) en een zuurrest (die bestaat uit een niet-metaal al dan niet gecombineerd met één of meerdere zuurstofatomen) — algemene formule: MZ — 2 soorten: binair zout (MnM): zuurrest bevat enkel een niet-metaal, de naam eindigt op -ide ternair zout (MnMO): zuurrest bevat een niet-metaal en zuurstof, de naam eindigt niet op -ide — een metaal met slechts 1 mogelijk oxidatiegetal: •
formule: oxidatiegetal opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal (of ammonium)+ juiste zuurrest
— een metaal met meerdere mogelijke oxidatiegetallen: formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over het oxidatiegetal gegeven worden
IN
• •
systematische naam: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + zuurrest
•
stocknotatie: metaal + (OG) + zuurrest
— Waterstofzouten bevatten in hun zuurrest nog 1 of meerdere waterstofatomen. We beperken ons tot zouten met HCO3- als zuurrest.
— Hydraten bevatten kristalwater in hun formule: MZ.nH2O
Gebruik en toepassingen van zouten
N
4
Het bekendste zout is natuurlijk keukenzout of natriumchloride NaCl. Het wordt vooral als smaakmaker en bewaarmiddel gebruikt. In de winter wordt het ook gebruikt om op een glad wegdek te strooien. Het is niet aan te raden om strooizout in je eten te gebruiken. Er is namelijk een
VA ontdekplaat: anorganische stofklassen
antiklontermiddel aan toegevoegd.
Afb. 40 Natriumchloride is het bekendste zout.
Bij heel lage temperaturen (in Noorwegen, Zweden ...) wordt vaak calciumchloride CaCl2 als strooizout gebruikt.
©
Afb. 41 Strooizout bevat calciumchloride.
Afb. 42 Eierschalen bestaan uit calciumcarbonaat.
Van de ternaire zouten heb je ongetwijfeld calciumcarbonaat CaCO3 in huis. Marmer, maar ook
eierschalen en mosselschelpen, bestaan uit dat zout. Als je weet dat je een eischaal kunt oplossen met een zuur, dan besef je ongetwijfeld onmiddellijk waarom het niet zo interessant is om een marmeren werkblad in de keuken te laten installeren, hoewel we zuren in een keuken vaak in een fel verdunde oplossing tegenkomen, zodat ze veel minder corrosief zijn.
52
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
Baksoda bevat zuiver natriumwaterstofcarbonaat NaHCO3 en wordt gebruikt als rijsmiddel. Het is dus een waterstofzout.
Wist je trouwens dat er een verschil is tussen bakpoeder en baksoda? Bakpoeder bevat naast natriumwaterstofcarbonaat ook nog citroenzuur of wijnsteenzuur. Let bij het bakken zeer goed op dat je de juiste stof gebruikt. Afb. 43 In baksoda zit natriumwaterstofcarbonaat.
Verder kun je een aantal zouten in de badkamer tegenkomen. Wratten kun je verwijderen door ze te laten bevriezen, maar je kunt hier ook zilvernitraat AgNO3 voor gebruiken. En in
tandpasta zit heel vaak natriumfluoride NaF, dat zorgt voor
IN
sterker glazuur. Afb. 44 In de meeste tandpasta's zit natriumfluride.
De kans is ook groot dat je soda of badzout of natriumcarbo-
naat Na2CO3 in huis hebt. Dat wordt vaak aan water toegevoegd
als waterverzachter of waterontharder. Verwar het zeker niet met baksoda of bijtende soda. Baksoda zijn we net
tegengekomen: het is aanwezig in bakpoeder. En bijtende
N
soda zijn we al tegengekomen bij de hydroxiden: dat is een ontstopper.
Afb. 45 Met natriumcarbonaat kun je water ontharden.
Gips of calciumsulfaatpentahydraat CaSO4.5H2O is een gekend voorbeeld van een hydraat. Dat wordt gebruikt om een breuk
te spalken, maar je hebt er misschien ook in je kinderjaren mee
VA
geknutseld. Het hydraat is harder dan het oorspronkelijke zout.
Afb. 46 Gips is een hydraat.
Maar ook de droogmiddelen die aan bijvoorbeeld elektronica en lederwaren toegevoegd worden, zijn zouten waarvan
hydraten bestaan. Die zouten hebben net als doel om vocht uit
©
de lucht op te nemen.
Formule
Systematische naam
Triviale naam
Afb. 47 Droogmiddelen zijn zouten.
Toepassing/ voorkomen
NaF
natriumfluoride
/
tandpasta
NaHCO3
natriumwaterstofcarbonaat
bakpoeder
rijsmiddel
AgNO3
zilvernitraat
/
wratten verwijderen
CaSO4.5H2O
calciumsulfaatpentahydraat
gips
breuken zetten
NaCl
natriumchloride
keukenzout
smaak, bewaarmiddel
CaCO3
calciumcarbonaat
/
marmer, eierschaal
Na2CO3
natriumcarbonaat
soda of badzout
waterverzachter
THEMA 01
flashcards: zouten
HOOFDSTUK 6
53
5
Reactiepatroon
DEMO Neutralisatiereactie demovideo: neutralisatiereactie
Onderzoeksvraag Welke stof ontstaat er bij de reactie van een zuur en een hydroxide? Werkwijze Je leerkracht voegt 2 mL zoutzuur toe aan een proefbuis. Nadien worden enkele druppels universeel-indicatoroplossing toegevoegd aan de oplossing en bepaalt de pH van de oplossing.
IN
Vervolgens voegt je leerkracht druppelsgewijs natriumhydroxideoplossing toe en bepaalt ook regelmatig de pH. Wanneer de pH 7 is geworden, stopt je leerkracht met het toevoegen van
natriumhydroxideoplossing. Vervolgens plaatst je leerkracht het bekerglas op een draadnet en dampt die de oplossing uit. Waarnemingen
De pH is tijdens het experiment gestegen. Na het verdampen van het water blijft er een witte
N
vaste stof achter. Besluit
Wanneer je aan een zuur een hydroxide toevoegt, stijgt de pH en wordt de pH uiteindelijk neutraal. Je kunt een zout vormen door de reactie van een zuur met een hydroxide. Aangezien de pH van de oplossing 7 wordt en de oplossing dus neutraal geworden is, spreken we van een
VA
neutralisatiereactie. — reactiepatroon:
zuur
+
hydroxide
→
zout
+
water
(HZ)
+
(MOH) →
(MZ)
+
+
NaOH →
NaCl
+
(H2O)
— reactievergelijking:
HCl
H2O
Je kunt een zout vormen door een zuur met een hydroxide te laten reageren. Hierbij verandert de zuurtegraad of de pH. We noemen die reactie ook een neutralisatiereactie. reactiepatroon zout: +
hydroxide
→
zout
+
water
(HZ)
+
(MOH)
→
(MZ)
+
(H2O)
©
zuur
54
THEMA 01
HOOFDSTUK 6
AAN DE SLAG 1 Zijn de volgende verbindingen oxiden, hydroxiden,
6 Noteer de juiste systematische naam voor de
zuren of zouten?
volgende stocknotaties.
a
a
ammoniumsulfaat
koper(II)chloride
b Al2O3
b mangaan(VI)sulfide
d KOH
d nikkel(II)hydroxide
c
H2S
e
bijtende soda
f
lachgas
g
Br2O
h i
7 Verbind de juiste formule met de gegeven
gebruiksnamen.
Zn(OH)2
waterstofnitraat
j
natriumjodaat
k
bariumhydroxide
2 Noteer bij elk van de volgende verbindingen zo
nauwkeurig mogelijk de juiste stofklasse. Al2S3
h
CO2
j
b Fe(OH)3
c
d H2SO4
e f g
i k l
H2S
LiOH CuF2
Cu(NO3)2 HCl
(NH4)2CO3
1
Bakpoeder
a
2
Badzout
b NaF
3
Keukenzout
c
NaHCO3
CaCl2
d NaOH
e
f
Na2CO3 NaCl
8 Vervolledig de volgende reactiepatronen.
a
MOH
H3PO4 P2O5
?
→
MZ
+
?
→
MO
c
+
?
→
HnMO of HZ
+
O2
→
?
m K2O
n HNO2
→
?
→
HnM
e
MO +
f
? +
H2O
?
9 Noteer bij de volgende reactievergelijkingen de
VA
3 Noteer de naam en de formule van de gevraagde
?
d nM
+
H2O
+
b ?
N
a
ijzer(II)fosfaat
IN
c
zouten.
juiste letter van het reactiepatroon dat erbij hoort.
a
a
kalium en sulfidezuurrest
I2
+
b aluminium en carbonaatzuurrest
b 2Ca
+
c
alle zouten van ijzer en de ternaire zuurrest met
c
+
chloor
d 2 NaOH
d ammonium en waterstofzuurrest van koolzuur
Ca(OH)2
+
H2
→
2HI
O2
→
2CaO
2HI
→
H2SO4
→
CaI2
Na2SO4
+ +
2H2O
2H2O
10 Welke stoffen moet je samenvoegen om via een
4 De volgende ionen zijn gegeven:
neutralisatiereactie Al(NO3)3 te bekomen?
Al3+ – Li+ – Sn2+ – SO42- – I-
©
Vorm met die ionen zo veel mogelijk verschillende
` Meer oefenen? Ga naar
formules en noteer de juiste naam/namen.
5 Noteer de juiste formule van de volgende stoffen.
a
lood(II)oxide
b magnesiumjodaat c
calciumchloridehexahydraat
d aluminiumhydroxide e
koper(I)nitriet
f
zilverhypofosfiet
THEMA 01
HOOFDSTUK 6 - AAN DE SLAG
55
THEMASYNTHESE
kennisclip 1u
kennisclip VB
kennisclip 2u
ANORGANISCHE STOFFEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES HOOFDSTUK 1 Verder indeling van de materie
naamgeving
Metaal heeft 1 mogelijk oxidatiegetal: metaal + uitgang Metaal heeft meerdere mogelijke oxidatiegetallen: — stocknotatie: metaal + (oxidatiegetal) + uitgang
IN
— systematische naam: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + uitgang Atoomverbindingen: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord + oxide
Schema 1: indeling van anorganische stoffen op basis van een gegeven formule, zie p. 15
Schema 2: indeling van anorganische stoffen op basis van een naam, zie p. 16 HOOFDSTUK 2 De oxiden oxiden
N
— MO (metaaloxide) of nMO (niet-metaaloxide) — Functionele groep: O2— M
+ O2
— nM
+ O2
→
MO
→
nMO
HOOFDSTUK 3 De hydroxiden
hydroxiden
— MOH
VA
— Functionele groep: OH— MO + H2O
→
MOH
— MO = basevormend oxide
HOOFDSTUK 4 De zuren
zuren
— HnM (binair zuur) of HnMO (ternair zuur) — Functionele groep: H+ — H2
+ nM
→
HnM
— nMO + H2O
→
HnMO
— nMO = zuurvormend oxide
HOOFDSTUK 5 Zuurtegraad van een oplossing
©
pH
pH:
0-7
= zuur
7
= neutraal
7-14
= base
zuurtegraad
— Hoe lager de pH, hoe zuurder de oplossing
buffer
— Oplossing waarvan de pH niet of amper wijzigt, zelfs na toevoeging van een zuur, base of water
56
THEMA 01
SYNTHESE
HOOFDSTUK 6 De zouten zouten
— algemeen: MZ MnM (binair zout) of MnMO (ternair zout)
waterstofzout
— Wanneer in de zuurrest nog 1 of meerdere waterstofatomen aanwezig zijn
hydraat
— Wanneer er 1 of meerdere moleculen water in het kristalrooster van het zout vastgehecht zijn: +
MOH
→
MZ
+
H2O
IN
HZ
Tijdens de reactie verandert de pH. Die reactie wordt ook een neutralisatiereactie
©
VA
N
genoemd.
THEMA 01
SYNTHESE
57
58
IN
N
VA
©
THEMA 02 ORGANISCHE STOFKLASSEN Het kan gebeuren: je picknickt in het park en plots heb je een branderig gevoel aan je been. Wat blijkt nu? Je zit bovenop een mierennest. De kleine diertjes verdedigen zich met behulp van een zuur. Weet je welk zuur dat is? Het is zeker geen zoutzuur (HCl) of salpeterzuur (HNO3). Het is een organisch zuur. Zoek eens
©
VA
N
IN
op het internet over welke stof het gaat.
` Hoe kun je specifieke stofklassen van organische stoffen herkennen? ` Hoe vorm je de systematische naam en chemische formule van die stoffen? ` Wat zijn enkele eigenschappen en toepassingen van een aantal van die organische stoffen? We zoeken het uit!
?
VERKEN JE KUNT AL ...
Organisch afval
Hcl – zoutzuur
Anorganisch
afval
•
IN
HClO3 – chloorzuur •
organische stoffen
enkelvoudige stoffen en
anorganische samengestelde
onderscheiden van
onderverdelen in oxiden,
•
bespreken.
de naam formuleren van
anorganische stoffen als je
hydroxiden, zuren en zouten.
anorganische stoffen
brutoformule;
anorganische stoffen
het belang, voorkomen
en toepassingen van
stoffen voorstellen m.b.v. de
anorganische stoffen; •
•
de brutoformule krijgt;
de brutoformule noteren
•
N
van anorganische stoffen als je de systematische naam of
VA
stocknotatie krijgt.
JE LEERT NU ...
organische stoffen
©
•
•
organische stoffen
het voorkomen en
voorstellen met hun
mogelijke toepassingen
stofklassen.
brutoformule, beknopte
van organische stoffen
structuurformule,
in het dagelijks leven in
uitgebreide
verband brengen met de
structuurformule en
stofklasse.
skeletnotatie; •
de naam van organische stoffen formuleren als je de formule krijgt;
•
de formule van organische stoffen noteren als je de systematische naam krijgt.
60
•
onderverdelen in
THEMA 02
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Organische chemie of koolstofchemie Je kent ondertussen het verschil tussen een anorganische en een organische stof. De term koolstofverbindingen wordt gebruikt als synoniem voor organische stoffen. Zo spreekt men ook over koolstofchemie in plaats van over organische chemie, omdat organische stoffen minstens één koolstofatoom
IN
bevatten. De binding(en) die dat atoom aangaat, bepaalt tot welke stofklasse een organische stof behoort: — Welk atoom is gebonden aan het koolstofatoom?
— Hoeveel bindingen worden er gevormd tussen het koolstofatoom en het volgende atoom?
Bij de anorganische stoffen beschreven we 4 stofklassen: de oxiden, de hydroxiden, de zuren en de zouten. Omwille van de verscheidene bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom, bestaan er meer dan
10 stofklassen in de organische chemie. Voordat we enkele van die stofklassen bespreken, bekijken we eerst de bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom.
N
Bovendien ken je het begrip brutoformule al uit thema 01. In dit hoofdstuk bestuderen we hoe een organische stof wordt voorgesteld. Naast de brutoformule worden organische stoffen ook nog op andere manieren voorgesteld. LEERDOELEN
L organische stoffen classificeren in alkanen, alkenen, alcoholen of carbonzuren op basis van een gegeven
VA
formule of naam
L de structuurformule, brutoformule en skeletnotatie van een organische stof herkennen, weergeven, in elkaar omzetten en interpreteren
1
Bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom
Organische stoffen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van minstens 1 koolstofatoom. Een koolstofatoom heeft 4 vrije valentie-elektronen en gaat 4 bindingen aan om de octetstructuur te
©
bereiken.
Bekijk enkele formules van organische stoffen: 1
2
H
H H H
H C H
H C C C H
H
H H H
4
5
H H H C C O H H H
3
H H
C C
H
6
H H C C H
H
H C C H
O
6 elektronen
O H
6 neutronen
6 protonen
Afb. 48 Een koolstofatoom heeft 4 valentie-elektronen.
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
61
Het valt op dat elk koolstofatoom 4 bindingen aangaat, maar dat wil niet zeggen dat het 4 bindingspartners nodig heeft! Zo zie je in de derde en vijfde voorstelling dat een atoom meerdere (dubbele of drievoudige) bindingen kan aangaan met een ander atoom waardoor er minder waterstofatomen nodig zijn om de edelgasconfiguratie te bereiken. Wanneer het koolstofatoom 4 bindingspartners heeft en dus 4 enkelvoudige bindingen, dan spreekt men van verzadigde verbindingen. Als het koolstofatoom een binding vormt met 2 of 3 andere atomen, dan zijn er meervoudige bindingen aanwezig (dubbele of drievoudige) en spreken we van onverzadigde verbindingen. Wanneer de C-atomen alleen binden met andere C-atomen en met H-atomen, dan noemen we de stoffen koolwaterstoffen. Ook hier wordt dan het onderscheid gemaakt tussen verzadigde
WEETJE
IN
koolwaterstoffen en onverzadigde koolwaterstoffen.
Zoals je weet, heeft het koolstofatoom 4 valentie-elektronen. Om de octetstructuur te
bereiken, zal het atoom dus met nog 4 extra elektronen moeten binden. Dat kan op een aantal manieren: het koolstofatoom kan zich binden aan 4, 3 of 2 atomen. Binding met 4 atomen
Binding met 2 atomen
Binding met 3 atomen
Koolstof kan de octet-
Als het koolstofatoom slechts
binding aangaan met
structuur ook bereiken door
aan 2 atomen bindt, dan
4 atomen, die elk 1
slechts aan 3 atomen te
kan het de octetstructuur
ongepaard elektron bezitten.
binden. Omdat het C-atoom
bereiken door 2 dubbele
Zowel waterstof als de
4 ongepaarde elektronen
bindingen aan te gaan of
halogenen zijn niet-
heeft, moet het dan een
een enkelvoudige en een
metaalatomen met
dubbele binding aangaan
drievoudige binding aan te
1 ongepaard elektron.
met 1 atoom.
gaan.
We bekijken de molecule
We bekijken de molecule
We bekijken de molecule
methaan (CH4):
etheen (C2H4):
ethyn (C2H2):
— lewisstructuur:
— lewisstructuur:
— lewisstructuur:
VA
N
Koolstof kan een atoom-
H
H H
H C H
C C
H
H H
H C C H
Er is een dubbele binding
De molecule heeft
bindingen met waterstof-
tussen de 2 koolstofatomen.
een lineaire structuur,
atomen rondom zich in de
De bindingen van het
wat betekent dat de
ruimte maximaal spreiden.
koolstofatoom vormen nu
bindingshoeken 180°
Hierdoor ontstaat een
een trigonale structuur:
bedragen.
3D-molecule, een tetraëder
de bindingen liggen in
met hoeken tussen de C-H-
een vlak met onderlinge
©
Het koolstofatoom zal de 4
bindingen die 109° bedragen. bindingshoeken van 120°. — ruimtelijke structuur:
H H
62
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
C H H
— ruimtelijke structuur:
H H
C C
H H
— ruimtelijke structuur:
H C C H
In een organische stof zal het koolstofatoom altijd 4 atoombindingen aangaan met andere atomen. Dat kunnen andere koolstofatomen zijn, maar evengoed atomen van andere elementen (H, Cl, O …). Een koolstofatoom heeft dus altijd 4 bindingen, maar niet noodzakelijk 4 bindingspartners. Organische verbindingen die alleen bestaan uit C-atomen en H-atomen, worden ook wel koolwaterstoffen genoemd. — Verzadigde koolstofverbindingen zijn organische stoffen waarbij elk koolstofatoom steeds 4 bindingspartners heeft. — Onverzadigde koolstofverbindingen zijn organische stoffen waarbij sommige
2
IN
koolstofatomen 2 of 3 verschillende bindingspartners hebben.
Notatiemogelijkheden van een organische stof
Een organische stof bestaat dus uit koolstofatomen, die steeds 4 bindingen aangaan. Vaak ontstaat er een binding met een waterstofatoom. Organische stoffen worden op meerdere manieren weergegeven.
Brutoformule
N
2.1
Eén manier ken je al vanuit thema 01: de brutoformule. De brutoformule van een organische stof geeft de aanwezige elementen weer en het aantal van elk element met een index. De index 1 wordt niet genoteerd. In de organische chemie worden de elementen bovendien als volgt gerangschikt: eerst C (koolstof), dan H (waterstof) en ten slotte de overige elementen alfabetisch.
VA
VOORBEELD BRUTOFORMULE CH4 C2H6
C2H4 C3H8O
2.2 De uitgebreide en beknopte structuurformule
Over de manier waarop de atomen met elkaar verbonden zijn, krijg je geen informatie in de brutoformule. Hiervoor werken we met de structuurformule.
In die formule wordt het aantal atomen van elke soort weergegeven. Ze worden rond elk koolstofatoom apart geordend, waardoor de bindingen tussen de koolstofatomen zichtbaar zijn. De structuurformule is dus een tweedimensionale weergave van de structuur van een molecule
©
waarbij de bindingen worden weergegeven tussen de verschillende koolstofatomen. De bindingen met waterstof worden, na een goede beheersing van het schrijven van een structuurformule, vaak weggelaten. We spreken dan van de beknopte structuurformule. Wanneer de C-H-bindingen wel nog worden getoond, spreekt men over een uitgebreide structuurformule.
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
63
VOORBEELD STRUCTUURFORMULE Brutoformule
Beknopte structuurformule
Uitgebreide structuurformule
H
CH4
H C H
CH4
H H H
C2H6
H C C H
CH3 - CH3
H H C2H4
C C
H CH2 = CH2
IN
H H
H
H H H
C3H8O
H C C C O H
CH3 - CH2 - CH2 - OH
H H H
N
Merk op dat in het laatste voorbeeld het lijkt alsof het zuurstofatoom gebonden is aan een van
de 2 waterstofatomen rond het koolstofatoom. Maar het is gebonden aan het koolstofatoom zelf.
TIP
Wanneer er in een structuurformule een atoomgroep, bijvoorbeeld CH2, vaak voorkomt, dan
VA
kan het als volgt verkort worden weergegeven:
CH3 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH3
Isomerie is afkomstig van het Griekse iso, wat gelijk betekent, en meros, wat bouwsteen betekent.
→
CH3 - (CH2)5 - CH3
WEETJE
Isomerie
De brutoformule kan, in tegenstelling tot bij een anorganische stof, niet altijd 1 op 1 gelinkt worden aan een organische stof. Ze wordt daarom ook minder gebruikt om een organische stof weer te geven. Zo kunnen er vanuit de brutoformule C4H10 2 verschillende organische
©
stoffen worden gevormd, zoals te zien is in de onderstaande (beknopte) structuurformules: CH3 - CH2 - CH2 - CH3
CH3 - CH - CH3 CH3
Omdat beide organische stoffen opgebouwd zijn uit dezelfde atomen en ook van elk eenzelfde aantal bevatten, worden de 2 stoffen isomeren van elkaar genoemd. Ze verschillen echter in fysische en chemische eigenschappen (bv. kooktemperatuur en reactiviteit). De isomere eigenschap ligt mee aan de basis van de grote hoeveelheid moleculen binnen de koolstofchemie. In de 3de graad komen we hier zeker op terug.
64
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
2.3 De skeletnotatie of zaagtandstructuur Bij de organische stoffen maakt men ten slotte ook nog gebruik van een derde notatie: de skeletnotatie of zaagtandstructuur. De skeletnotatie toont enkel het skelet van een organische molecule, die heeft 2 onderdelen: — de atoombinding(en) tussen de koolstofatomen; — de atoombinding(en) tussen de koolstofatomen en andere (niet-waterstof)atomen. VOORBEELD SKELETNOTATIE OF ZAAGTANDSTRUCTUUR Brutoformule
Skeletnotatie
Uitgebreide structuurformule CH3 - CH2 - CH2 - CH3
C3H6
CH2 = CH - CH3
C2H6O
CH3 - CH2 - OH
N
IN
C4H10
VA
WEETJE
OH
Skeletnotaties worden vooral gebruikt om grote organische moleculen voor te stellen. Denk bijvoorbeeld aan koolstofverbindingen uit het dagelijks leven, zoals fructose en glucose. Die suikers heb je misschien in de lessen biologie al gezien onder de vorm van hun skeletnotatie:
CH2OH
CH2OH
O
OH CH OH 2
OH
©
OH
Afb. 49 De skeletnotatie van fructose
OH
O
OH
OH OH
Afb. 50 De skeletnotatie van glucose
Fructose en glucose zijn trouwens ook isomeren van elkaar. Ze hebben allebei dezelfde brutoformule (C6H12O6) maar een specifieke structuurformule of skeletnotatie.
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
65
Een organische stof kan op verschillende manieren voorgesteld worden: Brutoformule
Uitgebreide structuurformule
Beknopte structuurformule
Skeletnotatie of zaagtandstructuur
= een lineaire
= een
= een
= een
weergave van
tweedimensionale
tweedimensionale
tweedimensionale
de aanwezige
weergave van de
weergave van de
weergave van de
elementen, met
structuur van een
structuur van een
structuur van een
een index die het
molecule waarbij alle
molecule waarbij de
molecule, waarbij alle
aantal per element
bindingen worden
bindingen worden
bindingen worden
weergeeft.
weergegeven.
weergegeven, maar
de verschillende
de C- en H-atomen
andere elementen
koolstofatomen.
(gebonden aan de
De C-H-bindingen
C-atomen) niet meer
worden niet
genoteerd worden.
in alfabetische volgorde
IN
weergegeven tussen
Volgorde: C – H –
weergegeven.
bv. C3H8
H H H
H C C C H
C2H6O
H C C O H
VA
© THEMA 02
HOOFDSTUK 1
CH3
CH2
CH
C
OH
H
H C C C H H
66
CH3
H H H H
C3H4
CH2
N
H H H
CH3
CH3
OH
3
De stofklassen
Bij de anorganische stoffen hebben we 4 stofklassen beschreven. Door de verschillende bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom bestaan er meer dan 10 stofklassen in de organische chemie. Elk van die stofklassen wordt gekenmerkt door een specifieke binding of een functionele groep. Die functionele groep is een kenmerkende groep van atomen.
1
alkanen
2
alkenen
3
alcoholen
4
carbonzuren
IN
Dit schooljaar zullen we 4 stofklassen bespreken:
Bekijk enkele structuurformules, skeletnotaties en namen van de 4 stofklassen: 1
2
methaan
CH3 - COOH
CH4
ethaanzuur CH3COOH
CH3OH
6
n-butaan
CH3 - CH2 - CH2 - CH3
O OH
7
8
propaan
H C C C H
11
ethanol
9
propeen
H H
CH3 - CH2 - CH3
10
methaanzuur HCOOH
VA
H3C C
5
methanol
N
4
3
ethaanzuur
n-hexaan
H H
n-octaan
H H H H H H H H
H C C C C C C C C H
12
etheen CH2 = CH2
©
CH3 - CH2 - OH
H H H H H H H H
OH
Probeer, eventueel in overleg met je klasgenoten, alle voorbeelden in 4 groepen onder te brengen. Welke kenmerken ga je hiervoor gebruiken? Noteer op een apart blad.
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
67
Als je kijkt naar de naam van de stofklassen en de namen van de stoffen, dan kun je het volgende vaststellen: — alkanen → systematische naam eindigt op -aan — alkenen → systematische naam eindigt op -een — alcoholen → systematische naam eindigt op -ol — carbonzuren → systematische naam eindigt op -zuur Als je kijkt naar de structuurformules en skeletnotaties, dan kun je vaststellen dat: — alkanen → enkelvoudige bindingen — alkenen → dubbele bindingen — alcoholen → OH-groep aanwezig
IN
— carbonzuren → COOH-groep aanwezig
Zo komen we tot de volgende onderverdeling in 4 stofklassen: 1
alkaan
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
alleen maar C- en H-atomen aanwezig
= verzadigde koolwaterstof
alkeen
→ dubbele binding tussen 1 paar C-atomen
N
2
alleen maar C- en H-atomen aanwezig
= onverzadigde koolwaterstof
3
alcohol
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
hydroxylfunctie (-OH groep) in de molecule carbonzuur
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
→ carboxylfunctie (-COOH groep) in de molecule
VA 4
Stofklasse
alkanen
alkenen
©
alcoholen
carbonzuren
Systematische naam
-aan
-een -ol
-zuur
Skeletnotatie of zaagtandstructuur
-
alleen C/H-atomen
-
alleen maar enkelvoudige bindingen
-
alleen C/H-atomen
-
dubbele binding aanwezig
-
C/H/O-atomen
-
OH als functionele groep aanwezig
-
C/H/O-atomen
-
COOH als functionele groep aanwezig
Dit schooljaar beperken we ons tot die 4 stofklassen. In de volgende hoofdstukken bespreken we dan ook telkens 1 van die stofklassen. De kennis die je dit jaar verzamelt, vormt de basis voor het volgende jaar waarin je meer stofklassen zult leren en waarin je binnen 1 stofklasse het aantal stoffen uitgebreider zult bespreken.
68
THEMA 02
HOOFDSTUK 1
AAN DE SLAG 1 Lees de volgende stellingen. Vermeld of ze juist (J)
4 Binnen de organische verbindingen komen de
of fout (F) zijn. Verbeter de onderlijnde tekst indien
stofklassen alkanen en alkenen voor. Waarin
fout.
verschillen de 2 stofklassen van elkaar?
a
In een organische verbinding heeft elk 5 Plaats de onderstaande koolstofverbindingen in
koolstofatoom 4 bindingspartners. b Bij een organische stof wordt tussen een C- en
de juiste stofklasse (alkaan, alkeen, alcohol of carbonzuur).
H-atoom steeds een enkelvoudige binding gevormd. c
CH2-CH2-CH2-CH3 is een juiste weergave van een
Koolstofverbinding (systematische naam, structuurformule of skeletnotatie)
gebonden C- en H-atomen.
IN
organische verbinding met alleen enkelvoudig
d CH2 = CH-CH2-CH3 is een juiste weergave van een
organische verbinding met enkel C- en H-atomen en één dubbele binding.
a
b c
de onderstaande stoffen.
C3H8
a
Skeletnotatie van de verbinding
CH3 - (CH2)4 - CH3
f
H H
H C C O H H H
g
methanol
` Meer oefenen? Ga naar
b CH3 - CH2 - CH2OH c
nonaanzuur
N
Brutoformule van de verbinding
VA
CH3 - CH2- CH3
O
OH
e
Structuurformule van de verbinding
CH2 = CH - CH2 - CH3
d
2 Noteer de brutoformule en skeletnotatie van
Voorbeeld:
hexaan
CH2 = CH - CH2 - CH3
d CH3 - CH2 - CH2 - CH = CH - CH3
3 Geef de brutoformule, structuurformule en/of
skeletnotatie van de onderstaande stoffen. Vraag a werd al ingevuld als voorbeeld.
©
Brutoformule van de verbinding a
C5H12
Structuur-formule van de verbinding
Skeletnotatie van de verbinding
CH3 - CH2 - CH2 - CH2 - CH3
b c
CH3 - CH2 - CH = CH - (CH2)3 - CH3
d CH3 - COOH
THEMA 02
HOOFDSTUK 1 - AAN DE SLAG
69
HOOFDSTUK 2
Alkanen Een eerste stofklasse die we uitgebreider bekijken, zijn de alkanen. Die moleculen bevatten alleen koolstof- en waterstofatomen. We geven ze daarom dan ook vaak de naam koolwaterstoffen. Tussen de koolstofatomen komt telkens maar 1 binding voor; we spreken van een enkelvoudige atoombinding. Hierdoor heeft elk koolstofatoom een maximaal aantal waterstofatomen en kunnen er geen extra atomen opgenomen worden in
IN
de molecule. We noemen alkanen daarom ook verzadigde koolwaterstofverbindingen. Stofklasse
Typisch kenmerk
Alkaan
Enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
LEERDOELEN
‘C-C’
L de naam van een alkaan formuleren op basis van een gegeven structuurformule of skeletnotatie en
N
omgekeerd
L enkele toepassingen van alkanen uit het dagelijks leven en de industrie bespreken
1
Formule en systematische naam
VA
Centraal in de molecule staat de koolstofketen, de stam van de molecule. De lengte van de stam bepaalt de naam van de molecule. Dit jaar bespreken we alleen de onvertakte alkanen: er komen geen zijketens voor in de moleculen.
Hoe wordt de systematische naam van een specifiek alkaan juist gevormd? — De stam ‘alk-‘ verwijst naar het specifieke aantal C-atomen in de molecule. — Het achtervoegsel ‘-aan’ verwijst naar de het feit dat er alleen maar enkelvoudige bindingen tussen alle C-atomen bestaan.
Het is dus belangrijk dat je de stammen goed kent, want ze vormen de basis voor het grote aantal moleculen dat je de volgende jaren zult leren kennen.
©
De eerste 3 alkanen onthoud je misschien met het ezelsbruggetje ‘MEP’. Vanaf het vijfde alkaan herken je de Griekse telwoorden. Om de namen van die moleculen te onthouden, bestaat er ook een geheugensteuntje. De eerste letters van de alkanen keren terug in de volgende zin: ‘Mama en papa bakken pannenkoeken, heel heerlijk of niet dan?’
70
THEMA 02
Aantal C-atomen
Stam
Aantal C-atomen
Stam
1
meth-
6
hex-
2
eth-
7
hept-
3
prop-
8
oct-
4
but-
9
non-
5
pent-
10
dec-
HOOFDSTUK 2
Vanaf 4 koolstofatomen kan met dezelfde bouwstenen ook een vertakt alkaan gevormd worden, bv. C4H10: CH3 - CH2 - CH2 - CH3
CH3 - CH - CH3 CH3
Vanaf butaan wordt de alkaannaam daarom ook als een verzamelnaam gezien. Wanneer men het specifiek over het lineair molecule heeft, dan plaatst men ‘n-’ voor de naam. De systematische naam van CH3-CH2-CH2-CH3 wordt dan n-butaan, omdat het onvertakt is. VOORBEELD SYSTEMATISCHE NAAM ONVERTAKTE ALKANEN structuurformule of skeletnotatie. 1
CH4 — stam = 1 koolstofatoom: METH
IN
We formuleren de systematische naam van enkele (onvertakte) alkanen vanuit de gegeven
De ‘n’ in de naam voor de onvertakte alkanen staat voor ‘normal’, maar je kunt het misschien beter onthouden als ‘niet-vertakt’.
— Het C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN
2
CH3-CH2-CH2-CH2-CH3
N
De systematische naam van de molecule is methaan.
— stam = 5 koolstofatomen: PENT
— Elk C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN.
— Het is een onvertakt alkaan met meer dan 4 C-atomen, dus met ‘n’ voor de naam. De systematische naam van de molecule is n-pentaan.
VA
3
— stam = 8 koolstofatomen: OCT
— Elk C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN. — Het is een onvertakt alkaan met > 4 C-atomen, dus met ‘n’ voor de naam. De systematische naam van de molecule is n-octaan.
Hoe worden de brutoformule, structuurformule of skeletnotatie van een specifiek (onvertakt) alkaan gevormd?
Bij het opstellen van de structuurformule van een alkaan overloop je best het volgende
©
stappenplan:
Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen.
Stap 2: Plaats een enkelvoudige binding tussen de C-atomen.
Stap 3: Vul de formule aan met H-atomen totdat elk C-atoom 4 bindingen heeft.
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
71
VOORBEELD FORMULEVORMING ONVERTAKTE ALKANEN n-heptaan Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen. De stam is HEPT, wat wil zeggen 7 C-atomen + afkorting ‘n’ dus een onvertakt alkaan. C
C
C
C
C
C
C
Stap 2: Plaats tussen alle koolstofatomen een enkelvoudige binding. C–C–C–C–C–C–C
Uitgebreide structuurformule:
IN
Stap 3: Vul de formule aan met H-atomen, tot elk C-atoom 4 bindingspartners heeft.
H H H H H H H
H C C C C C C C H H H H H H H H Beknopte structuurformule:
N
CH3 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH3 Brutoformule: C7H16
VA
Skeletnotatie:
Uit het bovenstaande voorbeeld blijkt dat in de brutoformule van een alkaan het aantal waterstofatomen steeds gelijk is aan tweemaal het aantal koolstofatomen plus 2. Dat leidt tot de volgende algemene brutoformule voor de alkanen:
CnH2n+2
(met n = natuurlijk getal)
WEETJE
©
De 10 alkanen die we al gezien hebben, zijn maar een deel van de beschikbare alkanen. Er zijn alkanen die meer dan 10 koolstofatomen bezitten en bovendien zijn er vertakkingen mogelijk. Omdat er enorm veel mogelijke combinaties zijn, zijn er internationaal duidelijke afspraken gemaakt over de naamgeving van die vertakte alkanen. Zijketengroepen verkrijgen we door bij een alkaan 1 H-atoom weg te nemen. De namen ervan worden gevormd door aan de stamnaam het achtervoegsel -yl toe te voegen. Voorbeeld: – CH2 – CH2 – CH3 → propyl-zijketen
72
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
WEETJE Vertakte alkanen met 1 zijketen De namen van die moleculen worden gevormd als volgt: Stap 1: Zoek de langste, niet-vertakte koolstofketen (hoofdketen) en tel het aantal koolstofatomen in die keten. Stap 2: Gebruik de overeenstemmende stamnaam met de uitgang -aan. Stap 3: Voor de zijketen gebruik je de gepaste zijketennaam als voorvoegsel. Stap 4: Indien nodig schrijf je voor die zijketennaam een plaatsnummer gevolgd door een koppelteken (-). De nummering van de hoofdketen gebeurt op zo’n manier dat
Voorbeeld: 1 7
2 6
3 5
4 4
5 3
6 2
7 1
IN
het plaatsnummer zo klein mogelijk is.
De langste niet-vertakte C-keten = 7 C-atomen → HEPTAAN De zijketen bestaat uit 1 C-atoom → METHYL
De nummering van de zijketen op de hoofdketen moet zo laag mogelijk zijn → 2. De systematische naam van de molecule is 2-methylheptaan. Vertakte alkanen met meerdere zijketens
Zijn er meerdere identieke zijketens, dan wordt de zijketennaam als voorvoegsel geplaatst,
N
voorafgegaan door telvoorvoegsels di-, tri-, tetra- ... Indien nodig schrijf je zoveel
plaatsnummers als er zijketens zijn. Tussen 2 opeenvolgende plaatsnummers wordt een komma geschreven. De nummering van de hoofdketen is het kleinst mogelijke getal. Je bekomt dat getal door de plaatsnummers van klein naar groot achter elkaar te schrijven. Zijn er verschillende zijketens, dan worden de zijketennamen als voorvoegsels geplaatst
VA
in alfabetische volgorde, voorafgegaan door hun plaatsnummers. De nummering van de hoofdketen is het kleinst mogelijke getal. Je bekomt dat getal door de plaatsnummers van klein naar groot achter elkaar te schrijven. Met andere woorden: De hoofdketen wordt zodanig genummerd dat de eerste zijketen een zo klein mogelijk plaatsnummer krijgt. Bij gelijkheid kijk je naar de volgende zijketen. De zijketen die alfabetisch eerst gerangschikt staat, krijgt, indien mogelijk, het kleinste plaatsnummer.
Het alfabetisch rangschikken van de zijketens gebeurt enkel op basis van de zijketennaam. Met de telvoorvoegsels wordt geen rekening gehouden. Voorbeeld:
©
— De langste niet-vertakte C-keten = 10 C-atomen → DECAAN — Er zijn 3 zijketens: •
2 zijketens bestaande uit 1 C-atoom → DIMETHYL
•
1 zijketen bestaande uit 2 C-atomen → ETHYL
— De zijketens worden alfabetisch gerangschikt en de nummering is zo laag mogelijk → 5-ethyl-2,3-dimethyl — De systematische naam van de molecule is 5-ethyl-2,3-dimethyl-decaan.
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
73
ORGANISCHE STOFFEN
ALKANEN
onvertakt
vertakt
Formulevorming
stam = aantal C-atomen
— brutoformule:
IN
Naamgeving
CnH2n+2
+ achtervoegsel ‘aan’
— vanaf 4 C-atomen
— structuurformule:
met symbool ‘n’ vooraan
Zie stappenplan p. 71
Fysische eigenschappen, voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
2.1
Fysische eigenschappen
N
2
Alkanen komen in groot aantal voor in de natuur. Wanneer we de kook- en smelttemperatuur
VA
bekijken op de onderstaande grafiek, wordt duidelijk dat korte alkanen zoals methaan (CH4),
ethaan (CH3-CH3), propaan (CH3-CH2-CH3) en butaan (CH3-CH2-CH2-CH3) gasvormig zijn bij
kamertemperatuur. Naarmate de molecule langer wordt, stijgt het kookpunt van het alkaan. Alkanen met 5 tot 16 C-atomen zijn vloeibaar bij kamertemperatuur en alkanen met 17 of meer C-atomen zijn vast bij kamertemperatuur. De laatste noemen we de hogere alkanen of paraffinen.
©
Paraffine, het hoofdbestanddeel van kaarsen, is een mengsel van n-alkanen met 17 tot 57 koolstofatomen.
Afb. 51 Kook- en smelttemperatuur van alkanen
74
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
Alkanen zijn goed brandbaar. Methaan (aardgas) wordt als brandstof gebruikt voor het verwarmen van onze huizen en het koken van eten op een gasvuur. Lagere alkanen zijn bovendien licht ontvlambaar. Daarom moet je thuis altijd goed controleren of je de gasaansluiting van je gasfornuis goed hebt afgesloten wanneer je klaar bent met koken.
DEMO
IN
n-pentaanbrug: hoe blus je branden van alkanen (licht ontvlambaar)? Werkwijze
watje met pentaan
Je leerkracht bevochtigt een propje watten met n-pentaan. Een gehalveerde plastic staaf wordt onder een hoek van 45° opgesteld met behulp van een statief. Het andere uiteinde rust op tafel in de buurt van een
emmer met water en vochtige handdoek
demovideo: n-pentaanbrug
gehalveerde plastic buis
N
theelichtje of brandende kaars. Waarnemingen
Een stof is licht ontvlambaar als ze met een vlam of klein vonkje gaat branden bij kamertemperatuur in de aanwezigheid van lucht. Let op: ontvlambaarheid mag je niet verwarren met brandbaarheid van een stof. Een stof kan goed brandbaar zijn, maar toch slecht ontvlambaar.
kaarsje
Wanneer het natte propje bovenaan op de plastic buis geplaatst wordt,
zullen de dampen van het solvent de baan van GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_pentaan.ai de buis volgen om uiteindelijk het kaarsje te
VA
bereiken. De dampen zullen ontbranden en het spoor naar het propje toe volgen zodat ook dat in brand vliegt. Wanneer het propje brandt, wordt het met behulp van een ijzeren tang in een emmer water gelegd. Het propje blijft drijven en branden. Besluit
Water helpt hier niet om te blussen, maar hoe kan de brand dan wel geblust worden? Door de emmer af te dekken met een met water bevochtigde handdoek en alle luchttoevoer af te sluiten.
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
Juiste blusmethode
Neem de natte doek met 2 handen vast aan
©
•
de bovenste hoekpunten (de handpalmen
demovideo: juiste blusmethode
naar boven).
•
Draai de handen zodat de blusdoek de handen
en onderarmen bedekt.
•
Benader het vuur met gestrekte armen en de blusdoek voor je.
•
Plaats de blusdoek over de brand, beginnende met de onderkant van de blusdoek.
•
Zorg ervoor dat de blusdoek de vuurhaard volledig bedekt. Laat de blusdoek liggen want de brandstof kan opnieuw ontvlammen.
GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_methaan.ai
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
75
De wereldindustrie steunt voor haar
gasfractie
energievoorziening grotendeels op alkaanmengsels, zoals petroleum en aardgas.
dalende dichtheid en kookpunt
Die grondstoffen vormen ook de basis van de
chemicaliën 70 °C
petrochemie waaruit allerlei producten ontstaan die niet meer uit het moderne leven
petroleum voor auto’s 120 °C kerosine voor vliegtuigen paraffine voor verlichting en verwarming 170 °C
oplopende dichtheid en kookpunt
zijn weg te denken. Vorig jaar leerde je al dat ruwe aardolie in fracties wordt gescheiden door gefractioneerde destillatie.
diesel 270 °C
IN
ruwe olie
smeerolie, glansen boenproducten
brandstof voor schepen, industrie en centrale verwarming 600 °C
asfaltfractie voor wegen
N
Afb. 52 Gefractioneerde destillatie van ruwe aardolie
WEETJE
Kraken van langere alkanen
Je leerde dat de kortere alkanen vlugger ontvlammen en dus goed bruikbaar zijn als brandstof. Petrochemici proberen langere ketens dan ook te splitsen in meerdere kortere
VA
ketens. Dat heet het kraken van alkanen. Om dat resultaat te bereiken, worden de langere alkaanketens verhit in een omgeving zonder zuurstofgas, waardoor er kortere brokstukken ontstaan: kortere alkanen, maar ook alkenen.
H H H H H H H H H H H H H H H
H C C C C C C C C C C C C C C C H H H H H H H H H H H H H H H H
T
H
C C
©
H
H
H
H
H
H H
H
C C C H H
H H H H H H H H H C C C C C C C C H H H H H H H H H
H C C H H H
Afb. 53 Kraken van C15H32. Let op de dubbele bindingen die hierbij worden gevormd.
76
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
kaarsje
GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_pentaan.ai
2.2 Voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven A
Methaan Methaan is het voornaamste bestanddeel van aardgas en wordt
3D
soms aangetroffen samen met aardolie en andere fossiele brandstoffen. Methaangas ontstaat wanneer bacteriën onder anaerobe omstandigheden (= omgeving zonder zuurstofgas) afgestorven organismen afbreken. Omdat anaerobe omstandigheden vooral in moerasbodems voorkomen, wordt methaan vaak moerasgas
Ga naar de ontdekplaat en ontdek de belangrijkste toepassingen van alkanen.
genoemd. Het gas ontstaat ook bij de verwerking van o.a. tuinafval. Door die gassen over generatoren te sturen, wordt elektrische energie opgewekt. Methaan wordt daarom ook vaak een biogas genoemd.
IN
Afb. 54 Een molecule methaan GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_methaan.ai
Veel gezinnen gebruiken aardgas als brandstof voor het verwarmen van hun woning. Gasleidingen komen dan ook overal in Vlaanderen voor. Methaan is echter geur- en kleurloos. Om een gaslek
ontdekplaat: organische stofklassen
tijdig op te merken, voegen gasleveranciers daarom sterk geurende organische stoffen toe. De verbrandingsreactie van methaan verloopt dan als volgt (bij volledige verbranding):
WEETJE
N
CH4 + 2 O2 → CO2 + 2 H2O
Op 30 juli 2004 was er een grote gasontploffing in Gellingen (Frans: Ghislenghien), in de provincie Henegouwen. In het plaatselijke industriegebied raakte een aannemer bij werken een grote gasleiding
VA
met zijn graafmachine. Toen enkele dagen later de gasnetbeheerder de druk verhoogde in de pijpleiding, is die volledig opengebarsten. Men vermoedt dat
door de warme, zomerse temperatuur een zware ontploffing ontstond, gepaard met een geweldige steekvlam. Door de explosie en de zware brand die volgde, kwamen 24 mensen om het leven. De gasexplosie bracht een discussie op gang over hoe zo’n ongevallen in de toekomst vermeden kunnen worden. Normaal gezien is elke aannemer verplicht om na te gaan of er zich een gasleiding onder de plaats van de werken bevindt. Als dat het geval is, moet de netbeheerder van de leiding ingelicht worden over de werken en mogen er geen graafmachines gebruikt worden vlakbij de leiding. Er kwam echter aan het licht dat in de praktijk de tekeningen van de ondergrondse gasleiding niet bestonden of onvolledig waren.
©
Bron: De Standaard, 30/07/2009
De grootste methaanvoorraad bevindt zich echter nog in de aarde. Belangrijke methaanrijke moerasgebieden zijn te vinden in het hoge noorden van Europa, Siberië en Amerika. In die gebieden is de bodem permanent bevroren: op enige diepte bevindt zich ijs. Dat heet permafrost. Alleen de bovenste decimeters van de bodem ontdooien elke zomer. Omdat het water niet weg kan zakken door het ijs in de bodem, wordt het
Afb. 55 Moerasgebieden bevatten methaan.
vooral in vlakke gebieden nat met veel moerasvorming tot gevolg. Er wordt nu gevreesd dat de temperatuurstijging op aarde zal zorgen voor het ontdooien van de permafrost. Dat zou kunnen leiden tot het vrijkomen van grote hoeveelheden methaan, en een verdere toename van het broeikaseffect.
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
77
WEETJE Spoken op het kerkhof – gevaren in de ondergrond Lang geleden, toen er nog echt donkere nachten waren, werd een late bezoeker van het kerkhof soms opgeschrikt door blauwe dwaallichtjes. Dat was methaan dat uit de aarde opsteeg, gemengd met een geringe hoeveelheid fosfine (PH3). Wanneer dat mengsel
in contact kwam met de lucht, ontvlamde het spontaan. Afb. 56 Mijngas kan ontploffingen veroorzaken.
Ook het gevreesde mijngas, dat – gemengd met lucht – in steenkoolmijnen ernstige ontploffingen (‘grauwvuur’) kon veroorzaken, bevatte methaan. Aangezien het gas kleur- en geurloos is, moesten mijnwerkers uiterst waakzaam zijn voor explosies. Om die reden
IN
namen mijnwerkers vaak een kanarie in een kooi mee in de schachten. Wanneer er mijngas aanwezig was, stierf de kanarie alvorens groot gevaar voor de mijnwerkers optrad. Op die manier konden de mijnwerkers zichzelf op tijd in veiligheid brengen.
B
Ethaan
Aardgas bevat naast methaan ook nog andere
3D
N
koolwaterstoffen. De 2de belangrijkste organische fractie is
ethaan, hoewel het beduidend minder in aardgas voorkomt dan methaan.
Aangezien ook ethaan als brandstof wordt gebruikt, schrijven we ook hiervoor de verbrandingsreactie: 2 C2H6 + 7 O2 → 4 CO2 + 6 H2O
VA
Afb. 57 Een molecule ethaan
Ethaan is een belangrijke grondstof voor de productie van andere organische stoffen zoals etheen, ethanol en ethaanzuur.
C
Propaan en n-butaan
©
3D
Afb. 58 Een molecule propaan
3D
Afb. 59 Een molecule n-butaan
Propaan en n-butaan zijn gasvormige alkanen, die gebruikt worden om bijvoorbeeld huizen te verwarmen of om fornuizen aan te steken in de keuken. De gassen worden als vloeistoffen onder druk in de handel gebracht onder de benamingen propagas en butagas. Beide gassen worden in een school ook
Afb. 60 Propaantank
78
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
vaak gebruik als mobiele opstelling bij het gebruik van een bunsenbrander.
Ook voor propaan en n-butaan schrijven we een (volledige) verbrandingsreactie: C3H8 + 5 O2 → 3 CO2 + 4 H2O 2 C4H10 + 13 O2 → 8 CO2 + 10 H2O
DEMO Verbranding propaan en n-butaan Werkwijze Je leerkracht vult een bekerglas met water en voegt afwasmiddel toe. Door middel van een lepel
IN
wordt voor een goede schuimvorming gezorgd. De leerkracht leidt met behulp van een slang
demovideo: de verbranding van propaan en n-butaan
gedurende enkele seconden gas in de oplossing en schept met natte handen een klein beetje
schuim van de zeepoplossing. Je leerkracht steekt vervolgens het schuim in brand met behulp van lucifers. Waarnemingen
Besluit
N
Het schuim schiet in brand. De hand van de leerkracht wordt niet aangetast.
Het propaan en n-butaan uit de gasleiding ontbrandt goed. Dat bevestigt dat ze licht ontvlambaar zijn en gebruikt kunnen worden als brandstof.
Als je houdt van kamperen, heb je zeker al eens gekookt op een gasvuurtje. De bekende blauwe
VA
bussen zijn gevuld met butaan. Het gas staat
onder verhoogde druk, waardoor het vloeibaar is. Wanneer zo’n bus wordt opengedraaid,
ontsnapt eerst het n-butaangas dat zich boven de vloeistof bevindt. Vervolgens verdampt een gedeelte van het vloeibare n-butaan. Die
omzetting kan pas voldoende snel gebeuren als de temperatuur van het samengeperste
n-butaan hoger ligt dan het kookpunt: -0,5 °C. Om die reden is butaan niet bruikbaar bij
vriesweer. Bergbeklimmers en wintersporters
©
gebruiken daarom propaan als campinggas. Het kookpunt van propaan is -42 °C en dat geeft dus geen problemen bij lage temperaturen.
D
Afb. 61 Koken met butaangas
n-octaan
Benzine bevat ongeveer 300 verschillende koolstofverbindingen, waarvan de meeste alkanen zijn, onder andere octaan. Octaan is een ideale brandstof voor verbrandingsmotoren: hoe hoger het octaangehalte, hoe beter. De verbrandingsreactie noteren we als volgt: 2 C8H18 + 25 O2 → 16 CO2 + 18 H2O
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
79
WEETJE Octaangehalte versus octaangetal aan de benzinepomp Er is een verschil tussen het octaangehalte en het octaangetal. Het octaangehalte duidt op de hoeveelheid octaan in benzine. Het octaangetal is een maat voor de klopvastheid van de brandstof (de mate waarin die brandstof in een brandstofluchtmengsel kan worden samengeperst zonder tot zelfontbranding te komen). De cijfers 95 of 98 die je op
n-alkaan methaan ethaan
IN
de benzinepomp aantreft, geven het octaangetal weer.
Toepassing
— brandstof om woningen te verwarmen — brandstof om woningen te verwarmen
— grondstof voor productie etheen, ethanol, ethaanzuur ...
propaan
— brandstof om woningen te verwarmen
N
— in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
n-butaan
— brandstof om woningen te verwarmen — in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
VA
De 4 kleinste n-alkanen komen voor in ruwe aardolie, zijn gasvormig bij kamertemperatuur en licht ontvlambaar. Methaan vind je daarnaast ook in aardgas en in permafrost. n-pentaan tot n-decaan zijn ook terug te vinden in ruwe aardolie, maar zijn vloeibaar bij
©
kamertemperatuur. n-octaan wordt gebruikt als brandstof voor benzinemotoren.
80
THEMA 02
HOOFDSTUK 2
AAN DE SLAG 4 Methaan wordt gebruikt als brandstof. Uit het
1 Geef de systematische naam, structuurformule,
skeletnotatie en/of brutoformule van de gegeven
derde jaar weten we dat verbranden eigenlijk het
alkanen.
reageren met zuurstofgas is. Schrijf nu zelf de
a
verbrandingsreactie.
propaan
b CH3 - (CH2)3 - CH3
c
5 Schrijf de verbrandingsreactie van octaan. Wat
d CH3 - CH3
n-butaan
f
CH3 - (CH2)6 - CH3
g h
heeft autorijden met het versterkt broeikaseffect te maken?
` Meer oefenen? Ga naar
CH3- (CH2)8- CH3
2 Koppel de juiste alkanen aan de juiste
toepassing(en) of het juiste voorkomen. 1 ethaan
N
2 propaan 3 methaan
IN
e
a komt voor in de permafrost van Siberië
b grondstof voor ethanol (drankalchohol)
VA
c campinggas
3 Geef de aggregatietoestand van de gegeven alkanen
bij 21 °C en -10 °C. In de grafiek zie je de smelt- en
kookpunten van n-alkanen in functie van het aantal koolstofatomen in de keten. a
octaan
b propaan c
butaan
©
d C18H38
THEMA 02
HOOFDSTUK 2 - AAN DE SLAG
81
HOOFDSTUK 3
Enkele andere organische stofklassen en hun toepassingen Een tweede stofklasse die we bespreken, zijn de alkenen. Die moleculen bevatten ook alleen koolstof- en waterstofatomen, net zoals de alkanen. Daarom spreken we hier ook over koolwaterstoffen. Maar niet elke
IN
koolstof is gebonden aan 4 andere atomen. Er komen dus dubbele bindingen voor tussen de koolstofatomen. We noemen alkenen daarom ook wel onverzadigde koolwaterstofverbindingen.
Alkanen waar een H-atoom vervangen wordt door een OH-groep noemt men alcoholen. De functionele groep voor de alcoholen is dus de OH-groep.
De carbonzuren bevatten zoals alcoholen ook C-, H- en O-atomen. Een alkaanzuur bevat echter 2 O-atomen
Stofklasse alkaan alkeen alcoholen
Typisch kenmerk
enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
‘C - C’
dubbele binding tussen een paar C-atomen
‘C = C’
H-atoom vervangen door OH-groep
‘- OH’
C-atoom gebonden aan een O-atoom en een OH-groep.
‘- COOH’
VA
carbonzuren
N
en heeft als functionele groep de carboxylgroep (COOH-groep), die zich achteraan in de molecule bevindt.
LEERDOELEN
L de naam van etheen en propeen geven o.b.v. een gegeven structuurformule of skeletnotatie en vice versa L de naam van methanol en ethanol geven o.b.v. een gegeven structuurformule of skeletnotatie en vice versa L de naam van methaanzuur en ethaanzuur geven o.b.v. een gegeven structuurformule of skeletnotatie en vice versa
L enkele toepassingen van etheen, propeen, methanol, ethanol, methaanzuur en ethaanzuur uit het dagelijks
©
leven en de industrie
82
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
1
Alkenen
Zoals bij de alkanen bevat de systematische naam van een alkeen alle informatie die nodig is om een formule te noteren: alkeen = =
aantal C-atomen (stam) dubbele binding tussen 1 paar C-atomen
De kleinste alkenen zijn: Systematische naam
Structuurformule
Skeletnotatie
Brutoformule
CH2 = CH2
C2H4
propeen
CH2 = CH-CH3
C3H6
of
CH3-CH = CH2
IN
etheen
Met alkenen zijn polymerisatiereacties mogelijk. Polymerisatie is het aaneenschakelen
Polymerisatie komt van de Griekse woorden poly en meros. Poly betekent veel en meros deeltje.
van verschillende onverzadigde bouwsteentjes (de monomeren) tot een lange molecule
(het polymeer). Door kleine variaties in de monomeren ontstaan steeds andere polymeren
1.1
Etheen
N
met andere nuttige toepassingen.
Etheen vormt de basisgrondstof voor het polymeer
3D
polyetheen of PE. Tijdens de synthese worden de
verschillende etheenmoleculen aan elkaar gehecht. We noemen etheen daarom het monomeer van polyetheen.
VA
Polyetheen, ook gekend onder de oudere naam poylethyleen, kent verschillende toepassingen, o.a. in het huishouden als afdekfolie en verpakkingsmateriaal (huisvuilzakken, plastic flesjes, vershoudfolie) of in de industrie bijvoorbeeld mantels
Afb. 62 Een molecule etheen
van elektrische kabels of gas-, drinkwater- en rioolwaterleidingen.
In de natuur speelt etheen een volledig andere rol. Het is namelijk een hormoon in planten en de aanwezigheid ervan stimuleert stofwisselingsprocessen zodat vruchten beginnen te rijpen. Importeurs voeren vaak onrijp fruit in en laten het
©
Afb. 63 Bananen rijpen snellen door etheengas.
bij aankomst versneld rijpen door blootstelling aan etheengas.
WEETJE
UHPE (ultra high molecular weight polyetheen) is een minder bekende maar wel ijzersterke variant van polyetheen. De kunststof wordt gebruikt in nieuwe kogelwerende vesten. Hierdoor moeten ze niet meer voorzien worden van harde geperste panelen of metalen delen. UHPE verbetert het bewegingsgemak en zorgt voor een lichtere uitvoering.
Afb. 64 Een kogelvrije vest bevat polyetheen.
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
83
1.2
Propeen
3D
Afb. 66 Flesdopjes zijn gemaakt van propeen.
IN
Afb. 65 Een molecule propeen
Propeen is de basisgrondstof voor de kunststof polypropeen (PP). Die kunststof wordt gebruikt bij de productie van yoghurtpotjes, flesdoppen en tuinmeubels. Overheden zetten sterk in op de recyclage van die kunststoffen. Gerecycleerd PP kent bijvoorbeeld toepassingen in bloembakken en auto-onderdelen.
De verschillende kunststoffen kun je op een verpakking herkennen op basis van een Europese
N
code:
Afb. 67 Europese codes voor kunststoffen
Alcoholen
VA
2
ANDERE
De organische stofklasse 'alcoholen' wordt gekenmerkt door een specifieke functie of functionele groep, namelijk de hydroxylfunctie, of de OH-groep. De hydroxylfunctie in een alcohol neemt de plaats in van een waterstofatoom in een alkaan en is ook enkelvoudig gebonden aan dat koolstofatoom.
Alcoholen bezitten dus, zoals de hydroxiden uit thema 01, een OH-groep in de brutoformule. Maar ze zijn, ondanks de aanwezigheid van de OH-groep, geen hydroxiden. De OH-groep is covalent gebonden aan het niet-metaal koolstof. In een hydroxide ontstaat een ionbinding tussen de OH-groep en het metaalion.
©
Hoe wordt de systematische naam van een specifiek alcohol nu gevormd? Voor de naamgeving van de alcoholen blijven de basisafspraken van de alkanen behouden: — De stam verwijst naar het aantal koolstofatomen. — Het achtervoegsel ‘aan’ (verkort 'an') verwijst naar de aanwezigheid van uitsluitend enkelvoudige bindingen tussen de koolstofatomen.
— In de naam wordt de functionele groep (de hydroxylfunctie) aangegeven door het achtervoegsel ‘-ol’. Dit jaar onthouden we de 2 alcoholen met de kortste structuur: Systematische naam
84
THEMA 02
Structuurformule
methanol
CH3 - OH
ethanol
CH3 - CH2 - OH
HOOFDSTUK 3
WEETJE Hoe leid je uit een formule de systematische naam af? CH3 - OH
— stam = 1 C-atoom → METH — allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid hydroxylgroep → OL De systematische naam van de molecule is methanol. CH3 - CH2 - OH
— stam = 2 C-atomen → ETH
IN
— allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid hydroxylgroep → OL
De systematische naam van de molecule is ethanol.
In de structuurformule wordt de hydroxylfunctie meestal apart weergegeven. CH3 - CH2 - OH
volledig weergeven.
N
In de skeletnotatie worden de binding met de functionele groep én de OH-groep zelf
OH
Correcte formule? Opmerking 1:
VA
We bekijken de structuurformule van ethanol: CH3 - CH2 - OH
Hierbij valt op dat het waterstofatoom apart wordt weergegeven bij het zuurstofatoom waar het een binding mee aangaat. CH3 - CH3O wordt dus niet toegepast als structuurformule om duidelijk de functionele groep te benadrukken, omdat het simpelweg niet juist is.
De structuurformule geeft weer welke atomen aan elkaar gebonden zijn; CH3 - CH3O zou
betekenen dat aan het linkse C-atoom 3 H-atomen gebonden zijn en 1 C-atoom, en aan de rechtse C een C-atoom, 3 H-atomen én een O-atoom, wat uiteraard niet kan. Opmerking 2:
De binding tussen het koolstofatoom en de hydroxylfunctie moet niet worden weergegeven.
©
De onderstaande voorstelling van ethanol is dus ook correct: CH3 - CH2OH
Opmerking 3:
De molecule ethanol moet natuurlijk wel juist gelezen worden: de hydroxylfunctie is gebonden aan het tweede C-atoom (en dus niet aan de H-atomen). Een andere mogelijke weergave is dan ook: CH3 - CH2 |
OH Schrijf zeker niet CH2-OH-CH3. THEMA 02
HOOFDSTUK 3
85
2.1
Methanol Methanol is een kleurloze, zeer giftige vloeistof
3D
(kookpunt 65 °C). Het kent verschillende toepassingen.
Afb. 68 Een molecule methanol
Je vindt het in de handel vooral als methylalcohol,
IN
(brand)spiritus of brandalcohol. Waarschijnlijk ken je
methanol nog het best als brandstof voor de sfeervolle
fonduestelletjes tijdens de kerstperiode. Sommige mensen gebruiken methanol om hun barbecue aan te steken, maar
dat is geen goed idee. Methanol is heel licht ontvlambaar en brandt met een bijna kleurloze vlam.
Afb. 69 Methanol als brandstof in een fonduestel
Er wordt momenteel heel wat wetenschappelijk onderzoek
N
gedaan naar meer ecologische brandstoffen. Fijn stof maar vooral de CO2-uitstoot zorgt voor milieuproblemen en
klimaatverandering. De wetenschap focust zich daarbij op
Afb. 70 Methanol als ecologische brandstof voor auto’s
het gebruik van nieuwe technologie (brandstofcellen), maar ook op nieuwe brandstoffen. Door bijvoorbeeld het gebruik van methanol als brandstof in auto’s kan de CO2-uitstoot
VA
gehalveerd worden. Methanol wordt door middel van een ingenieus motorsysteem gesplitst in koolstof, waterstofgas en zuurstofgas. Via brandstofcellen wordt er vervolgens energie geleverd voor de aandrijving van de wagen. Je leert alles over brandstofcellen in de derde graad.
Methanol is heel goed oplosbaar in water en is een oplosmiddel voor organische stoffen, zoals lijmen, verven en vetten.
©
Afb. 71 Methanol als oplosmiddel voor verf
Afb. 72 Methanol als grondstof voor het maken van geneesmiddelen
86
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
In de industrie wordt methanol gebruikt als grondstof voor het maken van oplosmiddelen, kunststoffen (bv. bakeliet), kleurstoffen en geneesmiddelen.
WEETJE Tijdens de drooglegging in de Verenigde Staten stookten mensen massaal illegaal alcohol. Er ontstond vaak methanol tijdens de bereiding. Omdat het allemaal stiekem moest verlopen, gebeurde dat proces tijdens de nacht, bij maanlicht. Moonshine is in de Verenigde Staten dan ook een gekende uitdrukking voor illegaal gestookte, sterke drank. Methanol is heel giftig. Het wordt in ons lichaam omgezet tot methanal of formol. Die
IN
chemische stof maakt het enzym dat nodig is voor het metabolisme in het netvlies, inactief en tast de oogzenuw aan, met blindheid tot gevolg. Eén slok methanol kan bovendien dodelijk zijn.
3D
Ethanol is een kleurloze vloeistof (kookpunt 78 °C) die zich
N
2.2 Ethanol
VA
in alle verhoudingen mengt met water.
Afb. 73 Een molecule ethanol
Wat men in de omgangstaal met ‘alcohol’ bedoelt, is bijna altijd ethanol. Daarom duiden we het vaak aan met de naam ‘gewone alcohol’. Het is één van de oudst bekende stoffen.
Afb. 74 Ethanol is een synoniem voor alcohol.
©
Het bekendste bereidingsproces van ethanol wordt gebruikt
Afb. 75 Ethanol ontstaat bij de productie van bier.
bij de productie van alcoholische dranken, zoals bier. Via een ingewikkeld proces wordt glucose vrijgemaakt uit granen, vooral uit gerst. Gistcellen gebruiken die glucose als voedingsbron en breken het (in de afwezigheid van zuurstofgas) af tot ethanol en koolstofdioxide: C6H12O6 → 2 C2H5OH + 2 CO2 ↑
glucose → ethanol + koolstofdioxide
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
87
WEETJE Het alcoholgebruik bij jongeren is de laatste jaren sterk toegenomen. Vooral het bingedrinken (meer dan 5 alcoholconsumpties op korte tijd voor mannen en 4 voor vrouwen) komt meer en meer voor. Jongeren spreken vooral over ‘comazuipen’. Afb. 76 Jongere is bewusteloos door alcoholgebruik.
Alcohol wordt nog steeds sociaal aanvaard als genotsmiddel. Er bestaat echter een onmiskenbare
relatie tussen alcoholgebruik en het aantal verkeersdoden. Ook alcoholisme komt meer en meer voor en dat in alle lagen van de bevolking.
IN
De overheid probeert dan ook het alcoholgebruik bij de bevolking opnieuw te verlagen. Vooral tijdens feestperioden, bv. kerst, lanceert de
overheid campagnes, zoals BOB, of verhoogt ze de
frequentie van de alcoholcontroles. Een rechter kan tegenwoordig zelfs een alcoholslot laten plaatsen
in de auto van een chauffeur die regelmatig wordt betrapt op dronken rijden. Pas wanneer een
Afb. 77 Alcoholcontrole bij bestuurders
N
alcoholtest negatief is, kan de chauffeur zijn auto starten.
Ons bloed neemt heel snel ethanol op en verspreidt het vervolgens over de weefsels, dus ook de hersenen. De concentratie aan alcohol in de uitgeademde lucht is evenredig met het alcoholgehalte in het bloed. Een eenvoudige ademtest volstaat dan ook voor een snelle
VA
controle van een chauffeur.
Ethanol wordt ook gebruikt als ontsmettingsmiddel. Volgens de aanbevelingen van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) moeten desinfecterende hydroalcoholische oplossingen, bedoeld voor gebruik in de gezondheidszorg, ten minste 70 % ethanol bevatten om doeltreffend te zijn tegen bacteriën en
Afb. 78 Ethanol als ontsmettingsmiddel
bepaalde virussen. Onder de naam biobrandstof wordt ethanol ook steeds meer gebruikt als energiebron voor wagens. Soms wordt in auto’s ook
©
een mengsel van verschillende brandstoffen gebruikt, bv. 60 % ethanol, 33 % methanol en 7 % benzine.
Afb. 79 Ethanol als brandstof
Afb. 80 Ethanol als oplosmiddel voor cosmetica en parfum
88
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
Ethanol wordt ook ingezet als oplosmiddel, bijvoorbeeld in cosmetica en parfums.
WEETJE Tijdens het gistingsproces kan het alcoholgehalte maar tot (ongeveer) 14 % gebracht worden, aangezien we niet in staat zijn om dranken met een nog hogere concentratie te maken. Voor de productie van sterkere dranken (bv. cognac 40-60 %) maakt men gebruik van destillatie om het alcoholgehalte te verhogen. Zo worden sterke dranken, zoals jenever, cognac en whisky, gemaakt. Omdat er in de industrie ook ethanol wordt gebruikt en men de accijnzen wilt ontwijken, worden vaak andere chemische stoffen zoals methanol toegevoegd aan de ethanol. Die gedenatureerde alcohol is ondrinkbaar en kan dus accijnsvrij door de industrie worden aangekocht. De methanol en andere toevoegingen zijn zelfs door destillatie heel moeilijk te
3
Carbonzuren
IN
verwijderen.
De organische stofklasse 'carbonzuren' wordt gekenmerkt door een specifieke functie of functionele groep, namelijk de carboxylfunctie of de COOH-groep:
O H
N
C
O
Carbonzuren bezitten dus, zoals de hydroxiden uit thema 01, een OH-groep in de brutoformule. Maar ze zijn, ondanks de aanwezigheid van de OH-groep, geen hydroxiden. De OH-groep
is namelijk covalent gebonden aan een koolstofatoom dat ook nog een dubbel gebonden
VA
zuurstofatoom heeft.
Hoe wordt de systematische naam van een specifiek carbonzuur gevormd? Voor de naamgeving van de carbonzuren blijven de basisafspraken van de alkanen behouden:
— De stam verwijst naar het aantal koolstofatomen.
— Het achtervoegsel ‘aan’ verwijst naar de aanwezigheid van uitsluitend enkelvoudige bindingen tussen de koolstofatomen.
— In de naam wordt de functionele groep (de carboxylfunctie) aangegeven door het achtervoegsel ‘zuur’.
— Er wordt geen positiecijfer genoteerd, omdat we de nummering van de keten starten aan de
©
kant van de carboxylfunctie.
Dit jaar onthouden we de 2 kleinste carbonzuren: Systematische naam
Structuurformule
Triviale naam
methaanzuur
HCOOH
mierenzuur
ethaanzuur
CH3 - COOH
azijnzuur
THEMA 02
HOOFDSTUK 3
89
WEETJE Hoe leid je uit een formule de systematische naam af? H - COOH — stam = 1 C-atoom → METH — allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid carboxylgroep → ZUUR De systematische naam van de molecule is methaanzuur.
— stam = 2 C-atomen → ETH
IN
CH3 - COOH
— allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid carboxylgroep → ZUUR
De systematische naam van de molecule is ethaanzuur.
Merk op dat het koolstofatoom uit de carboxylfunctie wordt meegeteld in de stamnaam.
VA
3D
N
3.1 Methaanzuur
Afb. 81 Een molecule methaanzuur
Methaanzuur is een kleurloze vloeistof met een prikkelende geur die de huid kan aantasten. Misschien denk je dat je methaanzuur niet kent, maar je bent zeker weleens gebeten door een mier. De irriterende jeuk die je dan voelt, wordt veroorzaakt door de chemische stof die het insect op je huid spuit: methaanzuur. Daarom spreken we ook van mierenzuur. Mierenzuur komt ook voor in de haren van de brandnetel en is verantwoordelijk voor het brandende gevoel als je huid met die plant in contact komt.
©
In het verleden onttrokken leerlooiers mierenzuur aan mierennesten; men meende toen dat het de urine van mieren was om de huiden te bewerken. Naast mieren gebruiken nog andere insecten, zoals bijen en wespen, mierenzuur om zich te verdedigen.
90
THEMA 02
Afb. 82 Een mier spuit methaanzuur of mierenzuur.
HOOFDSTUK 3
Afb. 83 In de haren van de brandnetel zit mierenzuur.
3.2 Ethaanzuur Net als methaanzuur is ethaanzuur een kleurloze vloeistof met
3D
een prikkelende geur. Door de langere koolstofketen heeft het een iets hoger kookpunt dan methaanzuur. De triviale naam is azijnzuur. Zuiver ethaanzuur wordt ook ijsazijn genoemd. Het stolt bij 17 °C en heeft dan het uitzicht van ijs. Afb. 84 Een molecule ethaanzuur
Keukenazijn is een verdunde oplossing (5-8 %) van ethaanzuur. Het wordt o.a. gebruikt om mayonaise en vinaigrettes te maken. In de Oosterse keuken wordt vaak gebruikgemaakt van
IN
rijstazijn van gefermenteerde rijst. Afb. 85 In keukenazijn zit een verdunde oplossing van ethaanzuur.
Azijn wordt ook gebruikt als conserveermiddel voor
LABO 03
voedingswaren. Op de verpakking vind je het terug onder de
code als bewaarmiddel: E260. Enkele voedingswaren worden zelfs bewaard in een volledige azijnzuuroplossing: augurken, haring, Afb. 86 Augurken worden bewaard in een azijnzuuroplossing.
N
olijven en uien. De kenmerkende zure smaak herken je zeker.
ORGANISCHE STOFFEN
ALKENEN
ALCOHOLEN
VA
ALKANEN
CARBONZUREN
bestaan
bestaan enkel uit
bestaan uit
bestaan uit
enkel uit C-en
C-en H-atomen;
C,H,O-atomen; bevat
C,H,O-atomen; bevat
H-atomen
bevat een dubbele
een -OH-groep
een -COOH-groep
— Methanol
— Methaanzuur
binding
vertakt
— Etheen
CH22 = CH2
• grondstof voor de kunststof
©
onvertakt
polyetheen (PE)
• plantenhormoon
— Propeen CH3 - CH = CH2
• grondstof voor de kunststof polypropeen (PP)
CH3 - OH
• brandstof (spiritus)
• oplosmiddel
• grondstof voor oplosmiddelen, kunststoffen … • ecologische brandstof (auto) — Ethanol CH3 - CH2 - OH
• drankalcohol • ontsmettingsmiddel • oplosmiddel
H - COOH • triviale naam: mierenzuur • zuur bij verdediging insecten • plantenextract (netels) • gebruikt bij het looien van leer
Ga naar de ontdekplaat en ontdek nog meer toepassingen van alkenen, alcoholen en carbonzuren.
— Ethaanzuur CH3 - COOH
• triviale naam: azijnzuur • conserveermiddel
• brandstof
THEMA 02
ontdekplaat: organische stofklassen
HOOFDSTUK 3
91
THEMASYNTHESE
kennisclip 1u/VB
kennisclip 2u
ORGANISCHE STOFKLASSEN — bindingsmogelijkheden C-atoom: 4 bindingen, niet noodzakelijk 4 bindingspartners — soorten formules: brutoformule, (beknopte) structuurformule, skeletnotatie — telwoorden stam naamgeving (indicatie voor het aantal C-atomen): 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 meth-eth-prop-but-pent-hex-hept-oct-non-dec
— bestaan enkel uit C-en H-atomen — enkelvoudige bindingen — naamgeving en formulevorming alkanen:
IN
ALKANEN
•
ALK = stam (aantal C-atomen)
•
AAN (= alleen maar enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen) n-alkaan
methaan
Toepassing
— brandstof om woningen te verwarmen
ethaan
— brandstof om woningen te verwarmen
N
— grondstof voor productie etheen, ethanol, ethaanzuur …
— brandstof om woningen te verwarmen
propaan
— in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
n-butaan
— brandstof om woningen te verwarmen
VA
— in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
De 4 kleinste n-alkanen komen voor in ruwe aardolie, zijn gasvormig bij kamertemperatuur en licht ontvlambaar. Methaan vind je daarnaast ook in aardgas en in de permafrost.
n-pentaan tot n-decaan zijn ook terug te vinden in ruwe aardolie, maar zijn vloeibaar bij kamertemperatuur.
©
n-octaan wordt gebruikt als brandstof voor benzinemotoren.
92
THEMA 02
SYNTHESE
ALKENEN
ALCOHOLEN
CARBONZUREN
Kenmerken — bestaan enkel uit C-en H-atomen
— bestaan uit C-H- en O-atomen
— bestaan uit C-H- en O-atomen
— bevat een dubbele binding
— bevat een OH-groep
— bevat een COOH-groep
Eigenschappen, voorkomen en toepassingen in het dagelijks leven Methanol
Methaanzuur
CH2 = CH2
CH3 - OH
H - COOH
— grondstof voor de kunststof
— brandstof (spiritus)
— triviale naam: mierenzuur
— oplosmiddel
— zuur bij verdediging insecten
— grondstof voor oplosmiddelen,
— plantenextract (netels)
polyetheen (PE) — plantenhormoon
IN
Etheen
kunststoffen …
— gebruikt bij het looien van leer
— ecologische brandstof (auto) Propeen
Ethanol
CH3 - CH = CH2
CH3 - CH2 - OH
CH3 - COOH
— drankalcohol
— triviale naam: azijnzuur
— ontsmettingsmiddel
— conserveermiddel
N
— grondstof voor de kunststof polypropeen (PP)
Ethaanzuur
— oplosmiddel
©
VA
— brandstof
THEMA 02
SYNTHESE
93
94
IN
N
VA
©
THEMA 03
CHEMISCH REKENEN
Om zelf mayonaise te maken, is het belangrijk om de juiste hoeveelheden van de ingrediënten te gebruiken: 1 eierdooier, 1 eetlepel mosterd, een snuifje zout … Eenheden zoals een ‘snuifje’ of een ‘eetlepel’ zullen we echter in de chemielessen niet gebruiken. In de keuken kun je nog spelen met de hoeveelheden van ingrediënten, in de chemie is dat niet zo. Reagentia moeten in zeer nauwkeurige hoeveelheden worden samengevoegd.
mosterd
IN
zout
suiker
N
ei
VA
olie
©
citroensap
` Hoe kun je te weten komen welke hoeveelheden van stoffen met elkaar reageren? ` En hoe ga je die stofhoeveelheden afwegen? De massa van atomen is immers veel te klein. We zoeken het uit!
?
VERKEN JE KUNT AL ...
3CO2
•
•
de historische evolutie
•
index
IN
Coëfficiënt
uitleggen dat stoffen
•
uitleggen wat een
van de atoommodellen
in een welbepaalde
van Dalton tot en met
verhouding reageren
Bohr begrijpen;
en toelichten dat de
van een oplossing
de evolutie van de
voorgetallen daar
omschrijven.
atoommodellen
een rol bij spelen.
de stofeigenschappen
VA
N
chronologisch weergeven.
oplossing is.
•
©
JE LEERT NU ...
•
de juiste
•
uit de samenstelling
•
de concentratie
stofhoeveelheden
van de moleculen of
afmeten hoewel de
formule-eenheden
massa’s van een atoom
afleiden welke
en een molecule
stofhoeveelheden
met de concentratie
bijzonder klein zijn.
met elkaar reageren.
na het toevoegen of
berekenen van een oplossing; •
verklaren wat er gebeurt
het verwijderen van oplosmiddel.
96
THEMA 03
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa Het atoom is het kleinste deeltje dat nog alle eigenschappen van het element bezit. Niet-metalen binden via atoombinding tot moleculen, tot zuren en niet-metaaloxiden bijvoorbeeld. Metalen en niet-metalen binden thema 01 al hebt geleerd. LEERDOELEN
IN
onderling via een ionbinding. De metaaloxiden, de hydroxiden en de zouten binden op die manier, zoals je in
L het verband aantonen tussen de relatieve en absolute massa van atomen
L de molecuulmassa van een molecuulverbinding of de formulemassa van een ionverbinding uit de
1
Atoommassa
N
atoommassa’s berekenen
Je weet al dat het gecombineerde atoommodel van Bohr-Rutherford een atoom beschrijft met
VA
een kern, bestaande uit neutronen en protonen, en schillen met elektronen rond die kern. — Atomen van hetzelfde element hebben altijd
hetzelfde aantal protonen en elektronen, maar
elektronenschillen
elektronen
3D
kunnen een verschillend aantal neutronen bevatten.
— De relatieve atoommassa Ar van een element is
Synoniemen:
de verhouding tussen de absolute atoommassa en de eenheidsmassa (u).
Unit = eenheidsmassa = atomaire massa-eenheid
protonen en neutronen Afb. 87 Het schillenmodel van Bohr-Rutherford
Een proton heeft een massa van 1,6726231 · 10-27 kg, net iets minder dan de massa van een neutron.
©
De massa van een elektron is verwaarloosbaar klein: slechts
1 van de massa van een proton. 2 000
Om het rekenen wat te vereenvoudigen, werd de unit (u) als eenheid gedefinieerd: — De unit is de standaard om massa aan te duiden op atomair of moleculair niveau. Het werd gedefinieerd als 1 de van de massa van het 12C-isotoop en bedraagt 1,66 · 10−27 kg. 12 — Bij benadering kunnen we de unit gelijkstellen aan de massa van een proton of aan die van een neutron. Vorig jaar leerde je al dat het volstaat om de massa van het aantal protonen en neutronen van een atoom samen te tellen om het massagetal te berekenen:
THEMA 03
HOOFDSTUK 1
97
— De massa van het atoom (massagetal A) is de som van het aantal protonen (Z) en van het aantal neutronen (N).
X
A Z
A (massagetal) = Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen) VOORBEELD ABSOLUTE ATOOMMASSA BEREKENEN
We berekenen de absolute atoommassa, uitgedrukt in unit, van een magnesiumatoom met
Absolute atoommassa
12 neutronen:
Symbool: Aa
Mg heeft 12 protonen (Z) en dus 12 (A-Z) neutronen. De massa is dus: A = Z + N = 24 u Omgerekend naar kg is dat dan: Aa(Mg) = 24 u · 1,66 · 10−27 kg = 4 · 10-26 kg u 24
oplossing voor vinden.
IN
Zo’n kleine massa is onmeetbaar voor om het even welk instrument. Daar moeten we een
Bovendien kunnen atomen van hetzelfde chemische element, dus met hetzelfde aantal protonen, een verschillend aantal neutronen in de kern hebben. Zo zullen niet alle magnesiumatomen 12
neutronen in de kern hebben. We spreken in dat geval over isotopen. Als er meerdere isotopen bestaan van eenzelfde element, dan kunnen we de atoommassa van een element niet zomaar
Symbool: <Ar>
gelijkstellen aan die van één bepaalde isotoop. We moeten de atoommassa van een element dan bepalen door rekening te houden met het procentueel voorkomen van elke isotoop. We spreken dan over de gemiddelde relatieve atoommassa. We ronden in berekeningen de gemiddelde
N
Gemiddelde relatieve atoommassa
relatieve atoommassa <Ar> steeds af op 1 cijfer na de komma.
De gemiddelde relatieve atoommassa
atoomnummer (Z)
is het ‘gewogen gemiddelde’ van alle
VA
relatieve atoommassa’s van de
voorkomende isotopen. In het PSE
wordt bij elk element <Ar> vermeld.
2
12
symbool
naam
elektronegatieve waarde (EN)
1,2
Mg
magnesium
24,31
gemiddelde relatieve atoommassa (<Ar>)
Afb. 88 De gemiddelde relatieve atoommassa van magnesium
Molecuulmassa
Je weet nu hoe de massa van een atoom wordt berekend, maar hoe bereken je de massa van een molecule die uit verschillende soorten atomen bestaat?
©
Vergelijk het met een zak snoepjes: om de totale massa van de snoepjes te berekenen zul je de massa van elk soort snoepje moeten kennen en het aantal snoepjes per soort. Ook moleculen bestaan uit een welbepaalde combinatie van meerdere atomen. Die atomen kunnen tot verschillende elementen behoren. Om de gemiddelde massa van een molecule of de molecuulmassa te berekenen, volstaat het de som te nemen van de gemiddelde atoommassa's van alle atomen in de molecule.
98
THEMA 03
HOOFDSTUK 1
VOORBEELD MOLECUULMASSA BEREKENEN — de molecuulmassa van 1 molecule zwavelzuur (H2SO4): •
2 waterstofatomen
•
1 zwavelatoom
•
4 zuurstofatomen m(H2SO4) = = (2 · 1,0 u) + (1 · 32,1 u) + (4 · 16,0 u) = 98,1 u
Uitgedrukt in kg is dat: m = 98 · 1 u · 1,66 · 10
−27
Afb. 89 Zwavelzuur
kg = 1,63 · 10-25 kg u
•
1 waterstofatoom
•
1 stikstofatoom
•
3 zuurstofatomen
IN
— de massa van 1 molecule salpeterzuur (HNO3):
m(HNO3) = (1 · 1,0 u) + (1 · 14,0 u) + (3 · 16,0 u) = 63,0 u
3
Formulemassa
Afb. 90 Salpeterzuur
N
Uitgedrukt in kg is dat: kg = 1,05 · 10-25 kg m = 63,0 u · 1,66 · 10−27 u
In een verbinding opgebouwd uit metalen en niet-metalen worden de gevormde ionen samengehouden door een ionbinding. Die stof noemen we een ionverbinding.
Voor ionverbindingen kunnen we dezelfde methode toepassen, alleen gebruiken we nu de formule-eenheid: de steeds wederkerende eenheid uit het ionrooster.
VA
Zouten vormen bijvoorbeeld geen aparte moleculen. We spreken hier dan ook beter over de formule-eenheidsmassa of kortweg de formulemassa. Die wordt bepaald door de som van de gemiddelde massa’s van de ionen die we uit die formule-eenheid nemen. De berekening van de formulemassa verloopt analoog aan die van de molecuulmassa. We maken geen onderscheid tussen de massa van een ion en een atoom. Het verschil tussen beide is namelijk maar een aantal elektronen meer of minder, en elektronen hebben een verwaarloosbare massa. VOORBEELD FORMULE-EENHEID NATRIUMSULFAAT (Na2SO4)
m(Na2SO4) = (2 · 23,0 u) + (1 · 32,1 u) + (4 · 16,0 u) = 142,1 u
©
Uitgedrukt in kg is dat: kg = 2,36 · 10-25 kg m = 142,1 u · 1,66 · 10−27 u
Afb. 91 Natriumsulfaat
— massagetal (A) = som van het aantal protonen en neutronen — gemiddelde relatieve atoommassa (<Ar>) = gewogen gemiddelde van de atoommassa's van de voorkomende isotopen
— molecuulmassa = som van de atoommassa's van de samenstellende atomen — formulemassa = som van de massa's van de ionen in de formule-eenheid
Opnieuw merken we dat de massa van een molecule of formule-eenheid onmeetbaar klein is, net als de atoommassa. Hoe meten we het dan wel? We zoeken een oplossing! THEMA 03
HOOFDSTUK 1
99
AAN DE SLAG 1 Noteer de correcte naam van de verbindingen en
bereken hun molecuul- of formulemassa. a
CaSO4
b NaNO3 c
MgF2
d Fe2O3 e
Ag2S
kennen, hebben een massa van ongeveer 98 u. Over welke zuren gaat het? 3 Bereken de molecuul- of formulemassa van de
moleculen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
O2
b S8 c
H2
e f g
N
d MgO
IN
2 Twee van de ternaire zuren die je in thema 01 leerde
SiCl4
H2SO4
Al(lO3)3
4 Bereken de molecuul- of formulemassa van
VA
de onderstaande chemische stoffen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
CaCO3
b Sil4 c
Be(OH)2
d Al2(HPO4)3
©
` Meer oefenen? Ga naar
100
THEMA 03
HOOFDSTUK 1 - AAN DE SLAG
HOOFDSTUK 2
De mol en het getal van Avogadro De massa van een molecule of formule-eenheid is onmeetbaar klein. Er moet dus worden overgegaan naar een veelvoud moleculen of formule-eenheden, zodat we de massa wel kunnen afmeten met dagdagelijkse meetapparatuur. Geen enkel meetinstrument is immers in staat om, met zo’n precisie, zo’n kleine massa te
IN
meten. We moeten op een of andere manier naar de eenheid gram kunnen overstappen. LEERDOELEN
L uitleggen met voorbeelden wat een mol materie is met behulp van de constante van Avogadro
L op basis van een gegeven formule, uit een gegeven massa de stofhoeveelheid in mol berekenen en omgekeerd
1
N
L het verband tussen stofhoeveelheid en molaire massa toepassen
De mol als eenheid en de molaire massa
In vakgebieden worden veel verzamelnamen gebruikt om een hoeveelheid deeltjes te omschrijven. Verzamelnaam
Aantal deeltjes
©
VA
Voorwerp
Mol komt van het Latijnse woord moles wat ‘stapel’ of ‘hoop’ betekent.
een paar schoenen
2 schoenen
een dozijn eieren
12 eieren
een bak bier
24 flesjes bier
een riem papier
500 vellen papier
in de chemie:
6,02 · 1023 moleculen
1 mol keukenzout
keukenzout
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
101
De mol is de hoeveelheid materie die evenveel deeltjes bevat (atomen, moleculen …) als er atomen zijn in 12 gram van het 12C-isotoop. Talloze experimenten tonen aan dat 1 mol = 6,02 · 1023 deeltjes. Dat aantal is beter gekend als het getal van Avogadro (NA),
vernoemd naar de Italiaanse fysicus Amadeo Avogadro.
Als we het getal samen met zijn eenheid beschouwen, spreken we over de constante van Avogadro: 6,02 · 1023 deeltjes mol Welke soort materie je ook wilt afmeten, het gaat telkens over hetzelfde aantal deeltjes. Het aantal mol slaat dus op het aantal deeltjes van een stof. Dat kunnen erg zware atomen zijn (zoals uranium) maar ook erg lichte atomen (zoals waterstof). We gebruiken het symbool ‘n’ om
IN
het aantal mol (de stofhoeveelheid) aan te duiden, maar de getalwaarde van de constante van Avogadro heeft nog een groter voordeel. Dat wordt zo dadelijk duidelijk.
Een hoeveelheid van een stof kunnen we dus op meerdere manieren omschrijven: — via de massa van die stof (m), uitgedrukt in gram (g)
— via het aantal deeltjes van die stof (N), uitgedrukt in het aantal moleculen, atomen, formule-eenheden …
N
— via het aantal mol van die stof (n), uitgedrukt in mol
De mol is een eenheid, een verzameling van NA of 6,02 · 1023 deeltjes. Stofhoeveelheid
Symbool
Eenheid
N
deeltjes
massa
m
g
molhoeveelheid
n
mol
constante van Avogadro
NA
VA
deeltjesaantal
deeltjes mol
Let op: De hoeveelheid mol gaat over een gigantisch groot aantal deeltjes!
Zoals je weet, maken 6 nullen een miljoen, 1 000 miljoen is een miljard. Verder is
©
1 000 miljard een biljoen, 1 000 biljoen is
een biljard en 1 000 biljard is een triljoen. 1 000 triljoen is dan weer een triljard. We komen dus aan 602 triljard deeltjes in 1 mol: 602 000 000 000 000 000 000 000 deeltjes!
102
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
106 = 1 000 000 109 = 1 000 000 000 1012 = 1 000 000 000 000 1015 = 1 000 000 000 000 000 1018 = 1 000 000 000 000 000 000 1021 = 1 000 000 000 000 000 000 000
WEETJE Als je 1 mol papier, hoe dun de vellen ook zijn, opeenstapelt, kun je 80 keer de afstand tussen de aarde en de maan (384 400 km) overbruggen, heen én terug.
Als je 1 mol donuts verdeelt over het aardoppervlak, wordt de aarde
IN
bedekt met een mantel donuts van 8 km hoog.
Als je 1 mol basketballen bezit, kun je er een nieuwe planeet mee vormen, even groot als de aarde.
N
Als je 1 mol euromunten krijgt op de dag van je geboorte en je elke seconde van je leven 1 miljoen munten uitgeeft, dan heb je op je
VA
sterfdatum nog steeds 99,99 % van je kapitaal in bezit.
Nu we weten hoeveel deeltjes een mol omvat, kunnen we steeds de omzettingen tussen het aantal mol (n) en het aantal deeltjes (N) makkelijk maken door gebruik te maken van de formule: aantal deeltjes = aantal mol ·
N
= n · NA
aantal deeltjes mol
Let wel goed op dat het aantal deeltjes en de stofhoeveelheid in mol over hetzelfde gaat! VOORBEELDVRAAGSTUK
©
Hoeveel atomen zuurstof zitten er in 3 mol CO2 ? Gegeven: n(CO2) = 3,00 mol Gevraagd: N(O) Oplossing:
Uit de stofhoeveelheid CO2 die gegeven is in mol,
berekenen we het aantal deeltjes (moleculen) CO2.
CO2 Afb. 92 Koolstofdioxide
N(CO2) = n · NA
= 3,00 mol . 6,02 · 1023 moleculen mol = 1,81 · 1024 moleculen CO2
Maar elke molecule CO2 bevat 2 atomen zuurstof. Het aantal atomen zuurstof in 3 mol CO2 of in
1,81 · 1024 moleculen CO2 is dus gelijk aan 1,81 · 1024 · 2 = 3,62 · 1024. Er zitten dus 3,62 · 1024 atomen zuurstof in 3 mol CO2.
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
103
TIP Vergelijk met een zak kersensnoepjes: Je kunt enerzijds het aantal snoepjes berekenen, maar er kan ook gevraagd worden naar het aantal kersen, dan moet je de hoeveelheid snoepjes nog met 2 vermenigvuldigen.
Bij berekeningen ronden we tussenresultaten niet af: we rekenen steeds verder met de exacte uitkomst van een vorige bewerking. Zorg er wel voor dat je uiteindelijke resultaat de juiste hoeveelheid beduidende cijfers heeft!
de massa van 1 12
⇩
IN
De getalwaarde 6,02 · 1023 , of 1 mol, is zeer precies berekend: van het 12C-atoom = 1 unit
· 12
de massa van 1 C-atoom 12
⇩
· NA
de massa van 1 mol 12C-atomen
=
12 unit
⇩
6,02 · 1023 · 12 unit
⇩
N
⇩
=
⇩
1 unit = 1,66 · 10−27 kg
6,02 · 1023 · 12 · 1,66 · 10−27
= 12 · 10-3 kg = 12 g
VA
de massa van 1 mol 12C-atomen
kg u
Op het eerste gezicht is het een ingewikkelde berekening om te komen tot een zeer bruikbare
conclusie: De massa van 1 mol deeltjes is gelijk aan de getalwaarde van de massa van een atoom, molecule of formule-eenheid, met de eenheid gram in plaats van unit. De massa van 1 mol deeltjes noemen we in het kort ook wel de molaire massa (M). VOORBEELD MOLECUULMASSA OMZETTEN IN MOLMASSA
1 molecule fosforzuur (H3PO4)
©
⇩
heeft een massa van
98,0 unit
⇩
· NA
1 mol fosforzuur
heeft een massa van
Stofhoeveelheid n
98,0 g Massa m
1 mol Zn
65,4 g
1 mol Fe
55,8 g
1 mol CuSO4
159,6 g = m(Cu) + m(S) + m(O) = 63,6 g + 32,1 g + 4 · 16,0 g
1 mol MgCl2
95,3 g = m(Mg) + m(Cl)) = 24,3 g + 2 · 35,5 g
104
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
De molaire massa: — De grootheid krijgt het symbool M.
g . mol — De numerieke waarde van de molaire massa van een atoom is steeds dezelfde als die van g . de atoommassa, maar de eenheid unit kan gewoon vervangen worden door mol
— De eenheid voor de molaire massa is
WEETJE Je vraagt je misschien af hoe Avogadro aan dat getal 6,02 · 1023 is gekomen. Is hij beginnen te tellen? Nee, Avogadro kwam tot die waarde door de dichtheid van een stof, de
IN
relatieve atoommassa van de bindende elementen en de
grootte van de eenheidscel in het ionrooster te vergelijken.
Met de huidige nauwkeurigste meetapparatuur kan het getal
van Avogadro nu al tot 8 cijfers na de komma bepaald worden: de meest nauwkeurig gemeten waarde is 6,02214179 · 1023.
Afb. 93 Ionrooster
Je kunt het vergelijken met de schatting van het aantal
toeschouwers op een plein waar een evenement plaatsvindt. Als je weet hoe groot het plein is en hoe dicht de
N
toeschouwers bij elkaar staan, kun je bij benadering bepalen hoeveel volk er aanwezig is. Gelukkig zijn atomen in een
kristal ordelijker gerangschikt dan toeschouwers op een plein en kunnen wetenschappers daarom precieze berekeningen
Afb. 94 Toeschouwers op een festival
uitvoeren. Naargelang de bron (de politie of de organisator) lopen de schattingen over het
VA
aantal toeschouwers soms ver uiteen. Het aantal atomen per mol is echter altijd NA!
2
Omrekeningen gram / mol / aantal deeltjes
Als we dezelfde methode gebruiken als bij de berekening van de massa (in unit) van 1 molecule of formule-eenheid, kunnen we ook de molaire massa van stoffen berekenen door de som te
Molaire massa
nemen van de molaire massa’s van de opbouwende atomen in een molecule. Bij ionverbindingen
symbool: M g eenheid: mol
wordt met 1 mol van de stof 1 mol formule-eenheden bedoeld, want die stoffen vormen geen aparte moleculen. De werkwijze om te komen tot de molaire massa M van een formule-eenheid is identiek. We berekenen de molaire massa M opnieuw door de som te nemen van de molaire
©
massa’s van de opbouwende ionen in een formule-eenheid. VOORBEELDVRAAGSTUK 1
Wat is de molaire massa van 1 mol chloorgas (Cl2)?
Gegeven: n(Cl2) = 1 mol Gevraagd: M(Cl2) Oplossing:
1 mol Cl2-moleculen bevat 2 mol Cl-atomen. g g = 71 M(Cl2) = 2 · 35,5 mol mol
Afb. 95 Chloorgas
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
105
2
Wat is de molaire massa van 1 mol calciumchloride (CaCl2)?
Gegeven: n(CaCl2) = 1 mol Gevraagd: M(CaCl2)
Afb. 96 Calciumchloride
Oplossing: 1 mol formule-eenheden CaCl2 bestaat uit 1 mol Ca2+-ionen en 2 mol Cl--ionen. Herinner je je dat
de massa van elektronen verwaarloosbaar is? De massa van ionen en atomen kunnen we dus aan elkaar gelijkstellen. g g g m(Ca) + 2 · 35,5 m(Cl) = 111,1 M(CaCl2) = 1 · 40,1 mol mol mol Er wordt niet altijd naar de molaire massa gevraagd. Soms gaat het over een grotere met de molaire massa (M).
m=n·M — m = massa (g)
N
— n = stofhoeveelheid (mol) g ) — M = molaire massa ( mol
IN
stofhoeveelheid dan 1 mol. Het volstaat dan natuurlijk om het aantal mol (n) te vermenigvuldigen
VOORBEELDVRAAGSTUK 1
Wat is de massa van 3 mol zwavelzuur (H2SO4)?
Gegeven: n(H2SO4) = 3 mol Gevraagd: m(H2SO4)
VA
Oplossing:
1 mol H2SO4 bevat:
— 2 mol H-atomen
Afb. 97 Zwavelzuur
— 1 mol S-atomen
— 4 mol O-atomen a
We berekenen de molaire massa van H2SO4:
g g g + 1 · 1 m(S) + 4 · 4 m(O) mol mol mol g g g + 1 · 32,1 + 4 · 16,0 = 2 · 1,0 mol mol mol g = 98,1 mol
M(H2SO4) = 2 · m(H)
©
b Nu we de molaire massa (M) van H2SO4 berekend hebben, kunnen we ook de massa (m) van 3,0 mol berekenen door gebruik te maken van de formule m = n · M: g = 294,3 g m(H2SO4) = 3 mol · 98,1 mol
106
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
2
Wat is de massa van 2,5 mol magnesiumsulfaat (MgSO4)?
Gegeven: n(MgSO4) = 2,5 mol Gevraagd: m(MgSO4) Oplossing: 1 mol magnesiumsulfaat bestaat uit 1 mol Mg2+-ionen en 1 mol sulfaationen SO42-.
1 mol SO42--ionen bestaat op zijn beurt uit 1 mol zwavelatomen (S) en 4 mol zuurstofatomen (O). g g g + 1 m(S) + 4 m(O) mol mol mol g g g + 1 · 32,1 + 4 · 16,0 = 1 · 24,3 mol mol mol g = 120,4 mol
M(MgSO4) = 1 m(Mg)
m(MgSO4) = 2,5 mol · 120,4
IN
De massa van 2,5 mol MgSO4 berekenen we opnieuw met de formule m = n · M: g = 301,0 g mol
We kunnen nu dus een gegeven stofhoeveelheid in mol omzetten naar zowel een aantal deeltjes van die stof, als naar de massa in gram van die stof. Als we echter een aantal deeltjes van een stof willen omzetten naar een aantal gram, dan zullen we altijd eerst de eenheid mol moeten
N
omrekenen! Aantal deeltjes (N) → mol (n) → massa (m) VOORBEELDVRAAGSTUK
of
massa (m) → mol (n) → aantal deeltjes (N)
Hoeveel atomen zuurstof zitten er in 426,0 gram difosforpentaoxide (P2O5)?
P fosfor
O zuurstof
VA
Gegeven: m(P2O5) = 426,0 g
Gevraagd: N(O)
Oplossing: a
We berekenen de molaire massa van P2O5:
Afb. 98 Difosforpentaoxide
g g + 5 · m(O) mol mol g g m(P) + 5 · 16,0 m(O) = 2 · 31,0 mol mol g = 142,0 mol
M(P2O5) = 2 · m(P)
©
b We zetten de gegeven stofhoeveelheid (massa m, in gram)
nu om naar het aantal mol door het te delen door de molaire massa van P2O5: n=
m M
n(P2O5) =
426,0 g = 3,0 mol g 142,0 mol
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
107
c
Die molhoeveelheid (n) zetten we vervolgens om naar het aantal moleculen P2O5 door het te vermenigvuldigen met NA:
N = n · NA N(P2O5) = 3,0 mol P2O5 · 6,02 · 1023
moleculen = 1,806 · 1024 moleculen mol
Er zitten 1,806 · 1024 moleculen P2O5 in 426,0 g P2O5. Er zitten 5 atomen zuurstof in 1 molecule P2O5. Het aantal atomen zuurstof zal dus 5 keer zo groot zijn: atomen O = 9,03 · 1024 atomen O molecule
IN
N(O) = 1,806 · 1024 moleculen P2O5 · 5
Door vermenigvuldiging van de molaire massa (M, in krijgen we de totale massa uitgedrukt in gram.
g ) met de stofhoeveelheid (n, in mol) mol
Door de totale massa uitgedrukt in gram te delen door de molaire massa, krijgen we de stofhoeveelheid.
Als we van mol naar het aantal deeltjes willen overschakelen, vermenigvuldigen we de stofhoeveelheid (aantal mol) met NA (6,02 . 1023 deeltjes). Als we het aantal deeltjes
N
willen omzetten in mol, delen we door NA. n= m M
delen door molaire massa (g /mol)
VA
aantal gram m
aantal mol n
©
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
108
THEMA 03
HOOFDSTUK 2
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
n=N NA
aantal deeltjes N
AAN DE SLAG 1 Wat bevat het grootste aantal moleculen:
15 Goud is een gegeerd edelmetaal maar is op zich een
1 mol stikstofgas of 1 mol zuurstofgas?
te zacht edelmetaal om er sieraden mee te maken. Daarom gebruikt men een legering van goud met
2 Bevat een mol stikstofgas evenveel atomen als
andere metalen. Het gehalte goud dat de legering
moleculen? 3 Hoeveel mol vertegenwoordigt 6,00 g zuurstofgas?
dan bevat drukt een juwelier uit in ‘karaat’, oftewel 1 ste massadeel goud. 24 karaat is dus zuiver 24 goud, maar voor sieraden wordt meestal 18-karaats goud gebruikt. Anke draagt een oorringetje van 18-karaats goud. Naast goud bevat het oorringetje
4 Wat is de massa van 0,1 mol waterstofgas?
IN
enkel nog koper. Anke zegt dat het oorringetje meer
5 Hoeveel moleculen bevat 3,55 g chloorgas?
goudatomen dan koperatomen bevat. Heeft ze gelijk? Bewijs met een berekening.
6 Hoeveel mol vertegenwoordigt 3,4 g ammoniak
(NH3)?
16 Vul de tabel aan met behulp van het PSE. In de
eerste rij vind je alvast een voorbeeld.
7 Wat is de massa van 2,8 mol ammoniumfosfaat
(NH4)3PO4?
bekend: a
HNO3: N = 2,41 · 1024 formule-eenheden
b K2SO3 : n = 1,5 mol c
NaCl: n = 3,2 mol
d H2O: m = 1 000,0 g C3H8 : m = 176,0 g
a
Bereken van elke stof de ontbrekende grootheden:
10 Bereken de massa van 5,00 mol calciumsulfaat. 11 Hoeveel ionen zijn aanwezig in 28,6 g
©
magnesiumchloride?
12 Hoeveel kaliumionen zijn aanwezig in 19,55 g
kaliummetaal?
13 Hoeveel zuurstofatomen zijn aanwezig in 50,0 g
natriumsulfiet Na2SO3?
14 Hoeveel mol vertegenwoordigen 3,01 · 1024
6,02 · 1023
c
190,6 g
MgCl2
17 Vul de tabel aan met behulp van het PSE. In de
eerste rij vind je alvast een voorbeeld.
deeltjes (N), massa (m).
9 Bereken de massa van 0,200 mol stikstofgas.
Fe
130,8 g
79,8 g
molaire massa (M), stofhoeveelheid (n), aantal
elektronen?
12,04 · 1023
Af te wegen massa
b CuSO4
VA
e
Zn
Aantal deeltjes
N
8 Van de volgende stoffen is telkens 1 gegeven
Atomen/ moleculen
Atomen/ moleculen
Zn a
Stofhoeveelheid (in mol) 2,0
130,8
Fe
55,8
b CuSO4
0,50
c
2,0
MgCl2
Af te wegen massa (in g)
18 De productie van methaangas (CH4) door koeien
wordt door wetenschappers beschouwd als een van de oorzaken van globale opwarming, omdat het gas het broeikaseffect versterkt. Gemiddeld produceert een koe 400 g methaangas per dag. Hoeveel moleculen CH4 komen zo vrij in de lucht?
` Meer oefenen? Ga naar
THEMA 03
HOOFDSTUK 2 - AAN DE SLAG
109
HOOFDSTUK 3
Stoichiometrische vraagstukken Het is belangrijk dat we bij een chemische reactie weten welke hoeveelheid van een bepaalde stof reageert met een hoeveelheid van een andere stof. De berekening van de verhoudingen waarin stoffen reageren noemen we stoichiometrie.
IN
LEERDOELEN
L het verband leggen tussen mol, molaire massa en molaire concentratie aan de hand van eenvoudige stoichiometrische berekeningen L stoichiometrische vraagstukken oplossen
VOORBEELD VERBRANDINGSREACTIE VAN MAGNESIUM
Wanneer we magnesium (Mg) verbranden, vormt er zich een fel wit licht en ontstaat een wit poeder: magnesiumoxide (MgO). De reactie ziet er als volgt uit:
VA
Stoichiometrie is afkomstig van de Griekse woorden stoicheion, wat ‘element’ betekent, en metron, wat ‘verhouding’ betekent.
De molverhouding
N
1
2 Mg
a
→ 2 MgO
Wat leren we uit de reactievergelijking? 2 atomen Mg
Afb. 99 Bij verbranding van Mg ontstaat een wit poeder.
+ O2
+ 1 molecule O2
→ 2 moleculen MgO
b Als we alles vermenigvuldigen met bijvoorbeeld een factor 500, dan kunnen we verhoudingsgewijs stellen dat:
©
2 atomen Mg
· 500
1 000 atomen Mg
c
+ 1 molecule O2
→ 2 moleculen MgO
· 500
+ 500 moleculen O2
· 500
→ 1 000 moleculen Mg
Als we die redenering doortrekken, kun je ook stellen dat:
2 · 6,02 · 1023 atomen Mg + 6,02 · 1023 moleculen 02 → 2 · 6,02 · 1023 moleculen MgO of nog korter:
2 mol Mg reageert met 1 mol O2
110
THEMA 03
HOOFDSTUK 3
tot 2 mol MgO
1
PERIODIEK SYSTEEM VAN DE ELEMENTEN IIa atoomnummer (Z) elektronegatieve waarde De molverhouding, oftewel de verhouding waarin stoffen met elkaar reageren, wordt gegeven 2
1
2,1
H
door de voorgetallen uit de reactie. Let op: die voorgetallen geven echter 12 nooit 1,2informatie over de
1,01 3
stofhoeveelheid die je ter beschikking hebt!
1,0
Li
2
lithium
6,94
Va0,9 15
11
3 Na
,5
natrium
22,99 19 7
0,8 3,0
K N
4
,8
kalium stikstof
37 15
39,10 14,01 0,8 2,1
P 5 Rb
,8
rubidium fosfor
20 8
1,0 3,5
21 9
1,3 4,0
22 10
M(O2) = 2 · 16,0
Ca O
Sc F
calcium scandium zuurstof fluor M(MgO)
38 16
40,08 16,00 1,0 2,5
2 Mg
39 17
44,96 19,00 1,2 3,0
Y Cl
Sr S
+
1,5
Vb 5 23
1,6
g g = 32,0 mol mol
Ti Ne
V
VIb 6
VIIb 7
24
1,6
25
Cr
20,18
40 18
O2
1,4
41
Zr Ar
1,6
Nb
strontium zwavel
yttrium chloor
88,91 35,45
87,62 32,07
zirkonium argon
Ba Se
La Br
= 48,6 g magnesium barium seleen
137,3 78,96
niobium
91,22 39,95
42
→
1,8
g 1 mol 1,3 · 32,0 73 1,5 mol
Hf Kr
Ta
hafnium krypton
138,9 79,90
178,5 83,80
VOORBEELD SYNTHESE VAN WATER 0,7 0,9 1,1 104 1,9 88 52 2,1 89 53 2,5 54
Fe
44
2,2
Ru
Bi
bismut
209,0
84
2,0
85
2,2
m
,2
o
m
moscovium
86
Po
{
At
Rn6
210
222
palladium
102,9
106,4
Ts
Og7
Ir
289
289
289
Er
erbium
167,3 100
Tm
2 mol · 18,0 thulium
168,9 101
Fm
mol
Yb
Lu
173,0
175,0
Md
2,2
platina
Pt
Au
H
180,9
183,9
186,2
190,2
192,2
195,1
197,0
2
106
107
Sg
108
dubnium
1,1
seaborgium
59
Ce
1,1
Pr
Bh
109
Hs
bohrium
60
hassium
1,2
Nd
61
110
Mt
meitnerium
268
62
1,2
Pm Sm
cerium
praseodymium
neodymium
promethium
samarium
140,1
140,9
144,2
(145)
150,4
1,5
Th
Pa
232,0
231,0
92
2 H2
+
1,4
U
O2
93
→
1,3
Np
94
1,3
2 H2O
Pu
238,0
237
244
mol
goud
111
Ds
112
Rg
darmstadtium
röntgenium
281 272 demovideo: elektrolyse 63 64
Eu
Gd
Merk op dat je,
mendelevium
nobelium
lawrencium
257
258
259
262
gadolinium
te
151,9
157,3
1
als controle bij je
berekeningen, altijd
95
1,3
96
de wet van behoud
Am
Cm
van massa kunt
toepassen: de som
americium
curium
van de massa’s247 van 243
de reagentia = de som van de massa’s van de reactieproducten.
THEMA 03
T
europium
Lr
fermium
C
cope
65
103
No
80
iridium
g = 36 g water. molytterbium lutetium 102
79
1
osmium
g 1,2 En 69dus 21,2 71 1,2zal reageren met 1 mol · 32,0 g = 32 g zuurstofgas tot g waterstofgas · 2,0 70 = 4 1,1
68
2,2
ca
renium
= 80,6 g magnesiumoxide
Jelivermorium leerde ook altennessine de molhoeveelheid formule: m =plutonium n·M ganesson omzetten thoriumin de massahoeveelheid protactinium uraanmet de neptunium
288
78
C
Re
Db
Os
2,2
zilver
6 48
W
→
2116 mol waterstofgasmoleculen mol 91 117 118 zullen dus 90met 11,3 zuurstofgasmoleculen reageren tot 2 mol water. actiniden
Lv
107,9
rhodium
77
1,9
Ag
101,1
2,2
63,55
47
Pd
ruthenium
Z
koper
wolfraam
Bijpolonium uitbreiding isastaat dat ook zo voor een groot aantal lanthaniden radon deeltjes: 209
2,2
30
Cu
58,69
46
98
74→
1,9
nikkel
technetium
g 2 mol75· 40,3 1,9 76 1,7 mol
29
I 1
tantaal
105
58
zuurstofgas tot 2 moleculen water.
©
Mc
131,3
Ib 11
Ni
95,94
Twee moleculen waterstofgas reageren met 1 molecule
groepen
115
126,9
1,9
molybdeen
VA 1,9
127,6
2,2
Rh
De omgekeerde reactie wordt 261 in brandstofcellen gebruikt of elektrische 226,0 227 262 266bij hybride264 277auto’s:
rutherfordium xenon
28
58,93
45
223 121,8
83
Rf Xe
actinium jood
1,9
kobalt
55,85
1,9
Tc
elektriciteit werd gesplitst in zuurstofgas en waterstofgas. radium telluur
VIlIb 10
Co
ijzer
54,94
43
27
Vorig schooljaar heb je de elektrolyse van water uitgevoerd, waarbij water met behulp van
,8
Ac I
1,8
Fr 7 Sb
francium antimoon
Ra Te
26
mangaan
2 MgO
Mo
92,91
= 32,0 g zuurstofgas
lanthaan broom
VIlIb VIlIb 8 9
Mn
g g g vanadium= 40,3 chroom + 16,0 = mol mol mol 47,87 50,94 52,00 titaan neon 24,3
1,5
We berekenen de massa’s door gebruik te maken van de formule m = n · M
132,9 74,92
87 51
relatieve atoommassa (Ar)
9,01
VIa1,2 VIIa 2 g M(Mg) = 24,3 mol 16 17 Mg He IIIb IVb magnesium helium 3 4 24,31 4,00 12
cesium arseen
m
magnesium
beryllium magnesiumoxide ontstaat er? Uit het periodiek systeem halen we de volgende info:
g mol · 24,3 0,9 1,1 0,7 2,0 256 34 2,4 57 35 2,8 72 36 mol
55 33
symbool
1,5
VOORBEELD MAGNESIUMOXIDE
85,47 30,97
As 6 Cs
,8
Mg 0 naam 24,31 18 met hoeveel gram zuurstofgas en hoeveel Hoeveel gram Be gram magnesium reageert 4
IN
waterstof
N
1
HOOFDSTUK 3
111
97
B
ber
2
Vraagstukken waarbij 1 stofhoeveelheid is gegeven
VOORBEELDVRAAGSTUK vademecum: vraagstukken oplossen
Gebluste kalk of calciumhydroxide reageert met 4,5 mol salpeterzuur tot calciumnitraat en water. Hoeveel gram gebluste kalk (Ca(OH)2) kan hiermee reageren en hoeveel gram calciumnitraat (Ca(NO3)2) kan er dan ontstaan?
We schrijven de reactie met de correcte formules en voorgetallen, zodat de reactievergelijking klopt. Gegeven:
Ca(OH)2 —
+
2 HNO3
→
Ca(NO3)2
+
2 H2O
Uit de reactievergelijking, en meer bepaald uit de voorgetallen, leid je de
IN
molverhouding af: 1 mol calciumhydroxide reageert met 2 mol salpeterzuur. Er wordt dan 1 mol calciumnitraat gevormd en 2 mol water.
—
Je hebt m(HNO3) = 283,5 g Gevraagd:
— m(Ca(OH)2)
— m(Ca(NO3)2) Oplossing: a
Schrijf onder de reactievergelijking de molverhouding waarin de stoffen reageren: +
2 HNO3
→
Ca(NO3)2
N
Ca(OH)2
1 mol
+
2 mol
1 mol
→
+
+
2 H2O
2 mol
b Schrijf de gegeven stofhoeveelheid (in dit geval massa m) onder de betreffende stof : +
Ca(OH)2
1 mol
+
2 mol
→
c
Ca(NO3)2
1 mol
→
+ +
2 H2O
2 mol
4,5 mol
VA
2 HNO3
Met de berekende stofhoeveelheid in mol (n) vinden we, door gebruik te maken van de
molverhouding, de andere stofhoeveelheden in mol: +
Ca(OH)2
1 mol
+
2 HNO3
2 mol
→
Ca(NO3)2
1 mol
→
+ +
2 H2O
2 mol
2,25 mol 4,5 mol 2,25 mol 4,5 mol /2
/2 ·1
©
d Zet ten slotte de gevonden stofhoeveelheden om in de gevraagde eenheid gram door opnieuw gebruik te maken van de molaire massa M. g g g g + 2 · 16,0 + 2 · 1,0 = 74,1 mol mol mol mol g = 166,7 g m(Ca(OH)2) = n · M = 2,25 mol · 74,1 mol g g g g + 2 · 14,0 + 6 · 16,0 = 164,1 M(Ca(NO3)2) = 40,1 mol mol mol mol g = 369,2 g m(Ca(NO3)2) = n · M = 2,25 mol · 164,1 mol
M(Ca(OH)2) = 40,1
112
THEMA 03
HOOFDSTUK 3
We weten dus nu dat er 166,7 g gebluste kalk of Ca(OH)2 kan reageren met de 4,5 mol
salpeterzuur of HNO3 en dat er dan maximaal 369,2 g calciumnitraat of Ca(NO3)2 kan worden
gevormd.
Let op: de berekende hoeveelheid calciumnitraat is inderdaad de maximale hoeveelheid die we zouden kunnen bekomen. In de praktijk zal een reactie nooit een rendement van 100 % hebben. Voorlopig laten we dat buiten beschouwing en berekenen we steeds de maximale hoeveelheden.
TIP — Als je wilt controleren of je berekeningen juist zijn, dan kun je de wet van behoud van
IN
massa toepassen: ∑ massa’s reagentia = ∑ massa’s reactieproducten. In het voorbeeld
ontstond ook 4,5 mol water of 81,0 g water. We kijken nu of die vergelijking klopt: 166,7 g + 283,5 g = 369,2 g + 81,0 g? Beide sommen hebben 450,2 g als resultaat!
— De gegeven stofhoeveelheid is niet altijd in gram opgegeven, zo kan er ook een aantal deeltjes zijn opgegeven. Om die dan om te rekenen naar mol, gebruiken we het getal van Avogadro.
Voor het oplossen van vraagstukken met 1 gegeven stofhoeveelheid gebruik je het onderstaande
N
stappenplan:
VA
Stap 1: Lees het vraagstuk
Stap 2: Maak een analyse van gegeven en gevraagd
Stap 3: Schrijf de reactievergelijking
©
Stap 4: Zet de gegeven stofhoeveelheid om in mol
Stap 5: Pas de molverhouding toe
Stap 6: Zet het resultaat om naar de gevraagde eenheid
TIP Bij het oplossen van vraagstukken zul je ook vaak ‘de regel van drie’ toepassen. Als je weet wat de molverhouding is waarin de stoffen A en B reageren (uit de voorgetallen), dan kun je ook berekenen hoeveel mol van stof B er met 1 mol van stof A reageert. En vervolgens bereken je hoeveel mol B er reageert met de gegeven molhoeveelheid A. Bekijk het voorbeeld achter de QR-code.
THEMA 03
bijlage: de regel van drie
HOOFDSTUK 3
113
AAN DE SLAG 1 Waterstofchloride reageert met 50,0 g
BENZINE
natriumhydroxide. Daarbij ontstaan keukenzout en water. Hoeveel gram zuur heb je nodig en hoeveel
A
A < 100 g CO2/km
B
B 100 ≤ g CO2/km < 130
C
C 130 ≤ g CO2/km < 160
2 Bereken hoeveel gram kaliumhydroxide (KOH)
D
D 160 ≤ g CO2/km < 190
kan reageren met 15,75 g salpeterzuur (HNO3).
E
E 190 ≤ g CO2/km < 190
F
F 220 ≤ g CO2/km < 250
G
G ≥ 250 g CO2/km
gram zout ontstaat er? reactievergelijking: HCl + NaOH → NaCl + H2O
water. Hoeveel gram zout wordt er maximaal gevormd?
reactievergelijking: KOH + HNO3 → KNO3 + H2O 3 Hoeveel gram calciumfosfaat (Ca3(PO4)2) ontstaat
door de reactie van 2,7 mol calciumhydroxide (Ca(OH)2) met voldoende fosforzuur (H3PO4)?
Bij die reactie ontstaat naast calciumfosfaat ook water. (Ca3(PO4)2) + 6 H2O
Op basis van CO2-uitsoot
worden auto’s ingedeeld in een categorie A tot G.
a
Wat is de CO2-uitstoot van je wagen in
g ? km
b In welke klasse wordt jouw auto ingedeeld?
N
reactievergelijking: 3 (Ca(OH)2) + 2 H3PO4 →
IN
Bij die reactie ontstaan kaliumnitraat (KNO3) en
4 Wanneer een metaal en een zuur reageren, ontstaat
8 Bereken de vraagstukken aan de hand van het
stappenplan.
vaak waterstofgas. Zink reageert bv. met zwavelzuur (H2SO4) tot zinksulfaat (ZnSO4) en waterstofgas (H2).
a
zwavelzuur om 6,0 g waterstofgas te bekomen?
calciumcarbonaat in calciumoxide en
VA
uit calciumcarbonaat. Bij 500 °C ontbindt
5 Koolstofdisulfide (CS2) reageert met dizuurstof (O2)
koolstofdioxide. Calciumoxide wordt als ongebluste kalk gebruikt in de cementindustrie
tot zwaveldioxide (SO2) en koolstofdioxide (CO2).
en in de bouw. Bereken hoeveel ton
Hoeveel gram zuurstofgas moet je hebben om
calciumoxide ontstaat uit de omzetting van
38,1 g koolstofdisulfide te verbranden?
10,0 ton schelpen.
6 Butaan wordt verbrand bij gebruik van bijvoorbeeld
de gasbarbecue volgens de reactie
2 C4H10 + 13 O2 → 8 CO2 + 10 H2O. Hoeveel gram
De reactievergelijking is: CaCO3 → CaO + CO2.
b Dichloor (Cl2) kan bereid worden door zeezout (NaCl) te laten ontbinden. Daarbij wordt ook
natrium (Na) gevormd. Bereken hoeveel kilogram
te verbranden? Hoeveel gram CO2 wordt daarbij
dichloor ontstaat uit 10,0 kg zeezout.
©
zuurstofgas heb je nodig om 40,00 gram butaangas gevormd?
7 Stel dat je auto op zuiver octaan rijdt en 5 600 gram
octaan verbruikt per 100 kilometer. De verbrandingsreactie kan als volgt geschreven worden: 2 C8H18 + 25 O2 → 16 CO2 + 18 H2O
114
Schelpen bestaan voor een groot gedeelte
Hoeveel gram zink moet reageren met een overmaat
THEMA 03
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
9 Vul de zin aan met het juiste antwoord.
a
Je wilt 6,0 g zuurstofgas bereiden uit kaliumchloraat (reactievergelijking: 2 KClO3 → 2 KCl + 3 O2). De massa KClO3
die daarvoor nodig is, bedraagt … — precies 6,0 g — meer dan 6,0 g
b Je wilt 34,0 g ammoniakgas bereiden uit de reactie van stikstofgas met waterstofgas (reactievergelijking: N2 + 3 H2 → 2 NH3).
IN
— minder dan 6,0 g.
De massa H2 die daarvoor nodig is, bedraagt …
— 6,00 g — 28,0 g — 34,0 g
Je laat 28,0 g koolstofmonoxide verbranden
N
c
(reactievergelijking: 2 CO + O2 → 2 CO2).
De massa O2 die daarvoor nodig is, bedraagt …
— 16,0 g
— 32,0 g
VA
— 64,0 g
d Je laat 7,00 g etheen met dibroom reageren (reactievergelijking: C2H4 + Br2 → C2H4Br2).
De massa C2H4Br2 die hierbij ontstaat, bedraagt …
— 7,00 g
— 28,0 g — 47,0 g — 188 g
©
` Meer oefenen? Ga naar
THEMA 03
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
115
HOOFDSTUK 4
Concentratie van een oplossing Alcoholgel wordt veel gebruikt voor het ontsmetten van de handen. Om voldoende werkzaam te zijn, moet de hoeveelheid alcohol die wordt opgelost in de gel, een hoge concentratie hebben. In een labo gaan we vaak stoffen oplossen in een oplosmiddel (meestal water), omdat ze dan beter reageren.
IN
Maar het aantal gram van de oplossing geeft niet de nodige informatie over de stofhoeveelheid van het
opgeloste reagens. We moeten weten hoeveel mol of gram van de opgeloste stof er in de oplossing zit. In ons
voorbeeld van de alcoholgel is de hoeveelheid alcohol (opgeloste stof) belangrijk, niet zozeer de hoeveelheid alcoholgel (oplossing). We willen weten hoeveel alcohol er in de alcoholgel zit, dus wat de concentratie aan alcohol is. LEERDOELEN
L de verhoudingen en evenredigheden tussen massa’s, volumes en stofhoeveelheden gebruiken en molaire
N
grootheden en concentraties beschrijven
L het verband tussen stofhoeveelheid en massaconcentratie toepassen
L het verband tussen stofhoeveelheid en molaire concentratie toepassen
VA
L het verband tussen mol en molaire concentratie gebruiken in eenvoudige stoichiometrische berekeningen
1
Wat is een concentratie van een oplossing?
Een oplossing is een hoeveelheid opgeloste stof in een hoeveelheid oplosmiddel. Neem het voorbeeld van een kopje koffie waarin een klontje suiker wordt gedaan: — Het oplosmiddel is hier de koffie. — De opgeloste stof is de suiker.
— De oplossing bestaat uit gesuikerde koffie.
Je weet natuurlijk al dat de koffie zoeter zal smaken naargelang
©
je er 1, 2 of 3 klontjes suiker in oplost. Het is dus belangrijk om de concentratie van de oplossing goed te kennen. Als we de concentratie van de opgeloste stof willen kennen, dan moeten
Afb. 100 Gesuikerde koffie is een oplossing.
we de hoeveelheid van de opgeloste stof en de hoeveelheid oplossing kennen. Suiker, net als vele andere stoffen, kan in verschillende hoeveelheden opgelost worden in water. Niet alle stoffen zijn trouwens even goed oplosbaar in water. Daar komen we later op terug. De maximale oplosbaarheid kan sterk verschillen van stof tot stof. Ook voor stoffen die wel oplossen in water is de hoeveelheid stof die kan opgelost worden, niet onbeperkt. Vanaf een bepaalde concentratie treedt verzadiging op: extra toegevoegd zout zal dan niet meer oplossen maar bezinken in de oplossing.
116
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
DEMO Concentratie van oplossingen Werkwijze Je leerkracht maakt 4 oplossingen van koper(II)sulfaat. Die oplossingen herkennen we aan de
1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
IN
blauwe kleur.
demovideo: concentratie van oplossingen
2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
— bekerglas 1: 1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing — bekerglas 2: 1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
— bekerglas 3: 2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
Waarnemingen
N
— bekerglas 4: 2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
Je merkt aan de helderblauwe kleur van de oplossing hoe geconcentreerd de oplossing is (hoe donkerder blauw, hoe hoger de concentratie CuSO4). Merk op dat de inhoud van bekerglas 1 en 4 dezelfde kleur hebben. Dat komt doordat voor die bekers de verhouding van de hoeveelheid opgeloste stof tot de hoeveelheid oplossing, de concentratie dus, gelijk is:
VA
1 g CuSO4 2 g CuSO4 = 0,5 L 1L
Er zijn verschillende manieren om de concentratie van een oplossing uit te drukken, afhankelijk van in welke eenheid de hoeveelheid opgeloste stof wordt uitgedrukt. Zo kunnen we onze hoeveelheid CuSO4 uit het voorbeeld uitdrukken in gram of in mol. We spreken dan respectievelijk over de massaconcentratie of de molaire concentratie.
De verhouding tussen de hoeveelheid opgeloste stof (aantal mol n of massa m) en de
©
hoeveelheid oplossing (V) noemen we de concentratie van de oplossing (c). m g n mol . c = met eenheid of c = met eenheid V L V L
2
Massaconcentratie
Het begrip mol is natuurlijk niet bij iedereen bekend. Daarom staat voornamelijk op voedingswaren de hoeveelheid opgeloste stof vaak aangeduid in aantal gram. Als we de hoeveelheid opgeloste stof in gram uitdrukken en de hoeveelheid oplossing
in liter, dan bekomen we voor de concentratie een eenheid g van , we spreken dan over de massaconcentratie. Zo zit in L 1 glas cola van 250 mL maar liefst 27 gram suiker. 27 g g of 108 . De concentratie suiker is dus 250 mL L Afb. 101 Een glas cola bevat veel suiker.
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
117
VOORBEELDVRAAGSTUK Bereken hoeveel kaliumchloride (KCl) je moet afwegen als je 3,5 L oplossing wilt maken met een g concentratie van 60 . L Gegeven:
Gevraagd:
—
V(oplossing) = 3,5L
—
c(KCl) = 60
g L
m(KCl)
Oplossing: m en dus m = c · V V g m = 60 · 3,5 L = 210 g L
IN
c=
TIP
Let op dat je bij vloeistoffen de dichtheid niet verwart met de massaconcentratie. Dichtheid heeft niets te maken met de concentratie van de opgeloste stof.
ρ=
N
DICHTHEID MASSACONCENTRATIE massa oplossing volume oplossing
c=
massa opgeloste stof volume oplossing
De verwarring tussen beiden gebeurt omdat beide grootheden dezelfde eenheid kunnen
VA
hebben.
WEETJE
Bij voedingswaren wordt de
hoeveelheid oplossing vaak
herleid naar 100 mL, waardoor de eenheid g/100 mL wordt. Het etiket vermeldt dan de
concentratie in % (per 100 mL dus). Voor de suikerconcentratie in het
voorbeeld van het glas cola wordt
©
dat dan 108
Afb. 102 Voedingswaarden frisdrank
g 10,8 g = of 10,8 %. L 100 mL
Op het etiket van een blikje Ice Tea lezen we bijvoorbeeld hoeveel gram er van verschillende stoffen zijn opgelost in 100 ml van de drank (oplossing). Zo zit er per 100 mL Ice Tea 4,5 g suiker opgelost. In de tweede kolom staat dan hoeveel suiker er in het totale flesje van 33 cl zit. De massaconcentratie is altijd
118
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
4,5 g = 4,5 % 100 mL
3
Molaire concentratie
Chemici zullen de stofhoeveelheid altijd aanduiden met de eenheid mol. We zullen in het labo de concentratie van de oplossing daarom ook uitdrukken in het aantal mol opgeloste stof per liter oplossing: de molaire concentratie of molariteit van de oplossing — molaire concentratie = — formule: c =
n V
aantal mol opgeloste stof aantal liter oplossing
— eenheid molaire concentratie:
mol of M L
Let op:
IN
— M is het symbool voor de eenheid van molaire concentratie — M is het symbool voor de grootheid molaire massa. VOORBEELDVRAAGSTUK
We berekenen de molaire concentratie van suiker in cola. Uit het vorige voorbeeld weet je al dat een glas van 250 mL 27 gram suiker bevat. — V(oplossing) = 250 mL = 0,250 L
— m(suiker) = 27 g
Gevraagd:
c
Oplossing:
m(suiker) n(suiker) en n (suiker) = M(suiker) V(oplossing)
VA
c =
N
Gegeven:
→ c =
m(suiker) met M(suiker) = M(C12H22O11) M(suiker) · V(oplossing)
= 12 · 12,0
= 342,0
g g g + 22 · 1,0 + 11 · 16,0 mol mol mol
g mol
©
27 g g = 342,0 · 0,250 L mol mol = 0,32 L
De molaire concentratie c wordt berekend door de stofhoeveelheid uitgedrukt in mol (n) te delen door het volume oplosmiddel, uitgedrukt in L. Formule: c = n V Om massaconcentratie om te zetten in molaire concentratie, moet de massa omgerekend worden naar aantal mol. m Formule: = n M
In stoichiometrievraagstukken waarbij de reagerende stoffen opgelost zijn, kan de stofhoeveelheid berekend worden uit het volume en de concentratie van de oplossing. Je weet nu n hoe je die stofhoeveelheid kunt omzetten naar aantal mol. Aangezien c = kun je het aantal mol n V berekenen door de formule anders te schikken: n = c · V
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
119
VOORBEELDVRAAGSTUK 200 mL van een zilvernitraatoplossing van 0,0295 mol/L wordt samengevoegd met voldoende natriumchlorideoplossing. Daarbij ontstaan zilverchloride en natriumnitraat. Bereken hoeveel gram zilverchloride ontstaat: Gegeven:
AgNO3
—
c(AgNO3) = 0,0295 mol L
—
V = 200 mL
+
NaCl
→
AgCl
+
NaNO3
Oplossing: c · V = n 0,0295 mol · 0,200 L L
IN
Gevraagd: m(AgCl)
N
= 0,0059 mol 0,0059 mol
Door de molverhouding toe te passen, weten we dat er dus ook maximaal 0,0059 mol zilverchloride wordt gevormd. Met behulp van de molaire massa van g g g + 35,5 = 143,4 ) berekenen we de massa gevormd zilverchloride AgCl: AgCl (M = 107,9 mol mol mol m(AgCl) = n · M
= 0,0059 mol · 143,4
= 0,846 g
g mol
VA
LABO 04
Antwoord: Er zal in de reactie 0,846 g zilverchloride ontstaan.
oplossingen (c, V)
©
c= n V
n= m M delen door molaire massa (g /mol)
aantal gram m
120
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
aantal mol n
n=c·V N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
aantal deeltjes N delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
WEETJE Andere uitdrukkingen voor de concentratie Voor een oplossing van een vloeistof in een andere vloeistof is het natuurlijk logischer om te spreken van het aantal ml opgeloste stof per aantal liter oplossing. In dat geval spreken we over een volumeconcentratie met als eenheid mL. L Ook hier wordt bij levensmiddelen vaak gebruikgemaakt van het volumeprocent: de hoeveelheid (mL) opgeloste stof per 100 mL oplossing. Als de hoeveelheid wordt herrekend per 100 mL oplossing, spreken we dus over het volumeprocent. Voorbeeld: op een fles azijn wordt vaak vermeld dat het gaat over een oplossing van 7 %, oftewel 7 mL opgelost azijnzuur per 100 mL oplossing. Ook een fles wijn vaak 5,2 % of 5,2 mL ethanol per 100 mL bier.
IN
of bier vermeldt op die manier de concentratie aan ethanol. Voor pilsbier is dat
N
Afb. 103 Azijn
Afb. 104 Het alcoholpercentage in alcoholische dranken wordt uitgedrukt in volumepercentage: het aantal mL ethanol per 100 mL. Voor bier bedraagt dat volumepercentage ongeveer 5 % en voor wijn ongeveer 13 %.
Ook de massaconcentratie in
g g kan omgerekend worden naar , dan spreken we over L 100 mL
VA
massavolumepercentage. Tot slot kunnen we bij een mengsel van 2 vaste stoffen (bv. zout en zand) ook nog het massapercentage gebruiken: het aantal gram opgeloste stof per 100 g
©
oplossing. Al die grootheden behandelen we in de derde graad.
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
121
4
Oplossingen verdunnen en indampen
In een labo worden veel zoutoplossingen gebruikt. Maar voor verschillende proeven zijn vaak ook verschillende concentraties van de oplossing vereist. Je leerkracht zal vast en zeker wel ergens een oplossing op voorraad houden, maar de concentratie is niet altijd diegene die nodig is in een volgend experiment. Gelukkig kunnen we de concentratie van een oplossing aanpassen door: een extra hoeveelheid opgeloste stof toe te voegen: de concentratie zal nu stijgen
IN
a
b een extra hoeveelheid oplosmiddel toe te voegen: de concentratie zal nu dalen Dat noemen we het verdunnen van de oplossing.
N
applet: concentratie
VA
+ V(s)
c
een hoeveelheid oplosmiddel laten verdampen: de concentratie zal nu stijgen Dat noemen we het indampen van de oplossing.
©
Indampen is het laten verdampen van een hoeveelheid oplosmiddel zodat de concentratie van de opgeloste stof stijgt.
In een keuken proeft de kok heel vaak van de gerechten. Is de soep niet zout genoeg of net te zout? In het eerste geval zal de kok een snuifje zout toevoegen, in het tweede geval kan die de soep aanlengen met water. Indampen zou wat meer tijd in beslag nemen bij het op smaak brengen van soep, maar dat komt wel van pas bij de bereiding van sauzen.
LABO 05
Merk op dat zowel bij het verdunnen van een oplossing door toevoeging van extra oplosmiddel, als bij het indampen van een oplossing, de hoeveelheid opgeloste stof ongewijzigd blijft. Samen met n de eerder geziene formule voor concentratie (c = ) kunnen we zo de verdunningsformule afleiden: V n1 = n2
c1 · V1 = c2 · V2
122
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
VOORBEELDVRAAGSTUK Hoeveel mL water moet je toevoegen aan 150 mL waterstofchlorideoplossing (HCl) van 0,250 mol L om een oplossing van 0,200 mol te bekomen? L Gegeven: —
—
—
de beginconcentratie c1 = 0,250 mol L het beginvolume V1 = 0,150 L
de gewenste eindconcentratie c2 = 0,200 mol L
Gevraagd: Welk volume oplosmiddel moet je toevoegen (V2 - V1) ? Oplossing:
IN
c1 · V1 = c2 · V2 toepassen: 0,250 mol · 0,150 L = 0,200 mol · V2 L L
Hieruit berekenen we V2 = 0,188 L of 188 mL: V2 - V1 = 188 mL - 150 mL = 38 mL
Antwoord: Er moet 38 mL water worden toegevoegd om de concentratie te verminderen naar 0,200 mol . L
Bij het indampen van een oplossing geldt dus precies dezelfde formule c1 · V1 = c2 · V2, maar omdat
N
het volume van de oplossing na het indampen (V2) nu kleiner is dan het oorspronkelijk volume V1,
zal de concentratie c2 groter worden dan de concentratie voor het indampen (c1). Het aantal mol opgeloste stof ... voor verdunning
na verdunning
= n2
VA
n1
= c2 · V2
c1 · V1
c1 · V1 = c2 · V2
In die formule is:
— c1 = beginconcentratie van de oplossing — V1 = beginvolume van de oplossing
— c2 = concentratie van de oplossing na verdunning — V2 = Volume van de oplossing na verdunning
Let op: V2 is het eindvolume na verdunning. Vaak wordt het toe te voegen volume water
©
gevraagd. We trekken het beginvolume er dan dus weer af (V2 - V1)!
WEETJE
Als je een oplossing blijft indampen tot de maximale oplosbaarheid is bereikt, dan zal de opgeloste stof opnieuw kristalliseren. Op die techniek berust
video: zoutproductie
bijvoorbeeld de winning van zout uit zeewater. Afb. 105 Zoutproductie
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
123
5
Mengen van oplossingen met verschillende concentraties aan opgeloste stof
Door zuiver oplosmiddel toe te voegen, wijzigt de hoeveelheid opgeloste stof dus niet. Maar dat zal natuurlijk wel het geval zijn als we aan een oplossing een andere oplossing toevoegen, die ook een hoeveelheid van die opgeloste stof bevat. Als de toegevoegde oplossing hier een lagere concentratie heeft dan de eerste, zal de concentratie na samenvoegen van de oplossingen ook lager worden. Op die manier kunnen we een oplossing dus ook verdunnen. Maar let op: nu is de hoeveelheid opgeloste stof voor en na verdunning niet
n3
n2
N
n1
IN
meer aan elkaar gelijk: n1 ≠ n2
We moeten onze verdunningsformule in dit specifiek geval herwerken: Als je bij het aantal mol voor verdunning (n1) het aantal mol uit de verdunnende oplossing (n3)
optelt, krijg je een nieuw aantal mol opgeloste stof (n2):
VA
n1 + n3 = n2
Vermits het aantal mol steeds gegeven wordt door n = c . V, kun je besluiten dat: c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · V2
Het bekomen volume V2 is de som van de samengevoegde volumes V1 en V3, wat voor onze formule betekent:
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3)
Merk op dat de bekomen concentratie c2 altijd lager is dan de beginconcentratie c1, maar hoger
blijft dan de concentratie van de verdunnende oplossing c3:
©
c3 < c2 < c1
WEETJE
Vind je de koffie in de pot maar aan de slappe kant? Dan kan het helpen om een tas extra sterke espresso toe te voegen aan de pot. De koffie zal uiteindelijk sterker smaken dan de originele koffie, maar vanzelfsprekend minder sterk dan de espresso.
124
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
VOORBEELDVRAAGSTUK Welk volume zilvernitraatoplossing van 0,100 mol moet je bij 80,0 mL zilvernitraatoplossing van L 0,500 mol voegen om een oplossing van 0,200 mol te bekomen? L L Gegeven: —
c1 = 0,500 mol L
—
V1 = 80,0 mL of 0,0800 L
—
—
c3 = 0,100 mol L mol c2 = 0,200 L
IN
Gevraagd: V3 Oplossing: c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3)
(0,500 mol · 0,0800 L ) + (0,100 mol · V3) = 0,200 mol · (0,0800 L + V3) L L L Als we de vergelijking oplossen naar V3, dan bekomen we:
0,0240 mol = 0,100 mol · V3 L
N
0,0400 mol + 0,100 mol · V3 = 0,0160 mol + 0,200 mol · V3 L L
VA
V3 = 0,0240 mol = 0,240 L of 240 mL mol 0,100 L
©
Antwoord: Het volume zilvernitraatoplossing van 0,100 mol/L dat je moet toevoegen is 240 mL.
THEMA 03
HOOFDSTUK 4
125
AAN DE SLAG 10 Natriumhydroxide reageert met fosforzuur
1 Welke oplossing heeft de hoogste concentratie:
een keukenzoutoplossing met massaconcentratie g van 60 of een keukenzoutoplossing met molaire L concentratie van c = 1 mol ? L 2 Hoeveel gram natriumchloride moet je oplossen in
water om 3,00 L van een oplossing van 2,00 mol te L bereiden?
2,00 g natriumhydroxide. Wat is de concentratie in mol van die oplossing? L 4 Bereken de hoeveelheid water die je aan 1,5 L
van een calciumhydroxideoplossing van 0,80 mol L moet toevoegen om een oplossing van 0,70 mol te bekomen. L
je hebben om 100 g natriumfosfaat te vormen? Veronderstel dat het fosforzuur en de base (NaOH) elk opgelost zijn in een halve liter oplossing, wat zijn dan de concentraties van de oorspronkelijke oplossingen en van de gevormde zoutoplossing? 11 2,50 L van een calciumhydroxideoplossing
(Ca(OH)2) reageert met 2,00 L van een oplossing van hypochlorigzuur (HClO) van 3,00 mol tot L calciumhypochloriet (Ca(ClO)2) en water. Wat is de concentratie van de calciumhydroxideoplossing? Hoeveel gram zout ontstaat er?
` Meer oefenen? Ga naar
N
5 Je lost 49,0 g fosforzuur op in water en vormt
natriumhydroxide en hoeveel gram fosforzuur moet
IN
3 200 mL van een natriumhydroxideoplossing bevat
tot natriumfosfaat en water. Hoeveel gram
een halve liter oplossing. Hoeveel water moet je toevoegen om een concentratie van 0,0100 mol L te bekomen? 6 Een student moet 500 mL keukenzoutoplossing
VA
bereiden met een concentratie van 0,90 mol. L Die beschikt over 800 mL zoutoplossing met een concentratie van 1,00 mol en voldoende L demi-water. Geef een te volgen werkwijze om de gevraagde oplossing te maken.
7 Aan 300 mL keukenzoutoplossing met een
©
concentratie van 0,60 mol wordt 200 mL L keukenzoutoplossing met een concentratie van 0,40 mol toegevoegd. Wat is de concentratie van L de bekomen oplossing?
8 Welk volume zwavelzuuroplossing van 0,12
mol L
moet je aan 500 mL zwavelzuuroplossing van 0,090 mol toevoegen om een oplossing van L 0,10 mol te bekomen? L
mol L moet je toevoegen aan 2,5 L kaliumchlorietoplossing van 0,70 mol L om een oplossing van 0,60 mol te bekomen? L
9 Hoeveel liter kaliumchlorietoplossing van 0,30
126
THEMA 03
HOOFDSTUK 4 - AAN DE SLAG
HOOFDSTUK 5
Chemisch rekenen met gassen Stoichiometrie leert ons wat de kwantitatieve verhoudingen zijn waarin stoffen reageren. Dat is vrij eenvoudig te berekenen met vaste stoffen en oplossingen met een gekende concentratie. Bij sommige reacties reageren of ontstaan echter gassen. De massa van een gas is moeilijk te bepalen. We kunnen wel het volume van een gas meten, maar dat gasvolume is dan weer afhankelijk van de heersende temperatuur en druk. Hier zullen we
IN
rekening mee moeten houden bij de omzetting van de stofhoeveelheid naar de eenheid mol.
Uit het deeltjesmodel weet je al dat gassen bij een bepaalde druk en temperatuur een groter volume innemen per stofhoeveelheid dan vloeistoffen of vaste stoffen. LEERDOELEN
N
L het verband toepassen tussen stofhoeveelheid en molair volume
Ook het volume gas zullen we moeten omzetten naar een stofhoeveelheid, uitgedrukt in mol. Een gelijke molhoeveelheid van verschillende gassen neemt bij een gelijke druk en temperatuur
VA
hetzelfde volume in. Als we het volume van 1 mol gas kennen, het molaire gasvolume Vm (eenheid L ), dan kunnen we het aantal mol gas berekenen door het volume gas te delen door mol het molaire gasvolume: n= V Vm Als we de stofhoeveelheid (n) van een gas kennen, dan kunnen we door het omvormen van de formule ook het volume berekenen dat dat gas inneemt:
V = n · Vm V = 22.4 L
©
1 mol He 4.0 g He 273° K 1 atm
1 mol O2 32.0 g O2 273° K 1 atm
1 mol N2 28.0 g N2 273° K 1 atm
Afb. 106 Molair gasvolume
Gassen met een gelijke molhoeveelheid nemen bij een gelijke druk en temperatuur hetzelfde volume in: V = n · Vm THEMA 03
HOOFDSTUK 5
127
Normomstandigheden duiden we aan als n.o.
We beschouwen een gas onder normomstandigheden. We spreken over normomstandigheden
als de temperatuur i = 0 °C en de druk p = 1 013 hPa. Het molaire gasvolume is dan steeds 22,4 L . mol Als we dat getal onthouden, is het eenvoudig om vraagstukken op te lossen waarbij de reactie onder normomstandigheden plaatsvindt. We kunnen dan schakelen tussen het volume van het gas en het aantal mol door gebruik te maken van het molaire gasvolume: V Vm = 22,4 L waarbij n = V = Vm 22,4 L mol mol
VOORBEELDVRAAGSTUKKEN Bereken het volume van 15,0 g waterstofgas onder normomstandigheden.
Gegeven: —
m(H2) = 15,0 g
n.o.
—
Gevraagd: V(H2)
IN
1
V = n · Vm
N
Oplossing: m(H2) 15,0 g = n(H2) = = 7,5 mol M(H2) 2,0 g mol n.o. : Vm = 22,4 L mol
V(H2) = 7,5 mol · 22,4 L = 1,7 · 102 L mol
Bereken het volume van 25,0 g koolstofdioxidegas onder normomstandigheden.
VA
2
Gegeven: — m(CO2) = 25,0 g
— n.o.
Gevraagd: V(CO2)
Oplossing: m(CO2) 25,0 g = n(CO2) = = 0,568 mol M(CO2) 44,0 g mol n.o: Vm = 22,4 L mol
©
V(CO2) = n · Vm = 0,568 mol · 22,4 L = 12,7 L mol
128
THEMA 03
HOOFDSTUK 5
AAN DE SLAG 1 Bereken het volume van 15,0 g waterstofgas onder
normomstandigheden. 2 Bereken het volume van 25,0 g koolstofdioxidegas
onder normomstandigheden. 3 Welk volume nemen 8,0 · 1026 moleculen stikstofgas
in onder normomstandigheden? Wat is de totale
IN
massa van die moleculen? 4 Welk volume nemen 8,0 · 1026 moleculen zuurstofgas
in onder normomstandigheden? Wat is de totale massa van die moleculen?
©
VA
N
` Meer oefenen? Ga naar
THEMA 03
HOOFDSTUK 5 - AAN DE SLAG
129
THEMASYNTHESE
kennisclip 1u/VB
kennisclip 2u
CHEMISCH REKENEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN
Hoofdstuk 1: Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa gemiddelde relatieve atoommassa <Ar> =
A=Z+N
het gewogen gemiddelde van alle relatieve
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
molecuulmassa = de massa van een molecule
Grootheid
stofhoeveelheid
(aantal deeltjes)
de relatieve massa van een molecule = de som van
stofhoeveelheid
alle relatieve atoommassa's in de molecule
(aantal gram)
formulemassa = de relatieve massa van een formule-eenheid = de som van alle relatieve
Eenheid
stofhoeveelheid (aantal mol)
N
deeltjes
m
g
n
mol
N
atoommassa's van de formule
Symbool
IN
atoommassa’s van de voorkomde isotopen
stofhoeveelheid = uitdrukking voor de hoeveelheid
van een stof, dat kan in aantal deeltjes, aantal gram of aantal mol.
Hoofdstuk 2: De mol en het getal van Avogadro
constante van Avogadro = een grootheid
VA
symbool: NA
eenheid:
deeltjes mol
NA = de constante van Avogadro= 6,02 · 1023
molaire massa = molecuulmassa of
formulemassa, aangevuld met de eenheid
voordeel: 1 unit · NA= 1 g!
g mol
molverhouding = de verhouding (in mol) waarin
©
de stoffen reageren
Hoofdstuk 3: Stoichiometrische vraagstukken
vraagstukken met 1 gegeven stofhoeveelheid
130
THEMA 03
SYNTHESE
Volg het stappenplan op p. 113.
deeltjes mol
Hoofdstuk 4: Concentratie van een oplossing een oplossing = een hoeveelheid opgeloste stof in
— massaconcentratie c =
een hoeveelheid oplosmiddel concentratie = de verhouding opgeloste stof per
m g ( ) V L
— molaire concentratie c =
hoeveelheid oplossing ten opzichte van het totale
n mol (eenheid: ) V L
IN
volume van de oplossing
oplossingen (c, V) c= n V
aantal gram m
aantal mol n
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
N
n= m M delen door molaire massa (g /mol)
n=c·V
VA
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
aantal deeltjes N
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
Hoofdstuk 4: Concentratie van een oplossing
verdunningsformule met water c1 · V1 = c2 · V2
Een oplossing kun je verdunnen of indampen.
— Verdunnen met oplosmiddel: aantal mol opgeloste stof verandert niet n1 = n2 of c1 · V1 = c2 · V2 concentratie daalt c2 < c1
— Indampen: oplosmiddel verdampt, aantal mol
©
opgeloste stof verandert niet
oplossingen mengen
n1 = n2 of c1 · V1 = c2 · V2 concentratie stijgt c2 > c1
Mengen met andere oplossing, aantal mol opgeloste stof verandert wel n1 + n3 = n2
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3)
concentratie daalt of stijgt maar c3 < c2 < c1
THEMA 03
SYNTHESE
131
THEMASYNTHESE Hoofdstuk 5: Chemisch rekenen met gassen gasvolume onder normomstandigheden
i = 0°C
molair gasvolume
p = 1 013 hPa → molair gasvolume = 22,4
L mol
Gassen met een gelijke molhoeveelheid nemen bij een gelijke druk en temperatuur hetzelfde volume in.
IN
V = n · Vm
oplossingen (c, V) c= n V
aantal gram m
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
aantal mol n
N
n= m M delen door molaire massa (g /mol)
n=c·V
VA
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
n= V Vm bij n.o. Vm = 22,4 L
V = n · Vm bij n.o. 1 mol = 22,4 L
©
gassen (V, Vm )
132
THEMA 03
SYNTHESE
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
aantal deeltjes N
THEMA 04 POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID Eenden, pinguïns en heel wat andere vogels vertoeven een groot deel van hun leven op het water. Maar toch worden ze niet nat. Dat kun je mooi zien tijdens een regenbui: de waterdruppels glijden van hen af. Dat verschijnsel komt ook bij planten voor: ’s morgens of na een regenbui zie je overal druppels liggen op de bladeren. Als je de plant aanraakt, dan vallen ze er zo van af. Helaas heeft papier die eigenschap niet:
©
VA
N
IN
het wordt meteen drijfnat.
` Hoe komt het dat de veren van sommige vogels geen water opnemen en papier wel? ` Hoe komt het dat waterdruppels gemakkelijk van een plant rollen? ` Kunnen we voorspellen welke stoffen water opnemen en welke niet? ` Kunnen we voorspellen welke stoffen in elkaar oplossen? We zoeken het uit!
?
VERKEN JE KUNT AL ...
1
atoomnummer (Z)
1,0
Li
4
1,5
natrium
12
0,8
0,8
5 Rb
rubidium
0,7
1,0
Ca
calcium
21
1,0
1,2
Y
Sr
yttrium
57
1,1
1,5
Ti
titaan
Vb 5 23
1,4
Zr
1,6
Nb
niobium
91,22 1,3
24
V
1,5
VIIb 7 25
1,8
Mo
molybdeen
1,5
1,7
1,8
Tc
technetium
44
2,2
Ru
76
2,2
2,2
Rh
rhodium
2,2
29
2,2
1,9
1,9
Pd
Ag zilver
106,4 2,2
30
1,6
1,7
2,2
1,6
gallium
1,7
VIIa 17
1,8
1,8
In
1,8
Sn tin
1,8
2,0
17
1,9
zwavel
2,1
chloor
2,0
Xe xenon
131,3
2,2
wolfraam
W
Re renium
osmium
iridium
platina
Pt
Au
Hg kwik
thallium
Tl-
Pb lood
bismut
polonium
Po
At
180,9
183,9
186,2
190,2
192,2
195,1
197,0
200,6
204,4
207,2
209,0
209
210
87
0,7
7 Fr
francium
223
88
0,9
Ra radium
226,0
89
1,1
Ac
104
105
Rf
actinium
rutherfordium
227
261
Db
dubnium
6
actiniden
7
Sg
cerium
59
Bh
1,3
praseodymium
60
Hs
1,5
Pa
neodymium
Mt
62
promethium
93
Ds
1,3
Np
samarium
1,3
Pu
64
Eu
europium
150,4 94
Rg
1,3
gadolinium
Nh
terbium
66
(1,2)
Fl-
holmium
162,5
164,9 99
Cf
Mc
livermorium
68
thulium
167,3
168,9 101
Fm
radon
222
Ts
70
289 1,1
Yb ytterbium
173,0 102
Md
elektronen worden gemeenschappelijk gesteld bv. water
Og
oganesson
289 1,2
Tm
erbium
100
Es
69
Rn 118
tennessine
289 1,2
Er
Atoombindingen
86
astaat
117
Lv
moscovium
288 1,2
Ho
dysprosium
98
Bk
116
289 67
Dy
158,9 97
115
flerovium
287 1,2
Tb
157,3 96
114
nihonium
285 65
Gd
151,9 95
Cn
copernicium
272
63
113
112
röntgenium
281 1,2
Pm Sm (145)
1,4
U
111
darmstadtium
268
61
144,2 92
110
meitnerium
277 1,2
Nd
140,9 91
109
hassium
264 1,1
Pr
140,1
Th
108
bohrium
266 1,1
Ce
90
107
seaborgium
262 58
lanthaniden
106
krypton
I
tantaal
178,5
Bi
Kr
126,9 85
hafnium
138,9
goud
een zee van elektronen tussen positieve metaalionen bv. kopermetaal
54
jood
127,6
lanthaan
Ir
Metaalbindingen
83,80
2,5
137,3
Os
36
79,90
Te
84
argon
39,95
2,8
Br
broom
53
telluur
121,8
Ar
barium
Ta
18
35,45
78,96
Sb
20,18 3,0
35
seleen
antimoon
1,9
2,4
Se 52
neon
Cl-
32,07
74,92
Ne
Ba
Hf
elektronen werden overgedragen bv. natriumchloride
10
19,00 2,5
34
arseen
83
4,0
132,9
La
He
F
6 Cs
cesium
Ionbindingen
2
fluor
S
As 51
118,7 82
16
30,97 33
72,64
9
16,00 2,1
fosfor
28,09
Ge
114,8 81
3,5
O
zuurstof
P
germanium
50
8
14,01 15
silicium
32
indium
112,4 1,9
1,8
69,72
Cd
80
3,0
N
stikstof
Si
26,98
Ga 49
cadmium
107,9 79
14
aluminium
31
zink
65,38 48
7
12,01 1,5
Al-
Zn
koper
63,55 47
palladium
78
IIb 12
Cu
nikkel
58,69 46
102,9 77
1,9
Ib 11
Ni
58,93
101,1 1,9
28
kobalt
45
ruthenium
98
1,9
VIlIb 10
Co
ijzer
55,85
1,9
75
27
Fe
54,94
95,94 74
26
Mn
43
13
VIlIb VIlIb 8 9
mangaan
52,00 42
92,91 73
1,6
Cr
chroom
50,94 41
zirkonium
72
1,6
VIb 6
vanadium
47,87 40
88,91
87,62 0,9
22
Sc
44,96 39
strontium
56
1,3
IVb 4
scandium
40,08 38
85,47 55
IIIb 3
24,31 20
K
kalium
39,10 37
2,5
C koolstof
10,81
gemiddelde relatieve atoommassa (<Ar>)
1,2
magnesium
22,99 19
4
6
boor
Mg
VIa 16
4,00 2,0
B
24,31
9,01 0,9
3 Na
Va 15
helium
5
magnesium
beryllium
6,94 11
naam
Be
IVa 14
1,2
Mg
symbool
1,01
lithium
IIIa 13
elektronegatieve waarde (EN) 12
waterstof
3
2
0 18
PERIODIEK SYSTEEM VAN DE ELEMENTEN IIa 2
2,1
H
71
1,2
Lu lutetium
175,0 103
thorium
protactinium
uraan
neptunium
plutonium
americium
Am
Cm curium
berkelium
californium
einsteinium
fermium
mendelevium
nobelium
lawrencium
232,0
231,0
238,0
237
244
243
247
247
251
252
257
258
No 259
Lr 262
IN
Ia 1 1
metaalatoom
niet-metaalatoom
•
eigenschappen van
•
elementen afleiden op
•
verschillende soorten
basis van hun plaats in
verschillende soorten
mengsels beschrijven.
bindingen tussen
het PSE.
elementen bestaan.
28/01/2022 09:35
VA
N
PSE.indd 274
aangeven dat er
JE LEERT NU ...
©
?
•
dat er polaire en apolaire moleculen bestaan.
134
THEMA 04
VERKEN
•
welke krachten er tussen
•
voorspellen en verklaren
verschillende moleculen
welke stoffen in elkaar
heersen.
oplossen.
HOOFDSTUK 1
Polaire en apolaire bindingen en moleculen Een molecule is opgebouwd uit een bepaald aantal niet-metaalatomen, al dan niet van dezelfde soort. Die atomen zijn met elkaar verbonden door een gemeenschappelijk elektronenpaar. De symbolen van die
IN
atomen worden weergegeven in de formule en het aantal van elke soort wordt weergegeven door de index. LEERDOELEN
L de betekenis van elektronegativiteit begrijpen
L bepalen of een covalente binding polair of apolair is
1
N
L op basis van de chemische structuur bepalen of een molecule polair of apolair is
Het dipoolkarakter van water
Ongeveer 70 % van het aardoppervlak is bedekt met water. Organismen bestaan bovendien voor een groot deel uit water. Zonder water is er geen leven. Ook tijdens de chemielessen gebeuren heel wat proefjes in een waterige oplossing. Het is daarom belangrijk om even te kijken wat water
VA
zo speciaal maakt. DEMO
Invloed van een geladen staaf op een straal water en n-pentaan Werkwijze
demovideo: invloed van een geladen staaf op een straal water en n-pentaan
— Je leerkracht vult een buret met n-pentaan (C5H12) en plaatst er een beker onder.
— De leerkracht brengt negatieve ladingen aan op een kunststof lat of staaf door er met een wollen of zijden doek over te wrijven.
— De leerkracht opent het kraantje en houdt de negatief geladen staaf naast de straal
©
n-pentaan die uit de buret loopt.
— Door papier te wrijven over een glazen staaf, ontstaat er een glasstaaf die positief geladen is. De leerkracht opent het kraantje en houdt de positief geladen staaf naast de straal n-pentaan die uit de buret loopt.
— Je leerkracht brengt daarna achtereenvolgens een negatieve en een positieve staaf naast een waterstraal die uit een andere buret stroomt. Waarnemingen — n-pentaan wordt niet aangetrokken door de posi-
buret gevuld met n-pentaan
geladen staaf
buret gevuld met water
positief geladen staaf
buret gevuld met water
negatief geladen staaf
tief geladen staaf, maar ook niet door de negatief geladen staaf. — De straal water wordt zowel door de positief als de negatief geladen staaf aangetrokken.
Afb. 107 Invloed van een geladen staaf op n-pentaan en een straal water
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
135
Water (H2O) is een molecule opgebouwd uit
2 waterstofatomen en een zuurstofatoom.
Moleculen zijn neutraal, wat wil zeggen dat een waterdeeltje niet negatief of positief geladen is. Toch worden watermoleculen aangetrokken door zowel negatieve als positieve ladingen. Dat kan worden verklaard doordat water zowel een positief geladen als een negatief geladen zijde
Afb. 108 Watermoleculen zijn neutraal: ze zijn niet positief of negatief geladen.
of pool heeft. — Als een positieve lading in de buurt wordt gebracht van een straal water, worden de negatieve zijden van alle watermoleculen aangetrokken. Hierdoor buigt de waterstraal zich naar de positieve lading. — Als een negatieve lading in de buurt van een waterstraal wordt gebracht, trekt die de
IN
Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan! Of zoals het Engelse spreekwoord luidt: opposites attract.
positieve zijde van alle watermoleculen aan, waardoor de straal ook naar de lading afgebogen wordt.
Omdat water gekenmerkt wordt door een negatieve pool en een positieve pool, is water een voorbeeld van een polaire molecule of een dipoolmolecule.
n-pentaan wordt niet aangetrokken door een positieve of negatieve lading, omdat ze geen
N
positieve of negatieve zijde heeft. n-pentaan is dus een voorbeeld van een apolaire molecule. — Een molecule die zowel een positief geladen als een negatief geladen pool heeft, wordt een polaire molecule of een dipoolmolecule genoemd.
— Moleculen die geen positieve en negatieve pool hebben, worden apolaire moleculen
VA
genoemd.
Of een molecule polair of apolair is, hangt af van de bouw van de molecule en de mate waarin de atomen in de molecule geneigd zijn om elektronen naar zich toe te trekken. In de volgende delen zul je leren om te voorspellen of een molecule polair of apolair is.
2
De elektronegativiteit
Zoals je vorig jaar al hebt geleerd, staan sommige elementen (zoals metalen) liever elektronen af terwijl andere (zoals niet-metalen) liever elektronen opnemen. Dat hangt af van een aantal eigenschappen zoals de grootte van de positieve kernlading, het aantal elektronen en de
©
schikking van de elektronen op de schillen. Die factoren leiden tot een grotere of minder grote aantrekkingskracht op andere elektronen: de elektronegatieve waarde van een atoom.
De EN-waarde vind je terug op het PSE. 12
geneigd is om elektronen naar zich toe te trekken. De elektronegatieve waarde ligt tussen 0,7 en 4 en is een onbenoemd getal: ze heeft geen eenheid. Hoe groter de elektronegatieve waarde van een element, hoe sterker de neiging van een element om elektronen aan te trekken.
1,2
Mg
De elektronegatieve waarde of de elektronegativiteit (EN) is een onbenoemd getal dat
magnesium
weergeeft in welke mate een element geneigd is om elektronen naar zich toe te trekken.
24,31
136
De elektronegatieve waarde of de elektronegativiteit (EN) drukt uit in welke mate een element
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
3
Polariteit van de binding
Wanneer 2 atomen met eenzelfde EN gebonden zijn door middel van een atoombinding, dan trekken beide atomen even hard aan de elektronen van de atoombinding. Het gemeenschappelijk elektronenpaar bevindt zich dan perfect tussen de 2 atoomkernen. Zo’n atoombinding noemen we een apolaire atoombinding.
Afb. 109 Apolaire covalente binding
Het verschil tussen de EN van beide atomen (grootste EN – kleinste EN) duiden we aan met ΔEN.
IN
VOORBEELD ATOOMBINDINGEN IN H2 EN CS2 EN(H) = 2,1 EN(H) = 2,1
EN(S) = 2,5 EN(C) = 2,5 EN(S) = 2,5
H H
S C S
Hier bedraagt ΔEN = 0.
Als 2 atomen die verbonden zijn door een atoombinding
een verschillende elektronegatieve waarde hebben, dan zal
N
het atoom met de hoogste EN het hardst aan de elektronen van de atoombinding trekken. Hierdoor zal het bindend
elektronenpaar zich niet perfect in het midden tussen de
2 kernen bevinden, maar verschuiven naar het element met
de hoogste elektronegativiteit. Een dergelijke atoombinding
Afb. 110 Polaire covalente binding
VA
noemen we een polaire atoombinding.
Doordat de elektronen van de atoombinding nu dichter bij het atoom met de hoogste EN liggen, wordt het atoom gedeeltelijk negatief geladen. Maar omdat de elektronen van de atoombinding nog steeds gedeeld worden met het andere atoom, spreekt men van een negatieve deellading of een partieel negatieve lading. Die negatieve lading wordt aangeduid met het symbool δ-.
Het Griekse symbool δ wordt uitgesproken als delta.
Doordat de elektronen van de atoombinding nu het verst van het atoom met de laagste EN liggen, wordt het atoom gedeeltelijk positief geladen. Omdat de elektronen van de atoombinding nog steeds gedeeld worden met het andere atoom, spreekt men van een positieve deellading of een partieel positieve lading. Die positieve lading wordt aangeduid met het symbool en δ+. De grootte van de positieve en negatieve deelladingen rond een atoombinding neemt toe
©
naarmate het verschil in EN van de atomen groter wordt.
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
137
VOORBEELD HCI Waterstofchloride heeft als formule HCl. Het waterstofatoom is verbonden door een covalente binding met het chlooratoom. De EN van het element chloor bedraagt 3,0 en van het element waterstof 2,1. De waarde van ΔEN bedraagt hier 0,9. Het chlooratoom trekt het gemeenschappelijk elektronenpaar naar zich toe, waardoor het bindend elektronenpaar zich dichter bij de kern van het chlooratoom bevindt. Zo ontstaat de partieel negatieve lading van het chlooratoom. Omdat de EN van het waterstofatoom lager is dan chloor, verkrijgt waterstof een partieel positieve lading. EN(H) = 2,1 EN(Cl) = 3,0
H
CI
δ-
H CI
IN
H CI
δ+
Afb. 111 Door het verschil in EN tussen het element waterstof en chloor, verschuiven de elektronen van de atoombinding in de richting van het element chloor. Daardoor krijgt het element waterstof een partieel positieve lading en het element chloor een partieel negatieve lading.
Opgelet! De waarde ΔEN tussen de 2 elementen moet voldoende groot zijn om een polaire binding te hebben. Pas als het verschil in EN groter is dan 0,5 wordt van een polaire binding gesproken. ΔEN < 0,5 → apolair
ΔEN > 0,5 → polair
N
De waarde ΔEN geeft het verschil aan tussen de EN van de 2 atomen waartussen een atoombinding zich bevindt. Als ΔEN < 0,5, dan bevindt het bindend elektronenpaar van de atoombinding zich in het midden tussen de 2 kernen en spreken we van een apolaire
VA
covalente binding of een apolaire atoombinding.
In een molecule ontstaat tussen 2 atomen een polaire atoombinding als ΔEN > 0,5. Het bindend elektronenpaar bevindt zich dan niet perfect tussen beide atoomkernen. Door de verschuiving van het bindend elektronenpaar, krijgt het atoom met de hoogste EN een negatieve deellading (δ-) en het atoom met de laagste EN een positieve deellading (δ+).
4
Polariteit van moleculen
Dipolen of polaire moleculen zijn neutrale moleculen met zowel een positief als een negatief geladen zijde. Die positief en negatief geladen zijden zijn een gevolg van de aanwezigheid van
©
polaire atoombindingen én de ruimtelijke structuur van de molecule. Als de molecule is opgebouwd uit 2 atomen die verbonden zijn door een polaire atoombinding, dan ontstaat er een molecule met aan de ene zijde een positieve (partiële) lading en aan de andere zijde een negatieve (partiële) lading: een dipool of polaire
δ+
H
Cl
δ–
molecule. Afb. 112 Zoutzuur (HCl) is een polaire molecule. Ze heeft een positieve zijde (blauw) en een negatieve zijde (rood).
138
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
In een molecule die 2 of meerdere polaire atoombindingen bevat, zullen meerdere atomen een positieve en/of negatieve partiële ladingen hebben. Valt het centrum van de negatieve deelladingen niet samen met het centrum van de positieve deelladingen, dan heeft de molecule een positieve en negatieve zijde en is ze een dipool. Vallen de centra van de positieve en negatieve deelladingen wél samen, dan is de molecule apolair omdat er geen positieve en negatieve pool aanwezig is.
VOORBEELD WATER (H2O) EN KOOLSTOFDIOXIDE (CO2) 1
De polaire molecule water Water is opgebouwd uit 2 waterstofatomen en een zuurstofatoom. Net zoals andere moleculen heeft water een bepaalde ruimtelijke, driedimensionele structuur. De 3 atomen waterstofatomen bedraagt 104,5°.
H O H
H
O
EN (H) = 2,1
δ–
H
δ+
H
O
δ–
104,5°
H
δ+
N
EN (O) = 3,5
IN
bevinden zich niet op een rechte lijn, maar de molecule is ‘geknikt’. De hoek tussen beide
Afb. 113 De 3 atomen van de molecule water liggen niet op een rechte lijn. De molecule is geknikt.
Het zuurstofatoom heeft een hogere EN dan waterstof en trekt dus harder aan het
gemeenschappelijk elektronenpaar van de atoombinding dan het waterstofatoom. Beide bindende elektronenparen verschuiven bijgevolg in de richting van het zuurstofatoom. Het
VA
zuurstofatoom krijgt hier tweemaal een negatieve deellading (2δ-), elk waterstofatoom krijgt
een positieve deellading (δ+).
Doordat het centrum van de positieve deelladingen en het centrum van de negatieve deelladingen niet samenvallen, heeft de molecule een positieve en negatieve zijde. Water is dus een polaire molecule of dipool.
δ––
δ–
O
δ–
O
H
H
H
δ+
δ+
δ+
δ+
©
H
Afb 114 In een molecule water valt het centrum van de negatieve ladingen (rood) niet samen met het centrum van de positieve ladingen (blauw).
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
139
2
De apolaire molecule koolstofdioxide Koolstofdioxide bestaat uit een koolstofatoom dat gebonden is aan 2 zuurstofatomen. Koolstof heeft de lineaire structuur (zie thema 02) en de 3 atomen bevinden zich op een rechte lijn. Omdat zuurstof een hogere EN (3,5) heeft dan koolstof (2,5) worden de gemeenschappelijke elektronenparen van de atoombindingen naar de zuurstofatomen toe getrokken. Alle atoombindingen zijn dus polair. Doordat de elektronen van de atoombindingen dichter bij zuurstof zitten dan bij koolstof, zijn de zuurstofatomen partieel negatief geladen en het koolstofatoom partieel positief. De centra van de positieve deelladingen en negatieve deelladingen, of ladingswolken, vallen samen. Hoewel er dus polaire atoombindingen aanwezig zijn, is de molecule apolair.
O
4δ+
C
2δ-
IN
2δ-
O
O
C
O
Afb. 115 Koolstofdioxide bevat polaire bindingen waardoor partiële ladingen ontstaan (blauw=positief, rood=negatief), maar de molecule is apolair omdat het centrum van de positieve ladingen samenvalt met het centrum van de negatieve ladingen.
Wanneer een geladen voorwerp in de buurt van een dipool wordt gebracht, zullen de
N
dipoolmoleculen zich oriënteren als gevolg van die lading. Breng je een positieve lading in de
buurt van dipoolmoleculen, dan zal de negatieve zijde van alle moleculen aangetrokken worden en de positieve zijde afgestoten. Omgekeerd zal een negatieve lading de positieve zijde van dipoolmoleculen aantrekken en de negatieve zijde ervan afstoten. Dat verklaart waarom een waterstraal dus zowel aangetrokken wordt door een negatief als een positief geladen staaf.
VA
Als in een molecule enkel apolaire atoombindingen voorkomen, dan zijn er geen partiële ladingen aanwezig. De molecule bevat bijgevolg ook geen negatieve en positieve polen. Een molecule met alleen maar apolaire bindingen zal daarom altijd een apolaire molecule zijn.
VOORBEELD n-PENTAAN
De molecule n-pentaan heeft als formule C5H12.
H H H H H
H C C C C C H H H H H H
©
Afb. 116 Een molecule n-pentaan
Koolstof en waterstof hebben een verschillende elektronegativiteit. Het verschil is zo klein (ΔEN < 0,5) dat de binding als apolair wordt beschouwd. Er zijn dus geen partiële ladingen aanwezig, waardoor de molecule geen positief en negatief geladen pool heeft. n-pentaan is dus in tegenstelling tot water een apolaire molecule.
140
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
Om na te gaan of een molecule een dipool is of niet, volg je het volgende schema: Polaire bindingen aanwezig (ΔEN > 0,5)? NEE
JA
Apolaire
Valt centrum positieve
molecule
deelladingen samen met centrum negatieve deelladingen?
Apolaire molecule Schema 3 Polaire of apolaire moleculen
NEE
IN
JA
Polaire molecule
Let op dat een molecule pas een dipoolmolecule is wanneer ze aan 2 voorwaarden voldoet: Er moeten polaire bindingen aanwezig zijn.
2
De ladingscentra van de positieve en negatieve deelladingen mogen niet samenvallen.
WEETJE
N
1
Om na te gaan of een molecule een dipool is, wordt vaak gebruikgemaakt van
dipoolvectoren. Een dipoolvector is een symbolische voorstelling voor de kracht die op een elektronenpaar wordt uitgeoefend. De grootte van de vector is evenredig met het verschil in EN-waarden van beide gebonden atomen: de zin gaat van de partieel positieve naar de
VA
partieel negatieve lading.
Dipoolvectoren kun je, net zoals vectoren in de wiskunde en fysica optellen. Als de som van de vectoren, de resultante, niet gelijk is aan nul, dan dan is het een dipool(molecule) of een polaire molecule en is er een positieve en negatieve zijde aanwezig Als we de dipoolvectoren in een watermolecule verschuiven om in hetzelfde punt aan te grijpen, dan zien we duidelijk dat de resultante (in het rood) niet gelijk is aan nul. Water is duidelijk een polaire molecule, met een positieve en een negatieve zijde.
δ-
©
δ+
H
O
δ-
H
δ-
δ+
δ+
H
O
δ-
H
δ+
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
141
TIP Je kunt een polaire of apolaire binding ook als volgt voorstellen: Geiten vertegenwoordigen een polaire binding en duwen tegen of trekken aan een paal. Als de geiten sterk genoeg zijn (ΔEN > 0,5) en hun krachten elkaar niet in evenwicht houden, dan wordt de paal schuin of
In het geval van water zullen de geiten de paal omverduwen. Water is dus polair.
IN
omvergeduwd. Dan is de molecule een dipool.
In een molecule CO2 trekken
In een molecule zoals
in tegengestelde richting
bindingen aanwezig. De
én even hard. De 2 geiten
geiten duwen of trekken
werken elkaar zo tegen dat
niet. De paal blijft dus staan.
de paal blijft staan. CO2 is
De molecule CH4 is bijgevolg
beide geiten aan de paal
apolair.
N
dus een apolaire molecule.
CH4 zijn er geen polaire
— Een molecule met uitsluitend apolaire atoombindingen is altijd apolair. — Een molecule die polaire atoombindingen bevat, kan polair of apolair zijn: •
Als het centrum van de positieve deelladingen samenvalt met het centrum van de
VA
negatieve deelladingen, dan is de molecule apolair.
•
Vallen de centra van de positieve en negatieve deelladingen niet samen, dan heeft de
©
molecule een positieve en negatieve zijde. Het is een dipoolmolecule.
142
THEMA 04
HOOFDSTUK 1
AAN DE SLAG 1 Ga op zoek naar de EN in je PSE.
a
Zoek in het periodiek systeem op welk element de hoogste EN heeft.
b En welk element heeft de laagste EN? c
Orden de volgende elementen volgens stijgende EN: Al – B – Ge – Ra
na of de atoomverbinding tussen de elementen polair of apolair is. a
C&H
b H&S c
C&O
e
S&O
f
P&H
N
d O&N
IN
2 Bepaal de EN van beide elementen en ga vervolgens
3 Met welk element uit de 7de groep kan koolstof een
apolaire atoombinding vormen?
4 Bepaal of de volgende stoffen bestaan uit polaire of
VA
apolaire moleculen. a
3D
CI
b
3D
H N H
CI C CI
d
e
I
CI
S
H
3D
C
H H H
©
I
H
H
CI
c
` Meer oefenen? Ga naar
THEMA 04
HOOFDSTUK 1 - AAN DE SLAG
143
HOOFDSTUK 2
Intermoleculaire krachten Vorig jaar zijn de 3 aggregatietoestanden al aan bod gekomen. In een vaste stof zitten deeltjes op elkaar gestapeld, vaak op een zeer regelmatige manier in een rooster. Wanneer een vaste stof smelt, krijgen de deeltjes een hogere bewegingsvrijheid en rollen ze over elkaar. Als een vloeistof de kooktemperatuur bereikt, dan komen de deeltjes volledig los van elkaar en krijgen ze een nog grotere bewegingsvrijheid: ze gedragen
IN
zich nu als een gas. De aggregatietoestand van een stof bij een bepaalde temperatuur is deels een gevolg van de aantrekkingskrachten tussen de deeltjes waaruit ze is opgebouwd. LEERDOELEN
L de verschillende soorten krachten tussen moleculen onderscheiden
L uitleggen dat intermoleculaire krachten mee het kookpunt en smeltpunt van een stof bepalen
Invloed van massa en polariteit op het kookpunt van een stof
N
1
Bij kamertemperatuur zijn sommige stoffen vast, terwijl anderen vloeibaar of een gas zijn. De aggregatietoestand hangt af van het smelt- en kookpunt van de stof. In de onderstaande tabel
VA
en grafiek op de volgende pagina wordt het kookpunt van enkele stoffen weergegeven.
Reeks
REEKS 1
REEKS 2
©
REEKS 3
REEKS 4
Stof
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
De relatieve massa van de molecule
H2S
-60
34,1
H2Se
-41,25
80,98
H2Te
-2,2
129,62
PH3
-87,7
33,99
AsH3
-62,5
77,95
SbH3
-17
124,78
C2H6
-88,63
30,07
C3H8
-42
44,1
C4H10
-1
58,12
ICl
97,4
162,35
Br2
58,8
159,8
Tabel 5 Kookpunten van enkele stoffen
144
Kookpunt in °C
150
kooktemperatuur in °C
reeks 1
100
reeks 2
reeks 3
reeks 4
ICl
H2O
Br2
50
C4H10 20
40
60
molecuulmassa in unit
80
IN
0
water
100
120
H2Te 140
160
180
SbH3
C3H8
–50 H2S
C2H6
AsH3
PH3
N
–100
H2Se
Wanneer we het kookpunt van gelijksoortige, apolaire stoffen met elkaar vergelijken
(reeks 1, reeks 2 en reeks 3), valt uit de grafiek het verband tussen het kookpunt en de
molecuulmassa af te leiden: hoe hoger de massa van de deeltjes, hoe hoger het kookpunt. Dat komt doordat zwaardere moleculen moeilijker ontsnappen aan de zwaartekracht en er meer
VA
energie nodig is om de moleculen te doen bewegen. In vergelijking tot lichtere moleculen zullen zwaardere moleculen pas bij een hogere temperatuur over elkaar (vloeistof) rollen of van elkaar loskomen (gas).
Als je het kookpunt van stoffen met een gelijkaardige massa vergelijkt (reeks 4), dan valt op dat het kookpunt van polaire verbindingen of dipoolmoleculen hoger ligt dan het kookpunt van
Je kunt de relatie tussen de massa en het kookpunt vergelijken met een zwembad vol ballen. Opblaasbare strandballen zullen sneller uit het bad vliegen dan bowlingballen van eenzelfde grootte.
apolaire verbindingen. Dat komt doordat er tussen polaire moleculen sterkere intermoleculaire krachten bestaan: krachten die tussen de moleculen heersen en de moleculen bij elkaar houden. Pas als die intermoleculaire krachten verbroken worden, komen deeltjes los van elkaar. Omdat het verbreken van de intermoleculaire krachten energie kost, zullen stoffen die opgebouwd zijn uit dipoolmoleculen, hogere kookpunten hebben. Water heeft, ondanks zijn zeer lage molecuulmassa (18 unit), een bijzonder hoog kookpunt: 100 °C. Dat kookpunt ligt veel hoger dan
©
dat van verbindingen tussen waterstof en de andere elementen van de 6de groep. Het wijst erop dat er tussen watermoleculen bijzonder sterke krachten heersen die veel energie vereisen om ze te verbreken.
Die intermoleculaire krachten hebben een gelijkaardig effect op het smeltpunt van stoffen. De massa van deeltjes heeft een invloed op het kookpunt van de stof. Hoe hoger de massa, hoe hoger het kookpunt. Polaire verbindingen hebben een hoger kookpunt dan apolaire verbindingen met een gelijkaardige massa. Dat is een gevolg van het bestaan van krachten die tussen de moleculen heersen: de intermoleculaire krachten.
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
145
2
Intermoleculaire krachten
2.1
De Londonkracht of Londondispersiekracht
Apolaire moleculen hebben geen polaire bindingen en dus geen permanente negatief geladen en positief geladen pool. Je zou dus denken dat er geen elektrostatische aantrekking (aantrekking tussen + en – ladingen) tussen de moleculen is. Maar doordat elektronen continu in beweging zijn, ontstaan er kortstondig minieme ladingsverschuivingen in moleculen, waardoor de moleculen elkaar een klein beetje aantrekken. Die zwakke intermoleculaire aantrekkingskrachten noemen we de Londonkrachten of de Londondispersiekrachten. Die krachten zijn aanwezig in alle moleculen, dus ook in dipoolmoleculen, maar het zijn de enige intermoleculaire krachten in apolaire
asymmetrische verdeling van elektronen
IN
moleculen. De grootte van de Londonkracht neemt toe naarmate de molecule groter wordt.
symmetrische verdeling van elektronen
asymmetrische verdeling van elektronen
Afb. 117 Door bewegende elektronen ontstaan minieme ladingsverschuivingen, waardoor zwakke aantrekkingskrachten tussen moleculen ontstaan.
N
Door kortstondige ladingsverschuivingen ontstaan er zwakke aantrekkingskrachten tussen moleculen. Die krachten noemen we de Londonkrachten of Londondispersiekrachten.
Die aantrekkingskrachten zijn de enige intermoleculaire krachten tussen apolaire moleculen. De grootte van de krachten neemt toe met de grootte van de molecule.
1 miljoen setae
1 setae
1 000 nanohaartjes aan de top van 1 seta
gekko
©
VA
WEETJE
Gekko’s kunnen moeiteloos op verticale wanden klauteren en blijven hangen. Het maakt voor gekko’s ook niet uit of het oppervlak nat of droog, koud of warm, glad of ruw, proper of vuil is. Ze doen dat niet op basis van klauwtjes, haakjes of lijm. Nee, ze blijven voornamelijk vastgehecht aan het oppervlak door de zwakke Londonkrachten. Aan de onderzijde van elke teen bevinden zich miljoenen haarachtige structuren, setae genoemd. Op de uiteinden daarvan zitten weer honderden tot duizenden nanohaartjes of spatulae. Die haartjes maken een intens contact met het oppervlak waar ze zich aan vasthechten. Tussen de spatulae en de moleculen van het oppervlak heersen Londonkrachten. Die zijn weliswaar zeer zwak, maar door het grote aantal spatulae tellen al die krachten op. De resulterende kracht is zo groot dat 1 teen het gewicht van een ondersteboven hangende gekko aan de wand kan houden.
146
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
2.2 Dipoolkracht Polaire moleculen of dipoolmoleculen hebben een permanente positief geladen en negatief geladen pool. Je hebt al gezien dat positieve en negatieve ladingen elkaar aantrekken en gelijksoortige ladingen elkaar afstoten. Op die manier trekt de positief geladen pool van een dipoolmolecule de negatief geladen pool van een andere dipoolmolecule aan. Die intermoleculaire aantrekkingskracht noemen we de dipoolkracht of dipoolinteractie. Dipoolkrachten zijn veel groter dan de zwakke Londonkrachten, die zowel in polaire als apolaire moleculen aanwezig zijn. Het kost dan ook veel meer energie om ze te verbreken en dat verklaart waarom de kook- en smeltpunten van polaire verbindingen (dipoolmoleculen) veel hoger zijn dan die van apolaire verbindingen met een gelijkaardige molecuulmassa. Hoe groter de partiële
IN
ladingen in de molecule, hoe sterker de onderlinge aantrekking tussen de moleculen. Daarom
neemt de grootte van de dipoolkrachten toe naarmate het verschil in EN-waarde van de atomen
N
die door de atoombinding met elkaar gebonden zijn, groter wordt.
VA
Afb. 118 De tegengesteld geladen polen trekken elkaar aan, waardoor de moleculen zich op een welbepaalde manier oriënteren.
Tussen de positief geladen en negatief geladen polen van dipoolmoleculen (polaire moleculen) heersen intermoleculaire aantrekkingskrachten die we de dipoolkrachten of dipoolinteracties noemen. Die aantrekkingskrachten zijn veel groter dan de zwakke Londonkrachten. De grootte neemt toe naarmate de EN groter wordt.
2.3 Waterstofbruggen
Als het element waterstof gebonden is aan een element met een hoge elektronegatieve waarde
©
zoals N, O, Cl of F, ontstaat een zeer polaire binding. De positieve en negatieve deelladingen zijn dan zo groot dat de dipoolkracht tussen het waterstofatoom en het niet-metaal (N, O, Cl of F) zeer sterk is. Die sterke dipoolkracht geven we daarom een aparte naam: de waterstofbrug. Door de hoge EN van het zuurstofatoom verschuiven de bindende elektronenparen van beide atoombindingen in een watermolecule naar het zuurstofatoom. Het zuurstofatoom wordt hierdoor tweemaal partieel negatief geladen. Elke watermolecule kan nu door 4 waterstofbruggen verbonden worden met andere watermoleculen: — Twee waterstofbruggen ontstaan doordat de partieel positieve waterstofatomen aangetrokken worden door een vrij elektronenpaar van een zuurstofatoom van een watermolecule. — Het tweemaal partieel negatief geladen zuurstofatoom kan 2 waterstofatomen van andere watermoleculen aantrekken, waardoor 2 bijkomende waterstofbruggen ontstaan.
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
147
O
δ+
H
δ+
O
δ+
H
δ2-
O
δ+
δ+
H
δ2-
O
δ+
H
O
δ+
H
δ+
H
δ2-
O
δ+
H
δ2-
O
δ+
H
...
δ2-
O
δ+
H
...
δ+
H
δ+
O H
δ+
H
δ2-
δ+
H
H
H
δ2-
δ+
δ+
H
O
δ+
H
H
δ+
δ2-
O
δ+
H
δ2-
δ2-
H
δ+
H
δ2-
O
δ+
H
...
IN
δ2-
δ+
H
δ+
H
Afb. 119 Tussen watermoleculen bestaan sterke waterstofbruggen.
Het zijn de waterstofbruggen die verantwoordelijk zijn voor het zeer hoge kookpunt en de
oppervlaktespanning van water, want de waterstofbruggen zorgen ervoor dat de watermoleculen
N
elkaar onderling zeer hard aantrekken.
δ–
VA
waterstofbrug
δ+
δ+ H
polaire covalente binding
O
δ–
H δ–
δ+ δ–
δ+
Afb. 120 De waterstofbruggen in water zijn verantwoordelijk voor sterke onderlinge aantrekking van de watermoleculen.
Een waterstofbrug ontstaat bij polaire moleculen die waterstof gebonden hebben op een sterk
©
elektronegatief element (zoals zuurstof, stikstof, fluor). Daardoor ontstaat een zeer polaire atoombinding en grote (positieve en negatieve) deelladingen en dus een bijzonder sterke dipoolkracht tussen het waterstofatoom met de positieve deellading en het atoom met een negatieve deellading van een andere molecule.
148
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
WEETJE Als je een glas vol water schenkt, dan komt het water hoger dan de rand van het glas.
sterke bindingen tussen watermoleculen aan de oppervlakte
Dat is te danken aan de oppervlaktespanning van water. Een molecule water IN de vloeistof is aan alle zijden omringd door andere watermoleculen. De krachten die de moleculen op elkaar uitoefenen, heffen elkaar op. Bij de watermoleculen aan het wateroppervlak is dat niet het geval: hierdoor ondervinden
water moleculen in het midden van water
ze een nettokracht naar binnen toe. De
Afb. 121 Oppervlaktespanning van water
aantrekkingskrachten tussen de moleculen in
IN
het wateroppervlak zijn zelfs zo groot dat het oppervlak zich gedraagt als een vlies. Je kunt er dus een punaise of paperclip op laten drijven. Probeer het zelf eens!
De helmbasilisk of jezushagedis kan hierdoor zelfs over het water lopen, tenminste als hij er voldoende vaart achter steekt. Het vlies op het wateroppervlak is net
niet sterk genoeg om zijn gewicht te dragen, dus moet
hij ervoor zorgen dat hij zijn volgende stap heeft gezet
N
voordat zijn vorige voet doorheen het wateroppervlak breekt.
Afb. 122 De jezushagedis
Water is de enige stof op aarde die voorkomt in
3 aggregatietoestanden: vast (ijs), vloeibaar (water) en gas (waterdamp). Bij de meeste stoffen neemt
de massadichtheid (de massa per volume) af met
VA
toenemende temperatuur: door warmte zetten stoffen uit, waardoor eenzelfde volume een kleinere hoeveelheid stof bevat.
Afb. 123 Water dat bevriest, zet uit en kan glazen flessen doen breken.
Water is een buitenbeentje. Water heeft de hoogste massadichtheid bij 4 °C: 1 liter water bij 4 °C is zwaarder (en bevat meer water) dan een liter bij elke andere temperatuur. Water van 4 °C dat opwarmt, zet net als andere stoffen uit, waardoor er per liter minder water in zit. De massadichtheid neemt af.
Wanneer je water laat afkoelen onder de 4 °C, zal het uitzetten. Wie ooit al een fles of blikje met drank in de vriezer heeft gestopt, weet wellicht dat het zal barsten als het bevriest. Maar
©
hoe komt dat? 0° (ijs)
2°
T 2° D .9999
4°
15°
moleculen gerangschikt in een rooster. De waterstofbruggen houden de watermoleculen g(cm ) 1.0000 3
T 4° D 1.0000
water
T 15° D .9991
ijs T 0° D .9170 0
5
10
In vast water – ijs dus– zitten de water-
20°
15
0.9990 T 20° D .9982
op een relatief grote afstand van elkaar. Als het ijs begint te smelten, dan komen
0.9980
er moleculen los en wat dichter bij elkaar.
0.9170
Het volume water krimpt dus als het water
0.9160 20 °C
Afb. 124 Dichtheidsverloop van water. Zuiver water heeft de grootste dichtheid bij 4 °C.
smelt. Bij 4 °C zitten de watermoleculen het dichtst op elkaar. Als de temperatuur verder
toeneemt, worden steeds meer waterstofbruggen gebroken en bewegen de moleculen steeds heviger, waardoor de onderlinge afstand tussen de moleculen weer groter wordt en het water uitzet.
THEMA 04
HOOFDSTUK 2
149
AAN DE SLAG 4 Zoutzuur (HCl) heeft een kookpunt van -85 °C en
1 Welke intermoleculaire krachten zijn aanwezig
tussen:
waterstofbromide (HBr) een kookpunt van -66 °C.
a
Hoe verklaar je het verschil in kookpunt?
apolaire moleculen zoals F2, I2, H2
b polaire moleculen zonder H, zoals CO c
polaire moleculen met H gebonden op een nM
5 Een waterdruppel aan een lekkende kraan kan
soms uren blijven hangen vooraleer het plots valt.
met een lage EN zoals HI d polaire moleculen met H gebonden op een nM met een hoge EN zoals H2O, HF
Hoe komt het dat de druppel zo lang blijft hangen … en dan uiteindelijk toch valt?
dipoolinteracties (2) en/of waterstofbruggen (3) aanwezig?
6 Plat op je buik vallen in water is pijnlijk. Verklaar
IN
2 In welke moleculen zijn Londonkrachten (1),
waarom het minder pijnlijk is als je je lichaam
kaarsrecht houdt en eerst met de handen of voeten in het water terechtkomt.
a
ammoniak (NH3)
H N H H
F c
F
koolstofdioxide (CO2)
O C O d methanol (CH3OH)
7 Als je een soepbord vult met water en een paar
snuifjes peper op het water strooit, blijft de peper
VA
H
N
b fluorgas (F2)
op het oppervlak drijven (foto 1). Wanneer je
H C O
vervolgens een tandenstoker in wat afwasmiddel
H H
e
dipt en daarmee het wateroppervlak aanraakt, wijkt de peper uiteen (foto 2). Hoe kun je dat verschijnsel
joodmonochloride
CI
verklaren?
I
1
3 Propaan-1-ol en glycol hebben een gelijkaardige
massa. Propaan-1-ol kookt bij 97 °C, terwijl glycol pas kookt bij 197 °C. Hoe verklaar je dat het kookpunt van glycol hoger ligt dan dat van
©
propaan-1-ol?
H H H
H H
H C C C O
O C C O
H H H H
H H H H
Propaan-1-ol
2
Glycol
` Meer oefenen? Ga naar
150
THEMA 04
HOOFDSTUK 2 - AAN DE SLAG
HOOFDSTUK 3
Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen Mensen moeten gemiddeld anderhalve liter water drinken om de hoeveelheid water die ze dagelijks door zweet en urine verliezen, terug aan te vullen. Maar veel mensen vinden water te smaakloos. Ze verkiezen cola,
IN
limonade, koffie, thee, bier of wijn. Die dranken bestaan uit water waarin heel wat stoffen zijn opgelost.
Maar niet alle stoffen lossen goed op. We willen weten of er een verband bestaat tussen de polariteit van een stof en de oplosbaarheid in een oplosmiddel.
Een oplosmiddel is een vloeistof. Tussen de moleculen van het oplosmiddel heersen intermoleculaire
krachten. Je leerde al dat tussen apolaire moleculen zoals n-pentaan alleen zwakke Londonkrachten heersen en tussen polaire moleculen dipoolkrachten, en bij water ook nog waterstofbruggen. Die intermoleculaire
LEERDOELEN
N
krachten bepalen welke stoffen kunnen worden opgelost.
L polaire en apolaire stoffen op basis van hun oplosbaarheid in water onderscheiden L elektrolyten onderscheiden van niet-elektrolyten
L de processen ionisatie, hydratatie en dissociatie beschrijven
VA
L een ionisatie- en dissociatievergelijking opstellen
L het verband leggen tussen bindingstype en geleidingsvermogen
1
Oplosbaarheid van ionverbindingen in polaire en apolaire oplosmiddelen
LABO 06
Ionverbindingen zijn opgebouwd uit grote aantallen positieve en negatieve ionen die zich in een
LABO 07
ionrooster bevinden. De ionen worden op hun plaats gehouden door sterke elektrostatische
©
aantrekkingskrachten. Sommige ionverbindingen lossen op in polaire oplosmiddelen zoals water. Wanneer een ionverbinding in water terechtkomt, richten de watermoleculen hun positief geladen zijde (H-atomen) naar de negatieve ionen en hun negatief geladen pool (het zuurstofatoom) naar de positieve ionen. Zo ontstaan ion-dipoolinteracties. Als die krachten groter zijn dan de krachten tussen de ionen in het ionrooster, dan komen de ionen los. Het verschijnsel waarbij de ionen die aanwezig waren in de verbinding, loskomen, wordt dissociatie genoemd. Eenmaal volledig vrij ontstaan er gehydrateerde ionen doordat de ionen volledig worden omringd door een mantel van watermoleculen. Dat verschijnsel heet hydratatie.
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
151
We kunnen het oplosproces voor een ionverbinding in duidelijke stappen formuleren:
video: zout oplossen in water
+
-
+
+
-
-
+ -
-
+
+
+
-
+
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
+ -
+
-
+
-
+
-
+
δ- δ+ δ+
+
+
+
-
-
+
+
-
-
1
+
+ + +
ionkrachten stevig vast in het ionrooster. Als
-
het zout oplost, dan komen de ionen los uit
+
het rooster en dissocieert het zout. 2
+ -
δ
3
Andere watermoleculen richten zich met
4
Als de ion-dipoolinteracties groter zijn dan
hun negatieve pool naar positieve ionen.
+
de krachten tussen de ionen, dan komen de
δ+ δ- δ+
δ
+
uiteen. Dat is dissociatie.
δ+ δ+
δ
+
ionen los uit het rooster en valt het kristal
δ δ δ+ -
δ
δ+ δ+ δ
δ+ δ- δ+
δ+ δ- δ+
+
5
Doordat de ionen zich omgeven met een
watermantel, ontstaan er gehydrateerde ionen. Dat verschijnsel heet hydratatie.
N
δδ+
δ- δ+
Watermoleculen richten zich met hun positieve pool naar de negatieve ionen.
δ+ δ-
δ+ δ- + δ
De ionen zijn al aanwezig en zitten met
IN
-
-
-
δ+ δ- δ+
δ+ δδ+
+ δ- δ δ+
δ- δ+ δ+
δ-
+ δ+ δ
δ+ δ+ δ- δ+ δ+ δ-
Ionverbindingen zijn al opgebouwd uit ionen
VA
voordat ze oplossen in water. Het oplosproces in water is een dissociatiereactie.
Afb. 125 Schematische voorstelling van dissociatie
De dissociatie van een zout kun je voorstellen door de dissociatievergelijking. Die vergelijking
©
De aggregatietoestand wordt in de reactievergelijking als subscript bij de verschillende deeltjes gemeld. Daarbij gebruiken we de volgende notaties: (s): vaste toestand (l): vloeibare toestand (g): gasvormige toestand (aq): gehydrateerd ion, opgelost in water
152
THEMA 04
wordt opgesteld door links van de reactiepijl de formule-eenheid van de ionverbinding te noteren en rechts van de reactiepijl de soorten ionen. Het aantal van de verschillende ionen in de formuleeenheid, schrijven we als coëfficiënt in de vergelijking. Boven de reactiepijl schrijven we H2O omdat het die molecule is die het ionrooster dissocieert.
VOORBEELD DISSOCIATIEVERGELIJKING VAN ALUMINIUMCHLORIDE EN NATRIUMHYDROXIDE H2O
Dissociatievergelijking van aluminiumchloride: AlCl3 (s) → Al3+(aq) + 3 Cl-(aq) H2O
Dissociatievergelijking van natriumhydroxide: NaOH(s) → Na+ (aq) + OH-(aq)
HOOFDSTUK 3
Bij sommige ionverbindingen zijn de elektrostatische aantrekkingskrachten zo groot dat de watermoleculen ze bijna niet uit hun ionrooster kunnen trekken. Die zouten zijn zeer slecht oplosbaar. In thema 05 zul je zien welke zouten goed oplosbaar zijn en welke slecht oplosbaar. DEMO Geleidbaarheid oplossingen van ionverbindingen Werkwijze Je leerkracht onderzoekt bij verschillende zuivere stoffen en oplossingen of ze de stroom geleiden. Je leerkracht gebruikt hiervoor een open stroomkring met een testlampje en elektroden. Als het lampje gaat branden, dan geleidt de stof of de oplossing de elektrische
IN
stroom.
demovideo: geleidbaarheid oplossingen ionverbindingen
Besluit
— Vaste ionverbindingen geleiden de elektrische stroom niet.
— Ionverbindingen die oplossen, geleiden de elektrische stroom.
Omdat in een oplossing van een ionverbinding met water vrije ionen ontstaan, zal de oplossing de elektrische stroom geleiden. Ionverbindingen zijn daarom elektrolyten.
N
Ionverbindingen lossen niet op in apolaire oplosmiddelen omdat er geen elektrostatische
aantrekking heerst tussen de apolaire moleculen van het oplosmiddel en de ionen in het rooster. Het oplosmiddel is niet in staat om zich tussen de ionen te begeven of de ionen uit het rooster los te trekken.
VA
Ionverbindingen zijn niet oplosbaar in apolaire oplosmiddelen, maar veel ionverbindingen lossen goed op in polaire oplosmiddelen.
In een polair oplosmiddel zoals water ontstaan ion-dipoolinteracties tussen ionen. — Ion-dipoolinteracties overwinnen krachten tussen ionen in rooster niet: slecht oplosbaar zout.
— Ion-dipoolinteracties overwinnen krachten tussen ionen in rooster: dissociatie of loskomen van ionen → hydratatie: de ionen worden omringd door een watermantel.
De dissociatievergelijking is de reactievergelijking die de dissociatie voorstelt. Omdat in een mengsel van ionverbindingen en water vrije ionen voorkomen, zijn
©
ionverbindingen elektrolyten.
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
153
2 LABO 08
Oplosbaarheid van moleculaire verbindingen
Apolaire stoffen blijken niet op te lossen in polaire oplosmiddelen maar wel in apolaire oplosmiddelen. Dat komt omdat er tussen de moleculen van een apolair oplosmiddel alleen zwakke Londonkrachten heersen. Apolaire moleculen kunnen zich bijgevolg gemakkelijk plaatsen tussen de moleculen van een apolair oplosmiddel. Omdat de moleculen van de opgeloste stof elkaar onderling niet aantrekken, blijven ze onderling ook niet bijeen.
I
I
H H H H H
H C C C C C H
H C C C C C H
H H H H H
H H H H H
IN
H H H H H
H H H H H
H C C C C C H H H H H H
N
Afb. 126 Tussen apolaire moleculen van het oplosmiddel n-pentaan zijn enkel zwakke Londonkrachten aanwezig. Andere apolaire moleculen kunnen gemakkelijk plaatsnemen tussen de moleculen van het oplosmiddel.
Zowat het meest gebruikte polaire oplosmiddel is water. In vloeibaar water zijn de watermoleculen onderling stevig met elkaar verbonden door waterstofbruggen. Een apolaire molecule (zoals dijood) kan zich dus niet tussen de watermoleculen wringen. Mocht een apolaire molecule toch tussen watermoleculen verzeild raken, dan zou de onderlinge aantrekking van de moleculen van
VA
het oplosmiddel ervoor zorgen dat de apolaire molecule er terug uit wordt geduwd.
I
I
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
δ+
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ2-
δ+
H
δ+
H
H
O
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ2-
δ+
H
δ+
H
H
O
δ+
O
δ2-
δ2-
I
I
δ+
H
δ+
δ+
H
δ+
H
O
δ2-
O
δ2-
δ+
H
H
H
O
H δ+
H
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
H
©
Afb. 127 Door de sterke onderlinge aantrekking van de watermoleculen, kunnen apolaire moleculen er niet plaats tussen nemen.
Stoffen die opgebouwd zijn uit polaire moleculen, zoals glucose en methanol, lossen op in water en andere polaire
δ+
H
oplosmiddelen. Dat komt doordat dipoolinteracties
zich richten op de negatieve pool van de moleculen van het oplosmiddel en omgekeerd. Polaire moleculen van de op te lossen stof nemen dan als het ware de plaats in van enkele moleculen van het polaire oplosmiddel. Eventueel kunnen ook waterstofbruggen gevormd worden tussen de opgeloste stof en het oplosmiddel.
154
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
δ2-
+
δ+
-
H
δ+
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
ontstaan tussen de moleculen van de opgeloste stof en het oplosmiddel: de positieve pool van een polaire molecule zal
O
H δ+
H
O
δ2-
δ+
H
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
Afb. 128 Polaire moleculen lossen op in polaire oplosmiddelen, omdat tegengesteld geladen polen van oplosmiddel en opgeloste stof elkaar aantrekken.
Het ontbreken van aantrekkingskracht tussen de dipoolmolecule en de moleculen van een apolair oplosmiddel enerzijds, en de onderlinge aantrekking van de dipoolmoleculen anderzijds, zorgt dat polaire moleculen zich niet verspreiden tussen de apolaire moleculen. Dipolen lossen dus niet op in apolaire oplosmiddelen. Ze blijven erop drijven als hun massadichtheid kleiner is dan die van het oplosmiddel of ze zinken als hun massadichtheid groter is.
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
H H H H H
H C C C C C H
H C C C C C H
H H H H H
H H H H H
IN
H H H H H
-
H H H H H
H C C C C C H H H H H H
Afb. 129 Omdat de dipoolinteracties sterker zijn dan de Londonkrachten tussen apolaire oplosmiddelen, lossen polaire moleculen niet op in apolaire oplosmiddelen zoals n-pentaan.
N
De oplosbaarheid van een moleculaire verbinding hangt af van de aard van de verbinding en het oplosmiddel:
— Polaire moleculen lossen op in polaire oplosmiddelen.
— Apolaire moleculen lossen op in apolaire oplosmiddelen.
VA
WEETJE
Zijn je handen vettig van een afgevallen fietsketting? Dat krijg je niet schoon met water. Vetten zijn apolair en je weet inmiddels dat apolaire stoffen niet oplossen in water. Vuil dat bestaat uit apolaire stoffen spoel je niet zomaar weg met water. Je hebt zeep of een detergent nodig.
Een molecule zeep of detergent is opgebouwd uit een lang, apolair staartdeel en een polaire/geladen kop:
©
H H H H H H H H H H H
O
H C C C C C C C C C C C C H H H H H H H H H H H apolaire staart
O polaire kop
Afb. 130 De lange staart van een zeepmolecule bestaat uit C- en H-atomen en is apolair. De kop van de molecule is opgebouwd uit een -COO- groep en lost op in water.
Wanneer zeep wordt opgelost in water, zullen de apolaire staarten van de zeepmoleculen oplossen in het vet. De polaire kopjes van de zeepmoleculen blijven buiten het apolaire vuil zitten. Wanneer je de handen gaat spoelen met water, trekken de watermoleculen met dipoolkrachten en waterstofbruggen aan de polaire koppen. Zo komt het deeltje vuil los.
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
155
WEETJE (VERVOLG) Apolaire staarten lossen op in vet. De polaire/geladen kopjes blijven opgelost in water en helpen om het apolaire vuil los te maken van het oppervlak. zeepmolecule
polaire/ geladen kop
N
vet
IN
apolaire staart
oppervlak
VA
Afb. 131 De werking van zeep
3
Ionisatie van zuren en ammoniak
Soms zijn de dipoolkrachten tussen de watermoleculen en de opgeloste molecule zo groot dat de opgeloste molecule stuk wordt getrokken en ionen ontstaan. Het verschijnsel waarbij een neutrale molecule stuk wordt getrokken en aanleiding geeft tot het ontstaan van ionen, wordt ionisatie genoemd. Het treedt op wanneer zuren of ammoniak (NH3) oplossen in water.
Dat verschijnsel wordt weergegeven door middel van de ionisatievergelijking. De
©
ionisatievergelijking geeft links van de reactiepijl het zuur en rechts de gevormde ionen weer.
3.1 Ionisatie van zuren Als een zuur oplost in water, trekt het zuurstofatoom van de watermolecule zo hard aan het waterstofatoom van het zuur, dat het gescheiden wordt van beide elektronen van de atoombinding. Op die manier wordt de zuurmolecule gesplitst in een proton of positief geladen waterstofion (H+) en een negatief geladen zuurrestion. Het waterstofion wordt gebonden op een
watermolecule en vormt zo een hydroxoniumion (H3O+). Als een zuur meerdere waterstofatomen
bevat, kunnen elk van de waterstofatomen als protonen van het zuur verwijderd worden.
De negatieve lading van het zuurrestion is gelijk aan het aantal protonen dat werd afgesplitst van het zuur.
156
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
1
H2O
De ionen zijn nog niet aanwezig in de molecuulstructuur van het zuur voordat het in water oplost.
Z
2
IN
H
De zuurmolecule met een polaire
atoombinding wordt omgeven door de polaire watermoleculen.
3
Door de dipoolkrachten van de
watermoleculen wordt de binding tussen
waterstof en het zuurrest verbroken. Beide elektronen van de atoombinding blijven
achter waardoor een negatief zuurrestion
N
ontstaat.
4
Het proton wordt gebonden op een
VA
watermolecule waardoor H3O+ ontstaat.
Het zuur valt uiteen in een hydroxoniumion
H3O
en een negatief zuurrestion. We spreken van
+
ionisatie.
©
Z–
Afb. 132 Schematische voorstelling van de ionisatie
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
157
VOORBEELD ZOUTZUUR (HCl) EN ZWAVELZUUR (H2SO4) Als je zoutzuur oplost in water, dan wordt de atoombinding tussen waterstof en chloor verbroken. Beide elektronen van de atoombinding blijven achter bij chloor. Zo ontstaat een positief waterstofion of een proton en een negatief geladen zuurrestion. Het zuurrest is een ion dat eenmaal negatief geladen is omdat 1 proton werd afgesplitst. Het proton wordt gebonden op een watermolecule, zodat een hydroxoniumion ontstaat (H3O+). δ+
H
O
δ2-
δ+
H
CI
δ-
H
δ+
H
+ O H
CI
+
H
IN
De ionisatievergelijking van zoutzuur is : HCl + H2O → H3O+ + ClZwavelzuur heeft als formule H2SO4. Als zwavelzuur opgelost wordt in water, dan kunnen
2 protonen worden afgesplitst. Dat gebeurt in 2 verschillende stappen, waarbij telkens een
proton wordt overgedragen aan een andere watermolecule. We spreken van een stapsgewijze ionisatie. Het zuurrest dat uiteindelijk ontstaat, draagt daarom de lading 2-.
O H O S O H
-
H
O
O S O H
+
O
+ H O H
N
O
O H
-
O
O S O H
H
O
O S O
-
O
+
+ H O H H
VA
O
O H
-
H
H2SO4 + H2O → HSO4- + H3O+ HSO4- + H2O → SO42- + H3O+
De ionisatievergelijking van zwavelzuur is: H2SO4 + 2H2O → 2H3O+ + SO42-
3.2 Ionisatie van ammoniak
Als ammoniak (NH3) oplost in water, richt het partieel positief geladen waterstofatoom van een
watermolecule zich naar het partieel negatief geladen stikstofatoom van ammoniak. Door de
sterke dipoolkracht wordt een proton afgesplitst van een watermolecule, waardoor een negatief
©
hydroxide-ion ontstaat. De beide elektronen van het niet-bindende elektronenpaar van N worden vervolgens gebruikt om het proton te binden op de molecule ammoniak, waardoor een positief ammoniumion (NH4+) wordt gevormd. δ+
H
δ-
δ+
δ2-
H N
H O
H
H
δ+
H + H N H + H O H
Afb. 133 Het vrije elektronenpaar van stikstof wordt gebruikt om een waterstof afkomstig van water te binden.
De ionisatievergelijking van ammoniak wordt dan NH3 + H2O → NH4+ + OH-
158
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
DEMO Geleidbaarheid oplossingen van polaire moleculen Werkwijze De leerkracht onderzoekt bij verschillende zuivere stoffen en oplossingen of ze de stroom geleiden. De leerkracht gebruikt hiervoor een open stroomkring met testlampje en elektroden. Als het lampje gaat branden, geleidt de stof of de oplossing de elektrische stroom.
demovideo: geleidbaarheid oplossingen polaire moleculen
Besluit — Zuivere polaire en apolaire oplosmiddelen geleiden de elektrische stroom niet.
IN
— Sommige waterige oplossingen van polaire stoffen geleiden de elektrische stroom. Stoffen die bestaan uit neutrale moleculen, zoals zuren of ammoniak, kunnen aanleiding geven tot een oplossing die ionen bevat. Die ionen kunnen zich verplaatsen doorheen de vloeistof. Aangezien een elektrische stroom een verplaatsing is van geladen deeltjes, geleiden die
oplossingen elektriciteit. Stoffen die in een oplossing de elektrische stroom geleiden, zoals zuren en ammoniak, noemen we elektrolyten. Stoffen die wel oplossen maar geen ionen vormen, zoals suiker, geven geen aanleiding tot een oplossing die de elektrische stroom geleidt. Dergelijke
TIP
N
stoffen noemen we niet-elektrolyten.
In de chemie betekent ‘oplossen’ dat 2 stoffen een homogeen mengsel vormen. Als oplosmiddel wordt meestal water gebruikt. Het oplossen van een stof in water kan betekenen dat:
— aanwezige ionen loskomen uit het ionrooster (dissociëren), zoals een oplossing van een ionverbinding;
VA
— moleculen van de opgeloste stof onveranderd mengen met de moleculen van het oplosmiddel, zoals een oplossing van suiker in water;
— moleculen gesplitst worden in ionen (ioniseren), zoals een oplossing van een zuur of ammoniak.
Ionisatie is het verschijnsel waarbij ionen ontstaan als moleculen oplossen in water. Het kan worden voorgesteld door een ionisatievergelijking. De ionisatievergelijking geeft links van de pijl water en ammoniak of het zuur weer, rechts de gevormde ionen na ionisatie. Zuren die oplossen in water geven aanleiding tot positieve hydroxoniumionen en negatieve zuurresten. Als ammoniak oplost in water ontstaan positieve ammoniumionen en negatieve hydroxide-
©
ionen.
Een stof opgebouwd uit moleculen die in water ioniseren, is een elektrolyt omdat een oplossing van die stof de elektrische stroom geleidt. Moleculen die niet ioniseren zijn nietelektrolyten.
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
159
4
Verband tussen zuurtegraad en concentratie van protonen
Je zag al dat tussen de watermoleculen in zuiver water sterke dipoolkrachten (en waterstofbruggen) heersen. Nu en dan zullen watermoleculen onder invloed van die krachten, net zoals zuren, ioniseren. Als een watermolecule stuk wordt getrokken, ontstaat zowel een hydroxoniumion (H3O+)
als een hydroxide-ion (OH-). Dat noemen we de auto-ionisatie van water.
H
H
O H + O H H2O
OH-
+
H O H H3O+
+
IN
H2O +
-
O H-
+
H
Nauwkeurige metingen tonen aan dat in 1 L zuiver water zich 10-7 mol H3O+- en 10-7 mol OH--ionen
Als je de concentratie van een stof wilt geven
bevinden.
in
In zuiver water geldt:
concentratie H3O+ = concentratie OH- = 10-7 mol L
[H3O+]
mol, dan plaats je de L
stof tussen vierkante haakjes. [H3O+] betekent 'de concentratie van H3O+'
= 10-7 mol L
= [OH-]
Een oplossing waar de concentratie aan H3O+ gelijk is aan de concentratie aan OH-, noemen we een
N
neutrale oplossing.
Als de concentratie aan H3O+ stijgt (en groter wordt dan de concentratie aan OH-), ontstaat een
zure oplossing. Als de concentratie aan OH- stijgt (en groter wordt dan de concentratie aan H3O+),
ontstaat een basische of alkalische oplossing.
De zuurtegraad of de pH geeft weer hoe zuur een oplossing is en hangt af van de concentratie aan
VA
De term pH staat voor power of hydrogen, of de ‘(negatieve) macht van water’.
H3O+ en OH--ionen. De zuurtegraad wordt berekend op basis van de concentratie aan H3O+ in de
oplossing volgens:
[H3O+] = 10-pH
Omdat de concentratie aan [H3O+] in zuiver water gelijk is aan 10-7 mol, is de pH van zuiver water L gelijk aan 7.
WEETJE
Naast de pH is er ook de pOH. De pOH geeft weer hoe basisch de oplossing is. Ze kan worden berekend volgens de formule:
©
[OH—] = 10-pOH
In zuiver water is ook de pOH gelijk aan 7. In oplossingen blijkt er steeds een verband te bestaan tussen de concentratie aan hydroxide-ionen en het aantal hydroxoniumionen, namelijk: [H3O+] ∙ [OH—] = 10-14 mol L2
2
Het betekent dat de concentratie hydroxoniumionen stijgt als de concentratie aan hydroxide-ionen daalt en omgekeerd.
160
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
H3O+ (mol/L) 1
maagzuur 1
10
citroenzuur 2
10
–1 –2
cola 3
10–3
tomaten 4
10–4
koffie 5
10–5
urine 6
10–6
gedestilleerd water 7
10–7
menselijk bloed 8
10–8
oplossing van bakpoeder 9
10–9
broccoli 10
10–10
zeep 11
10–11
bleekmiddel 12
10–12
schoonmaakproduct oven 13
10–13
14
10–14
meer zuur
zuur waardoor de concentratie aan H3O+ stijgt.
Als de concentratie aan hydroxoniumionen groter wordt dan 10-7 mol, wordt de pH kleiner L dan 7. De concentratie OH- neemt toe bij ionisatie van ammoniak of dissociatie van ionverbindingen
neutraal
meer basisch
Afb. 134 Het verband tussen de concentratie van protonen en de pH
WEETJE
Als zuren oplossen in water, dan ioniseert het
zoals hydroxiden. Als de concentratie OHtoeneemt, dan wordt de concentratie aan H3O+ kleiner dan 10-7 mol, waardoor de pH groter L wordt dan 7.
IN
pH 0
VA
N
Omdat de concentratie van de hydroxoniumionen van de meeste oplossingen tussen 1 (= 100) en 10-14 mol ligt, ligt de pH van de meeste oplossingen tussen 0 en 14. Wanneer L de concentratie aan hydroxoniumionen groter is dan 1 mol, zal de pH kleiner zijn dan 0. L Als ze kleiner is dan 10-14 mol, dan zal de pH groter zijn dan 14. Die oplossingen zijn L extreem zuur of alkalisch, en dus zeer gevaarlijk.
— De zuurtegraad of pH hangt af van de concentratie aan H3O+ en OH-.
— In een neutrale oplossing, zoals zuiver water, is de concentratie van beide ionen gelijk aan elkaar.
— Zure oplossingen: pH < 7 omdat de concentratie H3O+ > concentratie OH-.
©
— Basische oplossingen: pH > 7 omdat de concentratie H3O+ < concentratie OH-.
THEMA 04
HOOFDSTUK 3
161
AAN DE SLAG 1 Je gooit enkele kristallen keukenzout (NaCl) in een
4 Welke stoffen lossen op in water en welke stoffen
proefbuis met water en enkele kristallen in een
lossen op in n-pentaan: dijood, ethaan, KOH,
oplossing met n-pentaan (apolair oplosmiddel).
salpeterzuur (HNO3), NH3?
Je controleert of beide oplossingen de stroom
TIP
geleiden. Wat zal het resultaat zijn en hoe kun je het resultaat verklaren?
Bekijk de structuurformule van ammoniak en salpeterzuur.
2 Geef de dissociatievergelijking van de volgende
ionverbindingen.
bijlage: structuurformule ammoniak en salpeterzuur
natriumfluoride
b Mg(NO3)2
c
aluminiumsulfide
d kaliumcarbonaat e
5 Je giet een kleine hoeveelheid water en een kleine
K2SO4
hoeveelheid maïsolie (apolair) in een reageerbuis.
3 Lossen de stoffen op in water of
in benzine (=een mengsel van apolaire koolwaterstoffen)?
dan water. Je laat een druppel inkt vallen in de
N
laag diepblauw gekleurd is. Is inkt een polaire stof of een apolaire stof? Verklaar je antwoord.
Bepaal het verschil in elektronegativiteit tussen de elementen van elke atoombinding.
2
Maisolie heeft een kleinere massadichtheid
proefbuis. Enige tijd later merk je dat de onderste
TIP 1
IN
a
Over welke soort binding gaat het:
proper maken met alleen maar water? Verklaar je antwoord.
VA
polair of apolair?
6 Kun je een pan waarin je spek hebt gebakken,
3
Duid in de lewisstructuren de partiële ladingen aan.
4
Wat is de aard van de stof: polair of apolair?
5
7 Als je weet dat de poten van bijen en muggen
bedekt zijn met een klein waslaagje, kun je dan verklaren waarom die dieren een tijdje over water of frisdrank kunnen lopen?
Lost de stof op in water of in benzine?
Stoffen
a
CO2
H CI
©
b HCl
O C O
c
CCl4
d NH3
e
CI C CI CI
H N H H
H2S
CI
H
S
8 Schrijf de ionisatievergelijking van de volgende
stoffen: a
H
c
THEMA 04
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
zwavelzuur
d fosforzuur e
162
ammoniak (NH3)
b waterstofjodide
water (auto-ionisatie)
9 Schrijf de stapsgewijze ionisatie van H2SO3. 10 Je meet de pH-waarde van 3 vloeistoffen in een
maatbeker. De pH van de vloeistof in de eerste maatbeker bedraagt 5, van de vloeistof in de tweede maatbeker 7 en van de derde maatbeker 11,4. In welke maatbeker: — bevinden zich hydroxoniumionen? — bevinden zich hydroxide-ionen?
IN
— is de concentratie hydroxoniumionen groter dan 10-7 mol? L — is de concentratie aan hydroxide-ionen kleiner dan 10-7 mol? L 11 Citroensap is zuurder dan een azijnzuuroplossing.
Wat zijn de mogelijke pH-waarden van het citroensap en de azijnzuuroplossing?
2
b
5
c
10
d
7
4
8
11 8
VA
a
pH azijnzuur
N
pH citroensap
©
` Meer oefenen? Ga naar
THEMA 04
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
163
THEMASYNTHESE
kennisclip 1u/VB
kennisclip 2u
POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN
Hoofdstuk 1 – Polaire en apolaire bindingen en moleculen elektronegativiteit (EN) = waarde die neiging
Een polaire atoombinding ontstaat als ∆EN > 0,5.
weergeeft om elektronen naar zich toe te trekken
Door een polaire atoombinding ontstaan partieel
polaire atoombinding: beide elektronen van een
IN
positieve (δ+) en partieel negatieve (δ-) ladingen. atoombinding zitten dichter bij een van de 2 atomen polaire molecule of dipool: molecule met een
Een polaire molecule of dipool ontstaat als:
— de molecule polaire atoombindingen bevat
positieve en negatieve zijde
EN
apolaire molecule: molecule zonder positieve en
— het centrum van alle partieel positieve ladingen
niet samenvalt met het centrum van alle partieel
negatieve zijde
N
negatieve ladingen.
Hoofdstuk 2 - Intermoleculaire krachten
intermoleculaire krachten: krachten die heersen
Eigenschappen zoals het kookpunt en smeltpunt van
tussen moleculen:
een stof hangen af van de massa van de moleculen en de intermoleculaire krachten:
— Londonkrachten
— Londonkrachten: zwakke aantrekkingskrachten
VA
— dipoolkrachten
— waterstofbruggen
die ontstaan door minieme ladingsverschuivingen in een molecule. Ze zijn aanwezig in alle moleculen.
— dipoolkrachten: aantrekkingskracht tussen positieve pool van een dipoolmolecule en negatieve pool van een andere dipoolmolecule.
— waterstofbruggen: sterke dipoolkracht tussen een H gebonden op een sterk elektronegatief element en de negatieve zijde van een andere dipool.
©
Hoofdstuk 3 - Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen
dissociatie: het verbreken van ionbindingen bij oplossen
— Sommige ionverbindingen zijn goed oplosbaar in water, andere zijn slecht oplosbaar. — Bij dissociatie van een zout komen de positieve
hydratatie: ionen worden omringd door
en negatieve ionen vrij. De ionen worden hierbij
watermoleculen
gehydrateerd = ze worden omringd door
dissociatievergelijking: vergelijking die de dissociatie voorstelt
watermoleculen. — De dissociatie kan voorgesteld worden door een dissociatievergelijking. — Omdat in een oplossing of smelt van een
164
elektrolyt: stof die in opgeloste of gesmolten
ionverbinding ionen aanwezig zijn, zijn
toestand de elektrische stroom geleidt
ionverbindingen elektrolyten.
THEMA 04
SYNTHESE
Hoofdstuk 3 - Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen ionisatie: een molecule die oplost wordt
— Polaire stoffen lossen op in polaire
stukgetrokken in ionen.
oplosmiddelen maar niet in apolaire oplosmiddelen.
ionisatievergelijking: vergelijking die ionisatie van een molecule voorstelt.
— Apolaire stoffen lossen op in apolaire oplosmiddelen maar niet in polaire oplosmiddelen.
oxoniumionen in een oplossing
— Als een zuur ioniseert in water, dan ontstaat er een hydroxoniumion (H3O+) en een negatief
IN
zuurtegraad of pH: maat voor de concentratie aan
zuurrest (Z-)
— Als ammoniak (NH3) ioniseert in water, dan
ontstaat ammonium (NH4+) en hydroxide (OH-).
— Stoffen die ioniseren in water, zijn elektrolyten. — De ionisatie kan voorgesteld worden door een ionisatievergelijking.
— Sommige moleculen lossen op in water maar ioniseren niet. Dat zijn niet-elektrolyten.
N
— De zuurtegraad houdt verband met de
concentratie aan hydroxoniumionen in een oplossing. •
neutrale oplossing: pH = 7
VA
•
zure oplossing pH < 7
[H3O+] > 10-7 mol L
basische oplossing pH > 7
[H3O+] < 10-7 mol L
©
•
[H3O+] = [OH-] = 10-7 mol L
THEMA 04
SYNTHESE
165
166
IN
N
VA
©
THEMA 05 REACTIESOORTEN Bosbranden komen regelmatig in het nieuws. Vaak zijn ze moeilijk onder controle te krijgen. Je weet ondertussen al dat een verbranding een chemische reactie is tussen bijvoorbeeld een koolstofverbinding en zuurstofgas, waarbij een van de eindproducten koolstofdioxide is. Maar over welke soort chemische reactie
©
VA
N
IN
gaat het hier specifiek?
` Kunnen we chemische reacties nog verder onderverdelen? ` Hoe noteren we die chemische reacties? ` Welke specifieke kenmerken hebben die soorten chemische reacties? We zoeken het uit!
?
VERKEN JE KUNT AL ...
H2O OG: +I -II het
•
het onderscheid
oxidatiegetal
maken tussen
van een
een fysisch en
element in
een chemisch
een verbinding
proces.
bepalen.
•
ionisatie- en
•
gebruikmaken
IN
•
dissociatie-
van zuur-base
vergelijkingen
•
indicatoren;
opstellen.
•
het begrip
pH gebruiken bij het
onderscheiden van een zure, neutrale of
VA
N
basische
oplossing.
©
JE LEERT NU ...
•
•
het onderscheid
ionuitwissel-
•
essentiële en
zuur
•
base
neutralisatie-
tussen een ion-
ingsreacties
stoffenreactie-
reacties
uitwisselings-
onderverdelen
vergelijkingen
herkennen.
reactie en een
in neerslag-,
opstellen
redoxreactie;
gasontwik-
voor ion-
de overdracht
kelings- en
uitwisselings-
van elektronen
neutralisatie-
reacties.
in een
reacties.
redoxreactie bestuderen en noteren.
168
•
neutraal
THEMA 05
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Soorten chemische reacties Je kent ondertussen het verschil tussen chemische en fysische reacties. Een chemisch proces (of een chemische reactie) is een reactie waarbij na de reactie andere stoffen worden gevormd. Een fysisch proces is een proces waarbij de beginstoffen achteraf opnieuw terug te vinden zijn. In de lessen fysica ga je verder onderzoeken hoe zo’n fysisch proces werkt. In dit hoofdstuk leer je hoe je chemische reacties nog verder kunt
IN
onderverdelen. LEERDOELEN
L een chemische reactie classificeren als redoxreactie of ionuitwisselingsreactie
L een chemische reactie classificeren als een neerslag-, gasontwikkelings- of neutralisatiereactie
Ionuitwisselingsreactie versus redoxreactie
N
1
We kunnen chemische reacties nog verder onderverdelen.
Een mogelijke, veel gebruikte onderverdeling is de verdeling op basis van een verandering van de oxidatiegetallen van de elementen. We bekijken dat even aan de hand van enkele chemische
VA
reacties, waarbij we de oxidatiegetallen van de elementen in de stoffen bepalen: De reactie tussen bakpoeder en zoutzuur
Hoe bepaal je het OG van een stof?
1
NaHCO3 + HCl → H2O + CO2 + NaCl
©
OG:
+I +I +IV -II
+I -I
+I -II
+IV -II
+I -I
bijlage: OG bepalen
Het roesten van ijzeren nagels
2
4 Fe + 3 O2 + 6 H2O → 4 Fe(OH)3 OG:
0
0
+I -II
+III -II +I
THEMA 05
HOOFDSTUK 1
169
De verbranding van methaan 3
CH4 + O2 → CO2 + H2O OG:
-IV +I
0
+IV -II
+I -II
De vorming van stalagtieten en stalagmieten
IN
4
Ca(HCO3)2 → CaCO3 + H2CO3 OG:
+II +I +IV -II
+II +IV -II
+I +IV -II
Als we reactie 2 en 3 bekijken, dan zien we dat sommige elementen van oxidatiegetal veranderen,
N
terwijl andere elementen niet van oxidatiegetal veranderen. Zo is in reactie 2 het oxidatiegetal
van ijzer voor de reactie nul, terwijl het na de reactie gelijk is aan +III. Het element zuurstof heeft een oxidatiegetal 0 voor de reactie, maar een oxidatiegetal –II na de reactie. We noemen dat soort chemische reacties redoxreacties. Bij een redoxreactie hoeven niet alle elementen van oxidatiegetal te veranderen. Zo wijzigt het OG van het element H in reactie 2 niet.
VA
Bij reactie 1 en 4 zien we dat het oxidatiegetal van elk van de elementen, voor en na de reactie, niet verandert. Zo is het oxidatiegetal van natrium in de stof NaHCO3 en in de stof NaCl gelijk
aan +I. En dat geldt voor alle elementen in die reacties. Er worden echter wel nieuwe (andere) stoffen gevormd. We noemen dat ionuitwisselingsreacties.
2
Classificatie ionuitwisselingsreacties aan de hand van waarnemingen.
Binnen de ionuitwisselingsreacties kunnen we nog een verder onderscheid maken op basis van de
©
eigenschappen van de gevormde producten: 1
Een neerslagreactie kun je herkennen aan de vorming van een neerslag (een slecht oplosbare stof) op de bodem van je proefbuis. In een chemische reactie wordt dat voorgesteld met een pijl naar beneden (↓) achter de chemische formule van de stof die neerslaat. In een reactievergelijking kan dat ook aangeduid worden met de subscripts (v) of (s) bij de stof.
Subscripts bij stoffen in reacties:
2
Een gasontwikkelingsreactie kun je herkennen aan het ontsnappen van gasbelletjes uit de proefbuis. In een chemische reactie wordt dat voorgesteld met een pijl naar boven (↑)
(aq) = opgelost in water
achter de chemische formule van de stof die ontsnapt. In een reactievergelijking kan dat ook
(v) of (s) = vast
aangeduid worden met het subscript (g) bij de stof.
(vl) of (l) = vloeibaar (g) = gasvormig
170
THEMA 05
3
Een neutralisatiereactie is een reactie tussen een zuur en een base waarbij water gevormd wordt.
HOOFDSTUK 1
Opmerkingen: — Sommige chemische reacties kunnen ook een combinatie van de bovenstaande reacties vertonen en bijvoorbeeld zowel een neerslag vormen als een neutralisatiereactie zijn. We komen hier in het volgende hoofdstuk op terug. — Ook bij redoxreacties kunnen er gassen gevormd worden. Op die manier zou je de redoxreacties dus ook kunnen indelen bij de gasontwikkelingsreacties. Dat toont nogmaals aan dat chemie niet helemaal zwart-wit is. — Een reactie tussen een zuur en een base kan leiden tot een neutrale oplossing (pH = 7). De term neutralisatie verwijst echter naar de H+-ionen die samen met de OH--ionen water
IN
vormen en niet naar een neutrale pH.
VOORBEELD ‒ CLASSIFICEREN VAN IONUITWISSELINGSREACTIES 1
De reactie tussen zoutzuur en zilvernitraat in waterig midden: HCl (aq) + AgNO3 (aq) → HNO3 (aq) + AgCl (s)
De afkorting (aq) bij de stoffen toont aan dat de stoffen goed oplossen in water
N
(en de componenten dus vrije ionen vormen in water).
De afkorting (s) bij de stof zilverchloride toont aan dat die stof onder zijn vaste vorm voorkomt in water. Dat wil zeggen dat het een neerslag vormt.
Een andere manier van noteren is als volgt: HCl + AgNO3 → HNO3 + AgCl ↓
VA
Dat is een voorbeeld van een neerslagreactie.
De reactie tussen zoutzuur en bakpoeder in waterig midden:
HCl (aq) + NaHCO3 (aq) → H2O + CO2 (g) + NaCl (aq)
Het subscript (aq) achter de stoffen toont aan dat de stoffen goed oplossen in water (en de componenten dus vrije ionen vormen in water).
Bij de stof H2O (water) staat geen subscript, aangezien dat het oplosmiddel zelf is.
Het subscript (g) bij de stof koolstofdioxide toont aan dat die stof als een gas voorkomt,
©
2
en dus zal ontsnappen uit de oplossing. Een andere manier van noteren is als volgt: HCl + NaHCO3 → H2O + CO2 ↑ + NaCl Dat is een voorbeeld van een gasontwikkelingsreactie.
THEMA 05
HOOFDSTUK 1
171
3
De reactie tussen zoutzuur en natriumhydroxide in waterig midden: HCl (aq) + NaOH (aq) → NaCl (aq) + H2O Het subscript (aq) achter de stoffen toont opnieuw aan dat de stoffen goed oplossen in water (en de componenten dus vrije ionen vormen in water). Daarnaast zien we dat er, door de reactie tussen een zuur (HCl) en een base (NaOH) water wordt gevormd. Een andere manier van noteren is als volgt: HCl + NaOH → NaCl + H2O
fysisch proces
IN
Dat is een voorbeeld van een neutralisatiereactie.
chemische reactie
andere stoffen gevormd na reactie
redoxreactie
OG elementen
OG bepaalde elementen
verandert niet
verandert na reactie
N
ionuitwisselingsreactie
gasontwikkelingsreactie
na reactie: slecht
na reactie: gas gevormd
VA
neerslagreactie
172
THEMA 05
reactie tussen zuur
dat uit de oplossing
en base waarbij water
die naar de bodem zakt ↓
ontsnapt ↑
gevormd wordt
of indicatie (s) of (v)
of indicatie (g)
achter de stof in de
achter de stof in de
reactievergelijking
reactievergelijking
©
oplosbare stof gevormd
neutralisatiereactie:
HOOFDSTUK 1
AAN DE SLAG 1 Is dit een ionuitwisselingsreactie of redoxreactie?
e
Tip: Controleer aan de hand van de oxidatiegetallen!
In draagbare blusapparaten wordt natriumcarbonaat in combinatie met zoutzuur gebruikt. Door reactie met zoutzuur ontstaat
a
koolstofdioxide.
SO3 + H2O → H2SO4
Na2CO3 + HCl → H2O + CO2 ↑+ NaCl
b Cl2 + H2S → 2 HCl + S c
NaOH + HCl → H2O + NaCl
f
d 4 Fe + 3 O2 → 2 Fe2O3 2 CuS + 3 O2 → 2 CuO + 2 SO2
f
H2CO3 → H2O + CO2
g
2 H2 + O2 → 2 H2O
h
AgNO3 + NaCl → AgCl + NaNO3
i
H+ + OH- → H2O
j
2 Al2O3 → 4 Al + 3 O2
samengevoegd. Wat neerslag of gasvorming betreft, is er niets waarneembaar.
Ca(OH)2 + 2 HNO3 → 2 H2O + Ca(NO3)2
g
N
2 Welke soort ionuitwisselingsreactie wordt hier
voorgesteld:
(calciumhydroxide) en waterstofnitraat worden
IN
e
Een oplossing van gebluste kalk
NiCl2
— een gasontwikkelingsreactie (G);
Na2S
— een neerslagreactie (S);
— een neutralisatiereactie (N). a
VA
h
i
Afb. 135 Grotvorming: stalagmieten en stalactieten worden gevormd door de aanwezigheid van Ca2+- en CO32- -ionen in het insijpelende regenwater.
b De reactie tussen looddinitraat en kaliumjodide
©
in waterig midden.
2 KI (aq) + Pb(NO3)2 (aq) → PbI2 (s) + 2 KNO3 (aq)
c
Het opsporen van chloride-ionen in water door
de toevoeging van zilvernitraat. 2 AgNO3 + CaCl2 → 2 AgCl ↓+ Ca(NO3)2
d Als je zoutzuur op een stuk marmer (calciumcarbonaat) giet, ontstaat een gas.
` Meer oefenen? Ga naar
Wanneer dat gas door kalkwater wordt geleid, wordt het kalkwater troebel. CaCO3 (aq) + HCl (aq) → H2O + CO2 (g) + CaCl2 (aq)
THEMA 05
HOOFDSTUK 1 - AAN DE SLAG
173
HOOFDSTUK 2
Ionuitwisselingsreacties van dichtbij bekeken In het eerste hoofdstuk heb je de ionuitwisselingsreacties leren herkennen. We maakten een onderscheid reacties ook zelf voorspellen en uitschrijven? LEERDOELEN
IN
tussen gasontwikkelingsreacties, neerslagreacties en neutralisatiereacties. Maar kunnen we die 3 soorten
L met een oplosbaarheidstabel voorspellen of een combinatie van stoffen leidt tot een onoplosbare stof L de vergelijking van een neerslagreactie opstellen
L de vergelijking van een gasontwikkelingsreactie opstellen
N
L de vergelijking van een neutralisatiereactie opstellen
L chemische reacties classificeren als neerslag-, gasontwikkelings- of neutralisatiereactie
Algemene notatie van ionuitwisselingsreacties
1.1
Visuele weergave
VA
1
De verschillende ionuitwisselingsreacties kunnen we voorstellen door middel van een visuele weergave. Als we waterige oplossingen van 2 elektrolyten AB en CD samenvoegen, dan brengen we 4 ionen samen in eenzelfde reactievat: A+, B-, C+ en D-. In dat reactievat kunnen
de negatieve ionen van de ene stof een verbinding maken met de positieve ionen van de andere stof (en omgekeerd). De interacties die kunnen optreden zijn: 1
Neerslagreacties
De nieuwe combinatie is een stof die weinig oplost in water. We
©
merken een troebeling die na een
A+
en een neerslag vormt.
2
B–
A+
tijdje naar de bodem zakt, bezinkt
+
B–
D–
C+ D–
C+
A+ D- A+ D-
Gasontwikkelingsreacties
dat weinig oplost in water. We merken gasbelletjes op die uit de oplossing opstijgen.
A+
+
B– A
+
B
–
D–
C+ C
+
D
–
Afb. 137 Visuele weergave gasontwikkelingsreactie
THEMA 05
C+ B– C+
Afb. 136 Visuele weergave neerslagreactie
De nieuwe combinatie is een gas
174
B–
HOOFDSTUK 2
A+
A+ D
–
D–
3
Neutralisatiereacties Bij het samenvoegen van een zuur (pH < 7) en een base (pH > 7) combineren de waterstofionen (H+) van het zuur met de hydroxide-ionen (OH-) van het hydroxide tot water (H2O).
H+
+
B– B
–
H
+
C+ C
+
C+
OH– OH
–
B
–
C+
B–
Afb. 138 Visuele weergave neutraliteitsreactie
Opmerkingen: — Het is ook mogelijk dat alle ionen een nieuwe combinatie aangaan. In dat geval gebeuren
A+
+
B– A+
B–
D–
C+ C+
B–
D–
IN
er gelijktijdig 2 chemische reacties.
C+ B– C+
A+ D- A+ D-
— Het kan ook zijn dat er geen chemische reactie optreedt. De stoffen worden dan alleen gemengd, wat een fysisch proces is. Er ontstaat geen nieuwe combinatie tussen de
A+
B– A+
+
B–
C+
N
tegengesteld geladen ionen (alle ionen blijven gedissocieerd in de oplossing).
A+
D–
C+
D–
A+
D–
B–
C+
C+
D–
B–
VA
Afb. 139 Visuele weergave fysisch proces
1.2
Weergave met behulp van reactievergelijkingen
Ionuitwisselingsreacties kunnen, naast een visuele weergave, ook in 3 soorten reactievergelijkingen weergegeven worden: 1
3
=
reactievergelijking waarbij alle stoffen als formule worden weergegeven in de reactie
de ionenreactievergelijking (IR)
=
reactievergelijking waarbij alle stoffen die
dissociëren of ioniseren ook als ionen worden
weergegeven in de reactie
de essentiële reactievergelijking (ER) =
reactievergelijking waarbij alleen de ionen die een
nieuwe stof vormen, behouden blijven.
©
2
de stoffenreactievergelijking (SR)
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
175
Opmerkingen in verband met de essentiële reactievergelijking: — In het geval van een neerslagreactie zijn dat de ionen die de neerslag vormen. In het geval van de gasontwikkelingsreactie zijn het de ionen die het gas vormen. En bij een neutralisatiereactie is de essentiële reactievergelijking altijd dezelfde: het zijn altijd H+- en OH- -ionen die samen combineren tot de vorming van water. — Als er tijdens een chemische reactie geen neerslag, gas of water gevormd wordt, dan zal er ook geen essentiële reactie optreden. — Zoals eerder vermeld, kunnen er tegelijkertijd 2 ionuitwisselingsreacties plaatsvinden. Je noteert dan ook beide essentiële reactievergelijkingen afzonderlijk.
het volgende stappenplan:
IN
Om de correcte reactievergelijkingen van een ionuitwisselingsreactie te noteren, doorloop je
STAP 1: Noteer de dissociatie/ionisatievergelijkingen van de reagentia.
STAP 2: Combineer de vrije ionen tot nieuwe verbindingen. Zorg dat de wet van behoud van
N
Hoe weet je of een stof slecht oplost in water? Dat leer je in het volgende onderdeel.
atomen gerespecteerd wordt en denk aan de kruisregel bij de vorming van hydroxiden en zouten (zie thema 01). Noteer welke reactieproducten slecht oplosbaar zijn (neerslag of gas) en noteer in de vergelijking met een ↓ (neerslag) of ↑ (gas).
VA
Je noteerde nu de stoffenreactievergelijking (SR).
STAP 3: De vrije ionen die aanleiding geven tot de neerslag, het gas of water, zijn de componenten die als stof behouden blijven in de ionenreactievergelijking. De andere vrije ionen blijven onder hun ion-vorm in de vergelijking staan. Je noteerde nu de ionenreactievergelijking (IR).
STAP 4: Vereenvoudig de ionenreactievergelijking en behouden alleen de onderdelen die aanleiding geven tot de neerslag, het gas of de vorming van water.
©
Dat is de essentiële reactievergelijking (ER).
176
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
VOORBEELD REACTIEVERGELIJKING IONUITWISSELINGSREACTIE De reactie tussen zoutzuur (HCl) en zilvernitraat (AgNO3) zorgt voor de vorming van het zuur
waterstofnitraat (HNO3) en de neerslag zilverchloride (AgCl). STAP 1 We bekijken eerst de reagentia: HCl is een zuur, dus spreken we
AgNO3 als zout dissocieert in ionen volgens
de dissociatievergelijking. STAP 2
We bekijken de reactieproducten: H+ kan reageren met NO3- ter vorming van
het zuur HNO3.
Ag vormt met Cl het slecht oplosbaar zout +
-
AgCl. We noteren dat dus als een neerslag in
STAP 3
AgNO3 → Ag+ + NO3-
SR: HCl + AgNO3 → HNO3 + AgCl ↓
N
de stoffenreactievergelijking.
HCl → H+ + Cl-
IN
van een ionisatievergelijking.
We gaven aan dat het zuur HNO3 werd
gevormd. Zuren ioniseren echter in water,
waardoor de ionen H+ en NO3- als vrije ionen
naast elkaar blijven bestaan.
IR: H+ + Cl- + Ag+ + NO3- → H+ + NO3- + AgCl ↓
VA
We noteren dat dan in een ionenreactievergelijking. STAP 4
Als we de ionenreactievergelijking
vereenvoudigen, dan bekomen we de essentiële reactievergelijking.
ER: Ag+ + Cl- → AgCl ↓
In de ionenreactievergelijking zien we dat alleen de ionen Ag+ en Cl- tot een nieuwe
©
stof reageren.
Opmerking:
Je ziet dat je de ER gemakkelijk kan afleiden uit de IR door de gelijke ionen links en rechts van de reactiepijl te schrappen. IR: H+ + Cl- + Ag+ + NO3- → H+ + NO3- + AgCl ↓ ↓
ER: Ag+ + Cl- → AgCl ↓
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
177
2
Neerslagreacties
2.1
Oplosbaarheid in water: gebruik van de oplosbaarheidstabel
Wanneer we kijken naar reacties met stoffen in water, is het belangrijk om te weten welke stoffen effectief vrije ionen vormen in water en welke stoffen slecht oplosbaar zijn (en dus geen vrije ionen zullen vormen). Een globale indeling voor oplosbaarheid is: g — goed oplosbaar: > 10 L g — matig oplosbaar: 1 - 10 L g — slecht oplosbaar: < 1 L
IN
De oplosbaarheid van stoffen kan worden beïnvloed door externe factoren zoals temperatuur.
De oplosbaarheid van vaste stoffen is groter bij een hogere temperatuur. Voor gassen geldt het tegenovergestelde. Aangezien een hogere temperatuur ervoor zorgt dat de moleculen sneller bewegen, betekent dat dat ze makkelijker uit de oplossing kunnen ontsnappen.
De volgende tabel geeft een overzicht van de oplosbaarheid van verbindingen in water. Deze tabel werd via experimentele vaststellingen opgesteld en mag je altijd gebruiken. Je vindt ze ook op de
N
coverflap van je leerboek.
Verbindingen
Slecht oplosbaar
Goed oplosbaar
verbindingen met Na+
alle
-
verbindingen met K+
alle
-
verbindingen met NH4+ alle
-
Zouten van:
alle
-
-
bromide (Br )
alle, behalve →
Ag+, (Hg+, Pb2+: matig)
chloride (Cl-)
alle, behalve →
Ag+, (Hg+, Pb2+: matig)
jodide (I )
alle, behalve →
Ag+, (Hg+, Hg2+ en Pb2+: matig)
alle, behalve →
Ba2+, (Pb2+, Ca2+: matig)
sulfiet (SO )
Na , K , NH
Fe2+, Zn2+, Cu2+, Ca2+, Pb2+, Hg+, Ag+, (Mg2+: matig)
sulfide (S2-)
Na+, K+, NH4+, Mg2+,Ba2+, Ca2+ alle andere
VA
nitraat (NO3-)
-
sulfaat (SO42-)
+
23
fosfaat (PO ) 34
carbonaat (CO32-)
hydroxide (OH ) -
+
Na+, K+, NH4+
alle andere
Na+, K+, NH4+
alle andere
groep IA, beperkter voor
andere groepen
groep IIA
©
Tabel 6 Oplosbaarheidstabel
178
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
+ 4
VOORBEELD OPLOSBAARHEID ZOUTEN Zijn deze zouten goed oplosbaar in water of zullen ze een neerslag vormen? Magnesiumsulfaat — symbolische voorstelling: MgSO4
— MgSO4 is een combinatie van de ionen Mg2+ en SO42-.
— Wanneer we de oplosbaarheidstabel bekijken, zien we dat de combinatie een goed oplosbaar zout is. Zilverchloride — symbolische voorstelling: AgCl — AgCl is een combinatie van de ionen Ag+ en Cl-.
IN
— Wanneer we de oplosbaarheidstabel bekijken, zien we dat de combinatie een slecht oplosbaar zout geeft. Het zal dus een neerslag vormen in water. Ammoniumsulfide — symbolische voorstelling: (NH4)2S
— (NH4)2S is een combinatie van de ionen NH4+ en S2-.
— Wanneer we de oplosbaarheidstabel bekijken, zien we dat alle zouten van NH4+ goed
N
oplosbaar zijn in water.
2.2 Neerslagreacties opstellen
Bij het samenvoegen van oplossingen kunnen positieve en negatieve ionen nieuwe verbindingen vormen. Die reactie noemen we een ionenuitwisselingsreactie. Die nieuwe verbindingen kunnen een slecht oplosbaar zout vormen. In dat geval ontstaat er een neerslag. De reactie noemen we
VA
dan een neerslagreactie. Er kunnen tegelijkertijd ook 2 nieuwe slecht oplosbare zouten gevormd worden. Met behulp van het stappenplan en de oplosbaarheidstabel kunnen we de bijbehorende
©
vergelijkingen opstellen.
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
179
VOORBEELD LOODDINITRAAT EN KALIUMJODIDE Als een oplossing van looddinitraat wordt samengevoegd met een kaliumjodide-oplossing, ontstaat een gele neerslag. bijlage: stappenplan
STAP 1 Noteer de dissociatie/ionisatievergelijkingen van de reagentia. Beide reagentia zijn zouten, dus we noteren de dissociatievergelijking van beide stoffen: Dissociatievergelijking KI → K+ + I-
kaliumjodide: Dissociatievergelijking
Pb(NO3)2 → Pb2+ + 2 NO3-
IN
looddinitraat: STAP 2 Noteer de stoffenreactievergelijking. We bekijken de reactieproducten:
K+ kan reageren met NO3- ter vorming
van het goed oplosbare zout KNO3. In de oplosbaarheidstabel zien we
immers dat alle zouten met K+ goed
SR: 2 KI + Pb(NO3)2 → 2 KNO3 + PbI2 ↓
N
oplosbaar zijn.
Pb2+ vormt met I- het slecht oplosbaar zout PbI2 (zoals we zien in de
oplosbaarheidstabel).
We noteren dat dus als een neerslag in de stoffenreactievergelijking.
Daarnaast houden we ook rekening
VA
met de wet van behoud van atomen.
STAP 3 Noteer de ionenreactievergelijking. We gaven aan dat het goed oplosbare zout KNO3 werd gevormd, dat wil
zeggen dat de ionen K+ en NO3- als vrije
ionen naast elkaar blijven bestaan.
IR: 2 K+ + 2 I- + Pb2+ + 2 NO3- → 2 K+ + 2 NO3- + PbI2 ↓
De ionenreactievergelijking ziet er dan als volgt uit:
©
STAP 4 Noteer de essentiële reactievergelijking. Vereenvoudigen we de ionenreactievergelijking, dan bekomen we de essentiële reactievergelijking. In de ionenreactievergelijking zien we dat alleen de ionen Pb2+ en I- tot een nieuwe stof reageren, waardoor de essentiële reactievergelijking van die reactie als volgt wordt genoteerd:
180
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
ER: Pb2+ + 2 I- → PbI2 ↓
WEETJE Dankzij de typische kleur van bepaalde neerslagen
KI
worden neerslagreacties gebruikt om de aanwezigheid van bepaalde ionen aan te tonen. De neerslagreactie op afb. 140 laat bijvoorbeeld toe om Pb2+-ionen in bodemstalen te identificeren door toevoeging van een KI-oplossing. Omgekeerd kan door middel van een Pb(NO3)2-oplossing
de aanwezigheid van I– worden aangetoond. De aanwezigheid van Pb2+-ionen in bodemstalen of in je drinkwater is niet gewenst: In het oude Rome stierven de rijken vaak eerder dan de arme
IN
inwoners. Toch hadden rijke Romeinen veel meer nutsvoorzieningen, terwijl de armen op elkaar
gepakt in kazernes woonden. Wat bleek nu? De
rijke Romeinen gebruikten loden buizen om het drinkwater in hun woningen binnen te brengen. Velen stierven dan ook een pijnlijke dood door loodvergiftiging.
N
Afb. 140 Typische gele kleur van PbI2
3
Gasontwikkelingsreacties
3.1 Veelvoorkomende gassen in chemische reacties
Om een chemische reactie te herkennen als een ionuitwisselingsreactie waarbij een gas gevormd
VA
wordt, is het belangrijk om te weten welke stoffen gassen zijn. Hieronder vind je een tabel met veel voorkomende gassen die bij chemische reacties ontstaan en die je moet onthouden. Formule
Naam
waterstofgas – diwaterstof
O2
zuurstofgas – dizuurstof
N2
stikstofgas – distikstof
Cl2
chloorgas – dichloor
H2S
waterstofsulfide
CO2
koolzuurgas - koolstofdioxide
©
H2
NH3
ammoniak
SO2
zwaveldioxide
NO2
stikstofdioxide
Tabel 7 Veelvoorkomende gassen die ontstaan bij chemische reacties
Onthoud bovendien dat sommige moleculen, in een waterige oplossing, spontaan ontbinden. Zo treden de volgende chemische reacties (spontaan) op in waterig midden: — De ontleding van waterstofcarbonaat: — De ontleding van waterstofsulfiet: — De ontleding van ammoniumhydroxide:
H2CO3
H2SO3
NH4OH
→ → →
H2O
H2O
H2O
+ + +
CO2↑
SO2↑
NH3↑
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
181
3.2 Gasontwikkelingsreacties opstellen Bij het samenvoegen van oplossingen kunnen positieve en negatieve ionen nieuwe verbindingen vormen. Die nieuwe verbindingen kunnen gassen zijn. In dat geval spreken we van een gasontwikkelingsreactie. Die reactie kunnen we, via het stappenplan op p. 176, opstellen.
VOORBEELD CALCIUMCARBONAAT (CaCO3) EN ZOUTZUUR (HCl) Als je zoutzuur op een stuk marmer (calciumcarbonaat) giet, dan ontstaat er een gas. Wanneer we dat gas door kalkwater leiden, wordt het kalkwater troebel. Dat is een indicatie dat er CO2gas werd gevormd.
STAP 1 Noteer de dissociatie/ionisatievergelijkingen van de reagentia.
IN
bijlage: stappenplan
— dissociatievergelijking: — ionisatievergelijking:
CaCO3 → Ca2+ + CO32HCl → H+ + Cl-
STAP 2 Noteer de stoffenreactievergelijking. We bekijken de reactieproducten:
Ca2+ kan reageren met Cl- ter vorming van het goed oplosbare zout CaCl2, zoals we in de
N
oplosbaarheidstabel zien. 2 H vormt met CO +
23
het zuur H2CO3, dat
in water ontleedt in H2O en CO2-gas.
SR: CaCO3 + 2 HCl → (H2CO3 + CaCl2) → H2O + CO2 ↑ + CaCl2
We noteren dat dus als een gas in de stoffenreactievergelijking. Daarnaast
VA
houden we ook rekening met de wet van behoud van atomen.
STAP 3 Noteer de ionenreactievergelijking.
We gaven aan dat het goed oplosbare zout CaCl2 werd gevormd, dat wil zeggen dat de
ionen Ca2+ en Cl- als vrije ionen naast elkaar blijven bestaan.
IR: Ca2+ + CO32- + 2 H+ + 2 Cl-
→ H2O + CO2 ↑ + Ca2+ + 2 Cl-
De ionenreactievergelijking ziet er dan als volgt uit:
©
STAP 4 Noteer de essentiële reactievergelijking. Als we de ionenreactievergelijking vereenvoudigen, dan bekomen we de essentiële reactievergelijking: In de ionenreactievergelijking zien we dat alleen de ionen 2 H+ en CO32- tot een nieuwe stof reageren, waardoor de essentiële
reactievergelijking van die reactie als volgt wordt genoteerd:
182
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
ER: 2 H+ + CO32- → H2O + CO2 ↑
WEETJE Monumenten bedreigd door zuren Veel gebouwen, monumenten en beeldhouwwerken zijn gemaakt uit kalksteen of marmer. Beide gesteenten bestaan uit calciumcarbonaat (CaCO3), maar kalksteen is minder
hard dan marmer. Onze hedendaagse levenswijze vormt een Afb. 141 De Menenpoort in Ieper
bedreiging voor eeuwenoude monumenten.
Bij de verbranding van zwavelhoudende brandstoffen zoals steenkool, stookolie en diesel komt naast koolstofdioxide namelijk ook zwaveldioxide vrij. Zwaveldioxide reageert (of waterstofsulfaat: H2SO4) vormt.
IN
langzaam met zuurstofgas tot zwaveltrioxide, dat met water het sterke zuur zwavelzuur
Bij de reactie van zwavelzuur met kalksteen of marmer ontstaan koolstofdioxide en
poedervormig calciumsulfaat (gips). Ook dat kunnen we weer op 3 manieren weergeven als reactievergelijkingen.
We beginnen met de ionisatie/dissociatievergelijking van beide producten in water: — ionisatievergelijking:
CaCO3 → Ca2+ + CO32-
H2SO4 → 2 H+ + SO42-
N
— dissocatievergelijking:
Nieuwe combinaties die kunnen worden gevormd, zijn H2CO3 en CaSO4.
Zoals je al weet, is H2CO3 een molecule die in water spontaan ontbindt tot H2O en CO2 (gas),
terwijl CaSO4 een matig oplosbaar zout is. We bekomen dan de volgende
VA
3 reactievergelijkingen:
SR: CaCO3 + H2SO4 → H2CO3 + CaSO4↓ → H2O + CO2↑+ CaSO4↓
IR: Ca2+ + CO32- + 2H+ + SO42- → H2CO3 + CaSO4↓ → CaSO4↓+ H2O + CO2↑
ER (gasontwikkeling): CO32- + 2 H+ → H2O + CO2↑
ER (neerslag): Ca2+ + SO42- → CaSO4↓
Zo wordt de kalksteen van monumenten door zuren omgezet in een poeder en een gas waardoor ze meer en meer worden aangetast. Een middel om de schade te herstellen, is het aanbrengen van kunststoffen. Die duurzame ingreep voor de verdere bewaring van ons
©
erfgoed noemt men consolidatie door steenversteviging.
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
183
4
Neutralisatiereacties
Het derde type van ionuitwisselingsreacties zijn de neutralisatiereacties: een reactie tussen een zuur en een base waarbij water gevormd wordt. ontdekplaat: pH
In het woord neutralisatiereactie herken je het begrip neutraal, dat je al eerder tegenkwam in thema 01 toen je het begrip pH leerde kennen. In thema 04 leerde je ook dat de pH-waarde afhankelijk is van de hoeveelheid H+- en OH--ionen in de oplossing. Gedestilleerd water wordt een neutrale oplossing genoemd, omdat de hoeveelheid H+- en OH--ionen aan elkaar gelijk is (pH = 7). Wanneer we H+-ionen toevoegen aan het water, krijgen we een zure oplossing. Het toevoegen van OH--ionen leidt tot een basische of alkalische oplossing.
IN
Als er tijdens een neutralisatiereactie ook een onoplosbaar zout wordt gevormd, dan zal er naast de ER voor de neutralisatie ook een essentiële reactievergelijking voor de neerslag-reactie zijn. We noteren dan ook beide essentiële reactievergelijkingen onder elkaar.
Een neutralisatiereactie is dan ook een reactie tussen een zuur (H+-ionen) en een base
(OH--ionen), waarbij de H+-ionen en OH--ionen elkaar neutraliseren door de vorming van water. Daarom wordt de reactie vaak ook een zuur-basereactie genoemd.
Om de correcte reactievergelijkingen van een neutralisatiereactie te noteren, gebruiken we opnieuw hetzelfde stappenplan. Maar bij een neutralisatiereactie is de essentiële
reactievergelijking steeds dezelfde: het zijn namelijk steeds H+- en OH- -ionen die samen
N
combineren tot de vorming van water.
VOORBEELD GEBLUSTE KALK EN ZWAVELZUUR
Weiden, grasvelden of akkers die te zuur zijn, kunnen behandeld worden met basisch reagerende stoffen zoals gebluste kalk (Ca(OH)2). Die gebluste kalk neutraliseert de
H+-ionen die aanwezig zijn in de zure bodem. We bekijken een eenvoudig voorbeeld van
VA
zwavelzuur (als bron van H+-ionen). STAP 1
Gebluste kalk (als hydroxide) gaat
dissociëren in water, terwijl zwavelzuur zal ioniseren in water. Dat geeft de volgende reactievergelijkingen:
— dissociatie gebluste kalk — ionisatie zwavelzuur
Ca(OH)2 → Ca2+ + 2 OHH2SO4 → 2 H+ + SO42-
STAP 2
©
We bekijken de reactieproducten:
Ca2+ kan reageren met SO42- ter vorming van
het goed oplosbare zout CaSO4 (zie oplosbaarheidstabel).
H+ en OH- vormen samen water. We kunnen nu de stoffenreactievergelijking noteren.
184
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
SR: Ca(OH)2 + H2SO4 → CaSO4 + 2 H2O
STAP 3 We gaven aan dat het goed oplosbare zout CaSO4 werd gevormd. Dat wil zeggen dat
de ionen Ca2+ en SO42- als vrije ionen naast
IR: Ca2+ + 2 OH- + 2 H+ + SO42- →
elkaar in de oplossing blijven bestaan.
Ca2+ + SO42- + 2 H2O
We kunnen nu de ionenreactievergelijking noteren. STAP 4 We vereenvoudigen ten slotte de de essentiële reactievergelijking van deze neutralisatiereactie:
IN
ionenreactievergelijking en behouden dan
ER: 2 H+ + 2 OH- → 2 H2O
— neutralisatiereactie:
ER: Ca2+ + SO42- → CaSO4
— neerslagreactie
Ionuitwisselingsreacties worden steeds volgens hetzelfde stappenplan uitgeschreven
— neerslagreacties
N
(zie p. 176).
→ de nieuw gevormde stof is slecht oplosbaar in water → gebruik de oplosbaarheidstabel op p. 178
— gasontwikkelingsreacties → de nieuw gevormde stof is een gas
H2SO3
→
→
H2O
H2O
+ +
CO2↑
SO2↑
VA
H2CO3
— neutralisatiereacties
NH4OH
→
H2O
+
NH3↑
→ H+-ionen en OH--ionen vormen samen H2O
→ de essentiële reactievergelijking is steeds: H++ OH- → H2O
WEETJE
Om te voorkomen dat het industrieel afvalwater met een (te) hoge of (te) lage pH zou geloosd of
©
hergebruikt worden, wordt het geneutraliseerd. Bij dat neutraliseren wordt, in tegenstelling tot wat je zou denken, het water niet noodzakelijk op een pH = 7 gebracht, maar meestal op een pH tussen 6,5 en 9,5.
In de industrie is het belangrijk om het afvalwater te neutraliseren om corrosie en andere chemische reacties, die plaatsvinden bij een hoge of een erg lage pH, te vermijden. Gassen die bij zo’n ongewenste reacties kunnen vrijkomen, zijn ammoniak (NH3) en het zeer giftige
blauwzuur (waterstofcyanide = HCN).
stoffen die afvalwater neutraliseren
Te lage pH
Te hoge pH
NaOH, Ca(OH)2
H2SO4, HCl
THEMA 05
HOOFDSTUK 2
185
AAN DE SLAG 5 Geef aan welke soort ionuitwisselingsreactie
1 Bepaal of de volgende stoffen goed of slecht
oplosbaar zijn in water. Noteer daarna de naam of
optreedt. Geef hiervoor eerst de ionisatie/
de formule en gebruik de oplosbaarheidstabel.
dissociatievergelijking van beide stoffen;
BaSO4
b
zilvernitraat
c
magnesiumbromide
d
HgI2
e
kaliumfosfaat
f
ammoniumsulfaat
de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking(en).
2 Vervolledig de volgende neerslagreacties. Geef
hiervoor eerst de ionisatie/dissociatievergelijking van beide stoffen; de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking.
b
CaCl2 + Na3PO4
c
CuSO4 + (NH4)2S
d
KBr + AgNO3
e
Na3PO4 + MgSO4
b
Co(NO3)2 + MgS
c
HCl + Na2CO3
d
CaCl2 + H2SO4
e
HNO3 + NH4OH
6 In het labo van een groot bedrijf is van enkele
recipiënten het etiket van de fles gevallen. De
etiketten liggen allemaal op de grond en je leest dat ze de volgende zouten bevatten: — kopersulfaat
— bariumdihydroxide
N
Fe(NO3)3 + KOH
BaCl2 + Na2CO3
— magnesiumdinitraat — dinatriumcarbonaat
Om uit te zoeken welke stof in welke fles zit, mag je gebruik maken van 3 extra stoffen: — HBr
VA
a
a
IN
a
3 Vervolledig de volgende gasontwikkelingsreacties.
Geef hiervoor eerst de ionisatie-/
dissociatievergelijking van beide stoffen; de stoffenreactievergelijking, de
ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking. Na2CO3 + HCl
b
MgS + HNO3
c
H3PO4 + K2CO3
d
ZnCO3 + HNO3
©
a
4 Vervolledig de volgende neutralisatiereacties.
Geef hiervoor eerst de ionisatie/ dissociatievergelijking van beide stoffen; de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking.
186
a
HNO3 + KOH
b
H3PO4 + LiOH
c
NH4OH + H2S
d
NaOH + H2SO4
e
KOH + HBr
THEMA 05
HOOFDSTUK 2 - AAN DE SLAG
— Ca(OH)2
— K2CO3
Stap 1: Geef de chemische formules van de gekende a
zouten: Kopersulfaat
b Bariumdihydroxide c
Magnesiumdinitraat
d Dinatriumcarbonaat Stap 2: Combineer de 3 extra stoffen met de 4 al gekende zouten. a
Noteer in een tabel of er een gasontwikkelingsreactie (↑), neerslagreactie (↓) of neutralisatiereactie (H2O-vorming; reactie
tussen zuur en base) optreedt. Treedt er geen reactie op, dan noteer je /. b Noteer welke stof gevormd wordt. Stap 3: Kun je nu met 100 % zekerheid besluiten welke stof in welke fles zit? Leg uit.
` Meer oefenen? Ga naar
HOOFDSTUK 3
Redoxreacties van dichtbij bekeken Je hebt de ionuitwisselingsreacties van naderbij bekeken: neerslagreacties, gasontwikkelingsreacties en neutralisatiereacties hebben geen geheimen meer voor jou. Maar je zag in hoofdstuk 1 ook nog redoxreacties:
LEERDOELEN
IN
reacties waarbij het oxidatiegetal van bepaalde elementen verandert.
L een eenvoudige redoxreactie ontleden en de begrippen oxidator, reductor, oxidatie, reductie en elektronenoverdracht hierbij gebruiken
1
N
L een eenvoudige redoxreactievergelijking tussen enkelvoudige stoffen opstellen
Redoxreacties ontleden
In hoofdstuk 1 zagen we 2 reacties (het roesten van ijzeren nagels en het verbranden van methaangas) waarbij het oxidatiegetal van bepaalde elementen veranderde. Die verandering kan
VA
op 2 manieren gebeuren:
— Wanneer het oxidatiegetal van een element stijgt, wilt dat zeggen dat het element elektronen heeft afgegeven = oxidatie.
— Wanneer het oxidatiegetal van een element daalt, wilt dat zeggen dat het element elektronen heeft opgenomen = reductie.
Merk op dat oxidatie en reductie hand in hand gaan: het ene element kan pas elektronen afstaan als er een ander element is dat elektronen wilt opnemen. Je kunt dus alleen een oxidatie hebben als er ook een reductie is, vandaar de naam redoxreactie (reductie-oxidatie). Concreet draagt het ene element een of meerdere elektronen over aan het andere element. Daarom worden die chemische reacties elektronenoverdrachtreacties genoemd.
©
We gebruikten de termen oxidatie (waarbij een element in een stof stijgt in OG) en reductie
Om het makkelijk te onthouden, denk je maar aan het woord ‘reductie’ of afprijzing tijdens de solden: tijdens de solden daalt de prijs.
(waarbij een element in een stof daalt in OG) al. De stoffen die de oxidatie en reductie ondergaan, krijgen ook een specifieke naam: 1
reductor
= stof waarin een element in oxidatiegetal stijgt = stof die geoxideerd wordt
De reductor ondergaat een oxidatie. De oxidator ondergaat een reductie.
= stof die elektronen overdraagt aan een andere stof: de andere stof doet reduceren 2
oxidator = stof waarin een element in oxidatiegetal daalt = stof die gereduceerd wordt = stof die elektronen onttrekt van een andere stof: de andere stof laat oxideren
THEMA 05
HOOFDSTUK 3
187
Er zijn ook elementen die in die nieuwe soort reactie niet betrokken zijn en niet van OG veranderen.
Bekijk de ontdekplaat en ontdek verschillende redoxreacties uit het dagelijkse leven.
VOORBEELD ROESTEN VAN IJZER We bekijken een van de reacties uit hoofdstuk 01 opnieuw, namelijk het roesten van een ijzeren nagel. We bepaalden hier eerst het OG van elk van de atoomsoorten. OG:
4 Fe + 3 O2 + 6 H2O → 4 Fe(OH)3 0
0
+I -II
+III -II +I
We passen de nieuwe begrippen toe op de reactievergelijking. — Het oxidatiegetal van het element ijzer stijgt van 0 (in de stof Fe) naar +III (in de stof Fe(OH)3) door 3 elektronen af te geven. Fe ondergaat dus een oxidatie en is zelf de reductor.
IN
ontdekplaat: redoxreacties
— Het oxidatiegetal van het element zuurstof in de stof O2 daalt van 0 naar -II in Fe(OH)3 door 2 elektronen op te nemen. O2 wordt dus gereduceerd (ondergaat een reductie) en is zelf de oxidator.
In die reactie zijn er 4 Fe-atomen die 3 elektronen afgeven, dus in totaal worden er 12 elektronen afgegeven. Daarnaast zijn er 6 O-atomen die 2 elektronen opnemen, dus in totaal worden er 12
DEMO
N
elektronen opgenomen. Er worden dus evenveel elektronen afgegeven als opgenomen.
Verbranden van koper Werkwijze
Je leerkracht houdt een stukje rood koper in de vlam van een bunsenbrander.
VA
demovideo: verbranden van koper
Waarneming
Na de verbranding kleurt het koper zwart
We schrijven de reactievergelijking voor de verbranding van koper tot koper(II)oxide en noteren het OG van elk van de atoomsoorten:
2 Cu + O2 → 2 CuO
OG:
0
0
+II -II
©
— Het oxidatiegetal van het element koper stijgt van 0 naar +II door 2 elektronen op af te geven. Koper ondergaat dus een oxidatie en is zelf de reductor
— Het oxidatiegetal van het element zuurstof daalt van 0 naar -II door 2 elektronen op te nemen. Zuurstof ondergaat dus een reductie en is zelf de oxidator. Besluit
In deze reactie zijn er 2 Cu-atomen die elk 2 elektronen afgeven, dus in totaal worden er 4 elektronen afgegeven. Daarnaast zijn er 2 O-atomen die telkens 2 elektronen opnemen, dus in totaal worden er 4 elektronen opgenomen. Er worden dus evenveel afgegeven als opgenomen. Bij de verbranding van koper staan 2 koperatomen in totaal 4 elektronen af aan de 2 zuurstofatomen van de zuurstofgasmolecule.
188
THEMA 05
HOOFDSTUK 3
We kunnen het volledige proces voorstellen in een schema: 2x omdat 2 zuurstofatomen
per zuurstofatoom worden
worden gereduceerd
2 elektronen opgenomen reductie van zuurstof
2 ∙ (+ 2 e-) reductor
2 Cu
+
O2
2 CuO
IN
oxidator
2 ∙ (- 2 e-)
oxidatie van koper
2x omdat 2 koperatomen worden geoxideerd
per koperatoom worden 2 elektronen afgestaan
N
Schema 4 De oxidatie van koper door zuurstofgas
Opmerkingen: Hoewel we spreken over oxidatie, is het absoluut niet noodzakelijk dat er zuurstof in de reactie voorkomt. De definitie van oxidatie is dus ruimer, namelijk: ‘het afstaan van elektronen’, en dat kan dus evengoed met andere elementen.
Redoxreacties opstellen
VA
2
Je bestudeerde net een aantal redoxreacties, maar hoe kun je nu zelf op een correcte manier zo’n redoxreactie aanvullen en noteren? We bekijken het onderstaande stappenplan:
Stap 1: Duid in alle brutoformules het OG van elk element aan.
Stap 2: OXIDATIE
— Teken een pijl boven de reactie vanuit de reductor.
©
— Zet bij de pijl 'oxidatie' en het aantal elektronen dat per element wordt afgegeven. — Controleer of er een coëfficiënt nodig is om te voldoen aan de wet van behoud van atomen voor die stof.
— Vermenigvuldig, indien nodig, het aantal afgegeven elektronen met de coëfficiënt van de reductor. Je plaatst hiervoor het aantal afgegeven elektronen tussen ronde haakjes.
Stap 3: REDUCTIE
— Teken een pijl onder de reactie vanuit de oxidator. — Zet bij de pijl 'reductie' en het aantal elektronen dat per element wordt opgenomen. — Controleer of er een coëfficiënt nodig is om te voldoen aan de wet van behoud van atomen voor die stof. — Vermenigvuldig, indien nodig, het aantal opgenomen elektronen met de coëfficiënt van de oxidator. Je plaatst hiervoor het aantal opgenomen elektronen tussen ronde haakjes.
THEMA 05
HOOFDSTUK 3
189
De laatste stap vervangt de tot nu gebruikte methode waarbij we de coëfficiënten aanpassen op basis van de wet van behoud van atomen. Uiteraard kun je die wet nog steeds gebruiken om je antwoord te controleren.
Stap 4: ELEKTRONENBALANS — Vermenigvuldig voor de oxidatie en de reductie het aantal afgegeven/opgenomen elektronen met een factor zodat het aantal afgegeven elektronen gelijk is aan het aantal opgenomen elektronen. — Je plaatst hiervoor het aantal opgenomen/afgegeven elektronen tussen vierkante haakjes. — Controleer daarna of je de coëfficiënten van je reactie moet aanpassen.
VOORBEELD OPSTELLEN VAN DE REDOXREACTIE VERBRANDING VAN ALUMINIUM Al + O2 → Al2O3 STAP 1: Duid in alle brutoformules het OG van elk element aan.
IN
Al + O2 → Al2O3
OG:
Stap 2: OXIDATIE
We zien dat er in het rechterlid een index in het linkerlid een coëfficiënt ‘2’ voor Al
+III –II
OG:
2 Al + O2 → Al2O3 0
N
vermenigvuldigen met een factor 2.
0
oxidatie: 2 ∙ (- 3 e-) reductor
‘2’ bij aluminium staat. We moeten dus ook
plaatsen en het aantal afgegeven elektronen
0
0
+III –II
Stap 3: REDUCTIE
We zien in het linkerlid een index ‘2’ bij
zuurstof staan en in het rechterlid een index
oxidatie: 2 ∙ (- 3 e-)
‘3’. Het kleinste gemeen veelvoud van 2 en 3
VA
is 6, dus we moeten het aantal opgenomen
reductor oxidator
elektronen vermenigvuldigen met een
factor 6. Omdat de wet van behoud van
atomen klopt, moeten we in het linkerlid
OG:
2 Al + 3 O2 → 2 Al2O3 0
een coëfficiënt 3 plaatsen voor O2 en in het
0
+III –II
reductie: 6 ∙ (+ 2 e-)
rechterlid een coëfficiënt 2 plaatsen voor
Al2O3. Stap 4: ELEKTRONENBALANS
We zien in de reactie dat er 6 elektronen worden afgegeven door aluminium
4 Al-atomen oxidatie: 2 ∙ 2 ∙ (- 3 e-)
(oxidatie) en dat er 12 elektronen worden opgenomen door dizuurstof (reductie).
©
We moeten dus het aantal afgegeven elektronen vermenigvuldigen met een factor 2. Het aantal opgenomen
elektronen vermenigvuldigen we in dit geval met een factor 1.
OG:
reductor oxidator 4 Al + 3 O2 → 2 Al2O3 0
0
+III –II
reductie: 1 ∙ 6 ∙ (+ 2 e-) 6 O-atomen
Hierdoor krijgen we uiteindelijk: — 4 atomen aluminium
→ Dat klopt in het rechterlid al, maar in het linkerlid moeten we
— 6 atomen zuurstof
190
THEMA 05
HOOFDSTUK 3
de coëfficiënt aanpassen: coëfficiënt 4 in plaats van 2.
→ Dat klopt al in het linkerlid en in het rechterlid. De redoxreactie is correct aangevuld.
Een elektronenoverdrachtreactie, ook wel reductie-oxidatie-reactie of kortweg redoxreactie genoemd, is een reactie waarbij zich gelijktijdig een oxidatie en een reductie voordoen. Reductie
Oxidatie
een chemisch proces waarbij in een stof
=
een chemisch proces waarbij in een stof
=
of deeltje het OG van een element stijgt
of deeltje het OG van een element daalt
door het afstaan van elektronen
door het opnemen van elektronen
Reductor
Oxidator
stof of deeltje waarin een element in OG
=
stof of deeltje waarin een element in OG
=
daalt
stof of deeltje dat geoxideerd wordt
=
=
stof of deeltje dat gereduceerd wordt
IN
stijgt
Er worden evenveel elektronen afgegeven door de reductor, als dat er worden opgenomen door de oxidator: de oxidator zal de reductor oxideren, en de reductor zal de oxidator reduceren.
Het opstellen van redoxreactievergelijkingen gebeurt volgens een stappenplan, zie p. 189.
N
WEETJE
Reddingsvesten zijn vaak uitgerust met een lampje. Bij
bepaalde uitvoeringen is dat lampje via stroomdraadjes verbonden met een magnesiumstrip en een koperstrip.
Op de koperstrip is een dun laagje vast koper(I)chloride aangebracht. Koper(I)chloride is slecht oplosbaar in
VA
water.
Zodra zo’n reddingsvest in het water belandt, gaat het lampje branden. De Cu+-ionen worden
omgezet in kopermetaal via de onderstaande redoxreactie. Daardoor wordt er kopermetaal afgezet op de koperstrip en verdwijnt de koper(I)chloridelaag. De elektronenoverdracht (en dus elektrische stroom) wordt hierdoor verzekerd.
Aangezien zowel CuCl als MgCl2 volledig dissociëren in water, kan die reactie ook met behulp van de ionenreactievergelijking genoteerd worden:
Mg + 2 Cu+ + 2 Cl- → Mg2+ + 2 Cl- + 2 Cu
©
We controleren nu even of de reactie eveneens een redoxreactie is. Reactie:
Mg + 2 Cu+ → Mg2+ + 2 Cu
OG:
0
+I
+II
0
Het OG van Cu daalt van +I (in Cu+) naar 0 (in Cu). Cu+ wordt gereduceerd en dus is Cu+ zelf de oxidator. Het OG van Mg stijgt van 0 (in Mg) naar +II (in Mg2+). Magnesium wordt geoxideerd
en dus is magnesiummetaal de reductor. Wanneer we die veranderingen in OG bekijken, lijkt het zo dat er een verschillend aantal elektronen reageert. Als je de volledige reactie bekijkt en rekening houdt met de voorgetallen voor de elementen, worden er wel degelijk 2 elektronen afgegeven door magnesium, die dan alle 2 worden opgenomen door de Cu+-ionen. Met andere woorden:
ook hier worden evenveel elektronen afgegeven door het ene element, als er worden opgenomen door het andere element. THEMA 05
HOOFDSTUK 3
191
AAN DE SLAG 1 a
Duid bij de onderstaande redoxreacties de volgende onderdelen aan: oxidator – reductor – oxidatie -reductie
b Noteer daarna het aantal overgedragen elektronen. Cl2 + H2S → 2 HCl + S
b 4 Fe + 3 O2 → 2 Fe2O3 c
2 CuS + 3 O2 → 2 CuO + 2 SO2
d 2 H2 + O2 → 2 H2O e
2 Al2O3 → 4 Al + 3 O2
2 Vul de volgende reactievergelijkingen aan. Het is
IN
a
de bedoeling dat jij de vergelijking telkens aanvult
N
volgens de regels van de kunst: — Vermeld onder elk element het OG. — Benoem de oxidatie en reductie.
— Noteer de elektronenoverdracht en vervolledig de reactievergelijking.
VA
— Duid de oxidator en reductor aan. a
P4 + O2 → P2O5
b Na + Cl2 → NaCl c
CuO + Mg → Cu + MgO
d Sn2+ + Br2 → Sn4+ + Br-
3 Stel de volgende redoxreacties schematisch voor.
Volg het stappenplan op p. 189. a
synthese van zilveroxide uit zilver en zuurstofgas
b verbranding van magnesium
synthese van koper(II)jodide uit de enkelvoudige
©
c
stoffen
` Meer oefenen? Ga naar
192
THEMA 05
HOOFDSTUK 3 - AAN DE SLAG
THEMASYNTHESE
kennisclip 1u
kennisclip VB
kennisclip 2u
REACTIESOORTEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN Hoofdstuk 1: Soorten chemische reacties redoxreactie = reactie waarbij OG van
Bepalen OG → zie thema 01
ionuitwisselingsreactie = reactie waarbij OG van atoomsoorten niet verandert 3 soorten:
IN
atoomsoorten verandert
1
Neerslag: Er is neerslag op de bodem te zien.
2
Gasontwikkeling: Gasbelletjes ontsnappen uit de oplossing.
3
Neutralisatie: Een zuur en base reageren samen
N
en vormen een zout en water.
Hoofdstuk 2: Ionuitwisselingsreacties van dichtbij bekeken notatie ionuitwisselingsreactie via: — stoffenreactievergelijking
Zie stappenplan p. 189
VA
— ionenreactievergelijking
— essentiële reactievergelijking neerslagreacties
Neerslag aangeduid met ↓ Gebruik de oplosbaarheidstabel op p. 178.
gasontwikkelingsreacties
Gas aangeduid met ↑ H2CO3
H2SO3
→ →
©
H2O
+
+
CO2 ↑
SO2 ↑
NH3 ↑
zuur + base → zout + water ER is steeds H++ OH- → H2O
Hoofdstuk 3: Redoxreacties van dichtbij bekeken
redoxreactie = reactie waarbij oxidator wordt
oxidatie
voorbeeld:
gereduceerd en elektronen opneemt van de reductor De reductor geeft de elektronen af en wordt hierdoor geoxideerd.
+
H2O
NH4OH →
neutralisatiereacties
H2O
+II –II CuO
+
reductor
1 ∙ 1 ∙ (- 2 e-)
o
o
Mg
→
Cu
+II –II +
Mgo
oxidatie = toename in OG reductie = afname in OG oxidator
1 ∙ 1 ∙ (+ 2 e-) reductie
THEMA 05
SYNTHESE
193
194
IN
N
VA
©
195
IN
N
VA
©
196
IN
N
VA
©